You are on page 1of 308

JELLEMA 4A

OMHULLING PRESTATIE-EISEN/DAKEN

06950432_boek.indb 1

16-02-2006 11:37:20

II

omslagontwerp Marjan Gerritse, Amsterdam


vormgeving binnenwerk Peter van Dongen, Amsterdam
opmaak Van de Garde, Zaltbommel
tekenwerk Technisch bureau Lindhout b.v., Woerden
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen.
Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de
uitgever wenden.

ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Algemeen Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs.
Voor meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen:
www.thiememeulenhoff.nl

ISBN 90 06 95043 2
Tweede druk, eerste oplage

ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2005


Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij
elektronisch, mechanisch, door fotokopien, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopien uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet
1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985,
Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen
te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van
gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16
Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

06950432_boek.indb 2

16-02-2006 11:37:21

III

Bouwtechniek
Omhulling
A prestatie-eisen/
daken

06950432_boek.indb 3

16-02-2006 11:37:21

IV

De serie Jellema Hogere Bouwkunde bestaat naast


het inleidende deel uit drie reeksen boeken:
bouwtechniek, bouwmethoden en bouwproces.
Tezamen vormt de inhoud de onontbeerlijke
basiskennis voor het hoger beroepsonderwijs en
wetenschappelijk onderwijs.

Auteurs deel 4a:


A.F. van den Hout
Directeur BDA Groep B.V., Gorinchem

Ook deze vernieuwde uitgave is ontstaan vanuit


de noodzakelijke interactie tussen het onderwijs
enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Beide
sectoren leveren auteurs, maar zijn ook bereid
tot het leveren van commentaar en kritiek in een
voortdurende discussie tussen redactie, auteurs
en het onderwijs.

P.G. Quist
Bouwradius Onderwijssupport, Zoetermeer

ir. W.H. Maessen


Kennismanager Nibag Huisvestingsadvies, Uden

ir. W.J. Quist


Bouwradius Onderwijssupport, Zoetermeer
ing. M.W.R. Salden
Cordinator EGM architecten bv, Dordrecht

De redactie:
ir. K. Hofkes
Docent Bouwkunde, Hogeschool INHOLLAND,
Haarlem en Alkmaar
ing. N. Zimmermann
Architect, Amsterdam
ir. A. van Tol
Architect, Zwolle
H.A.J. Flapper
Bouwinnovator, Amsterdam
ir. M. Bonebakker
Adviseur Bouwmanagement, Geesteren
ir. H. Brinksma
Docent Bouwkunde, Hogeschool van Utrecht,
Utrecht

06950432_boek.indb 4

16-02-2006 11:37:38

JELLEMA

JELLEMA

JELLEMA

Serieoverzicht

10

11

12

www.jellema-online.nl

12

13

06950432_boek.indb 5

16-02-2006 11:37:40

VI

Woord vooraf
De omhulling van een bouwwerk dient er voor
het interieur af te scheiden van het buitenklimaat.
De te behandelen onderdelen zijn zo uitgebreid
dat deel 4 Omhulling is gesplitst in drie delen, te
weten:
Deel 4a Prestatie-eisen / Daken
Deel 4b Gevels
Deel 4c Gevelopeningen

zelfs tot in de aangrenzende bouwdelen).


In hoofdstuk 5 wordt de problematiek van de
grote glasoverkapte ruimten in zn totaliteit
besproken.
De auteurs
mei 2005

In hoofdstuk 1 worden de bouwfysische en


bouwtechnische eisen die aan de gehele omhulling worden gesteld, besproken. Leidraad bij het
schrijven van dit hoofdstuk is het Bouwbesluit.
Hoofdstuk 2 geeft een kort overzicht van de opbouw van dakconstructies en dakvormen.
Hoofdstuk 3 behandelt de hellende daken: uitgaande van verschillende kapconstructies worden de draagconstructies, dakdoorbrekingen en
verschillende dakbedekkingen met hun specieke constructies besproken.
In hoofdstuk 4 worden de platte daken besproken. De primaire functie is de bescherming
tegen het buitenklimaat. Met isolatiematerialen
en moderne gesloten dakbedekkingssystemen
is dat duurzaam te realiseren, met periodiek
onderhoud zelfs voor het gehele leven van een
gebouw. Om die prestatie te kunnen leveren,
worden eisen gesteld aan de sterkte van de
onderconstructie, de windweerstand, de waterbelasting en waterafvoer van platte daken. Ook
het bouwfysisch gedrag is van invloed op de
levensduur van het dak.
Onder druk van het streven van de overheid naar
het meervoudig ruimtegebruik krijgen platte
daken ook steeds meer een gebruiksfunctie en
worden ze ingericht als daktuin, parkeerdak of
dakplein. Ook tegen de belastingen die deze
inrichtingen met zich meebrengen, zijn voorzieningen te treffen en extra veiligheden in te
bouwen.
Een steeds meer toegepaste dakconstructie is
het glazen dak voor atria, binnentuinen en grote
halpartijen. Een glazen dak is van grote invloed
op het klimaat in de onderliggende ruimten (en

06950432_boek.indb 6

16-02-2006 11:37:41

VII

Inhoud
1 Prestatie-eisen 1
Inleiding 2
1.1 Mechanische eisen 2
1.1.1 Mechanische eisen aan daken 2
1.1.2 Mechanische eisen aan gevels 8
1.2 Bouwfysische eisen 12
1.2.1 Bouwfysische eisen aan daken 12
1.2.2 Bouwfysische eisen aan gevels 18
1.3 Water- en winddichtheid 28
1.3.1 Water- en winddichtheid van daken 28
1.3.2 Water- en winddichtheid van gevels 33
1.4 Afsluitbaarheid van gevelopeningen,
inbraakveiligheid 36
1.5 Brandveiligheid van daken en gevels 36
1.5.1 Begrippen 37
1.5.2 Eisen ten aanzien van brandveiligheid van
gevels en daken 38
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 40
Bijlage: Van warmteweerstand tot
Glaser-diagram 42
2 Dakvormen 53
Inleiding 54
2.1 Functies en opbouw daken 54
2.1.1 Functies 54
2.1.2 Opbouw 55
2.2 Platte en hellende daken 56
2.2.1 Hellend of plat dak? 57
2.3 Dakvormen 57
2.3.1 Plat dak 58
2.3.2 Hellend dak met vlakke dakvlakken 58
2.3.3 Hellend dak met gebogen dakvlakken 60
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 63
3 Hellende daken 65
Inleiding 66
3.1 Materiaalkeuze en uitvoeringsaspecten 66
3.1.1 Duurzaamheid 66
3.2 Houten daken 67
3.2.1 Ontwerpcriteria 67
3.2.2 Dakconstructies 71
3.2.3 Samenstellen dakpakketten 72
3.3 Opbouw houten daken 72
3.3.1 Gordingenkap 73
3.3.2 Sporenkap 76
3.3.3 Spanten 77
3.3.4 Muurplaat en windverband 83
3.3.5 Dakbeschot 86

06950432_boek.indb 7

3.4 Keramische dakbedekkingen 93


3.4.1 Maatvoering 94
3.4.2 Dakvlakdetail 97
3.4.4 Dakvoetdetail 101
3.4.5 Kopgevelaansluitdetail 104
3.4.6 Afwerking speciale dakvormen 106
3.5 Betonnen dakpannen 107
3.5.1 Maatvoering 109
3.5.2 Dakvlakdetail 110
3.5.3 Nokdetail 111
3.5.4 Dakvoetdetail 112
3.5.5 Kopgevelaansluitdetail 112
3.5.6 Hulpstukken 112
3.6 Verankering dakpannen 112
3.7 Dakdoorbrekingen bij pannendaken 119
3.7.1 Bouwkundige afvoerkanalen 119
3.7.2 Installatietechnische dakdoorvoeren 124
3.7.3 Dakkapellen 127
3.7.4 Dakvensters 133
3.7.5 Zonnepanelen 134
3.8 Metalen dakbedekkingen 134
3.8.1 Maatvoering 135
3.8.2 Dakvlakdetail 140
3.8.3 Nokdetail 144
3.8.4 Dakvoetdetail 146
3.9 Leien daken 146
3.9.1 Maatvoering 147
3.9.2 Dakvlakdetail 149
3.9.3 Nok- en dakvoetdetail 150
3.10 Rieten daken 151
3.10.1 Maatvoering 152
3.10.2 Dakvlakdetail 152
3.10.3 Nokdetail 156
3.10.4 Dakvoetdetail 157
3.10.5 Kopgevelaansluitdetail 157
3.11 Kunststof dakbedekkingen 158
3.11.1 Maatvoering 158
3.11.2 Dakvlakdetail 159
3.11.3 Dakvoetdetail 159
3.12 Begroeide of vegetatiedaken 159
3.12.1 Maatvoering 160
3.12.2 Dakvlakdetail 160
3.12.3 Dakvoetdetail 161
3.13 Veilig werken op hellende daken 161
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 162
4 Platte daken 163
Inleiding 164
4.1 Functionele en bouwfysische aspecten voor
platte daken 164

16-02-2006 11:37:42

VIII

4.1.1 Gebruik 164


4.1.2 Windbelasting 165
4.1.3 Hemelwaterafvoer 178
4.1.4 Brandoverslag 185
4.1.5 Thermische isolatie 185
4.1.6 Condensatie en ventilatie 186
4.2 Indeling daken 193
4.2.1 Daksamenstelling 200
4.2.2 Onderconstructies 201
4.2.3 Dakbedekkingsconstructies 209
4.3 Dakbedekkingsmaterialen 215
4.3.1 Isolatiematerialen 215
4.3.2 Verwerking isolatiematerialen 222
4.3.3 Bitumen dakbedekkingsmaterialen 225
4.3.4 Uitvoering van bitumen
dakbedekkingen 231
4.3.6 Verwerking van kunststof dakbanen 242
4.3.7 Koudlijmen 245
4.3.8 Dampremmende lagen of sluitlagen 246
4.3.9 Ballastlagen 247
4.4 Aansluitingen en doorbrekingen 250
4.4.1 Dakranden 250
4.4.2 Aansluitingen tegen opgaand werk 250
4.4.3 Dilataties 253
4.4.4 Daglicht door het dak 253
4.4.5 Dakdoorvoeren 255
4.5 Bijzondere daken 255
4.5.1 Groendaken 256
4.5.3 Hellende daken 262
4.5.4 Bestratingen 263
4.5.5 Windgevoeligheid groendaken 265
4.5.6 Veiligheid 265
4.6 Veilig werken op platte daken 265
4.6.1 Voorkomen van valgevaar 265
4.6.2 Afvoer van afval 269
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 270

5.2.5 Montage 286


5.2.6 Onderhoud 286
5.3 Voorbeeldproject 286
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 290
Register 291

5 Grote glasoverkapte ruimten 271


Inleiding 272
5.1 Algemene prestatie-eisen 272
5.1.1 Specieke eisen voor GGRs 273
5.1.2 Veiligheid 273
5.1.3 Gezondheid 277
5.1.4 Energiezuinigheid 280
Beperking warmteverlies 280
5.2 Constructie GGRs 283
5.2.1 Draagconstructie 283
5.2.2 Glasroedesystemen 283
5.2.3 Beglazing 284
5.2.4 Zonwering 285

06950432_boek.indb 8

16-02-2006 11:37:42

Prestatie-eisen

ir. W.H. Maessen, ir. B.G. Wolfs

Een omhulling van een constructie moet aan verschillende bouwtechnische en bouwfysische eisen voldoen. Het Bouwbesluit stelt eisen ten
aanzien van de lasten op gevels en daken, ten aanzien van warmte- en
geluidsisolering, condensatie, water- en winddichtheid, en ten aanzien
van inbraak- en brandveiligheid.
In dit hoofdstuk worden deze eisen besproken, afwisselend voor
gevels en daken.

06950432_boek.indb 1

16-02-2006 11:37:43

Inleiding
Op de mechanische en bouwfysische eisen die
aan de omhulling te stellen zijn, wordt in elk
handboek Bouwfysica nader ingegaan.

1.1 Mechanische eisen


Bouwbesluit 2003: Belastingcombinaties,
afdeling 2.1
Het Bouwbesluit sluit zich aan bij de gedenieerde bezwijktoestanden zoals die genoemd zijn
in NEN 6702 (2001).
De mechanische eisen van daken omvatten bepalingen voor voldoende draagkracht ten aanzien van de volgende lasten:
verticale lasten ten gevolge van eigen massa
(verder buiten beschouwing);
verticale toevallige lasten ten gevolge van de
wind;
horizontale toevallige lasten ten gevolge van
de wind;
verticale toevallige lasten van personen op het
dak;
verticale lasten van sneeuw en/of regen op
het dak.
De mechanische eisen van gevels omvatten
bepalingen voor voldoende draagkracht ten aanzien van de volgende lasten:
verticale lasten ten gevolge van eigen massa
(verder buiten beschouwing);
horizontale toevallige lasten:
- loodrecht op de gevel, zoals de windlast;
- evenwijdig aan de gevel ten gevolge van de
wind;
- door personen.
1.1.1 Mechanische eisen aan daken
1.1.1.a Verticale lasten door de wind
In het volgende komen alleen de lasten door de
wind op daken van gesloten gebouwen aan de
orde. Het verhaal wordt beperkt tot de uiterste
waarden van de windlast op onderdelen van
het dak en het totale dak. Meer gespeciceerde
waarden worden genoemd in de normtekst.
De wind geeft op daken lasten die, behoudens

06950432_boek.indb 2

wrijving, loodrecht op het vlak van het dak zijn


gericht. De last is vast te stellen aan de hand van
de formules uit TGB 1990 (NEN 6702), namelijk:
pw;d = f;g pw;rep

(1)

pw;rep = Cdim Ceq Cw 1 pw

(2)

waarin:
pw;d = rekenwaarde van de gelijkmatige last
door de wind
f;g = belastingsfactor, gerelateerd aan de
veiligheidsklasse (factor gedenieerd in
NEN 6702 (2001) artikel 5.2; voor deze
gebouwen op 1,2 te stellen)
pw;rep = representatieve last ten gevolge van de
wind in N/m2
Cdim = cofcint die de relatie legt met de
grootte van het relevante dakvlak (voor
delen van dakvlakken is deze op 1 te
stellen)
Ceq = drukvereffeningsfactor (meestal op 1 te
stellen)
Cw = stuwcofcint (wordt nog behandeld)
f;g = vergrotingsfactor (bij zeer slanke
gebouwen: meer dan 1; bij vlakke gevels
en daken: meestal 1)
pw = extreme stuwdruk, zie de tabel van
guur 1.1, waarbij onderscheid is
gemaakt naar drie windgebieden,
gerelateerd aan delen van het
Nederlandse grondgebied, en naar twee
situaties, te weten het bebouwde gebied
(dorp en stad) of het onbebouwde gebied
(rand van dorp en stad, en platteland)
Behoudens uitzonderlijke gebouwvormen kan
voor de rekenwaarde van de windlast worden
gehanteerd:
pw;d = 1,2 Cw pw

(3)

waarin:
pw;d = rekenwaarde van de windlast in N/m2
Ten aanzien van de sterkteberekening van de
onderdelen van daken gelden de cofcinten
Cw van de tabel van guur 1.2.

16-02-2006 11:37:43

1 PRESTATIE-EISEN

Hoogte dakrand

pw in kN/m2

boven maaiveld

Gebied I

Gebied II

Gebied III

in m

Onbebouwd

Bebouwd

Onbebouwd

Bebouwd

Onbebouwd

Bebouwd

2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
85
90
95
100
110
120
130
140
150

0,64
0,70
0,78
0,84
0,90
0,95
0,99
1,02
1,06
1,09
1,12
1,14
1,17
1,19
1,21
1,23
1,25
1,27
1,29
1,37
1,43
1,49
1,54
1,58
1,62
1,66
1,69
1,73
1,76
1,78
1,81
1,83
1,86
1,88
1,90
1,94
1,98
2,01
2,04
2,07

0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
0,70
0,76
0,81
0,86
0,90
0,94
0,98
1,02
1,05
1,08
1,11
1,23
1,34
1,43
1,50
1,57
1,62
1,66
1,69
1,73
1,76
1,78
1,81
1,83
1,86
1,88
1,90
1,94
1,98
2,01
2,04
2,07

0,54
0,54
0,62
0,68
0,73
0,78
0,81
0,85
0,88
0,91
0,94
0,96
0,99
1,01
1,03
1,05
1,07
1,09
1,10
1,18
1,24
1,30
1,35
1,39
1,43
1,46
1,50
1,53
1,56
1,58
1,61
1,63
1,65
1,68
1,70
1,74
1,77
1,80
1,83
1,85

0,54
0,54
0,54
0,54
0,54
0,54
0,54
0,54
0,59
0,64
0,68
0,72
0,76
0,79
0,82
0,85
0,88
0,90
0,93
1,03
1,12
1,20
1,26
1,32
1,37
1,42
1,46
1,50
1,54
1,57
1,60
1,63
1,65
1,68
1,70
1,74
1,77
1,80
1,83
1,86

0,46
0,46
0,49
0,55
0,59
0,63
0,67
0,70
0,73
0,76
0,78
0,80
0,82
0,84
0,86
0,88
0,90
0,91
0,93
1,00
1,06
1,11
1,15
1,19
1,23
1,26
1,29
1,32
1,34
1,37
1,39
1,41
1,43
1,45
1,47
1,51
1,54
1,57
1,60
1,62

0,46
0,46
0,46
0,46
0,46
0,46
0,46
0,46
0,50
0,54
0,58
0,61
0,64
0,67
0,70
0,72
0,75
0,77
0,79
0,88
0,95
1,02
1,07
1,12
1,16
1,20
1,24
1,27
1,31
1,33
1,36
1,39
1,41
1,44
1,46
1,50
1,54
1,57
1,60
1,62

Bij tussenliggende waarden van h mag voor de bepaling van pw lineair zijn genterpoleerd.
Voor de berekening op doorbuiging dienen de waarden in de tabel meestal te worden vermenigvuldigd
met de factor 0,88.
Figuur 1.1 Door wind veroorzaakte extreme waarde van de stuwdruk pw als functie van de hoogte boven het aansluitende
terrein (volgens tabel A.1 van NEN 6702) in kN/m2

06950432_boek.indb 3

16-02-2006 11:37:43

Cofcint Cw = Cpe;loc + Cpi


Kleine oppervlakte
(A = 1 m2)

Grote oppervlakte
(A = 10 m2)

Relatie
hoogte/breedte

laag
(h/d 1)

hoog
(h/d 2)

laag
(h/d 1)

hoog
(h/d 2)

Platte daken,
onderdelen

rand (r)
hoek (c)
vlak (t)

2,3
2,8
1,3

1,8
2,3
1,3

1,5
1,5
1,0

1,3
1,3
1,0

Flauw hellende
daken,
onderdelen

rand (r)
hoek (c)
horizontale rand (r)
vlak (t)

2,3
2,8
1,5
1,3

1,9
1,9
1,3
1,1

Daken met grotere helling,


onderdelen

De waarden zijn in het algemeen als absoluut getal lager


(zie NEN 6702).

Daken als geheel (dus niet voor


onderdelen)

Het naar de wind


gerichte vlak 1,1

Het van de wind


af gerichte vlak 0,7

Figuur 1.2 Enige waarden van de cofcint Cw voor delen van daken respectievelijk het gehele dak (van gesloten gebouwen)

Cofcint Cw
De letters (r), (c) en (t) in guur 1.2 verwijzen
naar gevel- en dakgedeelten waarvoor aparte
cofcinten gelden. Voor de breedte (a) van
de dakranden (r) is telkens te hanteren de
grootste waarde van:
a 1 m of a = 0,15 d bij smalle gebouwen (d 3h);
a 1 m of a 0,45 h of a 0,04 d bij
brede gebouwen (d > 3h).

Het BDA Dakboekje geeft tabellen met de aan


te houden breedten (a, a1, a2), guur 1.1.

Voor de hoek (c) gelden de waarden a1 en a2


(minimaal a a).
Voor de breedte van de gevelrandzone (b)
geldt:
0,15 d1 bij smalle gebouwen (d1 3h);
0,45 h of 0,04 d1 of 1 m (de hoogste
waarde van deze drie) bij brede gebouwen
(d1 > 3h).

De tabel van guur 1.5 geeft de randbreedten


van de dakranddelen (c) en (r) van een platdak
op 10 m hoogte.

De norm NEN 6702 (2001) is daaromtrent


uitvoeriger. De waarde van a is minimaal 1 m,
maar de waarden van a1 en a2 kunnen bij
hogere en bredere gebouwen aanzienlijk groter zijn, bijvoorbeeld 4,5 m of zelfs 13,00 m.

06950432_boek.indb 4

Voorzover het hellende daken betreft dient de


nokhoogte als referentiewaarde ten aanzien
van de extreme stuwdruk te worden gehanteerd. Het platdak en zijn onderdelen zijn dus
ten gevolge van de wind altijd op zuigende
lasten belast. Het hellende dak wordt belast
door stuwlasten en zuigende lasten.

Vaak zijn echter niet de lasten bij een sterkteberekening maatgevend ten aanzien van een proelkeuze (bijvoorbeeld van een stalen dakplaat),
maar zijn het de berekeningen ten aanzien van
de maximale doorbuiging. De NEN 6702 (2001)
stelt echter geen eisen aan de maximale doorbuiging. Met andere woorden: de constructeur
moet zelf zinnige eisen aangeven, die veelal zijn
ingegeven (zeker bij een platdak) door het ver-

16-02-2006 11:37:44

1 PRESTATIE-EISEN

1.1.1.b Horizontale wrijvingslasten door de


wind
De wind oefent op de vlakken van het dak wrijving uit. Deze wrijving is te bepalen met dezelfde
formule als voor de verticale windlasten, namelijk
formule (3). Voor de cofcint Cw geldt hier de
waarde van Cf:
Cf = 0,01 voor gladde oppervlakken zoals
bitumineuze dakbedekking;
Cf = 0,02 voor oppervlakten met geringe
uitsteeksels ( 40 mm), bijvoorbeeld platdak
met grind, sommige pannen;
Cf = 0,04 voor oppervlakten met grotere
uitsteeksels ( 40 mm), bijvoorbeeld een dak
voorzien van begroeiing, sommige pannen.

Voor onderdelen van het dak is deze last zo


gering dat hij mag worden verwaarloosd. De
totale last dient men mee te nemen bij de
bepaling van de totale horizontale stabiliteit.

In gebied f bij A1 10 m2 dient Cpe;log te


zijn bepaald volgens guur 1.3.
Bij 1 m2 A 10 m2 dient Cpe;log te zijn
bepaald door interpolatie tussen de betreffende waarden bij A1 = 1 m2 en A1 = 10 m2.

gebouw

krijgen van een goede afwatering van het dakvlak, paragraaf 1.1.1.c.
Men moet zich er wel bewust van zijn dat nabij
randen en hoeken van daken lasten als zuiging
kunnen optreden die bijna het drievoudige zijn
van de standaardwaarde bij Cw = 1,1. Daarom
geldt er voor de plaatsvastheid van dakbedek-

06950432_boek.indb 5

Figuur 1.3 Vormfactor van de wind op een rechthoekig

kingsmateriaal, zoals bitumina, dakbedekking


c.q. pannen, een aparte norm, namelijk NEN
6707 (2001, C1 2002).

Figuur 1.4 Aanduiding van de randzones

16-02-2006 11:37:45

Hoogte Breedte d1

Lengte d2 (d2 d1)

10

10
20
30
40

a1

1,50

3,30

20
a2
3,30

a
1,50
3,00

a1
1,50
6,50

30
a2
5,00
6,50

Berekening bij guur 1.5


Voor een horizontaal dakvlak op 10 m hoogte
in windgebied II, in een bebouwde sfeer
(bijvoorbeeld Rotterdam), van een lang
gebouw (hoogte h = 10 m, breedte d1 = 20 m
en lengte d2 = 40 m) geldt:
voor het dak als geheel:
pw;d = 1,2 (1,1 0,59) = 0,78 Pa (de
negatieve waarde betekent windzuiging);

a
1,50
3,00
4,50

40

a1

a2

1,50
3,00
9,75

5,00
10,0
9,75

a
1,50
3,00
4,50
4,50

a1
1,50
3,00
6,30
12,3

a2
5,00
10,0
13,3
12,3

voor onderdelen (A = 1 m2) in het dakvlak:


pw;d = 1,2 (2,3 0,59) = 1,63 Pa (voor de
randen (r): a = 3,00 m);
pw;d = 1,2 (2,8 0,59) = 1,56 Pa (voor de
hoeken (c): a1 = 3,00 m, a2 = 13,3 m);
pw;d = 1,2 (1,3 0,59) = 0,92 Pa (voor het
dak zelf).
Het Dakboekje geeft uitvoerige tabellen voor de
maten a, a1 en a2.

Figuur 1.5 Randbreedten van de dakranddelen van een platdak op 10 m hoogte (maten in m)

1.1.1.c Lasten door regen


De daklasten door op het dak aanwezige regen
dienen volgens de NEN 6702 (2001) te worden
bepaald. Deze norm beperkt zich tot de platte
c.q. nagenoeg platte daken, en laat de constructeur veel vrijheid. De norm stelt echter dat het
dak zo dient te zijn ontworpen, dat elk punt in
het dakvlak, ook na doorbuiging, moet kunnen
blijven voldoen aan de eis tot afvoer.
Het is aan te raden de constructie-elementen die
het dakvlak dragen zodanig te dimensioneren en
initieel vorm te geven zo nodig door middel
van een zeeg (een opbuiging), extra afschot en
noodoverlaten van functionele afmetingen dat
een regenbelasting van bijvoorbeeld 50 mm
gelijkmatige waterlast niet wordt overtroffen.
Hier is voor 50 mm water gekozen, omdat
deze waterhoogte net niet wordt gevenaard
door de ernstigste regenbuien bij stagnerende
afvoer. Als het dak als zodanig ontworpen is, kan
als rekenwaarde voor de regendaklast gelden:
pregen;d = 1,2 0,05 10 = 0,6 kN/m2.

Indien de constructie van het dak niet volgens


deze aanwijzingen is ontworpen, dient men de
doorbuigingen te bepalen, vervolgens met be-

06950432_boek.indb 6

hulp van NEN 6702 (2001) de maximale regendaklast vast te stellen, en daarop te dimensioneren.
De norm geeft aanwijzingen voor een veilige,
niet-bewerkelijke bepaling. Dit impliceert echter
wellicht het aanvaarden van inke doorbuigingen en daarmee van een grote waterlast, die
bij bepaalde materialen (bijvoorbeeld cellenbeton) kruip veroorzaakt, en daardoor in de jaren
voortgaande doorbuiging. De constructeur moet
hieraan aandacht besteden, zoals in hoofdstuk 4
Platte daken wordt uitgewerkt.
Op grote horizontale daken die niet zijn gecompartimenteerd en waar slechts een gering afschot aanwezig is, kan ten gevolge van de wind
waterstuwing ontstaan aan de lijzijde. De norm
geeft daarvoor geen waarden op, en brede ervaring ontbreekt.
Via de theorie van de algemene hydraulica, waar
men het begrip waterstuwing kent, is een benadering mogelijk van de watermassa op een plat
vlak en is het volgende, alhoewel niet bewezen,
waarschijnlijk. Aanbevolen wordt te rekenen
op een regenwaterlast aan de lijzijde ter waarde
van het dubbele van het genoemde, dus:
1,2 0,10 10 = 1,2 kN/m2.

16-02-2006 11:37:45

1 PRESTATIE-EISEN

Als er geen redenen zijn te veronderstellen dat


de wind een voorkeursrichting heeft, geldt deze
aanwijzing voor het gehele dak. Het is dus zinnig
grote platte dakvlakken (bijvoorbeeld groter dan
15 15 m) te compartimenteren, om waterstuwing te vermijden. Deze waterstuwing heeft
gevolgen voor de keuze van de hemelwaterafvoeren (HWAs) en de noodoverlaten.
1.1.1.d Lasten door sneeuw
De representatieve sneeuwbelasting is in het
algemeen:

psneeuw;rep = 1,2 C 0,7

(4)

waarin:
psneeuw;rep = representatieve sneeuwbelasting in
kN/m2
C
= vormfactor die afhankelijk is van de
dakhelling en de conguratie van
op elkaar aansluitende dakvlakken,
obstakels en aansluitende gevels.
Voor platte, lessenaars- en zadeldaken
gelden de waarden uit de tabel van
guur 1.6. Voor afwijkende dakvlakken wordt verwezen naar norm
NEN 6702 (2001)

1.1.1.e Belasting door personen en/of


goederen
Bedoeld zijn belastingen ten gevolge van incidenteel aanwezige personen ten behoeve van
reparaties, enzovoort. Verblijf van personen op
een dak moet uitgesloten zijn, tenzij het dak als
dakterras is ontworpen en speciaal is berekend
op het verblijf van personen, zie NEN 6702
(2001).

Op daken is rekening te houden met een vrije,


gelijkmatig verdeelde belasting werkend op maximaal 10 m2 (bijvoorbeeld afkomstig van tijdelijke
opslag van materialen):
pgoed;rep = 1,2 1,0 kN/m2 (0 a < 15);
pgoed;rep = 1,2 (4 0,2 a) (15 a < 20);
(a 20).
pgoed;rep = 0,0 kN/m2
Tevens is te rekenen met een geconcentreerde
belasting afkomstig van een persoon met gereedschap en reparatiemateriaal, met als grootte:
Fpers;rep = 1,2 1,5 kN op een vlak groot
0,1 m 0,1 m, die overal kan voorkomen (geldt
niet voor de doorbuiging). Bovendien geldt een
lijnlast over 1 m:
qrep = 1,2 2 kN/m op elke willekeurige
plek op beschot of dakplaten (geldt niet voor de
doorbuiging).

Vormcofficint C
C 1 voor het (ene) dakvlak

Plat dak en lessenaarsdak


0 30

0,8

30 < < 60

0,8

60

0,0

Zadeldak
0 15

0,8

15 < 30

0,8

30 < < 60

0,8

60

0,0

C 2 voor het andere dakvlak

(60 )
30

0,8
( 15)
30
(60 )
1,2
30
0,8 + 0,4

(69 )
30

0,0

Figuur 1.6 Vormcofcint voor de sneeuwlast voor enkele daken

06950432_boek.indb 7

16-02-2006 11:37:45

Voor de dimensionering van gordingen,


sporen en spanten dient men te rekenen op een
geconcentreerde vrije lijnlast (over 1 m), met als
grootte:
Fpers;rep = 1,2 2 kN, die via het dakbeschot of
dakplaten de onderdelen belast.
Met andere woorden: voor de dimensionering
van gordingen, enzovoort, is de regenwaterlast
(pregen;rep = 0,6 kN/m2) bepalend, waarbij eisen
aan de maximale doorbuiging zijn gesteld,
respectievelijk de vrije gelijkmatige last over
10 m2, te weten 1,2 kN/m2. Ten behoeve
van een beschot, dakplaten, enzovoort is
meestal de puntlast van 1,2 1,5 kN
bepalend, of de korte lijnlast (over 1 m) van
1,2 2 kN/m.
1.1.1.f Arbo-zorgaspecten bij daken
Zie voor een beknopte behandeling van veilig
werken op daken: hoofdstuk 4 Platte daken,
paragraaf 4.6, en hoofdstuk 3 Hellende daken,
paragraaf 3.6.

Hierna volgt een beknopte weergave van de


uiterste waarden van de aan te houden cofcinten. Voor uitvoeriger informatie (ook over de
breedten van de vlakken waarvoor de cofcinten gelden) wordt uitdrukkelijk verwezen
naar de normtekst.

1.1.2 Mechanische eisen aan gevels


1.1.2.a Horizontale lasten door de wind
De gevel heeft een horizontale last te dragen die
wordt bepaald door de veranderlijke last van de
wind. De sterkte dient zodanig te zijn dat ze beantwoordt aan een windlast die sporadisch voorkomt. De TGB 1990 (NEN 6702 (2001)) conformeert zich hierbij aan een windlast die eens per
10 jaar in een windvlaag optreedt.
In het navolgende komen de uiterste waarden
op onderdelen van de gevel voor een gesloten
gebouw aan de orde, en de waarden voor de
gehele gevel. Voor meer gedifferentieerde waarden: zie de normtekst.
In principe wordt de last die op de gevel optreedt, bepaald volgens de TGB 1990 (NEN
6702 (2001)):

pw;d = f;g Cdim Ceq Cw 1 pw

(5)

waarin:
pw;d = rekenwaarde ten gevolge van de wind in
N/m2
f;g = belastingsfactor (voor deze gebouwen op
1,2 te stellen)

06950432_boek.indb 8

Cdim = cofcint die de relatie legt met de


grootte van het relevante gevelvlak
(voor onderdelen in gevelvlakken op 1
te stellen)
Ceq = drukvereffeningsfactor (meestal op 1 te
stellen)
Cw = stuwcofcint (komt nog aan de orde)
f;g = vergrotingsfactor (meer dan 1 bij zeer
slanke gebouwen; meestal op 1 gesteld bij
vlakke gevels)
pw = extreme stuwdruk (zie de tabel van
guur 1.1, waarbij onderscheid is
gemaakt naar drie windgebieden,
gerelateerd aan delen van het
Nederlandse grondgebied, en naar twee
situaties, te weten het bebouwde gebied
(dorp en stad) of het onbebouwde gebied
(rand van dorp en stad, en platteland)

Voor gevels is dus meestal bepalend:


pw;d = 1,2 Cw pw [N/m2]
Ten aanzien van de sterkteberekening zijn de
uiterste cofcinten van guur 1.4 en de tabel
van guur 1.7 maatgevend.
De breedte van de gevelrandzone (b), ook bij
het onderdeel daken genoemd, bedraagt:
0,15 d1 bij smalle gebouwen (d1 3h);
de grootste waarde van 0,45 h of 0,04 d1
of d1 1 m bij brede gebouwen (d1 > 3h).
Op een gevelonderdeel van bijvoorbeeld 1 m2
op 10 m hoogte, in een stad, windgebied II (bijvoorbeeld Rotterdam), werken dus de volgende
belastingen:
een stuwlast pw;d = 1,2 (+1,1 0,59) =
+0,78 Pa;
een zuiglast pw;d = 1,2 (1,3 0,59) =
0,92 Pa;
een zuiglast op de gevelrandzone pw;d =
1,2 (1,5 0,59) = 1,06 Pa.

16-02-2006 11:37:46

1 PRESTATIE-EISEN

Onderdelen van gevels

C w (= C pe;loc + C pi)

Klein deeloppervlak
(A = 1 m2)

Groot deeloppervlak
(A 10 m2)

Rand (b)1
Breedte (a)1 1 m
Vlak (f)1

1,2 + (0,3) = 1,5

0,9 + (0,3) = 1,2

1,0 + (0,3) = 1,3

0,8 + (0,3) = 1,1

Gevels als geheel

C w (= C pe + C pi)

Druklast loefzijde
Zuiglast lijzijde
Zuiglast, wind evenwijdig aan gevel

+0,8 (0,3)
0,4 (+0,3)
0,8 + (0,3)
0,4 + (0,3)

=
=
=
=

+1,1
0,7
1,1 (eerste deel)
0,7 (tweede deel)

Zie figuur 1.4.

Figuur 1.7 Enige waarden van de cofcint Cw voor onderdelen van gevels respectievelijk van de gehele gevel (van gesloten
gebouwen)

Voor de plaatsvastheid en stevigheid van onderdelen en hun bevestigingen moet rekening


worden gehouden met deze (hoge) windvormfactoren (NEN 6702 (2001), artikel 8.6.4.3).
Er wordt studie verricht om bij samengestelde
gevels (bijvoorbeeld beplating op een massieve
dichte achtergevel) een verdeling te verkrijgen
van de lasten op de diverse lagen van de gevel.

de pw;rep;dbuig tot een waarde die in de tabel van


guur 1.9 voorkomt. Deze belastingen zijn dus
te hanteren bij de doorbuigingstoetsing. Bij een
sterktetoetsing van bijvoorbeeld de bevestiging
van gevelplaten (nabij de randen van het gebouw) moet men echter uitgaan van de aanzienlijk hogere zuigingwaarden, die bijna het drievoudige kunnen zijn van de waarden in deze tabel.

Vaak zijn echter niet de uiterste lasten voor de


sterkteberekening maatgevend voor een proeldoorsnede (bijvoorbeeld van een vliesgevel),
maar de lasten bij de toegestane doorbuiging.
NEN 6702 (2001) stelt geen eisen aan de doorbuiging van gevelelementen.
De ontwerpregels van de VMRG, zie hun uitgave
Statica van gevels, gaan daarom uit van een
maximale doorbuiging van:

Indien men een gevelopbouw kiest bestaande uit


meerdere lagen met beluchte spouw(en), dan
kan de buitenste laag goed luchtdoorlatend zijn
(hoge permeabiliteit) ten opzichte van de volgende laag die zeer luchtdicht is (lage permeabiliteit). Dan is het redelijk dat de tweede laag een
groot deel of het grootste deel van de windlast
krijgt, en de buitenste laag een lage windlast.
Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij een gevel
van leien op een regelwerk tegen een massieve
gevel. Dit is thans nog punt van studie en is nog
niet geregeld in een norm.

0,005

=2001

bij een last van p = 0,75 pw (hierin is pw de


waarde uit de tabel van guur 1.1, overeenkomstig NEN 2778 (1991, A2 2001)).
NEN 3661 (1988) hanteert men bij de dimensionering van ramen en puien. Deze norm
gebruikt als criterium bij de doorbuiging een
herhalingstijd van n jaar en reduceert daarmee

06950432_boek.indb 9

Uit guur 1.9 en de tabel van guur 1.8 is op te


maken dat een kozijn (houtmaat 67 102 mm)
met vakbreedte 1000 mm, stijlhoogte 2350 mm,
in Rotterdam (II, bebouwd) bruikbaar is tot 21 m
hoogte en langs de kust (I, onbebouwd) slechts
tot 6 m hoogte. Ramen in aluminium, staal en
kunststof dienen ook zo te worden ontworpen.

16-02-2006 11:37:46

10

Categorie

A
B
C
D
E
F
G
H
J
K
L
M

Winddruk

500
550
700
800
900
1000
1100
1200
1300
1400
1500
1600

Hoogte in m
Gebied I
Onbebouwd Bebouwd
2
3
6
10
15
22
31
45
63
88
122
150

9
10
14
18
23
29
36
46
63
88
122
150

Gebied II
Onbebouwd

Bebouwd

5
6
12
19
28
42
60
86
121
150

12
13
21
28
37
49
65
86
121
150

Gebied III
Onbebouwd

Bebouwd

9
11
23
37
56
83
122
150

16
19
32
45
63
88
122
150

Figuur 1.8 Windbelastingen en bijbehorende toepassingen ten behoeve van het ontwerpen van kozijnen

Meestal geeft de branchevereniging (bijvoorbeeld de VMRG) eigen bepalingen ten aanzien


van deze sterkte- en stijfheidsberekeningen,
waarmee de keuze voldoende veilig is uit te
voeren.
Kozijnen en puien
Bij het ontwerpen van kozijnen zijn de windlast (gegeven door de hoogtepositie en het
windbelastingsgebied) en de afmetingen
bepalend voor de doorbuiging. Aan de doorbuiging worden eisen gesteld vanwege de
duurzaamheid van de isolatiebeglazing. De
stijfheid van het proel is de bepalende grootheid als het om doorbuiging gaat. Met andere
woorden, bepalend is:
E I [N mm2]

(6)

waarin:
E = elasticiteitsmodulus in N/mm2
I = kwadratisch oppervlaktemoment in mm4
De KVT 95 (Kwaliteitseisen voor timmerwerk)
geeft ten behoeve van houten kozijnen van
Europees naaldhout (dan is dus E gegeven)
de maximale hoogten aan waarop kozijnen,
gemaakt van bepaalde houtafmetingen, bruikbaar zijn. Criterium daarbij is een begrenzing
van de doorbuiging.

06950432_boek.indb 10

De berekeningsgrondslag is gebaseerd op
NEN 6702 (2001) Belastingen, NEN 3661
(1988) Gevelvullingen, eisen, NEN 2608 (1997,
A1 2001) Vlakglas in de bouw en NEN 6760
(2001, C1 2002) Houtconstructies. De representatieve windlasten zijn in categorien ingedeeld, telkens met een sprong van 50 N/m2
(A tot en met M). De indeling in windbelastingsgebieden I, II en III en naar bebouwd en
onbebouwd geeft dan de toepasbare hoogte
gerelateerd aan de categorie.

In guur 1.9 staat de maximaal toepasbare


hoogte ten opzichte van het maaiveld, waarbij
met de houtafmetingen 67 102 mm respectievelijk 67 114 mm, bij de drie windbelastingsgebieden (onderscheiden naar bebouwd of
onbebouwd) een kozijn mag worden samengesteld, van naaldhout, bij een maximale stijl of
regel van 2200 mm en grootste vakafmeting
2000 mm. De vakafmeting is de vlakmaat loodrecht op de stijl of regel.
Voor verdere behandeling en concrete
berekeningsaanwijzingen: zie deel 4c Gevel-

openingen, hoofdstuk 14
1.1.2.b Wrijvingslasten door de wind
De horizontale wrijvingslasten door de wind op
de gevel zijn gewoonlijk gering. Ze zijn afhankelijk van het relif van de gevel. De bepaling is

16-02-2006 11:37:46

1 PRESTATIE-EISEN

HoutCateafmeting 1 gorie

in mm mm
67 102
A
67 114
G
1

Toepasbare hoogte in m
Gebied I

Gebied II

11

Gebied III

Onbebouwd

Bebouwd

Onbebouwd

Bebouwd

Onbebouwd Bebouwd

2
31

9
36

5
60

12
65

9
122

16
122

Grootste vakafmeting is 2000 mm; maximale overspanning van stijl of regel is 2200 mm.

Figuur 1.9 Maximaal toepasbare hoogte van kozijnen ten opzichte van het maaiveld

volledig
gelijk
aan die van
de wrijvingslasten bij
1.1.2.c Lasten door regen
en sneeuw

paragraaf
1.1.1.b.
daken,
In de norm
NEN 6702 (2001)
worden
mechaniDecofcint
sche
lasten
door
regen
of
sneeuw
op
gevels
Cw in formule (3)is vervangen

niet
Cf. Afhankelijk

van de

door
van het relif
gevel,
besproken.

heeft Cf een bepaalde waarde:


C = 0,01 voor
nagenoeg gladde

gevel1.1.2.d Veranderlijke horizontale lasten


f

oppervlakken zoals metselwerk-, natuursteen- en


door personen

vliesgevels;
Hieronder worden verstaan lasten van personen

die
voor gevels met geringe
uitsteeksels
Cf = 0,02

door eenincident de gevel


belasten.
Voor

( 40
mm);
bijvoorbeeld
gevels
met
geprogevels
en
wanden
van
woongebouwen,
kanto

leerde
met kleine golf;
ren, enzovoort
plaat

geldt:

voor gevels met


grotere uitsteeksels
Cf = 0,04
qpers;rep = 1,2 0,5 [kN/m];
met sterk
gepro(
40 mm);
bijvoorbeeld gevels
puntlast Fpers;rep = 1,2 1 [kN], aangrijpend op
leerde golfplaat.
een lijn 1 m boven het betreffende vloerniveau.

06950432_boek.indb 11

16-02-2006 11:37:47

12

Voor gebouwen waar een concentratie van personen mogelijk is, zoals stations, vergader- en
sportgebouwen, gelden andere waarden (in de
orde van het dubbele c.q. drievoudige, NEN
6702).

1.2 Bouwfysische eisen


1.2.1 Bouwfysische eisen aan daken
1.2.1.a Warmte-isolatie, vereiste
warmteweerstand, gewenste U-waarde

Bouwbesluit 2003: Energiezuinigheid,


afdeling 5.1
Daken vormen een scheiding tussen binnen en
buiten, met andere woorden: tussen een binnenen een buitenklimaat. Veelal is er een verblijfsgebied direct onder het dak (soms is er een zolderruimte, die op dezelfde temperatuur gehouden wordt als de woonruimten).
Het Bouwbesluit stelt een eis aan de Rc-waarde
van daken die een scheiding vormen tussen buitengebied en verblijfsgebied, namelijk:
Rc 2,5 m2 K/W, overeenkomend met circa
U 0,375 W/m2 K. Globaal is dit een dikte van
de isolatielaag van 75 100 mm, afhankelijk van
het type isolatiemateriaal ( = 0,03 0,04).
In de praktijk worden over het algemeen hogere
Rc-waarden aangehouden om te kunnen voldoen
Materiaal

Gexpandeerde kurk
EPS 20
XPS 35
PUR
Glaswol
Steenwol
Glasschuim

aan de energieprestatie-eisen uit het Bouwbesluit.


De eisen bedoeld voor woningen gelden ook
voor kantoren en bedrijfsgebouwen.
Waarden voor de warmtegeleidingscofcint
van isolatiematerialen zijn bijvoorbeeld te ontlenen aan NEN 1068 (2001, A2 2004). Enkele
waarden staan in de tabel van guur 1.10.
In guur 1.11 zijn de principeconstructies te zien
van:
een steenachtige platdakconstructie, guur
1.11-1: de betonnen of prefab-dakplaat is het
constructief-dragende deel. Op de dakplaat
dient de isolatielaag te zijn aangebracht. Soms
is ertussen nog een afschotlaag aangebracht.
Afschot kan ook worden verwerkt in de dikte van
de isolatieplaten. Hierop is de (gewoonlijk bitumineuze) dakbedekking aangebracht;
een platdakconstructie met een stalen damwandproel, guur 1.11-2: op de stalen damwandplaat is de isolatieplaat vastgezet (meestal
geschroefd) en daarop de dakbedekking. Afschot
kan met behulp van de onderconstructie worden
bereikt of door middel van de isolatie;
een platdak met een houten constructie,
guur 1.11-3: houten dakbalken vormen de dragende constructie. Daarop is een isolerende dakplaat aangebracht. Afschot wordt veelal bereikt
met behulp van de balken of door alleen het
bovenvlak van de balken hellend te maken. Op
de isolerende dakplaat komt de dakbedekking;

Warmtegeleidingscofficint

Diffusieweerstandsgetal

Soortelijke
massa

in W/m K

in kg/m3

0,044
0,036
0,030
0,026
0,038
0,038
0,040,05

6
30
80
60
2
1,5
500

150
20
35
30
100
150
140

Geringe verschillen tussen diverse tabellen zijn mogelijk.


EPS = gexpandeerd polystyreenschuim; XPS = gextrudeerd PS; PUR = polyurethaanschuim
Figuur 1.10 Enkele materiaaleigenschappen van diverse isolatiematerialen

06950432_boek.indb 12

16-02-2006 11:37:47

1 PRESTATIE-EISEN

Figuur 1.11 Principeconstructies daken

06950432_boek.indb 13

13

een hellend pannendak, guur 1.11-4: de


dakbalken (gordingen), die samen een hellend
vlak vormen, zijn de dragende constructie.
Daarop is gewoonlijk een isolerende dakplaat
aangebracht. Ook is het mogelijk dat de isolatie
tussen de gordingen is geplaatst, met alleen een
beschot over de gordingen. Over het beschot
zijn tengels en panlatten met daarop de pannen
aangebracht.
Alhoewel voor de isolatieprestatie de positie van
het isolatiemateriaal willekeurig is, dient dit om
bouwfysische reden (meestal) aan de koude kant
van de afsluitende draagconstructie te zitten, in
het algemeen direct onder de dakbedekking. Dit
is vooral van belang bij massieve dakconstructies,
bijvoorbeeld van geprefabriceerde betonachtige
samenstelling, voorzien van bitumineuze dakbedekking. Het doel van deze voorkeurspositie,
te weten aan de koude kant, is het vermijden
van grote temperatuurschommelingen in de
steenachtige constructie, en daarmee thermische
bewegingen c.q. scheuren en (deels) voorkomen
van eventuele inwendige condensatie.
De bouwmaterialenindustrie fabriceert (vooral
voor de woningbouwmarkt) dakplaten die voorzien zijn van isolatiematerialen zodanig dat de
gesoleerde dakplaat, toegepast in combinatie
met de standaardafwerking, bijvoorbeeld
pannen of bitumina, voldoet aan de eis die in het
Bouwbesluit is gesteld.
Jaarlijks verzorgt de Stichting Bouwkwaliteit een
gids, Lijst van Bouwkwaliteitverklaringen, met
daarin de door de Stichting goedgekeurde,
zogenoemde gecerticeerde bouwmaterialen. Bij
de diverse isolatiedakplaten in deze gids wordt
(voorzover nodig) onderscheid gemaakt naar
afwerking met pannen of afwerking met een
bitumineuze dakbedekking.
Ook in de Nederlandse Bouwdocumentatie (NBD)
kan men informatie vinden ten aanzien van de
prestaties (dat wil zeggen rmagegevens) van
deze bouwplaten.
Het Bouwbesluit stelt eisen aan de Rc van de
constructie. Sinds eind 1995 geldt een eis voor
nagenoeg alle nieuw te bouwen gebouwen: de
EPN, de Energieprestatienorm (NEN 5128 (2004)
Energieprestatie voor woningen en woongebouwen,

16-02-2006 11:37:48

14

Bepalingsmethode en NEN 2916 (2001, C1 2002)


Energieprestatie voor utiliteitsgebouwen, Bepalingsmethode).
Energieprestatienorm (EPN)
Beknopt weergegeven omvat de EPN een aantal bewerkingen, alle uitgedrukt in primaire
energie, waarbij wordt vastgesteld:
de gebruikte energie ten behoeve van verwarming en de opwekking daarvan, waarbij
zonnewarmte is verrekend;
de energie besteed aan warmtapwater en
de verwarming daarvan, waarbij gebruik van
zonnewarmte (collectoren) is verrekend;
de energie besteed aan ventilatie, de eventuele voorverwarming en de eventuele mechanische energie die daarvoor nodig is;
de energie besteed aan koeling, en de
mechanische energie die daarbij nodig is;
de energie besteed aan elektrische verlichting.

De totale hoeveelheid gebruikte primaire energie wordt via een formule gerelateerd aan de
bruikbare vloeroppervlakte en de afkoelende oppervlakte van de omhulling. Zo ontstaat de energieprestatiecofcint (EPC). In het Bouwbesluit
is vastgelegd wat de maximale waarde is van de
EPC, afhankelijk van het soort gebouw. De minister kan dit gewenste getal te zijner tijd herzien,
zodat de eis bijvoorbeeld scherper wordt zonder
dat normen behoeven te worden herzien.
1.2.1.b Vermijding van condensatievocht
op de constructie, wering van vocht van
binnen, f-factor

Bouwbesluit 2003: Wering vocht van binnen,


afdeling 3.7
Het Bouwbesluit eist in afdeling 3.7 beperking
van eventuele oppervlaktecondensatie of een
zodanige waarde van de binnenoppervlaktetemperatuur dat schimmelgroei wordt vermeden.

tenwand en in de hoeken met het plafond. Het


is niet het gevolg van slecht schoonhouden: de
binnenoppervlaktetemperatuur is op die plekken
te laag, en zelfs zonder condensatie is de plek
zeer geschikt voor schimmelvestiging.
Voor woningen en logiesgebouwen geldt:
f 0,65; voor fabrieken, kantoren, enzovoort
f 0,55.
De f-factor (NEN 2778 (1991, A2 2001)) geeft de
verhouding tussen twee temperatuurverschillen,
namelijk binnenoppervlaktetemperatuur minus
buitentemperatuur, en binnentemperatuur minus buitentemperatuur. In formule:
f=

Tio Te
T1 Te

De vereiste f-factor geldt niet voor glasvlakken,


deuren en kozijnen. Het is begrijpelijk dat naarmate deze verhouding meer naar de waarde 1
neigt, de binnenoppervlaktetemperatuur dicht
bij de binnentemperatuur komt.
In de gestandaardiseerde bepaling (NEN 2778
(1991, A2 2001) zijn waarden van gecorrigeerde
overgangsweerstanden opgenomen. Voor hoeken funderingsconstructies moet de bepaling via
een bekend computerprogramma geschieden.
Voor vlakke constructies kan dit ook via handberekening. In de overgangsweerstanden (Ri)
zijn tevens de temperatuurverschillen van een
punt centraal in de ruimte ten opzichte van de
temperatuur bij de vloer c.q. nabij het plafond
verrekend:
Ri = 0,25 m2 K/W voor de wand (boven
1,5 m) en tegen de dakonderzijde van buitenbegrenzingen;
Ri = 0,50 m2 K/W voor de wand (beneden
1,5 m) en de vloer van buitenbegrenzingen
(Re = 0,04 m2 K/W voor de buitenzijde van deze
vlakken).
Een eenvoudige berekening is gegeven in het
volgende voorbeeld. In dit voorbeeld zijn de
bekende symbolen (zie bijvoorbeeld NEN 1068
(2001, A2 2004)) gebruikt.

Het artikel geeft dit weer door middel van de zogenaamde f-factor. Interne (hardnekkige) schimmelgroei doet zich vooral voor in wat vochtiger
ruimten (bijvoorbeeld badkamers) tegen de bui-

06950432_boek.indb 14

16-02-2006 11:37:48

1 PRESTATIE-EISEN

Voorbeeld
Gegeven: Ri = 0,25 (dus buitenwand boven
1,5 m); Re = 0,04; Ti = 20 C en Te = 0 C
(T = 20).
Gevraagd: de f-waarde van een gesoleerde
buitenwand.
1 Bij een constructie met Rc = 3,0 vindt men
Rl = 3,29 en U = 0,305.
Tio = Ti T 0,305 0,25 = 18,5 C
f=

18,5 0
= 0,92 (voldoet dus ruim)
20 0

13,0 0
= 0,65
20 0

Bouwbesluit 2003: Wering van vocht van


buiten, afdeling 3.6
Zie paragraaf 1.3.

De waarde van Rc = 0,42 (zie voorbeeld) is (theoretisch) de grenswaarde om te kunnen voldoen.


Is de constructie voorzien van het juiste isolatiepakket (zodat Rc = 2,5), dan zal de kritische
f-waarde niet kunnen optreden. Bij details waar
de isolatieschil plaatselijk is onderbroken, kunnen
zich wel problemen voordoen en wordt de
f-waarde niet behaald. Met infraroodthermograe zijn deze slechte plekken in de buitenhuid
goed te demonstreren. Om de f-waarde te kunnen berekenen in details (waar de moeilijkheden
ontstaan) zijn er rekenprogrammas beschikbaar.

Het resultaat is het detail in doorsnede(n) waarbij


kleuren of lijnen, isothermen, de temperaturen
weergeven, guur 1.12. Deze guur betreft een
gemetselde hoek in cellenbetonsteen. Iets van de
hoek af lopen de isothermen evenwijdig aan de
binnen- of buitenbegrenzing. Naar de hoek toe
buigen ze ervan af. Exact in de hoek is een temperatuur van 12,7 C vastgesteld. De f-waarde is
daar dus 0,64 en voldoet niet. De lijnen zijn in
guur 1.12 geschematiseerd weergegeven.
1.2.1.c Vocht van buiten op de constructie,
vermijding van vochtindringing

2 Bij een constructie met Rc = 0,42 vindt men


Rl = 0,71 en U = 1,41.
Tio = Ti T 1,41 0,25 = 13,0 C
f=

15

Figuur 1.12 f-waarde; lijnen van gelijke temperatuur (iso-

1.2.1.d Vermijding van condensatievocht


in de constructie, noodzakelijke
dampremming

Bouwbesluit 2003: geen bepaling


Gesoleerde daken moeten een dampremming
bezitten, dat wil zeggen: het isolatiemateriaal
met aan de binnenkant gelegen constructielagen
moeten tezamen een bepaalde dampremmendheid hebben. De grootte van deze dampremmendheid is (in Nederland) niet in een norm of
standaard vastgelegd (de Duitse DIN 4108 geeft
wel eisen en bepalingsmethoden). In de bijlage
achter in dit hoofdstuk, Van warmteweerstand tot
Glaser-diagram wordt nader ingegaan op condensatie van vocht in de constructie.
De isolatiedakplaten die in de SDKB-gids als geschikt worden aangegeven, zijn getoetst op het
vermijden c.q. beperken van inwendige condensatie, en in orde bevonden.
Stelt men zelf een dakopbouw samen uit diverse
materialen, dan kan als richtwaarde (bij platte
daken) een dampremmendheid ( d) van circa
8 10 m dienen. Of, nauwkeuriger, een d
1
aan de binnenzijde die circa 18 10
is van de
d van de dakbedekking. Deze laatste bezit een
dampremmendheid van circa 60 80 ( 100) m,
zodat hiermee de di is vast te stellen op circa
8 10 m.

thermen) in het metselwerk op een hoek (cellenbetonsteen)

06950432_boek.indb 15

16-02-2006 11:37:49

16

Bij hellende daken met pannen dient, bij gebruik


(bewoning) van de zolderruimte, en als er tenminste geen andere dampremmendheid aan de
buitenkant van het isolatiemateriaal aanwezig
is, een dampremming van circa 2 m aanwezig
te zijn. Een eenvoudige PE-folie van 0,2 mm
voldoet, mits zorgvuldig (lekvrij) aangebracht.
Waarden van en vindt men in bijvoorbeeld
NEN 1068 (2001, A2 2004), Polytechnisch zakboekje en Handboek Gevels. (Zie ook de tabel van
guur 1.40 in de bijlage bij dit hoofdstuk).
Bij eventuele aanwezigheid van een zogenoemde
waterwerende dampdoorlatende laag aan de
buitenzijde van de isolatie (bijvoorbeeld over
het beschot, onder de pannen) dient men de
d-waarde van deze laag niet te verwaarlozen.
De vereiste dampremming aan de binnenzijde
kan aanzienlijk hoger uitpakken, zelfs wel het
twee- drievoudige (kies dan dus di =
4 6 m) bij bewoning van de zolderruimte.
Schadeverschijnselen
Voldoet de constructie niet aan de vereiste
dampremmendheid, dan is schade zeker niet
denkbeeldig. De schade is sterk afhankelijk
van de mate waarin de dampremmendheid
afwezig c.q. gerealiseerd is, en van de hoogte
van de vochtbelasting. Tevens treedt bij bepaalde materialen (houtachtig) de schade veel
eerder op dan bij steenachtige bouwstoffen,
en is deze schade groter.
Schadeverschijnselen zijn:
neerdruipen van vocht uit de constructie
(zodanig dat men aan lekkage denkt), bijvoorbeeld na een periode van vorst; ernstige
vochtaantasting (rotten). Deze verschijnselen
komen voor bij ernstig tekortschietende dampremmendheid en een geringe vochtopnamemogelijkheid;
(aanzienlijk) teruglopen van de gepresteerde warmteweerstand en langzaam verminderen van de condensatiestroom. Dit
komt voor als de constructie goed vocht kan
opnemen;
telkens (in de winterperiode) optreden van
een beetje condens, dat wellicht in de zomer
weer grotendeels verdampt. Bij houten constructies vindt een langzame degradatie (ver-

06950432_boek.indb 16

rotting), soms opzwelling van de constructie


plaats. Deze verschijnselen treden op wanneer
de dampremmendheid maar in geringe mate
tekortschiet.

Wat hier voor daken is gesteld, geldt ook, maar


in mindere mate, voor gevels. Gevels zijn meestal
minder dampdicht afgesloten aan de buitenzijde.
Ook is de nachtelijke afkoeling van gevels minder ernstig. Bovendien treedt er bij bijvoorbeeld
plaatvormige gevelelementen meestal een vochtafvoerende ventilatiestroom op.
Men moet zich ervan bewust zijn dat de gebruiksomstandigheden, met andere woorden
de wijze van bewoning, maar ook eventuele
reparaties aan de onderzijde van de dakplafondconstructie, het proces positief maar ook sterk
negatief kunnen benvloeden. Bedenk echter ook
dat sterk dampremmende lagen een beletsel zijn
voor het ontdekken en lokaliseren van daklekkages. Toepassing van enige ventilatie onder
de dakbedekking, zoals dat bij pannen mogelijk
is, is zeer geschikt voor wat betreft droging, maar
geeft ook warmteverlies. Niet alle publicaties geven daarover dezelfde aanwijzingen. (DIN 4108
geeft aanwijzingen voor de gewenste ventilatie.)
Hellende daken (met pannen, enzovoort) blijken
in de praktijk aanzienlijk minder schaderisico te
geven dan platte daken, paragraaf 1.2.1.a.
1.2.1.e Zonneopwarming via het dak,
zonneopwarming van details

Bouwbesluit 2003: geen bepaling


Vooral in bedrijfshallen en dergelijke, waar de
bedrijfsruimte direct onder het dak is geplaatst,
maar ook als massa in het dak ontbreekt, zoals
bijvoorbeeld bij houtskeletbouwwoningen, is
de kans groot dat er ten gevolge van zomerse
opwarming (een brandende zon op het dak)
een aanzienlijke warmteafgifte naar het interieur
plaatsvindt, guur 1.13. Overstijgt deze warmteafgifte een waarde van circa 20 W/m2, dan is het
twijfelachtig of ventilatie deze warmtelast kan
lozen. De getalmaat van deze warmteafgifte is
globaal te bepalen door middel van de volgende
vergelijking:

16-02-2006 11:37:49

1 PRESTATIE-EISEN

17

dimensiewisselingen (zomer/winter), gepaard


gaande met kromming van de platen, verschuiving optreden, die kan leiden tot schade bij de
oplegging (c.q. scheurvorming).
Ook de aluminium daktrim en andere metalen
die in de rand of de opstand bij een aansluitingsrand zijn verwerkt, hebben te lijden onder deze
grote opwarming. Bij de overgangsnaad van de
aluminium daktrim leidt dit tot scheuren in de
aansluitende bitumineuze dakbedekking. Dit is
ook de reden dat er in loden slabben scheuren
kunnen ontstaan. Kies deze slabben daarom van
een dikke kwaliteit, maak ze van beperkte lengte
en soldeer ze niet aaneen.
Een algemene regel om deze schade te vermijden is niet zonder meer te geven. Beperking van
de lengte van het onderdeel (bijvoorbeeld van
de daktrim, de loden slabbe) is in principe een
juist advies. Het Dakboekje geeft aanwijzingen ter
vermijding van warmteschade.
1.2.1.f Beperking van geluid van buiten,
geluidsisolatie van daken

Bouwbesluit 2003: Geluid van buiten,


afdeling 3.1

Figuur 1.13 Zonnestraling op platdak, en daardoor


stralingshitte naar het interieur

i = (Tdak Ti) U

(7)

waarin:
i = warmteafgifte in W/m2
Tdak = circa 70 80 90 C
Het kan zin hebben de U-waarde van het dak
lager vast te stellen tot bijvoorbeeld 0,15
0,25 W/m2 K om deze zomerse warmtelast te
drukken, of het gebruik van massa te overwegen.
Toevoeging van massa, bijvoorbeeld een grindpakket of gebruik van een betonachtige dakvloer
geeft een aanzienlijke tijdvertraging van het opwarmeffect, maar vraagt anderzijds een zwaardere draagconstructie, hoofdstuk 4 Platte daken,
paragraaf 4.3.9.
Een ander gevolg van een hoge warmtelast
op het dak en dakranddetails, soms gevolgd
door een aanzienlijke afkoeling s nachts (of
s winters), is de thermische uitzetting. Vooral bij
lange prefab-dakelementen kan ten gevolge van

06950432_boek.indb 17

Zowel daken als gevels moeten voldoen aan


eisen ten aanzien van geluidsisolatie. Ze worden
in het Bouwbesluit als gelijkwaardige scheidingsconstructies beschreven. De mate waarin ze
tegen geluid moeten isoleren hangt echter af
van de geluidbelasting (geluid van buiten) die op
het dak (of de gevel) valt. Ingevoerd is de grenswaarde van geluid van buiten komend: het naar
binnen tredend geluidsniveau dat het Bouwbesluit nog juist acceptabel acht. De grenswaarden van geluid van buiten dr de constructie
dringend zijn:
35 dB(A) voor de verblijfsgebieden van
woningen of woongebouwen;
40 dB(A) voor kantoorgebouwen.
De minimale geluidsisolatie (de minimale karakteristieke geluidwering) van dak en gevel is
20 dB(A). Voor verblijfsruimten is de grenswaarde telkens 2 dB(A) hoger gesteld, dus
37 dB(A) in plaats van 35 dB(A).
Verder wordt verwezen naar paragraaf 1.2.2.f.

16-02-2006 11:37:49

18

1.2.1.g Daklichten en daglichttoetreding,


lichttoetreding via het dak

1.2.2 Bouwfysische eisen aan gevels


1.2.2.a Warmteweerstand, vereiste
Rc-waarde, gewenste U-waarde

Bouwbesluit 2003: geen bepaling


Bij sommige gebouwen, bijvoorbeeld werkplaatsen, loodsen en fabrieken, is het gebruikelijk
daklichten toe te passen ten behoeve van de
daglichtvoorziening. Om in het ontwerpstadium
een indicatie te krijgen ten aanzien van de hoeveelheid daglichttoetreding, kan men voor platte
daken de volgende vuistregels toepassen:
bij grote platte daken is de bereikte gemiddelde daglichtfactor (Dfm) ongeveer 0,75 1 maal
het percentage transparant dakvlak. Dat wil zeggen: bij daglichtkoepels die 10% van het dakvlak
uitmaken wordt een daglichtfactor bereikt van
7,5 10%. Een en ander is sterk afhankelijk van
de lichtheid van het interieur en van de transparantie van de lichtdoorlatende delen. Het transparante deel dient daarbij in hoofdzaak horizontaal te zijn geordend;
de effectieve verlichting (in lux) is goed te
benaderen met de graek die het verband geeft
tussen het percentage van de werktijd, de Df en
de gerealiseerde verlichtingssterkte in lux, guur
1.14;
de warmteweerstand van de daklichten moet
voldoen aan de eis van energiezuinigheid zoals
die in het Bouwbesluit is gesteld, met andere
woorden: de warmteweerstand dient dus een
Rc 0,07 te bezitten. De lichtkoepel dient dus
minimaal dubbelwandig te zijn.

Bouwbesluit 2003: afdeling 5.1


Gevelvlakken moeten, voorzover ze geen transparante vlakken zijn ten behoeve van daglichttoetreding, voldoen aan een warmteweerstand
Rc 2,5 m2 K/W, overeenkomstig een U-waarde
van 0,37 W/m2 K. Dit vereist nu een dikte van
het isolatiemateriaal in de constructie van 75
100 mm. In de praktijk worden over het algemeen hogere Rc-waarden aangehouden om te
kunnen voldoen aan de energieprestatie-eisen
uit het Bouwbesluit 2003. Er is een nieuwe generatie isolatiemateriaal in ontwikkeling met een
betere warmtegeleidingscofcint, waardoor
met de huidige isolatiedikte een hogere warmteweerstand is te bereiken. De eisen bedoeld voor
woningen gelden ook voor kantoren en bedrijfsgebouwen. Zie voor diverse isolatiematerialen:
paragraaf 1.2.1.a.
Figuur 1.15 geeft principeconstructies van:
een spouwmuurgevel met twee gemetselde
bladen, guur 1.15-1: het binnen- en buitenblad
zijn van gemetselde metselsteen, waarbij het binnenblad is aangepast aan de last die te dragen is
(dus 100, 150 of 200 mm dik). Tussen de bladen
is isolatiemateriaal aanwezig en een spouw van
circa 20 30 mm aan de buitenzijde (in NPR
2652 (1991, A1 1997) zelfs 40 mm). De bladen

Figuur 1.14 Percentage P van de jaarlijkse werktijd bij dag (tussen 9 en 17.30 uur) waarbij een bepaalde verlichtingssterkte E
bij een gegeven daglichtfactor d wordt aangetroffen of overschreden

06950432_boek.indb 18

16-02-2006 11:37:50

1 PRESTATIE-EISEN

zijn met elkaar verbonden door spouwankers. In


de gevel zijn raamopeningen uitgespaard;
een spouwmuurgevel met een betonnen binnenblad, guur 1.15-2: de opbouw is identiek
aan het vorige type, met dien verstande dat het
binnenblad een betonmuur is van de voor de
constructie vereiste dikte;
een gevel met een betonnen binnenblad
voorzien van natuurstenen buitenbekleding,
guur 1.15-3: de opbouw is identiek aan het vorige type, met dien verstande dat het buitenblad
wordt gevormd door een verticale beplating van
natuursteen die met ankers vasthangt aan het
betonnen binnenblad;
een gevel met een betonnen binnenblad
voorzien van een andere (lichte) bekledingsplaat,
guur 1.15-4: de opbouw is identiek aan het
vorige type (over het gehele gevelvlak of alleen
over de hoogte van de borstwering), met dien
verstande dat de buitenbeplating (meestal) een
metalen of kunststof beplating met ophangconstructie is, of eventueel een vliesgevel;

een houtskeletbouwgevel, guur 1.15-5: de


opbouw bestaat uit voornamelijk verticale stijlen
van houten ribben met aan binnen- en buitenzijde een beplating waartussen isolatiemateriaal
en eventueel een dampremmende laag is aangebracht. Aan de buitenzijde is een apart buitenbeschot op regels aanwezig met een geventileerde spouw;
een stalen damwandgevel, guur 1.15-6: de
stalen damwandvormige beplating vormt de buitenzijde, bevestigd op het dragend staalskelet.
De binnenwand kan een traditionele gemetselde
wand zijn of een stalen binnenwand. Daarbij
zijn doosvormige elementen (die ook de isolatie bevatten) op het staalskelet (bijvoorbeeld
de kolommen) bevestigd. De buitenbeplating
is (meestal in verticale richting) op de binnendooselementen geparkerd. Ter plaatse van deze
laatste bevestiging vormt zich een ernstige
koudebrug, die echter met geigende materialen grotendeels kan worden vermeden.

19

Figuur 1.15 Principeconstructies gevels

06950432_boek.indb 19

16-02-2006 11:37:50

20

Ook zijn er wel gevels waarbij een metalen (aluminium) sandwich-element is vastgezet op het
staalskelet. Het sandwich-element bestaat uit een
binnen- en buitenhuid met daartussen het vereiste isolatiepakket (meestal van PUR).

1.2.2.b Wering van vocht van binnen;


beperking van wateropname

Principeconstructies van gevels worden

Het Bouwbesluit eist in afdeling 3.7 beperking


van mogelijke oppervlaktecondensatie, of een
zodanige waarde van de binnenoppervlaktetemperatuur dat schimmelgroei, enzovoort
wordt vermeden. Het artikel geeft dit weer door
middel van de f-factor. Voor woningen geldt als
eis f 0,65; voor fabrieken, kantoren, enzovoort
ten minste 0,55, vergelijk de waarden voor daken in paragraaf 1.2.1.b.

uitvoerig besproken in deel 4b Gevels in


hoofdstuk 8 Lichte plaatmaterialen en
buitengevelisolatie

De diktebepaling van de isolatie bij alle constructies van guur 1.15 is bijna onafhankelijk van
de opbouw. Men moet echter bij natuursteen
en andere beplatingen rekening houden met
de koudebrugwaarde van de verankering en de
montage. Tot nog toe gelden daarvoor geen
genormaliseerde waarden. Eventueel kan men
terugvallen op gegevens van bepaalde literatuurbronnen.
Gesloten gevelvlakken, en ook daken, dienen
volgens het Bouwbesluit te voldoen aan de eis
van een minimale warmteweerstand, te weten
Rc 2,5 m2 K/W. Eind 1995 is daar een eis bijgekomen die geldt voor nagenoeg alle nieuw te
bouwen gebouwen, de EPN, de energieprestatienorm (NEN 5128 (2004) Energieprestatie voor
woningen en woongebouwen, Bepalingsmethode
en NEN 2916 (2001, C1 2002) Energieprestatie
Utiliteitsgebouwen, Bepalingsmethode), paragraaf
1.2.1.a.
Gesoleerde raamconstructies dragen niet zo
veel bij aan de energiebesparing, omdat de
kozijnoppervlakte erg meevalt in verhouding tot
de totaliteit van de gevel. Het Bouwbesluit eist
een isolatiewaarde die overeenkomt met een
Rc = 0,07. Vooral in geklimatiseerde ruimten waar
de vochtigheid op peil wordt gehouden is een
hogere isolatiewaarde nodig om hinderlijke
oppervlaktecondensatie te voorkomen. NEN EPNbepaling geeft aanbevelingen ten aanzien van de
gewenste waarden.
Het is waarschijnlijk dat een aantal onderdelen
van de Duitse DIN 4108 aangaande de te stellen
eisen te zijner tijd in de normen worden opgenomen. De DIN 4108 maakt een klassering van
1 tot 4, waarbij 1,0 zeer hoog gesoleerd is en 4
nagenoeg ongesoleerd.

06950432_boek.indb 20

Bouwbesluit 2003: Wering van vocht van


binnen, wateropname, afdeling 3.7

Het wandoppervlak aan de binnenzijde mag


slechts in beperkte mate vocht opnemen als
ter plaatse een badkamer, toilet, enzovoort is
geplaatst. De norm NEN 2778 (1991, A2 2001)
regelt het te gebruiken instrument, de kalibratie
en de meetmethode. De eis wordt gemakkelijk
behaald indien het binnenoppervlak is voorzien
van verglaasde tegels, aldus de Toelichting bij het
Bouwbesluit.
In de bijlage achter in dit hoofdstuk, Van warmteweerstand tot Glaser-diagram, wordt nader ingegaan op condensatie van vocht in de constructie.
1.2.2.c Wering van (regen)vocht van buiten
komend, beperking van de wateropname

Bouwbesluit 2003: Wering van vocht van


buiten, afdeling 3.6
De norm NEN 2778 (1991, A2 2001) regelt de
te gebruiken instrumenten, de kalibratie en de
meetmethode. Bij bepaalde soorten gevelmateriaal (sommige betonsteen) is behandeling met
een hydrofoberend middel nodig om beperking
van regenindringing (volgens de norm) te kunnen behalen. De meeste baksteensoorten hebben een dergelijke oppervlaktebehandeling niet
nodig, paragraaf 1.3.

16-02-2006 11:37:51

1 PRESTATIE-EISEN

1.2.2.d Beperking van vocht in de


constructie, vermijding van inwendige
condensatie

21

1.2.2.e Zonneopwarming van het interieur,


zonwering in de gevel

Bouwbesluit 2003: geen bepaling

Bouwbesluit 2003: geen bepaling


Vooral bij constructies van het type houtskeletbouw en sandwich-opbouw is inwendige condensatie niet denkbeeldig, evenals bij stijlen
en dorpels van geverfde houten kozijnen. Om
condensatie te vermijden, moet de constructie
aan de binnenkant van de isolatielaag voldoende
dampremmendheid hebben. Er is geen Nederlandse norm die een handleiding geeft ter vaststelling van deze dampremmendheid. Eventueel
kan men terugvallen op de Duitse DIN 4108.
Voor gevels in Nederlandse omstandigheden is
globaal te stellen dat de dampremmendheid aan
de binnenzijde ( di) ongeveer gelijk (beter: iets
groter) moet zijn aan de dampremmendheid
aan de buitenzijde ( de). Deze regel is des te
nauwkeuriger te volgen naarmate de buitenhuid
dunner en voor vocht kwetsbaarder is.
Inwendige condensatie komt vaak voor bij de
sandwich-opbouw zoals die bij de borstweringen
van eenvoudige houten kozijnen wordt toegepast. Toepassing van een lekvrij, zorgvuldig
aangebrachte PE-folie met een dikte van circa
0,2 mm is meestal voldoende om problemen te
voorkomen.
Ook, zoals hiervr reeds gezegd, kan inwendige
condensatie optreden onder de buitenveraag
van houten kozijnen. Het treedt op als de verhouding van de dampremmendheid van de
veragen binnen en buiten niet gunstig is gekozen. Concreet: het binnenschilderwerk moet
(bij voorkeur) een hogere dampremmendheid
bezitten dan het buitenschilderwerk. Onzorgvuldigheid daarin kan (na een aantal jaren) leiden
tot houtrot, vooral voor die onderdelen van het
kozijn die meestal de sterkste afkoeling ondervinden, te weten de onderdorpels. Ook komt aldaar
afbladderen van verf ten gevolge van condenswater onder de buitenveraag veel voor.
Inwendige condensatie wordt nader
besproken in deel 4c Gevelopeningen in
hoofdstuk 15 Kozijnen, ramen en deuren van hout

06950432_boek.indb 21

Woongebouwen, maar vaker nog kantoorgebouwen, kunnen in de zomerse zon onbehaaglijk worden opgewarmd. Reeds in de lente,
in de zomer en ook nog in de herfst, als lage
zonnestanden optreden, kan de zon, die met
intense straling het glas passeert, het interieur te
sterk opwarmen. Bij kantoorgebouwen heeft dit
in het verleden gewoonlijk geleid tot de beslissing: koeling. Koeling is energie-economisch zeer
ongunstig: koeling heeft een grotere warmteinefcintie dan verwarming.
Door een aantal ontwerpmaatregelen is koeling
in het algemeen te vermijden of te beperken tot
zogenaamde topkoeling, dat wil zeggen alleen
koeling onder extreme omstandigheden. Houdt
men, afhankelijk van het soort gebouw en zijn
orintatie, rekening met een aantal ontwerpaspecten, dan hoeft geen koeling te worden toegepast. Bepalend hierbij is:
het glaspercentage van de gevel (vanuit het
interieur): naarmate dit percentage toeneemt,
treedt oververhitting op;
de ZTA-waarde van glas (en eventueel zonwering): een grotere ZTA-waarde leidt tot zonovermaat;
een binnenzonwering is veel minder effectief
dan een buitenzonwering;
zuid- zuidwestorintatie leidt het vaakst tot
overmatige zon. Daar moet zo mogelijk minder
glas worden toegepast;
een verhoogde luchtbeweging in een vertrek
maakt een hogere vertrektemperatuur acceptabel;
een gebouw waarin veel materiaal met hoge
warmtecapaciteit (dus met hoge c J/m3 K) is
toegepast, wordt vertraagd opgewarmd, guur
1.16: hoge of lage vertrekmassa;
een hoge interne warmtelast (bijvoorbeeld
door verlichting en apparatuur) moet worden
vermeden.
Sinds een aantal jaren beschikt men voor kantoorgebouwen over ontwerpgraeken waarmee
men, voor een gegeven gebouw en orintatie,
bruikbare glaspercentages bij maximale ZTA-

16-02-2006 11:37:51

22

waarden kan vaststellen. Figuur 1.16 geeft de


acht ontwerpgraeken die gelden voor de zuid westorintatie. (Andere orintaties zijn te berekenen met behulp van correctiefactoren.) Bij het
gebruik van de graeken is gewoonlijk een aantal
parameters bekend:
het gebouw met zijn (geschatte) warmtecapaciteit en de orintatie;
al dan niet toepassen van blank isolerend
dubbelglas;
al dan niet gebruiken van verhoogde interieurluchtbeweging;
toepassen van zonwering.

06950432_boek.indb 22

Op basis van voorgaande gegevens kan men uit


de acht ontwerpgraeken de juiste kiezen. Vervolgens kan men het maximale glaspercentage
van de gevel vaststellen bij maximale ZTA-waarden (voor een andere orintatie gelden correctiefactoren). Let op: de graeken zijn gebaseerd op
een vrij lage interieurwarmtelast. Kies het glaspercentage niet hoger dan 30 35% (exterieur)
als zonoverlast wordt verwacht.
Het onderwerp zonweringen wordt besproken
in deel 4c Gevelopeningen in hoofdstuk 20

16-02-2006 11:37:52

1 PRESTATIE-EISEN

23

Figuur 1.16 De aanbevolen maximale waarde van de zontoetredingsfactor ZTA, afhankelijk van het procentuele glasoppervlak PG voor zonweringssystemen met enkel en dubbel glas voor Z W orintatie ZO; ZTA 1,2, oost; ZTA 1,4

Voorbeeld
Gegevens:
kantoorachtig gebouw met hoge specieke
vertrekmassa;
geen verhoogde luchtbeweging;
geen zonwering aan de binnenkant,
eventueel wel aan de buitenkant;
blank isolatieglas;
gevelorintatie: bijvoorbeeld west.

06950432_boek.indb 23

Uitwerking: toepasbaar is graek nummer


5, guur 1.16. Af te lezen is een bruikbaar
glaspercentage (PC) van 50 bij een maximale
ZTA-waarde van 0,24 of een glaspercentage
van 25 met ZTA 0,38 en allerlei waarden
daartussen. Bij blank isolatieglas (PC = 50%)
is bijvoorbeeld toepasbaar een zonwering aan
de buitenzijde zoals buitenjaloezien
(ZTA = 0,15 0,20).

16-02-2006 11:37:53

24

Situatie

1.2.2.f Zonneopwarming van de


gevelconstructie, constructieve gevolgen:
dilatatie

Bouwbesluit 2003: geen bepaling


Gevelplaten (gevelonderdelen), vooral onderdelen met een geringe c-waarde per m2 (met
name indien direct achter de plaat isolatiemateriaal aanwezig is) kunnen ten gevolge van
zonbestraling een hoge oppervlaktetemperatuur
krijgen en in de winter een lage oppervlaktetemperatuur (s nachts). Zon situatie noopt tot
dilatatie om schade te vermijden. Het is meestal
niet de ontwerper of architect die aangeeft waar
dilatatievoegen zijn; specialistisch advies, van
bijvoorbeeld een bouwfysisch of constructief
adviseur, is hierbij nodig.

Temperatuur in C
Momentaan Extreem

Zomer buiten
Niet-directe zonbestraling
Directe zonbestraling
zeer lichte kleur1
lichte kleur2
donkere kleur3

17

30

17
17
17

50
60
75

Zomer binnen
Winter buiten
Winter binnen
Constructies in de grond

17
4
17
10

25
25
20
10

wit, lichtgrijs, geel, crme

oker, beige, grijs, groen, lichtblauw

zwart, blauw, bruin, rood

Figuur 1.17 Rekenwaarden voor de oppervlaktetempera-

Figuur 1.17, ontleend aan de NEN 6702 (2001),


geeft een indicatie van de te verwachten oppervlaktetemperaturen.
De uitzetting aan de buitenzijde is te bepalen
met de formule:
L = T L

(8)

waarin:
L = uitzetting aan de buitenzijde in mm
T = temperatuurverschil tussen zomer en
winter in C, zie de tabel van guur 1.17
L = lengte in mm
= uitzettingsgeleidingscofcint m/ m K
Naast uitzetting treedt er bij de symmetrisch
opgebouwde elementen zoals sandwichplaten
en kunststof gevelelementen een buiging
(kromming) op die vaak ongewenst is. De maat
(pijl) f van de kromming is te berekenen met:
f = L2

T
8d

(9)

waarin:
f = maat (pijl) van de kromming in mm
= uitzettingcofcint m/ m K, van de
plaatmaterialen
L = lengte in mm
T = temperatuurverschil tussen de huiden in C
d = dikte van het element in mm

06950432_boek.indb 24

turen onder zonbestraling in extreme zomer- c.q. wintercondities volgens NEN 6702 (2001)

Te concluderen is dat de uitzetting c.q. de vervorming niet te verwaarlozen is, vooral niet bij
metaalplaten. Tracht men de uitzetting te belemmeren, dan leidt dat tot blijvende vervorming of
schade aan het element, aan de verankering of
aan de bouwkundige omkadering. Een element
dient men dus zodanig te maken en op te hangen dat de uitzetting (nagenoeg) onbelemmerd
mogelijk is. Aldus ontstaat een voeg die wordt
gevuld met een dichting, te weten kit of voegband. De breedte van de voeg kiest men zodanig dat de maatwijziging B slechts 20 25%
uitmaakt van de nominale voegbreedte Bn. De dan
ontworpen voegbreedte bedraagt dus circa
5 B. Dit komt bijvoorbeeld uit op 12 mm (minimum is 10 mm). Dit is het voornaamste aspect
van een kitvoeg; een ander aspect is de maatonnauwkeurigheid van element en ondergrond,
guur 1.18.
Niet altijd is een kitvoeg noodzakelijk. Men kan
de voeg gewoon open laten als de constructie

16-02-2006 11:37:53

1 PRESTATIE-EISEN

25

Figuur 1.18 Uitzetting, dilatatie en kitvoeg bij plaatgevel

erachter volledig water- en winddicht is. Deze


constructiewijze komt bijvoorbeeld bij natuursteenbekleding veel voor.
Voorbeeld
Een pui met een lichte kleur is ontworpen in
kunststof (pvc, = 40 106) en 4000 mm
lang. Muurvlakken begrenzen de pui. Gesteld
wordt bij een temperatuur van circa 10 C,
zodat een T van 50 C geldt.
B = 50 l 4000 = 8,0 mm.
Dus aan beide kanten 0,5 B = 4,0 mm.
Aangezien voor de kit een maximale vervorming ekit van 25% geldt, dient de dilatatievoeg
Bn 16,0 mm te zijn.

Grote lengten (c.q. hoogten) metselwerk (baksteen of betonsteen) moeten worden onderbroken door een verticale (c.q. horizontale) dilatatievoeg. Het KNVB beveelt aan de verticale dilataties
op maximaal 14 respectievelijk 12 m afstand te
plaatsen in noord- respectievelijk overige gevels
van baksteenmetselwerk. Gezien de veel grotere
lineaire uitzetting van betonsteen en kalkzandsteen is daarbij met ongeveer halvering van deze

06950432_boek.indb 25

afstand te rekenen. Het Centrum voor de Kalkzandsteenindustrie adviseert een dilatatie om de


8 m. De maximale ongedilateerde lengte is gelijk
te stellen aan deze gegeven afstand.
Metselwerk dat als bekleding dient op een betonwand c.q. kalkzandsteenwand (met spouwisolatie) dient elke twee verdiepingen van een
horizontale dilatatie te worden voorzien. Gebruikelijk was het buitenmetselwerk te onderbreken
en een horizontale prefab-betonneus aan het
betonwerk vast te storten, en daarop het metselwerk voor de volgende verdiepingen te
beginnen. Onder de betonband is dan de dilatatievoeg van circa 10 12 mm, gevuld met kit
of band, te plaatsen. Deze constructie geeft een
ernstige koudebrug en wordt thans niet meer
toegepast. Daarvoor in de plaats past men metalen ophangankers met een hoekproel toe. De
koudebrug is dan aanzienlijk minder, guur 1.19.
Cilindrisch uitgevoerd (baksteen) metselwerk
dient elke plusminus 3 6 m een verticale dilatatievoeg in het buitenblad te krijgen.
Het metselwerk op de galerijen van woon-

16-02-2006 11:37:54

26

Figuur 1.19 Oude en nieuwe constructie van opvang van gevelmetselwerk ten behoeve van dilatatie

gebouwen dient verticaal bij elke (betonnen)


bouwmuur en horizontaal onder elke balkonplaat te zijn gedilateerd. Het kan zinvol zijn ter
bevordering van de stabiliteit van muurvlakken
(bijvoorbeeld borstwering van loggias) om koppelankers nabij de dilatatievoeg in het metselwerk op te nemen. Deze ankers staan horizontale
verplaatsing in de lengterichting toe, maar beletten wisseling van de muurbladen. Om scheurvorming bij de oplegging van betonlateien in
metselwerk te voorkomen worden wel horizontale wapeningnetten in de lintvoeg opgenomen,
enkele lagen direct boven de latei.
De Mauerwerk-kalender geeft een aantal aanwijzingen, vooral berustend op DIN-normen.
Gevels met de volgende opbouw (van binnen
naar buiten):
binnenblad van beton (of van kalkzandsteen),
circa 200 mm dik;
isolatiemateriaal, bijvoorbeeld 100 mm, en
luchtspouw van minimaal 20 mm;
buitenblad van een metalen (cassette)plaat of
een (vlakke) kunststofplaat;
bezitten tussen de buitenplaten voldoende
ruimte (circa 10 mm) om het buitenvlak zonder
extra dilatatievoegen uit te voeren.
Bij dezelfde gevel, maar met een natuurstenen
buitenblad, is de dilatatie eenvoudig te realiseren
door onder de draagankers een ruimte van 2 mm
en links (c.q. rechts) van de vasthoudankers
eenzelfde maat te reserveren voor uitzetting c.q.
zetting van de draagconstructie (bij gangbare
afmetingen).

06950432_boek.indb 26

Aangezien er naast thermische oorzaken nog


andere (vaak constructieve) oorzaken zijn om
dilataties in (gemetselde) constructies te maken,
doet men er verstandig advies in te winnen bij
de constructeur, eventueel gecombineerd met
de bouwfysicus.
Het onderwerp dilataties wordt uitvoerig
besproken in deel 4b Gevels in hoofdstuk 7
Gemetselde gevels, 9 Natuursteengevels, 10 Geprefabriceerde betonnen gevels en 11 Vliesgevels

1.2.2.g Beperking van geluid van buiten,


geluidsisolatie van gevels

Bouwbesluit 2003: Bescherming tegen geluid


van buiten, afdeling 3.1
Zowel daken als gevels moeten voldoen aan
eisen ten aanzien van geluidsisolatie. Ze worden
in het Bouwbesluit als gelijkwaardige scheidingsconstructies beschreven. De mate waarin ze
tegen geluid moeten isoleren hangt echter af
van de geluidbelasting (geluid van buiten) die ze
ondervinden. De grenswaarden van geluid van
buiten dr de constructie dringend zijn:
35 dB(A) voor de verblijfsgebieden van
woningen of woongebouwen;
40 dB(A) voor kantoorgebouwen.
De minimale geluidsisolatie (de minimale karakteristieke geluidwering) van dak en gevel is 20 dB(A).
Voor verblijfsruimten is de grenswaarde telkens
2 dB(A) hoger gesteld, dus 37 dB(A) in plaats van

16-02-2006 11:37:54

1 PRESTATIE-EISEN

35 dB(A). (Een geluidgevoelige ruimte in een ander dan woongebouw wordt behandeld als een
woning.) Concreet betekent dit dat als op de
gevel 66 dB(A) valt, de gevel een geluidwering
moet bezitten van 66 35 = 31 dB(A).
Deze bepalingen lijken zeer eenvoudig, maar de
berekening is zeer bewerkelijk en specialistisch.
Een verblijfsgebied kan namelijk verschillende
gevels (met ramen) en een dak als scheiding
naar buiten hebben en de belasting op de
scheidingsconstructies kan verschillend zijn.
De prestaties van gevels en dak moeten zodanig
zijn dat de grenswaarde van binnendringend
geluid, te weten 35 respectievelijk 40 dB(A), niet
wordt overschreden.
Is de geluidbelasting lager dan 55 dB(A), dan
is de minimale karakteristieke geluidwering, te
weten 20 dB(A), voldoende. Een dergelijk lage
geluidbelasting is slechts te verwachten in landelijke gebieden of zeer rustige woonwijken. Is anderzijds de geluidbelasting groter dan 70 dB(A),
dan is met conventionele middelen niet aan de
eis te voldoen en kan de woning niet worden gebouwd, respectievelijk moet de woning worden
gesloopt, tenzij men bijzondere raamconstructies
hanteert in een massieve gevel, zie de tabel van
guur 1.20, klasse D.

27

tueel suskasten) tezamen met de kieren die daarbij optreden, bepalend voor de prestatie van de
gehele gevel. In de tabel van guur 1.20 is (uitgaande van een overigens massieve gevel) enige
indicatie van de prestatie van enkele samengestelde gevels gegeven. De voornoemde gevel,
met een geluidbelasting van 66 dB(A), moet
minimaal de voorzieningen volgens type B (beter C) van de tabel van guur 1.20 bezitten om
aan de eis van maximaal 35 dB intern te kunnen
voldoen.
Past men naast de ramen of puien een geveltype
toe met een opbouw die aanzienlijk minder
isoleert dan de bedoelde massieve gevel, dan
is de prestatie van het geheel natuurlijk nooit
voldoende. Dergelijke gevelelementen hebben
bijvoorbeeld een opbouw die is gekarakteriseerd
door een metalen binnen- en buitenblad met
daartussen een stijve, aan de bladen gehechte
isolatiekern, en de borstweringen van de vele
vliesgevels.
Is er sprake van vliegtuiglawaai, dan moet zowel
gevel als dak een vereiste karakteristieke geluidwering hebben die afhangt van de geluidbelasting in Ke, zogenoemde Kosteneenheden,
bepaald overeenkomstig de Luchtvaartwet,
guur 1.21.

Wat betreft geluidsisolatie zijn de zwakste geveldelen (dus ramen, ventilatieopeningen en evenGeluidweringsklasse

Benodigde voorzieningen

A (2528 dB(A))

Enkele beglazing of eenvoudig dubbelglas, tochtdichting en eventueel


eenvoudige geluidgedempte ventilatievoorziening

B (2931 dB(A))

Zwaar enkelglas of dubbelglas met ongelijke glasbladen, goede kierdichting


en geluidgedempte ventilatievoorziening

C (3235 dB(A))

Speciaal akoestische beglazing (dubbelglas met laminaat of gasvulling), dubbele


aanslag met zeer goede kierdichting en zeer goed geluidgedempte ventilatievoorziening

D (3640 dB(A))

Dubbele ramen op zeer grote spouw (60 mm), eventueel geluidabsorptiemateriaal


in de spouwnegge, zeer goede kierdichting en mechanische ventilatie

Figuur 1.20 Indicatie van de geluidwering van een massieve gevel met daarin specieke raam- c.q. ventilatievoorzieningen

06950432_boek.indb 27

16-02-2006 11:37:55

28

Geluidbelasting

Vereiste karakteristieke
geluidwering

in Ke

in dB(A)

3640

30

4145

33

4650

35

> 50

39

Figuur 1.21 Eisen aan geluidwering bij vliegtuiglawaai

1.2.2.h Daglichttoetreding via de gevel,


raamgrootte

Bouwbesluit 2003: Daglicht, afdeling 3.20


Raamoppervlakken (inclusief daklichten) moeten
aanwezig zijn in gevel (en dak) van woningen
ten behoeve van noodzakelijk daglicht en uitzicht. Voor woningen geldt voor verblijfsgebieden
een eis van minimaal 10%, voor kantoren een eis
van minimaal 2,5% van de vloeroppervlakte (het
minimale glasoppervlakte is 0,5 m2 per verblijfsruimte). De glasoppervlakten hier aangegeven
zijn de equivalente daglichtopeningen volgens
NEN 2057 (2001, C1 2003). Bij normale verticale glasvlakken zonder (veel) zichtbelemmering
is dit het aanwezige glasvlak. Met deze 10%
is onder zeer gunstige omstandigheden (geen
sterke belemmering van overstaande panden
of begroeiing en hoge reectie in het vertrek)
een gemiddelde daglichtfactor Dfm haalbaar van
4 5%. Met behulp van guur 1.14 is dan een
redelijke benadering te geven van de gemiddelde dagverlichtingsterkte haalbaar onder
arbeidstijd.

1.3 Water- en winddichtheid


1.3.1 Water- en winddichtheid van daken

Bouwbesluit 2003: (deels in) afdeling


3.6 en 5.2
Water- en winddichtheid van daken is bij hellende daken gedekt met pannen, enzovoort,
een andere zaak dan bij platte daken voorzien
van een bitumineuze dakbedekking. Overigens

06950432_boek.indb 28

spreekt het Bouwbesluit niet over winddichtheid,


maar over beperking van de luchtdoorlatendheid.
Bij hellende daken kiest men in het algemeen
een afdekking van het schubvormige type, dat
zijn pannen, leien, leipannen of shingles. Bij uitzondering kiest men geheel gesloten dakbedekkingen zoals bitumineuze dakbedekkingen of
metalen dakbedekkingen zoals koper en zink. Bij
de schubvormige dakbedekkingen is enige indringing (in de constructie) van de wind (zeker)
en eventueel enige indringing van regenwater
of sneeuwwater niet zonder meer uit te sluiten.
De meeste constructies zijn zodanig dat wind
(en eventueel enige regen) in beperkte zin toelaatbaar zijn. Zelfs is enige luchtdoordringing
van het buitenste dakvlak, bij de schubvormige
bedekking, een gunstige zaak: het geeft immers,
door het ventilerend effect, enige afvoer van
vocht. De platte daken zijn zodanig te construeren dat zowel wind- als waterindringing niet optreden. De dichtheid wordt door de buitenhuid
bepaald, paragraaf 1.3.2.a.
1.3.1.a Dichtheid van pannendaken
Het vlak onder de schubvormige bedekking dient
een luchtdichtheid te hebben, en samen met de
schubvormige bedekking, de pannen, een waterkerendheid te hebben die beide beantwoorden
aan de eisen van het Bouwbesluit, indien deze
constructie de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en buiten. Vormt de constructie de
scheiding tussen een berging en het buitengebied, dan geldt de Bouwbesluitbepaling
(vreemd genoeg) niet.
De waterdichtheid voor vocht van buiten komend
moet voldoen aan het Bouwbesluit: afdeling
3.6, dat wil zeggen dat de constructie waterdicht moet zijn in de zin van de norm NEN
2778 (1991, A2 2001). De norm denieert een
beregeningstoestel en bepaalt de uitvoering van
een beproeving. De constructie heet waterdicht
als aan twee voorwaarden wordt voldaan na de
beproeving (kunstmatige beregening) van 60
seconden:
1 aan de binnenzijde is geen doorgedrongen
water te zien;
2 het materiaal aan de buitenzijde heeft geen
hogere vochtigheid dan het evenwichtsvochtgehalte.

16-02-2006 11:37:55

1 PRESTATIE-EISEN

In het Bouwbesluit 2003 (afdeling 5.2) is aangegeven dat de volgens NEN 2686 (1988, A1
1997), bepaalde luchtvolumestroom van het
totaal aan verblijfsgebieden, toiletruimten en
badruimten van een gebruiksfunctie niet groter
mag zijn dan 0,2 m3/s bij een netto-inhoud van
500 m3. Begrijpelijk is dat de kritieke dichtheid
niet bij het dakvlak zit, maar dat de ramen, deuren en aansluitingen de kritische delen zijn.
1.3.1.b Dichtheid van platte daken
Platte daken zijn van een dichtingsfolie voorzien,
bijvoorbeeld een bitumineuze dakbedekking of
een dakbedekking op basis van een kunstrubber
(EPDM). Alhoewel de waterdichtheid slechts beperkt in de bepalingen van het Bouwbesluit als
eis wordt genoemd, moeten deze constructies
voldoen aan hoge tot absolute water- en winddichtheideisen.
Aan de waterdichtheid voor platte daken worden
in het Bouwbesluit dezelfde eisen gesteld als aan
pannendaken. Bij deze eisen is een aantal kanttekeningen te plaatsen:
de eisen zijn te licht;
bij begroeide daken en omgekeerde dakconstructies, paragraaf 4.2.1, waar de isolatie op
de dakbedekking ligt, laat men in de bovenste
lagen, onder voorwaarden, water toetreden. De
lagen daaronder moeten voldoen aan absolute
waterdichtheid. Voert men hier de beproeving
uit, dan moet de beregening langer duren en
moet de beoordeling met een grote tijdvertraging plaatsvinden.
1.3.1.c Afvoer van regenwater, HWAs en
noodoverlaten
De NEN 3215 (2002) regelt de afvoer van regenwater op daken. Voor een beknopte, maar
meestal voldoende behandeling is het BDA
Dakboekje bruikbaar. Essentieel voor de hoeveelheden water die door goten en hemelwaterafvoeren (HWAs) moeten worden afgevoerd,
is de helling van het dak. Bij horizontale of nagenoeg horizontale daken is de waterafvloeiing
traag en kan men daarom met geringe doorsneden volstaan. Ligt er grind op het dak of is
het dak begroeid, dan gaat dit nog trager. Is het
dak hellend, dan gaat het afvloeien sneller. Ook

06950432_boek.indb 29

29

daarin zijn verschillen: de norm onderscheidt


drie hellingklassen. Anderzijds vangt een hellend
dak (bij grotere helling) minder regen.
Met behulp van de gegevens in guur 1.22 is
de afvoermiddellijn vast te stellen. In deze tabel
geven de kolommen A en B het maximaal toe te
passen dakvlak in m2 (het betreft niet het geprojecteerde oppervlak). B is te hanteren indien voor
de maximale waterlaag h nabij de afvoer geldt:
0,65 d h d
Dit is meestal het geval, immers bij een diameter
d = 80 mm mag de waterlaag maximaal 80 mm
zijn, aanzienlijk hoger dan de maximale waterlast
bij berekeningen optredend. Kolom A mag worden gebruikt als h > d; dit doet zich alleen voor
in royale goten.
Is bovendien de instroomopening conisch en is
de afstand tot de dakrand meer dan tweemaal
de diameter, dan mag telkens het aan te sluiten
oppervlak met 20% worden verhoogd. Een voorbeeld: is het af te voeren dakvlak 50 m2 groot,
dan vindt men achtereenvolgens (kolom B):
voor een platdak met grind: inwendige diameter 57 mm;
voor een (naakt) platdak: inwendige diameter
69 mm;
voor alle typen hellende daken: inwendige
diameter 69 mm.
A
Plat
Aan te dak
sluiten
dakvlak
in m2
hd
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
120
140
160
180
200
300
400
500
600

Plat
dak
met
grind

Hellend dak

5 45
5
45

57

57

B
Aan te
sluiten
dakvlak

45 60
45
60

in m2
60 90
60
90

57

57

57

69
69
77
100
117
150

69

77

77

100

100

117

117

150

69
77
100
117
150

69
77
100
117

60 90
0,65 d
hd
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
60
70
80
90
100
150
200
250
300

Figuur 1.22 Aan te sluiten diameter van HWAs ten behoeve van dakvlakken in m2

16-02-2006 11:37:56

30

Is de dakdoorvoer bij de platte daken conisch (bij


het hellende dak is dit minder makkelijk realiseerbaar), dan is het toelaatbaar oppervlak te vergroten met 20% en wordt dus 60 m2. Voor een platdak van 350 m2 dient men dus bijvoorbeeld zes
conische afvoeren te gebruiken bij een diameter
van 57 mm (grind), respectievelijk 69 mm (zonder grind). Zie verder de praktische behandeling
in hoofdstuk 3 Hellende daken.
NEN 6702 (2001) schrijft het toepassen van
noodoverlaten voor als niet zeker kan worden
gesteld dat het platte dak bij enige stagnering
van de normale afvoer niet ontoelaatbaar wordt
belast bij uiterste regenbelasting. Uiteraard
moet de doorbuiging van de dakonderdelen
(zoals gordingen of dakplaten) met zijn gevolgen bij deze uiterste regenlast zijn getoetst. De
constructeur stelt dus veelal vast of en hoeveel
noodoverlaten nodig zijn. In de praktijk past
men veel overlaten toe om daarmee de uiterste
daklast lager te kunnen stellen. Een narigheid is
dat noodoverlaten per denitie bij de rand van
het dakvlak moeten zitten: meestal is daar ook
de niet-verzakkende oplegging van spanten en
gordingen. Het laagste punt doet zich (meestal)
nagenoeg midden op het dakvlak voor. Men
moet het dak dus zodanig ontwerpen, met gunstig gekozen opbuiging (zeeg) en bewust gekozen afschot, dat onder alle omstandigheden de
afvoeren en de noodoverlaten de laagste plekken zijn van het platdak. De constructeur moet
hiervoor zorgdragen. De positie en de vorm van
de noodoverlaten kunnen de architect echter

Figuur 1.23 Schematisch beeld van een noodoverlaat

hoofdbrekens kosten, want deze komen min of


meer in het gevelbeeld. Meestal is de positie van
de noodoverlaten het best te combineren met
de plek van de HWA.
De breedtemaat b van de gezamenlijke overlaten
van een platdak, guur 1.23, wordt, afhankelijk
van de dakgrootte en dikte van de afvloeiende
waterlaag dnd, in een formule in de norm gegeven, te weten:
Qn = 1,7 b dnd3/2

(10)

waarin:
Qn = hoeveelheid af te voeren water in m3/s,
afhankelijk van het type dak, in de norm
aangegeven
b = breedte van de gezamenlijke overlaten
in m
dnd = dikte van de afvloeiende waterlaag in m
Voor een platdak zonder grind is de breedte van
de overlaat in guur 1.24 af te lezen. Bij een
platdak met grind moet de breedte door 1,25
worden gedeeld.

Dikte van de waterlaag


boven de overlaat

Dakoppervlak dat via de overlaat afvloeit in m 2

dnd in mm

Qn in m3/s

10
20
30
40
50

50;
0,0011

100;
0,0023

200;
0,0045

300;
0,0068

0,59
0,23
0,13
0,08
0,06

1,35
0,48
0,27
0,17
0,12

2,65
2,24
1,22
0,79
0,24

4,00
2,43
0,80
0,50
0,36

Figuur 1.24 Totale breedte b van de noodoverlaten in m voor een platdak zonder grind

06950432_boek.indb 30

16-02-2006 11:37:57

1 PRESTATIE-EISEN

Een dakvlak van 100 m2 heeft dus bij een waterlaag dnd van 30 mm een overloopbreedte nodig
van 0,27 m. Bij twee overlaten geldt: b = 0,14 m.
Als men een dunne waterlaag kiest, wordt de
overlaat zeer breed en daarmee moeilijk in de
gevel op te nemen. Een dikke waterlaag heeft
een grote regenwaterlast tot gevolg. Daartussen
moet men dus kiezen.
1.3.1.d Afschot van platte daken
Uit het voorgaande is duidelijk dat platte daken
afschot nodig hebben. Het afschot moet ook in
uiterste door regen belaste toestand aanwezig
zijn en 0,5 1% bedragen (hier wordt 1% aangehouden). Dit is gecompliceerd, zeker bij een
dak waarvan elk onderdeel doorbuigt en dat uit
spanten, gordingen en dakplaten bestaat.

Hier worden enkele voorbeelden besproken aan


de hand van guur 1.25:
een ligger (bijvoorbeeld een gording) onder
een gelijkmatige last, guur 1.25-1: aangenomen
wordt dat de bedoelde voorziening van afschot,
afvoer, enzovoort dat ten naaste bij waarmaakt.
De rechte horizontale ligger buigt door. De hoekverdraaiing die zich bij de oplegging voordoet,
kan men uitdrukken in:
= 3,2

waarin:
= hoekverdraaiing in radialen
f = doorbuiging in het midden
= overspanning
Met andere woorden: vlak bij de oplegging
is een tegengesteld, negatief afschot met de
waarde aanwezig, terwijl een positief afschot
van 1% naar de oplegging de bedoeling was,
waar een afvoer (HWA) is bedacht. Het negatieve
afschot kan worden tenietgedaan door de ligger
een initile helling te geven met de waarde .
Verondersteld wordt dat uitgedrukt in
radialen nagenoeg gelijk is aan de tangens van
de hoek, die weer nagenoeg gelijk is aan de hoek
1
in procenten (alleen bij hoeken < 6). Is 600
,
dan is circa 0,5%. In plaats van de ligger een
helling te geven is het natuurlijk ook mogelijk
om afschotisolatieplaten toe te passen.
Een afschotplaat die zelf 1,5% afschot geeft,

06950432_boek.indb 31

31

levert in dit geval dus een effectief afschot


Aeff = 0,5 + 1,5 = 1% op nabij de oplegging;
een platdak met gordingen van staal (of
beton), overspannend 8 m en hart-op-hart
6 m, waarover stalen dakplaten, guur 1.25-2:
de positie van de afvoeren en van de noodoverlaten is bij de opleggingen van de gordingen aan n kant. Een maximale doorbuiging
1
van f = 600
is aangehouden voor gording en
dakplaat. De gordingen moeten een zodanige
(opbuiging) krijgen dat ze in belaste toestand
niet zijn doorgebogen. De opleggingen langs de
lijn B moeten 80 mm hoger zijn dan bij A, want
dan is over de gording in volbelaste toestand een
afschot van 1% aanwezig. De dakplaten buigen
door en geven een van 0,5%. Worden daarop
afschotisolatieplaten van 1,5% toegepast, dan
resteert een Aeff gelijk aan 1%. Bij doorgaande
dakplaten is de doorbuiging minder; hier is uitgegaan van dakplaten met eindopleggingen op
6 m, guur 1.25-2b;
een platdak met spanten over 32 m, hartop-hart 6 m, waarop gordingen (hart-op-hart
4 m) waarop stalen dakplaten, guur 1.25-3: de
gordingen en dakplaten zijn gedimensioneerd
1
1
op 600
en het spant op 1000
bij uiterste belasting. HWAs en noodoverlaten zijn gepland bij
de opleggingen van de spanten aan beide zijden
van het gebouw. Er wordt gekozen voor spanten
die in het midden hoger zijn dan bij de opleggingen. Met de helling van de spantbenen is het
afschot hopelijk bereikbaar. De gordingen krijgen
een initile zeeg die zodanig is dat bij belasting
geen doorbuiging optreedt. De dakplaten buigen
door, waardoor een negatief afschot van 0,5%
ontstaat. Worden daarop vlakke isolatieplaten
toegepast, dan moet de dakplaat door hoogteverschil bij de opleggingen een helling van 1,5%
krijgen om Aeff = 1% over te houden.
1
Het spant buigt ook door: = 3,2 1000
= 0,3%
Moet er over het spant een effectief afschot zijn
van 1%, dan moeten de spantbenen een initile
helling hebben van 1,3%. Daarbij komt het te
construeren afschot over de dakplaten, waarvan
reeds 1% is gerealiseerd bij het spant. De totale
helling van de spantbenen moet zijn 1,3 + 0,5 =
1,8%. Het midden van het spant moet hoger zijn
dan bij de oplegging:
h =

1,8
16.000 = 288 mm
100

16-02-2006 11:37:57

32

Figuur 1.25 Afschot van platte daken

06950432_boek.indb 32

16-02-2006 11:37:57

1 PRESTATIE-EISEN

Het dak heeft nu door deze constructie een


gelijkmatig afschot naar de gootzijde, maar het
water moet nog van de vlakken tussen de spanten naar de HWA-positie afstromen. Uiteindelijk
wordt gekozen voor afschotisolatieplaten die
midden tussen de spanten dik zijn en afschot
geven naar de spanten. 1%-platen zijn voldoende, maar wellicht biedt de handel slechts
1,5%-platen.
Elke HWA ( = 77 mm) bedient nu 6 16 =
96 m2 (bij dakbedekking zonder grind).
1.3.1.e Vervuiling van platte daken
Aangaande de vervuiling van daken worden
met name platte daken besproken, immers het
hellende dak vertoont zo goed als geen vervuiling, behalve door vogels. Voor de goten geldt
bij benadering wat hierna voor platte daken is
gegeven.

Als platte daken van grind zijn voorzien en vooral


als ze veel bladeren en eventueel dennennaalden
opvangen, treedt er vervuiling op. De vervuiling
kan zo ver gaan, dat op grote delen van het dak
inke mosgroei optreedt. Zelfs grotere planten
en heesters kunnen erop gaan wortelen. Dit laatste moet beslist niet plaatsvinden, want wortels
zijn in staat de zwakke plekken in de bitumineuze
laag op te sporen en er soms zelfs doorheen te
groeien. Dat duurt wel enkele jaren, maar degradatie van de dakbedekking is onvermijdelijk.
Vooral bij het omgekeerde dak, waar de wortels
op de dakbedekking een hogere temperatuur
ontmoeten, is aantasting erg waarschijnlijk. Gericht onderzoek is thans niet voor handen. Over
mosgroei alleen moet men niet erg ongerust
zijn, het heeft eenzelfde taak als het omgekeerde
dak en vertraagt de afvloeiing. Overigens is een
vlotte afvoer de eerste voorwaarde om minder
mosgroei te krijgen. Daken zonder grind (naakte
dakbedekking) blijven gemakkelijker schoon.
Geregelde controle en schoonmaken van de
afvoeren, bijvoorbeeld eenmaal per 2 3 jaar,
is bij alle daken zinvol. De mosgroei moet onder
controle worden gehouden en de groei van
heesterachtige planten moet worden voorkomen.

06950432_boek.indb 33

33

1.3.2 Water- en winddichtheid van gevels

Bouwbesluit 2003: afdeling 3.6 en 5.2


Bij gevels is er onderscheid te maken tussen:
het gesloten gevelvlak;
het raam, de pui, enzovoort (vliesgevels, voor
zover transparant, zijn onder deze categorie te
rangschikken).
Bij het gesloten gevelvlak kan men de dichtheidseis niet zonder meer op alle typen gevels
toepassen. Bij de wat oudere gevels, gewoonlijk van het type spouwmuur in de ruime zin,
zoals de gemetselde typen, is enige water- en
windindringing in het buitenvlak wel toelaatbaar,
maar ze voldoen wel aan de normeisen van NEN
2778 (1991, A2 2001).
Ook bij het type gevel waar aan de buitenzijde
van een massief binnenspouwblad een plaatvormige afwerking aanwezig is, geeft enige
water- en windindringing (meestal) geen schade.
Veelal is dit type zodanig geconstrueerd dat
enige, beheerste, waterindringing kan plaatsvinden, maar geen waterdoordringing volgens NEN
2778 (1991, A2 2001).
Enkele gevels, zoals de plaatvormige gevel
gevormd met damwandproelplaten (veelal
voor fabrieksgevels toegepast), hebben een zeer
eenvoudige voeg. Daar is enige waterindringing
naar het interieur van de constructie niet uitgesloten en meestal ook niet schadelijk, omdat de
ruimte achter de beplating wordt geventileerd
en er enige afvoer van water is. Enige winddoorlatendheid van de buitenbeplating is zeker niet
uit te sluiten en ook niet schadelijk. Het tweede
deel (de binnenbeplating of de binnenwand) van
de constructie kan meestal een zeer behoorlijke
winddichting bieden en de eventuele waterindringing komt niet tot aan de binnenwand.
Er komt een bepaald type gevel voor dat in het
verleden meer is gebruikt dan nu, samengesteld
uit betonelementen, die een zogenoemde enkelvoudige voeg heeft. Aan de voegen worden
eisen gesteld ten aanzien van water- en winddichtheid. Soms treft men een tweevoudige voeg
aan en is indringing in het buitenste deel van de
voeg zonder meer toegestaan. De waterdichting

16-02-2006 11:37:57

34

2 het materiaal aan de buitenzijde heeft geen


hogere vochtigheid dan het evenwichtsvochtgehalte.

berust op het principe van de tweetrapsdichting.


Figuur 1.26 geeft het principe van de tweetrapsvoeg.
Aan ramen en deuren van gebouwen waar personen verblijven worden in het algemeen hoge
eisen gesteld, vastgelegd in normen en ook in
het Bouwbesluit.

Bij de gemetselde typen (bijvoorbeeld sommige


soorten betonsteen) is de dichtheid tegen indringend water te gering. Het is dan mogelijk om de
gevel te hydrofoberen. Dit is een oppervlaktebehandeling (met bijvoorbeeld siliconaten,
silanen en siloxanan) door een gespecialiseerd
bedrijf, waardoor het oppervlak waterafstotend
en de vochtopname zeer gering wordt, terwijl
de waterdampdoorgang van binnen naar buiten
niet wordt belemmerd. Na een aantal jaren (10
15 jaar) moet de behandeling worden herhaald,
wil het effect voldoende blijven. Niet alle ervaringen zijn even gunstig.

1.3.2.a Dichtheid van het gesloten


gevelvlak
Het Bouwbesluit 2003 stelt eisen en laat de
uitvoering en bepaling van deze eisen over aan
enkele normen, te weten NEN 2778 (1991, A2
2001) en NEN 2686 (1988, A1 1997).

De waterdichtheid voor vocht van buiten


komend moet voldoen aan afdeling 3.6 van het
Bouwbesluit. Dat wil zeggen dat de constructie
waterdicht moet zijn in de zin van de norm NEN
2778 (1991, A2 2001). Deze norm denieert een
beregeningstoestel en bepaalt de uitvoering van
een beproeving. De constructie heet waterdicht
als na de proef van 60 s aan twee voorwaarden
wordt voldaan:
1 aan de binnenzijde is geen doorgedrongen
water te zien;

Hydrofoberen wordt besproken in deel 4b


Gevels in hoofdstuk 7 Gemetselde gevels

In het Bouwbesluit (afdeling 5.2) is aangegeven


dat de volgens NEN 2686 (1988, A1 1997),
bepaalde luchtvolumestroom van het totaal aan
verblijfsgebieden, toiletruimten en badruimten
van een gebruiksfunctie niet groter mag zijn dan
0,2 m3/s bij een netto-inhoud van 500 m3.

Figuur 1.26 Principeconstructies volgens de tweetrapsdichting

06950432_boek.indb 34

16-02-2006 11:37:58

1 PRESTATIE-EISEN

De luchtdichtheid van de gehele wooneenheid


is te toetsen met behulp van de norm NEN 2686
(1988, A1 1997). Deze norm stelt echter geen
eis of grenswaarde.
Volgens NEN 2686 (1988, A1 1997) bepaalt
men via een aantal meetproeven (waarop hier
niet wordt ingegaan) de volumestroom bij een
drukverschil van 10 Pa (qv;10). NEN 5128 (2004)
geeft de gewenste grenswaarden:
qv;10 1,43 gebruiksoppervlakte (klasse 1,
woningen met natuurlijke of mechanische ventilatie);
qv;10 0,625 gebruiksoppervlakte (klasse 2,
woningen met gebalanceerde ventilatie).
De gevonden waarden geven inzicht in de luchtdichtheid van de dak-, gevel- en begane-grondvloervlakken als totaal en daarmee in de dichtheid van dak- respectievelijk gevelvlak.
De luchtdoorlatendheidseis voor gehele woningen is weergegeven in guur 1.27.
In SBR 360 Luchtdicht bouwen is een dertigtal
praktische aanwijzingen opgenomen, alle toegesneden op een speciek lek, waarbij aanwijzingen
voor de toepassing van bepaalde dichtingsmiddelen zijn gegeven.
Ten aanzien van de waterdichtheid (vochtdichtheid
volgens het Bouwbesluit) van gevelvlakken en
andere scheidingsconstructies voor vocht van
binnenuit komend, stelt het Bouwbesluit 2003
eisen in afdeling 3.7. Vocht van binnenuit is bijvoorbeeld vocht dat vanuit een badruimte in
de constructie wil dringen. Is de binnenzijde
Klasse Woningvolume Maximaal luchtverlies bij drukverschil van 10 Pa
in m3/s

in m3
1

250
> 500

250
500

0,1
0,15
0,2

250
> 250

0,05
0,05

35

betegeld met verglaasde tegels, dan wordt voldaan aan de eis.


1.3.2.b Ramen en deuren in gevels,
dichtheid voor water en wind
De normen NEN 3660 (1988) en NEN 3661
(1988) geven respectievelijk de beproevingmethoden en de eisen van de luchtdoorlatendheid, stijfheid en sterkte van gevelelementen.
Onder gevelelementen worden onder andere
ramen en deuren verstaan. De normen spreken
over luchtdoorlatendheid en niet over luchtdichtheid, omdat in de normstelling een zekere inltratie wordt toegelaten en geen (nagenoeg) volledige dichtheid wordt beoogd. Het toegelaten
lek (= luchtdoorlatendheid) mag niet groter zijn
dan 2,5 dm3/s m, bij de aangegeven toetsingsdrukken, die afhankelijk zijn van de hoogtepositie
in de gevel en van de situatie (aan de kust of binnenland). De minimale toetsingsdruk bedraagt
150 Pa.
Realisering van de normen wordt besproken
in deel 4c Gevelopeningen in hoofdstuk 14

Overigens regelt NEN 5128 (2004) een en ander


over de inltratie van het totale gebouw, paragraaf 1.3.2.a.
De beproeving van ramen en deuren ten aanzien
van de eisen (water- en winddichtheid) is specialistisch werk dat niet door een architecten- of
constructeursbureau wordt gedaan. Het vereist
specialistische apparatuur, die niet mobiel is, dat
wil zeggen niet ter plaatse kan worden gebruikt.
Enkele laboratoria, zoals TNO, bezitten deze
apparatuur. Omdat de eisen ten aanzien van
dichtheid de laatste jaren sterk zijn verscherpt
en ook omdat men tot grotere hoogte bouwt,
is het waarschijnlijk dat de productie van ramen
en deuren steeds meer bij daarvoor gespecialiseerde fabrieken komt te liggen, die zelf
deze testfaciliteiten in huis hebben. Figuur 1.28
geeft het principe weer van de proefopstelling
voor deze water- en luchtdichtheidstest.

Figuur 1.27 Maximale luchtdoorlatendheid van woningen

06950432_boek.indb 35

16-02-2006 11:37:58

36

water moet het gevelvlak zo min mogelijk


raken. Op de plaatsen waar de gevel geregeld
nat wordt, hecht vuil het makkelijkst. De wijze
waarop de gemetselde gevel is gevoegd (platvol, verdiept, enzovoort) geeft meer of minder
vervuiling. Verdiept voegen geeft meer vervuiling.
Er zijn momenteel allerlei methoden om gevels
te reinigen. De meest gebruikelijke is het onder
hoge druk spuiten. Daarbij treedt een lichte
mechanische beschadiging op.
Reiniging van gemetselde gevels wordt
besproken in deel 4b Gevels in hoofdstuk 7

Figuur 1.28 Beproevingstoestel voor regen- en luchtdichtheid van kozijnen of geveldelen

1.3.2.c Vervuiling van gevels


Als men rond een in baksteen gebouwd vrijstaand huis (al enkele jaren oud) wandelt, ziet
men dat de gevels een verschillende tint hebben,
hoewel de initieel gebruikte baksteen dezelfde is
geweest. Er is enige vervuiling en enige mosgroei
opgetreden. Omtrent dit onderwerp is weinig of
geen gericht onderzoek gedaan.
Veelal is de op het westen gelegen gevel (althans
de meest beregende gevel) het donkerst geworden. Op het natte oppervlak hechten gemakkelijk vuildeeltjes aan, hetgeen mos- en algengroei
bevordert. Direct onder de lekdorpel gemaakt
van gres (bij een raam) is vaak een vlek te zien.
Deze vlek is het relatief schone gedeelte vergeleken met de vervuilde gevel links en rechts, mede
ontstaan door druipwater vanaf de uiteinden van
de lekdorpel.
Andere vervuiling treedt op ter plaatse van geregeld druipwater, bijvoorbeeld vanaf de naad
in een daktrim die aansluit op metselwerk. Waar
geconcentreerd druipwater naar beneden komt,
treedt vervuiling op.
Bij de overgang van een gevelmateriaal dat geen
vocht opneemt (bijvoorbeeld houten beschieting) naar een baksteengevel treedt vervuiling op
direct onder het bovengelegen materiaal.
Huizen met een ruim dakoverstek hebben minder vervuiling dan huizen zonder dakoverstek.
Algemeen moet erop worden gelet dat druipregenwater van de gevel af moet vallen: het

06950432_boek.indb 36

1.4 Afsluitbaarheid van


gevelopeningen, inbraakveiligheid
Bouwbesluit 2003: Inbraakwerendheid
afdeling 2.25
In afdeling 2.25 van het Bouwbesluit zijn voor
woningen voorschriften opgenomen over de
weerstand tegen inbraak. Deuren, ramen en
kozijnen in een uitwendige schiedingsconstructie
van een niet-gemeenschappelijke ruimte, die
volgens NEN 5087 (1998, A1 2001) bereikbaar
zijn voor inbraak, hebben een volgens NEN 5096
(1998, A1 2002) bepaalde inbraakwerendheid
die voldoet aan de in die norm aangegeven
weerstandsklasse 2.
Inbraakwerend hang-en-sluitwerk wordt
behandeld in verschillende hoofdstukken in deel
4c Gevelopeningen

1.5 Brandveiligheid van daken en


gevels
Bouwbesluit 2003: afdeling 2.2, 2.11, 2.12,
2.13, 2.14, 2.23
Het Bouwbesluit verwijst voor wat betreft de
brandveiligheid van daken en gevels naar diverse
normen.

16-02-2006 11:37:59

1 PRESTATIE-EISEN

1.5.1 Begrippen
Het Bouwbesluit hanteert bij het stellen van eisen
aan de brandveiligheid een aantal begrippen, die
hierna worden verduidelijkt. Tevens wordt beknopt de genormeerde beproeving beschreven,
zodat inzicht ontstaat in de (gemeten) waarden.
Het gaat om de volgende begrippen:
1 onbrandbaarheid;
2 brandwerendheid;
3 brandvoortplanting;
4 weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag;
5 rookontwikkeling;
6 brandgevaarlijkheid van daken;
7 brandcompartiment;
8 vuurbelasting.

1 Onbrandbaarheid (tegenover brandbaarheid)


Er geldt een standaardproef, waarbij een monster van de stof wordt verhit tot circa 850 C.
Men onderzoekt of er in en nabij het monster
een hogere temperatuur ontstaat dan in de
proefoven. Is dit het geval, dan geldt het monster als niet onbrandbaar, het draagt namelijk
bij aan de brand. Er is in het proefstuk een zogenoemde exotherme reactie ontstaan. Dit hoeft
niet te betekenen dat het materiaal ontbrandt (of
eventueel kan ontbranden) bij die temperatuur.

2 Brandwerendheid met betrekking tot bezwijken


in verband met behoud van sterkte
Een scheidingsconstructie is opgesteld als vloer
of wand van een proefoven (en, bij de vloer,
mechanisch belast zoals genormeerd). De oven

37

wordt verwarmd volgens de standaardbrand (een


in de norm vastgelegd opwarmtraject; de relatie
temperatuurtijd is daarmee vastgesteld, guur
1.29). Men stelt de tijd vast die verstrijkt tot bezwijken, of een van de andere criteria, te weten
ernstige doorbuiging, hoge oppervlaktetemperatuur aan het andere oppervlak, of doorslaan van
rookgassen of vlammen die een lont kunnen ontsteken. De term brandwerendheid is in veel eisen
vervangen door weerstand tegen branddoorslag
en brandoverslag (WBDBO). Brandwerendheid
wordt uitgedrukt in minuten.
Naast de proefneming, die kostbaar is, bestaan
er ook methoden van rekenkundige benadering.
Deze worden meestal gevolgd.
3 Brandvoortplanting
Brandvoortplanting is een maat voor het voortschrijden langs een constructieoppervlak van een
reeds bestaande brand. In welke klasse de brandvoortplanting thuishoort, wordt bepaald met
twee proeven: de vlamuitbreidings- en vlamoverslagproef. Bij de vlamuitbreidingsproef is het
proefstuk loodrecht op een standaard stralingsbron opgesteld. Men stelt tijd en progressie van
de brand vast. Bij de vlamoverslagproef plaatst
men twee gelijke proefstukken in een standaardoven. Beide worden aangestraald en n van de
monsters wordt ontstoken. Men bepaalt de hoeveelheid stralingsenergie waarbij vlamoverslag
plaatsvindt. De combinatie van tijd en progressie
van de brand en de hoeveelheid stralingsenergie
waarbij vlamoverslag plaatsvindt, is bepalend
voor de klasse.
De klasse is door oppervlaktebehandeling aanzienlijk te benvloeden. Men hanteert de klassen
1 tot en met 5, waarbij klasse 1 een zeer geringe
bijdrage en klasse 5 een extreem grote bijdrage
aan de brandvoortplanting indiceert.
De klasse-indeling voor enkele materialen is:
onbehandeld zacht- en hardboard en kurkplaat: klasse 4 5;
polyesterglasvezelplaat (afhankelijk van
samenstelling): klasse 2 4;
gipskartonplaat: klasse 1 2.

Figuur 1.29 Standaardbrandkromme en gereduceerde


kromme

06950432_boek.indb 37

16-02-2006 11:37:59

38

4 Weerstand tegen branddoorslag en


brandoverslag (WBDBO)
Dit begrip geeft de kortste tijd weer die een
brand nodig heeft om zich uit te breiden via
branddoorslag of brandoverslag:
door overschrijding van de brandwerendheid
van een constructie; of
door zich via een andere weg uit te breiden,
brandoverslag, naar buiten tredend en dan via
de buitenlucht door straling en vliegvuur.

op een proefdak. Aan de schade die daarbij


ontstaat, zijn beperkingen gesteld. Voldoet men
aan de voorwaarden, dan geldt het dak als niet
brandgevaarlijk. De beproeving dient om de gevoeligheid voor vliegvuur te karakteriseren. Indien de afstand van het dak tot de perceelgrens
(c.q. het hart van de weg) groter is dan 15 m,
dan geldt geen eis. Binnen 15 m van een schoorsteenmonding mag geen ander brandgevaarlijk
(bijvoorbeeld rieten) dak aanwezig zijn.

De bepaling van de brandwerendheid kan experimenteel worden uitgevoerd of via een berekening. Brandoverslag wordt via een rekenmodel
bepaald, waarbij alle gevelopeningen en delen
met een lage brandwerendheid zoals ramen
als openingen, waardoor de brand naar buiten treedt, van belang zijn, NEN 6068 (2001).
Brandoverslag wordt uitgedrukt in minuten.

7 Brandcompartiment
Een brandcompartiment is een ruimte (of verzameling van ruimten) in een gebouw (woon- of
kantoorgebouw), een bepaalde maximale maat
niet overschrijdend (voor een kantoorgebouw
1000 m2; voor een woongebouw 1000 m2 en
voor een logiesgebouw 500 m2), waarvan de
begrenzende constructies een minimale WBDBO
hebben van 60 respectievelijk 30 minuten. Een
trappenhuis, liftenhuis en installatieruimte zijn
ook brandcompartimenten.

5 Rookontwikkeling
Hierbij wordt een proefstuk op een standaardwijze verhit. Boven het monster is een genormaliseerde lichtbron en lichtmeter aanwezig.
Men bepaalt de optische dichtheid van de rook.
De minste waarde van een serie van proeven is
geldig. Via een standaardformule vindt men dan
een maat voor de rookontwikkeling: de rookdichtheid (niet te verwarren met het vroeger geldende rookgetal). Een oppervlaktebehandeling
kan de rookontwikkeling aanzienlijk veranderen.
Rookdichtheid wordt uitgedrukt in m1 (hoog
getal wil zeggen: veel dichte rook). Van enkele
materialen wordt hier de rookdichtheid gegeven:
polyester en hard pvc: 12;
spaanplaat: circa 4;
gipskarton: circa 1.
Bij sommige materialen kan giftige rook ontstaan
of rook die in geconcentreerde vorm andere materialen (bijvoorbeeld staal) kan aantasten. Aan
de rookdichtheid is dit niet af te lezen. Er bestaat
hiervoor geen norm.
6 Brandgevaarlijkheid van daken
Een dak mag niet brandgevaarlijk zijn (Bouwbesluit: 2.11). De NEN 6063 (1991, A1 1997) beschrijft daartoe een proef waarbij men een korf
met houtspaanders (c.q. een identiek proefstuk)
op het dak verbrandt. De proef wordt uitgevoerd

06950432_boek.indb 38

8 Vuurbelasting
Onder de vuurbelasting wordt verstaan de hoeveelheid brandbaar materiaal, zowel van de constructie als van de aanwezige meubilering c.q. de
opgeslagen goederen, uitgedrukt in de hoeveelheid energie per m2 vloeroppervlak die bij brand
vrij kan komen. De eenheid van vuurbelasting
is MJ/m2. In de normen voor de brandwerendheid van de draagconstructie van gebouwen is er
sprake van een relatie tussen de vuurbelasting en
de hoogte van de brandwerendheidseis.
1.5.2 Eisen ten aanzien van brandveiligheid
van gevels en daken

In het Bouwbesluit wordt geen eis gesteld


aan de niet-brandbaarheid ten aanzien van
gevels of daken.
1.5.2.a Brandwerendheid van gevels met
betrekking tot het behoud van sterkte
Indien onderdelen van de gevel deel uitmaken
van de hoofddraagconstructie, worden er hoge
eisen gesteld aan de brandwerendheid ten aanzien van bezwijken. Deze eisen zijn afhankelijk
van de hoogste vloer van het gebouw en lopen
op van 60, via 90 naar 120 minuten. Indien de

16-02-2006 11:38:00

1 PRESTATIE-EISEN

vuurbelasting laag is (bij sommige kantoorgebouwen) c.q. de hoogste vloer minder dan
5 m boven het omliggend terrein is geplaatst,
kan deze met 30 minuten worden verlaagd.
1.5.2.b Brandwerendheid van daken met
betrekking tot bezwijken in verband met
behoud van sterkte
Is onder het dak een vluchtweg aanwezig, dan
moet het dak een brandwerendheid tegen
bezwijken van minstens 30 minuten bezitten.
Voorzover het dak onderdeel uitmaakt van de
hoofddraagconstructie moet het dak van woningen een brandwerendheid tegen bezwijken van
60 minuten bezitten.
1.5.2.c Brandvoortplanting
Ten aanzien van het aspect brandvoortplanting
komen er in het Bouwbesluit diverse bepalingen
voor die zich deels op de binnenzijde en deels op
de buitenzijde van gevels richten. Zij zijn deels
verschillend voor woningen en woongebouwen
en voor kantoor- en logiesgebouwen. Figuur
1.30 vat de voornaamste eisen samen.
1.5.2.d Weerstand tegen branddoorslag en
brandoverslag, brandwerendheid

Bouwbesluit 2003: afdeling 2.13


Er worden geen eisen gesteld aan de brandwerendheid en de WBDBO van gevels en daken,

39

tenzij deze de brandveilige scheiding tussen


twee brandcompartimenten benvloeden. Met
andere woorden: het betreft hier de detaillering
van de gevel of het dak ter plaatse van de scheidingsconstructie.
Toch is het zinnig over brandwerendheid en
WBDBO een aantal opmerkingen te maken, voor
het geval men daaromtrent wel eisen wil stellen.
Het gaat dan meestal over de brandwerendheid
bij straling of vliegvuur, bijvoorbeeld bij opslagplaatsen c.q. fabrieken op een groot industrieterrein waarbij men weet of ervan uit kan gaan
dat er eventueel brandgevaarlijke stoffen zijn
opgeslagen.
Gemetselde wanden van baksteen of cellenbeton
voldoen in de meeste gevallen ten aanzien aan
een eis van brandwerendheid van 1 uur. Kwetsbaar zijn de industriegevels met metalen beplating aan weerszijden en gevels opgebouwd uit
glasvezelgewapend polyester. Ook gevels waarbij
achter het natuursteenbuitenvlak een brandgevoelig isolatiemateriaal is toegepast zijn gevoelig, vooral in de bouwfase. Voorkeur verdient
schuimglas: niet de brandwerendheid is hierbij
het criterium, maar het eventueel tenietgaan van
de isolatie ten gevolge van brand.
Er wordt uitgegaan van de bekende metalen damwandgevel met inwendige isolatie. Allereerst moet
men zich realiseren dat de brandaanval vanuit
het interieur kan plaatsvinden of van extern kan

Gebouwtype

Buitenzijde

Klasse

Binnenzijde

Klasse

Woningen en
woongebouw

geen gevaar voor brandoverslag


wel gevaar voor brandoverslag
de eerste 2,5 m vanaf terrein,
indien een vloer hoger dan 5 m
boven maaiveld

4
2
1

algemeen
4
binnenkant is deel van
vluchtweg
2

Kantoor- en
logiesgebouw

geen gevaar voor brandoverslag


gevel meer dan 13 m boven terrein
wel gevaar voor brandoverslag
de eerste 2,5 m vanaf terrein,
indien een vloer hoger dan 5 m
boven maaiveld

4
2
2
1

algemeen
4
binnenkant is deel van
vluchtweg
2

Figuur 1.30 Vereiste brandvoortplantingsklasse van gevels voor drie gebouwtypen, namelijk woningen en woongebouwen,
kantoor- en logiesgebouwen

06950432_boek.indb 39

16-02-2006 11:38:00

40

komen. In die zin zijn de volgende aanwijzingen


dus te lezen. Voorts wordt ervan uitgegaan dat de
dragende constructie (veelal de staalconstructie)
zijn stabiliteit behoudt ondanks de brandaanval.
1 Aanwijzingen ten aanzien van beplating, isolatie
en coating
De beplating aan de brandzijde kan beter niet
van aluminium zijn: deze is immers na 10 15
minuten weggesmolten. De isolatie wordt dan
rechtstreeks door de brand aangevallen of kan er
eventueel uitvallen. Duidelijk is dat dit geen isolatie op kunststofbasis (bijvoorbeeld polystyreen)
mag zijn, deze gaat dan immers deelnemen aan
de brand. Alleen glas- of steenwol (of combinaties van PUR en steenwol) zijn de in aanmerking
komende isolatiematerialen. De coating aan de
buiten- of binnenoppervlakte van de staalplaat is
bepalend voor de rookontwikkeling aan die zijde.
Alle kunststoffen branden met veel rookontwikkeling. De brandvoortplantingsklasse wordt ook
door het type coating bepaald.
2 Aanwijzingen ten aanzien van de vlamdichtheid
van de naden
De vlamdichtheid van de naden kan de mate van
brandwerendheid benvloeden. Het uitvoeren
van een beproeving, of het bezitten van gegevens daarvan, is zinnig.
3 Aanwijzingen ten aanzien van de
oppervlaktetemperatuur aan de niet-brandzijde
Uitgaande van staalbeplating aan beide zijden
is het criterium van de oppervlaktetemperatuur
aan de niet-brandzijde een kritieke factor. Naast
de isolerende werking is dan ook bepalend de
warmtecapaciteit van het materiaal, bijvoorbeeld
steenwol. In guur 1.31, waarvan de gegevens
Dikte steenwol Specifieke massa in kg/m 3

50 mm
75 mm
100 mm

50

80

100

14
20
29

35
50
65

40
60
80

Figuur 1.31 Brandwerendheid in minuten op basis van het


criterium oppervlaktetemperatuur aan de niet-brandzijde
van een industriegevel (tweezijdig staalplaat waartussen
steenwolisolatieplaat)

06950432_boek.indb 40

uit Gevelbaak stammen, staat de brandwerendheid in minuten op basis van het criterium
oppervlaktetemperatuur aan de niet-brandzijde
( 140) van een denkbeeldige industriegevel
(tweezijdig staalplaat, waartussen steenwolisolatieplaat), bij verschillende dikten en verschillende specieke massas van de isolatieplaat.
Voorgaande wordt praktisch uitgewerkt
in deel 4c Gevelopeningen in hoofdstuk 14
Gevelopeningen.

1.5.2.e Beperking van de rookproductie

Bouwbesluit 2003: afdeling 2.15 en 2.16


Deze eis geldt voor de binnenzijde van geveldelen (voor 95% van het oppervlak) en mag in
het algemeen een rookdichtheid van 10 m1 niet
overschrijden. (5% van het oppervlak hoeft hieraan dus niet te voldoen.)
Bij geveldelen langs vluchtwegen, bijvoorbeeld
in woongebouwen, kantoren en logiesgebouwen, is deze beperking van de rookproductie zwaarder en afhankelijk van de vereiste
brandvoortplantingsklasse, te weten:
rookdichtheid 2,2 m1 (bij klasse 2);
rookdichtheid 5,4 m1 (bij klasse 1).
In de tabel van guur 1.32 is een samenvatting
gegeven van de brandveiligheidseisen volgens
het Bouwbesluit, geldend voor woongebouwen,
kantoren en logiesgebouwen.

Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
1 Achtziger, J., Wrmebrcken, proefschrift,
Berlijn, 1990
2 Bouwbesluit, versie 2003
3 Dakboekje 96, BDA Dakadvies B.V, Gorinchem
4 KVT 95, Kwaliteitseisen voor timmerwerk 1995,
ThiemeMeulenhoff, 2001
5 Mauerwerk-kalender, Ernst & Sn. Berlin, 1996
6 Polytechnisch Zakboekje, PBNA
7 Produktblad 94, CVK (Centraal Verkoopkantoor van Kalkzandsteen), 1994
8 Rekenregels en Dilataties, Koninklijk Verbond van
Nederlandse Baksteenindustrie, De Steeg, 1995

16-02-2006 11:38:00

1 PRESTATIE-EISEN

41

Norm

Gevels

Daken

Algemeen

WBDBO
NEN 6068

voor zover deel uitmakend


van de scheiding tussen brandcompartimenten

geen eis aan


WBDBO

geen eis aan WBDBO

woningen, logiesgebouwen en
kantoren: 60 respectievelijk
30 minuten mits gebouw niet
hoger dan 5 m boven terrein

scheiding tussen
brandcompartimenten:
zie gevels

Brandvoortplanting
NEN 6065

gevels binnenzijde: zie algemeen

zie gevels

alle vlakken van de bouwconstructie, beperking: klasse 4


deel van vluchtweg: klasse 2

Rookontwikkeling
NEN 6066

alleen eisen voor binnenoppervlakten: zie algemeen

zie gevels
en algemeen

alle vlakken:
beperking van rookontwikkeling 10 m-1 deel van
vluchtweg: 5,4 respectievelijk
2,2 m-1

Figuur 1.32 Samenvatting van de brandveiligheidseisen volgens het Bouwbesluit

9 SBK-Gids: Lijst van kwaliteitsverklaringen


10 Statica van gevels, VMRG, 1995
11 Tammes, ir. E., Herorintatie luchtvochtigheid
in woningen, VROM, 1987
12 Wolfs, B.G., Collegedictaat Daken, TUE, 1990
13 Wolfs, B.G., Collegedictaat Gevels, TUE, 1990
Normen
NEN 1068 Thermische isolatie van gebouwen
NEN 2057 Daglichtopeningen van gebouwen
Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte
van een ruimte
NEN 2608 Vlakglas voor gebouwen Weerstand
tegen windbelasting Eisen en bepalingsmethode
NEN 2686 Luchtdoorlatendheid van gebouwen
Meetmethode
NEN 2778 Vochtwering in gebouwen Bepalingsmethoden
NEN 2916 Energieprestatie van utiliteitsgebouwen
NEN 3215 Binnenriolering Eisen en bepalingsmethoden
NEN 3660 Gevelvullingen Luchtdoorlatendheid,
stijfheid en sterkte Beproevingsmethoden
NEN 3661 Gevelvullingen, luchtdoorlatendheid
NEN 5087 Inbraakveiligheid van woningen
Bereikbaarheid van gevelelementen: deuren, ramen

06950432_boek.indb 41

en kozijnen
NEN 5096 Inbraakwerendheid Gevelelementen
met deuren, ramen, luiken en vaste vullingen
Eisen, classicatie en beproevingsmethoden
NEN 5128 Energieprestatie van woonfuncties en
woongebouwen
NEN 6063 Bepaling van het brandgevaarlijk zijn
van daken
NEN 6068 Bepaling van de weerstand tegen
branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten
NEN 6702 Belastingen en vervormingen
NEN 6707 Bevestiging dakbedekkingen, eisen en
beproevingen
SBR 200 Bouwtechnische details van energieefcinte woningbouw
SBR 360 Luchtdicht bouwen, uitvoering en
ontwerp

16-02-2006 11:38:01

42

Bijlage: Van warmteweerstand tot


Glaser-diagram
Inleiding
Lucht kan een bepaalde hoeveelheid waterdamp
bevatten. Bij een hogere temperatuur is deze
hoeveelheid groter. Bij daling van de luchttemperatuur kan, wanneer de waterdampdruk gelijk
blijft, de relatieve vochtigheid 100% worden.
Wordt de temperatuur (plaatselijk) nog lager,
dan treedt condensatie op. Dit kan plaatsvinden
op het binnenoppervlak van een constructie,
maar ook ergens binnen in de scheidingsconstructie. Men spreekt dan van inwendige condensatie.
De waterdampspanning in een vertrek is onder
meer afhankelijk van de relatieve vochtigheid en
de temperatuur buiten, de vochtproductie in de
ruimte door mensen, dieren, planten of productieprocessen en de mate van ventilatie met buitenlucht. Naar het gebruik worden de ruimten
ingedeeld in een aantal klimaatklassen.
De relatieve vochtigheid kan worden verhoogd
door de lucht te bevochtigen of door de luchttemperatuur te verlagen. Het lucht-waterdampmengsel ondergaat deze temperatuurverlaging
bij de diffusie door de uitwendige scheidingsconstructie van binnen naar buiten.
De Duitse fysicus Glaser heeft een methode ontwikkeld waarmee de waterdampstroomdichtheid
kan worden bepaald. Deze hoeveelheid waterdamp, die per vierkante meter en per uur door
de constructie wordt getransporteerd, is afhankelijk van het dampdrukverschil (bijvoorbeeld
tussen binnen en buiten) en de weerstand die de
constructie tegen dampdiffusie biedt.
Als het temperatuurverloop in de constructie bekend is, kan bij de temperaturen op de verschillende scheidingslagen de betreffende maximale
waterdampspanning worden opgezocht. Als
op een plek in de constructie de dampdiffusiestroom, die daar van binnenuit toestroomt,
groter is dan de dampstroom, die van daaruit
vertrekt, slaat het overtollige vocht in de vorm
van condensatie op die plaats neer.

06950432_boek.indb 42

De methode-Glaser geeft aan hoe men kan bepalen hoeveel damp er binnen een bepaalde tijd
(bijvoorbeeld in het winterseizoen) naar buiten
wil diffunderen. Aan de hand van voorgaande is
dan te bepalen hoeveel vocht waar condenseert.
Voor steenachtige dakconstructies is aan de totale
condensatie in de winterperiode een toelaatbaar
maximum gesteld. Zon maximum, maar wel lager, geldt ook voor houten dakconstructies.
In de zomerperiode verdampt weer water uit de
constructie. Op gelijke wijze is de droging gedurende de zomer te bepalen. Als de droging in
de zomer groter is dan de hoeveelheid die in de
winter condenseert, hoeft de scheidingsconstructie meestal geen schade te lijden als gevolg van
winterse condensatie, mits de tijdelijke vochtopname schadevrij mogelijk is; bij houten dakconstructies is dit vaak bedenkelijk.
Achtereenvolgens bespreken we hier:
1 warmteweerstand, warmtegeleiding, warmtegeleidingscofcnt en U-waarde;
2 vocht in de lucht, relatieve vochtigheid, absolute vochtigheid, dauwpunt en condensatie;
3 dampdoorgang door een constructie zonder
temperatuurverschil;
4 dampdoorgang door een constructie met
temperatuurverschil;
5 constructies op langere termijn.
1 Warmteweerstand, warmtegeleiding, warmtegel
eidingscofcint, U-waarde
Over een constructie die de scheiding binnenbuiten vormt en waarover een temperatuurverschil geldt, doet zich een warmtestroom voor ten
gevolge van geleiding.
Van elke laag van de constructie kan men de
warmteweerstand Rm vaststellen:
Rm =

waarin:
d = dikte in m
= warmtegeleidingscofcint in W/m K
Zo is van een 0,1 m dikke metselwerkwand met
een = 1 de warmteweerstand
Rm = 0,1 =

0,1 2
m K/W
1

16-02-2006 11:38:01

1 PRESTATIE-EISEN

De warmtegeleidingscofcint is een materiaaleigenschap. Als klein is, dan is het materiaal


een goede isolator. Is groot, dan geleidt het
beter.
De waarden R van de verschillende lagen mogen
bij elkaar worden opgeteld. Een luchtspouw is
daarbij te beschouwen als een materiaallaag,
waarvoor men meestal een vaste waarde hanteert, bijvoorbeeld Rsp = 0,15 m2 K/W. Door
het optellen van de lagen krijgt men de warmteweerstand van de constructie (R). Zo geldt
voor de spouwmuurconstructie van guur 1.33
(waarin de afmetingen en de -waarden zijn
aangegeven):

Is het temperatuurverschil binnen-buiten T


gelijk aan 20 C, dan is de warmtestroom te
berekenen met de formule:
=

R1

Voor deze constructie geldt dus:


=

20
= 6,6 W/m2
3,02

In plaats van de warmteweerstand lucht-op-lucht


wordt thans de U-waarde van de constructie veel
gebruikt. U is de reciproke waarde van Rl, dus:
U=

R = Rm1 + Ris + Rsp + Rm2


R =

0,1 0,1
0,1
+
+ 0,15 +
= 2,85 m2 K/W
1
0,04
1

1
Rl

Van de constructie in guur 1.33 is U gelijk aan


0,33 W/m2 K. De warmtestroom is dus ook
vast te stellen met = T U [W/m2].

De luchtlagen die de constructie aan binnen- en


buitenzijde begrenzen, werken ook isolerend.
Ook daarvoor houdt men min of meer vaste
waarden aan: Ri = 0,13 en Re = 0,04 m2 K/W
voor binnen- respectievelijk buitenkant.
De warmteweerstand lucht-op-lucht Rl van de
gegeven constructie, guur 1.33, is dan:

Is de warmtestroom eenmaal bekend, dan


kan men elke tussenliggende temperatuur uitrekenen, want de warmtestroom blijft constant
over de constructie (zolang T en de constructie
dezelfde blijven).
Aldus:
T5 = 0 + 6,62 0,04 = 0,3 C;

Rl = R + Ri + Re = 3,02 m2 K/W

43

Figuur 1.33 Spouwmuur, warmteweerstand en temperatuurverloop

06950432_boek.indb 43

16-02-2006 11:38:02

44

T4 = 6,62 0,14 = 0,9 C;


T3 = 6,62 0,29 = 1,9 C;
T2 = 6,62 2,79 = 18,5 C;
T1 = 6,62 2,89 = 19,1 C.
Als men een tekening van de constructie maakt
en daarbij als breedte van de lagen de warmteweerstand (of een verhouding daarvan) tekent,
dan is het temperatuurverloop over de constructie een rechte lijn en zijn de tussenliggende temperaturen op de temperatuurschaal af te lezen,
guur 1.33 rechts. Deze temperaturen zijn dan
weer terug te brengen in de constructietekening,
guur 1.33 links. Het valt op dat de temperatuurlijn een karakteristiek verloop heeft. Over
de isolerende laag verloopt de temperatuurlijn
nagenoeg verticaal, hetgeen betekent dat er
sprake is van een groot verval. Over de minder
isolerende laag is de helling van de temperatuurlijn gering.
Hierna volgen voor enkele bouwmaterialen de,
voorlopig afgeronde, -waarden:
isol = 0,04;
bakst = 1;
beton = 2;
hout = 0,2;
istaal = 50.
Dunne lagen (met grote ) worden in de berekening verwaarloosd.
Voor het goede begrip: de wetten en formules
zoals die in de elektriciteitsleer gelden ten aanzien van spanningsverschil, stroomsterkte en
weerstand gaan voor warmte volledig analoog
op.
Ter kennismaking is voorgaande berekening en
tekenwijze ook uitgevoerd voor een dakconstructie waarbij de plaats van het isolatiemateriaal
is gewijzigd naar de binnenkant, guur 1.34,
respectievelijk naar de buitenkant van een betonnen draagconstructie, guur 1.35.
Voor beide guren geldt:
R =

0,2
0,1
+
= 2,6
2
0,04

Van deze constructies is de warmteweerstand en


de warmtestroom gelijk. Het temperatuurverloop
is echter sterk verschillend.
Bij isolatie aan de buitenkant geldt:
Rl = 2,77
U = 0,36
= 7,22 W/m2
T3 = 7,22 0,04 = 0,29 C
T2 = 18,3 C
T1 = 19,1 C
Bij isolatie aan de binnenkant geldt:
T3 = 0,29 C
T2 = 1,0 C
T1 = 19,1 C
Merk op dat de betonconstructie bij het binnenklimaat (isolatie buiten), dan weer bij het buitenklimaat (isolatie binnen) lijkt te behoren. Dit laatste kan aanleiding geven tot scheuren in de
constructie.
Van allerlei constructies is op deze wijze het
warmteverlies en het temperatuurverloop vast
te stellen. Het gaat daarbij alleen om geleiding.
Stralingseffecten kunnen in de praktijk het beeld
benvloeden. Ook luchtstroming (bijvoorbeeld de
wind over een dak) kan het ideaalbeeld van alleen geleiding benvloeden. Een andere aanname
is dat het verschijnsel stationair is, dat wil zeggen
dat het niet langzaam opwarmt of afkoelt. In
werkelijkheid is het bijna altijd een niet-stationair
verschijnsel, maar hier wordt het proces (voor
een beperkte periode) als niet-veranderend beschouwd.
2 Vocht in de lucht, relatieve vochtigheid, absolute
vochtigheid, dauwpunt, condensatie
In de lucht is altijd een beetje vocht in de vorm
van waterdamp aanwezig. Voor bouwstoffen
geldt dit vaak ook. De hoeveelheid waterdamp
in de lucht is niet constant, ze is bijvoorbeeld
afhankelijk van het weer. Binnenshuis is de hoeveelheid waterdamp afhankelijk van de vochtproductie binnen. Personen, was- en kookgewoonten, planten, dieren, al deze factoren brengen
waterdamp in de lucht.

Rl = 2,6 + 0,13 + 0,04 = 2,77

06950432_boek.indb 44

16-02-2006 11:38:02

1 PRESTATIE-EISEN

45

Figuur 1.34 Dakconstructie, temperatuurverloop

06950432_boek.indb 45

16-02-2006 11:38:02

46

Figuur 1.35 Een onverzadigd (T1,p1) en twee verzadigde


luchtmengsels ((T1,ps1) of (T1,ps1))

Waterdamp in de lucht is meetbaar en uit te


drukken in de concentratie, dat wil zeggen het
aantal grammen per m3 lucht, of in de partile
druk, dat wil zeggen het aantal N/m2 aan druk
dat de waterdamp veroorzaakt. Op de wijze van
meting wordt hier niet ingegaan.
Indien men water aan het lucht-dampmengsel
toevoegt, stijgt de vochtigheid tot een bepaald
gehalte, de maximale vochtigheid. Deze maximale
vochtigheid is afhankelijk van de temperatuur
van het lucht-dampmengsel. Zo kan de lucht
bij 0 C maar 4,8 gram H2O per m3 bevatten,
terwijl dit bij 20 C aanzienlijk meer is, namelijk
17,3 g/m3. De tabel van guur 1.36 geeft de
maximale vochtigheid afhankelijk van de temperatuur, zowel in g/m3 als in N/m2. Wordt de
graek van deze maximale dampspanning getekend, dan ontstaat guur 1.35.
Een willekeurig dampmengsel (met temperatuur
T1) bevat meestal niet de maximale vochtigheid,
maar een lagere waarde (bijvoorbeeld p1). Het
is dan een onverzadigd mengsel. De mate waarin
het mengsel met waterdamp verzadigd is, wordt
de relatieve vochtigheid, RV, genoemd. Deze kan
worden uitgedrukt in procenten of in een breuk.
Het mengsel (T1,p1) heeft bijvoorbeeld een RV
van 60% (of 0,6).
Als de vochtigheid wordt uitgedrukt in g/m3 of
in N/m2, is sprake van de absolute vochtigheid.
Een lucht-dampmengsel (T1,p1) is op twee manieren verzadigd te maken, guur 1.35:

06950432_boek.indb 46

1 bij constante temperatuur wordt waterdamp


toegevoegd tot de curve is bereikt (dat wil zeggen tot een druk van ps1 heerst). Dan is het
mengsel (T1,ps1) ontstaan;
2 het mengsel wordt aanvankelijk afgekoeld
totdat de curve wordt bereikt (bij T2). Dan is p1
bereikt en geldt p1 = ps2. De temperatuur T2 die
bij ps2 hoort, is de dauwpuntstemperatuur of het
dauwpunt van dit luchtmengsel. Het mengsel
is te karakteriseren door de temperatuur T2 en
de dampspanning p1. Dit punt ligt op de curve.
Wordt het mengsel verder afgekoeld, dan kan
het mengsel alleen maar bestaan als het de
curve volgt. Zo wordt bijvoorbeeld T3 met de
spanning p3 bereikt. Er is dan minder vocht
(= damp) in het mengsel. Met andere woorden:
er is waterdamp gecondenseerd naar vloeibaar
water, er heeft condensatie plaatsgevonden.
Condensatie in de buitenlucht is bijvoorbeeld
mistvorming. Meestal begint de condensatie op
oppervlakken die (aanzienlijk) kouder zijn dan de
omringende lucht.
Van een lucht-dampmengsel meet men bijvoorbeeld T = 20 C en RV = 70%. Dan is vast te
stellen dat p = 70% 2340 = 1640 N/m2. Bij de
maximale dampspanning van die waarde hoort
een temperatuur van circa 14,5 C, zie de tabel
van guur 1.36. 14,5 C is dan de dauwpuntstemperatuur.
Een luchtdamp-mengsel is te karakteriseren door
twee van de drie relevante grootheden, dus
door:
1 de temperatuur en het dauwpunt;
2 de temperatuur en de relatieve vochtigheid;
3 het dauwpunt en de RV.
3 Dampdoorgang door een constructie zonder
temperatuurverschil
Alhoewel deze dampdoorgang niet veel voorkomt en in berekeningen nauwelijks wordt gebruikt, is het voor het begrijpen van het proces
wel nodig om deze te bespreken.
Figuur 1.38 geeft een constructie van een paar
lagen waarover een dampspanningsverschil
aanwezig is. De verschillende materialen kennen niet alleen een eigen , maar ook een eigen
dampdiffusieweerstandscofcint. Dit zijn echter geen hanteerbare getallen en daarom is het

16-02-2006 11:38:03

1 PRESTATIE-EISEN

T in C

c max in g/m 3

p s in N/m 2

T in C

c max in g/m 3

p s in N/m 2

30
29
28
27
26
25
24
23
22
21
20
19
18
17
16
15
14
13
12
11
10

30,3
28,7
27,2
25,7
24,4
23,1
21,8
20,6
19,4
18,4
17,3
16,3
15,4
14,5
13,6
12,8
12,1
11,3
10,6
10,0
9,4

4245
4010
3780
3570
3360
3170
2985
2810
2645
2490
2340
2200
2065
1940
1820
1710
1600
1500
1400
1310
1230

9
8
7
6
5
4
3
2
1
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10

8,8
8,3
7,8
7,3
6,8
6,4
6,0
5,6
5,2
4,8
4,5
4,1
3,8
3,5
3,3
3,0
2,8
2,5
2,3
2,1

1150
1070
1000
935
870
810
760
710
660
610
560
520
480
440
400
370
340
310
280
260

47

Figuur 1.36 Maximale dampspanning in N/m2 en waterdampconcentratie in g/m3 bij verschillende temperaturen (afgeronde
waarden)

dampdiffusieweerstandsgetal ingevoerd. Van


een laag verkrijgt men de echte dampdiffusieweerstand Z als volgt:
Z = d 5,4 109 [m/s]
waarin:
d = dikte van de laag in m
Aangezien meestal alleen de verhoudingen van
de d-waarden van de lagen nodig zijn, worden alleen de d-waarden gehanteerd. Over
de grenslagen (waar Ri en Re aanwezig zijn) is
ook een geringe dampremming, maar deze is
zo klein dat ze geen invloed heeft. Ze wordt
daarom meestal weggelaten.
De constructie van guur 1.37a bestaat uit cellenbeton (binnen) en EPS-isolatiemateriaal (buiten).
Net als bij de warmtedoorgang is in guur 1.37b
een guur getekend waarbij als dikte van de lagen de d-waarde (in onderlinge verhouding)
is gebruikt. De dampstroom door de constructie

06950432_boek.indb 47

verloopt (net als bij warmte) geheel volgens een


rechte in deze guur. Wordt de dampstroom
ook in de bouwkundige guur getekend, dan is
er sprake van een geknikt verloop. In het eerste
(meer horizontale) deel van de lijn is de dampremming kleiner en in het tweede (steilere) deel
is de dampremming groter. Figuur 1.37b en de
geconstrueerde damplijn erin noemt men het
Glaser-diagram. De Duitse hoogleraar Glaser
heeft deze berekeningswijze als methode voorgesteld.
In guur 1.38a is de constructie nogmaals gegeven, maar nu is het cellenbeton buiten en de
EPS-isolatieplaat intern aanwezig. Opnieuw is
het Glaser-diagram getekend, guur 1.38b, met
daarin het dampspanningsverloop. Dat verloop
is weer overgebracht naar de bouwkundige tekening. Figuur 1.38a ziet er anders uit dan guur
1.37a: het grootste dampspanningsverval is nu
aan de binnenkant (maar nog steeds over de
EPS) en het kleinere verval is aan de buitenzijde
(over het cellenbeton).

16-02-2006 11:38:03

48

Figuur 1.37 Dakconstructie, dampspanningsverloop

Figuur 1.38 Dampdoorgang bij n temperatuur

4 Dampdoorgang over een constructie met


temperatuurverschil
De constructie van guur 1.38 wordt enigszins
aangepast: in plaats van EPS-isolatie wordt nu
minerale wol ( = 0,04; = 2) toegepast, guur
1.39a en b. Het binnenste materiaal is dus gemakkelijk voor damp toegankelijk.

06950432_boek.indb 48

In het warmtediagram, guur 1.39a, is zichtbaar


dat de temperatuur op het scheidingsvlak, T3,
ongeveer gelijk is aan 5,7 C. Bij deze 5,7 C behoort een maximale dampspanning ps3 van 915
N/m2.
In het Glaser-diagram, guur 1.39c, is het spontaan optredende dampspanningsverloop getekend (p-lijn). Op het scheidingsvlak is bepaald
p3 = 1280 N/m2. Deze spanning p3 is groter dan

16-02-2006 11:38:04

1 PRESTATIE-EISEN

49

Figuur 1.39 Dampdoorgang bij temperatuurverschil

de daar mogelijke (door de temperatuur T3 bepaalde) maximale dampspanning ps3. Het enige
verloop dat in de constructie kan optreden (van
binnen naar buiten) is van 1400 via 915 naar
550 N/m2. De dampstroom over de minerale
wol is groter dan de vochtstroom over het cellenbeton.

De grootte van de dampstroom over een laag is,


zoals juist is getoond, gelijk aan:
g=

spanningsverschil
dampdiffusieweerstand

In het Glaser-diagram is dit de helling, de tangens van de hoek van de ps-lijn. Een steile lijn
duidt dus op een grote vochtstroom.

Voor de minerale wol geldt:


g1 =

1400 915
= 45 108 kg/m2 s
0,2 5,4 109

= 1,6 g/m2 h
Voor het cellenbeton geldt:
g2 =

915 550
= 5,6 108 kg/m2 s
1,2 5,4 109

= 0,2 g/m2 h
Het teveel aan vocht dat bij T3 aankomt, condenseert dus.

De constructie kan z worden aangepast, dat er


geen condensatie optreedt. Dit is mogelijk door
een extra dampremmende laag aan de binnenkant aan te brengen, die het temperatuurverloop
niet of nauwelijks aantast, maar de vochtstromen
wel wijzigt, zie de tabel van guur 1.40. Als de
laag juist goed gekozen is, treedt over de minerale wol met de dampremmende laag tezamen
eenzelfde vochtstroom op als over het cellenbeton, namelijk 5,6 108 kg/m2 s. Daaruit is de
di van minerale wol plus dampremmende
laag te bepalen:
g3 =

1400 915
= 5,6 108 kg/m2 s
di 5,4 109

Hieruit volgt: di = 1,6

06950432_boek.indb 49

16-02-2006 11:38:05

50

Bouwmateriaal

Baksteen metselwerk
Gewapend beton
Cellenbeton
Houten beschot
Platen van minerale wol
EPS 20
Schuimglas
PE-folie 0,2 mm
Aluminiumfolie 0,2 mm
Gebitumineerd glasvlies 4 mm
Aluminium cacheerlaag 2 mm
Gebitumineerd aluminiumfolie 2 mm

Specifieke Warmtegeleidings- Diffusieweermassa


cofficint
standgetal

Dampremming

in kg/m3

in W/m K

d in m

2000
2500
600
550
160
20
120

1
2
0,2
0,2
0,04
0,035
0,042

2028
3050
30-56
30-16
30-5 00001,5
30-30
200010.000
1318
14
4
6
8001000

Figuur 1.40 Materiaaleigenschappen van enkele bouwmaterialen (afgeronde waarden)

Er moet dus aanvullend een dampremmende


laag met d van 1,6 0,2 = 1,4 worden aangebracht. Biedt deze laag een hogere dampremming, dan wordt de constructie alleen maar
veiliger. Een PE-folie van 0,2 mm kan (althans
theoretisch) daarvoor dienen.
Praktischer is een ander isolatiemateriaal te kiezen, bijvoorbeeld 100 mm EPS 20. Dit heeft een
dEPS van 3 m en voldoet dus ruim in het geval
van guur 1.39. Naden in het EPS-schuim moet
men zoveel mogelijk vermijden en/of afplakken
met aluminiumtape.
Wat hier voor een wandconstructie is besproken,
geldt natuurlijk ook voor een dakconstructie, en
speciaal voor het platte dak met zijn bitumineuze
(of andere) dakbedekking. Immers daarvan is
de d extreem hoog: waarden van 80 100
en hoger zijn geen uitzondering. Om deze constructies condensvrij te krijgen is een heel wat
zwaardere dampremmende laag nodig. Deze
laag moet circa eenzevende van de d van de
dakbedekking zijn om over een standaardjaar
een constructie te kunnen bereiken die geen
vochtoverschot vertoont. Een beetje vocht
op het eind van de winter is wel acceptabel,
als het s zomers maar weer uit de constructie
verdwijnt.

06950432_boek.indb 50

5 Constructies op langere termijn


Zoals uit de berekeningsvoorbeelden naar voren is gekomen, is inwendige condensatie een
zaak van geringe hoeveelheden en dus van een
lange periode. In een constructie verzamelt zich
vocht gedurende de winterperiode; in de zomerperiode verdwijnt weer een groot deel van
het vocht. De ene winter is de situatie ernstiger,
waardoor meer condensatie optreedt, en de
zomer daarop kan tegenvallen, zodat er sprake
is van minder droging. Een beetje vocht moet
de constructie zonder schade kunnen opnemen,
zolang het er door droging op de lange duur
weer uit verdwijnt.
In het Duitse normblad 4108 is een toetsingsmethode opgenomen die de vochtvestiging vergelijkt met de droging, waarmee de constructie
kan worden beoordeeld. Men rekent daarbij met
lange perioden en hanteert een referentiejaar. De
toetsing van DIN 4108 is voor de Nederlandse
omstandigheden iets te streng: het Nederlandse
klimaat is milder en de winter duurt meestal
korter. Maar in de zomer is het in Nederland wel
vochtiger.
Bij platte daken wordt het dak (diffuus of direct)
door de zon beschenen en verwarmd, waardoor
de gemiddelde daktemperatuur hoger mag
worden gesteld (circa 2 hoger dan de lucht-

16-02-2006 11:38:05

1 PRESTATIE-EISEN

temperatuur over de winterperiode wordt wel


gehanteerd).
Herorintatie luchtvochtigheid in woningen (1987)
geeft een samenvatting en herziening van de
inzichten en geeft concrete aanwijzingen. Voorbeeld van zon aanwijzing: als de dampremming
aan de binnenkant van het condensatievlak groter dan (eventueel gelijk aan) 15% van de dampremming aan de buitenkant is, treedt per saldo
geen accumulatie van condensvocht op.
In formulevorm is de eis:
di > 0,15 de
waarin:
di = som van de dampremmendheid aan de
binnenzijde (i)
de = som van de dampremmendheid aan de
buitenzijde (e)
Voor de jaarlijkse toename van het watergehalte
in de constructie door condensatie geeft voorgaande bron:
gj =

0,3
2,0

kg/m2
di de

Voorbeeld
In guur 1.41 is een platdakconstructie
gegeven, met als dragende vloer een
cellenbeton plaat
( d is verwaarloosbaar). Daarop is isolatie
aangebracht en een dakbedekking met d
= 100 mm. De isolatie (circa 100 mm dik) met
cellenbeton geeft aan de constructie een
R = 3,5 m2 K/W.
De vraag is nu, welke combinatie van
isolatieplaatmateriaal tezamen met de
dampremmende laag een juiste constructie
geeft.
Oplossing: Stel vast dat di = 100 m en dat
di 15 m is.
De volgende combinaties kunnen dus
voldoen:
schuimglas (d 100 mm, 10 000).
d 1000 m, wat dus ruimschoots voldoet.
De jaarlijkse vochttoename is (volgens de
formule) negatief;
EPS20 (d = 100 mm, = 30). d = 3.
Hierbij wordt toegepast een dampremmende
laag PE-folie (d = 0,2 mm, = 65 000).
d =13 m. Dit geeft samen di = 16 m,
wat voldoet. De jaarlijkse vochttoename
is nihil. Deze situatie is in guur 1.41

51

Figuur 1.41 Dakconstructie met dampremmende laag

06950432_boek.indb 51

16-02-2006 11:38:06

52

weergegeven. Volgens het Glaser-diagram is


er bij deze omstandigheden wel degelijk enige
vochtvestiging in de winter;
minerale wol (d = 1120 mm, = 1,5).
d = 1,8 m. Hierbij wordt toegepast als
dampremmende laag een Alu-cacheerlaag
(d = 0,2 mm, = 70 000). d =14 m. Dit
geeft samen di = 15,8 m. Ook deze situatie voldoet, de jaarlijkse vochttoename is nihil.
In hoofdstuk 4 Platte daken wordt in paragraaf
4.1.6.b een rekenvoorbeeld gegeven van de
vochtvestiging in de winter en de droging in
de zomer bij een platdakconstructie.

06950432_boek.indb 52

16-02-2006 11:38:06

Dakvormen

P.G. Quist

Het uiterlijk van een gebouw laat bij een eerste oppervlakkige beschouwing meteen een bepaalde indruk achter. Het gebouw kan er
aantrekkelijk, uitnodigend, vriendelijk, geheimzinnig, somber of
afstotend uitzien. Voor de leek volgt na deze eerste kennismaking vaak
direct een waardebeoordeling in termen van mooi of lelijk. Een
deskundige geeft pas een waardeoordeel na uitvoerige bestudering
van een aantal beeldbepalende elementen. In alle gevallen is het de
omhulling die het totaalbeeld van een gebouw bepaalt.

06950432_boek.indb 53

16-02-2006 11:38:06

54

Inleiding
De gekozen dakvorm is naast de gevelindeling
en de toe te passen materialen een sterk beeldbepalend element in het totaalbeeld van het
gebouw.
Meestal moet er een balans worden gevonden
tussen datgene wat esthetisch wenselijk is en
wat technisch mogelijk en verantwoord is. Om
aan een verantwoorde technische en esthetische
oplossing te kunnen werken, moet er in het ontwerp ten aanzien van het dak een aantal keuzen
gemaakt worden:
Op een vaak voorkomende rechthoekige plattegrond kan door de vorm van het dak een sterk
wisselend beeld worden bereikt. De dakvorm kan
als het ware het gebouw situeren in een stadskern of het buitengebied. De dakvorm in relatie
tot de gevelhoogte geeft weer een ander beeld.
Gevoelsmatig vragen de gevel en het dak om
een bepaald evenwicht.
Op dezelfde plattegrond levert een steile dakhelling een aanzienlijk groter bouwvolume op dan
een auwe dakhelling. Het gebouw oogt totaal anders. Bij een auwe dakhelling komen de gevels
nadrukkelijker over dan bij een steile dakhelling.
Twee gebouwen die voor wat betreft vorm en
afmeting gelijk zijn, hebben bij gebruik van sterk
verschillende dakbedekkingsmaterialen ook een
totaal andere uitstraling. Vergelijk bijvoorbeeld
een strak leien dak met het sterke lijnenspel van
een dak met gebakken pannen. De verschillende
kleuren van blauwgrijs tot steenrood versterken
dit verschil nog.
Door een willekeurig dak van overstekken te
voorzien, wordt het dak ten opzichte van de
gevels extra geaccentueerd. Door de schaduw
die het dakoverstek op de gevels laat vallen, zijn
deze minder prominent aanwezig. Het dak ligt
als het ware als een hoed over het gebouw.
Dakvlakken kunnen sterk worden verlevendigd
door dakkapellen of -vensters. Vooral grote
dakvlakken kunnen door deze onderbrekingen
worden opgesierd. Bij kleine dakvlakken is voorzichtigheid geboden voor wat betreft vorm en
afmeting van deze dakdoorbrekingen.

06950432_boek.indb 54

Met de toename van het aantal voorzieningen in


een woning neemt ook het aantal afvoeren toe.
Gasafvoerkanalen en ventilatie-uitmondingen
kunnen zeer ontsierend zijn. Gesloten verbrandingssystemen en integratie van voorzieningen
zoals een combiketel en centrale afzuiging
verminderen het aantal dakdoorvoeren. Het bij
elkaar laten uitkomen van afvoeren onder een
ctieve schoorsteen hoort ook tot de mogelijkheden. Afvoeren zijn niet per denitie storend.
Integratie van een schoorsteenkanaal in een
traditionele dakvorm is vaak zo vanzelfsprekend,
dat men zich deze zonder schoorsteenkanaal
niet kan voorstellen. In de moderne vormgeving
kunnen afvoeren zelfs een esthetische functie
hebben.
Steeds vaker worden er zonnepanelen toegepast.
Gentegreerd in het dakvlak of als apart deel van
het ontwerp kunnen ze meer of minder beeldbepalend zijn. Ook de relatie tussen het zonnepaneel en het dakbedekkingsmateriaal speelt
daarbij een rol.
Al deze elementen doen op zichzelf of in combinatie een beroep op de creativiteit en technische
kennis van de mens om een verantwoorde en
functionele oplossing te kiezen.

2.1 Functies en opbouw daken


2.1.1 Functies
De traditionele functies van een dak zijn te onderscheiden in:
1 afsluiting ruimte;
2 bescherming tegen weersinvloeden;
3 bescherming tegen ongewenste indringers;
4 afvoer hemelwater.

Naast deze traditionele functies kent vooral het


platte dak een aantal bijkomende gebruiksfuncties, zoals:
parkeerdak;
dakterras;
opstelplaats voor installaties.
De opvang en afvoer van hemelwater zal binnen
niet al te lange tijd weer een net zo belangrijke
functie worden als in de tijd voor de water-

16-02-2006 11:38:06

55

leiding, met dit verschil dat vroeger het opgevangen water voor consumptie werd gebruikt en
het nu en in de toekomst het zogenaamde grijswatercircuit moet gaan bevoorraden.
Het toepassen van vegetatiedaken op platte en
auw hellende daken kan als een bijzondere
gebruiksfunctie worden gezien of als een speciale
vorm van dakbedekking. In elk geval stelt een
vegetatiedak bijzondere eisen op bouwtechnisch
gebied.

2 DAKVORMEN

2.1.2 Opbouw
Ongeacht de vorm, soort of complexiteit van
een dak bestaat de constructie altijd uit drie elementen:
1 waterkerend gedeelte (dakbedekking);
2 afsluitend gedeelte (ondergrond);
3 dragend gedeelte (onderconstructie).

De volgorde van uitvoering is tegengesteld aan


die van het ontwerp. Bij de uitvoering wordt
begonnen met het dragende gedeelte. De
technische eisen die men aan het dragende en
afsluitende gedeelte stelt, worden echter in belangrijke mate bepaald door het waterkerende
gedeelte. Bij het tekenen volgens modulaire
cordinatie is de dakmeetlijn de bovenkant van
het afsluitende deel, guur 2.1. Het afsluitende
deel en dragende deel worden naar binnen toe
getekend; het waterkerende deel naar buiten toe.
1 Waterkerend gedeelte
De laag die bescherming biedt tegen het binnendringen van hemelwater wordt dakhuid of dakbedekking genoemd. De dakhuid moet het
water niet alleen tegenhouden, maar ook zo
snel mogelijk afvoeren naar een plaats waar het
geen schade aan het gebouw kan veroorzaken.
Als eerste wordt hierbij vaak gedacht aan het afvoeren van regenwater. Hoewel niet onbelangrijk
omdat dit het meest voorkomend is, is het vooral
hemelwater uit sneeuw en ijs dat de grootste
problemen kan veroorzaken. De dakbedekking
moet namelijk ook bestand zijn tegen lage temperaturen en mag onder invloed van ijsvorming
niet scheuren. Verder moet de dakhuid bestand
zijn tegen de inwerking van zonlicht en mag hij
niet kunnen opwaaien. Behalve deze technische
eisen speelt, zeker bij een hellend dak, het
gewenste uiterlijk een belangrijke rol.

06950432_boek.indb 55

Figuur 2.1 Hellend dak volgens modulaire cordinatie

2 Afsluitend gedeelte
Dit deel van de constructie wordt over het
algemeen dakbeschot genoemd. Het maakt
de onderliggende ruimte winddicht en biedt
bovendien bescherming tegen stuifsneeuw en
ongedierte, dat mogelijk door de naden van de
dakbedekking heen kan komen. Het dakbeschot
kan zo worden uitgevoerd, dat het behalve een
afsluitende ook een isolerende functie heeft voor
temperatuur en/of geluid. Bovendien heeft het
een dragende functie voor de dakbedekking en
moet het voldoende stevig zijn om personen en
materiaal te kunnen dragen tijdens montage en
reparatie. Zeker als het afsluitende deel in grote
elementen wordt uitgevoerd, kan het een belangrijke bijdrage leveren aan de vormvastheid
van het dak.
3 Dragend gedeelte
Het dragend gedeelte van een dak is te vergelijken met een balklaag of een ander type
vloerconstructie. De balken in een hellend dak
worden gordingen genoemd als ze in de breedterichting van het dak lopen, dus evenwijdig met
de goot. De gordingen worden gedragen door
de bouwmuren. Bij grotere overspanningen zijn
tussensteunpunten nodig in de vorm van spanten. Loopt de balklaag in de lengterichting van
het dak, dan spreekt men van sporen. Deze lopen
dus van de nok naar de goot. Is de overspanning
hierbij te groot, dan kunnen de sporen op hun
beurt weer gedragen worden door gordingen.

Dakbedekkingssysteem
Bij platte daken wordt een andere indeling
van de te onderscheiden componenten aange-

16-02-2006 11:38:07

56

dan de krachten verder af naar de wanden of


kolommen.
Steeds vaker komt het voor dat diverse functies
in n element worden verenigd. De combinatie van dakbeschot en isolatie is vrij algemeen
ingevoerd. Staalplaatproelplaten voor een hellend dak kunnen een combinatie vormen van
waterkerende laag, isolatielaag en dakbeschot.
In de woningbouw worden veel zelfdragende
dakelementen toegepast die, met uitzondering
van de dakbedekking, alle noodzakelijke elementen bevatten.

2.2 Platte en hellende daken


De meest globale indeling van dakvormen maakt
onderscheid tussen:
1 platte daken;
2 hellende daken (met vlakke en gebogen dakvlakken).
1 Platte daken
In theorie loopt een plat dak horizontaal. Om
aan het criterium van snelle waterafvoer op gecontroleerde plaatsen te kunnen voldoen, moet
ook een plat dak onder een bepaalde helling
liggen. Dit zogenaamde afschot en de verdere
constructie van platte daken wordt besproken in
hoofdstuk 4.
Om onderscheid te kunnen maken tussen platte
en hellende daken stelt NEN 6702 Technische
grondslagen voor bouwconstructies TGB 1990
Belastingen en vervormingen dat alle daken met
een helling tot 3% als platte daken worden beschouwd.

Figuur 2.2 Verschillende dakvormen zijn mede bepalend


voor totaalbeeld Vinex-locatie

houden. Hier is vaak sprake van een compleet


systeem dat bestaat uit een waterkerende laag,
isolatie, eventuele dampremmende laag en
eventuele ballastlaag. Dit geheel wordt dan
aangeduid als dakbedekkingssysteem, dat kan
worden aangebracht op diverse als dakbeschot
functionerende constructies, de zogenaamde
ondergrond. De onder- of draagconstructie voert

06950432_boek.indb 56

2 Hellende daken
Een ander criterium, vooral van technische aard,
zegt dat wanneer dakvlakken, ook wel dakschilden genoemd, een helling hebben van ten minste 15 (27%), er sprake is van een hellend dak.
Bij een dakhelling groter dan 15 is het namelijk
mogelijk om een schubvormige dakbedekking
toe te passen, hoewel dit niet voor alle materialen geldt. Dakpannen met een kop- en zijsluiting kunnen op auwer hellende daken worden toegepast dan bijvoorbeeld riet. Om leien te
kunnen toepassen, moet het dak steiler zijn dan

16-02-2006 11:38:08

2 DAKVORMEN

voor golfplaten. Mits goed bevestigd met haken,


nagels of schroeven, kunnen de meeste voor een
hellend dak in aanmerking komende materialen
op zeer steile daken worden toegepast.
Over het algemeen zijn steile daken eenvoudiger
waterdicht te maken dan auw hellende daken.
Het regenwater wordt sneller afgevoerd en de
sneeuwbelasting is aanmerkelijk minder. Dakvlakken met een helling van 27% of minder moeten
op een vergelijkbare manier als een plat dak
waterdicht worden uitgevoerd.
De relatie tussen de dakhelling en de mogelijk
toe te passen dakbedekkingen wordt weergegeven in guur 2.3.

Duurzaam Bouwen is een onderwerp dat bij de


keuze van een dakvorm nogal eens ter sprake
komt. Benodigde grondstoffen, levensduur van
materialen en hergebruik zijn onderdelen die een
gerichte keuze benvloeden. Valt de keuze op
een hellend dak, dan kan die keuze zijn ingegeven door de volgende motieven:
water wordt snel afgevoerd, waardoor er
minder kans is op lekkage en dakbedekking
langer meegaat;
dakbedekking hoeft op zichzelf niet geheel
waterdicht te zijn: overlapping is voldoende,
waardoor altijd ventilatie mogelijk is;
meeste schubvormige materialen zijn gemaakt
van natuurlijke grondstoffen en komen in aanmerking voor hergebruik.

2.2.1 Hellend of plat dak?


Vooral bij bedrijfsgebouwen valt de keuze vaak
op een plat of nagenoeg plat dak. Dit soort gebouwen moet vooral een groot vloeroppervlak
en een naar verhouding kleine inhoud hebben.
Door toepassing van een hellend dak wordt het
bouwvolume groter bij een gelijkblijvend vloeroppervlak. De bouwkosten per bruikbare m2
worden dan hoger. Als de ruimte onder een hellend dak ook redelijk efcint kan worden benut,
zoals bij een woning, valt de keuze eerder op een
hellend dak vanwege de voordelen die het op
termijn biedt en vanwege de vertrouwde vorm
die in elk landschap is in te passen.

57

2.3 Dakvormen
Er bestaat een groot aantal dakvormen. De volgende dakvormen worden hier besproken:
plat dak, paragraaf 2.3.1;
hellend dak met vlakke dakvlakken, paragraaf
2.3.2:
lessenaarsdak;
zadeldak;
dak met wolfseind
schilddak;
dak met uilenbord;
samengesteld dak;

Figuur 2.3 Dakhelling en bedekking

06950432_boek.indb 57

16-02-2006 11:38:09

58

mansardedak;
tentdak;
torendak;
sheddak;
hellend dak met gebogen dakvlakken, paragraaf 2.3.3:
koepeldak;
kegeldak;
(samengesteld) schaaldak;
getuid en hangdak.

2.3.1 Plat dak


Bij een plat dak ligt het dakvlak (bijna) horizontaal. Deze op het eerste gezicht meest eenvoudige dakvorm is dat bij de uitvoering en het
onderhoud zeker niet. Het platte dak wordt vaak
toegepast bij gebouwen met een grote plattegrond, zoals bedrijfsgebouwen. Een lagere aanbouw bij een gebouw met meer verdiepingen
wordt ook vaak voorzien van een plat dak. Deze
dakvorm is op elke vorm van plattegrond toe te
passen, zie ook guur 2.9.

Zadeldak
Een zadeldak bestaat uit twee dakvlakken, ook
wel dakschilden genoemd, guur 2.5. Het vormt
als het ware een dubbel lessenaarsdak. De snijlijn
van de dakschilden wordt de nok genoemd. Om
bij gelijkblijvende detaillering onder aan het dak
ook de nok horizontaal te laten lopen, is een
rechthoekige plattegrond vereist.
Het tussen de twee dakschilden ontstane geveldeel wordt topgevel genoemd. Als bij een rij woningen bijvoorbeeld alle woningen gezamenlijk
onder twee dakschilden liggen, spreekt men van
een langskap. Ligt elke woning apart onder twee
dakschilden, dan spreekt men van een dwarskap.
Met deze twee mogelijkheden is duidelijk aangegeven dat een bepaalde dakvorm niet direct de
oplossing voor een probleem, in dit geval de afvoer van hemelwater, oplevert. De bij de dwarskappen ontstane zakgoot stelt hogere technische
eisen dan de goot bij de langskap.

2.3.2 Hellend dak met vlakke dakvlakken

Lessenaarsdak
Deze meest eenvoudige vorm van een hellend
dak is ook te beschouwen als een plat dak dat
schuin ligt, guur 2.4. Een auw hellend lessenaarsdak wordt technisch benaderd als een plat
dak. Deze dakvorm wordt vaak gekozen voor
een vegetatiedak of voor een lagere aanbouw.
Het enige dakvlak helt hierbij naar n kant en
kan op elke plattegrond worden toegepast.

Figuur 2.4 Lessenaarsdak

Figuur
2.5 Zadeldak

06950432_boek.indb 58

16-02-2006 11:38:10

2 DAKVORMEN

59

Dak met wolfseind


Een bijzonder dak is het zadeldak met wolfseind.
De topgevels zijn trapeziumvormig afgeknot met
daarboven een driehoekig hellend dakvlakje,
het wolfseind, guur 2.6. Deze dakvorm heeft
een landelijke uitstraling, beperkt het visuele
bouwvolume en is minder windgevoelig dan een
zadeldak.
Figuur 2.8 Dak met uilenbord

Samengesteld dak

Figuur 2.6 Zadeldak met wolfseind

Schilddak
Het schilddak bestaat uit vier dakschilden op
een rechthoekige plattegrond. Ter plaatse van
de oplopende snijlijnen van de dakschilden komen hoekkepers. Deze dakvorm leent zich vooral
voor grotere gebouwen. De hoofdvorm van het
gebouw wordt gedomineerd door de opgaande
dakvlakken, guur 2.7.

Gebouwen met een samengestelde plattegrond


kunnen worden voorzien van platte en hellende dakvlakken, guur 2.9. Vanuit esthetisch
oogpunt kan dit ook een keuze zijn bij een eenvoudige plattegrond. Daar waar twee hellende
dakvlakken een inwendige hoek vormen is er
sprake van een kilkeper. Dakkapellen of andere
uitbouwen aan een dak leveren ook een combinatie van diverse dakvormen op.

Figuur 2.9 Samengesteld dak op samengestelde


plattegrond

Mansardedak

Figuur 2.7 Schilddak

Dak met uilenbord

Volgens het principe van een zadel- of schilddak


staat dit dak op een rechthoekige plattegrond.
Elk dakvlak is geknikt en wordt daarom ook wel
een gebroken kap genoemd, guur 2.10. De
naam is afgeleid van de Franse architect Mansart,
die deze dakvorm veel toepaste.

Een variant op het schilddak is het dak met uilenbord. Bij de ontmoeting van de drie dakvlakken
is een klein verticaal deel aanwezig waarin oorspronkelijk een vlieggat zat om de uilen de
mogelijkheid te bieden om muizen te vangen in
de boerenschuren. Dit uilenbord was oorspronkelijk ook voorzien van streekgebonden (religieuze) symbolen, guur 2.8.
Figuur 2.10 Mansardedak

06950432_boek.indb 59

16-02-2006 11:38:12

60

Tentdak
Bij rechthoekige, meestal vierkante plattegronden is een tentdak een mogelijke oplossing. Een
tentdak is een soort schilddak waarbij alle vier de
dakvlakken in n punt bij elkaar komen, guur
2.11.

pels en lichtstraten, gecombineerd met klimaatbeheersing en goed kunstlicht, is een plat dak
een betere en goedkopere oplossing.

Figuur 2.11 Tentdak

Figuur 2.13 Sheddak

Torendak

2.3.3 Hellend dak met gebogen dakvlakken

Een torendak is vergelijkbaar met een tentdak.


Het verschil zit in de vorm van de plattegrond en
de dakhelling. De plattegrond kan vier-, zes- of
achthoekig zijn. Er is dan sprake van vier, zes of
acht steile dakvlakken, guur 2.12.

Koepeldak
Deze dakvorm maakt al sinds de oudheid een
grote overspanning mogelijk op een ronde plattegrond, guur 2.14.

Figuur 2.14 Koepeldak

Kegeldak
Op een ronde plattegrond is ook een dak in de
vorm van een kegel te maken, guur 2.15.
Figuur 2.12 Torendak

Sheddak
In bouwwerken waar veel moet worden geventileerd en een grote hoeveelheid daglicht via het
dak moet binnenkomen, bijvoorbeeld fabriekshallen, is een sheddak een mogelijke oplossing,
guur 2.13. Om een gelijkmatige lichtinval te
krijgen, moet het glas zoveel mogelijk op het
noorden zijn gericht. Hiermee is hinderlijke inval
van zonlicht en ongewenste warmte op de werkplek te voorkomen. Het extra bouwvolume kan
echter ook veel energieverlies bij verwarming
en koeling tot gevolg hebben. Tevens is deze
(samengestelde) dakvorm ook zeer gevoelig
gebleken voor lekkage. Voor moderne bedrijfsgebouwen met de mogelijkheden van lichtkoe-

06950432_boek.indb 60

Figuur 2.15 Kegeldak

16-02-2006 11:38:13

2 DAKVORMEN

61

Schaaldak
Op een rechthoekige plattegrond is een bol gebogen dak te maken in de vorm van een gewelf.
De ronding kan zich beperken tot een segment
of oplopen tot een halve cirkel, guur 2.16. Deze
dakvorm wordt nogal eens toegepast bij grote
loodsen of sporthallen, omdat vrij grote overspanningen zijn te maken met een beperkte toename van het bouwvolume. Volgens het principe
van de boogwerking kan een schaaldak ook als
samengesteld dak worden toegepast, waarmee
verrassende resultaten zijn te boeken, guur
2.17. Ook in het kader van duurzaam bouwen
worden schaaldaken veel toegepast in verband
met het beperkte buitenoppervlak. In de
moderne architectuur is een golvend dakvlak
een steeds meer voorkomend verschijnsel.

Figuur 2.19 Hangdak

Zie deel 7 Bouwmethodiek, hoofdstuk 3,


voor de behandeling van de constructieve
vormgeving en krachtwerking van schaaldaken,
tuiconstructies en hangdaken, en deel 9
Utiliteitsbouw, hoofdstuk 4, voor de toepassing
ervan

Figuur 2.16 Schaaldak

Figuur 2.17 Samengesteld schaaldak

Getuid dak en hangdak


Wil men bedrijfs- of evenementenhallen met grote
kolomloze ruimten maken, dan kan men de dakliggers aftuien, guur 2.18, of zelfs een hangdak,
guur 2.19, toepassen. Deze constructies bepalen
in belangrijke mate het aanzicht van het gebouw.

Eisen volgens Bouwbesluit 2003


Een dak heeft in de eerste plaats een afsluitende
functie. Het beschermt het onderliggende
gebouw tegen nadelige weersinvloeden, zoals
regen, wind en sneeuw, en wordt daarom altijd
gezien als een zeer waardevol deel van het gebouw. Daarnaast heeft vooral een hellend dak
een belangrijk aandeel in de waardebeoordeling
van een gebouw: het is vaak beeldbepalend.
Het is belangrijk een dak te ontwerpen dat goed
functioneert, aan de in het Bouwbesluit gestelde
technische eisen voldoet en ook nog mooi is.
In hoofdstuk 1 van dit boek wordt uitvoerig stilgestaan bij de bouwfysische eisen uit het Bouwbesluit. In guur 2.20 staat een kort overzicht
van de eisen per afdeling die betrekking hebben
op daken van nieuw te bouwen woningen en
woongebouwen, als aanvulling op de eerder
beschreven bouwfysische eisen.

Figuur 2.18 Getuid dak

06950432_boek.indb 61

16-02-2006 11:38:15

62

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID


AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1.1 Nieuwbouw
Artikel 2.2
1. Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie wordt niet overschreden bij de fundamentele
belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 6702.
Artikel 2.4
1. Het niet overschrijden van een uiterste grenstoestand als bedoeld in artikel 2.2 wordt bepaald volgens:
e. NEN 6707, indien de bouwconstructie de bevestiging van dakbedekking is als bedoeld in die norm.
(NEN 6707 Bevestiging van dakbedekkingen Eisen en bepalingsmethoden geeft aan waar, wanneer en hoe
dakpannen moeten worden verankerd.)
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE SITUATIE
2.11.1 Nieuwbouw
Artikel 2.85
1. Een dak van een gebruiksfunctie is, bepaald volgens NEN 6063 [Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van
daken], niet brandgevaarlijk.
(In NEN 6065 Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal(constructies) en NEN 6068
Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten is sprake van een zogenaamde
WBDBO-weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag.)
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID
AFDELING 3.6 WERING VAN VOCHT VAN BUITEN
3.6.1 Nieuwbouw
Artikel 3.23
1. Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte is,
bepaald volgens NEN 2778 [Vochtwering in gebouwen Bepalingsmethoden], waterdicht.
AFDELING 3.9 AFVOER VAN HEMELWATER, NIEUWBOUW
Artikel 3.42
Een dak heeft een voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater.
AFDELING 3.17 BESCHERMING TEGEN RATTEN EN MUIZEN
3.17.1 Nieuwbouw
Artikel 3.15
1. Een uitwendige scheidingsconstructie heeft geen openingen die breder zijn dan 0,01 m.
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID
(Dit hoofdstuk bevat geen voorschriften die direct betrekking hebben op de dakconstructie.)

06950432_boek.indb 62

16-02-2006 11:38:15

2 DAKVORMEN

63

HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN ENERGIEZUINIGHEID


AFDELING 5.1 THERMISCHE ISOLATIE, NIEUWBOUW
Artikel 5.2
1. Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte heeft een
volgens NEN 1068 [Thermische isolatie van gebouwen Rekenmethoden] bepaalde warmteweerstand van ten
minste 2,5 m2 K/W.
AFDELING 5.2 BEPERKING VAN LUCHTDOORLATENDHEID, NIEUWBOUW
Artikel 5.9
1. De volgens NEN 2686 [Luchtdoorlatendheid van gebouwen Meetmethode] bepaalde luchtvolumestroom
van het totaal aan verblijfsgebieden, toiletruimten en badruimten van een gebruiksfunctie is niet groter dan
0,2 m3/s.
HOOFDSTUK 6 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN MILIEU
(Dit hoofdstuk van het Bouwbesluit 2003 wordt later ingevuld. Productleveranciers zijn hier al wel druk mee
bezig. Op basis van een levenscyclusanalyse (LCA) wordt voor alle materialen en bouwdelen de veroorzaakte
milieubelasting vastgesteld. Er wordt gekeken naar de benodigde energie, de emissies en het afval tijdens de
productie, het gebruik en in de sloop/recyclefase. Deze zogenaamde Milieurelevante Productinformatie (MRPI),
maakt het mogelijk soortgelijke producten te vergelijken op het gebied van milieubelasting. Uiteindelijk zal deze
MRPI voor alle materialen verplicht worden gesteld.)
HOOFDSTUK 7 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
(Dit hoofdstuk bevat geen bepalingen die voor een dak relevant zijn.)
Figuur 2.20 Tekst Bouwbesluit

Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
Normen
NEN 1068 Thermische isolatie van gebouwen
Rekenmethoden.
NEN 2686 Luchtdoorlatendheid van gebouwen
Meetmethode.
NEN 2778 Vochtwering in gebouwen Bepalingsmethoden.
NEN 6063 Bepaling van het brandgevaarlijk zijn
van daken.
NEN 6065 Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal(constructies).
NEN 6068 Bepaling van de weerstand tegen
branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten.
NEN 6702 Technische grondslagen voor bouwconstructies TGB 1990 Belastingen en vervormingen.
NEN 6707 Bevestiging van dakbedekkingen
Eisen en bepalingsmethoden.

06950432_boek.indb 63

16-02-2006 11:38:15

64

06950432_boek.indb 64

16-02-2006 11:38:15

Hellende daken

P.G. Quist, ir. W.J. Quist

Als een oer-Nederlands gebouw moet worden getypeerd, dan is dat


gebouw ongetwijfeld voorzien van een hellend dak. Het oude Nederlandse landschap is niet voor te stellen zonder gebouwen met relatief
grote hellende daken bedekt met dakpannen of riet. In dit hoofdstuk
komen alle aspecten van hellende daken aan de orde. De vanuit de
traditie opgebouwde houten draagconstructie staat model voor een
grote variteit aan constructiemodellen waarvan de uiteindelijke opbouw wordt bepaald door de keuze van het dakbedekkingmateriaal.
Naast keramische en betonnen dakpannen komen dan ook metaal,
kunststof, riet en natuursteen aan de orde. Behalve aan de specieke
constructies met deze materialen wordt aandacht besteed aan dakrandafwerkingen, goten en dakdoorbrekingen. Bij dit alles vormt de
bouwregelgeving op technisch en bouwfysisch gebied de leidraad en
wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met duurzaamheid in de
breedste zin van het woord.

06950432_boek.indb 65

16-02-2006 11:38:15

66

Inleiding
Een ontwerper heeft vaak in een vroeg stadium
van de vormgeving een kleur of een materiaal
voor de betreffende vorm in gedachten. Het is
zelfs mogelijk dat het vooraf gekozen materiaal
als uitgangspunt dient voor de vormgeving.
Wordt vanuit een vaststaande vorm gewerkt,
dan moet men uitzoeken met welke materialen
deze vorm kan worden uitgevoerd zonder dat de
functie-eisen geweld wordt aangedaan. Elk materiaal heeft zijn specieke eigenschappen, technische mogelijkheden en onmogelijkheden. Om
voor de diverse materialen het aantal technische
mogelijkheden te vergroten, zijn er vele hulpmaterialen beschikbaar. Voor een speciek materiaal zijn vaak ook hulpstukken ontwikkeld.
Voor veel ontwerpers blijft het een uitdaging om
met bestaande materialen nieuwe toepassingen
te bedenken. Dat dit over het algemeen kostenverhogend werkt, laat zich gemakkelijk raden.
Zon nieuwe toepassing is dan ook maar voor
een enkel project mogelijk. Deze ontwikkeling
kan dan overigens wel weer leiden tot een algemenere toepassing, als de industrie daar brood
in ziet: alle bestaande oplossingen zijn immers
ook een keer bedacht.
Over het algemeen moet de ontwerper het doen
met die producten die de markt standaard heeft
te bieden. Het is dan de creativiteit of inventiviteit van de ontwerper die het mogelijk maakt
binnen het beschikbare budget iets bijzonders te
maken.
De volgende overwegingen kunnen een rol spelen bij de keuze van een dakbedekkingsmateriaal:
technische mogelijkheden;
uitstraling vorm en kleur;
afmeting dak;
functie gebouw;
omgeving;
prijs/kwaliteitverhouding;
duurzaamheid;
onderhoud.
Welk materiaal ook als dakbedekking wordt
gekozen, dit heeft altijd gevolgen voor de onderliggende constructie. Een met riet gedekt

06950432_boek.indb 66

dak vergt immers een andere constructie dan


een dak met golfplaten. De gevolgen beperken
zich echter niet tot de dakconstructie: de hele
draagconstructie tot en met de fundering wordt
mede bepaald door de keuze van het dakbedekkingsmateriaal. Zo moet in het ontwerp het dak
worden opgebouwd van buiten naar binnen, in
tegenstelling tot bij de uitvoering, waar van binnen naar buiten wordt gewerkt.

3.1 Materiaalkeuze en
uitvoeringsaspecten
De materiaalkeuze is van directe invloed op de
uitvoeringsmethodiek. Een strak vormgegeven
dak kan bijvoorbeeld worden bedekt met leien
of staalplaatproelplaten. Alleen al het aanbrengen van de uiterlijk zichtbare dakhuid vergt bij
toepassing van leien veel meer handwerk dan
bij gebruik van staalplaten. De laatste maken op
hun beurt weer zwaarder materieel noodzakelijk.
Bij leien als dakbedekking boven een verblijfsgebied is ook een onderliggend (gesoleerd)
dakbeschot nodig, terwijl bij staalplaatproelplaten de dakbedekking met isolatie en dakbeschot
kan zijn gentegreerd. Dit benvloedt het aantal
arbeidsgangen sterk en daarmee de bouwtijd en
mogelijk de kostprijs.
Ook de relatie tussen de vormgeving en de
materiaalkeuze kan ingrijpende gevolgen hebben voor de uitvoering. Een hellend dak met een
inwendige hoek (kilkeper) gedekt met riet geeft
voor de uitvoering geen ingrijpende gevolgen.
Een dergelijk dak gedekt met pannen vraagt ter
plaatse van de kilkeper veel zaagwerk en bijzondere aandacht voor de waterdichtheid.
Samengevat: de materiaalkeuze heeft veel verder
strekkende gevolgen dan alleen de architectonische uitstraling.
3.1.1 Duurzaamheid
Het begrip duurzaamheid kan op twee manieren worden benaderd. Traditioneel wordt bij
duurzaamheid gedacht aan de levensduur van
een materiaal of constructie, de periode dat
het materiaal of de constructie aan de vooraf
gestelde functie-eisen blijft voldoen. Hierbij kan
dan het gedurende deze periode uit te voeren

16-02-2006 11:38:16

3 HELLENDE DAKEN

onderhoud worden betrokken dat noodzakelijk is


om de gewenste kwaliteit op peil te houden.
Ook kan in dit verband worden gekeken naar
de bijdrage die het dak levert aan de duurzaamheid van de totale onderliggende constructie. Bij
deze benadering scoort een hellend dak hoger
dan een plat dak. Een niet meer optimaal functionerend plat dak heeft immers eerder schade
aan het gebouw tot gevolg dan een beschadigd
hellend dak. De waterafvoer bij een hellend dak
blijft ondanks een beschadiging toch altijd naar
buiten gericht.
Bij een eigentijdse benadering van het begrip
duurzaamheid wordt meer gedacht aan duurzame ontwikkeling op lange termijn. Wordt een
dak uitgevoerd met overstekken, dan levert het
dak ook een belangrijke bijdrage aan de levensduur van gevels en kozijnen. Een aanzienlijk deel
van de gevel is dan namelijk niet rechtstreeks
onderhevig aan de invloeden van neerslag en
zonlicht. Een lekkende goot bij een dak met
overstek heeft minder nare gevolgen dan een
lekke zakgoot.
Behalve de levensduur en het noodzakelijk onderhoud speelt in de benadering van duurzame
ontwikkeling nog een groot aantal andere factoren een rol. Bij het bepalen van de keuze van
materialen en constructievormen moet men
steeds de volgende vraag stellen: Hoe groot is de
milieubelasting? De totale milieubelasting is een
optelsom van de antwoorden op de volgende
vragen:
1 Is er verstoring van het natuurlijk evenwicht bij
de winning van de grondstoffen?
2 Bestaat de kans op uitputting van de voorraad?
3 Hoeveel energie kost de winning van de
grondstoffen?
4 Hoeveel energie kost de productie?
5 Hoeveel energie kost het transport van grondstoffen en gereed product?
6 Hoeveel energie kost de verwerking van het
product?
7 Is de productie schadelijk voor de gezondheid?
8 Is de verwerking van het product schadelijk
voor de gezondheid?
9 Levert de verwerking van het product veel
afval op?

06950432_boek.indb 67

67

10 Is het afval te hergebruiken?


11 Is het product schadelijk in de gebruiksfase?
12 Zijn er beschermingsmiddelen nodig om de
levensduur van het product te verlengen en zijn
deze middelen schadelijk?
13 Is de sloop schadelijk voor de gezondheid?
14 Is het materiaal na de sloop te hergebruiken?
Al deze factoren tezamen bepalen de uiteindelijke milieubelasting van een materiaal.
Na jaren van onderzoek zijn er momenteel alom
geaccepteerde classicatiesystemen in gebruik
die op grond van een puntenwaardering voor de
diverse keuzecriteria in het kader van milieuaspecten een snelle vergelijking tussen de diverse
bouwmaterialen, -producten of -elementen mogelijk maakt. Producenten kunnen bijvoorbeeld
door middel van MRPI-certicaten communiceren
over de milieuaspecten van hun bouwmaterialen, -producten of -elementen. MRPI is gebaseerd op een zogenaamde levenscyclusanalyse
(LCA) om milieueffecten van de wieg tot en met
het graf te kunnen bepalen.
Het Bouwbesluit zal in de toekomst ook meer
eisen stellen ten aanzien van de milieueffecten
van bouwmaterialen en -producten.In het Stabubestek worden materialen al gecodeerd met
betrekking tot hun milieubelasting.
In guur 3.1 is een voorbeeld van een Milieu
Relevante Product I informatie opgenomen.

3.2 Houten daken


3.2.1 Ontwerpcriteria
Onafhankelijk van de vormgeving of de materiaalkeuze gelden voor daken een aantal ontwerpcriteria die zijn te ontlenen aan de eisen in het
Bouwbesluit. Het ontwerp moet in elk geval
voldoen aan de minimale prestatie-eisen ten aanzien van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid
en energiezuinigheid. Daarnaast kunnen door de
opdrachtgever bijvoorbeeld aanvullende gebruikseisen worden gesteld of kan een extra energiezuinigheid worden verlangd. De specieke situatie van bijvoorbeeld de bouwlocatie kan ook
leiden tot ontwerpeisen waarin het Bouwbesluit
niet voorziet.

16-02-2006 11:38:16

68

06950432_boek.indb 68

16-02-2006 11:38:17

3 HELLENDE DAKEN

69

Figuur 3.1 MilieuRelevante Product Informatie

06950432_boek.indb 69

16-02-2006 11:38:18

70

In zijn algemeenheid moet bij het ontwerpen


van een dak ten aanzien van veiligheid en bruikbaarheid rekening worden gehouden met:
overspanning en doorbuiging;
permanente belastingen;
veranderlijke belastingen;
bijzondere belastingen;
dakhelling en maximaal toelaatbare vervorming.

Overspanning en doorbuiging
Net als bij vloeren en balklagen is de overspanning bij dakconstructies een belangrijke component bij het dimensioneren van de constructie.
Meestal zijn de overspanningen zo groot, dat
niet de sterkte, maar de maximaal toelaatbare
doorbuiging maatgevend is. De afstand tussen
de oplegpunten van de dakconstructie wordt
bepaald door het gebruiksdoel van de onderliggende ruimte en de daarmee samenhangende
plaats van de hoofddraagconstructie. Als blijkt
dat met redelijke constructieafmetingen een
onvoldoende sterkte of een onaanvaardbare
doorbuiging wordt bereikt, moet er naar een
oplossing worden gezocht in de vorm van
tussensteunpunten, andere materialen of
andere vormen.
De maat van de overspanning moet ook in relatie worden gebracht met de standaardafmetingen van constructieonderdelen. Afwijkende en
grote afmetingen werken vaak kostenverhogend.

De meest risicovolle factor in dit geheel blijkt in


de praktijk de windbelasting te zijn, guur 3.2. Bij
windbelasting moet men dan ook met een groot
aantal deelfactoren rekening houden:
hoogte bouwwerk;
plaats bouwwerk (langs kust, in binnenland);
winddruk (aan windzijde);
windzuiging (evenwijdig aan windrichting en
van de wind af), waardoor meer schade aan de
dakbedekking ontstaat dan door winddruk;
windwrijving;
over- en onderdruk.

Permanente belastingen
De permanente of rustende belastingen bestaan
uit het eigen gewicht van de constructie. Hierbij
moet wel rekening worden gehouden met de
situatie in de gebruiksfase. Alle onderdelen die
aan de constructie worden vastgemaakt, veroorzaken ook de nodige belasting.
Hierbij valt te denken aan reclameborden, antennes en verlichtingsarmaturen die vaak in een
later stadium worden toegevoegd. Zeker bij grotere overspanningen is het belangrijk zoveel mogelijk op dit eigen gewicht te besparen, te beginnen bij de keuze van het dakbedekkingmateriaal.
Veranderlijke belastingen
Toevallige of veranderlijke belastingen worden
gevormd door:
inrichting en gebruikers;

06950432_boek.indb 70

opslag goederen;
machines;
voertuigen;
sneeuw en regenwater;
wind;
belastingen als gevolg van temperatuurverschillen;
personen en materialen bij montage en reparatie.

Figuur 3.2 Windbelasting in relatie tot dakhelling

Bijzondere belastingen
Grote, zeldzaam voorkomende belastingen mogen niet tot gevolg hebben dat een gebouw totaal bezwijkt. Bij een gasexplosie moet de hoofddraagconstructie grotendeels intact blijven. In
een voor aardbevingen gevoelig gebied neemt
de factor bijzondere belastingen een belangrijke
plaats in.

16-02-2006 11:38:18

3 HELLENDE DAKEN

Dakhelling en maximaal toelaatbare vervorming


Voor het dimensioneren van de draagconstructie
is het belangrijk dat de grootste kracht werkt in
de richting van de grootste constructieafmeting.
De dakbelasting werkt verticaal naar beneden. De
kracht als gevolg van de belasting kan worden
ontbonden in een kracht loodrecht op het dakvlak en een kracht evenwijdig aan het dakvlak.
In het geval van een slap dakbeschot is dan (de
windbelasting buiten beschouwing gelaten) bijvoorbeeld de gordingafmeting voor te stellen in
verhouding tot de dakhelling, guur 3.3-1.
De veel toegepaste isolerende dakplaten hebben
van zichzelf een grote stijfheid, waardoor ze de
kracht evenwijdig aan het dakvlak zelf kunnen
opvangen. Hieruit volgt dat vooral bij steilere
daken met een vrij lichte draagconstructie kan
worden gewerkt, guur 3.3-2. Voorwaarde is dan
wel dat de dakplaten goed tegen afschuiving zijn
verankerd.

71

Ten aanzien van gezondheid moet de ontwerper


materialen kiezen en constructies ontwerpen die
voldoen aan de volgende criteria:
regen- en winddicht;
schimmelwerend;
vrij van uitstoot schadelijke stoffen;
ongevoelig voor ongedierte;
voldoende geluidwerend.
Ten aanzien van energiezuinigheid moet de constructie voldoen aan:
minimale Rc-waarde 2,5 m2 K/W;
voldoende luchtdichtheid.
3.2.2 Dakconstructies
Alle bouwdelen die het dragen en overbrengen
van belastingen tot doel hebben, vallen volgens
het Bouwbesluit onder het begrip bouwconstructie. Dakdekkers hebben het over de
onderconstructie als ze het dragende deel van de
dakconstructie bedoelen. Het dragende gedeelte

Figuur 3.3 Afmetingen gordingen

06950432_boek.indb 71

16-02-2006 11:38:19

72

van de dakconstructie is het deel dat de kracht


als gevolg van het eigen gewicht van de totale
constructie met de daarop werkende belastingen
overbrengt naar een ander deel van de bouwconstructie.
De traditionele indeling van dakconstructies is
gebaseerd op een draagconstructie van hout en
kan bestaan uit:
gordingen en bouwmuren;
gordingen en spanten;
gordingen, spanten en bouwmuren;
sporen;
sporen en gordingen (eventueel met spanten
en bouwmuren);
zelfdragende (isolerende) dakelementen.
Ook met andere materialen dan hout kan volgens deze principes worden geconstrueerd.
Moderne technieken en nieuwe materialen
maken ook andere constructievormen mogelijk.
Schaalvormige elementen, voorspantechnieken,
tuiconstructies en de bijna grenzeloze mogelijkheden van gewapend beton en kunststoffen
bieden een groot scala van constructiemodellen.
3.2.3 Samenstellen dakpakketten
De materiaalkeuze voor de dakhuid impliceert
direct een keuze voor de ondergrond waarop de
dakhuid moet worden bevestigd. Dakpannen
zijn niet los te zien van panlatten; voor het vastnagelen van natuursteenleien is een krimpvrij of
in horizontale stroken aangebracht dakbeschot
noodzakelijk. Worden leien met haken bevestigd,
dan zijn daarvoor ook horizontale latten nodig.
In paragraaf 3.3.5 wordt dit verder besproken.

De gewenste isolatiewaarde bepaalt in belangrijke mate de dikte van het totale pakket. In combinatie met de gewenste afwerking aan de onderzijde kan uit het grote aanbod aan isolerende
dakplaten een keuze worden gemaakt.
Een dakpakket wordt samengesteld op grond
van:
soort en type dakbedekkingsmateriaal;
wijze van aanbrengen dakbedekking;
soort, dikte en plaats isolatiemateriaal;
gewenste afwerking aan onderzijde;

06950432_boek.indb 72

materiaal draagconstructie;
afstand tussen steunpunten.

Zoals eerder al werd aangegeven, worden er


steeds meer functies in n element samengevoegd, zoals zelfdragende dakelementen voor
de woningbouw, guur 3.4-1, waarin panlatten,
tengels, dakbeschot, isolatie, gordingen en plafond zijn verenigd en in n arbeidsgang worden
aangebracht. Bij staalplaatproelplaten voor een
werkplaats zijn dakbedekking, isolatie en onderbeplating verenigd in een zogenaamd sandwichpaneel, guur 3.4-2.

Figuur 3.4 Meerdere functies in n element verenigd

3.3 Opbouw houten daken


Bij hellende houten daken gebruikt men vaak het
woord kap of kapconstructie, daarmee wordt dan
bedoeld het totaal aan constructieonderdelen
inclusief de hulpconstructies, maar zonder de
dakbedekking. Al deze onderdelen worden in
deze paragraaf behandeld, gerangschikt naar de
combinatie waarin ze meestal voorkomen.

16-02-2006 11:38:20

3 HELLENDE DAKEN

Voor de eenvoudigste vorm van een hellend dak,


het zadeldak, worden de volgende begrippen en
benamingen gebruikt, guur 3.5:
nok: (meestal) horizontale lijn waar twee tegenover elkaar liggende dakvlakken elkaar ontmoeten;
dakvoet: ondereind dakvlak, waar het gevel
en vaak ook verdiepingsvloer ontmoet. Meestal
wordt hier ook een goot aangetroffen;
dakschild: elk afzonderlijk dakvlak;
daklengte: kortste afstand tussen nok en
ondereind dakvlak;
dakbreedte: maat dakvlak, gemeten langs gevel;
dakhelling: hoek die dakvlak maakt met horizontaal;
voorstaand links en rechts: in verband met het
bestellen van hulpstukken is het belangrijk af te
spreken wat onder links of rechts wordt verstaan.
Kijkend naar het dakvlak worden links of rechts
aangegeven;
kapruimte: vrije ruimte onder kap die wordt
begrensd door dakschilden en zoldervloer. Bij het
ontbreken van de zoldervloer neemt men de lijn
tussen de dakvoeten als theoretische begrenzing;
zoldervloer: vloer kapruimte;
vliering: tussenvloer in kapruimte.

Figuur 3.5 Benamingen bij hellend dak

3.3.1 Gordingenkap
De gordingenkap ontleent zijn naam aan het
dragend gedeelte van deze kap, de zogenaamde
gordingen, horizontaal in het dakvlak liggende
balken die de krachten als gevolg van de dakbelasting overbrengen naar de hoofddraagconstructie, guur 3.5-1. Veelvoorkomende
gordingafmetingen zijn 71 171 mm en
71 196 mm. De afmetingen van de gordingen
worden bepaald door:
overspanning;

06950432_boek.indb 73

73

hart-op-hartafstand;
permanente belastingen;
veranderlijke belastingen;
dakhelling.

Overspanning
Als de te overspannen ruimte groter is dan 4
4,5 m, worden de gordingafmetingen groter dan
de gebruikelijke standaardafmetingen. Er kan
dan worden gekozen voor een tussensteunpunt
in de vorm van een spant. Een spant heeft dan
dezelfde functie als een onderslagbalk bij een
balklaag. De verschillende spanten worden behandeld in paragraaf 3.3.3.
Grote overspanningen kunnen ook een probleem
zijn in verband met standaardlengten van balkhout. Grote lengten werken kostenverhogend,
waardoor het vaak nodig is tussensteunpunten
toe te passen. Een direct gevolg van tussensteunpunten in combinatie met kleinere gordinglengten is het lassen van de gordingen. Vroeger
deed men dit door middel van zeer arbeidsintensieve houtverbindingen, zoals schuine lip- en
haaklassen, guur 3.6-2 en 3.6-3. Tegenwoordig worden speciale ankers gebruikt, de zogenaamde gordingschoenen, guur 3.6-4, die in de
handel zijn voor de standaardafmetingen van
geschaafd balkhout (ook hier weer een goede
reden om geschaafde maten te detailleren). Met
deze gordingschoenen van verzinkt plaatstaal
ontstaat sneller een verbinding, die meestal ook
nog sterker is. De gordingschoenen worden bevestigd met ankernagels of schroeven.
De lassen kunnen niet op willekeurige plaatsen
komen. Een verbinding in een balk is bij buiging
een zwakke plek: op de plaats van de las kan
een knik ontstaan. Tussen de steunpunten is er
sprake van een positief buigend moment; boven
het spant is er sprake van een negatief buigend
moment. Ergens tussen deze twee plaatsen is het
moment nul, guur 3.7-1. Dit is de aangewezen
plaats om een las te maken. In de praktijk is dit
op ongeveer een zesde van de overspanning.
Omdat een las in een houten balk toch altijd een
zwakkere plek is, moeten de ankers zoveel mogelijk verspringend worden aangebracht, guur
3.7-2.

16-02-2006 11:38:20

74

Figuur 3.6 Gordingenkap ondersteund door bouwmuren

06950432_boek.indb 74

16-02-2006 11:38:21

3 HELLENDE DAKEN

Figuur 3.7 Aangewezen plaatsen voor gordinglas

Hart-op-hartafstand gordingen
De hart-op-hartafstand (h.o.h.-afstand) kan bij
een gekozen balkafmeting uit de berekening
volgen of van tevoren zijn aangenomen door
de gegeven daklengte van muurplaat tot nokgording in een aantal velden te verdelen. Als
na berekening op sterkte en doorbuiging een
h.o.h.-afstand is bepaald, moet wel worden
gecontroleerd of dit in verband met de sterkte
en stijfheid van het dakbeschot toelaatbaar is.
Meestal zijn met de dakplaten vrij grote overspanningen te maken en is de belasting op de
gording maatgevend als men binnen redelijke
balkafmetingen wil blijven.
Fabrikanten van dakplaten vermelden in hun
documentatie de maximale gordingafstand bij
een gegeven dakhelling. De onderlinge afstanden tussen de gordingen hoeven niet altijd gelijk
te zijn. Een gording is namelijk ook te gebruiken
om een knieschot tegen te plaatsen of om
plafondhangers aan te bevestigen. In die gevallen wordt de plaats van de gording bepaald door
de plaats van het knieschot of het plafond.
De plaats van de gording kan ook worden bepaald door de gekozen plaats van een dakvenster of dakkapel, om zodoende een raveling
te vermijden.

Verankering
Als de gordingen door een spant worden
ondersteund, maakt men de verbinding tussen
het spant en de gording met linkse en rechtse
gordingsteunen , guur 3.8-1, en speciale

06950432_boek.indb 75

75

nokgordingsteunen voor de nokgording.


Dubbele gordingdragers zijn een oplossing om
de gordingen in hetzelfde vlak te verwerken als
het spant, guur 3.8-2.
De traditionele ondersteuning van een gording
op het spant bestaat uit een gordingklos,
guur 3.8-3. Vaak werden ook het spant en de
gording over elkaar ingekeept, guur 3.8-4. De
vermeende sterkte die men hieraan ontleende,
beperkte zich voornamelijk tot een wat grotere
stabiliteit in de opbouwfase van het dak. Na het
aanbrengen van het dakbeschot is immers een
schijfvormig element ontstaan dat weinig of
geen vervorming meer toelaat. Zeker vanaf het
moment dat men plaatmateriaal als dakbeschot
ging toepassen, hebben de arbeidsintensieve
inkepingen van het spant en de gording uitsluitend een verzwakking van de doorsnede en daarmee een minder sterke constructie tot gevolg.
De nokgording werd met een zogenaamde loefen voorloefverbinding aan het verticale deel van
het spant, de makelaar, verbonden. De makelaar
werd afgeschuind om plaats te maken voor het
dakbeschot, guur 3.8-5.
Bij de topgevels is het type verankering afhankelijk
van de bouwmethode en van het feit of er wel of
geen overstekken worden toegepast. Bij stapelbouw is in het verleden veel gebruikgemaakt van
haakankers. Het opgaande werk werd op dezelfde
manier met de gordingen verbonden als bij een
houten verdiepingsbalklaag. Omdat de kans op
uitwijken van de muren hier gering is en het
verbindend oppervlak zeer klein, kunnen vraagtekens worden gezet bij het werkelijk nut van
deze verankering. Zeker bij een dak met overstekken bestaat er altijd een rele kans van opwaaien
van het dak. Opwaaiankers (muurplaatankers)
zijn hier een betere oplossing. In paragraaf 3.3.4
wordt dit verder uitgewerkt, guur 3.23.
Bij stapelbouw in grote (lijm)blokken is het
praktischer de gordingen bij de eindoplegging
met balkdragers te verbinden, waardoor versnippering van de blokken kan worden voorkomen.
Bij gietbouw en prefab-beton kan men voor dezelfde oplossing kiezen.

16-02-2006 11:38:21

76

Figuur 3.8 Verankeringen

3.3.2 Sporenkap
Bij een sporenkap bestaat de draagconstructie
uit een balklaag waarvan de balken in de dakhelling van de dakvoet naar de nok lopen.
Omdat ze gunstiger worden belast en over het
algemeen op geringere afstand van elkaar liggen dan gordingen, zijn de houtafmetingen van
sporen kleiner dan die van gordingen. Vooral bij
een lessenaarsdak vertoont de sporenkap sterke
overeenkomsten met een platdakbalklaag, guur
3.9-1. Als de sporen over de muur heen lopen, is
op eenvoudige wijze een overstek te maken met
goede bevestigingsmogelijkheden voor de goot.
Wel moet men er rekening mee houden dat deze
wijze van construeren koudebruggen en geluidlekken kan veroorzaken.
Bij een zadeldak lopen de sporen van de twee
dakvlakken tegenover elkaar. Hierdoor zijn ze bij
de nok ook met elkaar te verbinden. In principe
heeft men dan allemaal kleine spantjes gemaakt,
de zogenaamde sporenspantjes, guur 3.9-2. Bij
de dakvoet lopen de sporen tegen de muurplaat
of, in geval van een overstek, over de muurplaat
heen. Ook hier is extra aandacht voor thermische

06950432_boek.indb 76

en geluidsisolatie noodzakelijk. Bij een grote daklengte kan het nodig zijn om de sporen te ondersteunen door gordingen om de balkafmeting
van de sporen te beperken, guur 3.9-3.
De keuze tussen een sporen- en gordingenkap
kan behalve door de dakvorm en de plaats van
de dragende wanden ook worden ingegeven
door het type dakplaat of door de te kiezen
afwerking aan de binnenzijde. Het type dakbedekking kan op zich weer bepalend zijn voor
het type dakplaat. Bij een gordingenkap zijn er
relatief weinig bevestigingspunten voor een binnenbetimmering, waardoor nog een extra regelwerk noodzakelijk kan worden. Bij een sporenkap
is een binnenbetimmering aan te brengen zonder extra voorzieningen.
Voor het uitvoeren van een dak zonder dakbeschot, een zogenaamd onbeschoten dak, dat
met riet, pannen of leien wordt gedekt, zijn
horizontale bevestigingslatten nodig. Dit houdt
automatisch in dat de latten een ondersteuning
krijgen in de richting van de daklengte, wat inhoudt dat er sporen nodig zijn, guur 3.9-4.

16-02-2006 11:38:22

3 HELLENDE DAKEN

77

Figuur 3.9 Sporenkap

3.3.3 Spanten
Het vervaardigen van traditionele houten
spanten vergt veel arbeid. De verbindingen
zijn gebaseerd op het principe van pen-engatverbindingen en overkepingen, guur 3.101. Deze verbindingen kunnen de krachten
overbrengen als ze goed sluitend zijn. Het
goed sluitend maken vraagt een grote vakbekwaamheid. Voor deze verbindingen moet op
verschillende plaatsen materiaal worden weggenomen, wat een wezenlijke verzwakking van het
desbetreffende onderdeel inhoudt.

06950432_boek.indb 77

Bij het vervaardigen van moderne spanten maakt


men gebruik van zomin mogelijk materiaal en/of
van hulpmiddelen om plaatselijke verzwakking
tegen te gaan en op arbeid te besparen, guur
3.10-2. Anders gezegd, er wordt een zo sterk
mogelijk spant gemaakt tegen een zo laag mogelijke prijs.
Tegenwoordig zijn de kapruimten veel kleiner dan
vroeger. Dit is onder andere het gevolg van een
gewijzigde verhouding tussen de kosten voor
materiaal en arbeid. Om hoge ruimten te creren,
worden tegenwoordig de muren hoger opgemet-

16-02-2006 11:38:22

78

Een in het verleden veel toegepaste spantvorm is


het verbeterd Hollands spant, guur 3.12-3.

Steekspant
Het steekspant bestaat in zijn meest oorspronkelijke vorm uit twee spantbenen en een kapbalk.
De spantbenen werden over elkaar ingekeept. In
de hiermee ontstane gaffel rust de nokgording.
De kapbalk zorgt ervoor dat de spantbenen niet
kunnen uitwijken en functioneert bovendien ook
als zolderbalk. Om ruimte te creren voor de onderste gording of muurplaat staat het spantbeen
steiler dan de dakhelling. Volgens dit principe
werden voor hoge kappen ook wel meerdere
van deze constructies op elkaar gezet en ontstond het jukken- of bokspant. De onderliggende
trapeziumvormige spanten moesten dan tegen
vervorming wel van schoren (korbeels) worden
voorzien, guur 3.11.

Figuur 3.10 Traditionele versus moderne spantverbinding

seld en de daken minder steil gemaakt. Hierdoor


heeft een bouwwerk een minder ingewikkelde
kapconstructie. Vroeger waren de daken steiler,
waardoor er minder stenen nodig waren om het
gebouw een grotere inhoud te geven. Ook de
toepassing van minder afsluitende dakbedekking
maakte een steiler dak noodzakelijk.

Traditionele spanten
De volgende eenvoudige houten spantvormen
worden in de huidige woningbouw nog toegepast:
steekspant;
Hollands spant;
spijkerspant;
wandspant.

06950432_boek.indb 78

Figuur 3.11 Jukken- of bokspant

Hollands spant
Een verbeterde variant op het steekspant is het
Hollands spant. Als een spant een grotere ruimte
moet overspannen, worden de spantbenen langer en daarmee gevoeliger voor buiging. Om
het spant meer vormvast te maken, worden de
spantbenen op een bepaalde hoogte met elkaar
verbonden door trekplaten (dubbel) of een
hanenbalk (enkel). De vrije hoogte onder de
trekplaten of hanenbalk moet minimaal 2300
mm zijn. Om de hanenbalk of trekplaten een
extra ophangpunt te geven, kan ook nog een

16-02-2006 11:38:23

3 HELLENDE DAKEN

79

Figuur 3.13 Modern steekspant

Figuur 3.12 Traditioneel Hollands spant

makelaar worden toegepast, guur 3.12-1. Vroeger was deze makelaar tevens belangrijk voor het
verbinden van de spantbenen en het dragen van
de nokgording, guur 3.12-2.

Spijkerspant
Het spijkerspant valt het beste te plaatsen binnen de houtskeletbouw. Het principe ervan is
gebaseerd op het met behulp van draadnagels
aan elkaar verbinden van relatief dunne houten
delen, guur 3.14.
Wandspant
In veel gevallen speelt een spant een overheersende rol in de ruimte waarin het zich
bevindt. Dit komt vooral omdat het onder de
gordingen uitsteekt, waardoor het dakvlak
uiterlijk wordt gebroken. Als het spant uit meer
dan alleen spantbenen bestaat, wordt het ook
als een soort afscheiding ervaren. Het spant
splitst de ruimte dan als het ware in twee
delen op.

Bij een modern steekspant worden de spantbenen ondersteund door stijlen. De stijlen worden ook horizontaal met de spantbenen verbonden om zo een stijve hoek te maken. Op deze
manier zijn er ook meer mogelijkheden om het
spant aan de vloer te bevestigen, guur 3.13.

06950432_boek.indb 79

16-02-2006 11:38:24

80

Figuur 3.14 Verbindingen spijkerspant

Figuur 3.15 Spantbeen en gordingen in hetzelfde vlak

Het is ook mogelijk dat de vrije doorgangshoogte te beperkt wordt. Dit ruimteprobleem is
gedeeltelijk op te lossen door het spantbeen in
n vlak te brengen met de gordingen, guur
3.15. Hiervoor kan men gebruikmaken van dubbele balkdragers die over het spantbeen
hangen. De bovenkant van het spantbeen ligt
dan in hetzelfde vlak als de bovenkant van de
gordingen. Een bijkomend voordeel is dat men
de gordingen niet hoeft te lassen, doordat ze
tussen de spanten liggen. Dit verhoogt tevens de
stabiliteit. Bij stalen spanten is het ook goed mogelijk om op een dergelijke manier wat hoogte te
winnen. Als de spantbenen van HE-proelen zijn
gemaakt, kunnen de gordingen daar gemakkelijk
in liggen, guur 3.16.

06950432_boek.indb 80

Figuur 3.16 Houten gordingen in stalen spantbeen

Vaak is de zolderruimte ter plaatse van het spant


werkelijk opgesplitst in twee vertrekken. Het
spant is dan gebruikt om er een scheidingswand
aan te bevestigen, guur 3.17. De constructie
bestaat dan meestal uit ribben die verticaal tussen de spantbenen en de vloer zijn aangebracht.
De ribben hebben dezelfde maat als de dikte van

16-02-2006 11:38:26

3 HELLENDE DAKEN

81

voorkomen. De tand tegen het afschuiven bleef


gehandhaafd, guur 3.18-2.

Figuur 3.17 Wandspant

het spanthout. Over het geheel komt dan een


afwerking van plaatmateriaal.
Op ongeveer gelijke wijze is dit in de nieuwbouwfase uit te voeren. Volgens het principe
van de houtskeletbouw wordt daarbij een soort
prefab-wand gemaakt die een scheidende en
dragende functie heeft.
Als wordt gekozen voor een stijve afwerking
zoals gipsvezelplaat, kunnen de ribben kleinere
afmetingen krijgen. Bij het vervaardigen van de
wand worden de spantbenen en de hanenbalk
als uitgangspunt genomen. Als men de gordingen tussen de wanden laat vallen, hoeven er
later geen openingen tussen gordingen en
spant meer te worden afgewerkt. De hoogte van
de onderkant van de hanenbalk is belangrijk omdat hier een montage binnendeurkozijn onder
moet kunnen. De plaats van de overige ribben
wordt bepaald door de standaardmaat van de
gipsvezelplaat. Ook op vloerhoogte en rondom
de opening voor het deurkozijn moet een
rib zitten.

Spantverbindingen
Om enig inzicht te krijgen in het principe van
spantverbindingen, wordt het steekspant hier
nader uitgewerkt en wordt er een vergelijking
gemaakt met moderne verbindingen.
De verbinding tussen het spantbeen en de
makelaar maakte men vroeger met een pen-engatverbinding, guur 3.18-1. Om afschuiven
van de verbinding tegen te gaan, werd er ook
nog een tand toegepast. Deze zeer bewerkelijke verbinding moest heel goed passend zijn
om voldoende sterkte te geven. Later werd de
verbinding uitgevoerd in combinatie met stalen
beugels die de krachten op de verschillende
onderdelen overbrachten. De pen kreeg meer
de functie van wisselpen: hij moest het verschuiven van de twee delen ten opzichte van elkaar

06950432_boek.indb 81

De eenvoudigste verbinding is die met een


spijkerplaat. Hierbij komt de overdracht van
krachten voor een groot deel voor rekening van
de verbindingsmiddelen. De te verbinden onderdelen moeten zo goed mogelijk op elkaar aansluiten. Een goede tussenoplossing is het gebruik
van spijkerplaten in combinatie met een tand of
hiel, guur 3.18-3. Het gebruik van spijkerplaten
heeft de volgende voordelen:
hout verzwakt nauwelijks als men niet te dikke
nagels gebruikt;
aanbrengen kost minder arbeid;
sterkte verbinding is door berekening te bepalen.
Als nadeel is aan te merken dat het minder fraai
is als de verbindingen met spijkerplaten in het
zicht komen.
Als het spant geheel met spijkerplaten wordt uitgevoerd, kiest men voor gelijkwerkende verbindingen. In plaats van trekplaten wordt dan een
hanenbalk gebruikt. De spijkerplaat komt symmetrisch over de naad van de verbinding tussen
hanenbalk en spantbeen. Om de verbinding
extra sterkte te geven, kan dubbelzijdig worden
gewerkt, waarbij het spijkerpatroon verspringend
is.
Als men voor trekplaten kiest, worden er kramplaten of ringdeuvels gebruikt in combinatie met
een bout en volgplaten als verbindingsmiddel,
guur 3.18-4. De verbinding tussen de makelaar
en de hanenbalk of trekplaten is op dezelfde
manier te maken.
Als er een makelaar wordt toepast, kan hierin de
nokgording rusten. Werkt men zonder makelaar,
dan wordt er een nokgordingdrager gebruikt,
guur 3.19.
De verbinding tussen de vloer en het spantbeen
moet zo worden uitgevoerd, dat het spantbeen
niet kan uitwijken. Dit is mogelijk door het spantbeen tegen de verankerde muurplaat te laten
steunen of het spantbeen met een balkdrager op
de vloer vast te zetten.

16-02-2006 11:38:26

82

Figuur 3.18 Spantverbindingen

Figuur 3.19 Nokgordingdrager

06950432_boek.indb 82

Spijkerverbindingen
Voor spijkerverbindingen gelden de volgende
regels:
altijd dun op dik spijkeren;
lengte draadnagel is minimaal tweemaal
kleinste houtdikte;
dunne nagels hechten beter dan dikke
(hout splijt minder);
indrijven kop verzwakt hout;
nagels moeten niet te dicht op kant worden geplaatst, zeker niet bij kopkant;
draadnagels moeten zoveel mogelijk verspringend worden geplaatst;
als dubbelzijdig wordt gewerkt, moeten
nagels niet in zelfde houtdraad worden
geplaatst.

Voor de sterkte van houten delen kan in het algemeen worden gesteld dat twee dunne delen
sterker zijn dan n dik deel. Daarnaast geldt dat
het verbinden met draadnagels veel effectiever
is bij dunne delen. Het ligt dus voor de hand om
een spijkerspant zoveel mogelijk samen te stellen
uit dunne delen. Men moet proberen om op een
knooppunt drie delen bij elkaar te laten komen,
waarbij het middelste deel de grootste dikte
heeft.
Bij een aantal knooppunten komen maar twee
delen bij elkaar. Op deze plaatsen kan worden
gewerkt met zogenaamde schetsplaten, guur
3.13. Dit zijn plaatjes triplex die aan beide zijden
van de verbinding worden aangebracht. Met een

16-02-2006 11:38:27

3 HELLENDE DAKEN

bepaald (van tevoren berekend) nagelpatroon


kunnen hiermee zeer sterke verbindingen worden gemaakt. Voor de overdracht van krachten is
triplex een ideaal materiaal. Het is naar alle kanten even sterk en het splijt niet, ook al worden
de nagels dicht bij de rand geplaatst. Ook het
indrijven van de draadnagels veroorzaakt weinig
verzwakking.
Spijkerverbindingen worden bij voorkeur met
een spijkerapparaat gemaakt. Hierbij is de slagkracht te regelen, waardoor de nagels op de
juiste diepte komen te zitten. De nagels zijn
voorzien van een lijmlaag die tijdens het inbrengen smelt door de wrijving. Hierdoor gaat de
nagel gemakkelijker in het hout. De lijm geeft
daarnaast een extra hechting.
Spijkerspanten zijn door hun geringe eigen gewicht geschikt voor grotere overspanningen.

83

Figuur 3.20 Vakwerkspant

2 Gelijmde spanten
Volwand gelijmde spanten, ook wel gelamineerde spanten genoemd, zijn opgebouwd uit
dunne delen van hoogwaardig hout. De stuiknaden van deze delen zijn voorzien van vingerlassen en komen zoveel mogelijk verspringend
in het spant, guur 3.21. Bij de verlijming kan,
door gebruik te maken van dunne delen, het
spant een gebogen vorm krijgen. Na uitharding
van de lijm is het spant dan vormvast. Door deze
werkwijze is het mogelijk het spant op de juiste
plaats ook de gewenste sterkte te geven. Dergelijke spanten worden veelal gemaakt volgens het
principe van het driescharnierspant, wat betekent
dat er geen moment in de knooppunten komt.

Moderne houten spanten


Constructies van moderne houten spanten zijn
gebaseerd op een optimaal materiaalgebruik, dat
wil zeggen, op een zo groot mogelijke sterkte bij
een minimum aan materiaal. Dit kan worden bereikt door het gebruik van kwalitatief hoogwaardige materialen, genormeerde berekeningsmethoden en geavanceerde productietechnieken. Er zijn twee groepen moderne houten
spanten:
1 vakwerkspanten;
2 gelijmde spanten.

Figuur 3.21 Stuiknaden met vingerlassen

Zie deel 3 Draagstructuur , hoofdstukken 4,


5 en 6, voor een uitgebreidere bespreking van
moderne spanten

1 Vakwerkspanten
Vakwerkspanten zijn in principe opgebouwd uit
betrekkelijk lichte onderdelen. De compositie van
deze onderdelen is zodanig, dat er een optimale
verdeling van de optredende krachten plaatsvindt. Door de afmetingen van de samenstellende onderdelen zo klein mogelijk te houden,
blijft het eigen gewicht beperkt, wat grotere
overspanningen mogelijk maakt. De onderlinge
verbindingen kunnen worden genageld, gelijmd
of met ringdeuvels of kramplaten worden gemaakt. Door de vormgeving enigszins tegengesteld te maken aan het doorbuigingspatroon kan
nog aan sterkte worden gewonnen, guur 3.20.

06950432_boek.indb 83

3.3.4 Muurplaat en windverband


Uit het oogpunt van veiligheid moet het dak
worden bevestigd aan de onderliggende constructie. Het opgaand werk ontleent weer stabiliteit aan het dakvlak. Samengevat: het dak moet
worden verankerd tegen opwaaien, de onderliggende wanden mogen niet uitwijken en het
dak mag niet vervormen.

Verankering tegen opwaaien


Uitgaande van een gordingkap moet het dak
worden verankerd bij de topgevels en bij de dakvoet. Bij de topgevels kan gebruik worden gemaakt van haakankers om het uitwijken van de
muren te voorkomen, guur 3.22. Tegen het op-

16-02-2006 11:38:28

84

veroorzaakt, kan dan beter worden opgevangen,


guur 3.24-2.

Figuur 3.22 Uitwijken muren

waaien van het dak biedt deze verankering niet


veel weerstand. Beter kan er dan gebruik worden
gemaakt van opwaaiankers of, als de gordingen
tussen de muren liggen, van gordingschoenen,
guur 3.23.

Muurplaat
Bij de dakvoet moeten het dakvlak en de gevel
ook aan elkaar worden verankerd. Een gebruikelijke methode is om eerst een houten balk op
de gevel te bevestigen, de zogenaamde muurplaat. De verankering van de muurplaat moet
over voldoende muurhoogte plaatsvinden om
aan het opwaaien voldoende tegengewicht te
kunnen bieden, guur 3.24-1. Als de gevel, het
dak en de verdiepingsvloer in hetzelfde knooppunt komen, kan de muurplaat ook aan de vloer
worden bevestigd. De spatkracht die het dak

Als de muurplaat aan de ondergrond is bevestigd, moet er vervolgens een goede verbinding
totstandkomen tussen het dak en de muurplaat.
In het geval van een sporenkap wordt elke spoor
afzonderlijk aan de muurplaat bevestigd met een
hoekanker of balkschoentje, guur 3.25-1.
Bij een gordingenkap wordt de dakplaat aan de
muurplaat bevestigd. Afhankelijk van het type
dakplaat wordt deze verbinding geschroefd,
genageld of met speciale ankers tot stand gebracht, guur 3.25-2.

Windverband
Windbelasting in de vorm van winddruk en
-zuiging kan grote krachten op een dakvlak
veroorzaken. Een geringe vervorming kan
erger tot gevolg hebben. Het is dan ook zaak
de vormvastheid van de dakvlakken te garanderen. Vormvastheid is het best te bereiken door
grote schijfvormige elementen te maken.
Toen er vroeger gebruik werd gemaakt van smalle
stroken als dakbeschot, was hiermee de vormvastheid niet gegarandeerd. Het aanbrengen van
een windverband door middel van schoren die
driehoeken in het dakvlak creren, moest deze
vormvastheid garanderen, guur 3.26. Door bij
grotere gebouwen alleen op de kopeinden een
windverband aan te brengen, is de vormvastheid
van het totale dakvlak gegarandeerd.

Figuur 3.23 Verankeringen tegen opwaaien

06950432_boek.indb 84

16-02-2006 11:38:28

3 HELLENDE DAKEN

85

Figuur 3.24 Verankering muurplaat

Figuur 3.25 Verbindingen dak en muurplaat

06950432_boek.indb 85

16-02-2006 11:38:29

86

Figuur 3.26 Windverband

Door het toepassen van steeds grotere dakplaten


is de behoefte aan windverbanden afgenomen.
Deze dakplaten vormen op zichzelf een nietvervormbaar schijfvormig element. Door deze
grote elementen vast te maken op de draagconstructie is het geheel vormvast.
3.3.5 Dakbeschot
Het afsluitende gedeelte van de dakconstructie
wordt over het algemeen dakbeschot genoemd.
Het maakt de onderliggende ruimte winddicht
en biedt bovendien bescherming tegen stuifsneeuw en ongedierte, dat mogelijk door de
naden van de dakbedekking heen komt. Het
dakbeschot kan zo worden uitgevoerd, dat het
behalve een afsluitende functie ook een isolerende functie heeft voor temperatuur en/of geluid. Bovendien heeft het een dragende functie
voor de dakbedekking en moet het voldoende
stevig zijn om personen en materiaal te kunnen
dragen tijdens montage en reparatie. Zeker als
het afsluitende deel in grote elementen wordt
uitgevoerd, kan het een belangrijke bijdrage
leveren aan de vormvastheid van het dak.
Steeds vaker komt het voor dat diverse functies
in n element worden verenigd. De combinatie
van dakbeschot en isolatie is vrij algemeen ingevoerd. Staalplaatproelplaten voor een hellend
dak kunnen een combinatie zijn van waterkerende laag, isolatie en dakbeschot. In de woning
bouw worden veel zelfdragende dakelementen
toegepast die, met uitzondering van de dakbedekking, alle noodzakelijke elementen bevatten, guur 3.27.

06950432_boek.indb 86

Figuur 3.27 Zelfdragend dakelement verenigt diverse


functies

De keuze voor soort en type dakbeschot (dakplaat) wordt bepaald door:


soort en type dakbedekkingsmateriaal;
wijze aanbrengen dakbedekking;
soort, dikte en plaats isolatiemateriaal;
gewenste afwerking aan onderzijde;
materiaal draagconstructie;
afstand tussen steunpunten.
Zoals eerder al werd aangegeven, zijn er steeds
meer functies in n element samengevoegd.
Voorbeeld: zelfdragende dakelementen voor de
woningbouw, waarin panlatten, tengels, dakbeschot, isolatie, gordingen of sporen en plafond
zijn verenigd en in n arbeidsgang worden
aangebracht. Bij staalplaatproelplaten voor een
werkplaats zijn dakbedekking, isolatie en onderbeplating verenigd in een zogenaamd sandwichpaneel.

16-02-2006 11:38:30

3 HELLENDE DAKEN

Geschaafde en geploegde delen


(g/g-delen)
Vanaf het moment dat er sprake is van dakbeschot, worden hiervoor houten delen gebruikt.
Aanvankelijk waren deze houten delen ongeproleerd, later voorzien van een mes (geschaafd)
en een groef (geploegd). Afhankelijk van de aanwezigheid van een sporen- of gordingenkap, liep
dit dakbeschot in de breedte- of lengterichting
van het dakvlak. Het dakbeschot moet immers in
de dwarsrichting worden ondersteund.
Bij de oudste met pannen gedekte daken is
sprake van een sporenkap zonder dakbeschot,
een zogenaamd onbeschoten dak, guur 3.28.
Hiervoor was een relatief lichte constructie van
sporen nodig, met dwars eroverheen panlatten,
waarachter de dakpannen konden worden gehaakt. Bouwfysisch gezien was dit een prima oplossing. Het dak was (nagenoeg) waterdicht en
de wind kon erdoorheen. Om de ruimte onder
het dak als woonruimte te benutten was dit geen
ideale situatie, met de wind kon namelijk ook
stuifsneeuw naar binnen komen. In de winter
was de temperatuur verre van aangenaam.
In latere perioden legde men houten delen over
de sporen heen, waardoor een afgesloten ruimte
ontstond. De voor de dakpannen noodzakelijke
panlatten konden in dit geval lekwater en stuifsneeuw vasthouden tot dit door de naden tussen
de houten delen naar binnen liep. De juiste oplossing voor dit probleem is nog steeds:
tengels aanbrengen dwars onder panlatten.
Deze tengels creren ruimte tussen de panlatten
en het dakbeschot, waardoor er lekwater naar de

87

dakvoet (goot) kan lopen. De ruimte tussen dakpannen en dakbeschot kan worden geventileerd
om condensvocht af te voeren. Er kan drukvereffening plaatsvinden waardoor de dakpannen
minder snel van het dak worden gezogen;
dakbeschot aanbrengen in lengterichting
dakvlak. De naden tussen de delen laten minder
snel water door. Er blijft geen water in de naden
staan, wat de levensduur van het dakbeschot bevordert. Een aantal van de naden tussen de delen
kan door een tengel worden afgedekt. Dit houdt
in dat er minder stof naar binnen kan komen;
gordingen toepassen in plaats van sporen.
Dit is een direct gevolg van dakbeschot in
de lengterichting. Het dakbeschot moet immers
in de dwarsrichting worden ondersteund,
guur 3.29.

Figuur 3.29 Beschoten pannendak

Aanbrengen van dakbeschot is niet beslist noodzakelijk. Een toiletgebouw op een camping kan
bijvoorbeeld zijn gedekt met leien die met leihaken aan de (pan)latten zijn verbonden. Deze
latten lopen over de sporen en men kijkt dus
tegen de dakbedekking aan. Het dak hoeft alleen
maar waterdicht te zijn.

Figuur 3.28 Onbeschoten pannendak

06950432_boek.indb 87

Houten delen in breedterichting


Zoals eerder is gesteld, heeft de constructie van
het dakbeschot ook te maken met de wijze van
aanbrengen van de dakbedekking. Zo is bijvoorbeeld voor genagelde natuursteenleien een beschieting in de breedterichting noodzakelijk. Elke
lei wordt met twee nagels op het dakbeschot

16-02-2006 11:38:30

88

Figuur 3.30 Horizontaal dakbeschot bij genagelde leien

Figuur 3.31 Vezel- of triplexplaat als dakbeschot

vastgezet. Als de nagels elk in een ander deel komen, kan bij krimp van de delen de lei scheuren,
omdat deze geen trekspanning kan opnemen.
Bij horizontale naden loopt men dat risico niet,
guur 3.30. Worden hier g/g-delen gebruikt, dan
is het belangrijk dat ze met de groef naar beneden liggen, zodat eventueel lekwater niet in de
groef achterblijft.

als de triplexplaat. De grote voordelen van de


plaatmaterialen ten opzichte van de g/g-delen
zijn altijd dezelfde gebleven:
1 minder naden;
2 grotere vormvastheid;
3 efcinter werken.

Opgeschuimde platen
Triplex- en vezelplaten
In het streven naar meer efcinte bouwmethoden is in het verleden veel massief hout vervangen door plaatmateriaal, zeker bij grotere oppervlakken. Vloeren en dakbeschot waren de eerste
onderdelen in de bouw waarvoor plaatmateriaal
werd toegepast. Omdat men de grote oppervlakken met vezelplaten snel kon dichtleggen,
sloot men vaak de ogen voor de nadelen ervan.
De eerste generatie vezelplaten, bestaand uit
hout-, vlas- of strovezels, bleek veel gevoeliger
voor vocht dan het traditionele dakbeschot,
guur 3.31. De oude dakpannen met hun matige kop- en zijsluiting lieten toch meer water
door dan goed was voor de vezelplaten. Vooral
aan de dakvoet hadden deze platen te lijden
van lekwater en opspattend water uit de goot.
Bovendien was het niet eenvoudig om tengels
en panlatten vast te nagelen. Met de opkomst
van de goedkopere triplexplaat (underlayment)
vielen de vezelplaten al snel uit de gratie, omdat
triplexplaat vergelijkbare eigenschappen heeft
als het traditionele dakbeschot. Rondom voorzien van mes en groef zijn triplexplaten zeer
geschikt om als dakbeschot dienst te doen. Ook
de nieuwste generatie vezelplaat, OSB (oriented
strand board), heeft vergelijkbare eigenschappen

06950432_boek.indb 88

Naast de afsluitende functie kreeg het dakbeschot


in de loop der jaren ook een belangrijke isolerende functie. De eerste vormen van dakisolatie
bestonden uit dekens van minerale wol die aan
de binnenzijde tegen het dakbeschot werden
aangebracht. Zo ontstond een zogenaamd kouddak. Problemen als gevolg van condensvorming
leidden tot het isoleren aan de buitenzijde van het
dakbeschot, het zogenaamde warmdak. Als basis
voor deze eerste generatie isolerende dakplaten
dienden de bekende vezel- en triplexplaten. Op
de platen wordt een laag PU-schuim gespoten, afhankelijk van de vereiste isolatiewaarde. Om deze
plaat meer stijfheid te geven, zijn er op de plaat
latten gelijmd die tevens dienstdoen als tengel,
guur 3.32-1. In de renovatie is een vergelijkbare
constructie te verwezenlijken door op het bestaande dakbeschot een plaat PU-schuim te leggen die samen met de tengels op het dakbeschot
wordt vastgeschroefd, guur 3.32-2.

Dakplaten met minerale wol


(stressed skin)
Op een vergelijkbare manier als bij de opgeschuimde plaat kan men een vezel- of triplexplaat voorzien van een pakket minerale wol. Aan
de buitenzijde is dit isolatiepakket afgewerkt met

16-02-2006 11:38:31

3 HELLENDE DAKEN

89

Figuur 3.32 Met kunststofschuim gesoleerd dak

een dampdoorlatende folie. Deze folie laat geen


regenwater door tijdens de opbouwfase van
het dak, maar kan wel eventueel condensvocht
afgeven aan de buitenlucht. Ook deze platen
hebben opgelijmde latten ten gunste van de
stijfheid en om als tengel te kunnen dienen,
guur 3.33.

Figuur 3.33 Dakplaat met minerale wol

Sandwichplaten
De meest toegepaste isolerende dakplaat is de
sandwichplaat. Deze bestaat uit twee dunne
hoogwaardige vezelplaten (34 mm) waartussen een laag kunststofschuim is aangebracht.
De onderste plaat is aan de zichtzijde geplasticeerd en kan onbehandeld in het zicht blijven.
De bovenste plaat is voorzien van een waterafstotende laag om bescherming te bieden in de
opbouwfase en de plaat ongevoelig te maken
voor lekwater. De laag kunststofschuim is EPS
(gexpandeerd polystyreen), XPS (gextrudeerd

06950432_boek.indb 89

polystyreen) of PU (polyurethaan). EPS wordt


het meest toegepast, omdat dit het goedkoopst
is. Wel is hierbij een grotere dikte vereist dan bij
XPS en PU om een vergelijkbare isolatiewaarde te
halen (totale plaatdikte ongeveer 140 mm voor
R = 3 m2 K/W). In de loop van de jaren is de
dikte van de dakplaten steeds toegenomen, omdat de isolatie-eisen toenamen en het ook rendabel bleef boven op de eis extra te isoleren. Vanaf
1999 raakte een andere aanpak in zwang.
De platen worden niet meer dikker, maar de isolatiewaarde van het kunststofschuim neemt toe,
waardoor de detaillering en de bevestigingstechnieken ongewijzigd kunnen blijven. De platen
zijn voorzien van opgelijmde tengels, waarbij de
randtengel tevens de langsnaad tussen twee aansluitende platen kan afdekken. Aan de binnenzijde wordt de naad afgewerkt met een speciaal
kunststof proel, guur 3.34-1.
De lengte van de platen is overeenkomstig
de lengte van het dakvlak, met een maximum
van 8 m. De randafwerking van de plaat kan
met of zonder rib worden uitgevoerd. Platen
met ingelijmde randribben zijn sterker en beter
te bevestigen. Bij overstekken kunnen aan deze
platen gemakkelijker de boeiboorden worden
bevestigd.
Voor verblijfsruimten stelt het Bouwbesluit, behalve aan thermische isolatie, ook eisen aan de
geluidsisolatie (20 dB). Als direct onder het dak
bijvoorbeeld een slaapvertrek is gelegen, moet
men aan deze geluideis voldoen. Omdat kunststofschuim weinig massa heeft, voldoen de ge-

16-02-2006 11:38:32

90

Figuur 3.34 Bevestiging dakplaat op gordingen

bruikelijke sandwichplaten niet aan deze eis. Een


oplossing voor dit probleem is het opnemen van
een plaat gipskarton in het totale pakket, guur
3.34-2.

Zelfdragende dakelementen
Het ter plaatse in lagen opbouwen van de dakconstructie is een overzichtelijke, maar arbeidsintensieve methode. De totale constructie neemt
daarbij nogal wat ruimte in beslag en ook de
condities waaronder moet worden gewerkt zijn
niet altijd optimaal. Dit kan ten koste gaan van
de uiteindelijke kwaliteit van het product. Het
streven naar een zo groot mogelijke effectieve
ruimte leidt tot constructies die weinig ruimte
opeisen. Een product waaraan hoge eisen worden gesteld, is eenvoudiger te vervaardigen in
een geconditioneerde omgeving. Al deze factoren hebben geleid tot het ontwikkelen van
geprefabriceerde zelfdragende dakelementen.
Het principe van zelfdragende dakelementen is

06950432_boek.indb 90

dat het dragende en afsluitende deel van de constructie (onderconstructie en ondergrond) als
n geheel worden samengesteld. Voor een pannendak betekent dit dus dat panlatten, daktengels, isolatie, dakbeschot, gordingen en
plafond als n pakket op de fabriek worden
vervaardigd en op de bouwplaats als n geheel
worden gemonteerd. Constructief bestaan er
twee verschillende methoden:
1 panelen in breedterichting dak;
2 panelen in lengterichting dak (scharnierkappen).
Uitgaande van de woningbouwsituatie geldt
voor beide methoden dat eerst de bouwmuren
worden opgetrokken. De elementen kunnen tussen of op de bouwmuren komen, guur 3.35.
1 Dragend in breedterichting
Volgens deze methode zijn zonder tussensteunpunten overspanningen tot 6 m te maken. De

16-02-2006 11:38:32

3 HELLENDE DAKEN

91

Figuur 3.35 Aansluiting zelfdragende dakelementen op bouwmuren

ander plaatmateriaal) gelijmd. Op deze manier


ontstaat er een stevige doos. Ook aan de kopeinden van de panelen, rondom de sparingen en op
de naden van de platen zitten ribben. Het element
ontleent zijn sterkte vooral aan de dikte. Om deze
reden zijn meerdere ribben toegepast, waarvan
de houtbreedte overeenkomt met de breedte van
gordingen in een vergelijkbare situatie, hoewel ze
aanzienlijk dunner zijn. De ruimte-winst zit vooral
hierin, dat de isolatie, meestal minerale wol, tussen
de ribben zit. Dit vereist wel een dampremmende
laag aan de warme kant van de isolatie. De daktengels worden vastgezet ter plaatse van de ribben
of worden op de dekplaat gelijmd.

Figuur 3.36 Montage dakelementen

elementen kunnen een standaardbreedte hebben


van bijvoorbeeld 1200 mm. Ook kunnen er elementen ter grootte van het complete dakvlak
worden gemaakt, guur 3.36.
Sparingen ten behoeve van dakvensters, dakkapellen en schoorsteenkanalen kunnen in het
element worden opgenomen. Kleine sparingen
voor bijvoorbeeld een ventilatiekanaal worden
later aangebracht, waarbij constructieve elementen niet mogen worden aangetast.
Het element is opgebouwd uit ribben die te vergelijken zijn met gordingen. Onder en boven de
ribben is een plaat triplex van 10 mm dik (of een

06950432_boek.indb 91

2 Dragend in lengterichting (scharnierkap)


Zoals de in de breedterichting dragende elementen vergelijkbaar zijn met een gordingenkap,
zo zijn scharnierkappen vergelijkbaar met een
sporenkap. De opbouw van de elementen is
vergelijkbaar met de voorgaande, met dit verschil dat de ribben nu niet van bouwmuur naar
bouwmuur lopen, maar van de nok naar de
dakvoet. De langsribben rusten gedeeltelijk in de
zwaardere ribben aan de kopkanten, guur 3.37.
Doordat de elementen in deze richting wat gunstiger worden belast, kunnen ze wel tot 10 m
lengte worden uitgevoerd. De standaardbreedte
van de elementen is 3200 mm. In het nokdetail
is duidelijk het scharnier te zien waaraan het
element zijn naam ontleent. Dit scharnier vormt
de verbinding tussen de twee delen van verschillende dakvlakken. Tijdens het transport naar de

16-02-2006 11:38:33

92

Figuur 3.37 Scharnierkap

bouwplaats liggen de twee delen opgevouwen,


met de onderkanten tegen elkaar. Bij het hijsen
scharniert de kap open en wordt zo op zijn
plaats gelegd, guur 3.38. De kap is ontworpen
volgens het 3-scharnierprincipe. Dit houdt in dat
er in de nok geen momenten resulteren. Extra
groot is de kracht in de richting van de dakvoet,
waar een spatkracht ontstaat. Deze kracht kan
worden opgevangen door een stevige verankering met de vloer. De verankering moet dus
vooral op het voorkmen van afschuiving zijn
gericht, guur 3.37.
Een variant op de doosuitvoering is die zonder
bovenbeplating. In plaats van de bovenbeplating
is er een dampdoorlatende, mensdragende folie
aangebracht. Deze folie wordt met de tengels
op de sporen vastgezet. De folie wordt aan de
randen van de elementen groter gehouden om
de naden tussen de verschillende elementen af
te dekken.

06950432_boek.indb 92

Figuur 3.38 Montage scharnierkap

16-02-2006 11:38:34

3 HELLENDE DAKEN

Staalplaatproelplaten
Geproleerde staalplaten hebben een vergelijkbaar toepassingsgebied als houtachtige plaatmaterialen. De vergelijkbare voordelen zijn:
grote oppervlakken;
gering eigen gewicht;
eenvoudig aan te brengen op alle soorten onderconstructie.
De platen kunnen prefab zijn opgeschuimd of
op de bouwplaats van een kunststof schuimplaat
worden voorzien. Voor grote dakvlakken valt de
keuze vaak op sandwichpanelen die de functies
plafond, dakbeschot, isolatie en dakbedekking in
n plaat hebben verenigd, guur 3.4-2.

3.4 Keramische dakbedekkingen


In de groep keramische dakbedekkingen wordt
onderscheid gemaakt tussen dak- en leipannen.
Het verschil zit in de vormgeving en de daarmee
samenhangende manier van aanbrengen. Alle
panmodellen zijn zodanig vormgegeven, dat
het hemelwater dat op de pannen komt, gericht
wordt afgevoerd. Ze vertonen op het dak dan
ook allemaal een lijnenspel dat van de nok naar
de dakvoet loopt.
Dakpannen kunnen worden ingedeeld in vlakke
en holle pannen, guur 3.39. Bij holle pannen is
door de schaduwwerking een sterker lijnenspel
te zien dan bij vlakke pannen. Om ten opzichte
van elkaar een goede waterdichte aansluiting te
maken, zijn ze voorzien van een prolering. De
prolering in de lengterichting van het dak is de
kopsluiting, de prolering in de breedterichting
de zijsluiting. Wat betreft vorm, afmeting en kleur
kijkt bij het onderscheid tussen vlakke en holle

93

pannen naar de vorm van de kopsluiting. Is de


kopsluiting vlak, dan noemt men dit een vlakke
pan.
Leipannen
De meest elementaire vorm van keramische
dakbedekking is de lei- of tegelpan, guur
3.40. Voor wat betreft het materiaal valt dit
product onder de verzamelnaam pannen,
maar wat betreft de vorm is het een lei of
tegel. De leipan ontleent zijn kwaliteit als
waterkerende dakbedekking uitsluitend aan
de overlap in zowel de breedte- als lengterichting. Het is een vrij zware dakbedekking,
omdat onder elke naad van de bovenste
schub een leipan moet zitten. Dit betekent
dat de leipannen overal twee lagen dik liggen.
Leipannen worden voornamelijk toegepast op
grote daken met een gevarieerde vormgeving,
zoals bij traditionele villas. Door de geringe
afmetingen kunnen leipannen gemakkelijk de
contouren van de diverse dakopbouwen volgen, zonder dat er veel geknipt moet worden
en zonder dat er brede loodstroken nodig zijn.

Figuur 3.40 Leipan

Keramische dakpannen

Figuur 3.39 Vlakke en holle dakpan

06950432_boek.indb 93

Achtereenvolgens worden besproken:


maatvoering, paragraaf 3.4.1;
dakvlakdetail, paragraaf 3.4.2;
nokdetail; paragraaf 3.4.3;
dakvoetdetail, paragraaf 3.4.4;
top- of kopgevelaansluitdetail, paragraaf
3.4.5;
afwerking speciale dakvormen, paragraaf
3.4.6.

16-02-2006 11:38:35

94

3.4.1 Maatvoering
Keramische pannen zijn al vanaf de Romeinse tijd
een beproefd dakbedekkingsmateriaal. Ze komen
voor in vele van oorsprong streekgebonden
modellen en afmetingen, zoals de Hollandse
of holle pan, de platte Friese, de tuile du Nord
of de monniken- en nonnenpannen uit ZuidEuropa. Voor de hierna behandelde details is
gekozen voor de Opnieuw Verbeterde Hollandse
pan (OVH), omdat dit panmodel in Nederland
het meest algemeen wordt toegepast. Figuur
3.41 bevat een overzicht van de in Nederland
geproduceerde keramische pannen. Naast deze
modellen zijn er in Nederland ook nog een groot
aantal modellen verkrijgbaar die in Belgi, Duitsland of Frankrijk worden geproduceerd.

Door het grote aantal modellen en formaten is


het voor keramische pannen moeilijk een algemeen maatvoeringsmodel te maken. Zo varieert
het benodigde aantal van tien tot 22 stuks per
m2. Voor de OVH-pan is dat ongeveer zestien
stuks per m2. Een eigenschap van keramische
producten is de geringe onderlinge maatafwijking. Daarnaast bestaan er tussen vergelijkbare
modellen van verschillende fabrieken ook nog
maatverschillen. De werkende maat wordt door
de fabrikant dan ook altijd bij benadering aangegeven. Voor de OVH-pan is dat: werkende
breedte circa 206, werkende lengte circa 312
(fabriek Thorn). Voor de werkende lengte wordt
over het algemeen de praktische benaming latafstand gebruikt.

Figuur 3.41 Overzicht in Nederland toegepaste panmodellen

06950432_boek.indb 94

Bron: Nedaco en Koramic

16-02-2006 11:38:36

3 HELLENDE DAKEN

95

Dakbreedte
Vooral bij relatief kleine dakvlakken is het belangrijk de afmetingen af te stemmen op het
panformaat. Vroeger, toen de zijsluiting van
de pan uitsluitend bestond uit een onderlinge
overlap, konden de pannen wat gemakkelijker in
of uit elkaar worden geschoven, om zodoende
in overeenstemming te komen met de breedte
van het dakvlak. Bij moderne pannen, met hun
zeer nauwkeurige zijsluiting, is deze marge veel
kleiner. De dakbreedte moet dan ook worden
afgestemd op de werkende breedte van de pannen. Het maximaal op te vangen maatverschil
is nooit groter dan een halve pan. De maximale
maatafwijking van de pannen mag +1 tot 1%
zijn. Dit betekent bij een werkende breedte van
206 mm een maximale afwijking van +2 mm of
2 mm per pan. Bij een speling van 2 mm per
pan is een dakbreedte van 50 pannen voldoende
om de maatverschillen op te vangen. Als deze
afstemming geldt voor kleine dakvlakken, geldt
dat zeker voor openingen in het dakvlak, zoals
dakkapellen en -vensters, zonnepanelen en
schoorstenen. Het is namelijk geen fraai gezicht
om langs deze dakopeningen of aan de randen
van het dakvlak met gezaagde pannen te worden geconfronteerd of een brede strook waterkerend materiaal (lood of gewapende folie) over de
buitenste pannenrij te zien lopen. Als het dakvlak
aan de zijkanten is opgesloten door bijvoorbeeld
een doorgaande muur, verdient dit veel aandacht, guur 3.42.
Bij de aansluitingen van dakvensters zijn de problemen het minst groot, omdat er vele typen
dakvensters zijn gemaakt op een veelvoud van
de meest gangbare panmodellen. De sparingen
voor deze dakvensters worden veelal gemaakt
nadat de pannen zijn uitgelegd of berekend.
Dakkapellen moeten op panbreedte worden gemaakt en geplaatst. Het grootste probleem doet
zich voor bij gemetselde schoorstenen op een
willekeurige plaats in het dakvlak. Deze schoorstenen staan of geheel vrij of tegen een bouwmuur aan. In beide gevallen is de maatvoering
bepaald vanuit de plattegrond, zonder directe
relatie met de pannen. Het is dan ook bijna niet
te voorkomen dat er rondom een schoorsteen
gezaagde pannen komen te liggen.

06950432_boek.indb 95

Figuur 3.42 Aansluitingen dakvlak aan doorgaande muur

16-02-2006 11:38:37

96

Overstek in relatie met dakbreedte


Een overstek heeft vanuit de tekening een bepaalde maat meegekregen. Het is handig om de
werkelijke maat van het overstek pas te bepalen
nadat de pannen in de breedterichting zijn uitgelegd. Op deze manier is het mogelijk altijd op
hele pannen uit te komen, zonder dat de pannen
te krap liggen. De maat van het overstek wijkt
bij deze werkwijze ook nooit meer dan 50 mm af
van de tekening, guur 3.43.

niet binnen de marge tussen de grootste en de


kleinste latafstand, dan is er een probleem. Een
gezaagde rij pannen is in dit geval geen kwalitatief goede oplossing. Zou men al besluiten om
voor deze oplossing te kiezen, dan komt alleen
de onderste rij daarvoor in aanmerking. Alle
pannen moeten immers met de neus achter de
panlat haken. Een andere oplossing is in dit geval
om de pannen verder in de goot te laten schieten, waarbij het nooit mag voorkomen dat de
pannen in het water hangen. Heeft het dak bij
de dakvoet een overstek, dan kan hier iets worden gewonnen, echter niet op een vergelijkbare
wijze als bij de overstekken aan de topgevel. De
maatvoering ligt hier in verband met de hoogte
veel vaster.
De enige juiste oplossing is om in de werkvoorbereidingsfase een uitslag van de daklengte te
maken. Bij een gegeven panmodel ligt de maat
van de onderste en de bovenste panlat vast. De
restmaat moet n de latafstand zijn. Is dat niet
het geval, dan kan de dakhelling iets worden
aangepast om zo tot een juiste daklengte te komen, guur 3.44.

Figuur 3.44 Daklengte bij OVH-pannen

Figuur 3.43 Overstek in relatie met dakbreedte

Daklengte
De daklengte wordt bepaald door de maat van
de plattegrond en de dakhelling. Omdat voor
alle panmodellen in een ideaal dakvoet- en nokdetail de plaats van de onderste en bovenste
pan vastligt, ligt de restmaat van de daklengte
automatisch vast. Deze restmaat moet worden
verdeeld in n latafstand. Ligt deze latafstand

06950432_boek.indb 96

Een nieuwe ontwikkeling op het gebied van keramische pannen is een uitvoering met variabele
kopsluiting, guur 3.45. Deze pannen hebben
een werkende lengte van 285-305 mm. Bij een
daklengte van ten minste acht pannen kan men
altijd op hele pannen uitkomen. Dit is vergelijkbaar met betonpannen, later in dit hoofdstuk
behandeld, waarbij de waterdichte aansluiting in
de lengterichting uitsluitend wordt gevonden in
hun onderlinge overlap. Daarbij wordt de minimale maat van de overlapping bepaald door de
dakhelling.

16-02-2006 11:38:37

3 HELLENDE DAKEN

Keramische pan voor zeer auwe daken


Erlus keramische dak- en leipannen heeft in
haar assortiment een pan die geschikt is voor
zeer auwe en gebogen daken. Door de bijzondere kop- en zijsluiting kunnen deze pannen toegepast worden op dakhellingen vanaf
10 en hebben ze een grote overlap. Zeer
opvallend en afwijkend van wat gebruikelijk is,
is de afvoer van het lekwater, guur 3.45. Behalve de bijzondere vorm heeft deze pan ook
een aantal bijzondere kleurstellingen. De uitvoering in titaanzilver kleurt afhankelijk van de
belichting van licht-grijs naar donker-antraciet.

97

3.4.2 Dakvlakdetail
De meeste keramische pannen, waaronder de
OVH-pan, zijn toepasbaar voor dakhellingen van
15 tot 75. Het normale toepassingsgebied ligt
tussen 25 en 50. Bij dakhellingen auwer dan
25 moet er een waterkerende laag in de vorm
van kunststoffolie of bitumenweefsel op het
dakbeschot aanwezig zijn. Deze laag moet dan
wel zodanig zijn gedetailleerd dat het eventuele
lekwater in de goot of buiten het gebouw wordt
afgevoerd. Bij dakhellingen steiler dan 50 moeten alle pannen met panhaken worden vastgezet, guur 3.46.

Figuur 3.46 Dakhelling geschikt voor keramische pannen

Panlatten en tengels

Figuur 3.45 Keramische pan voor zeer auwe daken


Bron: Lander Bouw Keramiek

06950432_boek.indb 97

De werkende lengte van de pan is de latafstand.


Dit is de maat van achterkant panlat tot achterkant volgende panlat, guur 3.47. De maat van
de panlatten is over het algemeen 22 32 mm.
De vaste plaats van de pan wordt bepaald door
deze met zijn neus achter de panlat te haken.
Dwars onder de panlatten liggen tengels van
minimaal 22 32 mm, h.o.h. 450 mm. De
tengels waren oorspronkelijk nodig om eventueel lekwater dat onder de pannen komt, onder

16-02-2006 11:38:42

98

Figuur 3.48 Ventilatie tussen dakplaat en -pannen

Figuur 3.47 Maatvoering OVH-pannen

de panlatten door naar de dakvoet af te voeren. Vroeger kon het water dat achter de panlat
bleef staan via de naden tussen het dakbeschot
naar binnen komen. Deze tengels werden ook
wel stoatten genoemd. Hun functie was het
afdekken van de naden bij de eerste vorm van
dakbeschot, namelijk de brede houten delen
zonder mes en groef. De term stoatten is vooral
goed te begrijpen bij het aanschouwen van een
dakrenovatie. Het is bijna onvoorstelbaar hoeveel
stof en door vogels aangedragen materialen er
onder een laag oude pannen kan liggen. Lange
tijd waren de tengels slechts 10 15 mm dik,
ruim voldoende om aan hun toenmalige functie
te voldoen.
Vanaf het moment dat men daken ging isoleren,
hebben de tengels een bijkomende functie
gekregen. Door het toepassen van isolerende
dakplaten is er een scherpe temperatuurgrens
ontstaan en daarmee een duidelijk aanwijsbare
plaats van het dauwpunt. Dit dauwpunt ligt over
het algemeen op de buitenkant van de isolerende dakplaat, dus daar waar condensvorming
optreedt. Om dit condensvocht af te voeren
is ventilatie nodig, guur 3.48. Deze ventilatie
wordt verkregen door een grote ruimte tussen
dakpannen en dakbeschot in combinatie met
een ventilerende nokconstructie. In dit verband
is het begrijpelijk dat leveranciers van dakpannen
de voorgeschreven tengeldikte aanpassen aan de

06950432_boek.indb 98

Figuur 3.49 Na aanbrengen dakelementen kunnen pannen


direct worden gelegd

Bron: Isodek Dakbouw

dakhelling: hoe auwer de dakhelling, des te dikker de tengel. Bij een steile dakhelling is immers
eerder sprake van natuurlijke trek. Behalve voor
de noodzakelijke ventilatie zorgt de luchtstroming tussen de dakpan en de dakplaat ook
voor drukvereffening, wat de kans op opwaaien
van de dakpannen verkleint.
Bij dakplaten die in de lengterichting van het
dakvlak lopen, zijn de tengels al in de fabriek op
de plaat gelijmd. Nagelen of schroeven is in de
dunne dakplaten nagenoeg onmogelijk. Dakplaten die in de breedterichting dragen, worden
op de bouwplaats van tengels voorzien. Panlatten worden dwars over de tengels genageld of
geschroefd. Zelfdragende dakelementen zijn op

16-02-2006 11:38:43

3 HELLENDE DAKEN

99

Figuur 3.50 Doorvoerpan voor rioolbeluchting

Bron: Koramic

de fabriek al van tengels en panlatten voorzien;


zelfs dakvensters kunnen al zijn aangebracht,
guur 3.49.

vogels. Onder de nestpan moet het dak voldoende vrije ruimte hebben, want de gierzwaluw
laat zich eerst vallen voor hij aan zijn scheervlucht begint.

Hulpstukken in dakvlak
Onder hulpstukken bij dakpannen wordt verstaan: alles wat met de pannen is mee te dekken
en wat geen gewone pan is. In het dakvlak kan
op een willekeurige plaats een doorvoerpan worden opgenomen voor bijvoorbeeld de beluchting van de standleiding van een riolering, guur
3.50, of voor de rookgasafvoer van een cv-ketel.
Nu de sluiting van de pannen en de detaillering
van nok en dakvoet zodanig worden uitgevoerd
dat vogels nog nauwelijks de kans krijgen om
onder de pannen te nestelen, komen nestpannen weer vaker voor. Deze pannen bieden de
gierzwaluw of de huismus een nestgelegenheid,
guur 3.51. In 25 jaar tijd is door de veranderde
dakdektechniek de huismus van schadelijk wild
verworden tot een bedreigde vogelsoort. Plaatsing van deze pannen is belangrijk: niet op het
zuiden, in verband met de warmte voor de jonge

Figuur 3.51 Gierzwaluwpan

06950432_boek.indb 99

Bron: Koramic

3.4.3 Nokdetail
Bij keramische pannen kan de nok met twee verschillende hulpstukken worden afgewerkt:
1 vorstpannen;
2 omloopvorsten.

1 Nokafwerking met vorstpannen


Een afwerking met vorstpannen, ook wel nokvorsten genoemd, is het meest gebruikelijk. Om
deze halfronde vorstpannen te kunnen bevestigen, is een houten regel nodig. Deze houten
regel wordt traditiegetrouw ruiter genoemd.
Oorspronkelijk was de ruiter een houten deel van
30 140 mm. Deze ruiter was bevestigd op
het vlakblijvende deel van de nokgording, guur
3.52. Het dakbeschot was bevestigd op de afgeschuinde zijden van de nokgording. De bovenste
panlat was zo hoog mogelijk aangebracht, precies hoog genoeg om de bovenste rij dakpannen
aan de panlat te kunnen haken. De ruimte tussen
de pannen en de vorstpannen werd opgevuld
met stukken dakpan en schrale specie. De vorstpan werd niet alleen vastgehouden door de
mortel, maar ook op de ruiter vastgeschroefd of
genageld. Hiertoe was onder in de sluiting van
de vorst een gaatje aanwezig. Deze constructie
had vaak tot gevolg dat de bovenste pannen
scheurden, doordat de verbinding veel te star
was. Vaak werd veel te sterke specie gebruikt.
Gescheurde pannen werden weer aangesmeerd

16-02-2006 11:38:43

100

Figuur 3.52 Traditionele bevestiging ruiter op nokgording

Vanaf ongeveer 1960 is men een aarzelend begin


gaan maken met het isoleren van daken. De
gangbare detaillering werd hierop aanvankelijk
niet aangepast. Naarmate de isolatiepakketten
in de loop der jaren dikker werden, werd de
ruiter steeds breder; een aangepaste detaillering
was onontkoombaar. Vanaf het moment dat
er isolerende dakplaten werden gebruikt, ging
men ook gebruikmaken van ruiterdragers. Bij
deze constructievorm worden de dakplaten pas
tegen elkaar gezaagd of, wat een betere dichting
geeft, met een iets openstaande voeg die wordt
afgeschuimd. De ruiterdrager wordt gemonteerd
op de tegenover elkaar liggende tengels, guur
3.54. Liggen de tengels niet precies tegenover
elkaar, dan moet er een extra stukje lat worden
aangebracht.

met nog sterkere specie, enzovoort. Het was


gebruikelijk dat jaarlijks de nok werd nagezien;
in veel streken werden dan tevens de in het zicht
blijvende specieranden wit gekalkt.

In de loop van de tijd is men de verbinding tussen de bovenste pan en de nokvorst bewust
exibeler gaan maken. Een materiaal dat hiervoor werd gebruikt, is gempregneerd schuimrubber, dat met een speciaal hulpstuk werd aangebracht, guur 3.53.

Figuur 3.54 Bevestiging ruiterdrager op tengels

Figuur 3.53 Flexibele voegvulling tussen pan en vorst

06950432_boek.indb 100

Zoals al bij het dakvlakdetail is aangehaald,


maakt het isoleren van daken ventilatie tussen
dakpannen en dakplaten noodzakelijk. Er moet
een luchtstroming kunnen plaatsvinden van de
dakvoet naar de nok. Dit is beslist onmogelijk
als de nokvorsten in de specie liggen. De hier
noodzakelijke ventilerende nokconstructie wordt
gecreerd door op de ruiter een kunststof ondervorst aan te brengen. Deze ondervorst zorgt
voor een waterdichte, maar tevens ventilerende
constructie, guur 3.55. Naast universele ondervorsten zijn er ook ondervorsten voor speciale
panmodellen. De ondervorsten worden afgedekt
met vorstpannen die met beugeltjes of schroeven in de overlapping op de ruiter worden bevestigd.

16-02-2006 11:38:45

101

3 HELLENDE DAKEN

Figuur 3.57 Ventilatiepan

Figuur 3.55 Ventilerende nokconstructie met ondervorst


en vorstpan

Bron: Koramic

2 Nokafwerking met omloopvorsten


Om de veel geroemde golving in een keramische
pan te accentueren en een nokconstructie zonder extra dichtingsmiddelen te construeren,

Bron: Koramic

kunnen omloopvorsten worden toegepast, guur


3.56. Een andere benaming voor omloopvorst is
zadelvorst. Dit is een vorstpan in dezelfde prolering, met dezelfde zijsluiting als de gewone pannen, waardoor de prolering van het ene dakvlak
over de nok doorloopt in het andere dakvlak.
Zadelvorsten worden dan ook in n keer met de
overige pannen meegedekt. Een variant hierop
is de ballonvorst, guur 3.56-2. Voorwaarde is
natuurlijk wel dat de in twee dakvlakken tegenover elkaar liggende pannenrijen ook werkelijk
recht tegenover elkaar liggen. Dit vereist een
zeer nauwkeurige maatvoering. Hoewel een nokconstructie met omloopvorsten als voldoende
ventilerend kan worden beschouwd, is er altijd
extra ventilatie te creren door ventilatiepannen,
guur 3.57. Deze ventilatiepannen zijn ook een
oplossing voor de ventilatie van een dakvlak dat
tegen een doorgaande muur aanloopt.

3.4.4 Dakvoetdetail
Er zijn standaard een aantal randvoorwaarden in
te vullen waaraan elk dakvoetdetail, guur 3.58,
moet voldoen:

Figuur 3.56 Omloopvorsten

06950432_boek.indb 101

Figuur 3.58 Dakvoetdetail

16-02-2006 11:38:46

102

1 onderste pan moet in zelfde lijn liggen als overige pannen;


2 regenwater moet ook bij hoge stroomsnelheid
in goot uitmonden;
3 ondereinde pan mag nooit in water hangen;
4 van dakvoet naar nok moet sterke luchtstroming onder pannen kunnen plaatsvinden;
5 vogels moeten niet onder pannen kunnen
nestelen;
6 ondereinde dakplaat moet worden beschermd
tegen opspattend water uit goot;
7 lekwater van onder pannen moet worden afgevoerd.

Alle pannen in dezelfde lijn


Keramische pannen vallen onder de schubvormige dakbedekkingen, dat wil zeggen, de
waterdichtheid wordt bereikt door de onderlinge
overlap van de pannen. Het ondereinde van de
bovenliggende pan ligt dus op het boveneinde
van de onderliggende pan. Aan het boveneinde
van de pan zit ook het neusje waarmee hij achter
de panlat haakt. Recht boven de panlat liggen
de pannen dus dubbel. Een uitzondering hierop
vormt de onderste rij pannen, deze ligt namelijk
direct op de panlat. Dit betekent dat zonder
extra maatregelen de onderste rij pannen gedoken ligt ten opzichte van de overige pannen.
De onderste panlat moet daarom worden opgehoogd en wel z ver, dat alle pannen in dezelfde
lijn komen te liggen. Hoeveel de onderste panlat
moet worden opgehoogd, is afhankelijk van de
materiaaldikte van de pan en de plaats waar
deze panlat wordt aangebracht. Hoe verder naar
beneden, des te dikker de panlat, guur 3.58.
Vroeger nam men als standaard aan: de onderste panlat ligt op zijn kant. Bij een panlat van
22 32 mm en een pandikte van 10 mm is dit
een vuistregel die nog steeds een aanvaardbare
oplossing geeft. De meest correcte oplossing is
te vinden door de onderste drie rijen pannen in
doorsnede te tekenen.

Pannenlijn valt binnen goot


Om er zeker van te zijn dat ook bij hoge stroomsnelheden al het regenwater in de goot wordt
opgevangen, moet de doorgetrokken pannenlijn
in de goot vallen. De pannenlijn is de (denkbeeldige) lijn getrokken over de holte van de pan,
guur 3.58. Hierover bestaat niet echt eenduidig-

06950432_boek.indb 102

heid. Zo zijn er andere deskundigen die, sprekend over de pannenlijn, uitgaan van de (denkbeeldige) lijn die over de wel van de pan wordt
getrokken. In dit verband heeft deze lijn dan ook
geen enkele betekenis.

Ondereinde pan nooit in water


Als er bij een verstopte gootafvoer water in de
goot blijft staan, mag het ondereinde van de pan
nooit in het water hangen. Om hiervan zeker te
zijn, mag de pan niet lager zitten dan 25 mm
boven de gootrand, guur 3.58. Een pan die
in het water hangt, zuigt water op, wat de levensduur van de pan vermindert en de onderste
panlat nat houdt. Bovendien kan een met water
verzadigde pan bij intredende vorst stukvriezen.

Ventilatie en weren van vogels


Gegarandeerde ventilatie en het weren van vogels
onder de dakpannen kunnen eenvoudig worden
gecombineerd door een vogelschrootproel toe
te passen. Om de luchttoevoer onder de pannen
te garanderen, moet er ruimte zijn tussen de pan
en de panlat en tussen de dakplaat en de panlat,
guur 3.59. Bij vlakke panmodellen is het vooral
de al eerder besproken ruimte tussen dakplaat
en panlat die ventilatie mogelijk maakt door het
toepassen van tengels. Bij holle panmodellen kan
ook de ronding in de pan worden benut om de
noodzakelijke ventilatie te bereiken. Deze ronding
bood vogels altijd de gelegenheid onder de dakpannen te komen en daar hun nest te bouwen.
Zo zijn altijd aanzienlijke isolatiepakketten van
hooi en stro aangebracht. De aanwezigheid van
isolatiepakketten verhinderde de ventilatie onder
de pannen, maar had ook voordelen omdat toentertijd de daken niet waren gesoleerd. Een wat uit
de mode geraakte oplossing hiervoor was de
onderpan, guur 3.60. Deze vrij dure oplossing
belemmerde uiteindelijk ook de gewenste ventilatie. Een goedkope maar zeer functionele oplossing is het vogelschrootproel, guur 3.61. Dit
kunststof proel wordt eenvoudig op de onderste
panlat genageld of geniet en maakt de ruimte
onder de pannen ontoegankelijk voor vogels,
terwijl er voldoende openingen voor luchttoevoer
zijn. Deze exibele proelen kunnen eenvoudig
de vorm van vele panmodellen aannemen.

16-02-2006 11:38:47

3 HELLENDE DAKEN

Dakhelling

Vrije tengelhoogte

1520

38 mm

2030

32 mm

30

22 mm

Figuur 3.59 Vrije tengelhoogte bij vlakke panmodellen

Figuur 3.60 Onderpan

Bron: Koramic

Figuur 3.61 Vogelschrootproel

Bron: Lafarge

103

Beschermen dakplaat
De dakplaat kan aan het ondereinde zijn voorzien van een randrib, waardoor deze plaat sterker is en het isolatiemateriaal geen prooi wordt
voor pikkende vogels. Deze randrib zit op zijn
beurt erg dicht in de buurt van water, wat om
bescherming vraagt. Een zeer afdoende oplossing is het toepassen van een spatstrook die op
het ondereind van de dakplaat is geplakt. Deze
spatstrook kan zowel de randrib beschermen als
het isolatiemateriaal van een dakplaat zonder
randrib. Een combinatie tussen spatstrook en vogelschrootproel is ook een mogelijkheid, guur
3.62. Een ultieme oplossing is de combinatie van
spatstrook, vogelschrootproel en onderste panlat, het zogenaamde dakvoetproel, guur 3.63.

Figuur 3.63 Dakvoetproel

Bron: Lafarge

Afvoeren lekwater
Lekwater dat onder de pannen komt, loopt over
de dakplaat naar de dakvoet. Om dit water goed
af te voeren, zijn er twee principeoplossingen
mogelijk:
1 afvoer naar goot;
2 afvoer onder gootbodem door tot buiten de
gevel.

Figuur 3.62 Combinatie vogelschrootproel en spatstrook


Bron: Lafarge

06950432_boek.indb 103

Wat in elk geval moet worden voorkomen, is


dat het lekwater tussen de gootbekleding en de
eventuele gootbodem terechtkomt. Daar kan het
niet weg en tast het uiteindelijk de constructie
aan. Door op het ondereinde van de dakplaat
een plakstrook aan te brengen, loopt het lekwater in de goot. Deze strook kan tevens de

16-02-2006 11:38:48

104

functie van spatstrook hebben. De tengels lopen


over deze plakstrook heen of stoppen voor de
plakstrook. In het eerste geval moet de plakstrook al op de fabriek zijn aangebracht, voordat
de tengels worden opgelijmd.
Er kan ook bewust voor worden gekozen het lekwater onder de gootbekleding door af te voeren.
Vooral bij daken met een (klein) overstek en een
goot die in het dakvlak ligt, is dit een eenvoudige en goede oplossing, guur 3.58.

ceptabel. Een ander punt van aandacht is dat


de loodslabbe over de binnenspouwmuur loopt,
en in de spouw naar beneden loopt, richting
buitenspouwmuur, guur 3.65. Om dit detail zo
strak mogelijk uit te voeren, is een verholen goot
de aangewezen oplossing. Een verholen goot
van zink (verscholen onder de wel van de pan)
moet wel in de goot uitmonden. Om het dak in

3.4.5 Kopgevelaansluitdetail
Het detail waarin de aansluiting tussen het dakvlak en de kopgevel zichtbaar wordt gemaakt,
wordt altijd in de richting loodrecht op het
dakvlak weergegeven. Op die manier is de ware
vorm van de dakplaat en de dakpan te zien. Voor
dit detail zijn drie principeoplossingen te construeren:
1 dakvlak ligt binnen doorgaande gevel;
2 dakvlak eindigt gelijk met buitenkant gevel;
3 dak heeft overstek.

1 Dakvlak binnen doorgaande gevel


In een traditionele vormgeving, zoals een tuitgevel, loopt de gevel boven het dak iets door,
waarmee (bij een zadeldak) automatisch het
dakvlak ligt opgesloten tussen de topgevels. In
de tijd waarin uitsluitend massieve buitenmuren
werden geconstrueerd, gaf dit detail geen grotere problemen dan op andere plaatsen in de
constructie. Een ingemetselde strook lood die
over de pannen werd gelegd moest een waterdichte aansluiting bewerkstelligen, guur 3.64.
Het op zichzelf niet waterdichte metselwerk
bleek dan vaak toch de zwakke schakel in de
constructie. De breedte van het dakvlak was hier
meestal geen probleem, omdat deze constructie
voorkwam in een tijd waar de zijsluiting van de
pannen uitsluitend uit een overlapping bestond.
Door de pannen ruimer of krapper te leggen was
het niet moeilijk om op de gewenste breedte uit
te komen. Ook tegen een bredere loodslabbe
had men geen bezwaar.
Bij een gelijkblijvende vormgeving wordt dit
detail tegenwoordig vanzelfsprekend uitgevoerd
met een spouwmuur. In combinatie met
moderne pannen met hun geproleerde zijsluiting moet de dakbreedte wel goed uitkomen.
Een brede loodslabbe is hier eigenlijk niet ac-

06950432_boek.indb 104

Figuur 3.64 Dakvlak binnen massieve gevel als topgevel

Figuur 3.65 Dakvlak binnen spouwmuur als topgevel

16-02-2006 11:38:48

3 HELLENDE DAKEN

de tegenovergestelde richting ook zo strak mogelijk uit te voeren, is het gebruik van dubbele
welpannen de aangewezen oplossing, guur
3.66. Om dit detail geheel volgens de huidige
normen uit te voeren, is er een koudebrugonderbreking in de binnenspouwmuur nodig, waarvoor men cellulair glas kan kiezen.
2 Dakvlak gelijk met buitenkant gevel
Het meest eenvoudige topgeveldetail is de uitvoering met een kant- of gevelpan, waarbij het

Figuur 3.66 Dubbele welpan en verholen goot bij topgevel

105

dakvlak gelijk met de gevel eindigt. Behalve de


vanzelfsprekende waterdichtheid zijn de spouwventilatie en de koudebrugonderbreking belangrijke aandachtspunten. Men kan hier kiezen voor
een oplossing waarbij de dakplaat over de gevel
heen loopt of voor een oplossing met de dakplaat tussen de gevels. Deze keuze wordt mede
bepaald door het type dakplaat. Ligt bijvoorbeeld de dakplaat van een gordingenkap tussen
de gevels, dan moeten de panlatten wel over de
gevel heen lopen, omdat anders de gevelpannen
niet kunnen worden vastgelegd, guur 3.67. In
dit geval sluiten de gevelpannen dus direct aan
op het gevelmetselwerk.
Loopt de dakplaat door over de gevel en is de
beindiging gelijk met de gevel, dan kan de
kantpan de dikte van de dakplaat niet geheel
afdekken en moet er eerst een boeiboord tegen
de dakplaat worden aangezet. Dit boeiboord,
liefst van onderhoudsarm materiaal, maakt dan
de waterdichte aansluiting tussen de gevel en de
dakplaat, terwijl de kantpan zorgdraagt voor een
waterdichte randaansluiting tussen dakplaat en
dakbedekking, guur 3.68.
In vroeger tijden, toen de kantpan als hulpstuk
nog niet in gebruik was, werd de buitenste
pannenrij ook wel in de specie gelegd en met
een specierand afgewerkt. Het al eerder besproken probleem van gescheurde pannen als gevolg
van te sterke specie kwam ook op deze plaats
vaak voor, guur 3.69.

Figuur 3.67 Gevelpan op muur

06950432_boek.indb 105

Figuur 3.68 Dakplaat loopt over muur

16-02-2006 11:38:49

106

Figuur 3.69 Buitenste pannenrij in specie

3 Topgevel met overstek


Een overstek kan een sterk beeldbepalend element zijn in de totale uitstraling van een gebouw, zeker als het is afgewerkt met een breed
boeiboord. Een overstek kan ook dienen ter
bescherming van de gevel. Een groot deel van
de gevel kan hierdoor namelijk tegen de directe
invloed van neerslag worden beschermd. De
breedte van het overstek is minimaal gelijk aan
de dikte van het zelfdragende dakelement als
dit over de gevel heen steekt. In de regel wordt
daarbij de dakrand afgewerkt met kantpannen,
guur 3.70. Bij een gordingenkap in combinatie
met een isolerende dakplaat kan dit totale pakket erg dik worden. Om hier de breedte van het
boeiboord te beperken, kunnen de gordingen
worden verjongd: het smaller maken van de uit
de gevel stekende delen van de gordingen,
guur 3.71.

Figuur 3.71 Gordingenkap met overstek

3.4.6 Afwerking speciale dakvormen


Om een pannendak zo compleet mogelijk af
te werken, zijn er naast de al besproken hulpstukken nog een aantal hulpstukken die vooral
worden toegepast op plaatsen waar twee van de
afzonderlijk besproken details elkaar ontmoeten.
Voorbeelden hiervan zijn de gevelonderpan links
en rechts en de begin- en eindvorst guur 3.72.
Ook voor de afwerking van speciale dakvormen
zijn er hulpstukken in de handel. Zo is er de
knikpan voor het mansardedak, guur 3.73-1, de
chaperonpan voor het zadeldak, guur 3.73-2, en
het broekstuk voor het schilddak, guur 3.73-3.
Een totaaloverzicht van de in Nederland bekende
en meer of minder toegepaste panmodellen is
nauwelijks te geven; hiervoor wordt verwezen
naar de uitgaveTabellen voor bouw- en waterbouwkundigen en documentatie van fabrikanten.

Daar waar twee dakvlakken onder een inwendige


hoek aansluiten, spreekt men van een kilkeper.
Op deze plaats wordt dan ook een constructie
verkregen die technisch aan de voorwaarden van
een goot moet voldoen, de zogenaamde kilkeper- of kilgoot, guur 3.74. Op een uitwendige hoek van twee elkaar ontmoetende dakvlakken krijgt men een hoekkeper. Deze wordt op
een vergelijkbare manier afgewerkt als de nok,
guur 3.75.

Figuur 3.70 Overstekende dakplaat met kantpannen

06950432_boek.indb 106

16-02-2006 11:38:51

3 HELLENDE DAKEN

3.5 Betonnen dakpannen


Kleur, vorm en materiaal zijn bij sommige producten vanouds zo sterk met elkaar verbonden,
dat er bijzondere omstandigheden nodig zijn om
dit beeld te doorbreken. Een product waarvoor
dit zeker geldt, is de dakpan. Eeuwenlang was de
keramische pan de aangewezen harde dakbedekking voor hellende daken.
De enorme vraag naar woningen begin jaren
zestig veroorzaakte een grote vraag naar dak

107

pannen, maar ook naar een hogere productiesnelheid. Het was een ideale tijd om een nieuw
product op de markt te brengen: de betonpan.
Samengesteld uit cement en zand waren betonpannen sneller en goedkoper te produceren dan
keramische pannen. Hierbij kwam nog het voordeel van de grotere afmetingen. Van de eerste
generatie betonpannen gaan er ongeveer tien in
een m2, tegenover zestien stuks OVH.
Toepasselijk in dit verband is de naam van de
eerste betonnen dakpan, de sneldekpan, die in
het algemeen taalgebruik synoniem stond voor
betonpan. Deze pan, met een afmeting van
332 420 mm, werd aanvankelijk alleen in de
kleur antraciet geleverd. Afgezien van de economische voordelen had deze pan weinig te
bieden. De kleur, vorm en materiaalcombinatie

Figuur 3.72 Hulpstukken voor keramische pannen

06950432_boek.indb 107

Bron: Koramic

16-02-2006 11:38:51

108

Figuur 3.74 Kilkeperdetail

Figuur 3.75 Hoekkeperdetail

Figuur 3.73 Afwerking speciale dakvormen

Bron: Koramic

van de keramische dakpan zaten er te vast ingeslepen. Er bleef grote behoefte bestaan een eenkleurige, sterk golvende dakbedekking. Fabrikanten ondernamen een poging om de uitstraling
van de keramische pan te koppelen aan de voordelen van de betonpan. Er kwamen meer kleuren
en meer vormen, kleinere afmetingen en een
oppervlaktebehandeling die sterk overeenkomt
met die van de keramische pan. Tegenwoordig

06950432_boek.indb 108

zijn alle gewenste vormen en kleuren waarin de


keramische pan voorkomt, ook in beton verkrijgbaar. Een fabrieksgarantie van dertig jaar op waterdichtheid, vorstbestendigheid en weerstand
tegen breuk geven de kwaliteit van dit product
duidelijk weer.
Achtereenvolgens worden besproken:
maatvoering, paragraaf 3.5.1;
dakvlakdetail, paragraaf 3.5.2;
nokdetail, paragraaf 3.5.3;
kopgevelaansluitdetail, paragraaf 3.5.4;
hulpstukken, paragraaf 3.5.5.

16-02-2006 11:38:52

3 HELLENDE DAKEN

3.5.1 Maatvoering
Alle betonpannen hebben een zodanige afmeting, dat hiermee een modulaire maatvoering
mogelijk is. De pannen hebben een werkende
breedte van 200 of 300 mm. De lengte kan per
panmodel sterk variren. Het benodigde aantal
per m2 varieert van 9,7 tot 16,4 stuks. De alom
bekende sneldekpan, die verderop steeds als
voorbeeld wordt genomen, heeft een afmeting
van 332 420 mm, guur 3.76. Bij een standaardoverlap van 75 mm zijn er 9,7 stuks per m2

Afmetingen: 332 420 mm


Gem. werkende breedte: 300 mm
Gewicht: 42 N
Aantal per m2: 9,7 bij overlapping 75 mm
Gewicht per m2: circa 410 N bij overlapping
75 mm
RBB-dakpannen worden geleverd onder
KOMO attest-met-certicaat.
Waterdichtheid, vorstbestendigheid en weerstand tegen breuk: conform NEN 7044, schriftelijk gegarandeerd gedurende dertig jaar.
Figuur 3.76 Afmetingen RBB-Cisar-sneldekpan Bron: Lafarge

109

nodig. Het werkelijk benodigde aantal per m2


wordt bepaald door de dakhelling en -lengte.

Dakbreedte
Een modulaire maatvoering is voor een kwalitatief hoogstaand werk eigenlijk een vereiste. De
totale dakbreedte met of zonder overstek is
n 300. Omdat voor het type sneldek ook halve
pannen kunnen worden geleverd, is n 150 ook
mogelijk. Voor dakopeningen geldt een breedte
van n 300 of n 150. Afwijken van deze manier
van maatvoeren is niet aan te bevelen, omdat
de maximale panspeling slechts +1 of 1 mm is.
Deze speling kan dan beter worden gebruikt om
eventuele onnauwkeurigheden te corrigeren,
guur 3.77.
Daar waar de hoofdbouw niet modulair is gemaatvoerd, kan men door gebruik te maken van
gevelpannen met of zonder overstek toch een
dak op de juiste maat uitvoeren. Prefab-dakkapellen en -dakvensters vormen geen probleem;
de maatvoering hiervan is perfect afgestemd op
de maat van de pannen, guur 3.78. Een gemetselde schoorsteen is wel een punt van zorg. Het
is nauwelijks uitvoerbaar om die precies op pannenmaat door het dak te prikken.

Daklengte
Doordat betonpannen geen geproleerde kopsluiting hebben, kan elke willekeurige daklengte
met deze pannen worden gedekt zonder pannen
te zagen of slechte details te creren. Als daklengte wordt gerekend de maat van het ondereinde van de dakplaat tot de hartlijn van de nok,
gemeten over de bovenkant van de tengel. De
plaats van de onderste en bovenste pannenrij ligt
vast, guur 3.79. Het overblijvende deel wordt
zodanig verdeeld, dat er een minimale onderlinge overlap ontstaat van 75 mm. Bij gebruik

Figuur 3.77 Dakbreedte bij RBB-sneldekpan

06950432_boek.indb 109

16-02-2006 11:38:53

110

Figuur 3.78 Uitbouwen en dakopeningen bij RBB-sneldekpan

Figuur 3.79 Lengtemaatvoering bij RBB-sneldekpan

van gevelpannen is de maximale overlap


125 mm.
De minimale overlap van 75 mm geldt voor een
dakhelling van 30. Wordt de dakhelling auwer,
dan neemt de overlap toe om een waterdichte
aansluiting te garanderen, guur 3.80.
Dakhelling

Maximale
latafstand

Minimale
overlapping

30
2530
17,525

345 mm
335 mm
325 mm

75 mm
85 mm
95 mm

3.5.2 Dakvlakdetail
Het normale toepassingsgebied voor betonpannen zijn dakhellingen tussen 17,5 en 90. Voor
dakhellingen tussen 17,5 en 15 is onder de
pannen een waterkerende folie vereist. Voor dakhellingen auwer dan 15 is een waterdichte
onderconstructie vereist. Dakhellingen kleiner
dan 20 komen in combinatie met dakpannen
maar zelden voor. Het feit dat dakvensters niet
toepasbaar zijn bij dakhellingen kleiner dan 20
en het feit dat er van dergelijke daken weinig is
te zien, pleit voor niet te auwe daken. De ondergrond voor betonpannen is exact gelijk aan
die voor keramische pannen.

Bij toepassing van gevelpannen is de minimale


latafstand 295 mm.

Tengels en panlatten

Figuur 3.80 Latafstand bij verschillende dakhellingen

De minimaal vereiste vrije tengelhoogte bij betonpannen is 10 mm. Om ook bij auwere daken

06950432_boek.indb 110

16-02-2006 11:38:54

3 HELLENDE DAKEN

een goede ventilatie te waarborgen, wordt een


tengelhoogte van 22 mm aanbevolen. Omdat
betonpannen minder vorstgevoelig zijn dan keramische pannen, worden hier geen eisen gesteld
aan de relatie tussen tengelhoogte en dakhelling.
Aan de afmetingen van de panlatten worden wel
aanvullende eisen gesteld. Bij een gebruikelijke
tengelafstand van 300 mm is een panlat van
22 32 mm voldoende. Wordt de tengelafstand
groter, dan worden de panlatten zwaarder van
afmeting, guur 3.81.
H.o.h.-afstand
tengels/ribben

Minimale afmeting
panlat

in mm

in mm

0330
331480
481520
521620

22 32
22 36
24 36 of 22 40
24 38 of 22 40

111

3.5.3 Nokdetail
Het leveringsprogramma van niet-vlakke betonpannen kent voor de afwerking van de nok maar
n type hulpstuk, namelijk de schubvorst. Deze
is ten opzichte van de keramische pan vergelijkbaar met de vorstpan. Ook hier wordt het
principe van de betonpan, waarbij de kopsluiting
uitsluitend bestaat uit een overlap, doorgezet.
De schubvorsten worden aan de lage kant met
speciale vorsthaken op de ruiter vastgeschroefd
en wel zodanig, dat de schubvorst niet op spanning wordt gezet, guur 3.82.
Aan de hoge kant wordt de schubvorst tegen
opwaaien beschermd door de haak. Om over de
totale dakbreedte op hele schubvorsten uit te
komen, kan de overlap groter of kleiner worden
gemaakt en is op de vorsthaak af te lezen, guur
3.83.

Figuur 3.81 Panlatafmetingen bij verschillende tengelafstanden

Hulpstukken in dakvlak
Evenals bij keramische pannen is er een scala
van hulpstukken verkrijgbaar om doorvoeren,
bijzondere aansluitingen en dakranden zo goed
mogelijk in het dakvlak in te passen. De belangrijkste en meest voorkomende hulpstukken in het
dakvlak zijn de doorvoer-, combinatie-, gierzwaluw- en ventilatiepan.

Figuur 3.82 Schubvorst

06950432_boek.indb 111

Bron: Lafarge

Figuur 3.83 Vorsthaak

Bron: Lafarge

Met schubvorsten alleen is de nok niet waterdicht; hiervoor is ook nog een kunststof ondervorst nodig. De ventilerende nokconstructie die
al bij de keramische pannen is beschreven, is
vanuit de constructie met betonpannen ontwikkeld.
Om een waterdichte en ventilerende nokconstructie te garanderen, kan worden gekozen uit
twee typen ondervorsten:
1 universele ondervorst;
2 geproleerde ondervorst, guur 3.84.
De universele ondervorst vormt zich bij montage
in het contraproel van de pan en is daarmee voor
diverse panmodellen (ook keramische) geschikt.
De geproleerde stijve ondervorst is speciaal
gemaakt voor een bepaald panmodel en volgt
precies het panproel. Hiermee is een gegarandeerde ventilatie mogelijk zonder grote openingen (Bouwbesluit: openingen in uitwendige
scheidingsconstructies maximaal 10 mm). De
ondervorsten worden geleverd in de kleur van de

16-02-2006 11:38:55

112

van een panhaak; bij de linkergevelpan moet de


pan ernaast met een panhaak worden vastgezet.
De gaten voor de schroeven zijn al in de fabriek
in de pan aangebracht.

Figuur 3.84 Geproleerde ondervorst

Bron: Lafarge

pan. In combinatie met gevelpannen geeft het


toepassen van een begin- en eindvorst een perfecte afwerking.
3.5.4 Dakvoetdetail
De randvoorwaarden waaraan een dakvoetdetail
moet voldoen, zijn ook bij betonpannen onverkort van toepassing, zie hiervoor paragraaf 3.4.1.
3.5.5 Kopgevelaansluitdetail
Bij betonpannen is het gebruik van gevelpannen
min of meer vanzelfsprekend. Of dit met of zonder overstek gebeurt, maakt voor het detail niet
veel verschil. In alle gevallen moeten de gevelpannen worden verankerd met twee schroeven
met neopreen volgringen, guur 3.85. De rechtergevelpan moet bovendien worden voorzien

Figuur 3.85 Verankering gevelpan

06950432_boek.indb 112

Bron: Lafarge

3.5.6 Hulpstukken
Ook voor betonpannen is een groot aantal hulpstukken leverbaar om een dakvlak zo compleet
mogelijk af te werken. In guur 3.86 is een
selectie van deze hulpstukken te zien. Het aantal
panmodellen neemt sterk toe om zo tegemoet
te komen aan de hang naar keramische pannen.
Voor wat betreft vorm en kleur zijn de verschillen
vaak nauwelijks waarneembaar. Door ook nog
gebruik te maken van granulaten als grondstof,
wordt het product steeds aantrekkelijker in het
kader van Duurzaam Bouwen.

3.6 Verankering dakpannen


Volgens het Bouwbesluit moet een keramisch
pannendak voldoen aan NEN 6702 Technische
grondslagen voor bouwconstructies TGB 1990
Belastingen en vervormingen en NEN 6707
Bevestiging van dakbedekkingen Eisen en
bepalingsmethoden. In NPR 6708 Bevestiging van
dakbedekkingen Richtlijnen worden de eisen van
NEN 6707 toegelicht met rekenvoorbeelden.
De rekenmethode volgens NPR 6708 stelt daarbij
de volgende randvoorwaarden:
1 open of gesloten gebouwen;
2 open of gesloten onderdak;
3 maximale nokhoogte 20 m;
4 muurspouw mag niet in open verbinding
staan met dakspouw;
5 eventuele folie onder pan mag niet in contact
kunnen komen met pan;
6 toepassing genormeerde panhaken.
De berekening van de verankeringen volgens
NEN 6707 is vrij gecompliceerd; leveranciers van
dakpannen zijn echter altijd bereid de nodige
adviezen te geven. In de verankeringsberekening
volgens NPR 6708 moeten de volgende zaken
betrokken worden:
1 windgebied;
2 bebouwd of onbebouwd gebied;
3 gebouwhoogte;
4 stuwdruk;

16-02-2006 11:38:56

3 HELLENDE DAKEN

afmeting randzones;
stuwdruk in dakzones;
weerstand dakpannen;
verankering per dakzone.

1 Windgebied
Nederland is opgedeeld in drie windgebieden
met elk een eigen stuwdrukwaarde voor de

06950432_boek.indb 113

Figuur 3.86 Hulpstukken betonpannen

5
6
7
8

113

Bron: Lafarge

wind. Men moet bepalen in welk windgebied


het gebouw is gelegen, guur 3.87.
2 Bebouwd of onbebouwd gebied
NEN 6702 en de bijlagen van NPR 6708 geven
een nogal complexe methode om vast te stellen
of het gebouw in bebouwd of onbebouwd gebied ligt. In geval van twijfel is het raadzaam uit
te gaan van onbebouwd gebied.

16-02-2006 11:38:56

114

Figuur 3.89 Randzones volgens NEN 6702

3 Gebouwhoogte href
De referentiehoogte van het gebouw moet worden bepaald. Hiermee duidt men de hoogte van
de nok tot het maaiveld aan. Voor de berekening
volgens NPR 6708 geldt een maximumhoogte
van 20 m.

Figuur 3.87 Windgebieden

Hoogte

Gebied I

Gebied II

in m

Onbebouwd

Bebouwd

Onbebouwd

2
<3
<4
<5
<6
<7
<8
<9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20

640
700
780
840
900
950
990
1020
1060
1090
1120
1140
1170
1190
1210
1230
1250
1270
1290

640
640
640
640
640
640
640
640
700
760
810
860
900
940
980
1020
1050
1080
1110

540
540
620
680
730
780
810
850
880
910
940
960
990
1010
1030
1050
1070
1090
1100

Gebied III
Bebouwd
540
540
540
540
540
540
540
540
590
640
680
720
760
790
820
850
880
900
930

Onbebouwd
460
460
490
550
590
630
670
700
730
760
780
800
820
840
860
880
900
910
930

Bebouwd
460
460
460
460
460
460
460
460
500
540
580
610
640
670
700
720
750
770
790

Figuur 3.88 Stuwdruk wind pw in N/m2

06950432_boek.indb 114

16-02-2006 11:38:58

3 HELLENDE DAKEN

4 Stuwdruk pw
In guur 3.88 kan vervolgens de stuwdrukwaarde pw van de wind worden afgelezen die
voor het gebouw van toepassing is.

5 Afmeting randzones
De afmetingen van de randzones c, r, s, t en u,
guur 3.89 en 3.90, moeten worden bepaald.
Aan de hand van de voorwaarden in guur 3.91
wordt bekeken welke regel voldoet. De breedte

115

Figuur 3.90 Randzones verschillende dakvormen volgens NEN 6702

06950432_boek.indb 115

16-02-2006 11:38:58

116

Regel Voorwaarden

Dakzonebreedte a

Dakhelling in

d1 d2 en d1 3h

0,1d1

II

d2 < d1 en d2 3h

0,2d2

III

d1 d2 en d1 > 3h
en d2 > 3h

0,04d1
of 0,45h

IV

d2 < d1 en d1 > 3h
en d2 > 3h

0,04d2
of 0,45h

15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
85
90

Figuur 3.91 Afmetingen randzones (voorwaarden)

Dakhelling Dakzone
in

1030
3055
5590

1,20
0,90
0,90

0,96
0,90
0,72

0,48
0,60
0,48

0,40
0,48
0,40

0,48
0,48
0,40

cx

1,06
1,06
1,05
1,04
1,02
0,99
0,95
0,91
0,86
0,80
0,74
0,67
0,60
0,52

Figuur 3.93 Weerstandsfactor cx (zadeldak met gesloten


onderdak)

Figuur 3.92 Stuwdrukfactor in dakzone (zadeldak met


gesloten onderdak)

Dakzone

van randzone a is afhankelijk van de verhouding


tussen de lengte (d2), breedte (d1) en goothoogte (h) van het gebouw. Voor de waarde van
a moet altijd ten minste 1 m worden aangehouden.

Pd
Rd
Verankering
Breedte a in m

Figuur 3.94 Bepaling verankering

6 Stuwdruk in randzones pd in N/m


De rekenwaarde van de stuwdruk in de randzones (pd) berekent men door de stuwdruk (pw)
te vermenigvuldigen met de stuwdrukfactor uit
guur 3.92.
2

7 Weerstand dakpannen Rd in N/m2


Nu bepaalt men de rekenwaarde van de weerstand van de dakpannen tegen opwaaien (Rd).
Deze vindt men door het gewicht per m2 van de
dakpannen te vermenigvuldigen met de vaste
factor (0,9) en de weerstandsfactor uit guur
3.93 (Rd = 0,9 cx gewicht in N/m2). Het gewicht is afhankelijk van het dakpanmodel en de
overlap. Hiervoor moet men de technische gegevens van de verschillende panmodellen raadplegen. De verkregen gegevens worden ingevuld
in guur 3.94. Als de gevonden weerstand Rd
kleiner is dan de waarde van de stuwdruk pd, is
het nodig de dakzone te verankeren.

06950432_boek.indb 116

8 Verankering per zone


Hierbij wordt de rekenwaarde van de bevestigingsmiddelen (panhaken) en het aantal per m2
genomen. Bij het gebruik van genormeerde panhaken voldoet in de meeste gevallen een dambordsgewijze verankering, dat wil zeggen, n
panhaak om twee dakpannen vast te zetten,
guur 3.95. In alle situaties wordt voor de rand
en nok van het dak een rekenwaardeweerstand
tegen afwaaien van 200 N/m2 geist. Hieruit volgt
dat vorsten, gevelpannen, chaperonpannen en
alle pannen rondom dakdoorbrekingen onder
alle omstandigheden moeten worden vastgezet.
In plaats van per situatie een berekening te
maken, kan men ook gebruikmaken van guur
3.101 en 3.102. De cijfers hierin komen voort uit
berekeningen.

16-02-2006 11:38:59

3 HELLENDE DAKEN

117

Figuur 3.97 Dubbele panhaak

Bron: Koramic

Figuur 3.98 Klikhaak

Bron: Koramic

Figuur 3.99 Vorstklem

Bron: Koramic

Figuur 3.95 Dambordsgewijze verankering

RBB-euro-panhaak

Rekenwaarde

RBB sneldek
RBB neroma
RBB utrechter
RBB tuile du nord
RBB stonewold
RBB astratto

240 N
240 N
240 N
200 N
130 N
130 N

Figuur 3.96 Rekenwaarde RBB euro panhaken


(TNO-getest)

Voorbeeld
Gebied I, dakhelling 45
Eisen:
bij h = 13,75 m: hele dakvlak
dambordsgewijs;
bij h = 14,25 m: rand volledig, overig
dambordsgewijs.
Gebied II, dakhelling 40
Eisen:
bij h = 5,90 m: alleen rand dambordsgewijs;
bij h = 6,10 m: hele dak dambordsgewijs.

Keramische pannen worden meestal verankerd


met een dubbele panhaak. Deze wordt zodanig
in de panlat getikt, dat de twee vleugels zowel
de onder- als de bovenrand van twee diagonaal
aanliggende pannen klemmen, guur 3.97.
Een nieuwe manier om dakpannen snel en stevig
vast te zetten, is de klikhaak, guur 3.98. Deze

06950432_boek.indb 117

wordt om de panlat getrokken en vervolgens in


de zijsluiting van de pan geklikt.
Veel keramische pannen zijn voorzien van een
ingestanst gaatje in de kopsluiting, waardoor zij
eenvoudig met schroeven kunnen worden vastgezet.
Vorsten voor de nokafwerking moeten eveneens
mechanisch worden vastgezet, bijvoorbeeld door
middel van een vorstklem, guur 3.99.
Om aan de eisen van verankering te voldoen,
kunnen gevelpannen worden vastgeschroefd. In
de windgebieden I en II verdient het aanbeveling
de gevelpannen diagonaal vast te zetten met

16-02-2006 11:39:01

118

een panhaak (rechtsboven) en vast te schroeven


door de ap (linksonder), guur 3.100. Voor
bebouwde gebieden heeft Koramic vergelijkbare
richtlijnen in tabelvorm verwerkt.
Bij alle daken moeten rondom dakvensters,
zonnepanelen, schoorstenen en dakkapellen
alle pannen over een strook van twee rijen met
panhaken worden vastgezet om opwaaien te
voorkomen. De term opwaaien suggereert dat de
pannen van het dak zouden worden afgeblazen.
In de praktijk blijkt echter dat er vaker schade
ontstaat doordat de pannen door zuiging worden getild dan door directe windkracht.
Gebruik aeestabellen in
guur 3.101 en 3.102
Bij gebruik van guur 3.101 en 3.102 moet
eerst worden bepaald in welk windgebied
het bouwwerk is gelegen en of het inderdaad
om een onbebouwd gebied gaat. Vervolgens
moet worden vastgesteld met welke dakvorm
het desbetreffende dak overeenkomt, guur

Figuur 3.100 Bevestiging keramische gevelpannen


Bron: Koramic

Dakhel-

Nokhoogte (h) in m en verankering

ling in

Gebied I

10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75

Gebied II

c*

7
7
7
7

14
12
10
8
6
4
3

7
7
7
7

14
12

13
9
6

14
12

13
9
6

4 6 4
4 6 4
4 6 4
4 6 4

4 4

3 3

3 3

3 3

2 2
2 3 3

3 3

2 2

Gebied III

s*

c*

2
2
2
2

14
12

13
9
6

13
13
13
13

14
11
8
6

13
13
13
13

11

3

11

12 7
12 7
12 7
12 7
7 7
6 6
6 6
5 5
5 5
6 6
5 5
4 4
3 3

s*

c*

s*

4
4
4
4

11

14
10

12
12
12
12
6
6
6
5
4
7
6
5
4

15
15
15
15
12
11
10
9
8
11
9
7
6
4

12
12
12
12
12
11
10
9
8
11
9
7
6
4

7
7
7
7

Verklaring:
11 Tot 11 m niet verankeren, vanaf 11 m dambordsgewijs.
12 Tot 12 m dambordsgewijs, boven 12 m volledig verankeren.
Altijd dambordsgewijs verankeren.
Figuur 3.101 Verankering bij zadeldaken

06950432_boek.indb 118

16-02-2006 11:39:01

3 HELLENDE DAKEN

Dakhel-

Nokhoogte (h) in m en verankering

ling in

Gebied I

10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75

Gebied II

119

Gebied III

s*

s*

s*

4
4
4
7
7
6
6
5
5
10
8
6
4
3

7
7
7
7

14
12
10
8
6
4
3

11

6
7
7
6
4
3
3
3
2
2

4
4
4
4
4
3
3
3
2
2

2
2
2
2

14
12

13
9
6

7
8
8
13
13
12
11
10
8

14
11
8
6

13
13
13
13

14
11
8
6

4
3
3
3
3

12
12
12
12
7
6
6
5
5
4
3
3

7
7
7
7
7
6
6
5
5
4
3
3

4
4
4
4

11

13
13
13

14
10

14
10

3
3
3
3
6
6
6
5
4
4
3

15
15
15
15
12
11
10
9
8
7
6
5
4

12
12
12
12
12
11
10
9
8
7
6
5
4

7
7
7
7

Verklaring:
11 Tot 11 m niet verankeren, vanaf 11 m dambordsgewijs.
12 Tot 12 m dambordsgewijs, boven 12 m volledig verankeren.
Altijd dambordsgewijs verankeren.
Figuur 3.102 Verankering bij lessenaarsdaken

3.7 Dakdoorbrekingen bij


pannendaken

brekingen in de dakbedekking ontstaan, is er


een verhoogde kans op lekkage of afwaaien van
pannen. Aan dit probleem is aandacht besteed in
paragraaf 3.6, waarin de verankering van keramische en betonnen dakpannen is behandeld.
Totaal dichtgelegde daken komen weinig voor.
Meestal is er wel een onderbreking doordat andere bouwdelen het dakvlak snijden of kruisen.
Men onderscheidt de volgende dakdoorbrekingen:
bouwkundige afvoerkanalen, paragraaf 3.7.1;
installatietechnische afvoerkanalen, paragraaf
3.7.2;
dakkapellen, paragraaf 3.7.3;
dakvensters, paragraaf 3.7.4;
zonnepanelen, paragraaf 3.7.5.

Onder dakdoorbrekingen verstaat men alle


constructies waarbij het dakvlak wordt onderbroken of doorbroken door andere bouwdelen.
Een pannendak is het eenvoudigst waterdicht te
maken en te houden als het dak over de totale
oppervlakte wordt dichtgelegd. Zodra er onder-

3.7.1 Bouwkundige afvoerkanalen


In de terminologie wordt onderscheid gemaakt
tussen kanalen en leidingen. Over het algemeen
gaat men ervan uit dat kanalen bouwkundig
zijn en leidingen tot de installatie horen. De
volgende vraag die zich dan aandient is: wat

3.90, en of de verankeringen volgens guur


3.101 of 3.102 moeten worden bepaald.
Vervolgens kan in de desbetreffende tabel het
verankeringssysteem in de randzones worden
afgelezen en tot welke hoogte van het gebouw in de zones (t) en (u) geen verankering
nodig is. Als de hoogte van het gebouw groter is dan de opgegeven waarde in de tabel,
moet dambordsgewijs worden verankerd.
In de gevallen waarin het vakje is gearceerd,
geldt dat vanaf die hoogte volledige verankering nodig is.

06950432_boek.indb 119

16-02-2006 11:39:02

120

is bouwkundig? Als regel wordt gesteld dat


daar waar het ene constructiedeel het andere
constructiedeel doorsnijdt, er sprake is van een
bouwkundig knooppunt. Daar waar onderdelen
van een installatie worden aangelegd die uitsluitend binnen de woning blijven, spreekt men
van leidingen. Daar waar bijvoorbeeld een afvoer
door een muur of een dak gaat, spreekt men van
kanalen.
Er zijn afvoerkanalen die door de hoofdaannemer
worden aangebracht en afvoerkanalen die door
de installateur worden aangebracht. Daarom
wordt hier onderscheid gemaakt tussen bouwkundige en installatietechnische afvoerkanalen.

Schoorsteenkanalen
Er is een tijd geweest dat het aantal en de afmetingen van de schoorsteenkanalen op het
dak van een woning de status van de bewoner
weerspiegelden. Op elk schoorsteenkanaal werd
namelijk een bepaalde belasting geheven. Dit
kwam weer voort uit het feit dat een stookplaats
in principe ook een mogelijke brandhaard was.
Tot ongeveer 1960 was het normaal dat een
woning van een gemetselde schoorsteen werd
voorzien. Vanaf het moment dat de verwarming
van de woningen niet meer met steenkool als
brandstof maar met aardgas plaatsvond, is ook
de uitvoering van de rookgasafvoerkanalen sterk
veranderd.
Het schoorsteenkanaal moest de hoge temperaturen van de rookgassen kunnen weerstaan.
De afzetting van roet en teer veroorzaakte nogal
eens een schoorsteenbrand. Omdat de schoorsteenkanalen door de houten constructies van
vloeren en daken heen moesten worden gevoerd, was een degelijke constructie vereist. Een
goed uitgevoerd stenen schoorsteenkanaal moet
eigenlijk schoon kunnen branden zonder dat de
omliggende constructie vlam vat.
Met de komst van de gasgestookte verwarming
is ook het dubbelwandige rookgasafvoerkanaal
gentroduceerd. De uitvoering hiervan gaf een
grote besparing op arbeid en materiaal. Architectonisch was dit in veel gevallen niet zo fraai.
Het beter kierdicht bouwen in combinatie met
meer aandacht voor de luchtkwaliteit in de woning zorgde ook voor de daarvoor noodzakelijke
ventilatie-uitmondingen op het dak. Er verscheen

06950432_boek.indb 120

op de daken een bonte verzameling van pijpen


in allerlei vormen en materialen, die vaak ook
nog net niet onder de goede helling stonden.
Het zoveel mogelijk bij elkaar laten uitkomen
van alle afvoeren werd een uitdaging voor elke
zichzelf respecterend ontwerper. Het was dan
ook nog lange tijd gebruikelijk dat in de woning
met pijpen werd gewerkt die boven het dak in
een traditionele schoorsteen uitmondden. Later
werd bovendaks ook wel met een prefab-schoorsteen gewerkt, die als n geheel op zijn plaats
werd gezet. Een goedkoper alternatief is de
prefab-kunststof schoorsteen, guur 3.103. Al is
het technisch niet noodzakelijk, een gemetselde
schoorsteen op een hellend dak wordt door
velen als een waardevol element binnen de
totale vormgeving ervaren.

Figuur 3.103 Prefab-kunststof schoorsteen


Bron: Ubbink Nederland bv

16-02-2006 11:39:02

3 HELLENDE DAKEN

Een schoorsteenkanaal wordt bij voorkeur tegen


een bouwmuur gesitueerd, zodat het kanaal tot
aan het dak kan worden gesteund. Een vrijstaand
kanaal heeft als nadeel dat het zeer veel ruimte
inneemt.
De benodigde ruimte wordt uiteraard bepaald
door de afmetingen van het kanaal. Voor bijvoorbeeld een open haard is een kanaal nodig
van 220 220 mm of 200 200 mm. Een rond
afgewerkt kanaal heeft de voorkeur, omdat het
een betere natuurlijke trek geeft en de benodigde ruimte relatief gering is. Bij ronde kanalen
mag de doorsnede ook kleiner zijn, bijvoorbeeld
200 mm. Dit is mogelijk door het aanbrengen
van een stalen buis die rondom wordt aangestort
met een brandwerend isolatiemateriaal, bijvoorbeeld perlietkorrels, guur 3.104. Het gemetselde kanaal wordt dan aan de buitenkant niet
warm, wat verkleuring van het stucwerk voorkomt. Ook koelt de buis niet snel af, waardoor
de natuurlijke trek wordt bevorderd. Het gemetselde schoorsteenkanaal wordt in principe in het
verband van de bouwmuur opgenomen.

Een andere oplossing die relatief weinig ruimte


inneemt, is gebruik te maken van isolerende
schoorsteenelementen, guur 3.105. Deze
elementen zijn zodanig geconstrueerd, dat ze
thermische uitzetting kunnen opvangen. Deze
elementen staan min of meer los van de muur,
wat extra zorg vraagt bij de afwerking van de
wand als bijvoorbeeld het stucwerk doorloopt.
Spanningsverschillen kunnen dan scheurvorming
tot gevolg hebben. Om die reden moet het stucwerk bij de inwendige hoek worden ingesneden.

Figuur 3.105 Schoorsteenelement

Een zeer degelijke, maar dure oplossing is het


kanaal vanaf de begane grond uit te voeren als
spouwmuur, guur 3.106. Boven het dak moet
een gemetselde schoorsteen altijd als spouwmuur worden uitgevoerd, zodat een goede
waterdichte aansluiting met het dak te maken
is. Spouwisolatie is hier niet nodig, waardoor
een spouwmuurdikte van 270 mm voldoende
is. Door deze muurdikte te kiezen, kan men de
buitenwerkse maat van de schoorsteen op koppenmaat maken.

Een gemetselde schoorsteen met twee kanalen


was een vrij veel voorkomende constructie. En
kanaal diende dan bijvoorbeeld als rookgasafvoer voor de kachel, terwijl het andere kanaal
als ventilatiekanaal of toevoerkanaal van verbrandingslucht diende. Bij een modernere constructie
kan hier in plaats van de kachel een open haard
worden gelezen.
Moderne cv-ketels (HR-ketels) kunnen niet op
dergelijke schoorsteenkanalen worden aangesloten, omdat ze de toevoer van verbrandingslucht
en de afvoer van rookgassen verwerken volgens
een zogenaamd gesloten systeem. Wel is het
mogelijk de voor een gesloten verbrandingssysteem noodzakelijke dubbelwandige afvoer
door een schoorsteenkanaal heen te voeren.

Gemetselde schoorsteen

121

Figuur 3.106 Kanaal uitgevoerd als spouwmuur

Figuur 3.104 Vierkant gemetseld kanaal met metalen buis

06950432_boek.indb 121

Als de uitvoering van het kanaal onder het dak


anders is dan boven het dak, moet er een overgang worden gemaakt. Deze overgang kan op
de zoldervloer beginnen of net onder het dak.
De overgang beginnen op de zoldervloer is een-

16-02-2006 11:39:03

122

voudiger, maar kost meer materiaal. Als de overgang net onder het dak wordt gemaakt, komt
over het onderste deel een betonplaatje, waarop
dan in de spouw verder wordt gewerkt. Ook kan
vanaf deze plaats een prefab-schoorsteen worden toegepast die op het bouwterrein op een
betonplaat is gemetseld, guur 3.107.

Voor de detaillering maakt het nogal verschil


of een schoorsteen door de nok gaat of op een
willekeurige plaats door het dakvlak. Daarnaast
is de hoogte die de schoorsteen boven het dak
uitsteekt aan voorschriften gebonden. Als een
afvoer moet functioneren door natuurlijke trek,
moet een schoorsteen die door de nok gaat daar
500 mm bovenuit steken. Voor afvoeren die op
een willekeurige plaats door het dak gaan, is dit
afhankelijk van de dakhelling en de plaats en
hoogte van de belendende bebouwing. NEN
2757 Toevoer van verbrandingslucht en afvoer
van rook van verbrandingstoestellen in gebouwen
Bepalingsmethoden geeft richtlijnen voor de
uitmonding van rookgasafvoerkanalen.

De schoorsteen gaat niet in alle gevallen loodrecht boven de stookplaats door het dak. Wanneer de gewenste plaats van de dakdoorvoer en
de stookplaats niet loodrecht boven elkaar liggen, moet het kanaal worden versleept. Verslepen betekent in dit geval het onder een helling
metselen van een kanaal. Om de natuurlijke trek
niet al te zeer te belemmeren, mag de hellingshoek niet kleiner zijn dan 60.

Schoorsteen door nok

Figuur 3.107 Schoorsteen op betonnen plaat (en verwijzing naar details)

Voor de detaillering wordt uitgegaan van een


gordingenkap met isolerende dakelementen en
keramische pannen. Uitgangspunt is te allen
tijde dat er geen brandbare delen in de schoor-

Figuur 3.108 Slaperspantje bij schoorsteen door nok

06950432_boek.indb 122

16-02-2006 11:39:04

3 HELLENDE DAKEN

123

Figuur 3.109 Details schoorsteen op betonnen plaat

steenwand mogen worden opgelegd. Gaat de


schoorsteen door de nok, dan moet de onderbroken nokgording worden opgevangen. Dit
gebeurt met een slaperspantje dat op de lager
gelegen gordingen rust, guur 3.108. Naast de
schoorsteen wordt een hulpgording gelegd om
de dakplaat te steunen.
Omdat de buitenspouwmuur niet waterdicht
is, moet er een waterkerende laag van lood
of kunststof folie worden aangebracht, guur
3.109-1. Deze waterkerende laag loopt vanuit
een voeg in de binnenspouwmuur door de
spouw, door de buitenspouwmuur en over de
wel van de dakpan. Hierdoor staat de buitenspouwmuur geheel op de waterkerende laag. Dit
is geen probleem, omdat de binnenspouwmuur
wordt doorgemetseld en de buitenspouwmuur
daaraan is gekoppeld door de spouwankers.
De waterkerende laag kan op twee manieren
worden aangebracht:
Manier 1
1 Buitenspouwmuur volgens dakhelling opmetselen tot ongeveer 100 mm boven nokvorst.
2 Binnenspouwmuur volgens dakhelling op-

06950432_boek.indb 123

metselen tot drie lagen hoger dan buitenspouwmuur.


3 Waterdichte laag uit n stuk of tot n stuk
gelast over spouw en buitenspouwmuur aanbrengen, aan alle kanten afwaterend naar buiten.
4 Schoorsteen opmetselen tot gewenste hoogte.
5 Waterdichte laag over wel dakpannen vormen.
Waterdichte laag is zichtbaar als rechte lijn volgens dakhelling.
Manier 2
1 Buitenspouwmuur volgens dakhelling trapsgewijs opmetselen tot circa 100 mm boven nokvorst.
2 Binnenspouwmuur ook trapsgewijs opmetselen, maar drie lagen hoger.
3 Waterdichte laag in delen aanbrengen, waarbij hoger gelegen deel lagere moet overlappen.
Achterkant moet in spouw iets worden opgezet.
4 Schoorsteen opmetselen tot gewenste hoogte.
5 Waterdichte laag over wel dakpannen vormen.
Waterdichte laag is aan zijkant schoorsteen zichtbaar in vorm van trapjes volgens dakhelling, zogenaamde loketten, guur 3.110.
Om het metselwerk extra sterk te maken, is het
goed om het verse metselwerk meteen te voe-

16-02-2006 11:39:04

124

Figuur 3.110 Loketten

gen. Dit is in alle situaties beter voor de kwaliteit


van het metselwerk, hoewel de kans op kleurverschillen in het gevelvlak dan erg groot is. Bij de
schoorsteen kan dit werk op n dag plaatsvinden.

Schoorsteen op willekeurige plaats


door dakvlak
Gaat een schoorsteen op een willekeurige plaats
door het dakvlak, dan kan deze tussen twee
gordingen doorgaan. In dat geval worden naast
de schoorsteen tussen de gordingen een of
twee slapers aangebracht, guur 3.111. Staat de
schoorsteen tegen een kopgevel, dan is er maar
n slaper nodig.
Om de onderbroken dakplaat te steunen, worden
er twee hulpgordingen aangebracht die in de
slapers rusten. Een slaper kan ook een onderbroken gording steunen als de schoorsteen juist op
de plaats van de gording door het dak gaat. Dit
moet wel zoveel mogelijk worden voorkomen.
Aan de onderkant en de zijkanten van de schoorsteen is de detaillering gelijk aan die van de
schoorsteen die door de nok gaat. Aan de ach

terkant van de schoorsteen ontstaat een situatie


die de nodige aandacht vraagt. Daar waar de
dakpannen tegen de schoorsteen lopen, moet er
een soort goot worden gemaakt. Dit wordt een
zaalgoot of zaling genoemd, guur 3.109-2. Bij
het ontwerpen van het detail van de zaalgoot
zijn twee zaken belangrijk:
1 pannenlijn (lijn die over hoogste punten pannen loopt);
2 bodem zaalgoot.
De gootbodem moet zo hoog worden aangebracht, dat hij gedeeltelijk boven de pannenlijn
uitkomt. Hierdoor kan het water van achter de
schoorsteen te allen tijde worden afgevoerd naar
de pannen die naast de schoorsteen lopen. De
gootbodem kan worden gemaakt van een plaatje
triplex op een paar jukjes of van een restje dakplaat op een paar klossen. Waar de pannen met
het ondereinde aansluiten op de zaalgoot, krijgt
men dezelfde detaillering als bij de dakvoet.
Hierbij moet men dus ook rekening houden met
een opgehoogde panlat en een volgelschrootproel. De gootbekleding van de zaalgoot is van
lood, zink of kunststof folie. Als de aansluiting
tussen de schoorsteen en het omliggende dak zo
strak mogelijk moet worden, is het ook mogelijk
om het water vanuit de zaalgoot af te voeren via
een verholen goot onder de dakpannen naar de
goot bij de dakvoet. Dit houdt wel een groter risico in voor wat betreft de waterdichtheid, zeker
als er een aanzienlijk stuk dakvlak op de zaalgoot
afwatert. De verholen goot komt aan de orde bij
de detaillering van de dakkapel, paragraaf 3.7.3.
3.7.2 Installatietechnische dakdoorvoeren
De installatietechnische dakdoorvoeren vormen
het eind- of beginpunt van een leidingstelsel in
het gebouw. De verschillende dakdoorvoeren
staan meestal ten dienste van een verwarmingssysteem, ventilatie, koeling of riolering. Ze worden onderscheiden in:
1 rookgasafvoeren;
2 ventilatiedakdoorvoeren;
3 rioolontspanningsdakdoorvoeren.
Zie deel 6a Elektrotechnische en sanitaire
installaties en 6b Werktuigbouwkundige installaties
en Gasinstallaties voor een bespreking van de

Figuur 3.111 Constructie rondom dakdoorbreking

06950432_boek.indb 124

verschillende leidingstelsels

16-02-2006 11:39:05

3 HELLENDE DAKEN

1 Rookgasafvoeren
Voor een waterdichte aansluiting tussen de rookgasafvoer en de dakpannen zijn per diameter
en per pansoort speciale doorvoerpannen van
aluminium of kunststof in de handel, die gewoon
met de overige pannen worden meegedekt. Behalve voor de standaard dakhellingen van 45 en
30 zijn er voor andere dakhellingen verstelbare
hulpstukken in de handel. Hierdoor is het altijd
mogelijk om de afvoer verticaal te plaatsen.
Rookgasafvoeren zijn altijd dubbelwandig. Dit is
noodzakelijk voor een brandwerende aansluiting
en vermindert of reguleert tevens de kans op
condensvorming in de afvoer.
De exacte plaats van de sparing in het dak wordt
bepaald na het uitleggen van de pannen. De
naad tussen de afvoerpijp en de dakplaat kan
worden volgeschuimd of beter, dichtgestopt met
minerale wol. Als de pijp onder het dak weinig
speling heeft, kan in een uitzonderlijk geval een
loden pan worden gemaakt. Uit het oogpunt van
milieu moet het gebruik van lood echter zoveel
mogelijk worden vermeden.
Er moet duidelijk onderscheid worden gemaakt
tussen afvoeren van conventionele en VR-ketels
en afvoeren van HR-ketels.

Conventionele afvoer
Afvoeren van conventionele en VR-ketels werken
volgens het systeem van natuurlijke trek, dat wil
zeggen, de afvoer van rookgassen vindt plaats
door drukverschillen in de afvoer en door het feit
dat warme lucht opstijgt. Dit principe stelt eisen
aan de plaats en hoogte van de afvoer. In NEN
2757 zijn deze eisen omschreven. De factoren
die bij de plaats en hoogte van de afvoer onder
andere een rol spelen, zijn:
dakhelling;
belemmeringen.
Kort samengevat komt het hierop neer dat de
uitmonding van een rookgasafvoer minimaal
500 mm boven het dakvlak moet uitsteken en
minimaal 500 mm hoger moet liggen dan de
denkbeeldige lijn die wordt getrokken onder een
hoek van 45 vanuit elk willekeurig punt in de
omgeving. Verder dient bij het kiezen van de uitmondingsplaats aandacht te worden besteed aan

06950432_boek.indb 125

125

de positie ten opzichte van de gevelopeningen


(ramen, deuren en dakvensters). De plaats van
de uitmonding is ook gebonden aan de afstand
tot de belendende bebouwing.

Doorvoer HR-ketel
De doorvoer voor een HR-ketel is voor wat betreft het functioneren van de afvoer niet plaatsgebonden. Wel is men gebonden aan NEN 2757
voor wat betreft de nabijheid van gevelopeningen en belendende bebouwing. Een
HR-ketel werkt volgens een gesloten systeem, dat
wil zeggen, de verbrandingsruimte van de ketel
staat niet in directe verbinding met de ruimte
waarin de ketel is geplaatst. Dit houdt dan ook in
dat de noodzakelijke verbrandingslucht niet aan
de ruimte wordt onttrokken, maar rechtstreeks
van buiten komt.
In de ketel wordt door een ventilator een verhoogde druk opgebouwd die verbrandingslucht
aanzuigt en verbrandingsgassen naar buiten
perst. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van een
dubbelwandige afvoer. Door de binnenbuis worden de rookgassen afgevoerd en tussen de binnen- en buitenbuis wordt de verbrandingslucht
aangezogen. Hierdoor wordt de verbrandingslucht dan tevens voorverwarmd met de restwarmte uit de rookgassen. Dit is n facet van
het HR-systeem. Doordat de rookgassen onder
druk naar buiten worden afgevoerd, is er geen
behoefte aan natuurlijke trek en kan de afvoer
op elke willekeurige plaats en onder elke hoek
door de gevel of het dak gaan, guur 3.112. Het
is ook mogelijk een horizontale dakdoorvoer te
maken.
2 Ventilatiedakdoorvoeren
De dakdoorvoer voor een ventilatiekanaal is in
principe gelijk aan de doorvoer van een rookgasafvoer. Voor de brandwerendheid is een dubbelwandige uitvoering niet nodig. Om terugstromen van gecondenseerd ventilatievocht te
voorkomen, is een dubbelwandige uitvoering
wel gewenst. Alleen bovendaks is het kanaal
gedeeltelijk dubbelwandig en wel zo geconstrueerd, dat het condensvocht tussen de twee wanden door naar buiten wordt afgevoerd, guur
3.113.

16-02-2006 11:39:05

126

Deze dakdoorvoeren zijn er voor dakhellingen


van 25 tot 55, waarmee het binnen dit bereik
altijd mogelijk is de afvoer mooi verticaal te zetten. De aansluiting met het omliggende pannendak vindt plaats met panindekstukken die voor
de meest voorkomende panmodellen leverbaar
zijn, guur 3.114. Evenals boven het dak kan
onder het dak worden gebruikgemaakt van een

Figuur 3.112 Verticale dakdoorvoer voor HR-ketel


Bron: Ubbink Nederland bv

Figuur 3.114 Ventilatiedakdoorvoer


Bron: Ubbink Nederland bv

Figuur 3.113 Condensvocht afgevoerd naar buiten


Bron: Ubbink Nederland bv

Figuur 3.115 Dakdoorvoermanchet


Bron: Ubbink Nederland bv

06950432_boek.indb 126

16-02-2006 11:39:07

3 HELLENDE DAKEN

hulpstuk om een verticale aansluiting tot stand te


brengen. Dit zogenaamde dakdoorvoermanchet
kan bij verschillende dakhellingen worden toegepast, guur 3.115.
De diameters van deze dakdoorvoeren kunnen
variren van 110 tot 166 mm uitwendig, afhankelijk van de functie: ventilatie van toilet,
badkamer of keuken, natuurlijk of mechanisch,
enkelvoudig of in combinatie.
3 Rioolontspanningsdakdoorvoeren
In het leidingstelsel van een binnenriolering kan
door een geheel gevulde leiding een onderdruk
in het achterliggende deel van het leidingstelsel
ontstaan, waardoor bijvoorbeeld de sifons van
wastafels worden leeggezogen. Een van de methoden om dit probleem tegen te gaan, is het
doortrekken van een standleiding tot boven het
dak, waar in voorkomende gevallen buitenlucht
kan worden aangezogen. Als dit een open verbinding is, moet die in elk geval ruim boven het
hoogst gelegen dakvenster uitmonden om

Figuur 3.116 Rioolontspanningsdakdoorvoer


Bron: Ubbink Nederland bv

Figuur 3.117 Rioolontspanningspan

127

stankoverlast te voorkomen. De situering van


de leiding en het dakvenster maakt dit echter
niet altijd mogelijk. Er zijn ook ventilatieventielen die in normale omstandigheden
dicht zijn, maar in geval van optredende
onderdruk de gewenste lucht kunnen aanzuigen.
Deze ventielen hebben wel meer weerstand.
De hiervoor benodigde dakdoorvoeren kunnen
universeel zijn met bijgeleverde specieke
kunststof panstukken, guur 3.116. Ook zijn
er speciale rioolontspanningspannen, guur
3.117.
3.7.3 Dakkapellen
Een dakkapel is een uitbouw op een hellend
dak die tot doel heeft meer ruimte (inhoud) te
bieden aan een (verblijfs)ruimte onder de kap.
Tevens kan een dakkapel dienen voor de toetreding van daglicht en een functie hebben bij
natuurlijke ventilatie.
Een eenvoudige dakkapel, het meest voorkomende type, is een gat in het dak dat aan de
voorkant wordt afgesloten door een verticaal
staand rechthoekig kozijn, aan de zijkanten afgesloten door verticale dichte wanden en aan de
bovenkant voorzien van een plat dak.
Iets ingewikkelder wordt het als ook de zijwanden als lichtkozijn moeten worden uitgevoerd.
Een hellend dak in de vorm van een lessenaarsof zadeldak hoort ook tot de mogelijkheden. Bij
een dakkapel uitgevoerd met een zadeldak is een
driehoekig frontkozijn een logisch gevolg, wat
een speciale detaillering vraagt.
Een dakkapel kan ook als een prefab-bouwdeel
worden aangeleverd. De details vertonen dan
weinig verschil met die van een dakkapel die ter
plaatse wordt gemaakt. Dit geldt natuurlijk alleen voor dakkapellen die hoofdzakelijk uit hout
of plaatmateriaal zijn samengesteld.
Complete dakkapellen, guur 3.118, hebben
hun eigen specieke details. Zoals al eerder bij
de maatvoering van het pannendak is aangegeven, moeten de dakkapellen op moduulmaat
worden gemaakt, om te voorkomen dat er naast
de dakkapellen met gezaagde pannen moet worden gewerkt. Vanzelfsprekend moet men om dezelfde reden ook veel aandacht schenken aan de
plaats van de raveling waaromheen de dakkapel
wordt opgebouwd.

Bron: Ubbink Nederland bv

06950432_boek.indb 127

16-02-2006 11:39:08

128

Figuur 3.118 Prefab-dakkapel

Een rechthoekige dakkapel is als volgt opgebouwd:


kozijn met naar buiten of binnen draaiende
ramen;
dichte zijwanden;
plat dak.
Kozijn
Het kozijn van een dakkapel kan op precies dezelfde manier zijn samengesteld als alle andere
kozijnen. Past men in de gevels bijvoorbeeld
houten kozijnen toe volgens KVT 1995 Voorbeelddetails van kozijnaansluitingen, serie 114/67 BU,
dan krijgt het kozijnhout voor de dakkapel ook
deze prolering. De prolering van het kozijnhout voor hetzelfde project moet zomin mogelijk
afwijkingen vertonen, omdat anders de freesmachines op de timmerfabriek moeten worden versteld, wat onnodig kostenverhogend werkt.
De aansluitingen tussen het kozijn en de overige
delen van de dakkapel moeten dus worden aangepast aan de prolering van het kozijnhout. De
tendens om uit het oogpunt van inbraakwerendheid en onderhoud ook houten kozijnen uit te
voeren met naar binnen bewegende delen, komt
hier goed van pas.
Windgevoeligheid en moeilijk uit te voeren onderhoud zijn een groot nadeel van naar buiten
bewegende delen bij een dakkapel. Een detaillering volgens KVT 1995 serie 114/51 BI is dan ook
aan te bevelen.

06950432_boek.indb 128

Dichte zijwanden
De zijwanden van de dakkapel moeten als een
deel van de uitwendige scheidingsconstructie een
thermische isolatiewaarde hebben van
Rc > 2,5 m2 K/W. Het is in verband met de
benodigde isolatiewaarde niet mogelijk om de
zijwanden op te bouwen vanuit de dikte van de
kozijnstijlen. Een kozijnstijl van 67 mm dik maakt
het bijna onmogelijk om een wand met een voldoende thermische isolatie te halen. Bij naar binnen draaiende ramen slaagt men daar al helemaal
niet in. Door de wanddikte naast het kozijn te
plaatsen, krijgt men weliswaar veel materiaal in
het zicht, maar vergroot men ook de mogelijkheden om binnen een (rol)gordijn kwijt te kunnen.
De opbouw van de zijwand kan er als volgt
uitzien:
binnenbeplating van gipsvezelplaat, dik
12,5 mm;
dampremmende laag;
verticale ribben (40 96 mm) waartussen
100 mm minerale wol;
verticale latten (19 71 mm);
buitenbeplating van volkern kunststof.
Door de latten over de verticale ribben te bevestigen, wordt het isolatiemateriaal vastgeklemd en
ontstaat er tussen isolatie en buitenbeplating een
luchtspouw die kan worden geventileerd. Vooral
met het oog op de moeilijke bereikbaarheid is de
keuze voor een vrij kostbaar, maar onderhoudsarm materiaal voor de buitenafwerking alleszins
gerechtvaardigd.
Plat dak
De constructie van een plat dak boven een dakkapel is niet anders dan de constructie van een
normaal plat dak. De voorkeur gaat uit naar een
warmdak. Er kan gewerkt worden met en zonder
overstek. De opbouw van het dak kan er als volgt
uitzien:
plafond van gipsvezelplaat;
dampremmende laag;
ribben (40 71 mm);
sandwichplaat;
bitumineuze of kunststof dakbedekking.

Detaillering dakkapel
De totale constructie wordt bekeken aan de
hand van de volgende details, guur 3.119:

16-02-2006 11:39:09

3 HELLENDE DAKEN

1
2
3
4
5
6

kozijn hellend dak;


kozijn plat dak;
plat dak hellend dak;
kozijn zijwand;
zijwand plat dak;
zijwand hellend dak.

129

dakplaat kan normaal op de gording worden


vastgemaakt en het kozijn kan op de vloer en
tegen de gording worden bevestigd. Het kozijn
vormt zo ook een onderdeel van het knieschot.
Een vergelijkbare constructie wordt verkregen
als het kozijn op het regelwerk van het knieschot
rust. Een tweede mogelijkheid is het kozijn op de
gording te laten rusten, guur 3.120-1.

Figuur 3.120 Kozijn op vloer of gording

Figuur 3.119 Verwijzing naar detailleringen dakkapel in


guur 3.121, 3.122 en 3.123

1 Kozijn - hellend dak


De plaats en grootte van het kozijn worden in
eerste instantie in het aanzicht van de gevel bepaald. De verhouding tussen het dakvlak en de
dakkapel moet in combinatie met een eventuele
schoorsteen en de indeling van de gevel n geheel vormen. In verband met de veiligheid voor
kleine kinderen moet de onderdorpel niet lager
komen dan 900 mm boven de vloer. Afhankelijk
van de dakhelling levert de dakkapel dan meer of
minder bruikbaar vloeroppervlak op.
Ter plaatse van de dakkapel mag de vrije hoogte
nergens kleiner zijn dan 2100 mm. Als het een
dakkapel van een verblijfsruimte betreft, moet
deze ruimte over minimaal 5 m2 vloeroppervlak
een minimale vrije hoogte hebben van 2400 mm.
De meest eenvoudige constructie wordt verkregen als het kozijn juist achter de gording
doorloopt tot op de vloer, guur 3.120-1. De

06950432_boek.indb 129

Een belangrijk punt bij dit detail is de waterdichte aansluiting tussen de kozijndorpel en de
dakbedekking. Hiervoor moet de onderkant van
de kozijndorpel boven de dakbedekking uitkomen. In de groef van de dorpel kan dan een
strook lood of gewapende folie worden aangebracht die over het proel van de dakbedekking
heen wordt gevormd.
Als de stijlen van het kozijn doorlopen tot op de
vloer, moeten deze worden verjongd om de
waterdichte aansluiting te kunnen maken. Hetzelfde effect wordt verkregen met een regelwerk,
guur 3.21-2. De ruimte tussen de dakplaat en
het regelwerk kan worden opgevuld met minerale wol of een plaat kunststof schuim. Het knieschot kan worden afgewerkt met bijvoorbeeld
een gipsvezelplaat. Voor het bevestigen van een
eventuele radiator moet men de nodige tussenribben opnemen, guur 3.121-3.
2 Kozijn - plat dak
Het platte dak kan worden uitgevoerd met of
zonder overstek. Een dak zonder overstek levert
een vrij breed boeiboord op als gevolge van de
gezamenlijke maat van dakribben, isolerende
dakplaat en dakopstand, guur 3.121-1. De dragende ribben van het platte dak kunnen direct

16-02-2006 11:39:09

130

Figuur 3.121 Detaillering kozijn dakkapel

06950432_boek.indb 130

16-02-2006 11:39:10

3 HELLENDE DAKEN

op het kozijn worden gelegd. Is het dak wat groter of zijn de lichtopeningen groot, dan kan men
eerst een rib over het kozijn leggen. De dakrandafwerking is in principe gelijk aan die van een
gewoon plat dak, waarbij de dakrandopstand
wel wat kleiner mag zijn, omdat de hoeveelheid te verwerken water over het algemeen ook
maar klein is en het boeiboord anders erg breed
wordt. Voor een klein dak is ook geen afschot
nodig, waardoor het plafond direct onder de ribben kan worden aangebracht.
Om de breedte van het boeiboord te beperken,
kan men:
isolatie tussen ribben aanbrengen;
dak met overstek toepassen.
Het aanbrengen van bijvoorbeeld minerale wol
tussen de ribben (kouddak) moet om bouwfysische redenen worden ontraden.
Bij een plat dak met overstek bestaat de mogelijkheid de isolatie aan de dakrand te verjongen,
waardoor er een goede waterafvoer is gegarandeerd zonder dat er een werkelijke dakrandopstand is, guur 3.122-1.

131

opzichte van het platte dak te plaatsen; dit geeft


een strakkere afwerking. De dakplaten worden
niet geheel passend op elkaar aangesloten, waardoor de overgang kan worden afgeschuimd en
er geen isolatielek ontstaat. De waterkerende
laag van het platte dak wordt tegen het hellend
dak opgezet tot ruim boven de dakrand van het
platte dak. De waterafvoer van een klein dak kan
via een spuwer op de naast de dakkapel gelegen
dakpannen plaatsvinden; bij een wat groter dak
is een gewone afvoerpijp wenselijk.
De rij pannen die aansluit op het platte dak ligt
op vergelijkbare wijze als bij de dakvoet en de
aansluiting op de zaalgoot, guur 3.122-2.
4 Kozijn - zijwand
Het stijl- en regelwerk van de zijwanden is nodig
om de binnen- en buitenafwerking te bevestigen
en om ruimte te creren voor het benodigde
isolatiemateriaal. Het kozijn en het regelwerk

3 Plat dak - hellend dak


De ribben van het platte dak kunnen met balkdragers of hoekankers aan de (hulp)gording
worden bevestigd. Zeker in geval van een
hulpgording is het wenselijk deze verticaal ten

Figuur 3.122 Detaillering plat dak dakkapel

06950432_boek.indb 131

16-02-2006 11:39:10

132

kunnen met hoekankers aan elkaar worden bevestigd. De spouwlatprolering kan eventueel
gehandhaafd blijven om het productieproces
bij de kozijnen niet te verstoren, guur 3.123-4.
Om de noodzakelijke ventilatie tussen de isolatie
en de buitenbekleding te garanderen, creert
men een spouw door het opbrengen van latten,
waarmee ook het isolatiemateriaal op zijn plaats
wordt gehouden.

werkt, kan de ventilatie plaatsvinden onderlangs


de daktrim, guur 3.23-1.
6 Zijwand hellend dak
In dit detail moet men een oplossing vinden
voor:
strakke aansluiting tussen dakkapel en -bedekking;
afvoer regenwater dat tegen zijwand slaat;
ventilatie tussen isolatie en buitenbekleding.

5 Zijwand plat dak


De dakribben lopen in de richting van de kortste
overspanning, van kozijn naar (hulp)gording. De
zijwanden bestaan uit een verticaal regelwerk
met een onder- en bovenregel. Wanneer het dak
een overstek krijgt, moet men aan de zijkanten
met klossen werken om een overstek te creren.
In de constructie van het overstek moet ook de
ventilatie van de zijwand worden gegarandeerd,
guur 3.123-3. Als er zonder overstek wordt ge-

Een eerste vereiste is dat de maat van de dakkapel zodanig is, dat er geen dakpannen moeten
worden gezaagd, maar dat er ook geen te grote
ruimte tussen de dakpannen en de zijwand ontstaat. Het regenwater dat tegen de zijwand aan
slaat, werd vroeger veelal met een loodslabbe
over de wel van de pan afgevoerd. Dit geeft
geen strakke aansluiting en maakt bovendien
een goede ventilatie van de zijwand onmogelijk.

Figuur 3.123 Detaillering zijwand dakkapel

06950432_boek.indb 132

16-02-2006 11:39:11

3 HELLENDE DAKEN

De mooiste oplossing is om een zogenaamde


verholen goot toe te passen. Deze verholen
(verscholen) goot van kunststof of zink loopt
onder de pannen naar de goot bij de dakvoet.
De diepte van de verholen goot wordt bepaald
door de ronding van de pan, de dikte van de
panlat en de dikte van de tengel. Door de latten
van de luchtspouw iets korter te houden, kan het
gootje daaronder vallen en is het mogelijk om
een druiprand voor de buitenbeplating te construeren, guur 3.123-2.
3.7.4 Dakvensters
Een dakvenster is te vergelijken met een buitenraamkozijn met tuimel- of klepraam. Over het
algemeen maakt men onderscheid tussen dakramen en -vensters.

Dakramen zijn constructies van kunststof waarbij de randen zijn gevormd in het proel van de
meest gangbare panmodellen of die met speciale
indekstroken op de pannen aansluiten. Ook het
uitzetraam is in kunststof uitgevoerd. Vroeger
waren deze dakramen van gietijzer gemaakt. De
afmetingen van de dakramen zijn gebaseerd op
een veelvoud van de meest gangbare panmodellen
(4-, 6- of 9-pans). Voorzien van dubbele beglazing,
waterkerende aansluitstroken en verholen goten
worden ze compleet afgeleverd op de bouwplaats,
guur 3.124. Dakramen vinden veelal toepassing
in andere ruimten dan verblijfsruimten.

Figuur 3.124 Dakvenster met juiste aansluitstroken


Bron: Ubbink Nederland bv

06950432_boek.indb 133

133

Met dakvensters worden veelal tuimeldakvensters


bedoeld. Deze zijn ook geheel geprefabriceerd
in kunststof, hout of aluminium. De dakvensters
zijn aan de buitenzijde voorzien van waterkerende aansluitstroken en zijn aan de binnenzijde afgewerkt met dampremmende folie, guur
3.125. De fabrikant levert de nodige inbouwtekeningen mee. De bouwkundige voorzieningen die men moet treffen, zijn het maken van
een sparing in het dakvlak en bij grote vensters
eventueel een raveling, guur 3.111. De juiste
plaats is het beste te bepalen als de pannen zijn
gelegd. De tuimeldakvensters zijn voorzien van
ventilatiemogelijkheden en compleet met zonwering leverbaar.

waterkerende aansluitstroken

afwerking binnenzijde met dampremmende folie

Figuur 3.125 Tuimeldakvenster

Bron: VELUX Nederland bv

16-02-2006 11:39:12

134

3.7.5 Zonnepanelen
Hoewel voor het aanbrengen van een zonnepaneel het dak niet werkelijk wordt doorbroken,
vallen zonnepanelen constructief wel onder de
verzamelnaam dakdoorbrekingen. Onder de
zonnecollector loopt de dakplaat gewoon door.
De dakbedekking is echter op een gelijke manier
onderbroken als bij een dakvenster, waardoor de
aansluiting tussen de zonnecollector en de dakbedekking sterk overeenkomt met de randaansluiting van een dakvenster.

Voor bestaande bebouwing zijn er ook zonnepanelen die met pootjes op de dakbedekking
rusten. Voor nieuwbouw is dit niet aan te
raden in verband met de mogelijke beschadiging
van de dakbedekking. Bovendien geeft dit veelal
geen fraai beeld op het dakvlak.

worden gebruikt, zijn bijvoorbeeld koper, titaanzink, roestvast staal, lood, aluminium, thermisch
verzinkt staal en gecoat en/of geanodiseerd
staal.
Ruwweg bestaat de groep metalen dakbedekking uit:
1 vlakke platen;
2 geproleerde platen;
3 leien (losanges).
Alle groepen hebben hun eigen bouwwijze en
uitstraling.
Binnen de groep van vlakke platen komen vooral
het fels- en roevendak voor, guur 3.126. Beide
leiden tot een rustig en regelmatig lijnenpatroon
van de dakvoet naar de nok.
Geproleerde platen komen voor in allerlei soorten en maten, guur 3.127, waaronder golf-

Zonnecollectoren worden besproken in


deel 6A Installaties Elektrotechnisch en sanitair,
hoofdstuk 10

3.8 Metalen dakbedekkingen


Het toepassingsgebied van metalen dakbedekkingen is zeer divers: van ambachtelijk vervaardigde en gemonteerde koperen leien op
(kerk)torens tot grote, industrieel vervaardigde
geproleerde staalplaten voor de bouw van
grote hallen. Metalen die als dakbedekking

Figuur 3.127 Hal met geproleerde aluminiumplaten

06950432_boek.indb 134

Figuur 3.126 Roevendak

Bron: Billiton Zink

Bron: VAW Aluform

16-02-2006 11:39:13

3 HELLENDE DAKEN

nokdetail, paragraaf 3.8.3;


dakvoetdetail, paragraaf 3.8.4.

3.8.1 Maatvoering
Er is een groot aantal factoren dat de handelsmaten van metalen dakbedekking bepaalt. Het begint allereerst met de productie van grote rollen
(coils) van het metaal. Tijdens dit walsproces,
dat voor elk materiaal weer anders is, wordt de
uiteindelijke breedte en dikte van de plaat bepaald. De fabrikant van de dakbedekking koopt
deze coils in, waaruit het uiteindelijke product
wordt gemaakt. Naast het walsproces heeft ook
het machinepark van de fabrikant grote invloed
op de mogelijkheden met betrekking tot de afmetingen. Ook de vervoers(on)mogelijkheden
moeten nog worden genoemd. Een geproleerde stalen dakplaat kan in principe oneindig
lang, vanaf een rol, worden gemaakt, echter de
plaat moet nog wel op de bouwplaats kunnen
worden gebracht. Hierdoor is de plaatlengte
zelden meer dan 20-25 m. Als laatste worden de
maximale afmetingen van een dakplaat natuurlijk ook bepaald door de mechanische en fysische
eigenschappen.

Figuur 3.128 Gebogen dakvorm met losagnes

platen en, al dan niet gesoleerde, trapeziumplaten en dakpanplaten.


Ruitvormige leien zijn vooral bekend van torenspitsen. Leien zijn daarnaast ook zeer geschikt
voor het dekken van gebogen dakvormen, guur
3.128. Ook worden ze vaak gebruikt bij gebouwen waar het onderscheid tussen het dak en de
gevel niet duidelijk te maken is
Achtereenvolgens worden besproken:
maatvoering, paragraaf 3.8.1;
dakvlakdetail, paragraaf 3.8.2;

135

Fels- en roevendak
Dakplaten voor een fels- of roevendak worden
meestal gemaakt uit platen (bladen) titaanzink
of koper van 2 1 m, 2,25 1 m of 3 1 m.
Bij hoge uitzondering kunnen er platen worden
geleverd tot 6 m lang. Naast deze platen worden
er ook banen met voorgevormde felsranden geleverd tot circa 10 m lang. Voor elk speciek project kunnen eenvoudig in de fabriek, of op het
werk, afwijkende elementen worden gemaakt.
Het verschil tussen een fels- en roevendak komt

Figuur 3.129 Verschil tussen fels- en roevendak

06950432_boek.indb 135

16-02-2006 11:39:14

136

Maximale onderlinge klangafstand in het binnenland in mm


Gemiddelde
dakhoogte in mm
20100
820
08

Dakgedeelte

Werkende baanbreedte in mm
500
600
700
800

900

rand/knik
middenvlak
rand/knik
middenvlak
rand/knik
middemvlak

250
330
330
400
330
500

160
210
210
250
210
320

120
190
190
220
190
220

Dakgedeelte

Werkende breedte zinkbaan in mm


500
600
700
800

900

rand/knik
middenvlak
rand/knik
middenvlak
rand/knik
middemvlak

250
330
250
400
330
400

160
210
160
250
210
250

130
180
130
220
180
220

Werkende breedte zinkbaan in mm


500
600
700
800

900

210
280
280
330
280
420

180
240
240
280
240
360

Maximale onderlinge klangafstand aan de Noordzeekust in mm


Gemiddelde
dakhoogte in mm
20100
820
08

210
280
210
330
280
330

180
240
180
280
240
280

Materiaaldikte en baanbreedte
Gebouwhoogte in m
20100
820
08

0,80
0,70
0,70

0,80
0,70
0,70

0,95
0,80
0,70

0,95
0,80
0,70

0,95
0,80
0,80

Opmerking: De cursieve getallen in de tabellen zijn niet van toepassing op felsdaken.


Figuur 3.130 Voorgeschreven klangafstanden en materiaaldikte

tot uitdrukking in de naden die van de dakvoet


naar de nok lopen. Terwijl de naden bij een felsdak alleen worden gevormd door gevouwen metaal, wordt de naad in een roevendak gevormd
door een combinatie van gevouwen metaal en
een (houten) roeat, guur 3.129. De opstand
van een fels moet in deze constructie minimaal
25 mm zijn. De hoogte van de opstand bij het
roevendak wordt bepaald door de afmetingen
van de roeat, die meestal trapeziumvormig is
(circa 40 60 mm). Door verschillen in vorm
en afmetingen van de opstaande randen kan de
werkende breedte van de dakplaten per fabrikant

06950432_boek.indb 136

Bron: Billiton Zink

verschillen. De dikte van de (zinken) dakplaat ligt


tussen de 0,7 en 1,0 mm voor baanbreedten tussen de 500 en 900 mm, guur 3.130. De koperen en zinken dakbanen moeten met behulp van
klangen op de onderconstructie worden bevestigd. In guur 3.130 zijn de maximale onderlinge
afstanden weergegeven.
Voor de horizontale naden in het dakvlak zijn
verschillende uitvoeringen mogelijk, guur
3.131. Niet alle verbindingen hebben dezelfde
mate van dichting: daarom is er voor alle naden
een minimale hellingshoek waarbij de betreffende verbinding mag worden toegepast.

16-02-2006 11:39:14

3 HELLENDE DAKEN

geleverd met een plaatdikte tussen de 0,4 en


1,5 mm. De werkende breedten liggen tussen de
500 en 1100 mm en zijn tot een standaardlengte
van 20 m te verkrijgen.

Figuur 3.131 Horizontale naden in fels- en roevendaken

Geproleerde platen
Onder de groep van geproleerde platen vallen:
golfplaten (aluminium en staal);
trapeziumplaten (aluminium en staal);
dakpanplaten (aluminium en staal).
Er bestaan ook varianten met een onzichtbare
bevestiging:
felsdakplaten (aluminium);
klemplaten (koper en staal);
schakeldakbanen (zink).
De meeste fabrikanten van proelplaten kunnen een groot aantal verschillende proleringen
leveren. In het algemeen worden proelplaten

06950432_boek.indb 137

137

Per proeltype geven de fabrikanten de volgende


specicaties, guur 3.132:
golf- of proelhoogte;
golf- of proelbreedte;
plaatdikte;
werkende plaatbreedte;
gewicht per m2;
maximale overspanning;
toegestane dakhelling.
Door de proelplaten meer te laten overlappen
dan voor de waterdichtheid nodig is, kunnen alle
platen passend worden gemaakt in het werk.
Dakpanplaten van staal of aluminium zijn van
een afstand bijna niet te onderscheiden van betonnen dakpannen. De platen worden in vele
kleuren geleverd en sommige fabrikanten bekleden de staalplaten zelfs met natuursteengranulaat. De meeste producten van de verschillende
fabrikanten hebben met elkaar gemeen dat ze
n pan hoog zijn met een werkende hoogte
varirend tussen de 320 en 420 mm. Het aantal
geschakelde pannen in de breedte is per fabrikant verschillend. Dakpanplaten zijn echter ook
leverbaar tot een oppervlakte van 3,5 m2 (5 7
pannen), guur 3.133.
De ene fabrikant levert alleen platen met een
vaste breedtemaat (werkend 1260 mm), de andere levert alle breedtes gebaseerd op een
moduulmaat (200 mm). Uiteraard zijn alle leveringsprogrammas voorzien van allerlei hulpstukken voor de nok en de dakvoet en zijn er verschillende oppervlaktebehandelingen mogelijk.
Felsdakplaten, guur 3.134, klemplaten en
schakeldakbanen worden door een klein aantal
bedrijven geproduceerd. Deze dakbedekkingen
worden industrieel vervaardigd, en borduren
voort op de traditionele fels- en roevendaken.
Kenmerkend is de eenvoudige en snelle bevestiging en de betrekkelijk stijve vorm van de platen
(felsdak- en klemplaten), guur 3.135.

16-02-2006 11:39:14

138

Daken en gevels

PC 888/30 SD1
Dakhelling 8

PC 1050/34 SD1
Dakhelling 6

PC 930/40 SD1
Dakhelling 6

PC 1110/30 SD1
Dakhelling 8

Smalle ribzijde boven ten behoeve van kouddak

Maximale overspanning in m
Proel
type PC

Dikte
Gewicht
in mm in kg/m2

0,70
1110/30 SD1 0,75
888/30 SD1 0,88
1,00

6,4
6,9
8,1
9,2

1,77
1,83
1,98
2,11

2,00
2,08
2,25
2,41

2,02
2,10
2,28
2,43

0,70
1050/34 SD1 0,75
0,88
1,00

6,8
7,3
8,6
9,7

2,03
2,10
2,28
2,42

2,31
2,40
2,60
2,78

2,34
2,42
2,63
2,81

0,70
0,75
0,88
1,00

7,6
8,2
9,6
10,9

2,48
2,54
2,67
2,78

2,85
2,95
3,21
3,42

2,88
2,99
3,24
3,38

930/40 SD1

KOUDDAKPLATEN
Standaardbelasting (in het gebruikstadium)
a Permanente belasting:
eigen gewicht dakplaat:
0,10 kN/m2
b Veranderlijke belasting:
b1 gelijkmatig verdeeld:
1,00 kN/m2
b2 lijnlast in het midden
van de overspanning: 2,00 kN/m2
c Windbelasting:
windzuiging en overdruk
Belastingcombinaties:
1 sterkte
2 doorbuiging
a + b1
a + b1
a + b2
b2
a+c
PC 1110/30 SD1
PC 1050/34 SD1
PC 930/40 SD1
Uitsluitend leverbaar in 10 A 05
PC 888/30 SD1
Leverbaar in alle voorraadkleuren

Figuur 3.132 Stalen proelplaten

06950432_boek.indb 138

16-02-2006 11:39:16

3 HELLENDE DAKEN

139

Leien

Figuur 3.133 Woningbouw met dakpanplaten

Hierdoor kan het product in grote lengten worden geleverd. De werkende breedte varieert
tussen de 300 en 500 mm. Het (gedeeltelijk)
rond walsen en zelfs conisch walsen hoort tot de
mogelijkheden.

Ruitvormige leien die worden gebruikt voor daken gevelbekleding worden losanges (Frans voor
ruit) genoemd. Met losanges kan bijna iedere
dakvorm worden gedekt, zolang de hellingshoek
maar groter dan 25 is. Ook gevels (hellingshoek
90) kunnen met losagnes worden gedekt. Afhankelijk van de dakvorm en het gewenste beeld
zijn verschillende losangevormen en afmetingen
voor te stellen. Losanges worden gemaakt volgens guur 3.136. De randen worden omgezet,
waarna er drie klangen worden aangebracht.
De bovenste klang wordt dichtgesoldeerd om
waterdoorslag te voorkomen. De overige twee
klangen worden uitgevoerd als schuifklang. De
dakbedekking wordt van onder naar boven aangebracht, startend met halve losanges. Ze worden met roestvaststalen of verzinkt stalen nagels
op het dakbeschot vastgezet.

Figuur 3.134 Rondgewalste felsdakplaten (schakelstation Telfort); architect Tebodin,


s-Gravenhage

Bron: KAL-ZIP

Figuur 3.135 Industrieel vervaardigde stalen dakbedekkingen

06950432_boek.indb 139

16-02-2006 11:39:17

140

Figuur 3.136 Maken van losange

3.8.2 Dakvlakdetail
Nederland heeft geen grote geschiedenis in het
toepassen van metalen dakbedekkingen. Het
materiaal is echter aan een opmars bezig. Vooral
voor gekromde dak- en gevelvlakken voor de
woning- en utiliteitsbouw wordt tegenwoordig
regelmatig gebruikgemaakt van zinken of koperen fels- en roevenconstructies. Ook in het kader
van het Industrieel Flexibel en Demontabel Bouwen
(IFD Bouwen) winnen stalen of aluminium sandwichpanelen aan populariteit.

Felsdak van koper


In tegenstelling tot andere materialen (metalen)
hoeft koper niet te worden geventileerd, omdat
het niet gevoelig is voor condenscorrosie. Door
een zeer goede dampdichte laag aan de binnenzijde van de constructie aan te brengen, waardoor er geen waterdamp in de constructie (isolatiemateriaal) kan komen, hoeft ook hiervoor
geen ventilatiemogelijkheid te worden aangebracht. Dit is een theoretische mogelijkheid.
Doordat er in een constructie altijd lekken kunnen voorkomen, alsmede dode hoeken, kiest men
meestal toch voor een geventileerde constructie.

06950432_boek.indb 140

Figuur 3.137 Panoramatheater Openluchtmuseum


(Arnhem); architect Francine Houben, Mecanoo, 2000
Bron: Houtblad 4, 2000

16-02-2006 11:39:17

3 HELLENDE DAKEN

Een koperen dakbedekking wordt vaak doorgezet in de gevel. Allerlei (ronde) vormen zijn
mogelijk, guur 3.137.
In principe kan een koperen felsdak op allerlei
onderconstructies worden aangebracht, guur
3.138; in de meeste gevallen is dit echter een
houten constructie. Over het dakbeschot van
triplex wordt een kunststof of bitumineuze folie
aangebracht om het edele koper te beschermen
tegen elektrochemische corrosie met minder
edele metalen, bijvoorbeeld de bevestigingsmiddelen waarmee het dakbeschot is vastgezet.
De koperen felsbanen worden op het dakbeschot
bevestigd met behulp van klangen. Er zijn twee
systemen voor felsdaken, guur 3.139:
1 met geproleerde opkantingen;
2 met alleen n opkanting.
Beide systemen hebben hun eigen klangen om
de dakbanen aan het dakbeschot te bevestigen,
guur 3.140 en 3.141. Enerzijds zijn er vaste

141

klangen in de handel, anderzijds moeten er ook


schuivende klangen worden gebruikt om thermische uitzetting van de dakbanen te kunnen
opvangen.
Vaste klangen zijn repen metaal van ongeveer
50 mm breed die met behulp van twee nagels op
het dakbeschot worden bevestigd. Schuivende
klangen zijn ongeveer 120 mm breed en bestaan
uit twee delen, verbonden via een slobgleuf. Het
onderste deel wordt net als de vaste klang op het
dakbeschot genageld, het tweede (schuivende)
deel wordt in de fels opgesloten. Het materiaal
van de klangen is gelijk aan het materiaal van de
dakbanen en wordt ook met nagels van hetzelfde
materiaal of van RVS bevestigd. Tijdens het felsen
worden de opstaande kanten van de dakbanen
met de klangen in de goede vorm gebogen. Het
felsen kan op goed begaanbare stukken dak eenvoudig machinaal gebeuren. Het systeem met
voorgeproleerde opkantingen is hiervoor het
beste geschikt. Wanneer er echter veel hoeken,
kanten, passtukken en overgangen moeten worden gemaakt en er met de hand moet worden
gefelst, dan is het systeem met ongeproleerde
opkantingen beter geschikt.

Roevendak van titaanzink

Figuur 3.138 Doorsnede over koperen felsdak

Het roevendak is al zeer oud en kan worden gebruikt voor hellende daken met een hellingshoek
vanaf 3. Net als de felsconstructie is ook de
roevenconstructie te gebruiken voor het bekleden van gevels. In principe wordt het roevendak
aangebracht op een houten ondergrond. Om
oppervlaktecondensatie aan de onderzijde van
het titaanzink te voorkomen, kan de ondergrond
het beste worden gemaakt van ongeschaafde
houten delen zonder messing en groef en met
enige ruimte ertussen. Op deze manier wordt
het titaanzink goed belucht aan de onderzijde en
kan eventuele water(damp) worden afgevoerd.
Wanneer het titaanzink op een ondergrond van
dakplaten (multiplex, underlayment) wordt aangebracht, moet er op het hout een laag glasvlies
worden toegepast, om te voorkomen dat door
een te geringe ventilatie condensatie optreedt
tussen het hout en het zink. Ook is het mogelijk
op de dakplaten een noppenfolie aan te brengen, zodat het titaanzink aan de onderzijde goed
wordt belucht.

Figuur 3.139 Proleringen voor felsdakbaan

06950432_boek.indb 141

16-02-2006 11:39:18

142

Figuur 3.140 Klangen voor geproleerde dakbanen

Het roevendak wordt opgebouwd uit dakbanen


met een minimum lengte van 1 m tot een maximale lengte van 10 m. De dakbanen worden gemaakt uit een blad titaanzink waarvan de randen
55-65 mm zijn omgezet. De dakbanen worden
op het dak bevestigd met behulp van (houten)
roeatten, zinken klangen en zinken roefkappen, guur 3.142 en 3.144. De afmetingen van
de roeat zijn afhankelijk van de hoogte en de
ligging van het gebouw. Voor een laag gebouw
in het midden van het land volstaat een roeat
met een hoogte van 60 mm, terwijl voor hoge
gebouwen (hoger dan 20 m) aan de kust een
hoogte van 70 mm gewenst is. De doorsnede
van de roeat verloopt meestal van 40 naar 50
mm om zo uitzetting van het zink toe te staan.
Voordat de roeatten op het dak worden gemonteerd, bevestigt men eerst de klangen aan
de onderzijde. Net als bij klangen voor felsdaken
is hier ook sprake van vaste en schuivende klangen, guur 3.143. Het aantal klangen per m1
wordt weer bepaald door de baanbreedte en de
ligging van het gebouw, guur 3.130.

Figuur 3.141 Klangen voor ongeproleerde dakbanen

Stalen sandwichpanelen
Gesoleerde stalen sandwichpanelen kunnen over
het algemeen worden toegepast op daken met
een dakhelling van ten minste 1,5, guur 3.145.
Sommige uitvoeringen zijn geschikt voor licht
gekromde daken. De werkende breedte van de
meeste producten is 1000 mm bij verschillende
proleringen en paneeldiktes (30-100 mm).
De panelen worden onder industrile omstandigheden gemaakt uit een gecoate stalen (of
aluminium) binnen- en buitenplaat die worden
verbonden door een laag PUR/PIR-schuim. Dit
resulteert in een vrij stijf sandwichpaneel met
kleine maatafwijkingen en een zeer hoge isolatiewaarde. Net als geproleerde staalplaten zijn
sandwichplaten ook verkrijgbaar in diverse proleringen, zodat er voor elk gewenst beeld een
variant bestaat.

Proelplaten
Naast het toepassen van geprefabriceerde sandwichpanelen kan een stalen of aluminium dak
natuurlijk ook ter plaatse worden opgebouwd.
Op de onderconstructie van staal of hout wordt

06950432_boek.indb 142

16-02-2006 11:39:19

3 HELLENDE DAKEN

143

Figuur 3.142 Montage roefconstructie

Figuur 3.143 Vaste en schuivende klang

een stalen trapeziumproelplaat of een houten


dakbeschot aangebracht. Hierna wordt de isolatie geplaatst en wordt het geheel waterdicht gemaakt met behulp van een geproleerde stalen
of aluminium dakbaan of trapeziumproelplaat.
De geproleerde stalen of aluminium dakbaan
wordt steeds vaker toegepast, niet alleen in de
utiliteitsbouw, maar ook in de woningbouw.

06950432_boek.indb 143

Figuur 3.144 Verticale langsdoorsnede over roevendak

16-02-2006 11:39:20

144

Figuur 3.145 Stalen sandwichpaneel met waterdichte onderlinge aansluiting

Reden hiervoor is de grote toepasbare lengte


(tot 60 m) en de mogelijkheden tot fabricage
op de bouwplaats. In combinatie met een zeer
eenvoudige en snelle montage en een grote ontwerpvrijheid voor de architect lijkt dit een ideaal
product.
In guur 3.146 en 3.147 zijn twee mogelijke
systemen weergegeven waar met behulp van
systeemafhankelijke montage-elementen de geproleerde dakbanen onzichtbaar worden bevestigd op de stalen onderconstructie van spanten
en trapeziumplaatproelen.

3.8.3 Nokdetail

Fels- en roevendak
Er zijn vele mogelijkheden om de nok van een
fels- of roevendak te construeren, afhankelijk
van de hellingshoeken van de dakvlakken en het
gewenste architectonisch beeld. Het belangrijkste onderdeel waarmee rekening moet worden
gehouden is de ventilatie. Naast een goede
overlappende constructie om het (opwaaiende)
regenwater buiten te houden wordt het zinken
(of koperen) dak geventileerd via de nok. In

Figuur 3.146 KAL-ZIP-daksysteem op spantconstructie

06950432_boek.indb 144

16-02-2006 11:39:21

3 HELLENDE DAKEN

145

Figuur 3.147 Uit standaardstaalproelen samengesteld daksysteem op spantconstructie

guur 3.148 is met behulp van klossen een nokdetail geconstrueerd. Op deze klossen worden
ongeschaafde delen bevestigd waar overheen
weer het metaal wordt aangebracht. Een vogelschrootproel maakt het geheel compleet. In
guur 3.149 is te zien hoe er gevouwen strippen
metaal (klangen) worden gebruikt om het
metaal aan de nok te bevestigen. Om het dak
waterdicht te kunnen maken bij de aansluiting
van de roeat met de nok, wordt deze bevestiging gesoldeerd. De dakbanen worden iets verknipt en gevouwen, waarna een speciale roefkap,
met aangesoldeerde plaat, wordt geplaatst om
het geheel waterdicht te maken.

Figuur 3.149 Nokdetail roevendak (traditionele constructiemethode)

Stalen sandwichpanelen
Aan weerszijden van de nok van een stalen spant
worden gordingen aangebracht. De stalen sandwichpanelen steken iets over die gordingen heen
en worden met behulp van stalen hulpstukken
waterdicht aan elkaar verbonden, guur 3.150.
Om koudebruggen zoveel mogelijk te voorkomen, wordt de naad in de nok met behulp van
PUR-schuim gedicht. Voordat het noksluitstuk
wordt geplaatst, is het belangrijk dat alle dalen
goed worden gevuld met een schuimband, zodat opgestuwd hemelwater niet de constructie
kan indringen. Ten slotte kan de nok ook aan de
binnenzijde worden afgewerkt met een gezette
staalplaat.

Figuur 3.148 Aansluiting roeat op nok

06950432_boek.indb 145

16-02-2006 11:39:22

146

Figuur 3.151 Dakvoetbeindiging fels

Figuur 3.150 Nokdetail sandwichpanelen

Proelplaten
Proelplaten
De vele mogelijkheden om geproleerde dakbanen met een kromming te walsen en het toepassen van grote lengtes geeft de architect een
grote ontwerpvrijheid. Dit maakt dat het systeem
niet snel wordt gebruikt voor een traditioneel
hellend dak met bijbehorende nokconstructie.
3.8.4 Dakvoetdetail

De dakvoet van een dak geconstrueerd met proelplaten is principieel gelijk aan de dakvoet van
een dak met sandwichpanelen. De waterdichting
wordt verzorgd door een verder naar buiten
doorstekende buitenplaat. In guur 3.152 is
de dakopbouw uit trapeziumplaat/isolatie/
trapeziumplaat te zien, waarbij de buitenste
plaat verder naar buiten steekt en zo afwatert in
een eenvoudige goot. Sandwichplaten worden
op dezelfde manier geprefabriceerd.

Fels- en roevendak
Net als aan de nok moet er bij fels- en roevendaken extra aandacht worden besteed aan de
dakvoet. Ook hier moet er een beindiging worden gegeven aan de staande fels of de roef. In
guur 3.151 is een voorbeeld gegeven van het
dichtvouwen van een staande fels met dubbele
dichting. Als waterdichting wordt er ter plaatse
van de beindiging een onderplaat gemonteerd,
zodat water dat door de felsafsluiting heen komt
uit de constructie wordt geweerd. Voor roevendaken worden weer speciale sluitstukken gesoldeerd om in de waterdichting te voorzien.

3.9 Leien daken


Veel historische daken in Nederland zijn gedekt
met (natuursteen)leien, guur 3.153. De traditionele grijszwarte leien zijn bij iedereen bekend.
Er zijn diverse vormen van schubvormige dakbedekkingen:
natuursteenleien;
vezelcementleien;
bitumenleien;
houten shingels en shakes;
metalen losanges, zie paragraaf 3.8.1.

Figuur 3.152 Dakvoetdetail staalbouw

06950432_boek.indb 146

16-02-2006 11:39:23

3 HELLENDE DAKEN

147

een glad oppervlak of met een structuur worden


geleverd.
Bitumenleien hebben een drager van vilt, glasvlies
of polyester die in bitumen is gedrenkt en daarna
van een coating wordt voorzien.

Figuur 3.153 Leien dak: Oude Kerk Delft

Natuursteenleien worden gezaagd uit grote blokken leisteen dat in open groeves en mijnen in
Frankrijk, Engeland, Spanje, Duitsland en Noorwegen wordt gewonnen. Ook worden sinds kort
leien ingevoerd uit Zuid-Afrika, China en Canada.
Leisteen is miljoenen jaren geleden ontstaan uit
rivierafzettingen. Door aardverschuivingen en
-plooiingen ontstonden een zeer hoge druk en
zeer hoge temperaturen. Onder deze omstandigheden is het minerale leisteen met zijn specieke
kenmerken van splijtbaarheid ontstaan. Door
de aanwezigheid van metalen, carbonaten en
glimmers in verschillende combinaties zijn er
zeer grote verschillen in kwaliteit en uiterlijk van
de leien van verschillende groeves. Zo kan de
structuur, de zuurbestendigheid en de kleur ink
verschillen. Leien zijn niet alleen verkrijgbaar in
grijszwarte vorm; ook groene en rood/paarse
varianten zijn voorhanden.
Naast natuursteenleien worden ook vezelcement- en bitumenleien toegepast.
Vezelcementleien zijn gemaakt uit een mengsel
van minerale vezels, cement en water. Dit mengsel wordt volgens een industrieel proces verwerkt
tot vlakke platen. Hierna worden de leien uit de
plaat gesneden en onder hoge druk geperst. De
leien worden aan de buitenzijde voorzien van
een gekleurde harslaag; de onderzijde wordt
kleurloos gempregneerd. De leien kunnen met

06950432_boek.indb 147

De meeste houten shingels en shakes die in


Nederland worden gebruikt, zijn van western
red cedar en worden uit Noord-Amerika gemporteerd. Het verschil tussen shingels en shakes
wordt gevormd door de productiemethode.
Shingels, guur 3.154, worden gezaagd, waardoor er een gladde onder- en bovenkant ontstaat. Shakes worden verkregen door kloven,
waardoor ze een ruwe vezelstructuur aan de
bovenkant krijgen. De onderkant van shakes kan
glad zijn doordat ze zijn gezaagd, of kan net als
de bovenkant, ruw zijn door kloven. Alleen het
kwartierse kernhout van stammen met een rechtdradige structuur kan worden gebruikt.

Figuur 3.154 Shingeldak in aanbouw


Bron: Houtblad 2, 2001

Achtereenvolgens worden besproken:


maatvoering, paragraaf 3.9.1;
dakvlakdetail, paragraaf 3.9.2;
nok- en dakvoetdetail, paragraaf 3.9.3.
3.9.1 Maatvoering

Natuursteenleien
Met behulp van explosieven en grote zagen
worden grote stukken leisteen losgemaakt uit de
groeven. Deze stukken worden naar het oppervlak getransporteerd, waarna ze in plakken van
10-25 mm worden gezaagd. Met behulp van
kleiner gereedschap worden deze plakken nog

16-02-2006 11:39:23

148

verder gespleten, verknipt, verzaagd en bewerkt


totdat er leien over blijven met een dikte van
3-7 mm (leverbaar tussen 2,5 en 15 mm). De
Rijksdienst voor de Monumentenzorg adviseert
een dikte van 5 mm.
In Nederland worden tegenwoordig over het
algemeen rechthoekige of schubvormige leien
gebruikt. In het buitenland, voor bijzondere
projecten en voor restauraties worden ook afwijkende vormen op maat gemaakt, guur 3.155.
De leverbare lengte- en breedtematen hangen
samen met deze vorm. Gangbare maten voor
rechthoekige leien zijn bijvoorbeeld 300 200,
350 200 en 450 250 mm. Deze rechthoekige
leien worden gebruikt voor de zogenoemde
maasdekking. Schubvormige leien worden gebruikt voor de rijndekking en zijn verkrijgbaar in
verschillende afmetingsklassen, waarbij de grootste leien een hoogte van 500-400 mm en een
breedte van 420-320 mm hebben. De kleinst
leverbare schubleien hebben een breedte van
160-110 mm bij een hoogte van 180-110 mm.
Natuursteenleien kunnen worden toegepast bij
een dakhelling van 25-90 en kunnen direct op
het dakbeschot worden aangebracht.

Vezelcementleien
Vezelcementleien worden volledig machinaal
gemaakt volgens een industrieel proces. In theo-

rie is dus elke gewenste vorm en dikte mogelijk.


Om de eenvoud te bewaren en om een aantal
standaardmaten te kunnen aanbieden, worden
deze leien meestal in 400 400, 400 200,
400 240 of 600 300 mm geleverd, bij een
dikte van minimaal 4 mm. Vezelcementleien kunnen net als natuursteenleien worden toegepast
bij een dakhelling van minimaal 25, wanneer de
dubbele maasdekking wordt gebruikt. Wel wordt
geadviseerd om bij auwe daken en bij daken
met een enkele dekking een waterdichte, dampdoorlatende folie toe te passen. Vezelcementleien
worden aangebracht op latten. De onderlinge
afstand van de latten is afhankelijk van de overlap van de leien. Bij leien van 400 240 mm en
een overlap van 50 mm wordt de latafstand
175 mm. Bij een overlap van 110 mm wordt de
latafstand 145 mm.

Bitumenleien
Bitumenleien zijn rechthoekige stroken bitumen,
voorzien van een wapening. De leien worden
geleverd met een lengte van 1000 mm bij een
breedte van 336 mm. De strook is voorzien
van kleefpunten en inkepingen, guur 3.156.
Bitumenleien wordt met nieten of nagels (in de
bovenste rand) direct op het dakbeschot vastgemaakt. De kleefpunten zorgen voor een verbinding tussen de leien onderling.

Figuur 3.156 Bitumenlei

Figuur 3.155 Verschillende vormen van natuursteenleien

06950432_boek.indb 148

Houten shingels en shakes


Shingels en shakes zijn verkrijgbaar in drie standaardlengten: 410, 460 en 610 mm. Verschillende breedtematen tussen 75 en 355 mm zijn
leverbaar. De dikte aan de onderzijde is
10-13 mm. Er zijn drie soorten shakes:
1 recht gespleten (straight-split);
2 toelopend gespleten (taper-split);
3 met de hand gespleten en machinaal herzaagd (handsplit-and-resawn).

16-02-2006 11:39:24

3 HELLENDE DAKEN

149

Shingels en shakes worden toegepast op daken


vanaf 15. Ook gevels (zelfs overhangende) kunnen worden gedekt met shingels of shakes.
3.9.2 Dakvlakdetail

Natuursteenleien
De meest toegepaste leidekking in Nederland is
de maasdekking, guur 3.157-1. Deze dekking
werd vroeger alleen toegepast in het stroomgebied van de Maas, de rivier waarover de leien
uit Duitsland werden aangevoerd. Er is hier
sprake van een dubbele dekking, wat tot voordeel heeft dat het dak nog steeds dicht is wanneer een van de leien ontbreekt. De rijndekking,
met schubvormige leien, guur 3.157-2, is een
van oorsprong Duitse dekking en werd historisch
gezien vooral toegepast in het stroomgebied van
de Rijn.
Rechthoekige leien in een maasdekking kunnen
worden vastgelegd met ten minste twee roestvaststalen leinagels. De bevestiging met leihaken
is echter de meest toegepaste methode. De

Figuur 3.158 Overlap en zichtvlak bij maasdekking met


rechthoekige leien

overlap tussen de rechthoekige leien in een


maasdekking, guur 3.158, wordt bepaald door
de orintatie van het gebouw, de dakhelling en
de lengte van het dakvlak en is het grootst bij
auwe hellingen, om een goede waterdichting
te garanderen.

Vezelcementleien
Vezelcementleien worden geventileerd aangebracht op een systeem van tengels en latten,
zodat er een minimale vrije ruimte van 20 mm
ontstaat tussen de dakconstructie en de leien. Bij
auwe dakhelling wordt er meestal een waterdichte folie over de dakconstructie aangebracht.
Ook bij vezelcementleien is de maasdekking de
meest gebruikte dekkingsmethode. Echter bij
steile daken kunnen ook de uit het buitenland
overgenomen leuvense dekking of zwitserse
dekking worden gebruikt, beide vanaf dakhellingen van 75.

Bitumenleien

Figuur 3.157 Meest voorkomende leidekkingen in


Nederland

06950432_boek.indb 149

In tegenstelling tot vezelcementleien worden


bitumenleien wel direct en ongeventileerd op
de onderconstructie aangebracht. Bitumenleien
kunnen worden gebruikt op daken met een dakhelling tussen de 15 en 85. Bij auwe dakhellingen (15-20) gebruikt men een waterdichte
onderlaag. De leien worden zodanig over elkaar
heen aangebracht, dat boven elkaar liggende
rijen telkens een halve tab verspringen. Met behulp van 5-6 nagels of nieten (meer dan 25 mm
boven de inkepingen) worden de leien op de
onderconstructie vastgemaakt. De kleefpunten

16-02-2006 11:39:25

150

structie

kunnen met een brander worden geactiveerd,


zodat de leien onderling verkleven. De kleefpunten bevinden zich meestal aan de bovenzijde
van de lei, echter bij leien met een zeer speciale
grove oppervlaktestructuur ook aan de achterzijde.

Houten shingels en shakes


Shingels worden met twee nagels vastgezet op
de onderconstructie. De nagels mogen niet dichter dan 20 mm bij de rand (bij shakes is dit
25 mm) worden geslagen. Net als bij natuursteenleien is het belangrijk ervoor te zorgen dat
de zichtgedeelten van de shingels overal gelijk
zijn. Als vuistregel wordt aangehouden dat een
derde van de shingel in het zicht komt. In verband met het werken van de houten shingels
worden er verticale voegen van zon 3 mm tussen de shingels aangehouden. In guur 3.159 is
een doorsnede over de dakconstructie te zien.
De waterkerende folie wordt aanbevolen, maar
is bij steile daken niet noodzakelijk. Om het
aanbrengen van de shingels te vereenvoudigen
en om be-ter in rechte lijnen te kunnen werken,
wor-den er ook wel tengels en regels op het dakbeschot aangebracht waarop de shingels worden
bevestigd.
3.9.3 Nok- en dakvoetdetail
Het nok- en dakvoetdetail wordt uitgewerkt voor
vezelcementleien, guur 3.160, die daarmee ook

06950432_boek.indb 150

Figuur 3.159 Houten shingels op gesoleerde ondercon-

Figuur 3.160 Dakvoet- en nokdetail met vezelcementleien

model staan voor natuursteenleien en eigenlijk


ook voor de houten shingels en shakes. Ook
wordt er aandacht besteed aan bitumenleien die
zonder tengels en regels direct op de onderconstructie worden aangebracht.

Vezelcementleien
De nok van een dak met vezelcementleien wordt
meestal afgewerkt met een halfrond nokstuk.
Nokafwerkingen met lood of zink zijn ook mogelijk. Wanneer er zeer grote leien worden gebruikt,
past men bij de nok enkele extra regels of een
brede plank toe, om de leien voldoende steun te
geven. Het nokstuk wordt met behulp van een
nokhaak op de ruiter bevestigd. Deze ruiter is met
ruitersteunen op het dakbeschot bevestigd.
Net als bij de daknok worden er extra latten
van de goede dikte toegepast om de leien meer
steun te geven en ervoor te zorgen dat de leien
niet de goot in duiken. De verdere detaillering
is eigenlijk niet anders dan de detaillering van
een dakvoet met dakpannen. Ook hier moet een
vogelschrootproel worden toegepast en mogen
de leien niet te ver uitsteken (25-50 mm).

16-02-2006 11:39:26

3 HELLENDE DAKEN

151

Bitumenleien

Er bestaan geen speciale nokstukken voor gebruik bij bitumenleien. De nokstukken worden
eenvoudigweg op het werk gesneden uit een
normale bitumenlei, guur 3.162. De stukken
worden schuin afgesneden, dubbel gevouwen
en verkleefd op de onderliggende leien.

3.10 Rieten daken

Figuur 3.161 Dakvoet- en nokdetail met bitumenleien

Figuur 3.162 Nokstukken worden gesneden uit normale


leien

06950432_boek.indb 151

Riet als dakbedekking is zeer oud. Al sinds de eerste bewoning van de lage landen werden takken,
heideplaggen, graszoden, stro en riet gebruikt
om de mens te beschermen tegen wind, regen,
kou en hitte. Plinius, een van de grote Romeinse
schrijvers, maakte rond 64 na Chr. melding van
met riet gedekte huizen in Noord-Europa. Tot ver
in de Middeleeuwen waren riet en stro de meest
gebruikte dakbedekkingmaterialen. Pas in de
vijftiende eeuw wordt het toepassen van rieten
daken een halt toegeroepen. Steeds meer steden
verbieden riet als dakbedekkingmateriaal, om
het verspreiden van brand tegen te gaan. Op het
platteland werd (en wordt) riet nog steeds toegepast, vanwege de goede isolerende en ventilerende eigenschappen. Ook het geringe gewicht
is een voordeel bij grote (schuur)dakconstructies.
Anno 2005 worden door zon 250 rietdekbedrijven nog steeds daken met riet gedekt. Voor
een groot deel is dit het onderhoud aan en de
vervanging van oude rieten daken, maar ook
nieuwe daken van exclusieve woonhuizen worden weer steeds meer met riet gedekt, guur
3.163. Voor nieuwbouw binnen 15 m van de
perceelgrens mag overeenkomstig NEN 6063
Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van daken
geen brandbaar dak worden toegepast. De bouwer moet dit kunnen aantonen. Het traditionele
rieten dak komt niet door de vliegvuurproef
beschreven in NEN 6063. Een rietdak behandeld
met een brandvertrager komt wel door deze
proef en is dus volgens deze norm een onbrandbare dakbedekking. Er is momenteel een klein
aantal goedgekeurde rietcoatings in de handel.
Een andere manier om de brandveiligheid van
een rieten dak te vergroten is het toepassen van
een schroefdak.

16-02-2006 11:39:27

152

Naast het vakmanschap van de rietdekker, guur


3.164, en de kwaliteit van het gebruikte riet is
ook de dakhelling van belang voor de levensduur
van een rieten dak. Om een goede afvloeiing van
regenwater te garanderen, moet de dakhelling
ten minste 45 zijn. Eventueel kan de dakhelling
plaatselijk kleiner zijn (bijvoorbeeld bij een dakkapel), maar dat heeft onmiddellijk invloed op de
levensduur, guur 3.165.
De gemiddelde dikte van de rietlaag moet ongeveer 280 mm zijn. Bij deze dikte heeft de rietlaag
een massa van zon 40 kg/m2. De minimale dikte
is bij de dakvoet 250 mm en bij de nok 220 mm.
Een rieten dak wordt vrijwel altijd zonder dakgoten uitgevoerd. Om te voorkomen dat er
regenwater langs de gevel sijpelt, wordt er zowel bij de dakvoet als bij de topgevels met een
overstek gewerkt. Om eroderen van de gevel ter
plaatse van het maaiveld te voorkomen, moet
men hier aanvullende maatregelen tegen opspattend water nemen, bijvoorbeeld in de vorm
van grindstroken.
Figuur 3.163 Oud, traditioneel en nieuw, modern rieten dak

Achtereenvolgens worden besproken:


maatvoering, paragraaf 3.10.1;
dakvlakdetail, paragraaf 3.10.2;
nokdetail, paragraaf 3.10.3;
dakvoetdetail, paragraaf 3.10.4;
kopgevelaansluitdetail, paragraaf 3.10.5.
3.10.1 Maatvoering
De uitvoering van het rieten dak is van oudsher
streekgebonden. Dit komt tot uitdrukking in het
gebruik van verschillende soorten riet, speciale
gereedschappen, andere onderconstructies en
afwerkingen alsmede verschillende manieren om
het riet op het dak vast te maken.
Tegenwoordig wordt ongeveer 60% van de behoefte aan dakriet in Nederland gekweekt. Het
meeste komt uit het noordwesten van Overijssel
en uit Friesland. Het overige riet wordt voornamelijk ingevoerd vanuit Turkije. Dakriet wordt
verhandeld in bossen met een omtrek van 46,
55, 60 of 70 cm. Ook zijn er grote bossen met
een omvang van 1 m verkrijgbaar. De lengte
ligt tussen de 1,50 en 2 m. De stengels hebben
aan de onderkant (aardeinde) een diameter van
maximaal 6 mm.

06950432_boek.indb 152

Voor wat betreft de afmetingen van het dakvlak


en de vorm en afmeting van de dakdoorbrekingen zijn er geen speciale maatvoeringseisen. Elke vorm en afmeting is in principe met riet
te dekken, als er maar aandacht wordt besteed
aan de noodzakelijke minimale dakhelling en een
snelle afvoer van water. Dit maakt riet tot een
gewild materiaal op plaatsen waar afwijkende
vormen, vooral rondingen, in het dakvlak zijn
gewenst, guur 3.166.
3.10.2 Dakvlakdetail
De twee meest gebruikelijke methoden van rietdekken in Nederland zijn:
1 traditionele open constructie;
2 moderne schroefdak.

1 Traditionele open constructie


Per streek kan de bouwwijze (op details) afwijken. Bij de open constructie worden rietlatten van 25 35 mm met een onderlinge afstand van maximaal 280 mm op de sporenkap
aangebracht, guur 3.167. De sporen liggen
hart-op-hart maximaal 500 mm. Bij een grotere
afstand moet men de rietlatten zwaarder nemen.

16-02-2006 11:39:28

3 HELLENDE DAKEN

De sporen kunnen vrijdragend van de nok naar


de dakvoet lopen of op gordingen liggen. De
overspanning van de sporen is maatgevend voor
de afmetingen van de doorsnede. De gordingen
kunnen op hun beurt weer op spanten of bouwmuren rusten.
Het rietpakket van 280 mm is in principe ge-

153

schikt om een Rc-waarde van 2,5 te behalen. Bij


de traditionele constructie heeft tocht vrij spel.
Dit is een groot voordeel voor boerenschuren,
omdat de ruimte hierdoor zeer goed wordt geventileerd. Voor een woonhuis is dit echter niet
wenselijk en zelfs niet toegestaan. De totale isolatiewaarde van het rietpakket kan alsnog worden

1
2
3
4
5

goot
naald
naainaald
twijgijzer of wienijzer
bandhaak of kromme naald

6 dekstoel, klauw of kluiver


7 dekspaan of drijfbord

8 korte dekspaan met zetje


9 zetje of krukje
10 stopboord (voor reparatiewerk)
11 dakhaak (om boom of juffers in te leggen)
12 houten haken of hieken (worden gebruikt
om de laag riet vast te hechten)
13 knecht of hechthaak (wordt gebruikt bij
het uit de hand aanleggen van de laag riet)
Figuur 3.164 Speciaal en uniek gereedschap rietdekker

06950432_boek.indb 153

Bron: Het Rieten Dak

16-02-2006 11:39:29

154

Dakhelling

Levensduur in jaren

25
30
45
50

15
1020
2545
45

Figuur 3.165 Relatie dakhelling en levensduur rieten dak

benut door het toepassen van een PE-folie onder


de sporen als tochtdichting. Het is belangrijk dat
dit secuur en zonder lekken gebeurt. Een tweede
mogelijkheid is om het dak van binnenuit te
isoleren. Hierdoor komt het dauwpunt verder
naar binnen te liggen. Om condensatie in de
constructie te voorkomen, is dan een dampremmende laag (zonder lekken!) aan de binnenzijde noodzakelijk. Folies en isolatiemateriaal
kunnen niet aan de binnenzijde tegen de rietlatten worden bevestigd, omdat hierdoor het dak
niet meer gerepareerd of vernieuwd kan worden.
In renovatiesituaties kan het dak altijd van binnenuit worden gesoleerd, als er maar een goede
dampremmende laag wordt aangebracht, guur
3.168.

Figuur 3.168 Extra isolatie bij rieten daken

Figuur 3.166 Ingang Efteling: grootste rieten dak ter wereld

deklaag
binddraad 1

28

28

28

gaarde 6

spreilaag
rietlatten 2535

25
0
20
-3
0

sporen h.o.h. 500

Bij de open constructie wordt haaks op de rietlatten, van boven naar beneden, een spreilaag
van 20 30 mm dik gelegd van lang, recht riet.
Deze spreilaag wordt zeer secuur en netjes neergelegd, zodat er van binnenuit geen rietpluimen
zichtbaar zijn. De uiteindelijke deklaag wordt van
beneden naar boven gelegd, met de zon mee
draaiend. Al het riet van de sprei- en deklaag
wordt in de groeirichting gelegd, dus met de
eventuele pluimen naar de nok gericht. De bossen riet worden op het dak uitgelegd, waarna
de gaarde wordt gespannen. Een gaarde is een
draad van gegalvaniseerd of roestvast staal
( 6 mm). Pas na het spannen van de gaarde
worden de bossen losgesneden en wordt het riet
uitgespreid. Met een dekspaan of klopper wordt

Figuur 3.167 Dakvlakdetail traditionele open constructie

06950432_boek.indb 154

16-02-2006 11:39:30

3 HELLENDE DAKEN

155

Aanbrengen van de binddraad


Het aanbrengen van de binddraad gebeurt
meestal met goot en naald, maar ook het twijgof wienijzer wordt gebruikt, guur 3.169.

Met goot en naald


Allereerst worden de goot en de naald in het
rieten dak gedrukt. Hierna wordt door het
gootje (en dus ook het oog van de naald)
de draad geleid. Door de naald een stukje te
draaien, kan de draad niet meer verschuiven.
Hierna wordt de naald met draad teruggetrokken. Als de draad weer boven is, kan er een
knoop om de gaarde worden gelegd, terwijl
deze met het zetje wordt aangedrukt.

Met twijg- of wienijzer


Het twijg- of wienijzer wordt onder de rietlat
in het riet gestoken, waarna hij om de rietlat
wordt gedraaid en weer naar boven wordt gehaald. Als de draad weer boven is, kan er een
knoop om de gaarde worden gelegd, terwijl
deze met het zetje wordt aangedrukt.

Figuur 3.170 Schroefdak

Figuur 3.169 Aanbrengen binddraad

06950432_boek.indb 155

het riet tot de vereiste dikte opgeklopt. Hierna


wordt het riet elke 200 mm vastgebonden aan
rietlat en gaarde met behulp van een gegalvaniseerde of roestvast stalen draad ( 1 mm).
2 Modern schroefdak
Bij het schroefdak wordt er op de sporen- of
gordingenkap een plaat van ten minste 19 mm
underlayment aangebracht, guur 3.170.
Een modern schroefdak kan een Rc-waarde van
2,65 halen, zonder toegevoegd isolatiemateriaal.
In nieuwbouwsituaties kan men ervoor kiezen
een isolerende dakplaat in de vorm van bijvoorbeeld een sandwichpaneel als dakbeschot te

16-02-2006 11:39:31

156

Figuur 3.171 Mogelijke traditionele nokafwerkingen

gebruiken, om zo de isolatiewaarde omhoog te


brengen.
Bij een schroefdak is het aanbrengen van de
spreilaag (zichtlaag) niet nodig. Het aanbrengen
van de deklaag en de gaarden gaat op dezelfde
manier als bij het traditionele open dak. Hier
wordt echter het binddraad niet met goot en
naald of met behulp van een twijg- of wienijzer
aangebracht, maar worden er spaanplaatschroeven, waaraan roestvast stalen draden zijn
bevestigd,
in het dakbeschot gedraaid. Nu kan


de
gaarde op traditionele wijze worden vastgebonden.
Het principe van het schroefdak is een uitwerking van het spijkerdak. Met behulp van een lang
schroefbit worden de schroeven met staaldraad
aangebracht in de constructie. Nu kan de draad
met de hand (of mechanisch) om de gaarde
worden gedraaid. Het spijkerdak komt men alleen nog tegen bij renovaties van oude rieten
daken. Het is in onbruik geraakt, omdat met het
inslaan van de spijkers in de dakconstructie te
veel riet werd beschadigd, waardoor de levensduur van het dak werd verkort.
3.10.3 Nokdetail
Voor de nokafwerking van een rieten dak zijn
vele, streekgebonden varianten mogelijk, guur
3.171. Versierselen van roggestro en het gebruik
van heide, gras, planken en takken zijn vooral in
de omringende landen populair. In Nederland
worden meestal zwarte of rode rietvorsten gebruikt. Deze worden platvol of halfrond opliggend gemetseld. Ook hierin zijn nog variaties
mogelijk, namelijk in het al dan niet toepassen
van een onderzoom.

06950432_boek.indb 156

Omdat de lengte van het gebruikte riet in de


buurt van de nok steeds kleiner wordt, gebruikt
men daar meer rietlatten, om zo met behulp van
meer gaarden en binddraden het riet toch goed
vast te zetten. Op de nok worden nu de rietvorsten in schrale specie gelegd, om scheurvorming
als gevolg van ongelijke krimp te voorkomen.
Eventueel worden de naden tussen de rietvorsten
onderling met taaie specie afgewerkt, guur
3.172.
De meest recente ontwikkeling op het gebied
van rieten daken is de koperen nok, guur 3.173,
die wordt toegepast in plaats van traditionele
rietvorsten. Momenteel zijn er drie systemen op
de markt. De koperen nok heeft voor- en nadelen.

Figuur 3.172 Meest voorkomende nokconstructie in


Nederland

16-02-2006 11:39:32

157

3 HELLENDE DAKEN

Figuur 3.174 Dakvoetdetail


Figuur 3.173 Aanbrengen koperen nok

Voordelen
lichtere constructie;
langere levensduur
minder onderhoud;
minder kans op beschadiging dak door inwerking cement;
minder kans op regendoorslag;
door regen ontstaat kopersulfaat, dat remmende werking heeft op algen- en mosgroei op
riet;
demontabel.
Nadelen
uiterlijk wijkt af van traditionele gebakken
rietvorst;
duurder in aanschaf.
3.10.4 Dakvoetdetail
Het belangrijkste onderdeel van de dakvoet is
de knijp of knelling. Met behulp van dit knijpdeel
wordt het riet zodanig samengeknepen en vastgeklemd op het dak, dat het bij harde wind niet
opwaait. De knijp- of knelplank moet 40
60 mm boven de rietlatten of het dakbeschot
uitsteken, guur 3.174. Om beschadiging van
het riet te voorkomen, moet de knijp- of knelplank arm worden geschaafd. In plaats van een
extra plank op de koppen van de overstekende
sporen kan ook de muurplaat of zelfs het buitenspouwblad worden gebruikt om een knelling te

06950432_boek.indb 157

maken. In de laatste gevallen is er echter maar


een klein overstek mogelijk. Om stormschade te
voorkomen mag het riet niet meer dan 150 mm
over de knijp- of knelplank heen vallen. Net als
bij de nok wordt het riet ook hier vaker vastgezet
dan in het normale dakvlak.
3.10.5 Kopgevelaansluitdetail
Het rieten dak heeft een zeer traditionele uitstraling, vandaar dat het vooral wordt gebruikt om
traditionele kapvormen te maken, waar het riet
als een warme deken overheen wordt gespreid.
Dit houdt in dat er meestal met een overstek
wordt gewerkt aan de kopgevels. Het riet wordt
naar de kopgevel toe gedraaid en mooi in model geklopt, guur 3.175. In guur 3.176 is een
overstek bij de kopgevel te zien. Het belangrijkste element is hier, net als bij de dakvoet, de
knijp- of knelplank.

Bij de aansluiting van een rieten dak op een


doorgaande gevel moeten er stukken lood
(30 ponds) worden ingedekt. Deze loodslabben
hebben een ruime overlap en worden tegen het
metselwerk omhoog gezet. Vervolgens worden
hier overheen loden loketten aangebracht, guur
3.177. Het aanbrengen van loketten komt aan
de orde bij dakdoorbrekingen. De loketten worden over de al eerder aangebrachte loodslabben
aangeklopt.

16-02-2006 11:39:33

158

3.11 Kunststof dakbedekkingen

Figuur 3.175 Riet wordt iets gedraaid en netjes in model

De laatste decennia is er een grote ontwikkeling


geweest op het gebied van kunststof dakbedekkingmaterialen. Vanwege de lange levensduur
en de relatief lage onderhoudskosten wordt
kunststof steeds meer gebruikt als folie op platte
daken. Door de grote vormvrijheid van het materiaal kan het echter ook zeer goed worden
gebruikt voor hellende en gekromde daken. De
meest toegepaste kunststof dakbedekkingsmaterialen voor folies zijn weekgemaakt pvc
(polyvinylchloride), EPDM (etheenpropeendimonomeer) en ECB (ethyleen-copolymerisaatbitumen). PVC en ECB zijn thermoplastische kunststoffen; EPDM is een elastomeer.

geklopt bij overstek aan kopgevel

Naast dakbedekkingsfolies van kunststof is er


ook een breed scala van doorzichtige kunststof
dakplaten in de handel. Doorzichtige golfplaten
om licht te krijgen in een hal bedekt met vezelcementgolfplaten zijn een bekend voorbeeld.
Ook bij de bouw van serres en lichtstraten wordt
veelvuldig gebruikgemaakt van (doorzichtige)
kunststof, zie hoofdstuk 5.

Figuur 3.176 Traditionele overstek aan gemetselde


kopgevel

Figuur 3.177 Aansluiting op doorgaande gevel met loden


loketten

06950432_boek.indb 158

Achtereenvolgens worden besproken:


maatvoering, paragraaf 3.11.1;
dakvlakdetail, paragraaf 3.11.2;
dakvoetdetail, paragraaf 3.11.3.
3.11.1 Maatvoering
Alle kunststoffen geschikt als dakbedekkingsmateriaal kunnen als enkellaags dakbedekking
worden uitgevoerd. De folies worden op rol
geleverd tot een lengte van 20 m en in verschillende standaardbreedten tot 1500 mm. Verschillende dikten zijn leverbaar, van 0,8 tot 2 mm.
EPDM kan als membraan worden geleverd. Deze
membranen worden projectafhankelijk, volledig
naar de wensen van de klant gemaakt tot een
maximumoppervlakte van 1000 m2! Hierbij moet
men erop bedacht zijn dat dit bij een dikte van
2 mm een massa krijgt van meer dan 1700 kg.
Al met al is een dakbedekking van kunststof zeer
licht (10-30 N/m2). Wanneer pvc wordt toegepast voor hellende daken, dan wordt een wapeningslaag op de achterzijde aangebracht om
uitzakken te voorkomen.

16-02-2006 11:39:34

3 HELLENDE DAKEN

159

Figuur 3.178 Kunststof daken

3.11.2 Dakvlakdetail
Wanneer er kunststof dakbedekking wordt toegepast, kan een hellend dak op dezelfde manier
worden opgebouwd als een plat dak, zie hoofdstuk 4. Wanneer er een hellend of gekromd dak
wordt geconstrueerd, zoals in guur 3.178-2,
kan er ook worden gekozen voor een oplossing
naar analogie van guur 3.179.
3.11.3 Dakvoetdetail
Bij een hellend dak wordt de kunststof dakbedekking altijd volledig gelijmd. Afhankelijk van de
producent en het gekozen systeem betreft het
hier een een- of tweelaags systeem. Figuur 3.180
geeft een voorbeeld van een dakvoetdetail voor

een eenlaags systeem dat direct op de onderconstructie wordt gelijmd. De dakbedekking


wordt over het metaalproel heen gelijmd om
een goede waterdichting te garanderen.

3.12 Begroeide of vegetatiedaken


In reactie op de steeds verdere verstening van
het (Hollandse) landschap wordt er regelmatig
gekozen voor het construeren van begroeide of
vegetatiedaken, guur 3.181. Hieronder worden
verstaan daken met een grond- of substraatlaag
waarop planten groeien. Onder de grondlaag
bevindt zich een wortel- en waterkerende laag.

Figuur 3.179 Dakvlakdetail AlkorDesign

06950432_boek.indb 159

Bron: Alkor Draka nv

16-02-2006 11:39:35

160

3.12.1 Maatvoering
Vegetatiedaken kunnen zonder noemenswaardige problemen worden toegepast tot een hellingshoek van 20. Bij schuinere daken moeten
er voorzieningen worden getroffen om afglijden
van de substraatlaag te voorkomen of de buffercapaciteit van het hele systeem te vergroten,
guur 3.182. De dikte van het totale dakpakket
kan per gekozen systeem nogal verschillen, afhankelijk van de soort vegetatie en de orintatie
van het dakvlak. Vanaf een substraatlaag van
enkele tientallen mm, begroeid met mossen,
tot een substraatlaag van 800 mm begroeid
met bomen, is er van alles mogelijk, guur
3.183.

Figuur 3.180 Dakvoetdetail

Figuur 3.181 Grasdak bibliotheek Technische Universiteit


Delft (Mecanoo, 1998)

Begroeide daken leveren een (bewezen) bijdrage


aan een verbetering van het microklimaat in de
stad. Doordat begroeide daken het hemelwater
vasthouden, ontlasten ze het rioleringssysteem.
Andere positieve effecten van begroeide daken
zijn de belevingswaarde van het dak, alsmede de
verkoeling in de zomer en de bescherming van
de dakbedekking.
Achtereenvolgens worden besproken:
maatvoering, paragraaf 3.12.1;
dakvlakdetail, paragraaf 3.12.2;
dakvoetdetail, paragraaf 3.12.3.
Dakhelling

Vegetatiesoort

Dikte substraat in mm

Sedums en mossen
Kruiden
Gras-/weideplanten
Bodembedekkers
Heesters en struiken
Moestuin
Kleinkronige bomen
Fruitbomen
Kleine bomen

50
75
100
200
240
400
400
600
800

Figuur 3.183 Dikte substraatlaag, en daarmee dikte totale


dakpakket, wordt bepaald door gekozen vegetatiesoort

3.12.2 Dakvlakdetail
Vegetatiedaken worden in Nederland meestal
uitgevoerd als warmdakconstructies. Daarbij
wordt eerst een volledig waterdichte dakconstructie gemaakt, die daarna voorzien wordt
van een begroeiing. Als wortel- en waterkerende
laag wordt meestal een speciaal voor het project
vervaardigde EPDM-folie gebruikt. Deze folie
wordt in de fabriek uit stroken samengesteld

Drainagelaag

Drempels tegen erosie

Bufferen van hemelwater

1 3

wel

geen

geen

411

geen

geen

geen

1224

geen

geen

wel

2545

geen

wel

wel

4690

geen

wel

wel

Figuur 3.182 Indeling daken op grond van dakhelling

06950432_boek.indb 160

16-02-2006 11:39:36

3 HELLENDE DAKEN

door middel van vulcanisatie. Als waterkerende


laag kan ook een bitumineuze dakbedekking
worden gekozen, hoewel dit materiaal niet wortelkerend is. Er moet dan dus nog een extra wortelwerende laag (van bijvoorbeeld pvc) worden
toegevoegd. Dit is veelal het geval bij de renovatie van oude daken waarvan de waterkerende
bitumineuze dakbedekking nog in orde is.
Afhankelijk van orintatie, hellingshoek en soort
vegetatie kan het noodzakelijk zijn sproeiinstallaties, maai-installaties of extra (nood)regenafvoervoorzieningen aan te brengen.

Figuur 3.184 Eenvoudig vegetatiedak met substraatlaag van


ongeveer 50-60 mm met vegetatie van sedums en mossen

3.12.3 Dakvoetdetail
Een belangrijk aspect van begroeide daken is de
capaciteit van deze constructies om hemelwater vast te houden. Het regenwater is natuurlijk noodzakelijk voor de vegetatie om te groeien,
maar als het substraat verzadigd is, stroomt het
overtollige water toch naar beneden. Om deze
waterstroom in goede banen te leiden, wordt
de dakvoet voorzien van een strook grind, guur
3.185, waarin het regenwater wordt opgevangen. Vervolgens wordt het water via conventionele hemelwaterafvoeren afgevoerd naar het

161

maaiveld. Deze strook grind kan (net als de rest


van het dakvlak) nog worden voorzien van een
drainagebuis om de waterhuishouding beter te
kunnen regelen.

3.13 Veilig werken op hellende


daken
Werken op hoogte is een van de meest risicovolle activiteiten op de bouwplaats en verdient
dan ook alle aandacht in de ontwerp-, voorbereidende en uitvoeringsfase. Werken op een
hoogte waarbij valgevaar bestaat over een
hoogte van 2,5 m of meer noodzaakt tot het
nemen van passende maatregelen. Een eerste
belangrijke stap is het toepassen van richtlijnen
uit Veilig ontwerpen binnen het Arbobesluit; maatregelen voor gevels.
In algemene zin moet men uitgaan van het
Arbouw-advies Veilig werken op hoogte. Hierin
worden richtlijnen gegeven in dezelfde volgorde
als waarin men altijd met veiligheidsrisicos moet
omgaan, namelijk:
wegnemen valgevaar;
collectieve valbeveiliging;
persoonlijke valbeveiliging.
Een speciek punt van het werken op hoogte is
het werken aan en op daken. De bijzondere risicos die dit werk met zich meebrengt heeft ertoe
geleid dat hiervoor door de Stichting Arbouw
een speciaal A-blad is ontwikkeld, het A-blad
Kappen: dakplaten, dakelementen, scharnierkappen, guur 3.186. Hierin is vastgelegd welke
maximale arbolimieten werkgevers en werknemers met elkaar hebben afgesproken:
gewichten boven 25 kg worden niet handmatig naar het dak gebracht;
spijkerhaken of ringnagels worden met mechanische apparatuur verwerkt;
handmatige verwerking blijft beperkt tot
maximaal 1 uur per persoon verdeeld over de
dag (taakverdeling binnen ploeg).

Figuur 3.185 Dakvoetdetail eenvoudig vegetatiedak

06950432_boek.indb 161

Zwaar lichamelijk werk op hoogte en het werken


met grote elementen brengt extra risicos met
zich mee. Daarom doet het A-blad Kappen aanbevelingen om het zware werk te verlichten en

16-02-2006 11:39:36

162

Normen
NEN 2757 Toevoer van verbrandingslucht en afvoer van rook van verbrandingstoestellen in gebouwen Bepalingsmethoden
NEN 6063 Bepaling van het brandgevaarlijk zijn
van daken
NEN 6702 Technische grondslagen voor bouwconstructies TGB 1990 Belastingen en vervormingen
NEN 6707 Bevestiging van dakbedekkingen Eisen
en bepalingsmethoden
NPR 6708 Bevestiging van dakbedekkingen
Richtlijnen

Figuur 3.186 A-blad Kappen

stelt het maatregelen voor om lichter en veiliger


te werken aan:
traditionele gordingenkappen;
daksystemen met dakelementen;
scharnierkappen.

Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
1 A-blad Kappen: dakplaten, dakelementen, scharnierkappen. Stichting Arbouw, Amsterdam, 1999.
2 Arbouw-advies Veilig werken op hoogte.
Stichting Arbouw, Amsterdam, 1999
3 Blok, J. en K.J. Briede, Tabellen voor bouw- en
waterbouwkundigen. ThiemeMeulenhoff.
4 KVT 1995 Voorbeelddetails van kozijnaansluitingen.
5 Veilig ontwerpen binnen het Arbobesluit; maatregelen voor gevels. Rotterdam, SBR, 1999.

06950432_boek.indb 162

16-02-2006 11:39:37

Platte daken

A.F. van den Hout, ir. A. van Tol

In de meeste gevallen is een plat dak een logische afsluiting van een
gebouw aan de bovenzijde. Hoewel het dak de meest primaire functie
vervult in de bescherming tegen het buitenklimaat, krijgt het platte
dak vaak te weinig aandacht in het ontwerpproces. De dakafwerking
wordt doorgaans als sluitpost beschouwd. Er wordt ten onrechte bezuinigd op de materiaalkeuze en de uitvoeringskwaliteit. Met de huidige materialen en bouwtechnieken is het goed mogelijk een
kwalitatief hoogwaardige platdakconstructie te maken.

06950432_boek.indb 163

16-02-2006 11:39:37

164

Inleiding
Een dakconstructie bestaat uit de draagconstructie (onderconstructie) en de dakbedekkingsconstructie. In dit hoofdstuk wordt het accent
gelegd op de dakbedekkingsconstructie. De
mechanische en bouwfysische aspecten van de
dakconstructie in zijn geheel zijn besproken in
hoofdstuk 1 Prestatie-eisen. De daaruit voortvloeiende mechanische en bouwfysische eisen aan de
dakbedekkingsconstructie komen in dit hoofdstuk aan de orde.
Voor de onderconstructie worden in de gestapelde woningbouw en de utilitaire verdiepingbouw en hoogbouw meestal dezelfde steenachtige vloerconstructies toegepast als voor de
verdiepingsvloeren. Bij laagbouwhallen met
de daarin voorkomende grote overspanningen
wordt voor lichtere overspanningsconstructies en
dakplaten gekozen.
In situ betonvloeren en prefab-betonvloeren
worden besproken in deel 3 Draagstructuur,
hoofdstuk 4 Dragende elementen van beton, terwijl
houten dakbalklagen worden besproken in

4.1.1.a Onderliggende ruimten


De onderliggende ruimten kunnen naar gebruik
globaal worden onderverdeeld in vier groepen.
Elke groep stelt haar eigen eisen aan de dakconstructie betreffende geluidsisolatie en warmteisolatie. De activiteiten stellen eisen aan de
ruimtetemperatuur. De relatieve vochtigheid
wordt door deze activiteiten bepaald. De volgende groepen ruimten worden onderscheiden:
1 opslagruimten, zoals schuurtjes, opslagloodsen, stallingen van voertuigen, werkplaatsen
en dergelijke die weinig eisen stellen aan de dakconstructie;
2 woningen, kantoren en winkels en dergelijke,
dus ruimten waarin over het algemeen verschillende mensen verblijven en waarin een normale
ruimtetemperatuur wordt vereist;
3 scholen, verpleeginrichtingen, logiesgebouwen, recreatiegebouwen. In de ruimten van deze
gebouwen heerst in het algemeen een hogere
ruimtetemperatuur;
4 wasserijen, zwembaden en dergelijke, dus
ruimten waarin een hogere vochtproductie
plaatsvindt en ook een hogere ruimte-temperatuur wordt verlangd.

hoofdstuk 5 Dragende elementen van hout


Overspanningsconstructies voor laagbouwhallen
worden besproken in deel 9 Utiliteitsbouw,
hoofdstuk 4 Laagbouw

In dit hoofdstuk worden behandeld:


functionele en bouwfysische aspecten van de
dakbedekkingsconstructie;
opbouw van platdakconstructies;
toe te passen dakbedekkingsmaterialen met
de verwerking daarvan;
dakaansluitingen en doorbrekingen;
bijzondere daken, zoals begroeide daken en
parkeerdaken;
veilig werken op daken.

4.1 Functionele en bouwfysische


aspecten voor platte daken
4.1.1 Gebruik
De constructie van een platdak moet worden
afgestemd op:
het gebruik van de onderliggende ruimten;
het gebruik van het dakvlak.

06950432_boek.indb 164

4.1.1.b Gebruik dakvlak


Een duurzaam dak is niet alleen afhankelijk van
het ontwerp en de uitvoering. Ook het gebruik
en het beheer zijn van groot belang voor het
behoud van de waterdichte functie. De kans op
mechanische schade door een belasting is afhankelijk van de dakopbouw, de toegankelijkheid
van het dak, de dakfunctie en de locatie van het
dak. Onderscheid wordt gemaakt in daken met
laag, gering, normaal en hoog belastingsniveau.
Daken met een laag en gering belastingsniveau
zijn niet tot beperkt begaanbaar. In de meeste
gevallen wordt dit veroorzaakt door isolatiemateriaal dat bij belasting kan beschadigen.
Daken met een normaal belastingsniveau zijn
begaanbaar voor personen, waarbij het is aan
te bevelen om voorzieningen aan te brengen
zoals speciale looppaden of om tegelpaden aan
te leggen, waardoor onnodige slijtage aan de
dakbedekking wordt voorkomen. Daken met
een hoog belastingsniveau zijn begaanbaar voor
voertuigen.

16-02-2006 11:39:38

4 PLATTE DAKEN

Afmetingen Minimum
altijd

h
< 0,33
d1

h
0,33
d1
0,15 d1

1m

0,04 d1

a1

1m

of 0,45 h

a2

1m

d2
1,5
d1

d2
< 1,5
d1

0,5 d1 (1,5

0,5 d1

d
d
0,5 d1 ( 2 0,5) + a (1,5 2)
d1
d1

165

d2
d
) + a ( 2 0,5)
d1
d1

Met behulp van deze normen kunnen onder


meer worden vastgesteld:
afmetingen van de dakzones;
optredende windbelastingen;
het aantal mechanische bevestigingsmiddelen, of de dikte van de te kiezen ballastlaag.

Figuur 4.1 Zone-indeling van plat dakvlak met rechthoekige plattegrond, volgens NEN 6702

4.1.2 Windbelasting
In het Bouwbesluit krijgt de windweerstand van
dakbedekkingsconstructies veel aandacht. Dit
mede in verband met de in de praktijk veel voorkomende schadegevallen. Schade aan dakbedekkingsconstructies door windbelasting ontstaat
vooral bij door:
onvoldoende bevestiging bij dakranden en
opstanden;
bezwijken van de bevestiging door te weinig
mechanische bevestigingspunten of door onvoldoende hechting van de kleeagen;
delaminatie van de isolatielaag of van de
cacheerlaag;
gebreken aan de onderconstructie.

Het Bouwbesluit heeft rekenregels gentroduceerd waarmee zowel de windbelasting op de


dakbedekkingsconstructie als de bevestigingsmethodiek te bepalen zijn. Constructies van
bouwwerken en gebouwen alsmede onderdelen
daarvan dienen te worden berekend volgens de
NEN 6700-reeks. Voor het onderdeel dakbedekkingen zijn daarbij van belang de NEN 6702 en
NEN 6707, en de NPR 6708.

06950432_boek.indb 165

4.1.2.a Berekenen van dakzones


Met behulp van NEN 6702 wordt een dakvlak ingedeeld in zones waar meer of minder
windbelasting is te verwachten. Door het bepalen van de dakzones kan worden aangegeven hoe de dakbedekkingsconstructie in elk
van de zones moet worden bevestigd of geballast. De norm maakt, voor platte daken, onderscheid in de meest belangrijke zones, guur 4.1,
te weten:
hoekzones (grootste windbelasting), aangegeven met de parameter c;
randzones (minder grote windbelasting), aangegeven met de parameter r;
tussenzone, meer midden op het dakvlak
(laagste windbelasting), aangegeven met de
parameter t.

Bepaling dakzones
Het bepalen van de dakzones heeft uitsluitend
met de vorm c.q. de afmetingen van een gebouw te maken en is dus onafhankelijk van de
windbelasting, het open of gesloten zijn van het
gebouw, bebouwd of onbebouwd zijn en de
ligging in Nederland. Voor de bepaling van de
dakzones zijn de volgende gegevens van belang,
guur 4.1:
hoogte (h);
breedte (d1);
lengte (d2).

16-02-2006 11:39:38

166

Afmetingen

h1 < 1

h1 1

a3
a4

h1

Afmetingen

h1 < 0,5 12 + 22

h1 0,5 12 + 22

a5

h1

0,5 12 + 22

h1 < 0,25 1

h1 0,25 1

h1

0,25 d1

maar altijd minimaal 1 meter

Figuur 4.2 Zone-indeling bij aansluiting met opgaand werk


Bron: NPR 6708

Daarbij geldt dat d1 d2, dit wil zeggen d1 is de


kortste zijde van het gebouw.
De zones worden berekend met een aantal formules met daaraan gekoppelde voorwaarden.
De begrippen die daarbij worden gebruikt zijn:
a (de breedte van de randzones);
a1 (de afmeting van de hoekzone langs de
breedterichting van het dakvlak);
a2 (de afmeting van de hoekzone langs de
lengterichting van het dakvlak).
Een en ander is in guur 4.1 aangegeven.
Dakzones bij opbouw
Bij een opbouw (een hoger aangrenzend bouwwerk valt daar ook onder) wordt nog een drietal
zones aan de dakplattegrond toegevoegd, guur
4.2:
a3 (de lengte van de hoekzone langs de dakrand);
a4 (de breedte van de hoekzone haaks op de
dakrand);
a5 (de afmeting van de voetzone bij de aan-

06950432_boek.indb 166

sluiting van het plat dak met het opgaande gevelwerk).


Ook een plaatselijke opbouw bovenop een dak,
bijvoorbeeld een liftopbouw, veroorzaakt wervelingen van de wind rond die opbouw. Ook hier
wordt een zone p rond die opbouw zwaarder
belast door de wind, zie guur 4.3. Het dakvlak A
van de opbouw zelf wordt als een apart dakvlak
beschouwd, met eigen hoogte h = h1, breedte d1
en lengte d2.
Windkracht
De windkracht wordt in het dagelijks leven
uitgedrukt in Beaufort. Dit is een schaalverdeling van windkracht 0 (windstil) tot 12
(orkaan). Windkracht 9 staat voor storm. De
bij deze schaalindeling behorende windsnelheden zijn gemiddeld minstens tien minuten.
Windvlagen, die veel korter duren dan tien
minuten, kunnen veel hoger snelheden bereiken. Die vlagen zijn mede afhankelijk van de
plaatselijke omstandigheden (terreintoestand
omgeving). Gebouwen en onderdelen van
gebouwen zoals daken, moeten ook die
vlagen kunnen weerstaan. In de eerder
genoemde normen zijn de piekwindsnelheden
omgerekend in winddrukken.
4.1.2.b Berekenen windbelasting
Voor elk van de dakzones wordt berekend wat de
optredende windbelasting kan zijn. Deze hangt
af van een aantal factoren, maar is in ieder geval
genormeerd.

De grootte van de windbelasting op een dakbedekking wordt veroorzaakt door:


de directe invloed van de wind aan de buitenzijde van een gebouw (de externe windbelasting);

16-02-2006 11:39:39

4 PLATTE DAKEN

Afmetingen

h1 < 0,5 12 + 22

h1 0,5 12 + 22

a5

h1

0,5 12 + 22

Figuur 4.3 Plaatselijke opbouw

de luchtdruk die onder invloed van de wind


onder de dakbedekking heerst (overdruk vanuit
het gebouw).
De rekenwaarde van de windbelasting volgt uit:
pd = cdim cindex ceq 1 pw

(1)

waarin:
pd = rekenwaarde windbelasting op de
dakbedekkingsconstructie
= belastingsfactor voor wind volgens
NEN 6702. Daarbij worden dakbedekkingen in veiligheidsklasse 1 ingedeeld
(belastingsfactor = 1,2)
cdim = factor die de afmetingen van een gebouw
in rekening brengt, volgens 8.6.3 van
NEN 6702.
Bij het bevestigen van dakbedekking moet worden gerekend met lokale windvormfactoren. Bij
lokale windfactoren is cdim = 1.

167

cindex = cpe;loc ceq + cpi. Dit zijn de belangrijke


windvormfactoren. Deze kunnen zijn:
cpe;loc (voor externe druk of zuiging op
vlakken, volgens art. 8.6.4.3 van NEN 6702);
ceq (een drukvereffeningsfactor volgens 8.6.5
van NEN 6702 en 11.1 van NEN 6707. Deze
is verschillend voor de drie typen van daken,
waarover hierna meer. Kort gezegd kan worden gesteld dat de drukvereffeningsfactor een
grootte heeft van 0,1 (ballast, niet-vormvast) en
0,2 (voor vormvaste ballastlagen, zoals tegels).
Het vermenigvuldigen met deze factor is alleen
toegestaan als de onderconstructie als luchtdicht
kan worden beschouwd (NEN 6707 art. 11.1, zie
de tabel van guur 4.4);
cpi (voor interne overdruk of onderdruk volgens art. 8.6.4.4 van NEN 6702. Er wordt onderscheid gemaakt voor overdruk bij een gesloten
gebouw en overdruk bij een open gebouw. Dit
wordt bepaald door de verhouding van de som
van de dominante opening in een gevel en de
totale oppervlakte van die gevel).
De classicering van de luchtdichtheid van de
onderconstructie is afhankelijk van de permeabiliteit van de onderconstructie, die moet worden
ontleend aan de tabel van guur 4.5.
Onderconstructie

Permeabiliteit

Luchtdicht
Niet-luchtdicht
Open

10-5
10-5 < 10-3
> 10-3

Figuur 4.5 Classicering onderconstructie afhankelijk van


permeabiliteit bepaald volgens 11.4

Onderconstructie

Luchtdicht
Niet-luchtdicht
Open

Drukvereffeningscofficint Ceq
Niet-vormvaste ballast

Vormvaste ballast

0,1
0,15
1

0,2
0,25
1

Figuur 4.4 Drukvereffeningscofcint ceq afhankelijk van de luchtdichtheid van de onderconstructie

06950432_boek.indb 167

16-02-2006 11:39:40

168

De waarde van de lokale windvormfactor van de


hoekzone moet worden bepaald volgens NEN
6702, bijlage A.
Opmerking 1
De waarden van ceq zijn nominaal, vastgesteld
op basis van het gedrag van geballaste daken in
de praktijk, zoals omschreven in SBR publicatie
465 Geballaste dakbedekkingssystemen herziene
rekenmethode.
Opmerking 2
Bij een luchtdichte en niet-luchtdichte onderconstructie volgens de tabel van guur 4.5, mag
voor de vormfactor voor interne overdruk ci worden uitgegaan van 2/3 van de waarde voor cpi,
bepaald volgens 8.6.4.4 van NEN 6702.
Hoogte dakrand

pw in kN/m2

boven maaiveld

Gebied I

1 = de dynamische vergrotingsfactor. De dynamische invloed is van toepassing op gebouwonderdelen die in trilling kunnen komen en is
voor dakbedekkingsconstructies onder normale
omstandigheden niet van toepassing. De dynamische invloed van de wind op harde schubvormige dakbedekking moet echter in rekening zijn
gebracht met de vergrotingsfactor 1. Er geldt:
u

10

1 =

met 1 1

waarin:
u = de getalswaarde van de rekenwaarde van
de doorbuiging van de onderconstructie van
het dak in mm, bij een kortdurende gelijkmatig
verdeelde belasting met een rekenwaarde van
1300 sin() N/m loodrecht op het dakvlak,

Gebied II

Gebied III

in m

Onbebouwd

Bebouwd

Onbebouwd

Bebouwd

Onbebouwd

Bebouwd

2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
25
30
35
40
45
50

0,64
0,70
0,78
0,84
0,90
0,95
0,99
1,02
1,06
1,09
1,12
1,14
1,17
1,19
1,21
1,23
1,25
1,27
1,29
1,37
1,43
1,49
1,54
1,58
1,62

0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
0,70
0,76
0,81
0,86
0,90
0,94
0,98
1,02
1,05
1,08
1,11
1,23
1,34
1,43
1,50
1,57
1,62

0,54
0,54
0,62
0,68
0,73
0,78
0,81
0,85
0,88
0,91
0,94
0,96
0,99
1,01
1,03
1,05
1,07
1,09
1,10
1,18
1,24
1,30
1,35
1,39
1,43

0,54
0,54
0,54
0,54
0,54
0,54
0,54
0,54
0,59
0,64
0,68
0,72
0,76
0,79
0,82
0,85
0,88
0,90
0,93
1,03
1,12
1,20
1,26
1,32
1,37

0,46
0,46
0,49
0,55
0,59
0,63
0,67
0,70
0,73
0,76
0,78
0,80
0,82
0,84
0,86
0,88
0,90
0,91
0,93
1,00
1,06
1,11
1,15
1,19
1,23

0,46
0,46
0,46
0,46
0,46
0,46
0,46
0,46
0,50
0,54
0,58
0,61
0,64
0,67
0,70
0,72
0,75
0,77
0,79
0,88
0,95
1,02
1,07
1,12
1,16

Figuur 4.6 Stuwdrukwaarden. Bij tussengelegen waarden van h mag voor de bepaling van pw lineair worden genterpoleerd

06950432_boek.indb 168

16-02-2006 11:39:40

4 PLATTE DAKEN

waarin de inwendige hoek is die het dakvlak


maakt met een horizontaal vlak.
pw is de representatieve stuwdruk van de wind in
kN/m2 of N/m2. De grootte van de stuwdruk is
afhankelijk van de hoogte boven het maaiveld,
de plaats in Nederland en de bebouwingsgraad
rondom het betreffende gebouw.
In feite kan hiermee de formule
pd = cdim cindex ceq 1 pw
voor de meeste bouwwerken worden geschreven
als:
pd = 1,2 (cpe;loc ceq + cpi) pw

(2)

In deze vereenvoudigde formule moeten we dus


nog twee factoren bepalen om de rekenwaarde
voor de windbelasting te kunnen berekenen:
1 De stuwdrukwaarde pw. In de tabel van guur
4.6 is deze representatieve waarde voor verschillende hoogten in de drie windgebieden weergegeven, guur 3.46.
2 De cofcinten cpe;loc , cpi en ceq.
In deel 7 Bouwmethodiek worden de
belastingen op draagconstructies besproken.
Het gebouw als geheel wordt in hoofdstuk 3
Dragen besproken. In hoofdstuk 1 van dit
boek Prestatie-eisen wordt de windbelasting op
dak- en gevelconstructies nader uitgewerkt.
In dit hoofdstuk gaat het speciek om de
windbelasting op de dakbedekkingconstructie.

Drukvereffeningsfactor ceq
De verhouding van de luchtdoorlatendheid van
de dakbedekking en van het onderdak bepaalt
in welke mate de externe windbelasting over de
dakbedekking en het onderdak worden verdeeld.
In principe wordt daarbij een drietal combinaties
onderscheiden, te weten:
type 1: dakconstructies waarbij de permeabiliteit van het onderdak gering is ten opzichte van
de permeabiliteit van de dakbedekking. Voor de
permeabiliteit van de dakbedekking (b) en de
permeabiliteit van het onderdak (c) moet gelden:
b > 3c en b > 103

06950432_boek.indb 169

169

Indien de dakbedekking zeer open is ten opzichte van het onderdak, belast de externe
windbelasting slechts in geringe mate de dakbedekking en is voornamelijk op het onderdak
werkzaam. De interne overdruk in het gebouw
belast uitsluitend het onderdak en niet de dakbedekking. In dit geval hoeft voor de berekening
van de dakbedekking alleen de externe windbelasting in rekening te zijn gebracht, met toepassing van de drukvereffeningsfactor ceq. De
drukvereffeningsfactor (ceq) moet aan 11.2 van
NEN 6707 worden ontleend. Een voorbeeld hiervan zijn dakelementen met een dakbedekking
van harde schubvormige elementen, zoals pannen of leien;
type 2: dakconstructies waarvan de windweerstand van de dakbedekking wordt verkregen
door toepassing van een ballastlaag en voor de
permeabiliteit van de dakbedekking (b) en de
permeabiliteit van het onderdak (c) geldt:
b < 105 en c < 103
Bij een dakconstructie van type 2 is de externe
windbelasting slechts gedeeltelijk werkzaam op
de dakbedekking. Bij potentile geringe bewegingen van de dakbedekking ontstaat immers
een onderdruk tussen de dakbedekking en het
onderdak. De externe windbelasting van een
tijdelijke vlaag wordt gedeeltelijk door deze
onderdruk tussen dakbedekking en onderdak
opgenomen. Er hoeft dus slechts een deel van
de externe windbelasting op de dakbedekking
in rekening te zijn gebracht. De externe windbelasting mag worden vermenigvuldigd met
de drukvereffeningsfactor (ceq). De invloed van
overdruk in het gebouw moet wel in rekening
zijn gebracht, waarbij voor geballaste daken voor
de vormfactor voor interne druk cpi een waarde
gelijk aan 2/3 de waarde conform NEN 6702,
artikel 8.6.4.4 kan worden aangehouden. Binnen dit type wordt onderscheid gemaakt tussen
luchtdichte onderdaken en niet-luchtdichte
onderdaken. Voor luchtdichte onderdaken
geldt: c < 103. Voor niet-luchtdichte onderdaken geldt: 105 < c 103.
Voorbeelden van dakconstructies van dit type
zijn gegeven in de tabel van guur 4.7.

16-02-2006 11:39:40

170

Type onderdak

Materiaal van het onderdak

Type dakbedekking

Luchtdicht

monolietbeton
betonelementen
cellenbeton
bimsbeton (o.g.)
triplex / underlayment
sandwichpanelen

geballaste exibele dakbedekking

Niet-luchtdicht

houten delen
HWC / HWM
geproleerd staal

geballaste exibele dakbedekking

Figuur 4.7 Voorbeelden constructies volgens type 2

Om de hiervr omschreven geringe permeabiliteit te realiseren moet men er zeker van zijn dat
de detaillering van de dakbedekking aan de rand
geen negatieve invloed heeft. Een losliggende
van ballast voorziene exibele dakbedekking
waarvan de bevestiging van de randen voldoet
aan de voorwaarden volgens 5.10.1, voldoet
hieraan. In dat geval gelden de waarden van ceq
zoals gegeven in 11.1 van NEN 6707;
type 3: dit zijn dakconstructies die niet kunnen
worden ingedeeld in de typen 1 of 2. Een voorbeeld hiervan is een exibele of plaatvormige
dakbedekking, bevestigd op een luchtdicht, nietluchtdicht of open onderdak. Een open onderdak
kan bijvoorbeeld bestaan uit een geperforeerde
geproleerde staalplaat.
In de tabel van guur 4.8 is voor de verschillende
typen daken aangegeven welke basisformule
moet worden gebruikt. De uitgerekende waarde
moet vervolgens worden vermenigvuldigd met
de waarde voor pw (de representatieve stuwdruk
van de wind in kN/m2).

Open en gesloten gebouwen


Als gevolg van openingen in de naar de wind
toegekeerde zijde of van de wind afgekeerde
zijden van een gebouw, kan in een gebouw
een overdruk of een onderdruk ontstaan. Een
open gebouw heeft in een of meer gevels
dominante openingen, guur 4.9. Er is sprake
van dominante openingen in een gevel als is
voldaan aan beide volgende eisen:
in de gevel zijn openingen die ter wille van
het bedrijfsproces te allen tijde kunnen worden geopend;
de verhouding van de som van de oppervlakten van deze openingen en de totale oppervlakte van het gevelvlak groter is dan 0,05.
Voor de overige situaties is sprake van een gesloten gebouw.

Invloed dakrandhoogte op de lokale


windvormfactor
De invloed van borstweringen c.q. dakranden
heeft in de uitwerking van de NEN 6702 niets te
maken met de dakzones. Die veranderen niet in
afmeting door een hogere borstwering. Wel kan

Type combinatie

Open gebouw

Gesloten gebouw

f;q Cpe;loc Ceq

f;q Cpe;loc Ceq

f;q (Cpe;loc Ceq + 23 Cpi;o)

f;q (Cpe;loc Ceq + 23 Cpi;g)

f;q (Cpe;loc + Cpi;o)

f;q (Cpe;loc + Cpi;g)

Figuur 4.8 Samenstelling van de factor cc

06950432_boek.indb 170

16-02-2006 11:39:41

4 PLATTE DAKEN

een borstwering positieve invloed hebben op de


lokale windbelasting: de lokale vormfactor kan
worden gereduceerd.

In de tabel van guur 4.11 is een vereenvoudigd


overzicht van de lokale vormfactoren (cpe;loc) gegeven. Die waarden gelden als er geen (hoge)
borstweringen worden toegepast.
Voor hoge dakranden c.q. borstweringen wordt
verwezen naar NEN 6702.

Voor wat betreft de uiteindelijke lokale windvormfactor moet een onderscheid worden
h
gemaakt tussen een laag gebouw
1
d2
h
en een hoog gebouw
> 2 guur 4.10.
d2
Bij tussenliggende waarde moet rechtlijnig worden genterpoleerd.

Voorbeeld
Bedrijfshal
Gegevens:
Ligging: bedrijfshal te Alkmaar, guur 4.12
Gegevens gebouw: langszijde hal voorzien
van roldeuren en schuifdeuren (> 5% van het
geveloppervlak)
Hoogte hal: 12 m
Lengte hal: 120 m
Breedte hal: 25 m
Dakrandhoogte: 0,3 m
Dakconstructie:
geproleerde stalen dakplaten;
steenwol dakisolatieplaten;
eenzijdig gebitumineerde APP-dakbaan,
mechanisch bevestigd aan de onderliggende
geproleerde stalen dakplaten;
APP-dakbaan.

Figuur 4.9 Open gebouw

171

mFiguur 4.12 Afmetingen bedrijfshal te Alkmaar

Figuur 4.10 Vergelijking laag gebouw met hoog slank


gebouw

Omschrijving

Voorwaarden

Laag gebouw
Middelhoog
gebouw
Hoog gebouw

1<

Hoek (c)

Rand (r)

Tussen (t)

h
1
d2

2,5

2,0

1,0

h
<2
d2

2 + 0,5

h
2
d2

2,0

d 1 1,5 + 0,5 d 1 1,0


h

1,5

1,0

Figuur 4.11 Vereenvoudigd overzicht van de lokale vormfactoren

06950432_boek.indb 171

16-02-2006 11:39:42

172

Gevraagd:
De dakzones en de optredende windbelasting
per dakzone.
1 Bepaling van de dakzones
Bepaling a (breedte van de randzones)
a is afhankelijk van de verhouding tussen de
breedte van het dakvlak en de hoogte van het
dakvlak.
h 12
=
= 0,48 0,33
d1 25
Dus a = 0,15 d1 = 0,15 25 = 3,75 m.

Bepaling a1 (breedte van de hoekzones)


a1 is afhankelijk van de verhouding tussen de
lengte van het dakvlak en de breedte van het
dakvlak.
d2 120
=
= 4,8 1,5
d1
25
Dus a1 = a = 3,75 m.

Bepaling a2 (lengte van de hoekzones)


a2 is eveneens afhankelijk van de verhouding
tussen de lengte van het dakvlak en de
breedte van het dakvlak.
d2 120
=
= 4,8 1,5
d1
25
Dus a2 = 0,5 d1 = 0,5 25 = 12,50 m.
2 Bepaling van de stuwdruk
Windgebied object
Volgens tabel 2 en de omschrijving in NEN
6702 is sprake van windgebied I.
Bebouwd of onbebouwd
Er is niets over aangegeven, dus moet worden
gekozen voor de veiligste rekensituatie:
onbebouwd.
Hoogte
Voor wat betreft de hoogtes geldt de hoogte
vanaf maaiveld tot bovenzijde dakrand, dus
12 meter.
Stuwdrukwaarde
Uit tabel 4 bij windsnelheidsgebied I,
onbebouwd en een hoogte van 12 meter
lezen we af: stuwdrukwaarde pw =
1,12 kN/m2.

06950432_boek.indb 172

3 Bepaling van de cofcinten


Type dak
Dit dak valt niet onder type I of type II, dus we
hebben met een type III dak te maken.
Open of gesloten gebouw
Omdat er sprake is van deuren in n van de
langszijden van het gebouw (> 5% van het
geveloppervlak), moet worden uitgegaan van
een open gebouw.
Basisformule
Op grond van de aanduiding type III en open
gebouw hebben we te maken met de formule
1,2 (cpe;loc + cpi). Voor cpi moet worden
aangehouden 0,6 (open gebouw overdruk).
Laag of hoog gebouw
h
12
De verhouding van
=
= 0,1.
d2 120
h
Dus is
< 1 en spreken we over een laag
d2
gebouw.
Dat betekent dat we te maken hebben met de
cofcinten:
cpe;loc
c = 2,5
r = 2,0
t = 1,0
Vervolgens beoordelen we of de dakrandhoogte nog van invloed is op deze grootte
van de cofcinten. Uit een controle volgens
NEN 6702 blijkt deze niet van invloed.
Windbelasting per zone in kN/m2
Basisformule (2):
pd = 1,2 (cpe;loc + cpi) pw
waarin:
pw = stuwdrukwaarde = 1,12 kN/m2
cpi = cofcint voor overdruk = 0,6
cpe;loc voor de hoekzone = 2,5
cpe;loc voor de randzone = 2,0
cpe;loc voor de tussenzone = 1,0
Hoekzone c: 1,2 (2,5 + 0,6) 1,12 =
4,17 kN/m2
Randzone r: 1,2 (2,0 + 0,6) 1,12 =
3,50 kN/m2
Tussenzone t: 1,2 (1,0 + 0,6) 1,12 =
2,15 kN/m2

16-02-2006 11:39:42

4 PLATTE DAKEN

4.1.2.c Bevestigingssystemen
Nadat de dakzones en de optredende windbelasting zijn berekend, blijft er nog n onderdeel
over, namelijk de weerstand van het dakbedekkingssysteem tegen deze windbelasting.
In NEN 6707 worden eisen gesteld met betrekking tot de sterkte van de bevestiging van dakbedekkingen alsmede met de bepalingsmethoden
daarvoor.
We zullen de gekozen bevestigingsmethode nu
moeten toetsen aan de kwaliteitsverklaring of
moeten berekenen.
In een KOMO-attest-met-productcerticaat zijn
de bevestigingssystemen vermeld waarvoor de
betreffende dakisolatie en/of de dakbedekking
zijn gecerticeerd. Het attest-met-productcerticaat geeft ook informatie over de windweerstand
van de toegelaten systemen.
De condities waarvoor die prestaties voor bijvoorbeeld een mechanische bevestiging worden
gegeven zijn afhankelijk van onder andere:
type bevestigingsmiddel;
bevestigingspatroon;
type dakbedekking;
onderconstructie (vlakheid, materiaal, enzovoort).
Wat is gecerticeerd?
Niet alle dakisolatie en evenmin elke dakbedekking is zonder meer geschikt voor elk
systeem van bevestiging. Zo zijn er isolatiematerialen van het type fenolformaldehyde
(= PF) die uitsluitend mechanisch bevestigd of
geballast kunnen worden toegepast.
Een ander voorbeeld is cellulair glas (CG) dat
niet geschikt is voor mechanische bevestiging
op daken. Diverse kunststofdakbedekkingen
kunnen niet met warme bitumen worden gekleefd, enzovoort.
Het is dus zaak eerst te kijken of de betreffende materialen zijn toegelaten en of ze
geschikt zijn voor een bepaalde bevestigingstechniek of verwerking.

Attest-met-productcerticaat
De vermelde windweerstand in het attest-metproductcerticaat wordt of:
uitgedrukt in een toelaatbare kracht per
bevestiger (in kN of N; varirend van 300 N

06950432_boek.indb 173

173

tot meer dan 700 N) voor mechanische bevestiging van isolatie en/of dakbedekking;
uitgedrukt in een toelaatbare spanning (in
kN/m2 of N/m2) voor gekleefde dakbedekking
op de isolatie of de ondergrond of kleven van de
isolatie op de ondergrond.
Rekenwaarden
Door allerlei factoren kan de waarde van een
bevestiger teruglopen. Te denken valt aan verouderingsverschijnselen, maar ook eventuele praktische voorwaarden spelen een rol. Als voorbeeld
kunnen we noemen dat wanneer een ballastlaag
van grind moet worden aangebracht van 60 mm,
het waarschijnlijk is dat op de ene plaats 65 mm
wordt gemeten en op een andere plaats 55 mm.
Om die reden moet met een zogeheten rekenwaarde worden gerekend.
De rekenwaarde van de sterkte van een bevestiging in de uiterste grenstoestand (tegen afwaaien) u;d moet worden bepaald volgens:
u;d =

u;rep kmod
m M

(3)

waarin:
u;d = rekenwaarde van de sterkte van een
bevestiging in de uiterste grenstoestand
(tegen afwaaien) in N/m;
u;rep = representatieve waarde van de sterkte
van een bevestiging in de uiterste
grenstoestand (tegen afwaaien) in N/m;
kmod = modicatiefactor;
m = materiaalfactor;
M = modelfactor.
Materiaal-, modicatie- en modelfactoren
Voor geplakte verbindingen bedraagt m = 2;
kmod = 1 en M = 1.
Voor mechanisch bevestigde dakbedekkingen
worden de volgende vier bezwijkmechanismen
onderscheiden:
1 doorponsen of doortrekken van het verbindingsmiddel;
2 trekbreuk van het verbindingsmiddel;
3 uittrekken van het verbindingsmiddel;
4 bezwijken van platen op buiging.

16-02-2006 11:39:42

174

Opmerking
In geval van een exibele dakbedekking geplakt
op mechanisch bevestigd plaatvormig isolatiemateriaal moeten deze platen op bezwijken door
buiging zijn gecontroleerd.
Bij toetsing van de uiterste grenstoestanden
moeten voor de materiaalfactor de volgende
waarden worden gebruikt:
bij doorponsen of doortrekken van het verbindingsmiddel: m = 2; kmod = 1 en M = 1;
bij trekbreuk van het verbindingsmiddel:
m = 2; kmod = 1 en M = 1;
bij uittrekken van schroeven uit staalplaat met
een dikte kleiner dan 0,9 mm en bevestiging
van exibel materiaal: m = 1,25; kmod = 1 en
M = 2,5;
bij uittrekken van schroeven uit staalplaat met
een dikte kleiner dan 0,9 mm en bevestiging van
isolatieplaten: m = 1,25; kmod = 1 en M = 2;
bij uittrekken van schroeven uit staal met een
dikte groter of gelijk aan 0,9 mm en een zodanige voorspanning dat de rekenwaarde van de
belasting ten hoogste 90% van die voorspanning
is: m = 1,25; kmod = 1 en M = 1;
bij uittrekken van schroeven of nagels uit
hout: m = 1,2; kmod = 0,85 en M = 1,7 voor
gladde nagels; M = 1 voor schroeven en geproleerde nagels;
bij buigingsbreuk van isolatieplaten:
m = 2; kmod = 1 en M = 1.
Ten aanzien van de bevestigingen kunnen we
de volgende bevestigingsmethoden onderscheiden:
1 mechanische bevestigingssystemen;
2 gekleefde dakbedekkingsystemen;
3 losliggende dakbedekkingen met ballastlagen.
1 Mechanische bevestiging
Voor de mechanisch bevestigde systemen zijn
de leveranciers van de bevestigingsmiddelen
veelal in staat de betreffende rekenwaarde van
een bevestiger vanuit de onderconstructie aan te
geven.

06950432_boek.indb 174

Voorbeeld
Mechanische bevestiging
Als we uitgaan van het voorbeeld van de
bedrijfshal, zijn we nu in staat het aantal
bevestigers uit te rekenen, waarmee de
eerste laag dakbedekking wordt bevestigd
aan de onderconstructie van geproleerde
staalplaat. Veronderstel dat de leverancier
heeft opgegeven dat met de toepassing van
deze isolatieplaat en deze geproleerde stalen
dakplaat de representatieve waarde van
1250 N per bevestiger is, dan is eenvoudig het
aantal bevestigers per dakzone aan te geven.
Invullen in de formule (3):
u;d =

u;rep kmod
m m

u;d =

1250 1
= 400 N
1,25 2,5

Om het vereiste aantal bevestigers uit te


rekenen, hoeven we daarna dus alleen de
berekende windbelasting per dakzone te
delen door de aan te houden rekenwaarde,
guur 4.13.
Zone

Windbelasting

Hoekzone c 4,435 kN/m2


Randzone r 3,763 kN/m2
Tussenzone t 2,419 kN/m2

Aantal bevestigers per m2


11,08 12
9,41 10
6,05 7

Figuur 4.13 Berekening aantal bevestigers

2 Gekleefde dakbedekkingssystemen
In principe is onderscheid te maken in de volgende systemen:
partieel gekleefde dakbedekking;
volledig gekleefde dakbedekking.
Het rekenkundig benaderen van de windweerstand is onmogelijk. Voor wat betreft de windweerstand is alleen prototypeonderzoek mogelijk,
waarbij de ondergrond vanzelfsprekend een
belangrijke rol speelt. Prototypeonderzoek wordt
zoals hiervoor besproken verplicht gesteld
vanuit NEN 6707 en NPR 6708. Vanzelfsprekend
is bij de weerstand van gekleefde isolatie tegen

16-02-2006 11:39:43

4 PLATTE DAKEN

een windbelasting de wijze van verkleving en


het toegepaste kleefmiddel (PUR-lijm, bitumen
koude kleefstof, of bitumen 110/30) van belang.
In algemene zin zijn de volgende bezwijkmechanismen mogelijk:
overschrijden van de delaminatieweerstand
(bijvoorbeeld van het isolatiemateriaal);
onthechting van het kleefmiddel en de
isolatie;
breuk in de kleeaag;
onthechting van de kleeaag en de ondergrond.
3 Ballastlagen
In NPR 6708 zijn de volgende voorwaarden voor
ballastlagen omschreven.
Uniformiteit
Het is niet toegestaan op een dak een niet-vormvaste ballast toe te passen met verschillende
nominale korrelmiddellijnen of met verschillende
volumieke massa, tenzij de ballastlagen door een
vormvaste constructie met een hoogte van tenminste de grootste laagdikte gerekend vanaf de
dakbedekking, zijn gescheiden.
Kleinste nominale korrelmiddellijn
Niet-vormvast ballastmateriaal, zoals grind, mag
door de wind niet van het dak worden geblazen.
Daartoe zijn de volgende eisen gesteld aan de
kleinste nominale korrelmiddellijn van grind die
mag worden toegepast, afhankelijk van de afmetingen en de ligging van een gebouw.
De maximale dakhelling is 3 ( 5%). De toe
te passen kleinste nominale korrelmiddellijn is
afhankelijk van de stuwdrukwaarde op referentiehoogte en de toepassing van vormvaste ballast
op de uitwendige hoeken van het gebouw en
de hoeken bij het opgaand werk. In de tabel van
guur 4.14 wordt de toegelaten extreme stuwdruk pw bij toepassing van grind als niet-vormvaste ballast gegeven.
Op de uitwendige hoeken van het gebouw en de
hoeken bij het opgaand werk moet, afhankelijk
van de stuwdruk, een vormvaste ballast worden
toegepast zoals aangegeven in de tabel van
guur 4.16.

06950432_boek.indb 175

Nominale korrelmiddellijn grind

Toegelaten extreme
stuwdruk pw

16 mm
30 mm
50 mm

1200 N/m2
1450 N/m2
1700 N/m2

175

Figuur 4.14 Toegelaten extreme stuwdruk pw op referentiehoogte href bij toepassing van grind als niet-vormvaste
ballast

Nominale korrelmiddellijn grind

Toegelaten
extreme stuwdruk pw

16 mm

Bij daken tot een referentiehoogte van maximaal 3 m


1000 N/m2
1250 N/m2

30 mm
50 mm

Figuur 4.15 Toegelaten extreme stuwdruk pw op referentiehoogte href bij toepassing van grind als niet-vormvaste
ballast, als geen vormvaste ballast op de uitwendige hoeken
van het gebouw en hoeken bij opgaand werk worden toegepast

Indien geen vormvaste ballast wordt aangebracht, mag grind worden toegepast tot een
stuwdruk op referentiehoogte zoals vermeld in
de tabel van guur 4.15.
Indien een ander niet-vormvast ballastmateriaal
dan grind wordt toegepast, moet het product
van het volumieke gewicht en de nominale korrelmiddellijn ten minste gelijk zijn aan de waarde
van dit product bij grind.
Minimale dikte ballastlaag van grind
De dikte van de toe te passen laag dakgrind bedraagt ten minste 2 de nominale korrelmiddellijn, met een minimum van 40 mm.
Massa van ballastelementen
De representatieve waarde van de areeke massa
per oppervlakte van vormvaste ballastelementen
moet groter zijn dan 50 kg/m2.

16-02-2006 11:39:43

176

Stuwdruk in N m-2
0 < pw 1000 1

Vormvaste ballast (maten in m)


Vormvaste ballast over een oppervlakte van

(dikte per project berekenen)


1000 < pw 1200

Vormvaste ballast over een oppervlakte van

(dikte per project berekenen)


1200 < pw 1450

Vormvaste ballast over een oppervlakte van

(dikte per project berekenen)


1450 < pw 1700

Volledige hoekzone uitvoeren met vormvaste ballast


(dikte per project berekenen)

Bij daken tot een referentiehoogte van ten hoogste 3 m behoeft geen vormvaste ballast te worden toegepast.

Figuur 4.16 Vormvaste ballast op uitwendige hoeken van het gebouw en hoeken bij opgaand werk

06950432_boek.indb 176

16-02-2006 11:39:44

4 PLATTE DAKEN

Hoogte van de dakrand


De minimale hoogte van de dakrand ten opzichte van de bovenkant van de niet-vormvaste
ballastlaag is afhankelijk van de stuwdruk op
referentiehoogte:
pw 750 N/m2: de hoogte ten opzichte van
de bovenzijde van de ballastlaag moet ten minste 80 mm zijn;
pw > 750 N/m2: de hoogte ten opzichte van
de bovenzijde van de ballastlaag moet ten minste 120 mm zijn.
Als niet aan de genoemde criteria wordt voldaan,
moet langs de dakrand een vormvaste ballast
worden toegepast over een breedte van:
0,6 m : indien de stuwdruk op referentiehoogte 1000 N/m2 is;
1,2 m : indien de stuwdruk op referentiehoogte > 1000 N/m2 is.
Bij een vormvaste ballast langs de dakrand moet
de opstandhoogte ten opzichte van de bovenzijde
van de vormvaste ballast ten minste 20 mm zijn.
Referentiehoogte van het dak
De referentiehoogte van het dak mag ten hoogste 60 m bedragen bij toepassing van niet-vormvaste ballast (grind) en ten hoogste 75 m bij
toepassing van vormvaste ballast (tegels).
Geballaste zonne-energiesystemen
Voor de berekening van het ballastgewicht van
los op het dak geplaatste zonne-energiesystemen
(platdakopstelling) geldt NVN 7250; bijlage B.
Bij losliggende geballaste dakbedekkingssystemen wordt volgens NPR 6708 cpe;loc bij alle
dakzones 2,5. De weerstand tegen het afwaaien
wordt verkregen door het eigen gewicht. Bij het
nuttig effect van het eigen gewicht dient echter
een belastingsfactor f;g = 0,9 te worden aangehouden volgens NEN 6702.
Indien bovendien een niet-vormvast ballastmateriaal wordt gebruikt, moet tevens (volgens
NEN 6707) rekening worden gehouden met een
factor 0,9. Immers, bij grind zijn we nooit zeker
of overal wel de gelijke laagdikte wordt gerealiseerd.
Met voorgaande gegevens is het dus mogelijk
om de rekenwaarde voor het gewicht van zowel
een niet-vormvast ballastmateriaal (grind) als

06950432_boek.indb 177

177

een vormvast ballastmateriaal (betontegels) te


bepalen.
Rekenwaarde grind
16 kN/m3 0,9 0,9 = 13 kN/m3
Rekenwaarde betontegels
23 kN/m3 0,9 = 20,7 kN/m3
Drukvereffeningsfactoren
Zie paragraaf 4.1.2 Windbelasting.
Voorbeeld
Geballaste dakbedekking
Veronderstel dat bij gekleefde dakbedekking
wordt gekozen voor een ballastlaag. Dan
is in de meeste gevallen sprake van een
onderconstructie van bijvoorbeeld beton. Dat
betekent dat we te maken hebben met een
zogeheten type II dak. De uitgangspunten
met betrekking tot een laag gebouw
en geen invloed van de dakrandhoogte
veranderen niet, dus de lokale cofcinten
blijven gelijk. De basisformule die moet
worden gehanteerd is dan (vergelijk 2):
1,2 (cpe;loc ceq + 23 cpi) pw
waarin:
pw = stuwdrukwaarde = 1,12 kN/m2
cpi = cofcint voor overdruk = 0,6
ceq = drukvereffeningsfactor = 0,2 voor de
delen met tegels en 0,1 voor het deel
met grind
cpe;loc voor alle dakzones = 2,5
Bij een stuwdruk van 1,12 kN/m moet een
vormvaste ballast worden toegepast op de
hoeken in de afmetingen zoals afgebeeld in
guur 4.15 (1000 < pw 1200 N/m2).
De windbelasting wordt:
grind: 1,2 (2,5 0,1 + 2/3 0,6) 1,12
= 0,87 kN/m
tegels: 1,2 (2,5 0,2 + 2/3 0,6) 1,12
= 1,21 kN/m
De vereiste dikte is dan:
0,87
grind:
= 0,067 m 70 mm
13
1,12
tegels: =
= 0,058 m 60 mm
20,7

16-02-2006 11:39:44

178

4.1.3 Hemelwaterafvoer
4.1.3.a Regelgeving
Het Bouwbesluit verwijst voor de berekening
van de capaciteit voor de hemelwaterafvoer naar
NEN 3215 en NTR 3216. Daarnaast stelt NEN
6702 dat, ook na doorbuiging, elk punt op het
dak water kan afvoeren. In de toelichting bij de
normtekst wordt een afschot van 1,6% gesteld,
inclusief eventuele doorbuiging. Hierbij wordt
echter uitgegaan van starre steunpunten. Verder
wordt gesteld dat daken groter dan 100 m2 ten
minste twee afvoeren dienen te hebben.

Conform NTR 3216 treedt gezien de geograsche breedte van Nederland geen hogere
regenintensiteit op dan 540 tot 600 (l/s)/ha gedurende een tijdsduur van 5 minuten. Conform
NEN 3215 en NTR 3216 mag worden gerekend
met een regenintensiteit (i) voor het hemelwaterafvoersysteem van 300 (l/s)/ha is gelijk
aan 0,03 (l/s)/m. Hierbij is het mogelijk dat
door een grotere regenintensiteit n keer per
5 jaar acceptabele overlast optreedt.
Bij platte daken en met name bij geballaste
daken en bij groendaken treedt echter een
vertraging op in de afvoer van water naar de
hemelwaterafvoeren en zelfs een zekere wateraccumulatie. NEN 3215 staat een reductiefactor
voor de regenintensiteit toe:
= 0,60 voor platte daken met een hellingshoek
3 voorzien van een ballastlaag van grind
of begroeide daken met een aardlaag
250 mm;
= 0,30 voor platte groendaken met een
hellingshoek 3 met een aardlaag
> 250 mm;
= 0,75 voor platte daken met een hellingshoek
3;
= 0,75 voor schuine groendaken met een
hellingshoek > 3 en 45;
= 1,00 voor alle overige gevallen.
De af te voeren hoeveelheid regenwater, het
debiet, is gelijk aan de regenintensiteit maal het
aan te sluiten dakoppervlak. Onder het dakoppervlak wordt verstaan de werkelijke oppervlakte
van het dak (dus niet de horizontale projectie
van het dakvlak) inclusief de oppervlakken van

06950432_boek.indb 178

opstanden en randen. Hierop zijn volgens de


norm reducties mogelijk voor de dakbreedte afhankelijk van de hoek tussen het (denkbeeldige)
dakvlak en het horizontale vlak. Deze reductiefactor voor de dakbreedtefactor wordt aangeduid
met , zie de tabel van guur 4.17:
tot 45 geldt = 1;
van 45 tot 60 geldt = 0,8;
voor > 60 geldt = 0,6.
Helling tussen dakvlak
en horizontale vlak
groter dan

tot en met

3
45
60
85

45
60
85
90

Reductiefactor

1,0
0,8
0,6
0,3

Figuur 4.17 Reductiefactor dakbreedte

4.1.3.b Dimensionering
hemelwaterafvoeren
Het ontwerpdebiet, ofwel de af te voeren hoeveelheid hemelwater, is een rekengrootheid die
nodig is om de diameter van een hemelwaterafvoer te berekenen.

Qh = i F

(4)

waarin:
Qh = ontwerpdebiet voor hemelwater in l/s
= reductiefactor voor de regenintensiteit
I
i = regenintensitet = 0,03
s m2
= reductiefactor voor de dakbreedte
F = oppervlakte van het dakvlak in m2.
In de tabel van guur 4.18 zijn voor een aantal
situaties de ontwerpdebieten bepaald van zowel
geballaste als niet-geballaste daken.
Het is belangrijk om de waarde van het ontwerpdebiet te weten, omdat dit het uitgangspunt is
voor de verdere berekening van de hemelwaterafvoeren (aantallen en diameters).
Diameter hemelwaterafvoeren
Met het berekende ontwerpdebiet kan vervolgens de diameter van de hemelwaterafvoer worden berekend. Daarbij gaat de norm uit van een

16-02-2006 11:39:45

4 PLATTE DAKEN

zonder grind

met grind

< 3 laag 250

< 3 laag > 250

3 < 5

0,6
1,2
1,8
2,4
3,6
4,8
6
7,2
8,4
9,6
10,8
12
14,4
16,8
19,2
21,6
24
30
36
42
48
54
60
66
72

Groendaken

85

0,75
1,5
2,25
3
4,5
6
7,5
9
10,5
12
13,5
15
18
21
24
27
30
37,5
45
52,5
60
67,5
75
82,5
90

Platte daken
( < 3)

60 < 85

25
50
75
100
150
200
250
300
350
400
450
500
600
700
800
900
1000
1250
1500
1750
2000
2250
2500
2750
3000

45 < 60

3 < 45

Hemelwaterbelasting Qh in liter/s
F
2
in m
Hellende daken

179

0,45
0,9
1,35
1,8
2,7
3,6
4,5
5,4
6,3
7,2
8,1
9
10,8
12,6
14,4
16,2
18
22,5
27
31,5
36
40,5
54
49,5
54

0,23
0,45
0,68
0,9
1,35
1,8
2,25
2,7
3,15
3,6
4,05
4,5
5,4
6,3
7,2
8,1
9
11,25
13,5
15,75
18
20,25
22,5
24,75
27

0,56
1,13
1,69
2,25
3,38
4,5
5,63
6,75
7,88
9
10,13
11,25
13,5
15,75
18
20,25
22,5
28,13
33,75
39,38
45
50,63
56,25
61,88
67,5

0,45
0,9
1,35
1,8
2,7
3,6
4,5
5,4
6,3
7,2
8,1
9
10,8
12,6
14,4
16,2
18
22,5
27
31,5
36
40,5
54
49,5
54

0,45
0,9
1,35
1,8
2,7
3,6
4,5
5,4
6,3
7,2
8,1
9
10,8
12,6
14,4
16,2
18
22,5
27
31,5
36
40,5
54
49,5
54

0,23
0,45
0,68
0,9
1,35
1,8
2,25
2,7
3,15
3,6
4,05
4,5
5,4
6,3
7,2
8,1
9
11,25
13,5
15,75
18
20,25
22,5
24,75
27

0,56
1,13
1,69
2,25
3,38
4,5
5,63
6,75
7,88
9
10,13
11,25
13,5
15,75
18
20,25
22,5
28,13
33,75
39,38
45
50,63
56,25
61,88
67,5

Figuur 4.18 Ontwerpdebiet voor hemelwater

aantal, inmiddels genormeerde, diameters van


hemelwaterafvoeren. Deze diameters worden
aangegeven met het begrip ontwerpmiddellijn.
Voor de toegepaste ontwerpmiddellijn voor
afvoerleidingen van hemelwater geldt, op basis
van de normen, de volgende reeks: 57, 69, 77,
100, 117, 150, 190 mm.
Ontwerpmiddellijn en handelsmaten
Naast een beperking in het aantal diameters is er
bovendien sprake van een directe koppeling tussen het begrip ontwerpmiddellijn en een aantal

06950432_boek.indb 179

handelsmaten en materialen van hemelwaterafvoeren.


In de tabel van guur 4.19 is de relatie aangegeven tussen de ontwerpmiddellijn en de handelsmaten van diverse producten.
4.1.3.c Berekening van hemelwaterafvoercapaciteit
De afvoercapaciteit van een hemelwaterstandleiding dient te worden berekend met de volgende formule:

16-02-2006 11:39:46

180

Ontwerpmiddellijn

Hemelwaterafvoercapaciteit Qh in liter/s

Standleiding
na verzamelleiding
g = 1,0

d in mm
57
69
77
84
100
117
150
190

Afmetingen
stadsuitloop

Cilindrische gootuitloop

Conische gootuitloop

hd

0,65 d h d

hd

0,65 d h d

Cilindrische
vlakdakafvoer
r = 1,0
g = 0,6

Dakafvoer
met
stadsuitloop
r = 1,0
g = 0,3

Conische
vlakdakafvoer
r = 1,2
g = 0,6

r = 1,2
g = 0,3

1,9
3,1
4,0
5,0
7,8
11,5
21,4
38,7

1,0
1,5
2,0
2,5
3,9
5,8
10,7
19,4

2,3
3,7
4,9
6,0
9,3
13,8
25,7
46,5

1,1
1,8
2,4
3,0
4,7
6,9
12,9
23,2

b h in mm
3,2
5,1
6,7
8,4
13,0
19,2
35,7
64,5

70 70
80 80
100 80
100 100
120 120

Figuur 4.19 Afvoercapaciteiten hemelwaterstandleidingen

Qh = r g d5/2

(5)

waarin:
Qh = getalwaarde van de afvoercapaciteit in l/s
= constante = is 4100 m1/2/s
r = de factor voor de instroming, deze is onder
meer afhankelijk van de vorm van
instroming en de aanwezigheid van
obstakels, guur 4.20
g = factor voor de afvoer (indien de hemelwaterstandleiding aan een dakafvoer is
gekoppeld, heeft g een waarde van 0,6;
voor platte daken met een stadsuitloop of
onderuitloop wordt hoewel dat niet
explicitet uit de norm blijkt voor g een
waarde van 0,3 aangehouden)
d = getalwaarde van de binnenmiddellijn van
de hemelwaterstandleiding in m
Na het invullen van de vaste waarden ziet de formule er voor stadsuitlopen als volgt uit:
Qh = 4100 1 0,3 d5/2
ofwel:
d = (0,000813 Qa)2/5

06950432_boek.indb 180

(6)

Na het invullen van de vaste waarden ziet de formule er voor onderuitlopen zonder obstakels in
de buurt er als volgt uit:
Qh = 4100 1,2 0,3 d5/2
ofwel:
d = (0,0006775 Qa)2/5

(7)

In formulevorm:
Qh Qh, of ingevuld:
r g d5/2 i F
en dit kan uiteindelijk worden geschreven als:
iF
d
rg

2
5

(8)

Voor de waarden voor r van: 1,0 of 1,2 of 1,4


zijn voor ongeballaste daken met = 0,75 en
voor geballaste daken met = 0,60 graeken te
tekenen, guur 4.21. Met de gegeven formules
zijn tabellen samengesteld, guur 4.22.

16-02-2006 11:39:46

4 PLATTE DAKEN

181

1 Uitgaande van een vrij scherpe instroming


bij stadsuitlopen en onderuitlopen geldt
r = 1,0.
2 Indien sprake is van een conische inlaat,
mag voor r een waarde van 1,2 worden aangehouden.
3 Als binnen een afstand van tweemaal de
binnenmiddellijn van de standleiding geen
opstaande randen aanwezig zijn, mag het
aansluitoppervlak eveneens met 20% worden
vermeerderd.
Met andere woorden: een combinatie van n
een conische instroming n geen opstaande

randen leidt zelfs tot 40% verhoging. Een dergelijke situatie is met name van belang voor inpandige hemelwaterafvoeren. Immers daarvoor
geldt dat voor r = 1,2 mag worden aangehouden (mits geen obstakels) en bovendien bestaat
daar de mogelijkheid van een conische inlaat.
Conclusie: er is een verschil tussen stadsuitlopen
en onderuitlopen midden op het dakvlak zonder
obstakels in de directe nabijheid.
Dit maakt dat bij doorvoeren met obstakels,
zoals dakranden en dergelijke 20% minder dakoppervlak kan worden aangesloten.

Figuur 4.20 Factoren voor de instroming

4.1.3.d Noodafvoeren
Hoewel men zou denken dat in een land als Nederland met een uitgebreide bouwregelgeving
het bezwijken van een dakconstructie door wateroverlast niet voorkomt, moet helaas worden
gesteld dat dit vijf tot tien keer per jaar gebeurt.
De noodafvoer heeft dus wel degelijk een belangrijke functie. Deze functie is tweeledig: in de
eerste plaats wordt overbelasten (bezwijken door
waterbelasting) van het dak voorkomen (een veiligheidsaspect) en in de tweede plaats is sprake
van een signalerende functie, dat de hemelwaterafvoeren zijn verstopt. De tweede functie is
dus dezelfde als van een spuwer, guur 4.23. Een
spuwer heeft echter uitsluitend een signalerende
functie, terwijl een noodafvoer moet worden
gezien als een voorziening die de taak van de
reguliere hemelwaterafvoeren overneemt.

06950432_boek.indb 181

Een noodafvoer moet dus voor haar capaciteit


worden berekend.
Een noodafvoer is niet verplicht volgens het
Bouwbesluit. Het al dan niet noodzakelijk zijn van
de noodafvoeren en de plaats in de dakrand blijft
onder alle omstandigheden een verantwoordelijkheid van de constructeur. Zo heeft een hoge dakrand tot gevolg dat de wateraccumulatie groot
kan zijn en het vermoedelijk verstandig is noodafvoeren op te nemen om bezwijken te voorkomen. De constructeur geeft aan welke maximale
stijghoogte van het water acceptabel is. Vanuit
een controle op de belasting van de dakconstructie kan namelijk de toelaatbare waterhoogte (in
NEN 6702 aangegeven met het begrip dhw) worden berekend. Vervolgens kan een berekening
worden gemaakt van het aantal noodafvoeren en
de afmetingen van een noodafvoer.

16-02-2006 11:39:47

182

De graeken zijn op twee manieren te gebruiken.


1 Als het oppervlak bekend is wordt via de
van toepassing zijnde lijn r = 1,0 of 1,2 of 1,4
op de verticale as de benodigde (theoretische)
diameter afgelezen. De dikke horizontale
lijnen in de graek geven nog aan welke diameters in PVC-uitvoering beschikbaar zijn.
Bijvoorbeeld 50 m2 ongeballast met r = 1,4
(conisch en zonder hindernis) moet minimaal
53 mm buis hebben; in de praktijk wordt dat
met de eerstvolgende vette horizontale lijn:
PVC 60 mm.

2 Uitgaande van een bestaande diameter,


bijvoorbeeld een pvc diameter van 70 mm,
wordt via het snijpunt van de dikke horizontale
lijn voor pvc 70 met het snijpunt met de van
toepassing zijnde lijn r = 1,0 of 1,2 of 1,4 het
toegestane oppervlak afgelezen. Bijvoorbeeld
op een diameter 70 met een r = 1,0 (recht) voor
een geballast dak kan maximaal 90 m2 dakvlak
worden aangesloten.
Het oppervlak is tot 100 m2 beperkt: zodra het
aan te sluiten oppervlak groter is dan 100 m2,
moeten minimaal twee afvoerpunten worden
geplaatst!

Figuur 4.21 Diameter hemelwaterafvoer

06950432_boek.indb 182

16-02-2006 11:39:48

4 PLATTE DAKEN

Opper-

183

HWA-diameters voor geballaste daken

vlakte Vaststellen diameter

Toe te passen diameter in handelsmaat

in m2

Qh in l/s

Diameter
berekend
in mm

Ontwerpmiddellijn
in mm

Gietijzer
NEN
7062

PVC
NEN
7016

PVC
NEN
7045

PE
NEN
7008

Zink
NEN
7065

Verzinkt
staal
NEN 7041

5
10
15
20
25
30
40
50
60
70
80
90
100
150
200
250
300
5
10
15
20
25
30
40
50
60
70
80
90
100
150
200
250
300

0,09
0,18
0,27
0,36
0,45
0,54
0,72
0,90
1,08
1,26
1,44
1,62
1,80
2,70
3,60
4,50
5,40
0,11
0,23
0,34
0,45
0,56
0,68
0,90
1,13
1,35
1,58
1,80
2,03
2,25
3,38
4,50
5,63
6,75

22,2
29,3
34,4
38,6
42,2
45,4
50,9
55,7
59,9
63,7
67,2
70,4
73,5
86,4
97,0
106,0
114,0
24,2
32,0
37,6
42,2
46,1
49,6
55,7
60,9
65,5
69,7
73,5
77,0
80,3
94,5
106,0
115,9
124,7

57
57
57
57
57
57
57
57
69
69
69
77
77
100
100
117
117
57
57
57
57
57
57
57
69
69
77
77
100
100
100
117
117
150

70
70
70
70
70
70
70
70
70
70
70
100
100
100
100
125
125
70
70
70
70
70
70
70
70
70
100
100
100
100
100
125
125
150

60
60
60
60
60
60
60
60
70
70
70
80
80
100
100
n.b.
n.b.
60
60
60
60
60
60
60
70
70
80
80
100
100
100
n.b.
n.b.
n.b.

75
75
75
75
75
75
75
75
75
75
75
90
90
110
110
125
125
75
75
75
75
75
75
75
75
75
90
90
110
110
110
125
125
160

63
63
63
63
63
63
63
63
75
75
75
90
90
110
110
125
125
63
63
63
63
63
63
63
75
75
90
90
110
110
110
125
125
160

geen norm
geen norm
geen norm
geen norm
geen norm
geen norm
geen norm
geen norm
70
70
70
80
80
100
100
geen norm
geen norm
geen norm
geen norm
geen norm
geen norm
geen norm
geen norm
geen norm
70
70
80
80
100
100
100
geen norm
geen norm
geen norm

70
70
70
70
70
70
70
70
70
70
70
80
80
100
100
125
125
70
70
70
70
70
70
70
70
70
80
80
100
100
100
125
125
150

Aangegeven zijn de diameters van de aan te


sluiten standleidingen op de betreffende
hemelwaterafvoeren. Bij een rechthoekige

stadsuitloop dient de breedtemaat ten minste te


liggen tussen de diameter van de standleiding
en 0,65 maal de diameter van de standleiding.

Figuur 4.22 Overzicht van ontwerpmiddellijnen van stadsuitlopen met bijv. onderuitloop.

06950432_boek.indb 183

16-02-2006 11:39:48

184

Figuur 4.25 Afmetingen noodafvoer

Figuur 4.23 Spuwer

goedgekeurd met het oog op de genoemde


maximaal toelaatbare waterstand.
Hoewel het mogelijk is een noodafvoer te
creren door plaatselijk de dakrand te verlagen
wordt vanuit de praktijk in de meeste gevallen gewerkt met een rechthoekige opening in
de dakrand. De afmetingen van een dergelijke
rechthoekige opening (type brievenbus volgens
de norm NEN 6702 (2001)) wordt berekend met
de volgende formule:
2
A 3
dhw (x = 0) = dnd + hnd met dnd = 0,001
(9)
b
waarin:
dhw (x = 0) = getalwaarde van de waterhoogte
ter plaatse van de dakrand of de
noodaf voer in m
A
= getalwaarde van de dakoppervlakte (verticale projectie op het
grondvlak) dat afvoert via de
betreffende noodafvoer in m
b
= getalwaarde van de breedte van de
vrije overlaat in m
hnd
= getalwaarde van de hoogte van de
noodafvoer boven het dakvlak of
de dakrand, in m. Hiervoor mag
niet minder dan 0 m in rekening
zijn gebracht
dnd
= getalwaarde van de waterhoogte
boven de noodafvoer in m

Figuur 4.24 Noodafvoer

Om de vooral signalerende functie van noodafvoeren te garanderen dienen de noodafvoeren


altijd een zekere maat boven de bovenzijde van
de dakbedekking te worden aangebracht, guur
4.24. Een te lage aanbrenghoogte betekent
dat de noodafvoeren al snel als spuwers gaan
fungeren. Een te grote aanbrenghoogte van de
noodafvoer in de dakrand betekent dat de opgevangen en verzamelde hoeveelheid water fors
kan zijn, wat aanleiding kan geven tot bezwijken
van de draagstructuur.
Vanuit praktische overwegingen is een minimale
hoogte van de onderzijde van de noodafvoer in
de dakrand van 50 mm wenselijk. Vervolgens
moet nog worden gerekend met een zekere
waterhoogte boven deze onderrand van de
noodafvoer, guur 4.25. Deze waterhoogte
bepaalt in feite de minimale afmeting van de
hoogte van de doorstroomopening. Beide getallen moeten dus door een constructeur zijn

06950432_boek.indb 184

Om het risico van verstoppen zo klein mogelijk


te houden verdient het aanbeveling de werkelijke
hoogte van de noodafvoer groter te kiezen dan
de maat van dnd. In plaats van dnd te berekenen is
dit ook in de tabel van guur 4.26 af te lezen.

16-02-2006 11:39:49

4 PLATTE DAKEN

Hoogte boven
noodafvoer

50

Dakoppervlak dat afvoert via betreffende noodafvoer in m


100
150 200
250
300 400 500 600
750 900

185

1000

dnd in mm
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
90
100
110

4,48
1,58
0,86
0,56
0,40
0,30
0,24
0,20
0,17
0,14
0,12
0,11
0,10
0,09
0,08
0,07
0,06
0,05
0,04

8,96
3,17
1,73
1,12
0,80
0,61
0,48
0,40
0,33
0,28
0,25
0,22
0,19
0,17
0,15
0,14
0,12
0,10
0,09

13,45
4,76
2,59
1,68
1,20
0,92
0,73
0,59
0,50
0,43
0,37
0,32
0,29
0,26
0,23
0,21
0,18
0,15
0,13

17,94
6,34
3,45
2,24
1,60
1,22
0,97
0,79
0,66
0,57
0,49
0,43
0,38
0,34
0,31
0,28
0,23
0,20
0,17

22,42
7,93
4,32
2,80
2,01
1,53
1,21
0,99
0,83
0,71
0,61
0,54
0,48
0,43
0,39
0,35
0,29
0,25
0,22

26,91
9,51
5,18
3,36
2,41
1,83
1,45
1,19
1,00
0,85
0,74
0,65
0,57
0,51
0,46
0,42
0,35
0,30
0,26

35,88
12,69
6,91
4,49
3,21
2,44
1,94
1,59
1,33
1,13
0,98
0,86
0,77
0,69
0,62
0,56
0,47
0,40
0,35

44,86
15,86
8,63
5,61
4,01
3,05
2,42
1,98
1,66
1,42
1,23
1,08
0,96
0,86
0,77
0,70
0,59
0,50
0,43

53,84
19,03
10,36
6,73
4,82
3,66
2,91
2,38
1,99
1,70
1,48
1,30
1,15
1,03
0,93
0,84
0,70
0,60
0,52

67,30
23,80
12,95
8,41
6,02
4,58
3,63
2,97
2,49
2,13
1,84
1,62
1,44
1,28
1,16
1,05
0,88
0,75
0,65

80,77
28,56
15,54
10,10
7,22
5,50
4,36
3,57
2,99
2,55
2,21
1,94
1,72
1,54
1,39
1,26
1,06
0,90

0,78
89,75
31,73
17,27
11,22
8,03
6,11
4,85
3,97
3,32
2,84
2,46
2,16
1,91
1,71
1,54
1,40
1,18
1,00

dnd = beschikbare ruimte voor waterafvoer (hoogte boven de noodafvoer)


Figuur 4.26 Breedte (b) van de noodafvoer in m

De hoogte van de noodoverloop moet altijd groter zijn dan de berekende hoogte dnd en zou op
75 mm kunnen worden gesteld.
De voor een constructeur belangrijke hoogte dhw
bedraagt: dhw = 71 + 50 = 121.
Daarbij speelt ook het aantal doorvoeren een
belangrijke rol in de uiteindelijke afmetingen van
de doorvoer. Bij de noodafvoeren geldt niet het
onderscheid tussen geballaste daken en niet-geballaste daken, zoals bij de reguliere hemelwaterafvoeren. In de norm wordt althans daar niets
over aangegeven.
4.1.4 Brandoverslag
Een dak mag volgens NEN 6063 niet brandgevaar-lijk zijn. Dit houdt in dat bij aanraking
met vonken (zogeheten vliegvuur) er op het dak
geen brand mag ontstaan. Een platdak voorzien
van een ballastlaag van grind of van betontegels
voldoet ruimschoots aan deze eis. Aandacht

06950432_boek.indb 185

moet worden gegeven aan dakdoorvoeren en


daklichten.
4.1.5 Thermische isolatie
Zoals in hoofdstuk 1 is besproken, eist het Bouwbesluit voor daken boven verblijfsruimten van
woningen, woongebouwen en utilitaire gebouwen bij nieuwbouw en renovatie een minimumwaarde van Rc = 2,5 m2 K/W.
Voor bestaande bouwwerken geldt deze eis niet.
De reden daarvoor is dat bij het oprichten van
de bestaande bouwwerken daaraan veelal geen
eisen werden gesteld. Wel geldt voor bestaande
bouwwerken, dat het rechtens verkregen
niveau gehandhaafd dient te worden. Een minimum waarde van Rc = 1,33 m2 K/W is echter
verplicht. Dus bij onderhoudswerkzaamheden
mag nooit een lagere warmte-isolatiewaarde
worden gemaakt dan het niveau van de oude
situatie en moet minimaal een Rc = 1,33 aanwezig zijn.

16-02-2006 11:39:50

186

De berekening van de warmteweerstand


Rc en de mogelijke plaats van de isolatielaag in
de dakconstructie wordt besproken in deel 7
Bouwmethodiek, hoofdstuk 4 Scheiden

4.1.6 Condensatie en ventilatie


Lucht kan een bepaalde hoeveelheid waterdamp
bevatten. Bij een hogere temperatuur is deze
hoeveelheid groter. De verhouding tussen de
Klimaat- Mate van dampproductie
klasse

aanwezige waterdampdruk (pw) en de maximale


druk (ps) wordt de relatieve vochtigheid () genoemd.
Bij daling van de luchttemperatuur in een ruimte
kan, wanneer de waterdampdruk gelijk blijft, de
relatieve vochtigheid 100% worden. Bij 100%
relatieve vochtigheid treedt daar condensatie op.
In constructies kan eveneens condensatie optreden. We spreken dan over inwendige con-

Type ruimten

Dampdruk Pi
in Pa (N m-2)

Gemiddelde
temperatuur en
relatieve luchtvochtigheid

condities heersend in ruimten


zonder of met zeer geringe
dampproductie

opslagplaatsen,
garages, schuren

1030 < Pi 1080

20 C / 45%
(indien verwarmd)

II

condities heersend in ruimten


met geringe dampproductie

woningen,
kantoren, winkels
(zonder luchtbevochtiging)

1080 < Pi 1320

20 C / 50%

III

condities heersend in ruimten


met matige dampproductie

scholen, verpleeginrichtingen,
bejaardentehuizen,
recreatiegebouwen
en gebouwen met
geringe luchtbevochtiging

1320 < Pi 1430

20 C / 60%

IV

condities heersend in ruimten


met hoge dampproductie

wasserijen, badinrichtingen, zwembaden, zuivelfabrieken en gebouwen


met sterke luchtbevochtiging zoals
drukkerijen en
textielfabrieken

Pi > 1430

20 C / 60%
of hoger

Aangetekend dient te worden dat de tabel is


gebaseerd op dampdrukken gemeten in zware
betonnen of steenachtige bouwwerken.
Zware gebouwen hebben het voordeel dat
ze relatief traag reageren op een plotselinge

piek in temperatuur of vochtbelasting. Voor een


dak betekent dit dat een lichte draagvloer echter
snel op die hogere temperatuur ligt, en dat de
plotselinge piek in vochtbelasting ook vrij snel
meetbaar is in een houten draagvloer.

Figuur 4.27 Indeling in klimaatklassen

06950432_boek.indb 186

16-02-2006 11:39:50

4 PLATTE DAKEN

densatie. Van belang hierbij is het dauwpunt: de


plaats waar pw gelijk is aan ps, ofwel = 100%.
De waterdampspanning in een vertrek is van een
aantal zaken afhankelijk, zoals de luchtvochtigheid en de temperatuur buiten, de vochtproductie door mensen, planten en dergelijke binnen,
bouwvocht, en de mate van ventileren met
buitenlucht. Dit laatste dient zoveel mogelijk te
worden beperkt in verband met energieverlies.
De waterdampdruk en temperatuur in een ruimte
is afhankelijk van het gebruik. Hierin heeft men
ordening aangebracht door ruimtes in te delen
naar klimaatklassen, zie de tabel van guur 4.27.
Bij een hoge ruimtetemperatuur leidt een hoge
vochtproductie tot een tamelijk hoge dampspanning. Deze aspecten kunnen leiden tot
vergaande consequenties voor bijvoorbeeld dakconstructies.
4.1.6.a Inwendige condensatie
Als de dampspanning binnen hoger is dan buiten, vindt er damptransport door de uitwendige
scheidingsconstructie plaats van binnen naar
buiten.
De hoeveelheid die van binnen naar buiten diffundeert wordt voor een belangrijk deel bepaald
door de weerstand die de constructie biedt
tegen deze diffusie. Deze weerstand tegen waterdampdiffusie wordt in sterke mate bepaald door
de structuur van de materialen (poreusheid) en
de invloed van naden tussen de afzonderlijke
materiaaldelen.

187

berekend en worden getoetst aan datgene wat


toelaatbaar wordt geacht voor de betreffende
dakconstructie. Deze berekening volgens de
methode Glaser is in de bijlage van hoofdstuk 1
nader toegelicht.
In het rekenvoorbeeld van guur 4.28 wordt van
een platdakconstructie de vochtvestiging gedurende het winterseizoen (gwinter) en de droging
gedurende de zomer (gzomer) berekend.
Computertoepassingen
Voor de berekeningen van warmtetransmissie
en dampdiffusie bestaan uitstekende computerprogrammas. Die programmas kunnen het
gehele jaar in veel meer stukjes hakken dan
in de 60 dagen winter en 120 dagen zomer
van de handberekening. Daardoor kunnen
ze de werkelijkheid beter benaderen. Maar
zonder juiste invoergegevens, die de feitelijke
situatie weergeven, is de uitkomst bij voorbaat onbetrouwbaar. Elke berekening, hoe
nauwkeurig ook, is slechts een risicoanalyse
en geen garantie voor de werkelijkheid. Met
deze berekeningen worden problemen door
dampdiffusie in veel gevallen gesignaleerd,
onder voorwaarde dat de juiste gegevens en
condities worden gebruikt, en dat de uitvoering in de praktijk zorgdraagt voor een onbeschadigde dampremmende laag met perfecte
aansluitingen.

4.1.6.b Methode Glaser


Als de aanwezige dampspanning pw groter is dan
de maximale dampspanning ps, leidt dit tot condensatie (zie paragraaf 4.1.6). Inwendige condensatie hoeft op zich nog niet erg te zijn, mits
de hoeveelheden inwendige condensatie niet te
hoog zijn en de constructie jaarlijks kan drogen.
Wanneer de constructie niet volledig kan drogen
is er sprake van cumulatieve vochtopbouw. Dit
kan leiden tot het verzadigen van de dakconstructie.
Om te beoordelen of de hoeveelheid condensatie te groot is moet deze natuurlijk worden

06950432_boek.indb 187

16-02-2006 11:39:50

188

Rekenvoorbeeld (volgens de methode Glaser)


Berekening maximaal dampspanningsverloop
Van de volgende dakconstructie bepalen we
het maximaal dampspanningsverloop.
Achtereenvolgens moet worden bepaald:
1 warmteweerstand totaal;
2 temperatuurverloop;
3 opzoeken maximale dampspanning behorende bij elke temperatuur op de scheidingslaag;
4 diffusieweerstand van de constructie;
5 aanwezig dampspanningsverloop.
Gegevens:
Buiten: temperatuur 0 C en
Binnen: temperatuur 20 C en
Overgangsweerstanden: Ro;i
Ro;e
Materiaalgegevens:

=
=
=
=

80%
60%
0,13 m2 K/W;
0,04 m2 K/W

2 Temperatuurverloop
Het temperatuurverloop bepalen we door eerst
de diverse temperatuursprongen te berekenen en
vervolgens de temperaturen op de diverse scheidingslagen vast te stellen.
De temperatuursprongen berekenen we met de
formule:
R
T = laag (Ti Te)
Rtotaal
Dus:
Temperatuurverschil tussen binnen en buiten
bedraagt:
Ti Te = 20 0 = 20 C
exterieur
dakbed.

isolatie
beton

interieur

0,04
20
2,28
0,025
=
20
2,28
2,00
=
20
2,28
0,08
=
20
2,28
0,13
=
20
2,28
=

Totaal
-waarde APP-dakbedekking
-waarde APP
-waarde PUR-isolatie
-waarde PUR
-waarde beton
-waarde beton

=
=
=
=
=
=

0,20 W/m K
20.000
0,03 W/m K
60
1,86 W/m K
30

Uitwerking
1 Warmteweerstand totaal
Ro;e = 0,04 [m2 K/W]
0,005
Rdakbed =
= 0,03 m2 K/W
0,20
0,06
Risolatie =
= 2,00 m2 K/W
0,03
0,15
Rbeton =
= 0,08 m2 K/W
1,86
Ro;i
= 0,13 m2 K/W
Rtotaal = 2,28 m2 K/W

06950432_boek.indb 188

0,35 C

0,22 C

17,58 C

0,71 C

1,14 C

20,00 C

Nu we de temperatuursprongen kennen, bepalen


we de temperaturen op de diverse scheidingslagen.
Temperatuur- Temperatuursprong
overgang
twee lagen
in C
Buiten
Exterieur
0,35
Dakbedekking 0,22
Isolatie
17,58
Beton
0,71
Interieur
1,14
Binnen

in C
0,00
0,35
0,57
18,15
18,86
20,00

Nu op elk van de scheidingslagen de temperatuur


is bepaald, kunnen we de volgende stap uitvoeren
en bij elk van deze temperaturen in de tabel op-

16-02-2006 11:39:51

189

4 PLATTE DAKEN

zoeken welke dampspanning bij die temperatuur


maximaal mogelijk is.
Temperatuur

Dampdruk

scheidingslaag
in C
Buiten
Oppervlakte
dakbedekking
Scheiding
isolatie/
dakbedekking
Scheiding
beton/isolatie
Oppervlakte
beton
Binnen

in Pa

4 Diffusieweerstand
Materiaalgegevens:
-waarde beton
-waarde PUR
-waarde APP

van de constructie
= 30
= 60
= 20.000

dikte beton
= 150 mm;
dikte isolatie
= 60 mm;
dikte dakbedekking =
5 mm.

0,00

604

0,35

621

0,61

631

18,15

2089

Diffusieweerstand constructie

18,85
20,00

2184
2345

5 Aanwezig dampspanningsverloop
Het dampspanningsverloop wordt bepaald door
eerst de diverse sprongen van de dampspanning
in Pa te berekenen en vervolgens de dampspanning op de diverse scheidingslagen vast te stellen.

Diffusieweerstand per laag is de d per laag, is:


d-waarde beton = 30
0,15 = 4,5 meter
d-waarde PUR = 60
0,06 = 3,6 meter
d-waarde APP = 20.000 0,005 = 100,0 meter

3 Maximaal mogelijk dampspanningsverloop


We beginnen bij de luchttemperatuur binnen en
lezen in een dampspanningstabel af dat de maximale dampdruk bij 20 C 2345 Pa bedraagt. Ook
de overige waarden vinden we in voorgaande tabel, zo nodig door rechtlijnig te interpoleren.
Uitgaande van een bepaalde schaal voor de
dampspanning kan de maximale dampspanningslijn grafisch in beeld worden gebracht.

= 108,1 meter

Om de sprongen in de dampspanning uit te rekenen wordt de volgende formule (10) toegepast.


p = pw;laag =

dlaag
(pw;i pw;e)
dtotaal

(10)

Met dus pw;i pw;e = 1407 483,2 = 923,8 [Pa]


Invullen van de formule levert de sprongen in het
dampspanningsverloop:

dakbedekking

isolatie

beton

100
923,8 = 854,58 [Pa]
108,1
3,6
=
923,8 = 30,76 [Pa]
108,1
4,5
=
923,8 = 38,46 [Pa]
108,1
=

Te =
pw;e =
pw;e =
Ti =
pw;i =
pw;i =

0 C ps;e
e ps;e
80% van 604 Pa
20 C ps;i
i ps;i
60% van 2345

06950432_boek.indb 189

Totaal

= 923,80 [Pa]

= 604 Pa
= 483,2 Pa
= 2345 Pa

Nu de sprongen in de dampspanning bekend zijn,


bepalen we de aanwezige dampspanning op de
diverse scheidingslagen, zie de tabel op de volgende bladzijde.

= 1407 Pa

16-02-2006 11:39:51

190

Sprong
damp-

Dampspanning
overgang

spanning

twee lagen

Al deze gegevens kunnen worden samengevat in


de volgende tabel.
Formules

in Pa
Buiten
Exterieur

Dakbedekking 854,58
Isolatie
30,76
Beton
38,46
Interieur

Binnen

Temperatuursprong
R
T = i (Ti Te)
Rtot

483,2
483,2
1337,78
1368,54
1407,0

Dampsprong
d
p =
(pwi pwe)
d tot

1407,0

Te

= 0 C

RV = e = 80%

pwe =

Ti

= 20 C

RV = i = 60%

pwi = 1407,2 Pa

T = (Ti Te) = 20 C

d
in m

Constructielaag

in W/m K

Rij; Ro,e; Ro,i


in m2 K/W

T
in C

Buitenklimaatcondities
Overgangsweerstand buiten
5 mm
0,005
dakbedekking
60 mm isolatie
150 mm beton

0,060
0,150

0,200

0,030
1,860

Overgangsweerstand binnen

0,040

0,35

0,025

0,22

2,000
0,081

0,130

Rc = Rtot 0,17 =
U = 1/Rtot =

06950432_boek.indb 190

2,276

Ps
in Pa

604

0,35

621

0,57

631

18,15

2089

0,71

p =

pwi pwe

923,8 Pa

d
in m

p
in Pa

pw
in Pa
483

483
20000

17,58

100,0

855
1338

60

3,6

31

30

4,5

38

1369

18,86

2184

1407

20,00

2345

1407

1,14

Binnenklimaatcondities
Rtot =

T
in C

483,3 Pa

20,00

dtot = 108,1

924

2,11 [m2K/W]
0,44 [W/m2K]

16-02-2006 11:39:52

4 PLATTE DAKEN

Conclusie
In de tabel van figuur 4.30 zien we de kolom van
de maximale dampspanning ps en de kolom van
de aanwezige dampspanning pw. Nergens mag
de aanwezige dampspanning hoger zijn dan de
maximale dampspanning. Maar is dat ook zo?
Onder de dakbedekking is de maximale dampspanning 631 Pa en de aanwezige dampspanning 1338 Pa. De aanwezige dampspanning is
nu hoger dan de maximale dampspanning! Dus
er treedt condensatie op, we spreken van inwendige condensatie.
De verkregen getalwaarden zijn uiteraard ook
grafisch in beeld te brengen. Daartoe wordt het
aanwezige dampspanningsverloop getekend in
de afbeelding waarin ook de maximale dampspanning is aangegeven.

191

In de tabel zien we dat het condensatievlak zich


onder de dakbedekking bevindt.
Dus:
(d)warm
(d)koud
pw;i
ps;x
pw;e

=
=
=
=
=

8,10
100,00
1338 Pa
631 Pa
483 Pa

De waarden ingevuld in de formule:


gwinter = 0,978

pw;i ps;x ps;x pw;e

dwarm
dkoud

gwinter = 0,978

1338 631 631 483

8.10
100

= 0,978 (87,28 1,48) = 83,92 g/m2


Criteria voor beoordeling inwendige condensatie
De constructie bevat minder dan 500 g/m2 gecondenseerd vocht.

De berekening van de constructie wordt dan als


volgt bekeken voor een zomersituatie.
We gaan uit van een buitentemperatuur Te = 16 C
en e = 70%, een binnentemperatuur Ti = 22 C
en i = 60%.
Zie de volgende tabel.

Zolang de aanwezige dampspanningslijn de


maximale dampspanningslijn nergens overschrijdt, is er geen sprake van condensatie. Het
snijpunt van de beide lijnen bevindt zich in het
isolatiemateriaal. Zowel praktisch als theoretisch
geldt dan dat condensatie op de eerstvolgende
materiaalovergang optreedt. Onder de dakbedekking zou meer dampdruk aanwezig zijn dan
wat maximaal mogelijk is. Er treedt dus condensatie op onder de dakbedekking.

06950432_boek.indb 191

16-02-2006 11:39:53

192

Formules
Temperatuursprong
R
T = i (Ti Te)
Rtot
Dampsprong
d
p =
(pwi pwe)
d tot
Te = 16 C

RV = e = 70%

pwe = 1275,5 Pa

Ti = 22 C

RV = i = 60%

pwi = 1592,3 Pa

T = (Ti Te) = 6 C

Constructielaag

Rij; Ro,e; Ro,i

Ps

in m

in W/m K

in m2 K/W

in C

in C

in Pa

16,00

1822

16,11

1834

Buitenklimaat-

= pwi pwe

pw

in m

in Pa

in Pa
1275

condities
Overgangs-

0,040

0,11

0,025

0,07

weerstand buiten
5 mm

0,005

0,200

dakbedekking
60 mm isolatie
150 mm beton

0,060
0,150

0,030
1,860

Overgangs-

2,000
0,081

0,130

1275
20000

16,17

1842

21,44

2565

5,27
0,21

100,0

293
1569

60

3,6

11

30

4,5

13

1579

21,66

2598

1592

6,00

2654

1592

0,34

weerstand binnen
Binnenklimaatcondities
Rtot =

06950432_boek.indb 192

2,276

6,00

Rc = Rtot 0,17 =

2,11 [m2K/W]

U = 1/Rtot

0,44 [W/m2K]

dtot =

108,1

924

16-02-2006 11:39:53

4 PLATTE DAKEN

Berekeningsdroging in de zomer
De formule die bij deze berekening wordt gebruikt, luidt:
p pw;i ps;x pw;e
gzomer = 1,956 s;x
+
dwarm
dkoud
waarbij:
(d)warm = 8,10
(d)koud = 100,00
pw;i
= 1592 Pa
ps;x
= 1569 Pa
pw;e
= 1275 Pa
De waarden ingevuld in de formule:
gzomer = 1,956

193

Conclusie
In de winter condenseert er 83,92 g/m2, terwijl
er in de zomer slechts 11,31 g/m2 kan verdampen.
De constructie bevat weliswaar niet meer dan
500 g/m2 gecondenseerd vocht, maar deze hoeveelheid verdampt niet in het zomerseizoen. Er
blijft 83,92 11,31 = 72,61 g/m2 na iedere zomer
over! En daar komt in de volgende winter weer
83,92 g/m2 bij, enzovoort. Uiteindelijk wordt de
dakconstructie steeds natter! Deze constructie
voldoet dus vochttechnisch niet aan de gestelde
criteria.

1569 1592 1569 1275

8,1
100

= 1,956 (2,84 + 2,94) = 11,31 g/m2


Figuur 4.28 Berekening volgens de methode Glaser

4.1.6.c Dampremmende laag of sluitlaag


Verlagen van de relatieve vochtigheid heeft
minder dampdiffusie tot gevolg. Dit is echter in
de meeste gevallen niet goed mogelijk. Beter is
te voorkomen dat waterdamp in de constructie
binnendringt. We kunnen dit bereiken door het
aanbrengen van een dampremmende laag of
sluitlaag. Dit is een laag die een aanmerkelijke
bijdrage levert aan de diffusieweerstand, dus die
een zeer hoge d-waarde heeft. Het spreekt
vanzelf dat deze laag een gesloten laag moet
zijn. Bijzondere aandacht dient daarom te worden besteed aan de uitvoering van bijvoorbeeld
de overlappen en de aansluitingen van deze
dampremmende laag of sluitlaag.

Een PE-folie die goed is afgetaped kan een


-rekenwaarde bereiken van 50.000. Bij een
veelgebruikte dikte van 0,2 mm betekent dit een
-waarde van 50.000 0,0002 = 10 m.
Uitgangspunt is dat deze laag altijd aan de
warme zijde van de constructie wordt aangebracht.
4.1.6.d Tabellen
Ten behoeve van de bouwfysische berekening
worden de tabellen van guur 4.29 en 4.30 gegeven.

06950432_boek.indb 193

4.2 Indeling daken


Een dak is de totale klimaatscheidende constructie die de bovenzijde van een gebouw vormt.
Daken, ook wel kappen genoemd, sluiten een
gebouw aan de buitenzijde af en bieden bescherming tegen klimaatsinvloeden. Daken zijn
te onderscheiden in platte en hellende daken.
De dakhelling is de hoek die het schuine dakvlak
vormt met het horizontale vlak en wordt uitgedrukt in graden en/of procenten. Voor platte en
auw hellende daken gelden de benamingen
zoals aangegeven in de tabel van guur 4.31.
Dakhelling
in graden

Benaming

Dakhelling
in %

<1
1 en < 3
3 en < 15

vlakke daken
circa 1,5
platte daken
circa 1,5 en 5
auw hellende daken circa 5 en 27

Figuur 4.31 Indeling daken

Of een dak nu plat, auw hellend of steil is, de


opbouw bestaat altijd uit een draagconstructie
en een dakbeschot. De draagconstructies die nodig zijn om het dakbeschot te ondersteunen zijn
te onderscheiden in dakliggers voor platte daken
en dakspanten voor hellende daken.

16-02-2006 11:39:53

194

Soortelijke Dichtheid
warmte c

Warmtegeleidingscofficint

in J/kg K

in kg/m3

in W/m K

A Schutlagen en dakbestrating
grof grind
betontegels
gietasfalt

1.840
1.840
1.470

1.650
2.500
2.200

3,50
1,86
0,20

B Bitumen dakbedekkingsmaterialen
gebitumineerde glasvlies
gebitumineerde polyestermat
gemodificeerd geb. polyestermat
bitumen leien
bitumen-latexemulsie (gespoten)

1.470
1.470
1.470
1.470
1.470

1.050
1.050
1.050
1.050
1.050

0,20
0,20
0,20
0,20
0,20

10.000
10.000
20.000
500
10.000

C Kunststof dakbedekkingsmaterialen
PVC dakbaan
PIB dakbaan
EPDM dakbaan
CSM dakbaan
CR dakbaan
ECB dakbaan
IIR dakbaan (butylrubber)
PVF dakbaan

1.470
1.470
1.470
1.470
1.470
1.470
1.470
1.470

1.300
1.300
1.300
1.300
1.300
1.300
1.300
1.300

0,17
0,17
0,17
0,17
0,17
0,17
0,17
0,17

10.000
150.000
70.000
40.000
40.000
40.000
100.000
20.000

D Thermische isolatiematerialen
EPS 100
EPS 150
EPS gextrudeerd
PUR gecacheerd
PIR gecacheerd (alu)
PF (resolschuim)
MWG glaswoldeken
MWR steenwoldeken
MWR steenwol dakplaat
MWR steenwolplaat
CG schuimglas (op staaldak)
CG schuimglas (op beton)
EPB perliet gexpandeerd
XPS (CO2)

1.470
1.470
1.470
1.470
1.470
1.470
840
840
840
840
840
840
840
1.470

20
25
35
30
30
30
15
26
135-180
90
130
130
175
30

E Dampremmende of sluitlagen
alufolie (getaped)
alufolie
PE folie (getaped)
PE folie (in plafond)
PE kraftpapier

880
880
1.470
1.470
1.470

2.800
2.800
750
750
750

Materiaalomschrijving

06950432_boek.indb 194

0,036
0,036
0,030
0,026
0,023
0,023
0,038
0,038
0,038
0,038
0,042
0,042
0,050
0,038

200
200
0,17
0,17
0,17

Diffusieweerstandsgetal

1.
1.

2
20
2.000

30
40
80
60
60
40
1,3
1,3
1,5
1,3
2.000
40.000
6
80

70.000
3.000
65.000
3.000
2.000

16-02-2006 11:39:54

4 PLATTE DAKEN

Materiaalomschrijving

Soortelijke Dichtheid
warmte c

in J/kg K
gebitumineerd glasvlies
gebitumineerd polyestermat
gebitumineerd aluminiumfolie
bestaande dakbedekking
F Constructieplaten
HWC-platen
HWM-platen
spaanderplaat
spaanderplaat
triplex
triplex w.b.p.
g&g houten delen
lichtbeton
lichtbeton
lichtbeton
lichtbeton
lichtbeton
lichtbeton
lichtbeton
lichtbeton
lichtbeton cassetteplaat
bimsbeton
bimsbeton
holle baksteenvloer
cellenbeton
houtbeton
grindbeton
grindbeton
grindbeton
cassetteplaatbeton
staaldak
staaldak (naden afgekit)
staaldak (koppen dichtgezet)
staaldak (geperforeerd)
aludak
aludak (naden afgekit)
aludak (koppen dichtgezet)
G Plafondmaterialen
stuclaag (kalk)
stuclaag (gips)
pleisterlaag (cement)

06950432_boek.indb 195

in kg/m3

Warmtegeleidingscofficint

195

Diffusieweerstandsgetal

in W/m K

1.470
1.470
1.470
1.470

1.050
1.050
1.050
1.050

0,20
0,20
0,20
0,20

10.000
10.000
700.000
10.000

840
840
1.880
1.880
1.880
1.880
1.880
840
840
840
840
840
840
840
840
860
840
840
840
840
1.470
840
840
840
840
530
530
530
530
880
880
880

350
450
400
600
600
600
550
1.900
1.600
1.300
1.000
700
500
300
200
1.600
1.200
850
2.000
700
430
2.500
2.400
2.300
2.500
7.800
7.800
7.800
4.800
2.800
2.800
2.800

0,12
0,12
0,15
0,20
0,20
0,20
0,16
1,04
0,78
0,55
0,38
0,26
0,20
0,15
0,14
0,70
0,42
0,29
0,66
0,24
0,13
1,86
1,70
1,40
1,86
58
58
58
58
200
200
200

5
6
10
12
50
150
16
14
8
7
6
5
4
4
3
8
8
6
7
6
5
30
30
25
20
1.000
20.000
5.000
50
1.000
20.000
5.000

840
840
840

1.900
1.300
1.900

0,80
0,58
1,16

14
6
14

16-02-2006 11:39:54

196

Materiaalomschrijving

gipsplaat
HWC-platen
houten schrootjes
houten schrootjes (open)
houten schrootjes + firetdoek
minerale wol (geperst)
H Diversen
afschotlaag (zand/cement)
afschotlaag (licht)
Argex
glas (enkel)
gevel metaal
gevel aluminium
metselwerk (gevel)
baksteen (hardgrauw)
baksteen (rood)
kalkzandsteen
porisosteen
B2 blokken
dakpannen (beton)
dakpannen (keramisch)
vezelcement
vezelcement (golfplaat)
leien (natuursteen)
rietbedekking

Soortelijke Dichtheid
warmte c

Warmtegeleidingscofficint

in J/kg K

in W/m K

in kg/m3

Diffusieweerstandsgetal

840
1.470
880
0
0
840

1.300
525
550

250

0,58
0,12
0,16
0,40
0,40
0,06

6
6
16
1
1
3

840
840
840
840
530
530
880
840
840
840
840
840
840
840
840
840
840
2.100

2.000
800
425
2.500
7.800
2.800
2.100
1.900
1.500
2.000
1.200
1.200
2.100
2.100
1.750
1.750
1.750
300

1,50
0,25
0,15
0,80
200.
200.
1,28
1,04
0,58
1,16
0,53
0,42
1,50
1,28
0,37
0,37
0,37
0,11

10
6
6
10.000
1.000
1.000
28
24
10
15
8
8
20
28
45
25
25
3

Figuur 4.29 Eigenschappen bouwmaterialen

Aan deze draagconstructies zijn zogenoemde


secundaire draagconstructies toe te voegen. Bij
platte daken zijn dit verdeelliggers.
Een dakbeschot dat de dakbedekkingsconstructie
of het dakbedekkingssysteem draagt kan bestaan
uit:
dakelementen (voor waterkerende dakbedekkingssystemen). Gesoleerde dakelementen zijn
ontwikkeld voor daken met een waterkerend
dakbedekkingssysteem (dakpannen of dakleien).
Deze dakelementen worden ook toegepast bij
platte daken. In de praktijk blijken de dakelementen in deze toepassing met een houten

06950432_boek.indb 196

of houtachtige bovenschil erg gevoelig te zijn


voor vochtopname in de uitvoeringsfase;
dakplaten (voor waterkerende en gesloten
dakbedekkingssystemen).
Balken
Een balk is uit n stuk vervaardigd zonder openingen in de dwarsrichting. Voor platte daken
past men meestal balkroosters toe die op verschillende manieren zijn samen te stellen:
1 type 1: echt balkrooster;
2 type 2: moer- en kinderbalken;
3 type 3. balken in n richting.

16-02-2006 11:39:54

4 PLATTE DAKEN

Temperatuur

Verzadigingsspanning

in C

ps = p100%
in Pa (= N/m2)

197

Interpolatie met 1/10 graden

,0

,1

,2

,3

,4

,5

,6

,7

,8

,9

20
19
18
17
16

114
120
128
138
150

114
119
127
137
149

113
119
126
136
147

113
118
125
135
146

112
117
125
134
145

112
117
124
133
144

112
116
123
132
143

111
116
122
131
141

111
115
121
130
140

111
115
121
129
139

15
14
13
12
11

164
180
197
217
238

162
178
196
215
236

161
176
194
213
234

160
175
192
211
232

158
173
190
209
229

157
172
188
207
227

155
170
187
205
225

154
168
185
203
223

153
167
183
201
221

151
165
181
199
219

10
9
8
7
6

261
286
313
342
373

259
284
310
339
370

256
281
308
336
366

254
279
305
333
363

252
276
302
330
360

249
274
299
327
357

247
271
297
324
354

245
269
294
322
351

243
266
291
319
348

240
264
289
316
345

5
4
3
2
1

406
441
478
517
560

402
437
474
513
555

399
433
470
509
551

396
430
466
505
547

392
426
463
501
542

389
423
459
497
538

386
419
455
493
534

382
416
452
490
530

379
412
448
486
526

376
409
444
482
522

0
+0

604
604

600
609

595
613

590
618

586
623

582
628

577
632

573
637

568
642

564
647

1
2
3
4
5

652
702
755
812
872

656
707
761
817
878

661
712
766
823
884

666
717
772
829
890

671
723
777
835
897

676
728
783
841
903

681
733
789
847
909

686
739
794
853
916

692
744
800
859
922

697
750
806
865
929

6
7
8
9
10

935
1002
1074
1150
1230

942
1009
1081
1157
1238

948
1016
1089
1165
1246

955
1023
1096
1173
1255

962
1031
1104
1181
1263

968
1038
1111
1189
1272

975
1045
1119
1197
1280

982
1052
1126
1205
1289

989
1059
1134
1213
1297

996
1067
1142
1222
1306

06950432_boek.indb 197

16-02-2006 11:39:54

198

Temperatuur

Verzadigingsspanning

in C

ps = p100%
in Pa (= N/m2)
,0

Interpolatie met 1/10 graden

,1

,2

,3

,4

,5

,6

,7

,8

,9

11
12
13
14
15

1315
1405
1500
1602
1709

1324
1414
1510
1612
1720

1332
1424
1520
1623
1731

1341
1433
1530
1633
1742

1350
1443
1540
1644
1753

1359
1452
1550
1654
1765

1368
1462
1560
1665
1776

1377
1471
1571
1676
1787

1387
1481
1581
1687
1799

1396
1491
1591
1698
1810

16
17
18
19
20

1822
1942
2069
2203
2345

1834
1954
2082
2217
2360

1846
1967
2095
2231
2375

1857
1979
2109
2245
2389

1869
1992
2122
2259
2404

1881
2005
2135
2273
2419

1893
2017
2149
2288
2434

1905
2030
2162
2302
2449

1918
2043
2176
2316
2465

1930
2056
2190
2331
2480

21
22
23
24
25

2595
2654
2821
2998
3184

2511
2670
2838
3016
3203

2526
2687
2856
3034
3223

2542
2703
2873
3053
3242

2558
2720
2891
3071
3261

2573
2736
2908
3090
3281

2589
2753
2926
3108
3301

2605
2770
2944
3127
3321

2621
2787
2962
3146
3340

2638
2804
2980
3165
3360

26
27
28
29
30

3381
3588
3806
4036
4277

3401
3609
3828
4059
4302

3421
3630
3851
4083
4327

3442
3652
3874
4107
4352

3462
3674
3896
4131
4378

3483
3695
3919
4155
4403

3504
3717
3942
4179
4428

3524
3739
3965
4204
4454

3545
3761
3989
4228
4480

3567
3784
4012
4253
4506

31
32
33
34
35

4532
4799
5080
5375
5685

4558
4827
5109
5405
5717

4584
4854
5138
5436
5749

4611
4882
5167
5466
5781

4637
4910
5196
5497
5813

4664
4938
5226
5528
5845

4691
4966
5255
5559
5878

4717
4994
5285
5590
5911

4745
5023
5315
5622
5943

4772
5051
5345
5653
5976

Voorbeeld:
Gezocht verzadigingsspanning bij 17,3 graden op snijpunt van regel 17 met kolom ,3: ps = 1979 Pa.
Figuur 4.30 Dampspanningstabel

06950432_boek.indb 198

16-02-2006 11:39:55

4 PLATTE DAKEN

1 Type 1: echt balkrooster, guur 4.32-1


Hierbij zijn de balken in beide richtingen ongeveer even sterk. Optimale draagkracht ontstaat
wanneer de kruisende balken bij de kruispunten
star verbonden zijn. De verdeling van de belasting is hierbij gelijkmatig.
2 Type 2: moer- en kinderbalken (primaire en
secundaire liggers), guur 4.32-2
Bij deze constructie zijn de balken in n richting
(de moerbalken) duidelijk veel zwaarder dan in
de andere richting. De belasting wordt voor het
grootse deel naar twee zijden van het gebouw
overgebracht.
3 Type 3: balken in n richting, guur 4.32-3
In dit geval vormen de balken en de dakplaten
het rooster.
Dakliggers
Een dakligger is een horizontaal overspannend
constructie-element voor platte daken dat bij een
verticale belasting ook uitsluitend verticale krachten op de ondersteuningen uitoefent. Dit in tegenstelling tot bogen en gewelven. Een dakligger is meestal recht met onder- en bovenranden.
Dakliggers zijn als volgt in te delen:
1 houten liggers;
2 stalen liggers;
3 betonnen liggers.
1 Houten liggers
Houten liggers worden onderverdeeld in:
enkelvoudige liggers (balken);
gelijmde liggers;
geconstrueerde liggers;
vakwerkliggers.

199

Figuur 4.33 Houten balken

Enkelvoudige houten balken zijn meestal normale handelsproelen, guur 4.33.


Geconstrueerde liggers zijn opgebouwd uit
n en hetzelfde materiaal, waarbij men veelal
gebruikmaakt van speciaal ontwikkelde verbindingstechnieken.
2 Stalen liggers
Stalen liggers zijn er in drie soorten:
enkelvoudige liggers (balken);
geconstrueerde liggers;
vakwerk liggers.
Enkelvoudige stalen liggers zijn meestal normale
handelsproelen. Geconstrueerde stalen liggers
zijn te onderscheiden in raatliggers en plaatliggers, guur 4.34.

Figuur 4.32 Balkroosters

06950432_boek.indb 199

16-02-2006 11:39:55

200

worden opgenomen, zonder dat trekspanning


ontstaat.
Meer achtergronden over dakconstructies

zijn opgenomen in deel 3 Draagstructuur

4.2.1 Daksamenstelling
Een platdak, guur 4.36, bestaat uit:
onderconstructie;
dakbedekkingsconstructie.

Figuur 4.34 Stalen liggers

Raatliggers zijn gemaakt uit I-vormige handelsproelen. Het lijf is trapeziumgewijs doorgesneden en daarna zijn de delen zo aan elkaar
gelast dat een hogere ligger ontstaat.
Plaatliggers zijn uit losse platen opgebouwd tot
I-proelen of bestaan uit standaardproelen die
met platen tot een nieuw proel zijn samengesteld
Vakwerkliggers vallen feitelijk ook onder de
geconstrueerde liggers, het onderscheid zit in de
aaneenschakeling van driehoeken van de samenstellende delen.
3 Betonnen liggers
Betonnen liggers zijn al dan niet voorgespannen,
guur 4.35. De voorspantechniek is erop gebaseerd dat beton zeer slecht trek kan opnemen,
maar zeer goed drukspanningen. Door het spannen van het wapeningsstaal ontstaat drukspanning in het beton. Hierdoor kunnen belastingen

Figuur 4.35 Betonnen ligger

06950432_boek.indb 200

Figuur 4.36 Principeopbouw van een plat dak

4.2.1.a Onderconstructie
De onderconstructie is het dakdeel dat is ontworpen om belastingen die op het dak worden
uitgeoefend over te dragen op de rest van de
constructie. Deze belastingen kunnen worden
onderverdeeld in permanente belastingen en
veranderlijke belastingen. Permanente belastingen zijn bijvoorbeeld het gewicht van de
bovenliggende lagen dakbedekkingsmateriaal of
bijvoorbeeld een laag grind. Veranderlijke belastingen zijn bijvoorbeeld regenwater of sneeuw,
maar ook wind (zie paragraaf 4.1). Een onderconstructie moet daarom sterk genoeg zijn om al
die krachten op te kunnen nemen.
Voorbeelden van een onderconstructie zijn:
(monoliet) beton;
betonnen kanaalplaten;
cellenbeton (gasbeton) dakplaten;
triplex (underlayment, OSB) dakplaten;
spaanderplaat;
geschaafde en geploegde houten delen;
houtwolcement dakplaten;
geproleerde stalen dakplaten.

Er zijn ook samengestelde dakelementen, bijvoorbeeld met een isolatiekern (sandwichelementen) die behalve de functie van onderconstructie ook een isolerende functie hebben.
Onderconstructies worden uitgebreider behandeld in par. 4.2.2.

16-02-2006 11:39:56

4 PLATTE DAKEN

201

4.2.1.b Dakbedekkingsconstructie
Een dakbedekkingsconstructie bestaat uit alle
materiaallagen boven de onderconstructie, dit
zijn (bij een warmdak):
dampremmende laag of sluitlaag;
thermische isolatie;
dakbedekkingssysteem met de eventuele
afwerking (ballastlaag).

3 Kouddak
Een kouddak is een dak waarbij tussen de thermische isolatie en de onderconstructie van het
dakbedekkingssysteem in principe buitencondities heersen door de daar toegepaste
spouw met buitenlucht te ventileren. Deze daken
zijn door de slechte bouwfysische eigenschappen
in onbruik geraakt.

Men onderscheidt de volgende typen dakbedekkingsconstructies:


1 traditioneel warmdak;
2 omgekeerd dak;
3 kouddak;
4 ongesoleerd dak.

4 Ongesoleerd dak
Een ongesoleerd dak bestaat uit een draagconstructie met daarop een hout- of steenachtige beplating en een dakbedekkingssysteem. De
toepassing van een ongesoleerd dak is afhankelijk van het (verwachte) gebruik van de zich
onder het dak bevindende ruimten. Een dergelijk
dak dient vooraf altijd te worden beoordeeld op
het thermisch en hygrisch gedrag van de constructie.

1 Traditioneel warmdak
Het meest kenmerkende van een warmdak is dat
de isolatie is aangebracht op de onderconstructie
en de dampremmende laag of sluitlaag, guur
4.37. Hierdoor blijft de onderconstructie warm.

Dakbedekkingsconstructies komen uitgebreider


aan de orde in par. 4.2.3.
4.2.2 Onderconstructies
De onderconstructie is de ondergrond van de
dakbedekkingsconstructie, zij fungeert als werkvloer. De functie ervan is belastingen te dragen
en deze over te brengen naar de dragende constructie.
Voor het afvoeren van hemelwater kan afschot in
de onderconstructie worden aangebracht.

Figuur 4.37 Principeopbouw warmdak

2 Omgekeerd dak
Een omgekeerd dak, guur 4.38, is een bijzondere vorm van een warmdak met het verschil
dat de thermische isolatie zich bevindt op de
waterdichte laag. Deze isolatie bestaat altijd uit
gextrudeerd polystyreenschuim (XPS).

Figuur 4.38 Principeopbouw van een omgekeerd dak

06950432_boek.indb 201

Conditie onderconstructie
De onderconstructie waarop een dakbedekkingsconstructie wordt aangebracht moet vlak, gaaf,
droog en schoon zijn.
Onder vlak wordt verstaan dat het oppervlak
van de onderconstructie, afhankelijk van de toe
te passen materialen, zodanig is dat deze materialen gelijkmatig ondersteund worden en dat
verticale bewegingen in deze materialen zijn uitgesloten. De gewenste minimale vlakheid van de
onderconstructie gemeten onder een stalen rei is
een (hoogte)verschil van 3 mm in een raster van
600 mm of 4 mm in een raster van 1000 mm.
Onder gaaf wordt verstaan dat het oppervlak
van de onderconstructie, afhankelijk van de toe
te passen materialen, zodanig is dat deze materialen niet door de onderconstructie beschadigd
kunnen worden.

16-02-2006 11:39:57

202

Onder droog wordt verstaan dat het oppervlak


van de onderconstructie geen groter vochtgehalte heeft dan maximaal toelaatbaar om een
blijvende hechting tot stand te brengen met de
daarop toe te passen materialen.
Onder schoon wordt verstaan dat het oppervlak
van de onderconstructie vrij is van puin, materiaalresten, vuil, zand, stof en dergelijke.
Op de onderconstructie mogen geen leidingen
worden aangebracht.
Wanneer in een afschotlaag of in de onderconstructie leidingen zijn opgenomen mag geen
mechanisch bevestigd dakbedekkingssysteem
worden toegepast.
Onderconstructies en regelgeving
Onderconstructies moeten voor het aspect
constructieve veiligheid voldoen aan hiervoor
opgestelde Nederlandse normen met als basis
NEN 6700 TGB 1990: Algemene basiseisen. In
NEN 6700 zijn op een fundamenteel niveau de
betrouwbaarheidseisen (veiligheid, bruikbaarheid)
gegeven waaraan alle bouwconstructies moeten
voldoen, ongeacht het materiaal waarvan zij zijn
gemaakt. Deze fundamentele eisen zijn nader
uitgewerkt naar de aspecten bepaling van de
belastingen en bepaling van de weerstand van
de constructie tegen die belastingen, in respectievelijk NEN 6702 en in de speciek aan het desbetreffende constructiemateriaal gebonden normen.
Indien de onderconstructie wordt uitgevoerd in
vooraf vervaardigde elementen moet eveneens
aan deze normering worden voldaan. De eisen
kunnen in voorkomende gevallen verwerkt zijn
in een nationale beoordelingsrichtlijn (BRL). In
dit geval dient het product te beantwoorden aan
de eisen als omschreven in de desbetreffende
nationale beoordelingsrichtlijn. Het voldoen aan
een nationale beoordelingsrichtlijn kan worden
aangetoond door een geldig KOMO-attest-metproductcerticaat.
Achtereenvolgens worden de volgende typen
onderconstructies besproken:
steenachtige onderconstructies;
houten onderconstructies;
platen op basis van organische materialen;
geproleerde stalen onderconstructies;
dakelementen platte daken.

06950432_boek.indb 202

4.2.2.a Steenachtige onderconstructies


Steenachtige, dragende onderconstructies zijn
meestal vervaardigd van beton of cellenbeton.
Beton kan zowel in het werk worden gestort als
in prefab-uitvoering worden toegepast. Bij het in
het werk storten kan gebruik worden gemaakt
van een vloerbekisting of tunnelbekisting.
Ook worden breedplaatvloeren toegepast. Een
breedplaatvloer is een prefab-betonnen schil, dik
50 mm, voorzien van de noodzakelijke wapening.
De elementen worden opgelegd en plaatselijk ondersteund waarna het beton kan worden gestort.
Prefab-betonvloeren voor platte daken worden
voor het merendeel uitgevoerd in kanaalplaatvloeren, guur 4.39, eventueel in het werk voorzien van een druklaag. Om te voldoen aan de
vlakheids- en gaafheidseisen is het vaak noodzakelijk om de betonvloer te voorzien van een afwerklaag. Deze laag kan worden gecombineerd
met een afschotlaag.
De voorkeur voor de uitvoering van deze laag
gaat uit naar jn grindbeton (spramex). Een
zandcementlaag geniet niet de voorkeur omdat
deze veel vocht kan opnemen en vasthouden.
Het is ook mogelijk om betonvloeren op afschot
te storten of op afschot aan te brengen. Voor
cellenbetonplaten worden uitsluitend geprefabriceerde elementen toegepast.

Figuur 4.39 Kanaalplaatvloer

Om beschadigingen door het krimpen en uitzetten als gevolg van temperatuurwisselingen te


voorkomen, wordt aanbevolen betonvloeren aan
de koude zijde te isoleren.
Beton
Beton (monolietbeton of al dan niet voorgespannen prefab-betonelementen (kanaalplaten) met
druklaag) moet voldoen aan de speciek materiaalgebonden normen. De sterkte en stijfheid
moeten overeenkomstig de normen NEN 6700,
NEN 6702 en NEN 6720 zijn.
Bij kanaalplaatvloeren moeten de kanalen aan
beide zijden stromingsdicht worden afgesloten
om instroming van koude lucht en daarmee de
kans op condensatie te voorkomen.

16-02-2006 11:39:58

4 PLATTE DAKEN

Voor de in het werk gestorte betonvloeren is de


overspanning afhankelijk van de uitvoering. In
de tabel van guur 4.40 is een indicatie gegeven
van de overspanningen van een aantal kanaalplaatvloeren in platdakconstructies. De overspanningen zijn weergegeven voor een veranderlijke
belasting van maximaal 4 kN/ m2.
Elementhoogte

Overspanning

150
200
255
320
400

5.800
8.800
11.800
14.800
17.800

Maten in mm
Figuur 4.40 Aanwijzingen maximale overspanning (mm)
kanaalplaatvloeren

Bron: Dycore

Steenachtige dakplaten
Dakplaten zijn geprefabriceerde platen al dan
niet voorzien van een thermische isolatie die
door aaneenschakeling het dakbeschot vormen
voor hellende daken, waarop dakbedekkingsconstructies met een waterdicht of waterkerend
dakbedekkingssysteem worden aangebracht.
Besproken worden:
1 dakplaten van houtbeton;
2 dakplaten van cellenbeton.
1 Dakplaten van houtbeton
Deze platen bestaan uit een laag houtbeton
waarop aan de bovenkant een toplaag van beton
is aangebracht, guur 4.41. Het beton is samengesteld uit houtspanen in cement. In de platen
is een wapening van betonstaal opgenomen
die vooraf omhuld is met beton. De wapening
bestaat uit geproleerd hoogwaardig staal. De
toplaag is samengesteld uit grindbeton en varieert in dikte van 10 mm tot 30 mm, afhankelijk
van de overspanning. Aan de toplaag is een
zogenaamde transportwapening toegevoegd.
Ten behoeve van de onderlinge aansluiting zijn
de zijkanten van de dakplaten voorzien van een
sponning. In het zicht blijvende aansluitnaden
zijn uitgevoerd met vellingkanten.

06950432_boek.indb 203

203

Figuur 4.41 Houtbeton

2 Dakplaten van cellenbeton


Cellenbeton, guur 4.42, wordt vervaardigd op
basis van kalk, cement en zand. Hieraan is water
en aluminiumpoeder toegevoegd. Het aluminiumpoeder veroorzaakt een schuimvorming die,
na verharding van de specie, een celstructuur
aan het materiaal geeft. In deze dakplaten is zowel een onder- als bovenwapening opgenomen
van betonstaal. De wapening wordt gevormd
door tweepuntsgelaste wapeningsnetten van
hoogwaardig staal, die vooraf een corrosiewerende behandeling hebben ondergaan. De
zijkanten van de platen zijn in de regel voorzien
van sponningen voor de onderlinge aansluiting
of hebben messing en groef. In het zicht blijvende naden zijn uitgevoerd met vellingkanten.

Figuur 4.42 Cellenbeton

Cellenbetonplaten moeten voldoen aan de speciek materiaalgebonden normen. De sterkte


en stijfheid moeten overeenkomstig NEN 6700,
NEN 6702 en NEN 6720 zijn. Verticale bewegingen tussen de betonplaten moeten zijn uitgesloten, bijvoorbeeld door toepassing van een
specievoeg of messing en groef. Opleglengten
moeten worden bepaald conform BRL 0102,
bijlage 1.
In de tabel van guur 4.43 is voor een aantal
veel voorkomende belastingsgevallen indicatief
de plaatlengte gegeven. Het uitgangspunt voor
deze tabel zijn de volgende vijf voorbeelden van
extra belasting:
1 normale belasting, samengesteld uit:
eigen gewicht van de plaat;
drie lagen dakbedekking: 0,15 kN/ m2;
veranderlijke belasting: (prep);

16-02-2006 11:39:58

204

2
3
4
5

normale belasting + 0,25 kN/ m2 extra;


normale belasting + 0,50 kN/ m2 extra;
normale belasting + 0,75 kN/ m2 extra;
normale belasting + 1,00 kN/ m2 extra.

Plaatdikte
100
125
150
175
200
250
300

Belastingsituatie
1

3.300
4.100
5.000
5.650
6.300
6.750
6.750

3.150
3.950
4.800
5.450
6.050
6.750
6.750

3.050
3.800
4.650
5.300
5.850
6.750
6.750

2.900
3.650
4.500
5.100
5.700
6.750
6.750

2.800
3.550
4.350
4.950
5.500
6.600
6.750

Maten in mm
Figuur 4.43 Maximale theoretische plaatlengten (mm)

4.2.2.b Houten onderconstructies


Houten onderconstructies worden in de regel
toegepast bij kleine bouwwerken. De dakconstructie bestaat uit balken met een h.o.h.afstand van 600 mm en een beschieting. De
balken kunnen bij kleine overspanningen worden
opgelegd van muur naar muur of er kan, indien de overspanning groter is, gebruik worden
gemaakt van onderslagbalken. Deze onderslagbalken kunnen worden uitgevoerd in staal of
in hout. De beschieting bestond in het verleden
meestal uit houten (geschaafd en geploegd) delen. Tegenwoordig wordt veelal gebruik gemaakt
van plaatmaterialen zoals bijvoorbeeld triplex of
OSB-platen. Daarnaast worden ook dakelementen toegepast en opgebouwd uit plaatmateriaal: triplex, OSB of spaanderplaat, voorzien van isolatiemateriaal.

Hout (plaatmaterialen of delen) moet voldoen


aan de speciek materiaalgebonden normen. De
sterkte en de stijfheid moeten overeenkomstig
NEN 6700, NEN 6702 en NEN 6760 zijn.
De delen moeten onderling met messing en
groef aansluiten en op iedere balk worden bevestigd met ten minste twee draadnagels of nieten
die verzonken moeten worden aangebracht.
Het hout mag niet zijn behandeld met voor de
dakafwerkingsmaterialen en/of hulpmaterialen

Houtmaat

H.o.h.-afstand in m

b h in mm

0,30

0,40

0,48

0,60

Europees naaldhout
40 146
3,70
40 171
4,30
40 196
4,90
46 146
3,85
46 171
4,50
46 196
5,10
46 221
5,75
59 146
4,15
59 156
4,40
59 171
4,85
59 196
5,50
71 146
4,40
71 171
5,10
71 196
5,80
71 221
6,50
71 246
7,30
71 271
8,00

3,35
3,95
4,50
3,50
4,10
4,70
5,30
3,80
4,05
4,45
5,05
4,00
4,70
5,35
6,00
6,70
7,40

3,20
3,70
4,25
3,35
3,90
4,45
5,00
3,60
3,85
4,20
4,80
3,80
4,45
5,05
5,70
6,40
7,00

2,95
3,45
3,95
3,10
3,60
4,15
4,65
3,35
3,60
3,90
4,50
3,55
4,15
4,75
5,30
5,95
6,60

Noord-Amerikaans naaldhout
38 140
3,50
3,20
38 184
4,55
4,15
38 235
5,75
5,30
38 286
6,95
6,40

3,00
3,95
5,00
6,05

2,70
3,65
4,65
5,65

Dakbalklagen voor niet in een woongebouw gelegen


platte daken. Uitgangspunten:
naaldhout sterkteklasse K17 volgens NEN 6760;
de klimaatklasse is I; de belastingduurklasse is 3;
het eigen gewicht van het platdakpakket (incl.
plafond) 0,45 kN/m2 exclusief het eigen gewicht
van de balk. Het eigen gewicht van de balk is in de
berekening meegenomen;
geen ballast (grind);
dikte dakbeschot: 18 mm, E = 5000 N/mm2
(bijvoorbeeld triplex, OSB);
dagmaat = () 0,05 m ( = theoretische
overspanning);
de balken zijn tweezijdig vrij opgelegd;
afschot dakbalklaag 16 mm/m1 (1,60%) (geen
wateraccumulatie);
er is geen rekening gehouden met eventuele
sneeuwophoping.
Figuur 4.44 Toelaatbare theoretische overspanning
(l in m) van dakbalklagen van platte daken
Bron: Zakboekje Hout

06950432_boek.indb 204

16-02-2006 11:39:59

4 PLATTE DAKEN

schadelijke stoffen, conserveringsmiddelen of


dergelijke.
De breedte van de naden ter plaatse van de aansluiting bij randen, doorbrekingen, opstanden,
enzovoort moeten tot een minimum beperkt zijn
doch in geen geval groter zijn dan 5 mm.
Een triplexbeplating moet rondom te zijn voorzien van tong en groef.
OSB-platen moeten minimaal worden uitgevoerd
in de kwaliteit OSB 3.
De overspanning van de onderconstructie, houten delen of plaatmateriaal, is afhankelijk van
de uitvoering, dikte en belasting, guur 4.44.
De balklaag wordt meestal aangebracht op een
h.o.h.-afstand van 600 mm. Bij het toepassen van plaatmateriaal wordt de balklaag in de
stramienmaat van de plaatafmeting (2440 mm
1220 mm of 2500 mm 1200 mm) aangebracht.
Naaldhouttriplexplaten
Voor de toepassing van triplex als onderconstructie is er in de markt een ruim assortiment
voorhanden. Onder de naam triplex vallen alle
plaatmaterialen met drie of meer lagen hout
(neer). De meest toegepaste triplexplaten
voor dakconstructies zijn (underlaymentplaten) op basis van naaldhoutneer met
een standaarddikte van 18 mm. Naaldhouttriplex moet worden toegepast volgens de
tabel van guur 4.45.

Naaldhouttriplex

C/C, exterieur gelijmd


CDX ongeschuurd,
exterieur gelijmd
CDX/PTS, exterieur gelijmd
Sturd-I-Floor T+G,
exterieur gelijmd
Oregon pine, geborsteld,
exterieur gelijmd
Figuur 4.45 Naaldhouttriplex

06950432_boek.indb 205

Klasse volgens
BRL 1705
M
I
I
I
E

205

OSB
OSB staat voor Oriented Strand Board en is
opgebouwd uit houtsnippers met hars tot
platen geperst. OSB, ook bekend als chipwood platen, wordt geleverd in een standaarddikte van 18 mm. De kwaliteit van de
platen moet worden afgestemd op het binnenklimaat met een minimale kwaliteit OSB 3
(NEN-EN 300).
4.2.2.c Platen op basis van organische
materialen
Organische materialen (houtsnippers, spaanders,
vlasvezels, stro, houtwol, enzovoort) vermengd
met een bindmiddel (cement, kunsthars, enzovoort) worden tot platen geperst. Bij enkele uitvoeringen kunnen de platen worden voorzien
van wapening in de vorm van houten latten of
wapeningsstaal.
De zelfdragende platen worden aangebracht op
gordingen uitgevoerd in hout, beton of staal.
De platen hebben in het algemeen een geringe
thermische isolatiewaarde. Een aantal uitvoeringen werd ook geleverd met kanalen aan de
onderzijde toegepast als isolatiemateriaal op een
vlakke betonnen onderconstructie. Vooral de
oudere producten zijn gevoelig voor kruip.
Verschillende uitvoeringen zijn zeer gevoelig
voor aantasting door vocht.
Uitvoeringen dakplaten van organische
materialen
Een aantal uitvoeringen van deze platen en de
bijbehorende oude merknamen zijn:
houtvezelbeton, gewapend en ongewapend, dikte 40300 mm (Durisol-Mevriet);
houtwol-cementplaten, gewapend en
ongewapend, dikte 50100 mm (Litonit, Denaclith, Dempo, Nefa, Eifelith, Eltonith);
houtwol-magnesietplaten, gewapend en
ongewapend, dikte 50150 mm (Heraklith);
stroplaten (halmplank), geperst stro niet
voorzien van een bindmiddel, dikte 50 mm
(Stramit);
rietplaten, geperste rietmatten verbonden
met ijzerdraad, dikte 2070 mm (Nopriet,
Oosterhoutse bouwplaat);
vlasvezelplaat, vlasscheven verbonden met
kunsthars, dikte 2644 mm (Linex, Unilin);

16-02-2006 11:39:59

206

vlasvezelkanaalplaat, vlasscheven cementgebonden aan de onderzijde voorzien van


kanalen in de lengte en breedterichting, dikte
70 mm (Schewil, Abex, Zwaluw);
houtspaanderplaat, houten spaanders verbonden met kunsthars,1630 mm (Triangel,
Leeuwex).
Een deel van deze organische materialen wordt
niet meer geproduceerd. In de renovatiesector
komt men deze onderconstructies en ondergronden regelmatig tegen.
4.2.2.d Geproleerde stalen onderconstructies
Bij toepassing van staal als dragende onderconstructie voor platte daken, wordt meestal
gebruikgemaakt van continu thermisch verzinkte
geproleerde staalplaten. Dit zijn dunne en daardoor lichte bouwelementen die meestal in combinatie met een staalskelet worden toegepast.
Geproleerde stalen beplating is in veel vormen
en uitvoeringen leverbaar in een staalkerndikte
varirend van 0,701,25 mm. De platen kunnen
worden voorzien van een coating. Voor het
verbeteren van de akoestiek (vermindering van
de nagalmtijd) kunnen de platen geperforeerd
worden uitgevoerd waarbij de cannelure kan
worden voorzien van ingesealde minerale wol.
Bij proelen hoger dan 100 mm wordt alleen het
lijf voorzien van perforaties. Door de perforaties
worden de sterkte en stijfheid verminderd.
De platen worden als volgt gecodeerd: werkende
breedte/steekmaat/proelhoogte/staaldikte. In
guur 4.46 zijn deze aanduidingen aangegeven.
Geproleerde stalen dakplaten moeten voldoen
aan de speciek materiaalgebonden normen.

De sterkte en stijfheid moeten overeenkomstig


de normen NEN 6700, NEN 6702 en NEN 6773
zijn. Voor de technische leveringsvoorwaarden
zoals staalsoort en zinkdikte geldt NEN-EN

10147. De minimumkerndikte van geproleerde


stalen dakplaten moet 0,75 mm bedragen
(maximumtolerantie: 0,05 mm) om de kans op
beschadiging bij het belopen te verminderen.
Op de geproleerde stalen dakplaten moet een
vlakke werkvloer (meestal bestaande uit isolatieplaten) worden aangebracht om het dakbedekkingssysteem aan te kunnen brengen.
Geproleerde stalen dakplaten worden met
behulp van mechanische bevestigingsmiddelen
aan een draagconstructie bevestigd (primaire
bevestigingsmiddelen). Ook worden de platen in
de overlappen onderling bevestigd (secundaire
bevestigingsmiddelen). In hoofdzaak past men de
volgende typen toe:
primair: zelfborende en zelftappende schroeven en schietnagels;
secundair: zelfborende en zelftappende
schroeven en popnagels.
De onderlinge bevestiging van de dakplaten
dient op afstanden van maximaal h.o.h. 500 mm
te worden aangebracht (tenzij gerekend wordt
op schijfwerking). Bevestiging van de stalen
dakplaten in de onderliggende constructie dient
in ieder dal plaats te vinden. Het bevestigingssysteem moet worden berekend volgens NEN
6702, waarbij rekening moet worden gehouden
met lokale windvormfactoren (cpe;loc) (zie paragraaf 4.1.2). De eindoplegging moet minimaal
40 mm zijn en het bevestigingsmiddel moet
minimaal 20 mm vanaf het plaateinde aangebracht worden, guur 4.47.
Bij de uitvoering zijn de volgende richtlijnen van
toepassing:
1 metaalresten, afkomstig van zagen en boren,
evenals resten van schietnagels en popnagels
geheel verwijderen ter voorkoming van roestaanslag;

Figuur 4.46 Aanduidingen geproleerde beplating

06950432_boek.indb 206

Figuur 4.47 Bevestigingsprincipe geproleerde stalen


dakplaat

16-02-2006 11:40:00

4 PLATTE DAKEN

2 onvolkomenheden en beschadigingen van de


proleerlaag vr het aanbrengen van de dakbedekkingsconstructie herstellen;
3 direct vr het aanbrengen van de dakbedekkingsconstructie eventueel in de cannelures aanwezig water verwijderen;
4 tijdens het aanbrengen van de dakbedekkingsconstructie maatregelen treffen om indringing van vocht hieronder te voorkomen;
5 ter plaatse van dakbeindigingen, randen en
onderbrekingen een ondersteuningsconstructie
aanbrengen, ook evenwijdig aan de overspanningsrichting van de dakplaten;
6 tijdens het verbinden van de langsoverlappen
op de overlappende plaat gaan staan, zodat
beide platen goed tegen elkaar aan worden gedrukt;
7 de platen in een waterdichte verpakking
aanvoeren en opslaan worden om zogenoemde
witte roest te voorkomen;
8 bij plaatsing van een pakket platen op de constructie rekening houden met de belasting die
hierbij optreedt.
Bescherming tegen corrosie
Voor de beplating toegepast als onderconstructie
in een warmdak kan men over het algemeen volstaan met continu verzinkte staalplaten minimaal
275 gram zink per m2, tweezijdig. Bij toepassing
in een agressief milieu dient echter te worden
gecontroleerd of dit type bescherming bestand is
tegen de heersende omstandigheden.
Voor het verbeteren van de duurzaamheid kan
de beplating worden voorzien van een coating
die wordt afgestemd op de binnenluchtcondities.
Overspanning
De overspanning van een aantal gangbare typen
geproleerde stalen dakplaten is afhankelijk van
de oplegging op twee of meer ondersteuningen
en kan indicatief worden ontleend aan de tabel
van guur 4.48 (de NEN6700-serie blijft maatgevend).
De tabel geldt voor veiligheidsklasse 3 met de
volgende belasting:
permanente belasting: 0,25 kN/ m2; en
veranderlijke belasting: 1,00 kN/ m2.

06950432_boek.indb 207

207

4.2.2.e Dakelementen platte daken


Besproken worden:
1 sandwich-elementen;
2 ruimtelijke elementen.

1 Sandwich-elementen
Een sandwich-element is een combinatie van een
dragende constructie met thermische isolatie.
Sandwich-elementen zijn opgebouwd uit een
binnen- en buitenplaat uitgevoerd in staal, hout
of kunststof verbonden aan een kernmateriaal,
een thermisch isolatiemateriaal. De sandwichconstructie zorgt voor de sterkte en stijfheid van
het element.
Bij enkele uitvoeringen kunnen de sandwichelementen fabrieksmatig worden voorzien van
een waterdichte laag, een dakbedekkingssysteem
of een dikke coating op een thermisch verzinkt
stalen buitenplaat. De elementen kunnen ook
worden uitgevoerd met een vlakke buitenplaat,
waardoor deze toepasbaar zijn voor platte daken.
Een deel van de elementen zijn zelfdragend. De
niet-zelfdragende elementen worden tijdens het
aanbrengen voorzien van metalen proelen in de
langsnaden.
Sandwich-elementen met stalen beplating functioneren in hygrisch opzicht goed in klimaatklasse I. Bij toepassing in klimaatklasse II wordt
de afdichting van de onderlinge aansluiting
bepalend. Elementen met houten beplating kunnen in hygrisch opzicht slechter functioneren
vooral als gevolg van ingesloten bouwvocht.
Deze sandwich-elementen moeten fabrieksmatig worden voorzien van een waterdichte laag.
Door het lichte gewicht van de bouwelementen
worden deze meestal gecombineerd met een
staalskelet.
De sterkte en stijfheid van de sandwich-elementen moet voldoen aan NEN 6700 en NEN 6702.
Voor het bepalen van sterkte en stijfheid moet
de RS 1990 worden gehanteerd. Omdat sandwich-panelen gevoelig zijn voor kruip moet dit
in de sterkte- en stijfheidsberekeningen worden
opgenomen.
De langsaansluiting moet worden voorzien van
messing en groef of een geproleerde langsoverlap.

16-02-2006 11:40:00

208

2 Ruimtelijke elementen
Ruimtelijke elementen zijn aan beide zijden
voorzien van een beplatingsmateriaal, spaanderplaat, OSB of triplex, bevestigd op regels,
guur 4.49. De elementen kunnen
50006000 mm overspannen en worden op de
bouwmuren opgelegd.

Bij het volledig kleven van een dakbedekkingssysteem moet men een losse zone van circa
200 mm boven de naden voorzien.
De overspanning van het sandwich-element is
afhankelijk van de uitvoering en de belastingen
en varieert van 1250 mm tot 7000 mm.
Doorsnede

Staalkern- Gewicht
dikte

Maximale overspanning
1-veldsplaat

2-veldsplaat

3-veldsplaat

in mm

in m

in m

in m

in kg/m2

0,75
0,88

7,11
8,34

1,94
2,10

2,67
2,99

2,58
2,74

0,75
0,88

9,20
10,79

3,53
3,73

4,80
5,08

4,39
4,63

0,75
0,88

9,81
11,51

4,68
4,94

5,68
6,22

5,79
6,12

0,75
0,88

10,51
12,33

5,94
6,23

6,62
8,21

7,23
7,72

0,75
0,88

11,77
13,81

6,42
6,67

7,81
9,04

7,96
8,27

Figuur 4.48 Maximale overspanning geproleerde staalplaat

06950432_boek.indb 208

Bron: SAB

16-02-2006 11:40:01

4 PLATTE DAKEN

Figuur 4.49 Principe van een dooselement

Het dooselement wordt meestal (gedeeltelijk)


gevuld met isolatiemateriaal en een dampremmende laag of sluitlaag, waardoor een kouddakprincipe wordt gecreerd dat overigens
niet wordt geventileerd. Om een overmaat aan
condensatie te voorkomen moet de dampremmende laag of sluitlaag, met een voldoende
dampdiffusieweerstand, bij de naden onderling
en bij andere constructieonderdelen stromingsdicht aansluiten. Deze afdichting kan met
comprimeerbaar dichtingsband, in-situ-gespoten
PUR of tape worden uitgevoerd. Het aanbrengen
van een gesloten dakbedekkingssysteem op deze
dooselementen is kritisch in verband met de
grote kans op vochtinsluiting tijdens de uitvoering.
De sterkte en stijfheid van dooselementen moet
voldoen aan NEN 6700, NEN 6702 en NEN
6760.
De langsaansluiting moet worden voorzien van
messing en groef.
Op de dooselementen moet een waterdichte
laag (dampremmende laag of sluitlaag) worden
aangebracht om vochtinsluiting tijdens de uitvoeringsfase te voorkomen.
Dooselementen moeten altijd worden uitgevoerd
met een dampremmende laag of sluitlaag, een
aanvullende thermische isolatie en een gesloten
dakbedekkingssysteem.
4.2.3 Dakbedekkingsconstructies
Zoals in paragraaf 4.2.1.b al genoemd bestaat
een dakbedekkingsconstructie uit alle materiaallagen boven de onderconstructie. Deze materiaallagen worden nu besproken, te weten:
dampremmende laag of sluitlaag;
thermische isolatie;
dakbedekkingssysteem met de eventuele afwerking (ballastlaag).

06950432_boek.indb 209

209

4.2.3.a Dampremmende laag of sluitlaag


Een dampremmende laag of sluitlaag wordt aangebracht onder de thermische isolatie.
In een ruimte (verblijfs- of bedrijfsruimte) is een
zekere luchtvochtigheid aanwezig. Dit vocht
stijgt op in de vorm van waterdamp. Via de
onderconstructie kan deze waterdamp in de
bovenliggende isolatie terechtkomen. Als dit niet
gewenst is, kan er een dampremmende laag of
sluitlaag worden toegepast. Een dergelijke laag
vertraagt het waterdamptransport naar boven.
Belangrijk is dat de laag zorgvuldig wordt aangebracht. Beschadigingen of losse overlappen
hebben een negatief effect op de werking van de
laag.
Met een dampremmende laag of sluitlaag kunnen ook nog een aantal andere functies worden
vervuld. Tijdens de uitvoering van de dakbedekkingswerkzaamheden werkt een volledig
gekleefde bitumen dampremmende laag of
sluitlaag als een tijdelijke dakbedekking, ook wel
noodlaag genoemd. Verder verhoogt de dampremmende laag of sluitlaag bij een open onderconstructie, zoals bijvoorbeeld geproleerde stalen dakplaten, de windweerstand.

Functies
De laag tussen onderconstructie en thermische
isolatie wordt in het algemeen dampremmende
laag of sluitlaag genoemd. Beter is het te spreken
van een sluitlaag. Deze laag kan verschillende
functies hebben:
dampremming ter beperking van inwendige
condensatie;
noodvoorziening als tijdelijke waterkering;
winddichting ter verhoging van de windweerstand;
luchtdichtheid/energiezuinigheid;
tochtdichting ten behoeve van de brandveiligheid;
reukdichting ten behoeve van het leefklimaat;
scheidingslaag om contacten tussen materialen te voorkomen.
De keuze voor een dergelijke laag wordt gemakkelijker als meer van genoemde functies van
toepassing blijken te zijn. De noodvoorziening,
winddichting en tochtdichting zijn te zien als
extra veiligheid. In de laatste voorbeelden
spreekt men van een sluitlaag. In het algemeen

16-02-2006 11:40:02

210

betekent de keuze voor een sluitlaag in een dakbedekkingsconstructie minder risico op dakschades zoals natte isolatie, losraken van de isolatie of
het dakbedekkingssysteem en het ontstaan van
brand. Het is daarbij wel gewenst om de dakbedekkingsconstructie op regelmatige afstanden
te compartimenteren met stroken dakbedekking,
die voorkomen dat een lekkage zich kan uitbreiden over een groter oppervlak.
Materialen
Afhankelijk van de aard van de onderconstructie
komen voor dampremmende lagen of sluitlagen
in aanmerking:
gebitumineerde aluminiumfolie;
PE-folie, dikte van 0,20,4 mm, afhankelijk
van de toepassing;
bestaand bitumen of kunststof dakbedekkingssysteem.
Het functioneren van een dampremmende laag
of sluitlaag wordt in belangrijke mate bepaald
door de stromingsdichtheid van de aansluitingen.
Ontwerprichtlijnen
1 De noodzaak voor een dampremmende laag
of sluitlaag moet blijken uit een bouwfysische
berekening. Pas indien mogelijk een dampremmende laag of sluitlaag toe.
2 In dakconstructies boven verblijfsruimten met
een onderconstructie van beton is een dampremmende laag of sluitlaag in het algemeen uit
het oogpunt van gebruikscondities niet noodzakelijk. Aanbevolen wordt deze laag toch aan
te brengen, echter voornamelijk als tijdelijke
waterkering en beschermlaag tegen transport
van bouwvocht naar de thermische isolatie.
Bij isolatiematerialen als steenwol (MWR) en
gexpandeerd perliet (EPB) is dit een eis, omdat
door te veel condens (bouwvocht) schade aan
het isolatiemateriaal kan ontstaan.
3 Op dakconstructies boven verblijfsruimten
met een onderconstructie met naden, zoals het
geval is bij hout, houtachtige of steenachtige
dakplaten dient steeds een dampremmende
laag of sluitlaag te worden aangebracht. Op
geproleerde stalen dakplaten moet de dampremmende laag of sluitlaag mandragend zijn.
Dakelementen zijn meestal voorzien van een

06950432_boek.indb 210

dampremmende laag of sluitlaag in het element.


Een luchtdichte afdichting van de elementaansluitingen is een voorwaarde voor een
gesloten laag.
4 Op dakconstructies boven bedrijfsruimten
met een onderconstructie van geproleerde
stalen dakplaten is de toepassing afhankelijk van
de dampdiffusieweerstand van het toegepaste
isolatiemateriaal. Omdat in veel gevallen niet te
voorzien is of de gebruiksbestemming van het
gebouw verandert, wordt geadviseerd hierop
alvast een voorschot te nemen en deze laag toch
te ontwerpen.
5 Bij bijzondere ruimten (klimaatklasse IV) moet
altijd een dampremmende laag of sluitlaag worden toegepast. Het type dampremmende laag
of sluitlaag en de dikte moeten worden bepaald
met een bouwfysische berekening. Dit geldt niet
voor isolatieplaten van cellulair glas, omdat deze
bij een goede uitvoering damp- en waterdicht
zijn, mits een vlakke onderconstructie voorhanden is en een gesloten kleeaag van bitumen kan
worden aangebracht en geen breuk van de isolatie te verwachten is.
6 De diffusieweerstand van een dampremmende
laag of sluitlaag (d-waarde) moet ten minste
20 m bedragen, indien geen berekening wordt
uitgevoerd (in geval van klimaatklasse II).
4.2.3.b Thermische isolatie
Een thermische isolatielaag in een dakbedekkingsconstructie beperkt de warmteverliezen vanuit
een woning of een gebouw en/of de warmtedoorgang als gevolg van zonbestraling.
Platte daken of daken met een gesloten dakbedekkingssysteem worden ongeveer vanaf het
begin van de jaren zestig aan de buitenzijde van
de onderconstructie gesoleerd. In eerste instantie met organische materialen als kurk, houtwolcement en cellenbeton, maar vanaf 1966 ook
met kunststofschuimen en anorganische materialen.
De verplaatsing van de dakisolatie vanuit de
dakspouw naar direct onder de dakbedekking
(het warmdak) heeft vanwege de hogere
belastingen grote gevolgen voor de kwaliteit
van platte daken. Een isolatielaag in een warmdakconstructie functioneert ook als ondergrond
voor het dakbedekkingssysteem.

16-02-2006 11:40:02

4 PLATTE DAKEN

De invloed van thermische isolatie op het functioneren van een dakbedekkingsconstructie is


het grootst bij gesloten dakbedekkingssystemen,
aangezien het isolatiemateriaal behalve aan thermische prestatie-eisen ook aan hygrische eisen
moet voldoen. Andere eisen hebben betrekking
op begaanbaarheid en delaminatiesterkte (weerstand tegen pelkrachten).
Eigenschappen van isolatiematerialen
Isolatiematerialen voor daken worden meestal in
plaatvorm geleverd en bieden weerstand tegen
warmtegeleiding en warmtedoorgang als gevolg
van het feit dat deze materialen veel holle, met
lucht of drijfgas gevulde ruimten bezitten.
Voor de onderlinge vergelijking van dakisolatiematerialen worden de volgende beoordelingspunten gehanteerd:
1 isolerende eigenschappen;
2 samenhang;
3 beloopbaarheid.
Voorts zijn er nog eisen te stellen aan vochtbestendigheid, temperatuurbestendigheid,
chemische resistentie, dimensionele stabiliteit
(vormvastheid) en weerstand tegen veroudering.
1 Isolerende eigenschappen
Isolerende eigenschappen van isolatiematerialen
worden gewaardeerd door de warmtegeleidingscofcint (lambda in W/m K). Hierbij is de
indeling te hanteren zoals in de tabel van guur
4.50.
Volgens NEN 1068 zijn isolatiematerialen materialen waarvan de warmtegeleidingscofcint
onder genormaliseerde condities kleiner is of
gelijk aan 0,100 W/m K.
Warmtegeleidingscofficint

Waardering


0,03
0,04
0,045
>

zeer goed
goed
redelijk
matig
slecht

0,03
0,04
0,045
0,05
0,05

211

2 Samenhang
Dit heeft voor een deel betrekking op de verwerkbaarheid en wordt bepaald door onder andere de treksterkte en de mate waarin de samenhang terug kan lopen na vochttoetreding.
Vocht in een isolatielaag in een dakbedekkingsconstructie is onder invloed van temperatuurwisselingen voortdurend in beweging en verspreidt zich als gevolg van damptransport.
Producten met bindmiddelen hebben hiervan
te lijden.
3 Beloopbaarheid
Het beoordelingsaspect dat hierbij een rol speelt
is de druksterkte bij 5% indrukking. In de praktijk speelt het gebruiksdoel van het dak een
belangrijke rol. Hierbij valt te bedenken dat de
eventueel minder goede eigenschappen van een
isolatiemateriaal op dit punt gecompenseerd
kunnen worden door een sterkere dakbedekking
toe te passen.
Ook tijdens het verwerken moet een isolatiemateriaal zonder nadelige gevolgen beloopbaar
zijn, waarbij de drukvastheid en de structuur
van het materiaal een grote rol spelen. Vooral
frequent belopen plaatsen, zoals rondom de ladder, bij de liftopbouw en bij de opslagplaats van
materialen en materieel, verdienen alle aandacht,
waarbij in het algemeen beschermende maatregelen noodzakelijk zijn.
4.2.3.c Dakbedekkingssystemen
Een dakbedekkingssysteem bestaat uit n of
meer lagen dakbedekking met alle aansluitingen
(details). Een gesloten dakbedekkingssysteem
kan ook bestaan uit een onderlaag en daarop
een gespoten bitumen toplaag. Dakbedekkingssystemen zijn te onderscheiden naar de wijze
waarop deze zijn bevestigd aan de of op de
onderconstructie. Dit zijn:
1 losgelegde systemen met een ballastlaag van
grind en/of tegels (L-systemen);
2 aan de onderconstructie bevestigde systemen
zoals:
geschroefde systemen (mechanisch bevestigd; N-systemen);
gekleefde systemen (partieel of volledig; P- en
F-systemen).

Figuur 4.50 Warmtegeleidingscofcint in W/m K

06950432_boek.indb 211

16-02-2006 11:40:03

212

Bitumen dakbedekkingssystemen
Besproken worden:
1 geballaste dakbedekkingssystemen;
2 gekleefde dakbedekkingssystemen met een
(gemineraliseerde) APP- of SBS-toplaag;
3 mechanisch bevestigde dakbedekkingssystemen met een APP- of SBS-toplaag.
1 Geballaste dakbedekkingssystemen
Belangrijk voor een lange levensduur zijn een
goed afschot en grind met een grove fractie
(minimaal 16/32) met tegels op hoeken en
randzones. Indien wordt gekozen voor een
eenlaags dakbedekkingssysteem op basis van
APP- of SBS-gemodiceerd bitumen, dan geldt
dat de dakbaan in de toepassing dimensioneel
stabiel moet zijn (dat wil zeggen: niet mag
krimpen) en dat de dakbanen in halfsteensverband worden gelegd. Wordt hiervan afgeweken, dan dienen de banen te worden gelegd in
een zogenoemd blokverband, guur 4.51, waarbij over de kopse naden een sluitbaan wordt
aangebracht.

Figuur 4.52 Voorbeeld van een geproleerde dakbaan

worden gebrand. Ondanks de vaak zeer hoge


windweerstand is de toepassing van deze dakbanen beperkt tot 40 m (voor alle windgebieden).
Boven deze hoogte is een aanvullende bevestiging nodig, afhankelijk van de resultaten van een
windbelastingsberekening (mechanische bevestiging of vormvaste ballast).
Sommige geproleerde dakbanen zijn voor een
eenlaagse toepassing geschikt.
3 Mechanisch bevestigde dakbedekkingssystemen
met een APP- of SBS-toplaag
Het mechanisch bevestigen van dit dakbedekkingssysteem gebeurt in het algemeen met een
onderlaag van eenzijdig gebitumineerde polyestermat waarop de toplaag wordt vastgebrand,
guur 4.53. Een andere mogelijkheid is een eenlaagse uitvoering, waarbij de overlappen verdekt
mechanisch worden bevestigd. Voor de juiste

Figuur 4.51 Blokverband

2 Gekleefde dakbedekkingssystemen met een


(gemineraliseerde) APP- of SBS-toplaag
De dakbedekkingssystemen kunnen volledig of
partieel worden gekleefd. Het partieel kleven kan
het beste worden uitgevoerd met een eerste laag
die aan de onderzijde is voorzien van een prolering met kleefstrepen, guur 4.52. De windweerstand van partieel gekleefde systemen is afhankelijk van de ondergrond waarop de dakbanen

06950432_boek.indb 212

Figuur 4.53 Voorbeeld van een mechanisch bevestigde


APP-dakbaan met een sluitbaan

16-02-2006 11:40:04

4 PLATTE DAKEN

Ondergrond/
onderconstructie

Mechanisch
bevestigd

Losliggend
geballast

Volledig
gekleefd

Partieel
gekleefd

Houten delen

Platen
houtachtig 7
cellenbeton

N
N

L
L

F 1,6

Monolietbeton

F6

Geproleerde stalen dakplaten

zie isolatiematerialen

Omgekeerd dak met XPS op


afschot gestort beton

Isolatiematerialen 4
EPB (perliet)
EPS (gecacheerd)
EPS (ongecacheerd)
MWR (minerale wol)
PUR/PIR gecacheerd (glasvlies)
PUR/PIR gecacheerd (Al)
PF (gecacheerd)
CG (cellulair glas) tegels
CG (cellulair glas) platen

N
N
N
N
N
N
N

L
L
L
L
L
L
L

F
F6

F2
F

P3

Afschotmortels
C-EP
C-EPS

L
L

F
F

P
P

Bestaande dakbedekkingen
Losliggend bitumen
Losliggend teer
Bitumen onafgewerkt
Bitumen met leislag

N
N

L5
L5
L
L

F5

F
F6

P
P

213

Bij alle kopse naden van de onderconstructie een losse zone uitvoeren.

Met extra ballastlaag op een gesloten onderconstructie of aangepaste werkwijze.

Een dampdrukverdelende laag toepassen die zorgdraagt voor blijvende dampdrukverdeling.

Een dampremmende laag of sluitlaag ontwerpen.

Een nieuwe of gereinigde (conform BRL 9311) ballastlaag toepassen.

Indien gekleefd met koude bitumen kleefstof.

Gesoleerde dakelementen dienen fabrieksmatig te zijn voorzien van een eerste waterdichte laag.

Losliggende en geballaste systemen zijn


toepasbaar onder voorwaarde dat de onderconstructie berekend is op het extra gewicht
van de ballastlaag.

06950432_boek.indb 213

In verband met gevaar van overmatige inwendige condensatie zijn ongesoleerde houten onderconstructies uitsluitend toepasbaar boven ruimten
die onder klimaatklasse I zijn te rangschikken.

16-02-2006 11:40:04

214

Op een gesloten onderconstructie of


ondergrond (bestaande dakbedekking, dampremmende laag of sluitlaag) compartimenten
aanbrengen ter beperking van schade bij
onverhoopte lekkage.
Bij alle gekleefde en mechanisch bevestigde dakbedekkingssystemen kimxatie toepassen.

Bij ongesoleerde onderconstructies (bijvoorbeeld monoliet beton) rekening houden met de


thermische werking van de onderconstructie.
Op geproleerde stalen dakplaten altijd een
thermische isolatie toepassen.
Op steenachtige onderconstructies met een
afschotlaag (zandcement, schuimbeton of dergelijke) een dampremmende laag of sluitlaag
toepassen.

Figuur 4.54 Overzicht van bitumen dakbedekkingsconstructies

windweerstand dienen de inscheursterkte van


de baan, pelsterkte van de overlappen en sterkte
van de plaat- of boorschroeven en de drukverdeelplaten op elkaar te zijn afgestemd.
Ook voor deze banen geldt dat, wanneer ze in
een eenlaags systeem worden toegepast, de banen in halfsteensverband moeten worden gelegd
of in blokverband met een sluitbaan van 1 meter
breed, guur 4.53. In het algemeen wordt bij
deze eenlaagse toepassing in de rand- en hoekzones tweelaags gewerkt.
Afwerking
Mechanisch bevestigde en partieel gekleefde
dakbedekkingssystemen worden in geval van SBSdakbanen altijd afgewerkt met een schutlaag van
leislag: de zogenoemde gemineraliseerde banen.
Ook APP-dakbanen kunnen gemineraliseerd zijn.
Bij volledig gekleefde systemen is de afwerking
afhankelijk van het type dak: een begroeid dak
wordt niet met leislag afgewerkt.
Ballastlaag
Een dakbedekkingssysteem wordt soms afgedekt
met een laag grind, tegels of een combinatie
daarvan. Meestal dient zon laag om de dakbedekkingsconstructie te beschermen tegen opwaaien. Een bijkomende reden kan zijn dat het
dak beloopbaar of zelfs berijdbaar moet zijn. Ook
wordt een ballastlaag toegepast om de dakbedekking te beschermen tegen veroudering
(zonnestraling, uv).
In de tabel van guur 4.54 staan de keuzemogelijkheden van bitumen dakbedekkingssystemen
en -constructies in relatie tot de bevestigingswijze aan de onderconstructie.

06950432_boek.indb 214

Kunststof en rubber
dakbedekkingssystemen
Kunststof en rubber dakbanen voor dakbedekkingssystemen zijn in twee groepen te onderscheiden, die verschillen vertonen in structuur en
eigenschappen:
1 plastomeren (of thermoplasten): de macromoleculen zijn onderling niet chemisch aan
elkaar verbonden, maar bevinden zich in meerdere of mindere mate in willekeurige positie ten
opzichte van elkaar;
2 elastomeren (of synthetische rubbers): de macromoleculen zijn door chemische dwarsverbindingen
op relatief grote afstanden tot wijdmazige netwerken verbonden (door middel van vulkanisatie).
Voorbeelden van dakbanen op basis van plastomere kunststof zijn:
PVC weekgemaakt, niet-bitumenbestendig
polyvinylchloride: plastomere kunststof met
monomere weekmakers;
PVC weekgemaakt, bitumenbestendig polyvinylchloride: plastomere kunststof met polymere weekmakers;
PEC: gechloreerd polyethyleen;
PIB: polyisobutyleen;
ECB: ethyleen copolymeer plus bitumen;
E/VAC: ethyleen/vinylacetaat copolymeer.
Voorbeelden van dakbanen op basis van elastomere kunststoffen zijn:
CSM (CSPE): gechlorosulfoneerd polyethyleen, plastomere kunststof na vulkanisatie
elastomere kunststof (Hypalon);
EPDM: ethyleen propyleen dieen monomeer,
elastomere kunststof.

16-02-2006 11:40:05

4 PLATTE DAKEN

Nieuwe kunststof dakbanen zijn een TPO


(thermoplastische polyolenen) of FPO (exibele
polyolenen) en TPE (thermoplastische elastomeren). Deze zijn te rangschikken als plastomere
kunststoffen, hoewel de eigenschappen van de
dakbanen meer verwant zijn aan de elastomere
kunststoffen.
Toepassing
Kunststof en rubber dakbedekkingssystemen
worden meestal eenlaags toegepast, de zogenoemde single-ply dakbedekkingen. De dakbanen
worden meestal thermisch aan elkaar gelast,
guur 4.55, hoewel er ook andere technieken
zijn, bijvoorbeeld met vulkanisatietape of lasvloeistof (THF).
De meeste kunststof en rubber dakbedekkingssystemen worden mechanisch in de onderconstructie bevestigd.
In begroeide daken worden kunststof en rubber
dakbanen vaak gekozen vanwege de wortelvaste
eigenschappen. De dakbanen worden dan volledig gekleefd op een bitumen onderlaag.
In de tabel van guur 4.56 staan aanbevolen
PVC-dakbedekkingsconstructies voor normale
daken in relatie tot de bevestiging aan de ondergrond/onderconstructie.

215

Opmerkingen
Het gaat te ver voor deze uitgave om van alle
kunststoffen aan te geven welke keuzemogelijkheden er zijn. Het marktaandeel van PVC is veruit
het grootst. De verschillen in toepassing tussen
PVC en de overige kunststoffen zijn overigens
maar gering. De verschillen hebben meestal te
maken met milieuaspecten en weerstand tegen
stoffen als bitumen, olie en additieven.

4.3 Dakbedekkingsmaterialen
4.3.1 Isolatiematerialen
4.3.1.a Eisen
Behalve een isolerend vermogen hebben moet
een isolatiemateriaal in een dakconstructie in
meer of mindere mate voldoen aan de volgende
eisen:
1 beperkte vochtopname;
2 minimale vormverandering onder invloed van
temperatuurverschillen;
3 minimale vormverandering onder invloed van
vochtopname;
4 beperkte samendrukbaarheid;
5 delaminatieweerstand;
6 brandgedrag tijdens de uitvoering;
7 maatvastheid.

1 Beperkte vochtopname
Vocht in een isolatiemateriaal doet het isolerend
vermogen afnemen. Het is daarom belangrijk dat
het materiaal zo weinig mogelijk vocht opneemt.
Vochtopname kan plaatsvinden kort vr het
aanbrengen van het isolatiemateriaal, als het in
de buitenlucht is opgeslagen of als gevolg van
lekkage in de dakbedekking in een bestaande
situatie. Isolatiematerialen kunnen echter ook
vochtig en zelfs drijfnat worden als gevolg van
inwendige condensatie.

Figuur 4.55 Thermisch lassen van dakbanen

06950432_boek.indb 215

2 Minimale vormverandering onder invloed van


temperatuurverschillen
In ons klimaat wordt in het algemeen aangenomen dat de temperatuur in een isolatiemateriaal
op het dak van zomer tot winter varieert van
ongeveer 60 C tot 10 C.
Als een dakbedekking op een isolatiemateriaal
wordt bevestigd, mogen de lengte en de breedte

16-02-2006 11:40:06

216

Ondergrond/
onderconstructie

Mechanisch
bevestigd

Losliggend
geballast3

Volledig
gekleefd5

Partieel
gekleefd5

Houten delen

Platen
houtachtig 1
cellenbeton

N
N

L
L

F1
F2

P1
P2

Monolietbeton

Geproleerde stalen dakplaten

zie isolatiematerialen

Omgekeerd dak met XPS op


afschot gestort beton

Isolatiematerialen 2
EPB (perliet)
EPS (gecacheerd)
EPS (ongecacheerd)
MWR (minerale wol)
PUR/PIR gecacheerd (glasvlies)
PUR/PIR gecacheerd (Al)
PF (gecacheerd) (glasvlies)
PF (gecacheerd) (Al)

N
N
N
N
N
N
N
N

L
L
L
L
L
L
L
L

F
F

Bestaande dakbedekkingen
Losliggend bitumen
Losliggend teer
Bitumen onafgewerkt
Bitumen met leislag

N
N

L4
L4
L4
L4

P
P

Gesoleerde dakelementen dienen fabriekmatig te zijn voorzien van een eerste waterdichte laag.

Een dampremmende laag of sluitlaag ontwerpen.

De weekmaker van de PVC-dakbanen moet gestabiliseerd zijn tegen micro-organismen.

Een nieuwe of gereinigde (conform BRL 9311) ballastlaag toepassen.

Voor de gelijmde, gekleefde dakbedekkingssystemen geldt een aanvullend prestatieconcept van de betreffende

leverancier dat in een erkende kwaliteitsverklaring dient te zijn vastgelegd.

Losliggende en geballaste systemen zijn


toepasbaar onder voorwaarde dat de onderconstructie berekend is op het extra gewicht
van de ballastlaag.
In verband met gevaar van overmatige inwendige condensatie zijn ongesoleerde houten onderconstructies uitsluitend toepasbaar
boven ruimten die onder klimaatklasse I zijn te
rangschikken.

06950432_boek.indb 216

Bij ongesoleerde onderconstructies (bijvoorbeeld monoliet beton) rekening houden met de


thermische werking van de onderconstructie.
Op geproleerde stalen dakplaten altijd een
thermische isolatie toepassen.
Op steenachtige onderconstructies met een
afschotlaag (zandcement, schuimbeton of dergelijke) een dampremmende laag of sluitlaag
toepassen.

16-02-2006 11:40:06

4 PLATTE DAKEN

Op een gesloten onderconstructie of ondergrond (bestaande dakbedekking, dampremmende laag of sluitlaag) compartimenten
aanbrengen ter beperking van schade bij onverhoopte lekkage.

217

Bij alle PVC-dakbedekkingssystemen kim- en


randxatie toepassen.
Bij alle PVC-dakbedekkingssystemen een
scheidingslaag of een gecacheerde pvc-dakbaan
toepassen.

Figuur 4.56 Overzicht van aanbevolen pvc-dakbedekkingsconstructies

van een plaat isolatiemateriaal onder invloed van


een temperatuurverschil van circa 70 C niet te
veel veranderen. Bij te grote vormveranderingen
kunnen anders scheuren en/of plooien in de dakbedekking ontstaan.
3 Minimale vormverandering onder invloed van
vochtopname
Niet alleen het isolerend vermogen wordt door
vochtopname in een isolatiemateriaal nadelig beinvloed, ook vormveranderingen zijn ongewenst.
Uitzetten en krimpen kunnen het gevolg zijn van
vochtopname. De inwendige samenhang van
het isolatiemateriaal kan als gevolg van vochtopname minder worden.

uit elkaar getrokken isolatie

bepalen delaminatieweerstand

4 Beperkte samendrukbaarheid
Tijdens het verwerken van thermische isolatiematerialen op het dak, maar eveneens nadat de
dakbedekking is aangebracht, moet het materiaal beloopbaar zijn. Dit betekent dat tijdens
het belopen geen blijvende vervorming mag
ontstaan. Het materiaal moet dus een bepaalde
weerstand tegen samendrukken of indrukken
(vaak druksterkte genoemd) bezitten.
5 Delaminatieweerstand
Onder de delaminatieweerstand wordt de weerstand tegen het in verticale richting uit elkaar
trekken van het isolatiemateriaal (bijvoorbeeld
door windzuiging, guur 4.57-1) gerekend. In
principe wordt de inwendige samenhang van
het materiaal volgens guur 4.57-2 bepaald.
6 Brandgedrag tijdens de uitvoering
In verband met het voorkomen van brand gedurende de uitvoeringsperiode, is het van belang
om te weten welke isolatiematerialen zeer brandbaar of moeilijk brandbaar zijn.

06950432_boek.indb 217

Figuur 4.57 Delaminatieweerstand

7 Maatvastheid
Om een goede ondergrond voor een dakbedekking te verkrijgen is het van belang dat afwijkingen (toleranties) op de door de leverancier/
fabrikant opgegeven lengte-, breedte- en diktematen zo klein mogelijk zijn. Tevens is het
van belang dat isolatiematerialen een zo gering
mogelijke afwijking op de haaksheid hebben.
Hoewel het ene materiaal zich beter leent voor
maatvast fabriceren dan het andere, is het dui-

16-02-2006 11:40:06

218

delijk dat de toleranties in de afmetingen meer


een gevolg zijn van de nauwkeurigheid waarmee
wordt geproduceerd en minder het gevolg van
materiaaleigenschappen.
4.3.1.b Soorten en eigenschappen
thermische isolatiematerialen
Thermische isolatiematerialen kunnen worden
onderverdeeld in drie groepen:
1 organische isolatiematerialen;
2 kunststof isolatiematerialen;
3 anorganische isolatiematerialen.

1 Organische isolatiematerialen
Onder organisch materiaal wordt verstaan:
materiaal, opgebouwd uit grondstoffen afkomstig uit het planten- of dierenrijk. Organische
isolatiematerialen, met uitzondering van kurk,
worden in Nederland onder gesloten dakbedekkingssystemen niet meer als dakisolatie toegepast, vanwege de relatief geringe warmteweerstand van het materiaal.
Kurk-ICB
Omdat kurk een natuurproduct is, staat het vanuit milieuoverwegingen momenteel opnieuw in
de belangstelling. De productiemogelijkheden
van kurk zijn echter beperkt en de milieueffecten
bij deze productie zijn onvoldoende onderzocht.
Bovendien lijkt de verwerking van kurk als dakisolatiemateriaal meer nadelen dan voordelen te
kennen waardoor een ruim marktaandeel van dit
materiaal dan ook onwaarschijnlijk lijkt.
Kurk is afkomstig van kurkbomen. Kurkisolatie
bestaat uit gexpandeerde kurkkorrels, gempregneerd en gebonden met een bindmiddel.
Eigenschappen kurk
bestand tegen schimmels;
niet bestand tegen geconcentreerde zuren,
enkele logen en vochtige kalk;
de -waarde is 0,044 W/m K;
de -waarde is 6.

2 Kunststofschuimen
Kunststoffen worden verkregen door chemische
koppeling van moleculen van n en dezelfde
stof (homopolymerisatie) en/of van verschillende
stoffen (copolymerisatie). Kunststof isolatiematerialen worden in de vorm van schuim toegepast.

06950432_boek.indb 218

Onder een kunststofschuim wordt verstaan een


materiaal dat grotendeels bestaat uit een hoge
concentratie (drijf)gasbelletjes, gelijkmatig verdeeld en omsloten door kunststof. Isolatiematerialen van kunststofschuim kunnen worden
onderscheiden in thermoplastische en in thermohardende schuimen.
Thermoplastische schuimen smelten bij verhitting. Thermohardende schuimen smelten niet bij
verhitting, maar verbranden zonder dat daaraan
een vloeibare fase is voorafgegaan. Kunststofschuimen worden in Nederland veelvuldig toegepast als thermische isolatie in het warmdak.
De meest toegepaste soorten kunststofschuimen
zijn:
gexpandeerd hard polystyreenschuim (EPS);
gextrudeerd hard polystyreenschuim (XPS);
hard polyurethaanschuim (PUR);
hard phenolformaldehydeschuim (PF, resolschuim).
Gexpandeerd hard polystyreenschuim
EPS
Gexpandeerd polystyreenschuim wordt vervaardigd uit polystyreen in harde korrels ter grootte
van een speldenknop. Door temperatuurverhoging wordt het polystyreen gexpandeerd
(expanderen = uitzetten) tot schuimkorrels. Vervolgens vindt door toevoeging van stoom nogmaals expansie plaats in een gesloten blokvorm.
Door de hoge temperatuur smelten de wanden
van de schuimkorrels aan elkaar en ontstaat
het zogenoemde blokschuim. Het blokschuim,
meestal wit van kleur, wordt hierna met gloeidraden tot platen in de gewenste dikte gesneden.
De platen gexpandeerd polystyreenschuim kunnen naar gelang de toepassing al dan niet van
een cacheerlaag worden voorzien. De cacheerlaag, meestal gebitumineerd glasvlies, wordt
enkel- of dubbelzijdig aangebracht en steekt per
zijde aan twee kanten 70 mm uit (de losse appen).
Ten behoeve van het gebruik als thermisch
isolatiemateriaal in dakbedekkingsconstructies
wordt gexpandeerd polystyreenschuim in een
aantal gewichtsklassen gefabriceerd.
Rol- en kantelbanen zijn isolatieplaten die in segmenten zijn gesneden en zijn voorzien van een
cacheerlaag van gebitumineerde polyestermat

16-02-2006 11:40:07

4 PLATTE DAKEN

of een PE-gecoate cachering (voor toepassing


van een kunststof dakbedekking). De afmetingen
van rol- en kantelbanen zijn afhankelijk van de
dikte van het toegepaste polystyreenschuim. De
maximale lengte bedraagt ongeveer 5 meter. De
breedte bedraagt 1 meter, guur 4.58.

219

en daardoor uitsluitend geschikt voor toepassing


in losliggende geballaste of mechanisch bevestigde dakbedekkingssystemen. Door de goede
vochtwerende eigenschappen is het materiaal
uitermate geschikt voor omgekeerddakconstructies.
Eigenschappen XPS
vrijwel ongevoelig voor vocht;
krimp door veroudering;
niet bestand tegen oplosmiddelen afkomstig uit aardolie;
brandbaar;
de -waarde is 0,038 W/m K (CO2)
de -waarde is 150;
grote lineaire uitzettingscofcint;
thermoplastisch materiaal.

Figuur 4.58 Isolatie in de vorm van een rol- of kantelbaan

Eigenschappen EPS
warmte-isolerend vermogen;
beperkte samendrukbaarheid;
relatief hoge delaminatieweerstand;
hoge lineaire uitzettingscofcint;
krimp door veroudering;
brandbaar;
niet bestand tegen oplosmiddelen afkomstig uit aardolie;
-waarde is 0,036 W/m K;
de -waarde is afhankelijk van de persing
(EPS100 = 20);
thermoplastisch materiaal.

Gextrudeerd hard polystyreenschuim XPS


De basisgrondstof van gextrudeerd polystyreenschuim is dezelfde als van gexpandeerd
polystyreenschuim. De fabricagemethode wijkt
echter sterk af. De polystyreenkorrels worden
tot een vloeibare massa verwarmd waaraan een
zogenaamd blaasmiddel wordt toegevoegd. De
massa gaat daardoor schuimen en wordt vervolgens door middel van een draaiende worm door
een rechthoekige spleet geperst. Het materiaal
heeft een gesloten celstructuur. Gextrudeerd
polystyreenschuim dat geel, groen of blauw van
kleur is, wordt meteen op de gewenste dikte
vervaardigd. De platen worden al dan niet van
sponningen voorzien en zijn nooit gecacheerd

06950432_boek.indb 219

Hard polyurethaanschuim PUR


Polyurethaanschuim is thermohardend en is een
zogenoemd bandgeschuimd materiaal. Het
materiaal ontstaat door het bij elkaar voegen
van twee vloeibare kunststoffen die als gevolg
van een chemische reactie (onder toevoeging
van een drijfgas) een schuim vormen. Het productieproces van polyurethaanschuim houdt in
dat de platen altijd tweezijdig gecacheerd zijn
(meestal gebitumineerd glasvlies of aluminiumfolie).
Eigenschappen PUR
goede warmte-isolerende eigenschappen;
beperkte samendrukbaarheid;
relatief hoge delaminatieweerstand;
lage lineaire uitzettingscofcint;
goede brandwerende eigenschappen;
de -waarde is 0,0230,029 W/m K
(afhankelijk van type cacheerlaag);
de -waarde is 60.

Phenolformaldehydeschuim (PF) ofwel


resolschuim
Phenolformaldehydeschuim, kortweg aan te
duiden als resolschuim, wordt tweezijdig gecacheerd geleverd omdat tijdens de productie de
cacheerlaag als drager wordt gebruikt. Resolschuim is een thermohardend kunststofschuim.
Hard PF-schuim is een kunststofschuim met een
al dan niet gesloten celstructuur dat is gebaseerd
op resolhars en een drijfgas. Resolhars bestaat uit

16-02-2006 11:40:08

220

een mengsel van producten op basis van fenol


en formaldehyde.
Resolschuim is bruingeel of soms roze van kleur.
Eigenschappen PF
zeer goede warmte-isolerende eigenschappen;
hoge mate van brandveiligheid;
vrij bros, daardoor kwetsbaar voor beschadigingen;
vochtgevoelig (altijd dampremmende laag
toepassen);
vocht dat in aanraking is geweest met resolschuim kan dakboorschroeven aantasten (zuur
milieu). Speciale bevestigingsmiddelen toepassen;
aangebrachte vervormingen blijven
bestaan;
lage lineaire uitzettingscofcint;
de -waarde is 0,023 W/m K;
de -waarde is 60.

3 Anorganische isolatiematerialen
Anorganisch betekent in dit verband: niet uit
planten- of dierenrijk afkomstig. In sommige
van de isolatiematerialen kunnen wel organische
bestanddelen, bijvoorbeeld als bindmiddel, voorkomen. In het algemeen geldt voor anorganische
isolatiematerialen dat zij niet door vochtinvloeden zwellen of rotten. Dit neemt overigens niet
weg dat er wel degelijk schade door vocht kan
ontstaan. Minerale wolplaten kunnen door vochtinwerking hun onderlinge samenhang en vastheid
verliezen en daardoor onbruikbaar worden.
Anorganische platen worden vaak gekozen om
hun gunstige brandtechnische eigenschappen in
vergelijking met organische materialen en kunststofschuimen. Anorganische isolatiematerialen
worden in Nederland veelvuldig toegepast als
dakisolatie in een warmdak.
Tot de anorganische materialen behoren:
steenwolplaten: met kunsthars gebonden
geperste steenwol in plaatvorm;
cellulair glas: glas vermengd met schuimvormende chemicalin, waardoor met gas
gevulde cellen ontstaan;
perliteplaat: gexpandeerde perlitekorrels
(perlite is een vulkanisch gesteente), anorganische vezels en organische bindmiddelen.

06950432_boek.indb 220

Opmerking
Glaswolplaten worden niet toegepast in dakbedekkingsconstructies volgens het principe
warmdak. Om deze reden wordt hier aan dit
materiaal geen aandacht besteed.
Steenwol (MWR)
Steenwol wordt verkregen uit stollingsgesteente.
Dit stollingsgesteente wordt vermengd met
kalksteen, waarna het mengsel bij een temperatuur van circa 1600 C wordt gesmolten. De
gesmolten steen wordt via een spinner tot ragjne vezels gevormd. Aan de vezelmassa worden
bindmiddelen en waterafstotende stoffen toegevoegd. Na uitharding worden de platen gezaagd
en verpakt.
Eigenschappen MWR
bestand tegen schimmels;
praktisch geen vormveranderingen onder
invloed van temperatuurverschillen;
damp-open structuur;
relatief lage delaminatieweerstand;
wisselende druksterkte;
praktisch onbrandbaar;
verlies van inwendige samenhang bij
vochtopname (op steenachtige onderconstructie altijd een dampremmende laag of
sluitlaag toepassen);
de -waarde is 0,038 W/m K;
de -waarde is 1,5.

Cellulair glas (CG)


Cellulair glas wordt gemaakt van glas dat door
menging van zand met speciale stoffen is verkregen. Deze glassoort wordt gextrudeerd, vergruizeld en jngemalen tot glaspoeder. Aan dit
glaspoeder wordt koolstof toegevoegd, waarna
het tot circa 1000 C wordt verhit. Bij dit proces
oxideert de koolstof en worden gasbellen (CO2)
gevormd, waarmee het schuimproces begint.
Door dit schuimen ontstaat de celstructuur van
cellulair glas. Tijdens het fabricageproces wordt
zwavel (in zeer geringe hoeveelheid aanwezig in
de koolstof) gebonden met waterstof. Dit geeft
zwavelwaterstof dat bij het bewerken van cellulair glas een onaangename geur (rotte eieren)
verspreidt. Na afkoeling wordt het cellulair glas
in tegels op maat gezaagd.

16-02-2006 11:40:08

4 PLATTE DAKEN

Eigenschappen CG
waterdicht door gesloten celstructuur;
waterdampdicht;
bestand tegen ongedierte;
zuurbestendig;
hoge druksterkte;
maatvast;
onbrandbaar;
bros en/of breekbaar;
de -waarde is 0,042 W/m K;
de -waarde is . Bij toepassing in een
dakbedekkingsconstructie wordt de dampdiffusieweerstand bepaald door de onderconstructie. Voor de rekenwaarden voor het
diffusieweerstandsgetal kan worden aangehouden:
staaldak = 2000;
betondak = 40000.

Gexpandeerde perlite (EPB)


Perlite is een vulkanisch gesteente dat na zorgvuldige selectie eerst wordt gemalen tot een bepaalde korrelgrootte en daarna in expansieovens
op een temperatuur van circa 1200 C wordt
gebracht. De korrels expanderen hier tot circa
zevenmaal hun oorspronkelijke grootte en vormen zo met lucht gevulde glasachtige parels. De
gexpandeerde perlitekorrels worden gemengd
met vezels, een bindmiddel, brandvertragende
producten en water. Dit mengsel wordt in de
gewenste dikte op een geperforeerd stalen band
uitgestort waar door vacumzuiging een belangrijk deel van het water weer wordt verwijderd.
Na droging in een oven worden de platen gezaagd en verpakt.
Eigenschappen EPB
bestand tegen schimmels en chemicalin;
relatief hoge druksterkte;
relatief lage delaminatieweerstand;
damp-open structuur;
praktisch geen vormveranderingen onder
invloed van temperatuurverschillen;
gexpandeerde perlite in plaatvorm is
moeilijk brandbaar;
verlies inwendige samenhang bij vochtopname (op steenachtige onderconstructie altijd
een dampremmende laag of sluitlaag toepassen);
de -waarde is 0,050 W/m K;
de -waarde is 6.

06950432_boek.indb 221

221

4.3.1.c Isolerende afschotconstructie


Als isolerende afschotconstructie kunnen worden
gebruikt:
1 afschotisolatieplaten;
2 afschotisolatiemortel.

1 Afschotisolatieplaten
Afschotisolatieplaten zijn platen waarbij de dikte
verloopt met 1020 mm per m1. Dergelijke platen kunnen worden toegepast op een zeer vlakke
ondergrond. Het afschot wordt verkregen door
een aantal platen van verschillende dikte naast
elkaar te leggen, waarbij steeds de hoogste kant
van een plaat komt te liggen tegen een eerder
gelegde plaat, die aan de aangrenzende kant
even dik is als de te leggen plaat. Er zijn dan
ook veel platen nodig van verschillende dikten.
Vooraf dient een tekening te worden gemaakt
waarop precies is aangegeven hoeveel platen
van welke dikten nodig zijn en waar deze op het
dakvlak moeten worden aangebracht.
2 Afschotisolatiemortel
Polystyreen isolatiemortel wordt verwerkt als toeslagmateriaal in een zandcement mortel. Een
afschotlaag van polystyreenbeton, waarin bij
grotere dikten blokken PS-schuim of PUR-schuim
worden opgenomen, moet op een gesloten laag
worden aangebracht. Zij zijn vooral geschikt
voor ondergronden waar sprake is van doorbuiging en of afzijdig afschot wordt verlangd.
4.3.1.d Codering
Producten voor de thermische isolatie van daken
zijn gecodeerd naar materiaalsoort, vorm, toepassing en afwerking. De codering is tevens de
aanduiding van de voor dat product geldende
kwaliteitseis. De beproevingsmethoden en eisen
met betrekking tot de diverse producteigenschappen staan vermeld in de BRL 1315/01
Algemene bepalingen en in de verschillende
per productgroep geldende BRLs 1311 t/m
1314 Bijzondere bepalingen. De BRLs 1309/01
Algemene bepalingen en 1309/02 Bijzondere
bepalingen vermelden behalve eisen ten aanzien
van producteigenschappen onder andere ook de
beproevingsmethoden en functionele eisen voor
dakisolatieproducten, in hun toepassing op een
onderconstructie in combinatie met een gesloten
dakbedekkingssysteem. Voor de verklaring van

16-02-2006 11:40:08

222

de opbouw van de coderingen van isolatiematerialen wordt verwezen naar guur 4.59.
Niet iedere combinatie van cijfers is een bestaand product. Door fabrikanten/leveranciers
wordt de codering gebruikt om hun producten
aan te duiden.

4.3.2 Verwerking isolatiematerialen


4.3.2.a Algemene uitvoeringsrichtlijnen en
applicatie-eisen

Transport en opslag
Het transport en de opslag van isolatiematerialen
op het werk dient met de nodige zorg plaats
te vinden. Isolatiematerialen hebben vaak een
relatief geringe sterkte, waardoor zij gemakkelijk kunnen worden beschadigd. Op het werk
1

PUR

44

Vorm van het isolatiemateriaal (1 cijfer)


1 = platen, onder- en bovenzijde parallel
2 = platen met nzijdig afschot
3 = platen met tweezijdig afschot
4 = op druk en delaminatie belastbaar
Toepassing van isolatiemateriaal (1 cijfer)
1 = samendrukbaar
2 = niet op druk belastbaar
3 = op druk belastbaar
4 = op druk en delaminatie belastbaar
Soort isolatiemateriaal (bij gecombineerde
isolatiematerialen bovenste laag voorop)
EPS

= gexpandeerd polystyreenschuim

XPS = gextrudeerd polystyreenschuim


PUR = hard polystyreenschuim
PF

= hard phenolformaldehydeschuim

MRW = steenwol
CG

= cellulair glas

EPB

= gexpandeerd perlite

ICB

= kurk

Afwerking (2 cijfers, afwerking bovenzijde voorop)


0 = geen
1 = naakt glasvlies
2 = mineraal gecoat glasvlies
3 = gebitumineerd glasvlies/niet geschikt voor brandmethode
4 = gebitumineerd glasvlies/geschikt voor brandmethode
5 = aluminiumfolie
6 = kraftpapier
7 = gebitumineerde polyestermat/geschikt voor brandmethode
8 = bitumen gempregneerd papier
9 = bitumen
Figuur 4.59 Codering thermische isolatie

06950432_boek.indb 222

16-02-2006 11:40:09

4 PLATTE DAKEN

moeten dakisolatiematerialen, met uitzondering


van cellulairglasplaten, horizontaal worden opgeslagen. Daarnaast moeten zij droog worden
vervoerd en worden opgeslagen op een vlakke
droge ondergrond, omdat vocht een nadelige
invloed heeft op de kwaliteit. Indien bij het
uitpakken van cellulairglasplaten blijkt dat het
oppervlak vochtig is, moeten de platen eerst
op natuurlijke wijze drogen. Het oppervlak mag
nooit met behulp van een brander worden gedroogd.
Isolatiematerialen van kunststofschuim moeten
zodanig worden opgeslagen, dat directe zonbestraling wordt voorkomen. Door zonnestralen
worden diverse eigenschappen nadelig benvloed.
Bij de opslag van het isolatiemateriaal dient rekening te worden gehouden met een bepaalde
spreiding, dit ter beperking van brandoverslag
en ter vereenvoudiging van brandbestrijding.
Ondergrond
De ondergrond voor isolatiematerialen dient
vlak, schoon en droog te zijn.
Oneffenheden groter dan 5 mm dienen uitgevlakt te worden met een daartoe geigend
middel. Hiervoor kunnen, afhankelijk van de
diepte van de oneffenheid, de volgende materialen worden gebruikt:
bitumen: 010 mm;
polystyreenmortel: 45 mm;
kunstharsmortel: 0 mm;
zandcementmortel: 10 mm.
Vr het aanbrengen van de isolatieplaten moeten losliggende resten en vuil worden verwijderd. Het oppervlak behoort bezemschoon te
zijn.
Bitumen kleeft niet op een natte ondergrond.
Tevens kan het opsluiten van vocht bouwfysisch
nadelige gevolgen hebben. Men kan door middel van een voorsmeerproef of een matjesproef
controleren of de ondergrond droog genoeg is.
Verwerking
Niet alleen de maatvastheid van het materiaal
zoals het wordt geleverd, ook de mogelijkheid
tot het al of niet maatvast verwerken speelt een

06950432_boek.indb 223

223

grote rol. Deze aspecten zijn vooral van belang


ter voorkoming van open naden in de isolatielaag. Onder maatvastheid wordt ook bedoeld de
haaksheid en de vlakheid van de platen. Thermische isolatiematerialen in plaatvorm dienen
ter voorkoming van thermische lekken nauwsluitend, in halfsteensverband, op de dragende
ondergrond te worden gelegd. De isolatieplaten
moeten dragend zijn opgelegd en in de kimmen
goed aansluiten.
Vochttoetreding in of onder het isolatiemateriaal
tijdens de verwerking daarvan moet worden
vermeden. Dagproducties dienen daarom waterdicht afgewerkt/afgedekt te zijn. Bij het onderbreken van het werk (bijvoorbeeld bij de schaft
of aan het einde van een werkdag) moeten de
zijkanten van isolatieplaten altijd waterdicht worden afgewerkt met een strook dakbedekkingsmateriaal, opdat er geen regenwater kan komen
onder en tussen het isolatiemateriaal. Bij kans op
regen mogen er niet meer isolatieplaten worden
gelegd dan er tijdig met een laag dakbedekkingsmateriaal kan worden afgedekt.
Toepassing van brandbaar isolatiemateriaal ter
plaatse van brandgevaarlijke details (dakdoorvoeren, lichtkoepels) is niet toegestaan.
4.3.2.b Bevestigingsmethoden
Voor het aanbrengen van de isolatieplaten is een
aantal bevestigingsmanieren mogelijk. Onderscheiden worden:
1 isolatieplaten losliggend geballast;
2 isolatieplaten gekleefd met warme bitumen;
3 isolatieplaten mechanisch bevestigd.

Als gevolg van het Bouwbesluit lijken het losliggend geballaste systeem en het mechanisch bevestigde systeem steeds meer aan populariteit te
winnen. Deze twee systemen verschaffen meer
zekerheid ten aanzien van de stormvastheid van
het totale dakbedekkingspakket. Bovendien bieden deze systemen vanuit milieuoverwegingen
tijdens de sloopfase meer mogelijkheden voor
het scheiden van afval. Omdat ook de gekleefde
systemen nog worden toegepast, worden van
iedere methode kort de verwerkingsrichtlijnen
besproken.

16-02-2006 11:40:10

224

Op geproleerde stalen dakplaten


De platen moeten zo dicht mogelijk tegen
elkaar worden gelegd, zodat een gesloten
oppervlak ontstaat met zo klein mogelijke
openingen (naden) tussen de platen, zoals onder
1 is beschreven.
De platen moeten loodrecht op de cannelurerichting van de stalen dakplaten worden gelegd.
De uiteinden van de dakisolatieplaten moeten
geheel worden ondersteund door een bovenrib
van de stalen dakplaten. Isolatieplaten dikker dan
100 mm hoeven niet meer alzijdig te worden
ondersteund.
De isolatie volgens een gelijkmatige verdeling
mechanisch bevestigen met boor/plaatschroeven
en stalen drukverdeelplaten, rond 70 mm of vierkant 70 mm.
Meestal worden de platen bevestigd met dakboorschroeven in combinatie met bijbehorende
metalen drukverdeelplaatjes. Voor het indraaien
van de schroeven moet bij voorkeur een boormachine met diepte-instelling worden gebruikt.
De lengte van de schroeven is maximaal de dikte
van de isolatieplaten plus 25 mm. De diameter

2 Verwerkingsrichtlijnen voor het verleggen van


isolatieplaten gekleefd met bitumen
Een andere methode om isolatieplaten aan de
ondergrond te bevestigen is kleven met bitumen
110/30. De uitvoering geschiedt als volgt:
het bitumen wordt op de ondergrond
gegoten;
het leggen en aansluiten van de platen moet
zorgvuldig geschieden zoals onder 1 is beschreven;
de isolatieplaten moeten onmiddellijk na het
aanbrengen van het bitumen daarin worden
gelegd en zodanig aangedrukt, dat de platen
overal goed hechten;
de dakbedekker moet regelmatig controleren
of de in het bitumen gekleefde isolatieplaten
goed vastzitten.

mechanische bevestigingsmiddelen, zoals


schroeven met bijbehorende drukverdeelplaatjes.

1 Verwerkingsrichtlijnen voor het verleggen van


isolatieplaten losliggend geballast
de isolatieplaten moeten dragend zijn opgelegd (ook aan de uiteinden) en in de kimmen
goed aansluiten;
de platen moeten zo dicht mogelijk tegen
elkaar aansluiten, zodat een gesloten oppervlakte
ontstaat met zo klein mogelijke openingen
(naden) tussen de platen;
pasplaten, onder meer bij opstanden en bij
dakonderbrekingen, moeten op maat worden
gesneden of gezaagd;
met het leggen van de platen moet worden
begonnen met n rij platen die wordt gelegd in
de lengterichting van de plaat;
de daaropvolgende rij platen moet altijd zodanig worden gelegd, dat de naden een halve
plaatlengte verspringen ten opzichte van de
vorige rij (zogenoemd halfsteensverband);
de platen moeten na het leggen zo snel
mogelijk worden voorzien van een dakbedekking
en van een ballastlaag, de platen mogen los
worden gelegd;
er dienen altijd zodanige maatregelen getroffen te worden dat tijdens en na het aanbrengen
vochtinsluiting is uitgesloten.

3 Verwerkingsrichtlijnen voor het verleggen van


isolatieplaten mechanisch bevestigd
Op geproleerde stalen dakplaten, steenachtige
onderconstructies, hout en op houten dakplaten
kunnen isolatieplaten worden bevestigd met

06950432_boek.indb 224

Figuur 4.60 Enkele voorbeelden van bevestigingspatronen


voor isolatieplaten

16-02-2006 11:40:11

4 PLATTE DAKEN

van de schroeven is minimaal 4,2 mm inclusief


schroefdraad.
Om warmteverlies door koudebrugvorming te
beperken verdienen bevestigers met kunststof
drukverdeelplaatjes en schacht (zogenoemde
thules) de voorkeur.
Op houten dakbeschot en multiplex
De platen moeten zoals onder 1 is beschreven
worden gelegd.
De platen worden bevestigd met dakboorschroeven, in combinatie met bijbehorende
drukverdeelplaatjes. Figuur 4.60 geeft enkele
bevestigingspatronen voor mechanische bevestiging.
Op steenachtige onderconstructie
Bij de mechanische bevestiging van dakisolatieplaten op een steenachtige ondergrond dienen
de mechanische bevestigers en apparatuur te
zijn afgestemd op de samenstelling van de
onderconstructie.
4.3.3 Bitumen dakbedekkingsmaterialen
4.3.3.a Overgang van mastiek naar
bitumen
Op platte daken werd tot circa 1970 vooral teermastiek toegepast. Dit mastiek werd meestal in
de vorm van bezaagseld of bezand teervilt toegepast. Mastiek werd gewonnen uit steenkool,
het was relatief goedkoop en een betrouwbaar
afdichtingsmiddel. De achteruitgang van het
marktaandeel van mastiekbedekkingen had drie
oorzaken, namelijk:
1 de vondsten van grote voorraden aardgas;
2 de introductie van thermische isolatie in
daken;
3 de opkomst van lichtgewicht constructies.

1 Vondsten van grote voorraden aardgas


Door vondsten van grote voorraden aardgas
werd de productie van stadsgas gestaakt, waardoor het bij dit proces (droge destillatie van
steenkool) vrijkomende residu pek niet meer als
grondstof voor de bereiding van teermastiek ter
beschikking kwam.

06950432_boek.indb 225

225

2 Introductie van thermische isolatie in daken


Omdat de thermische isolatie direct onder de
dakbedekking werd aangebracht, steeg de temperatuur van de dakbedekking tot een hoogte
waarbij het relatief lage verwekingspunt van
teermastiek (4256 C) werd overschreden.
Onder invloed van zonnestraling tijdens de zomerperiode verweekte de teermastiek, waardoor
de ballastlaag van grof grind aan de teermastiek
afsmeerlaag ging hechten en waardoor teerolin
gingen vloeien. Dit leidde bij aansluitdetails vaak
tot teermastieklekkage.
3 Opkomst van lichtgewicht constructies
(geproleerd stalen daken)
Lichtgewicht constructies laten zich niet combineren met de relatief zware losliggende geballaste teermastiekbedekkingen. Deze bedekkingen
kunnen niet in een gekleefde uitvoering op thermisch isolatiemateriaal worden aangebracht in
verband met de hiervoor geschetste grote
temperatuurgevoeligheid.
Op Nederlandse daken liggen nog relatief veel
teermastiek dakbedekkingssystemen, al dan niet
voorzien van een nieuwe isolatie en/of dakbedekkingslagen.
Teermastiek geldt als gevaarlijk afval en mag
niet worden gestort en moet thermisch worden
verwerkt. Het beleid van de overheid is erop
gericht, teer uit de keten te halen. Bestaande
daken worden in dit verband onderworpen
aan een Dak Milieu Analyse. Van daken zonder
teer worden zogenoemde teervrij verklaringen
afgegeven.
4.3.3.b Hoofdgroepen bitumina en
eigenschappen
Bitumen is het restproduct dat overblijft bij de
rafnage van aardolie, guur 4.61. Nadat allerlei
stoffen uit de aardolie zijn gehaald, zoals LPG,
benzine en smeerolie, blijft een bijzonder dikke
stroperige massa over, de bitumina (= meervoud
van bitumen).
Dit bitumen bezit een aantal eigenschappen die
het bijzonder geschikt maakt voor toepassing als
dakbedekkingsmateriaal, namelijk:
onoplosbaar in water en daardoor goed
waterdicht;
weinig waterdampdoorlatend;

16-02-2006 11:40:12

226

Figuur 4.61 Rafnage van aardolie

visco-elastisch, dat wil zeggen dat de viscositeit (stroperigheid) afhankelijk is van temperatuur
en belastingstijd;
grote interne kleefkracht: de onderlinge
samenhang tussen de moleculen is sterk;
grote kleefkracht met andere materialen;
goed bestand tegen de meeste chemische
stoffen;
niet giftig bij inachtneming van de normale
voorzorgsmaatregelen.

Viscositeit en visco-elastisch gedrag


Bij een lage temperatuur is bitumen zo dik, dat
het lijkt alsof het een vaste stof is. Bij een hoge
temperatuur (circa 100 boven het verwekingspunt) is bitumen bijna zo vloeibaar als water.
Toch bezit bitumen ook voor dakbedekking minder gunstige eigenschappen:
slecht bestand tegen hogere temperaturen
en ultraviolette straling; UV-straling uit zonlicht
geeft versnelde veroudering;
slecht bestand tegen zuurstof; de oxidatie verloopt sneller bij verhoogde temperatuur en leidt
tot veroudering (hard, bros worden).
Soorten bitumina
Het bitumen dat als restproduct bij de rafnage
overblijft, noemen we ook wel penetratiebitumen.

06950432_boek.indb 226

Door verschillende productieprocessen wordt


de penetratiebitumen verder bewerkt tot de volgende soorten; guur 4.62:
hard bitumen;
geblazen bitumen;
gemodiceerd bitumen.
Omdat er verschillende soorten bitumen bestaan, is het van belang het verschil tussen de diverse soorten te kennen. Het gaat daarbij vooral
om verschillen in de volgende eigenschappen:
de hardheid bij n bepaalde temperatuur;
de mate van vloeibaarheid bij verschillende
temperaturen. De vloeibaarheid van bitumen is
afhankelijk van de temperatuur en belasting. Het
bitumen is:
hard bij een lage temperatuur;
zacht bij een hoge temperatuur;
vloeibaar bij nog hogere temperatuur.
Om de verschillen in hardheid en vloeibaarheid
aan te geven tussen verschillende geblazen
bitumensoorten gebruikt men cijfers, bijvoorbeeld 110/30. Het eerste cijfer is het verwekingspunt (in C) van de bitumen (deze bepaalt de
vloeibaarheid), het tweede geeft het indringingsgetal aan (deze bepaalt de hardheid).
Bitumina met een laag verwekingspunt hebben

16-02-2006 11:40:12

4 PLATTE DAKEN

Figuur 4.62 Bewerkingen van penetratiebitumen

dus minder warmte nodig om stroperig te worden dan bitumina met een hoog verwekingspunt.
Het tweede cijfer wordt verkregen uit de penetratieproef. Bij de penetratieproef (penetratie =
indringing) wordt de viscositeit vastgesteld bij
een bepaalde temperatuur.
De eerste bitumen dakbanen die vanaf de jaren
zestig werden geproduceerd bestonden uit geblazen bitumen met een wolviltdrager, later met
een drager van glasvlies en in de jaren zeventig
uit een polyestermat.
Bij het produceren van geblazen bitumen, dat
nog steeds een bepaald marktaandeel heeft,
wordt lucht door verhit penetratiebitumen geleid. Hierdoor neemt het bitumen zuurstof op,
waardoor het meer rubberachtige kwaliteiten
krijgt en minder temperatuurgevoelig wordt.
Maar omdat bitumen niet goed bestand is
tegen zuurstof, vindt door het blazen gelijktijdig

06950432_boek.indb 227

227

veroudering plaats, waardoor de levensduur van


geblazen bitumen beperkt is. Bovendien dient de
toplaag van geblazen bitumen voorzien te zijn
van een schutlaag om het bitumen te beschermen tegen uv-straling en is geblazen bitumen bij
lage temperaturen slecht te verwerken vanwege
de geringe exibiliteit.
Om een langere levensduur te verkrijgen, en omdat men eigenschappen zoals exibiliteit en elasticiteit van bitumen dakbanen wilde verbeteren,
is men kunststoffen gaan toevoegen aan penetratiebitumen. Men noemt dit het modiceren
van bitumen (modiceren = wijzigen/verbeteren
van de eigenschappen).
4.3.3.c Modiceren van bitumen
Omdat (geblazen) bitumen enkele minder goede
eigenschappen bezit, zoals slechte uv- en zuurstofbestendigheid en men tevens hogere eisen
stelde aan de soepelheid bij lage temperaturen
(exibiliteit), elasticiteit, vloeiweerstand en levensduur, zijn er gemodiceerde bitumina ontwikkeld.
Hiermee worden mengsels van penetratiebitumen
met kunststoffen bedoeld. De tot nu toe meest
toegepaste kunststoffen zijn SBS en APP.
In het algemeen kan worden opgemerkt dat in
vergelijking met de traditionele geblazen dakbedekking door modicatie de volgende verbeterde eigenschappen zijn bereikt:
verbetering van de levensduur;
hogere exibiliteit;
hoge elasticiteit;
betere uv-bestendigheid;
betere zuurstofbestendigheid;
hogere vermoeiingsweerstand.
APP in bitumen
APP (atactisch polypropyleen) is een kunststof
die ontstaat bij de fabricage van polypropyleen. APP is een thermoplast, is bij normale
omgevingstemperaturen soepel en buigzaam,
weinig elastisch, dat wil zeggen niet rubberachtig. Om een bitumen/kunststofmengsel te
verkrijgen dat eigenschappen heeft die op die
van de kunststof lijken, wordt vrij veel (circa
30%) APP met bitumen gemengd.
Een bijzondere eigenschap van APP-bitumen
is de verhoogde UV-bestendigheid. Dit maakt
het mogelijk APP-bitumen materialen zonder
UV-beschermlaag toe te passen. Overigens

16-02-2006 11:40:13

228

worden APP-bitumen dakrollen om esthetische redenen ook vaak met een leislagafwerking toegepast.
SBS in bitumen
SBS (styreen-butadieen-styreen) is een kunstrubber met thermoplastische eigenschappen.
SBS kunststoffen vormen bij temperaturen
lager dan circa 100 C een soort rasterwerk
in het bitumen. Het mengsel is dan niet meer
vloeibaar. Zon raster kan men vergelijken met
in alle richtingen aan elkaar geknoopte elastiekjes. Het gehalte SBS dat aan het bitumen is
toegevoegd om het mengsel elastische eigenschappen te geven is circa 13%. Het SBS/
bitumenmengsel gedraagt zich bij temperaturenlager dan circa 100 C rubberachtig en is
bij lagere temperatuur soepel en elastisch.

Vergelijking APP- en SBS-gemodiceerd


bitumen
APP-gemodiceerd bitumen kent een hoog
smeltpunt, ongeveer 145 C. APP-gemodiceerd
bitumen is weliswaar minder elastisch dan SBSgemodiceerd bitumen, doch is beter UV-bestendig. Daardoor is het mogelijk APP-gemodiceerd
bitumen zonder UV-beschermlaag toe te passen.
In guur 4.63 worden de voornaamste onderlinge voor- en nadelen van SBS- en APP-gemodiceerd bitumen genoemd. Nadrukkelijk wordt
gesteld dat de genoemde voor- en nadelen
relatief zijn (dit wil zeggen de genoemde voor-

en nadelen moeten worden gelezen volgens: de


ene ten opzichte van de andere).
4.3.3.d Bitumen dakbanen
Bitumen dakbanen zijn altijd gewapend. Ze
bestaan uit een drager gedrenkt in en gecoat
(bedekt) met bitumen en zijn aan beide zijden
voorzien van een afwerking.
De grondstoffen voor bitumen dakbanen kunnen
worden onderverdeeld in vier hoofdgroepen:
1 dragers;
2 drenkingsbitumen;
3 coatingbitumen;
4 afwerkmaterialen.

1 Dragers
Dragers hebben een gunstige invloed op de
mechanische eigenschappen van het eindproduct. In principe kunnen vele materialen voor
dit doel worden toegepast. De materialen die
momenteel het meest worden toegepast, zijn
polyester en een polyesterglas composiet.
Glasvlies
Glasvlies is een niet-geweven mat van dunne
glasdraadjes. Een voordeel van glasvlies is dat de
dimensie stabiel (vormvast) is. Een nadeel van
glasvlies is dat het geen rek heeft en niet bestand
is tegen knikken en herhaald buigen.
Polyestermat
Polyestermat is een niet-geweven mat van dunne
polyesterdraadjes, die onderling zijn verlijmd met

Voordelen

Nadelen

APP
goede weerstand tegen hoge temperaturen
goed bestand tegen UV-straling
geschikt voor de brandmethode
lange levensduur

SBS
gedraagt zich soepel bij lage temperaturen
zeer elastisch
geschikt voor de gietmethode met geblazen
bitumen en verwerking door middel van branden
hoge vermoeiingsweerstand

bij lage temperaturen moeilijker te verwerken


minder elastisch
niet geschikt voor de gietmethode
lage vermoeiingsweerstand

minder goed bestand tegen UV-straling


lage vloeitemperatuur
eventuele krimp van de drager zal zich sneller
openbaren

Figuur 4.63 Vergelijking APP met SBS

06950432_boek.indb 228

16-02-2006 11:40:13

4 PLATTE DAKEN

kunsthars. Het grote voordeel van polyestermat


is dat het sterk is en kan rekken. Een nadeel van
polyestermat is dat het thermoplastisch is.
Bij het produceren van het dakbedekkingsmateriaal moet de spanning in de machine zo
laag mogelijk zijn, anders ontstaat er verlenging
en insnoering in de breedte. Bij verwerking op
het dak ontlaadt die spanning zich, wat kan leiden tot plooivorming in de breedte en krimp
bij de dwarsnaden. Dit naar oorspronkelijke
afmetingen terugkeren van het dakbedekkingsmateriaal noemt men relaxatie.
Combinatie van glasvlies en polyestermat
Door polyester en glasvlies als gecombineerde
inlage of als gescheiden dubbele inlage in een
dakbaan op te nemen worden de individuele
ongunstige eigenschappen van de n gecompenseerd door de gunstige eigenschappen van
de ander. Zo is glasvlies vormvast, terwijl polyester last heeft van krimp als gevolg van relaxatie.
Bij dakbanen met gecombineerde inlagen treedt
vrijwel geen krimp op door de stabiliserende
werking van het glasvlies. Tweede voordeel is dat
polyester in tegenstelling tot glasvlies bijzonder
sterk is.
2 Drenkingsbitumen
Voor de verschillende dragers worden ook
verschillende impregneer- of drenkingsbitumen
toegepast, al dan niet gemodiceerd. Glasvlies
heeft geen aparte drenking nodig. Tijdens het
aanbrengen van het coatingbitumen wordt het
vlies voldoende gempregneerd, omdat het erg
dun en open is.
3 Coatingbitumen (= deklaagbitumen)
Als coatingbitumen wordt geblazen bitumen
nog wel toegepast. Voornamelijk om economische redenen wordt er vulstof (steenmeel
of vliegas) aan toegevoegd. Voor dakbanen
mag maximaal 35% vulstof in het coatingbitumen worden verwerkt om de waterdichtheid
niet nadelig te benvloeden. Naast geblazen
bitumen wordt een veel hoger aandeel APP- of
SBS-gemodiceerd bitumen toegepast als
coating.

06950432_boek.indb 229

229

4 Afwerkmaterialen
De hoofdfunctie van afwerkmaterialen is het
aankleven aan de machine en het aan elkaar
kleven van het materiaal in opgerolde toestand
te voorkomen. Er zijn veel materialen geschikt
voor dit doel. Er kunnen nog andere eisen aan
deze materialen worden gesteld, bijvoorbeeld
een esthetische functie of bescherming tegen
ultraviolet licht.
Zes veelgebruikte materialen worden nu besproken:
1 talk: dit is een goed middel om aankleven te
voorkomen;
2 zilverzand: is iets ruwer aan de handen en
houdt langer vocht vast. Per m2 is er meer zilverzand nodig dan talk. Bij gelijkblijvend rolgewicht
is er dus bij gebruik van zilverzand minder
coatingbitumen op de baan aanwezig dan bij
afwerking met talk;
3 leislag en andere gekleurde minerale korrels:
deze worden voornamelijk toegepast om hun
esthetische waarde. Daarnaast bieden ze ook
bescherming tegen uv-stralen. De overlaprand
(plakrand) wordt bij deze rollen vaak afgewerkt
met zilverzand of een folie;
4 aluminiumfolie (0,01 mm dik: wordt toegepast vanwege zijn antikleefeigenschappen in
dampdrukverdelende producten. 0,1 mm dikke
folie past men wel toe om esthetische redenen
en voor zonreectie;
5 plasticfolie: wordt toegepast op rollen Met
Extra Coating (MEC of brandrollen). Deze rollen
worden op het dak gebrand in plaats van ze te
plakken. Het benodigde plakbitumen wordt dan
als extra coating al in de machine op de baan
aangebracht. Op het dak wordt het plasticfolie
verwijderd vr het branden (stripfolie) of, als er
erg dunne folie is toegepast, wordt het weggebrand (brandfolie);
6 siliconenpapier: wordt toegepast als stripfolie
speciaal bij zelfklevende banen.
4.3.3.e Codering
Om alle soorten dakbanen te kunnen onderscheiden is in Nederland een coderingssysteem
ontworpen, dat berust op het onderscheid naar
bitumen, drager en afwerking, guur 4.64.

16-02-2006 11:40:14

230

Soort bitumen (1 cijfer)


2 = geblazen bitumen
3 = SBS-gemodiceerd bitumen
4 = APP-gemodiceerd bitumen
5 = speciale bitumencombinaties
Soort drager (2 cijfers, bovenste drager voorop)
0 = geen drager
3 = glasweefsel
4 = glasvlies
5 = geperforeerd glasvlies
6 = polyestermat
7 = polyester-glas combinatie
8 = polyethyleenfolie
9 = metaalfolie
Certicaat (1 letter)
K = Komo-attest-met-productcerticaat
P = productcerticaat
Afwerking (2 cijfers, afwerking bovenzijde voorop)
0 = geen afwerking
1 = jn mineraal
2 = grove minerale korrels als uv-bescherming (b.v. leislag)
3 = grove minerale korrels als dampdrukverdelende laag
4 = met extra coating (MEC)
5 = metaalfolie
6 = wegbrandfolie
Figuur 4.64 Codering bitumen dakbanen

4.3.3.f Zelfklevende bitumen dakbanen


Bij deze dakbanen is de ondercoating zodanig
gemodiceerd (meestal SBS-compound), dat
na verwijdering van de kunststof stripfolie of het
siliconenpapier aan de onderzijde van de baan,
een spontane hechting aan de ondergrond ontstaat.

Bij wat lagere buitentemperaturen (de temperatuur van de ondergrond moet circa 15 C zijn)
is de kleeaag niet actief genoeg om spontaan
te verkleven en is toevoeging van wat warmte,
bij voorkeur door thermisch lassen, noodzakelijk.
Ook de houdbaarheid is nog beperkt (circa een
half jaar).

06950432_boek.indb 230

4.3.3.g Andere bitumen producten


Van bitumen worden ook andere producten
gemaakt, zoals:
1 bitumenoplossingen;
2 bitumenemulsies;
3 bitumenpastas;
4 bitumenlijmen;
5 vloeibare dakbedekking op bitumenbasis.

In deze subparagraaf worden de genoemde


materialen met hun toepassingen kort besproken.
1 Bitumenoplossingen
Bitumenoplossingen zijn samengesteld uit bitumen waaraan een verdampend oplosmiddel is
toegevoegd. Dunne oplossingen kunnen worden
verwerkt met een normale verfspuit; de dikkere

16-02-2006 11:40:14

4 PLATTE DAKEN

231

oplossingen met een borstel. Er zijn speciale


spuiten geconstrueerd die het mogelijk maken
ook dikkere bitumenoplossingen te verspuiten.

4 Bitumenlijmen
Koude bitumenlijmen worden in paragraaf 4.3.7
uitgebreid behandeld.

Toepassing
Om een betere hechting te krijgen tussen een
bitumen kleeaag en de onderconstructie (bijvoorbeeld steenachtige onderconstructies) wordt
een dunne oplossing aangebracht. Men noemt
deze toepassing een voorsmeerlaag. De aangebrachte voorsmeerlaag moet geheel droog zijn
voordat andere werkzaamheden daarop mogen
worden uitgevoerd.
Om een leislag te kleven wordt een wat minder
dunne bitumenoplossing verwerkt (daklak).
Toepassing is mogelijk op platte daken en op
hellende daken tot ongeveer 15 (gevaar van
afzakken in de zomer op steilere dakvlakken).

5 Vloeibare dakbedekking op bitumenbasis


Deze vloeibare dakbedekking bestaat uit een
mengsel van bitumenemulsie, waaraan synthetische rubbers (latex) zijn toegevoegd. De vloeibare dakbedekkingen worden over het algemeen
met behulp van spuitapparatuur aangebracht in
een laagdikte van circa 4 mm.

2 Bitumenemulsies
Bitumenemulsie is een koud verwerkbare hechtlaag, waarin het bitumen zeer jn verdeeld in
water als zwevende deeltjes voorkomt.
Toepassing
Bitumenemulsie wordt toegepast als voorsmeerlaag op enigszins vochtige steenachtige
onderconstructies op daken met een helling tot
maximaal 45. In tegenstelling tot bitumenoplossingen kan na het aanbrengen van een bitumenemulsie na ongeveer 15 minuten reeds op deze
voorsmeerlaag worden gewerkt.
3 Bitumenpastas
Bitumenpastas zijn oplossingen van bitumen,
een snel verdampend oplosmiddel en vulstoffen.
De dunnere pastas kunnen worden verspoten of
met de borstel worden uitgestreken. Bitumenpastas worden koud verwerkt en al naar gelang
zij dikker zijn, kunnen ze worden toegepast op
daken met een helling tot 25 45. Zij kunnen
met een troffel, plakspaan, plamuurmes of kitpistool worden aangebracht.
Toepassing
De dunnere pastas worden gebruikt als hechtlaag voor leislag. De dikkere soorten kunnen
voor (nood)reparaties en herstelwerkzaamheden
worden toegepast.

06950432_boek.indb 231

Toepassing
Deze dakbedekking is geschikt als onderhoudslaag op oude bedekkingen en kan ook samen
met een nieuwe laag dakbedekking worden aangebracht.
4.3.4 Uitvoering van bitumen
dakbedekkingen
4.3.4.a Opslag
Voor het opslaan van rollen gelden de volgende
regels:
de rollen moeten meestal staand worden
vervoerd en opgeslagen, de rollen moeten bij
voorkeur op een pallet (dus niet in de modder of
in een plas water) of op een houten vlonder worden opgeslagen;
rollen moeten worden afgedekt met een
plasticfolie;
in enkele gevallen staat op de wikkel vermeld
dat de rollen liggend moeten worden opgeslagen; dit mag niet hoger dan in drie lagen.

Bij de opslag op het dak moet de dakbedekker


rekening houden met de volgende punten:
dakrollen moeten op de sterkste delen van
het dak worden geplaatst, dus ter plaatse van
spanten, balklagen, liggers;
ten behoeve van de brandveiligheid dienen
de materialen verspreid over het dak te worden
opgeslagen; dit is ook gunstig omdat er tijdens
het werk zo min mogelijk getransporteerd hoeft
te worden van de opslag naar de werkplek.
4.3.4.b Voorsmeren
Steenachtige ondergronden moeten worden
voorzien van een voorsmeerlaag. Daardoor

16-02-2006 11:40:14

232

wordt de hechting tussen de dakconstructie en


de kleeaag van de dakrol vergroot.
Voorsmeren met een bitumenoplossing
Meestal bestaat een voorsmeerlaag uit een
bitumenoplossing, die goed dekkend, gelijkmatig en dun moet worden aangebracht met
bijvoorbeeld een luiwagen, een rubbertrekker
of met spuitapparatuur. Een aangebrachte bitumenoplossing moet goed drogen. Bij redelijke
weersomstandigheden is daarvoor ongeveer n
dag nodig.
Het is ook mogelijk de bitumenoplossing te verwerken met een spuit, waarbij er vooral op moet
worden gelet dat geen andere vlakken dan het te
behandelen dakvlak worden bespoten (eventueel
afschermen).
APP-dakbedekkingen
APP-dakbedekkingen mogen nooit met een
bitumenoplossing worden behandeld omdat
de oude dakbedekking daardoor wordt aangetast en een goede hechting met een nieuwe
laag dakbedekking in gevaar komt.

Voorsmeren met bitumenemulsie


Indien een steenachtige onderconstructie te
vochtig is om te kunnen voorsmeren met een
bitumenoplossing, kan een bitumenemulsie als
voorsmeerlaag worden toegepast. Na ongeveer
15 minuten wordt de bruine emulsievoorsmeerlaag zwart, waarna met het kleven van het thermisch isolatiemateriaal of een laag dakbedekking
kan worden begonnen.

4.3.4.d Leggen dakbanen

Richting van de banen


De richting waarin de baanstukken worden
gelegd is op platte daken altijd zo, dat met het
eerste baanstuk op het laagste punt van het dak
wordt begonnen (dus waar de afvoeren zijn geplaatst). De volgende baanstukken worden met
een overlap op deze baanstukken aangesloten.
Bij hellende daken worden de baanstukken altijd
van goot naar nok gelegd.
Bij de toepassing van een meerlaags bitumen
dakbedekkingssysteem dient de richting van de
dakbedekkingsbanen van de onderlaag altijd dezelfde te zijn als van de toplaag.
Verspringen van banen bij toepassing van
meer lagen dakbedekking
Bij een dakbedekkingssysteem dat uit verschillende lagen bestaat, moet worden opgepast dat
de overlappen van deze lagen niet op dezelfde
plaats boven elkaar komen te liggen. Hiervoor
zijn twee redenen:
1 men verkrijgt meer zekerheid dat geen water
via de naden onder de dakbedekking kan komen;
2 ongewenste verdikkingen worden voorkomen. Verdikkingen belemmeren meestal het
stromen van regenwater.

4.3.4.c Voorzieningen over naden van


platen
Losse stroken dienen te worden toegepast indien
de onderconstructie bestaat uit een plaatmateriaal en indien een dampremmende laag of een
eerste laag van een dakbedekkingssysteem partieel of volledig wordt gekleefd aan de onderconstructie. In een aantal gevallen treedt werking
op in de onderconstructie, waardoor het gevaar
groot is dat de gekleefde dampremmende laag
of dakbedekking ter plaatse van naden na
verloop van tijd gaat scheuren.
Figuur 4.65 Naden aanbranden

06950432_boek.indb 232

16-02-2006 11:40:15

4 PLATTE DAKEN

Breedte van overlappen


Overlappen van baanstukken moeten altijd zo
breed zijn, dat de zekerheid wordt verkregen
dat deze na het aan elkaar kleven, guur 4.65,
blijvend waterdicht zijn. Bitumen dakbedekkingsmaterialen worden gelegd met langsoverlappen
(dus de overlappen in de lengterichting van de
rol) van ten minste 70 mm en met dwarsoverlappen (dus de overlappen in de breedterichting
van de rol) van ten minste 100 mm breed. Soms
is op materialen in de fabriek al de breedte voor
de langsoverlap met behulp van krijtlijnen aangegeven.
Werkwijze
Bij de ontmoeting met een dwarsoverlap van
de onderliggende baan een hoekje wegsnijden ter grootte van de overlapping.
Eerst wordt baan A aangebracht, guur 4.66,
vervolgens wordt baan B gebrand met een
overlap van minimaal 70 mm op baan A. Van
tevoren is al een hoekje weggesneden, hoekje b,
en afgevloeid. Op de dwarsoverlap en op baan
A wordt baan C gebrand, waarvan het hoekje c
is weggesneden en afgevloeid. Op de banen B
en C wordt dan baan D gebrand. Bij eenlaagse
dakbedekkingssystemen moeten de overlappen
direct na het branden worden aangewalst.

233

4.3.4.e Verwerkingsmethoden
Bitumen dakbedekkingsmaterialen kunnen op de
volgende wijzen worden aangebracht:
1 met de brandmethode en op de dakrol aanwezige extra coatinglagen;
2 met de gietmethode en bitumen 110/30;
3 met koude bitumenkleefstof (koudkleven,
strijkmethode);
4 met zelfklevende dakrollen;
5 met de spuitmethode en bitumen/latexemulsie;
6 mechanisch bevestigd met thermisch gelaste
of gebrande naadverbinding;
7 losliggend met thermisch gelaste of gebrande
naden.

1 Brandmethode
In de praktijk wordt het overgrote deel van bitumen dakbedekkingen met een brander aangebracht (circa 85 tot 90%), guur 4.67.
Bij de rollen die met een brander kunnen worden verkleefd, zit op de rollen een extra dikke
bitumencoating (MEC = Met Extra Coating), die
door een brander moet worden verweekt en dan
de kleeaag vormt. Alleen dakbanen met een
MEC-zijde aan de onderzijde kunnen volgens de
brandmethode worden aangebracht.

De effectieve lasbreedte van de dwarsoverlap


is:
100 mm bij een tweelaags systeem;
150 mm bij een eenlaags systeem.

Figuur 4.67 Brandmethode

Figuur 4.66 Overlappen

06950432_boek.indb 233

2 Gietmethode
In de jaren zeventig en begin jaren tachtig was
de gietmethode de voornaamste verwerkingstechniek voor bitumen dakbedekkingsmaterialen.
Vooral het werken met gemineraliseerde toplagen leverde bijzonder fraaie daken op. Nu nog
wordt een klein deel van de dakbedekking met
bitumen geplakt.

16-02-2006 11:40:15

234

Bij de gietmethode wordt geblazen bitumen


door verwarming vloeibaar gemaakt in een ketel,
waarna door uitgieten de dakbedekkingsrol met
dit vloeibare bitumen onderling en op de ondergrond wordt gekleefd. Het is daarbij noodzakelijk
dat er voldoende bitumen voor de rol wordt
uitgegoten, zodat de rol volledig in het bitumen
wordt aangebracht, het vol en zat gieten,
guur 4.68.

Figuur 4.68 Gietmethode

3 Koudkleven (strijkmethode met koude bitumen


kleefstof)
Onder koudkleven verstaan we het met behulp
van koude kleefstof aanbrengen van bitumen
dakbedekkingsmaterialen. Dit kan gebeuren
door het aanbrengen van koude kleefstof over
het gehele oppervlak, guur 4.69.
Koude bitumenlijm kan een kleefstof zijn op
basis van oplosmiddelen of op emulsiebasis (vermengd met water). Koudkleven lijkt een voor de
hand liggende oplossing bij het verminderen van
brandgevaar. Voor het waterdicht maken van de
overlappen wordt daarom aanbevolen gebruik te
maken van hete lucht, thermisch lassen dus. Ook
hete lucht met een benodigde bedrijfstemperatuur van 600 700 C is echter in lang niet alle
gevallen volkomen brandveilig.
Bijzondere verwerkingsrichtlijnen bij het koudkleven zijn:
niet werken bij temperaturen lager dan 8 C;
de overlapping moet vervolgens met hete
lucht (handlasapparaat of lasautomaat) of met
een handbrander worden gekleefd en gelijkmatig worden aangedrukt.
4 Zelfklevende dakbanen
De belangstelling voor zelfklevende dakbanen
vindt, net als voor het koudkleven, zijn oorsprong in de brandveilige verwerking. Praktisch
gesproken bevinden de, meestal tweelaagse,
systemen waarin zelfklevende banen worden
toegepast zich nog in het experimentele stadium.
Bijzondere verwerkingsrichtlijnen bij het
aanbrengen van zelfklevende dakbedekking
zijn:
volkomen droge, zeer vlakke en stofvrije
ondergrond met een zeer goed afschot. Een met
speciale kunststoffolie afgewerkte ondergrond
verdient de voorkeur;
in het algemeen geldt dat zelfklevende banen
niet verantwoord kunnen worden aangebracht
bij buitentemperaturen lager dan +5 C. Bovendien moet de temperatuur van de ondergrond
boven 15 C zijn.

Figuur 4.69 Koudgekleefde dakbedekking

06950432_boek.indb 234

5 Spuitmethode
Met gespoten dakbedekkingen kunnen bestaande dakbedekkingen goed worden gereno-

16-02-2006 11:40:16

4 PLATTE DAKEN

235

veerd. Bij dit spuiten wordt een laag bitumenlatexemulsie aangebracht met in totaal een
gemiddelde dikte van 4 mm.

2 volledig gekleefd dakbedekkingssysteem;


3 partieel gekleefd dakbedekkingssysteem;
4 mechanisch bevestigd dakbedekkingssysteem.

6 Thermisch lassen
De overlappen van baanstukken kunnen bij
koudgekleefde systemen of nlaagse dakbedekkingssystemen worden gelast met behulp van
hete lucht. Dit kan zowel met een handlasapparaat als met de lasautomaat worden uitgevoerd. Bij gebruik van een handlasapparaat
moet de overlap worden aangedrukt met een
aandrukrol, guur 4.70. Bij de lasautomaat is een
aandrukrol aan het apparaat gebouwd, guur
4.71. De snelheid van lassen is afhankelijk van
ingestelde temperatuur, weersgesteldheid, materiaaleigenschappen en breedte van de lasmond.

1 Losliggend en geballast dakbedekkingsysteem


Een losliggend dakbedekkingssysteem moet gescheiden blijven van de ondergrond. Deze scheiding ontstaat door een eenzijdig gebitumineerde
onderlaag.
De eerste laag van een losliggend dakbedekkingssysteem moet strak worden gelegd met
langsoverlappen van 70 mm en dwarsoverlappen van 100 mm breedte. De overlappen van
een eerste laag worden nooit gekleefd, om
te voorkomen dat bij het aanbrengen van de
tweede laag plooien in de eerste laag ontstaan,
de ingedekte plooien.
2 Volledig gekleefd dakbedekkingssysteem
De eerste laag van een volledig gekleefd dakbedekkingssysteem moet strak worden gelegd
met langsoverlappen van 70 mm en dwarsoverlappen van 100 mm breedte. Voor het volledig
kleven komen de in paragraaf 4.3.4.e onder punt
1 tot en met punt 4 beschreven methoden in
aanmerking.

Figuur 4.70 Thermisch lassen

Figuur 4.71 Lasautomaat met aandrukrol

4.3.4.f Uitvoeringsrichtlijnen van


dakbedekkingssystemen
Afhankelijk van de bevestigingswijze zijn de
volgende dakbedekkingssystemen te onderscheiden:
1 losliggend en geballast dakbedekkingssysteem;

06950432_boek.indb 235

3 Partieel gekleefd dakbedekkingssysteem


Voor het partieel kleven van de dakbedekking
de in paragraaf 4.3.4.e besproken brandmethode toegepast. De eerste laag gebitumineerd geperforeerd glasvlies wordt losgelegd op
de ondergrond met de anti-klevende zijde naar
onderen. De toplaag wordt met verspringende
dwarsoverlappen in n arbeidsgang volgens de
brandmethode bevestigd aan de onderlaag en
via de perforaties aan de ondergrond.
Tijdens het branden moet zich vr de rol een
egale bitumenrups vormen. Tijdens het branden
moeten alle perforaties van de eerste laag geheel
worden gevuld, zodat een optimale hechting
aan de ondergrond tot stand wordt gebracht.
Deze methode is erg uitvoeringsgevoelig en
raakt in onbruik. Een nieuw type dakbaan is de
zogenoemde geproleerde dakbaan met aan de
onderzijde bitumenstrepen of bitumennoppen
die met een brander worden verweekt waardoor
ter plaatse van de strepen of noppen een hechting (circa 50%) met de ondergrond ontstaat.

16-02-2006 11:40:17

236

4 Mechanisch bevestigd dakbedekkingssysteem


Bij deze constructie wordt een laag n of tweezijdig (gemodiceerd) gebitumineerde polyestermat, met (boor)schroeven, inclusief drukverdeelplaten bevestigd in een daarvoor geschikte
onderconstructie, guur 4.72. Het aantal bevestigingsmiddelen moet bepaald zijn conform NEN
6702 en NEN 6707. Een onderconstructie van
geproleerde staalplaat laat geen willekeurig gekozen patroon toe.

Materialen
Uitsluitend dimensioneel stabiele materialen komen voor eenlaagse systemen in aanmerking. Dit
zijn dakbanen met een dimensionele vervorming
0,3%.
Overlappen
De overlappen worden thermisch gelast of vastgebrand. Het aandrukken van de overlappen
met een stalen aandrukwals is aan te bevelen in
verband met de sterkte van de overlapping. De
effectieve lasbreedte van de overlappen dient
minimaal 70 mm te bedragen.
4.3.4.h Dakbedekkingsdetails
Om gebouwen goed en blijvend waterdicht te
krijgen, is het dakbedekkingsdetail een belangrijk onderdeel. Onder een dakbedekkingsdetail
wordt verstaan de waterdichte aansluiting van
de dakbedekking bij dakranden, opstanden,
nokken, killen, hoekkepers, goten, dilatatievoegen, afvoerbakken en ontluchtingskokers.
Om dakdetails die veel voorkomen eenvoudig
te kunnen onderscheiden, wordt een coderingssysteem gehanteerd dat begint met letters die
verwijzen naar de volgende groepsindeling:

Figuur 4.72 Mechanische bevestiging

4.3.4.g Uitvoeringsrichtlijnen voor


eenlaagse dakbedekkingssystemen
Afhankelijk van de bevestigingswijze zijn de
volgende eenlaagse dakbedekkingssystemen te
onderscheiden:
1 volledig gekleefd;
2 partieel gekleefd;
3 mechanisch bevestigd.

Bij losliggende systemen geldt de ballastlaag als


verankering.

06950432_boek.indb 236

Groepsindeling
DR
= dakranden;
OS
= opstanden;
DIL
= dilatatievoeg;
COM = compartimentering;
HWA = hemelwaterafvoer;
DV
= doorvoer;
DRL = dampremmende lagen.
Vervolgens wordt met twee cijfers het volgnummer aangegeven, en daarachter wordt met
n letter de toe te passen materiaalsoort aangegeven.
Materiaalsoort
M = baanvormig bitumineus op basis van
gemodiceerd bitumen;
K = baanvormig kunststof;
L = vloeibaar aangebrachte dakbedekking;
A = gietasfalt;
B = baanvormig bitumineus op basis van
geblazen bitumen;
Z = baanvormig bitumineus zelfklevend.

16-02-2006 11:40:17

4 PLATTE DAKEN

Voorbeeld
VB-detail DR 01 M betreft een dakranddetail
voor gemodiceerde bitumen dakbedekking
afgewerkt met een aluminium trim.

Bij de constructie van dakbedekkingsdetails zijn


van belang:
kimxatie;
brandveiligheidsaspecten;
inplakken van plakplaten;
randen en opstanden;
aanbrengprincipe randstroken.
Kimxatie
Zowel partieel gekleefde als volledig gekleefde
dakbedekkingssystemen dienen altijd te worden
toegepast in combinatie met kimxatie. Onder
kimxatie wordt verstaan een mechanische
bevestiging ter plaatse van de dakranden
h.o.h. maximaal 250 mm of ter plaatse van de
dakranden minimaal n rij daktegels (afmeting
ten minste 500 500 60 mm of
600 400 60 mm). De breedte van de tegelrij
dient ten minste 500 mm te bedragen.
Brandveiligheidsaspecten
Bij afvoeren en doorvoeren moet over een
oppervlak van circa 1 m2 onbrandbare isolatie
worden toegepast. Mastiekribben toegepast bij
schuine opstanden moeten onbrandbaar zijn. Bij
onderconstructies waar sprake is van spleten en
kieren en bij opgaand gevelwerk met brandbare
bouwmaterialen dient men niet met open vuur
te werken.
Inplakken van plakplaten
Voordat wordt begonnen met de tweede laag
dakbedekking, moeten in de eerste laag alle
hemelwaterafvoeren en ontluchtingen zijn
afgesneden en de plakplaten zijn geplaatst en
ingeplakt, guur 4.70. In geval van eenlaagse
en partieel gekleefde dakbedekking moeten
alle plakplaten van hemelwaterafvoeren tussen
twee gesloten lagen dakbedekking worden aangebracht. Dit betekent dat bij plakplaten van
hemelwaterafvoeren altijd een ongeveer 1 m2
volledig gesloten laag dakbedekkingsmateriaal
onder de plakplaat moet worden aangebracht.
Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat, bij
een eventuele lekkage, water onder de dak-

06950432_boek.indb 237

237

bedekking in het gebouw komt. Bij hemelwaterafvoeren is het daarom noodzakelijk dat de dakconstructie over een oppervlak van circa 1 m2
10 mm verdiept is gemaakt. Bij toepassing van
thermische isolatieplaten kan dit plaatsvinden
door over dat oppervlak dunnere isolatieplaten
toe te passen.
Randen en opstanden
De hoogte van de dakranden moet minimaal
120 mm bedragen, gerekend vanaf de kim. Bij
een omgekeerd dak geldt bovenkant isolatie. De
hoogte van alle overige opstanden moet hoger
zijn. Is dit niet mogelijk, dan moeten in de dakrand overlopen worden aangebracht.
Uit windbelastingsberekeningen van geballaste
daken kunnen afhankelijk van de berekende
windbelasting aanvullende eisen aan de dakrandhoogte worden gesteld.
De nek (= bovenkant van een dakopstand) en de
kim (= onderzijde van een dakopstand) moeten
altijd worden voorzien van ten minste twee
lagen met een drager van polyestermat. De
afwerking van een dakopstand vindt plaats met
een topstrook van gemodiceerd gebitumineerde polyestermat. Haakse hoeken verdienen
de voorkeur.
Aanbrengprincipe randstroken
De randstroken kunnen op verschillende manieren aansluiten bij dakranden en opstanden. In
guur 4.73-1 is het basisprincipe bij meerlaagse
dakbedekkingssystemen weergegeven, in guur
4.73-2 het basisprincipe bij eenlaagse dakdebekkingssystemen.
4.3.5 Kunststof dakbedekkingen
4.3.5.a Soorten kunststof dakbedekkingen
Met kunststoffen worden materialen bedoeld die
kunstmatig zijn vervaardigd. Door chemische
productieprocessen worden moleculen aan
elkaar verbonden. Voor kunststof dakbedekkingsmaterialen wordt een speciaal soort moleculen,
genaamd monomeren, aan elkaar gekoppeld. Dit
koppelen van monomeren noemt men polymerisatie.

Door de verregaande beheersing van het


polymerisatieproces en de vele mogelijke combi-

16-02-2006 11:40:18

238

Werkwijze
Bij meerlaags systeem
a een randstrook aanbrengen van voorzijde
dakrand of bovenzijde opstand tot ruim op
het dakvlak (minimaal 100 mm);
b de eerste laag van het dakbedekkingssysteem aanbrengen tot strook a;
c de toplaag van het dakbedekkingssysteem
aanbrengen tot in de kim en kleven op strook a.

Bij eenlaags systeem


a een randstrook aanbrengen van voorzijde
dakrand of bovenkant opstand tot ruim op het
dakvlak (minimaal 100 mm);
b de dakbedekkingslaag aanbrengen tot in
de kim en kleven op strook a.

Figuur 4.73 Kimconstructie van meerlaagse en eenlaagse dakbedekking

naties tussen moleculen is het mogelijk om een


groot aantal kunststoffen te vervaardigen met
sterk uiteenlopende eigenschappen.
Voor kunststof dakbedekkingen zijn met name
drie hoofdgroepen van belang. Dit zijn achtereenvolgens:
1 thermoplasten (plastomeren);
2 elastomeren;
3 thermoharders (duromeren).
1 Thermoplasten
Dit zijn kunststoffen die zich door warmte en
druk plastisch laten vervormen. Bij lagere temperaturen dan de vervormingstemperatuur worden
deze kunststoffen vormvast. Bij het verhogen
van de temperatuur laten deze kunststoffen zich
opnieuw vervormen. De moleculen worden dan
beweeglijker, waardoor de kunststof zich allereerst taai en vervolgens rubberachtig gaat gedragen, guur 4.74.
De verwerkingstechnieken van thermoplasten
richten zich met name op de plastische eigenschappen van de moleculen, waarbij door verhoging van de temperatuur de thermoplastische kunststof gaat verweken. Door druk uit te
oefenen op de verweekte kunststof van twee
kunststof dakbanen kunnen moleculen in elkaar
worden gedrukt waarbij een nieuwe homogene
las ontstaat. Soms wordt de beweeglijkheid van
de moleculen bevorderd door aan de kunststof
weekmakers toe te voegen.

06950432_boek.indb 238

Binnen de hoofdgroep van de thermoplastische


dakbanen is een breed scala aan producten op
de markt. Zo behoren PVC, CPE, PIB, ECB tot de
groep thermoplasten. Van deze groep worden
slechts twee producten, die name voor Nederland van belang zijn, nader behandeld. Dit betreffen achtereenvolgens PVC en ECB, zie paragraaf 4.3.5.c en 4.3.5.d.
2 Elastomeren
Elastomeren vervormen evenals thermoplasten
ook door warmte en druk, maar krijgen door het
optredend vulkanisatieproces een blijvende vorm.
In het vulkanisatieproces worden de moleculen
onder invloed van druk en warmte aan elkaar gekoppeld. Bij dit proces ontstaan, in tegenstelling
tot bij de thermoplasten, ook dwarsverbindingen
tussen de molecuulketens, guur 4.75. Hierdoor
verkrijgen de elastomeren na vulkanisatie elastische eigenschappen: bij het trekken rekt het
materiaal uit, waarna het weer terugkeert in de

Figuur 4.74 Moleculenstructuur thermoplasten

16-02-2006 11:40:19

4 PLATTE DAKEN

Figuur 4.75 Moleculenstructuur elastomeren

Figuur 4.76 Moleculenstructuur thermoharders

oorspronkelijke vorm. Door de dwarsverbindingen tussen de molecuulketens kunnen elastomeren ook als ongewapende dakbaan worden
aangebracht.
Na vulkanisatie kunnen de dwarsverbindingen
niet worden opengebroken, zodat hechting van
twee elastomere dakbanen aan elkaar veelal
geschiedt met een hulpmiddel (lijm, thermoplastische tape). EPDM en CSM behoren tot de
groep elastomeren. We besteden aandacht aan
EPDM. Omdat natuurrubber ook tot deze groep
behoort, noemt men elastomeren vaak rubbers.
3 Thermoharders
Voor wat betreft de kunststoffen is nog sprake
van een derde groep, de zogenoemde thermoharders, maar deze is voor de kunststof dakbanen zlf niet van belang.
Dat neemt niet weg dat diverse producten, zoals
kunststof doorvoeren (bijvoorbeeld gullys) en
lichtkoepelopstanden, die beide tot de thermoharders kunnen behoren, van belang zijn voor
dakbedekkingsconstructies.
Thermoharders zijn door de blijvende glasachtige structuur van de moleculen niet vervormbaar of lasbaar, guur 4.76.

06950432_boek.indb 239

239

4.3.5.b Eigenschappen van kunststof dakbedekkingsmaterialen


Ondanks het feit dat de eigenschappen van
thermoplastische en elastomere kunststof dakbanen onderling sterk kunnen verschillen, zijn in
het algemeen de volgende eigenschappen voor
kunststof dakbanen te noemen:
een hoge vermoeidheidsweerstand die, in
combinatie met een hoge treksterkte, de dakbedekking in staat stelt de werkingen en bewegingen van de onderliggende dakconstructie
binnen bepaalde grenzen op te vangen;
temperatuur heeft slechts geringe invloed op
de mechanische eigenschappen;
meestal een goede UV- en ozonbestendigheid;
meestal eenvoudig te vervormen (grote
vervormbaarheid);
door het tamelijk gladde oppervlak vrij eenvoudig te reinigen. Verontreinigingen hechten
zich relatief minder snel;
de verwerking is over het algemeen vrij
schoon. Bovendien is het gebruik van een open
vlam bij de meeste kunststof dakbanen niet
noodzakelijk of zelfs ongewenst;
met name bij zeer licht ontworpen dakconstructies is het lage gewicht een voordeel;
enkele kunststof dakbanen zijn prefabriceerbaar, dat wil zeggen dat grote vliezen (of membranen) van tevoren worden gemaakt en in zn
geheel over een dakconstructie kunnen worden
getrokken.
4.3.5.c PVC (weekgemaakt polyvinylchloride)
Van de kunststof dakbanen is PVC de meest
toegepaste kunststof. Aan deze PVC wordt een
weekmaker toegevoegd. Deze toevoeging is
noodzakelijk, omdat PVC in zuivere toestand
hard en bros is.

PVC-dakbanen zijn leverbaar met drager, met


cachering of als ongewapende dakbaan. In
gewapende uitvoering komen zowel dragers van
glasweefsel als van polyesterweefsel voor. De
dakbanen met een glasweefsel drager zijn over
het algemeen vormstabieler dan de dakbanen
met een polyester wapening.
PVC-dakbanen zijn verkrijgbaar in vele kleuren.
In enkele gevallen kan de kleurechtheid een

16-02-2006 11:40:19

240

probleem zijn. Mede om die reden wordt veelal


de standaardkleur lichtgrijs toegepast.
De minimale dikte van PVC-dakbanen bedraagt
1,2 mm. De breedte van PVC-dakbanen varieert
sterk: breedtes van circa 100 mm tot 3000 mm
zijn in de handel verkrijgbaar.
Voor de uitvoering van PVC-dakbanen zijn
speciale hulpstukken leverbaar, zoals doorvoeren,
binnen- en buitenhoeken en PVC-gecacheerde
foliestaalplaat (trim).
Specieke eigenschappen pvc-dakbanen
PVC-dakbanen zijn door de thermoplastische
eigenschappen van het materiaal bijzonder goed
aan elkaar te verbinden. Door de goede vervormbaarheid kunnen complexe detailleringen waterdicht worden ingewerkt. Andere positieve eigenschappen zijn:
hoge vermoeidheidsweerstand;
goede mechanische eigenschappen;
goede uv- en ozonbestendigheid;
door het tamelijk gladde oppervlak vrij eenvoudig te reinigen;
schone verwerking;
geen gebruik van een open vlam;
laag gewicht.
De meeste in de handel verkrijgbare pvc-dakbanen zijn niet bitumenbestendig. Over het
algemeen is PVC goed bestand tegen chemicalin, maar wordt het daarentegen aangetast
door organische oplosmiddelen (benzine en alle
andere producten verkregen uit aardolie). Er
bestaan ook bitumenbestendige PVC-dakbanen
die rechtstreeks zijn toe te passen op oude bitumen daken. De bitumenbestendige PVC dakbanen zijn leverbaar in zowel een ongewapende
uitvoering als een met polyestermat gecacheerde
uitvoering en zijn met bitumen kleefstof te
kleven.
4.3.5.d ECB (ethyleen copolymerisaat
bitumen)
ECB bevat naast bitumen meer dan 50% kunststof en wordt daarom als kunststof dakbedekkingsmateriaal beschouwd.

ECB-dakbanen zijn van een wapening voorzien,


al dan niet met een cacheerlaag. De wapening
bestaat meestal uit een glasvliesdrager. Soms is

06950432_boek.indb 240

de ECB-dakbaan uitgevoerd met een cacheerlaag


van polyestermat.
De kleur van ECB-dakbanen is meestal zwart. De
bovenzijde van de dakbanen is van een motief
voorzien en eenvoudig te reinigen. De minimale
dikte van de toegepaste dakbanen bedraagt
2,0 mm. De breedte van ECB-dakbanen is
leverancier/fabrikaatafhankelijk.
Kenmerkende eigenschappen
ECB is een materiaal met thermoplastische eigenschappen. Bij hoge temperaturen gaat de ECB
vloeien en neemt na afkoeling een nieuwe vorm
aan. De voordelen van ECB-dakbanen zijn de
eenvoudige verwerking, een goed te reinigen
oppervlak en de mogelijkheid het product met
bitumen volledig op een ondergrond te kleven,
mits de baan voorzien is van een cacheerlaag
van polyestermat. Bovendien kent ECB een grote
bestendigheid tegen zuren n is het wortelvast,
waardoor het bijzonder geschikt is voor
begroeide daken. Minder gunstige eigenschappen zijn onder meer de geringe weerstand tegen
statische en dynamische belastingen.
Bij ECB-dakbanen kan evenals bij onafgewerkt
bitumen zogeheten bitumencorrosie optreden.
De toepassing van zink en koper in het afvoersysteem dient derhalve voorkomen te worden.
4.3.5.e EPDM (ethyleen propyleen dieenmonomeer)
In principe worden EPDM-dakbanen ongewapend verwerkt. Dat neemt niet weg dat er
diverse fabrikanten zijn die de dakbanen met
een drager of cachering leveren. De kleur is bijna
altijd zwart/grijs. De EPDM-dakbanen worden
geleverd in een dikte van 1,0 tot 2 mm.

Kenmerkende eigenschappen
Van de elastomeren is de EPDM-dakbaan de
meest toegepaste en dus de meest bekende
elastomere kunststof dakbaan. Het materiaal is
buitengewoon goed bestand tegen ultraviolette
inwerking. Het materiaal is sterk elastisch. Het materiaal is elastisch van circa 40 C tot +100 C.
EPDM is in principe bitumenbestendig en
bestand tegen worteldoorgroei. Gesteld kan
worden dat EPDM goed bestand is tegen zure
regen en vele door de industrie veroorzaakte ver-

16-02-2006 11:40:20

4 PLATTE DAKEN

ontreinigingen, alsook tegen diverse chemische


en biologische invloeden. EPDM is in principe
niet bestand tegen bepaalde koolwaterstoffen,
zoals benzine, tolueen, minerale olin, terpentine
en dergelijke.
4.3.5.f Overige kunststof dakbedekkingsmaterialen
Behalve PVC, EPDM en ECB zijn er ook andere
kunststof dakbedekkingsmaterialen op de markt.
Hoewel hun marktaandeel gering is, willen we
deze soorten toch kort noemen:
1 TPO/TPE;
2 PIB (polyisobutyleen);
3 PEC (gechloreerd polyethyleen);
4 CSM (gechloreerd sulfoneerd polyethyleen);
5 E/VAC (ethyleen/vinylacetaat copolymeer).

1 TPO/TPE
TPO is de afkorting van thermoplastische polyolenen, ook wel exibele polyolenen genoemd
(FPO). TPE is de afkorting van thermoplastische
elastomeren ofwel thermisch lasbare polyolenen met elastisch gedrag. Polyolenen is een
verzamelnaam van kunststoffen op basis van polyethyleen (PE) of polypropyleen (PP). Ook een
materiaal als APP behoort tot de polyolenen.
In het algemeen zijn in relatie tot de verwerking
de PE-typen soepeler en daardoor gemakkelijker
te verwerken. De PP-typen zijn wat stijver maar
hebben in het algemeen iets betere mechanische eigenschappen. Het temperatuurbereik
waarbinnen de lasverbinding tot stand komt is
van TPE-dakbanen het grootst. Het zogenoemde
lasvenster bevindt zich tussen 360 C en 600 C.
De meerderheid van de op de markt gebrachte
TPO-dakbanen vallen onder de PP-typen. Van
dat type is bekend dat het gevoelig is voor oxidatie, hetgeen zich vooral bij lagere temperaturen kan manifesteren. Dit kan gevolgen hebben voor de lasbaarheid. De PE-typen kunststof
zijn gevoeliger voor lineaire uitzetting, hetgeen
bij hogere temperaturen kan leiden tot plooivorming.
2 PIB (polyisobutyleen)
PIB is een thermoplast. PIB-dakbanen zijn gecacheerd met polyestermat. PIB-dakbedekkingssystemen bezitten een gunstig brandgedrag en
zijn goed bestand tegen uv-straling. De damp-

06950432_boek.indb 241

241

diffusieweerstand van PIB is relatief hoog. PIBdakbedekkingssystemen dienen, ook ter plaatse
van de lasverbindingen, een ononderbroken
cacheerlaag te bevatten. PIB-dakbanen kunnen
met bitumen producten aan de ondergrond
worden bevestigd.
3 PEC (gechloreerd polyethyleen)
Ook PEC is een thermoplast. Aan PEC hoeven
geen weekmakers toegevoegd te worden. Voor
het overige lijkt de samenstelling van PECdakbanen veel op die van pvc-dakbanen. Vanwege de afwezigheid van weekmakers is PEC
bitumenbestendig en vertoont het bij gebruik in
dakbedekkingssystemen ook geen krimp ten
gevolge van weekmakerverlies.
4 CSM (gechloreerd sulfoneerd polyethyleen)
CSM is een elastomere kunststof. CSM-dakbanen
zijn voorzien van een cachering of van een polyesterwapening. CSM-dakbedekkingssystemen
zijn goed bestand tegen uv-straling en bezitten
een gunstig brandgedrag. Mits de dakbanen niet
te oud zijn, kunnen de naden thermisch worden
gelast.
5 E/VAC (ethyleen/vinylacetaat copolymeer)
E/VAC is een thermoplast waaraan geen weekmakers zijn toegevoegd. E/VAC-dakbanen worden ongewapend (homogeen) geleverd of voorzien van een cacheerlaag van polyestermat. Door
de afwezigheid van weekmakers zijn E/VACdakbanen bitumenbestendig. Ook de toepassing
komt overeen met (bitumenbestendige) PVCdakbanen.
4.3.5.g Codering kunststof dakbanen
Om kunststof dakbanen te kunnen herkennen is
er voor deze materialen tevens een codering ontwikkeld, guur 4.77.
4.3.5.h Keuze
Het maken van een verantwoorde keuze tussen
de verschillende kunststof dakbanen onderling
is niet eenvoudig. Bij esthetisch belangrijke dakvlakken scoort een pvc-dakbaan, mits goed uitgevoerd, hoog. In een tamelijk agressieve omgeving, bijvoorbeeld in een industrile omgeving,
scoort een CSM-dakbaan hoog. In algemene zin
is CSM behoorlijk duurzaam. Daarentegen ver-

16-02-2006 11:40:20

242

00

Soort kunststof (1 cijfer)


1 = PVC, niet-bitumenbestand
2 = PVC, bitumenbestand
3 = PEC, PEH
4 = PIB
5 = ECB
6 = EPDM
7 = CSM
8 = E/VAC
9 = andere
Soort drager (1 cijfer)
0 = geen
1 = polyesterweefsel
2 = glasweefsel/legsel
3 = polyestermat
4 = polyesterweefsel + glasvlies
5 = glasvlies
6 = polyestermat + glasweefsel/legsel
9 = andere
Kwaliteitsklasse (letter)
A = klasse A
Afwerking (2 cijfers, afwerking bovenzijde voorop)
0 = geen
1 = polyestermat
2 = glasvlies
3 = glasvlies + polyesterweefsel/legsel
4 = TPE (thermoplastisch elastomeer)
5 = TPE + SBS
9 = andere
Figuur 4.77 Codering kunststof dakbanen

dient bij minder sterke esthetische overwegingen


en hoge eisen aan de duurzaamheid een EPDMdakbedekking toepassing, zeker als sprake is van
eenvoudige dakvormen met weinig onderbrekingen. In dat geval is een EPDM-membraan
de vrijwel ideale oplossing.
4.3.6 Verwerking van kunststof dakbanen

voor de toe te passen kunststof dakbedekking.


Gesteld kan worden dat meer dan bij bitumen
dakbedekking kleine oneffenheden zich vrijwel
direct zeer duidelijk aftekenen in de dakbedekking en zelfs tot beschadiging kunnen leiden.
Omdat veelal sprake is van een eenlaagse dakbedekking, dient de ondergrond voldoende
drukvastheid te bezitten.

4.3.6.a Algemene eisen


Vlakheid en voldoende draagvermogen van de
ondergrond zijn uiteraard van belang voor alle
dakbedekkingssystemen en derhalve eveneens

In principe is het mogelijk om een kunststof


dakbedekking aan te brengen op de gebruikelijke isolatiematerialen, mits de drukvastheid
voldoende hoog is. Uiteraard dient daarbij de

06950432_boek.indb 242

16-02-2006 11:40:20

4 PLATTE DAKEN

samenstelling van de toe te passen isolatiematerialen te zijn afgestemd op de betreffende


kunststof dakbanen.

243

PVC-dakbanen, niet bitumenbestand


Bij homogene PVC-dakbanen dient altijd een
lineaire kimxatie te worden toegepast (foliestaalplaat), guur 4.78-1.
Bij PVC-dakbanen met een drager van polyesterweefsel of een cacheerlaag van polyestermat
dient altijd kimxatie volgens guur 4.78-2 te
worden toegepast. Bij PVC-dakbanen met een
drager van glasweefsel of glasvlies hoeft geen
kimxatie te worden toegepast.
EPDM-dakbanen
EPDM-dakbanen dienen tegen opstanden en op
het dakvlak naast de opstanden over een breedte
van minimaal 100 mm te worden gekleefd.
EPDM-dakbanen of -membranen dienen tegen
alle opstanden en op het dakvlak naast de opstand en op het dakvlak naast de opstand over
een breedte van minimaal 100 mm te worden
gekleefd met een daarvoor geschikte kleefstof,
guur 4.78-3.
Maatregelen ter voorkoming van
opwaaien tijdens de uitvoering
Kunststof dakbanen moeten vooral in losliggende maar ook in mechanisch bevestigde
systemen per werkproductie zodanig worden
voorzien van ballast, dat af- of opwaaien van de
dakbanen wordt voorkomen. Als zodanig dient
bij mechanisch bevestigde systemen te worden
gelet op het tunneleffect. Onder het tunneleffect wordt verstaan: het door de wind opwaaien van een kunststof dakbedekkingsbaan
tussen twee rijen mechanische bevestigingsmiddelen. Mede om die reden wordt bij diverse
kunststof dakbedekkingsbanen tevens een

06950432_boek.indb 243

Kimxatie
Nagenoeg alle kunststof dakbanen dienen in de
kimmen aanvullend te worden bevestigd conform n van de volgende principes, afhankelijk
van de betreffende fabrikant/leverancier. Deze
kimxatie is bedoeld als extra weerstand tegen
pelkracht ingeval van windbelasting en weerstand tegen verschuivingen als gevolg van krimp
van de dakbanen.


Figuur 4.78 Kimxatie kunststof daken

mechanische bevestiging ter plaatse van de


dwarsoverlappen aangebracht.
4.3.6.b Verwerkingsrichtlijnen PVC
In algemene zin zijn PVC-dakbanen goed te verwerken. Vooral in detailaansluitingen komt dit
aspect naar voren.

Bevestiging aan de onderconstructie


In principe worden PVC-dakbanen zowel in losliggend geballaste als in mechanisch bevestigde
dakbedekkingssystemen als gekleefd toegepast.
Bij vrijwel alle PVC-dakbanen is kimxatie noodzakelijk. Bij losliggende geballaste systemen, dus

16-02-2006 11:40:21

244

ook bij een omgekeerd dak, dient rekening te


worden gehouden met een kans op verhoogd
weekmakerverlies als gevolg van de inwerking
van micro-organismen. Om weekmakerverlies
tegen te gaan mag oud grind van bitumen dakbedekkingssystemen niet worden gebruikt op
nieuwe PVC-dakbanen.
Naadverbinding
De naadverbinding van PVC-dakbanen kan geschieden door:
1 thermisch lassen;
2 vloeistof lassen met lasvloeistof THF, met een
eventuele nabehandeling met vloeibare folie.
1 Thermisch lassen
Bij het thermisch lassen wordt gebruikgemaakt
van een zogenoemde heteluchtstroom die de
overlappen van de PVC-dakbanen verweekt. Bij
het thermisch lassen dient voor wat betreft de
lasautomaat een temperatuur van circa 600 C te
worden aangehouden.
2 Vloeistof lassen
Met THF (tetra-hydra-furaan) wordt de folie
enigszins opgelost, guur 4.79, waarna na
aandrukken een homogene verbinding kan
worden gerealiseerd. Het aanbrengen van THF
geschiedt met een kwast of een reservoirkwast,
waarbij de banen in de naadoverlapping in de
lengterichting worden ingestreken. Hierbij
dienen beide te verbinden kanten gelijktijdig te
worden bevochtigd. Hierna worden zandzakjes
aangebracht, waardoor constante druk op de las
wordt uitgeoefend. Vervolgens wordt de naadverbinding gecontroleerd en waar nodig met
behulp van een handlasapparaat nabehandeld.

Figuur 4.79 Vloeistof lassen

Figuur 4.80 Naadverbinding ECB met hete lucht

Sealen (of afzegelen)


Door enkele fabrikanten/leveranciers wordt
geadviseerd om na uitvoering van de las en
na het controleren, de las met behulp van
vloeibare folie af te werken: het zogenoemde
afzegelen of sealen. Dit vindt plaats om te
voorkomen dat bij dakbedekkingsbanen die
zijn voorzien van een drager, via de las vocht
bij de drager komt.

06950432_boek.indb 244

4.3.6.c Verwerkingsrichtlijnen ECB

Bevestiging aan de onderconstructie


De verwerking van ECB-dakbanen is relatief
eenvoudig. ECB-dakbedekkingen kunnen in losliggend geballaste, mechanisch bevestigde,
partieel en volledig gekleefde systemen worden
toegepast. Hechting aan de ondergrond is met
warm bitumen goed mogelijk. Mede om deze
reden is het zeer goed mogelijk ECB-dakbanen
als toplaag toe te passen in een meerlaags bitu-

16-02-2006 11:40:22

4 PLATTE DAKEN

245

mineus systeem. Als zodanig komt de verwerking


van ECB in grote lijnen overeen met de verwerking van baanvormige bitumen dakbedekkingsbanen.

perkt, moet men zich realiseren dat de in diverse


kleefmiddelen toegepaste oplosmiddelen wel tot
mogelijke branduitbreiding aanleiding kunnen
geven.

Naadverbinding
De naadverbinding wordt altijd gerealiseerd met
hete lucht, guur 4.80.

4.3.7.a Methodieken
Op basis van de huidige stand der techniek zijn
voor wat betreft de aanbrengmethode van koudkleven de volgende methodieken bij bitumen
dakbedekkingssystemen mogelijk:
1 het volledig koudkleven van bitumen materialen, waarbij de overlappen met een brander of
handlasapparaat worden verkleefd (in feite is dan
nog steeds sprake van open vuur en derhalve
van een brandrisico);
2 het aanbrengen van dakbedekking bij de dakranden, opstanden en doorbrekingen met een
koude kleefstof al dan niet aanvullend voorzien
van een mechanische bevestiging (uit onderzoek
blijkt dat de meeste dakbranden ontstaan bij
detailleringen, derhalve wordt met deze methodiek het brandrisico belangrijk beperkt), guur
4.81;
3 het aanbrengen van zelfklevende dakbedekkingsbanen met thermisch gelaste overlappen.

4.3.6.d Verwerkingsrichtlijnen EPDM

Bevestiging aan de ondergrond


EPDM-dakbanen kunnen aan de ondergrond
worden bevestigd als losliggend geballaste,
mechanisch bevestigde of gekleefde systemen.
Bij het mechanisch bevestigde systeem bestaan
systemen om het membraam aan de ondergrond te bevestigen zonder dat het membraan
behoeft te worden geperforeerd. In dat geval
wordt gebruikgemaakt van speciale bevestigingsmiddelen. Ook wordt bij het samenstellen van de
membranen, door de plaats van vulkanisatie van
de banen, een losse ap gerealiseerd waarin
mechanische bevestigers onderling kunnen worden geplaatst.
Naadverbindingen
Het maken van duurzaam waterdichte naadverbindingen is bij EPDM niet eenvoudig en
vraagt speciale technieken en een grote zorgvuldigheid. Afhankelijk van het product worden
bij EPDM de naadverbindingen op de volgende
wijze gerealiseerd:
vulkanisatie bij prefab-membranen;
vulkanisatie op de werkplek.
contactlijm/kitverbinding;
acrylaatlijmverbinding;
thermisch lassen (EPDM) dakbanen met een
cacheerlaag van SBS-gemodiceerd bitumen);
zelfklevende tape op basis van butylrubber;
lasvloeistof.
4.3.7 Koudlijmen
Mede met het oog op het beperken van brandrisicos zijn de koude kleeftechnieken in de dakbedekkingsbranche de laatste jaren in opmars.
Het koudkleven wordt daarbij zowel bij bitumen
dakbedekkingsbanen als bij kunststof dakbanen
toegepast. Hoewel het brandrisico door het
uitsluiten van open vuur belangrijk wordt be-

06950432_boek.indb 245

Figuur 4.81 Aanbrengen van koude bitumen kleefstof ter


plaatse van details

4.3.7.b Kleefmiddelen
Onder de kleefmiddelen binnen het koudkleven
in het bitumen dakbedekkingsconstructies
verstaan we het aanbrengen met respectievelijk:
1 een koude bitumen kleefstof;
2 een zelfklevende bitumen dakbaan;
3 een eencomponent PUR-daklijm.

16-02-2006 11:40:22

246

Voor alle gekleefde systemen geldt dat een werkelijk droge onderconstructie of ondergrond is
vereist. Voor PUR-lijm is een vochtige ondergrond in zoverre niet van belang dat het vocht
moet kunnen worden verdrongen. Het gebruik
van PUR-daklijmen is binnen de groep van koudlijmen de meestgebruikte methode.
4.3.7.c Aandachtspunten koudlijmen
Voor alle kleeftechnieken geldt met het oog op
het koudkleven in het bijzonder dat moet worden gelet op de volgende punten:
1 in de eerste plaats is een schone vetvrije ondergrond een vereiste. Juist omdat niet wordt voorgesmeerd dienen losse delen, zoals stof, cementsluier, enzovoort te worden verwijderd;
2 de temperatuur en luchtvochtigheid zijn van
grote invloed op de kwaliteit van de lijmverbinding: in zn algemeenheid geen temperaturen beneden de 5 C en bij voorkeur niet
beneden de 7 C;
3 tijdens het ontwikkelen van de aanvangshechting moet dynamisch belasten van de lijmverbinding (bijvoorbeeld door belopen) worden
voorkomen;
4 zoals bij zoveel eencomponentlijmen is bij
bepaalde koudkleeftechnieken de houdbaarheid
beperkt.
4.3.8 Dampremmende lagen of sluitlagen
Als uit een bouwfysische berekening blijkt dat
een dampremmende laag noodzakelijk is, dient
een dergelijke laag uiterst zorgvuldig te worden
aangebracht. Dat betekent dat bij alle aansluitingen en doorvoeren een luchtdichte aansluiting moet worden gerealiseerd. Een dampremmende laag of sluitlaag behoort altijd bij
dakranden en dakopstanden te worden doorgezet tot minimaal 50 mm boven de isolatie.
De toepassing van dampremmende lagen wordt
op steenachtige ondergronden in de nieuwbouw
zonder meer noodzakelijk geacht, omdat anders
door het relatief vele bouwvocht vervelende
condensatieproblemen kunnen ontstaan. Een en
ander betekent dat bij de gebruikelijke onderconstructie van een losliggend geballast systeem
vrijwel altijd een dampremmende laag zal moeten worden toegepast.

4.3.8.a Materialen toe te passen als


dampremmende laag
Als dampremmende laag komen in de huidige
bouwpraktijk voor dakconstructies de volgende
materialen in aanmerking:
1 gebitumineerd glasvlies;
2 gebitumineerde polyestermat;
3 PE-folie;
4 gebitumineerd aluminiumfolie.

1 Gebitumineerd glasvlies
Toepassing van een gebitumineerd glasvlies
is mogelijk bij steenachtige ondergronden en
houtachtige ondergronden. Juist omdat dampremmende lagen ook vaak dienst doen als zogenoemde noodlaag, wordt een laag gebitumineerd glasvlies echter minder toegepast. Bij dagafsluitingen en eventuele compartimentering
speelt een laag gebitumineerd glasvlies nog wel
een rol.
2 Gebitumineerde polyestermat
Een gebitumineerde polyestermat kan bij alle
ondergronden worden toegepast, met name op
geproleerd stalen dakplaten, guur 4.82, en bij
projecten waar als gevolg van de bouwvolgorde
een tijdelijke noodlaag wenselijk wordt geacht.
3 PE-folie
Als een PE-folie als dampremmende laag wordt
toegepast en er sprake is van een gebrand of gegoten bitumen dakbedekkingssysteem, dient bij

Figuur 4.82 Een dampremmende laag van gebitumineerde


polyestermat dragend opgelegd op de bovenribbe van de
geproleerd stalen dakplaat

06950432_boek.indb 246

16-02-2006 11:40:23

4 PLATTE DAKEN

Dampremmende laag

Dampdichtheid

gebitumineerd glasvlies
gebitumineerde polyestermat
PVC-folie
PE-folie
aluminiumfolie (getaped)
gebitumineerd aluminiumfolie (0,10,2 mm)

10.000
10.000
10.000
65.000
70.000
700.000

247

Figuur 4.83 Dampdichtheid van enkele dampremmende lagen

de opstanden de combinatie te worden gemaakt


met stroken gebitumineerde polyestermat,
waarbij de PE-folie met tweezijdig klevende tape
wordt bevestigd aan deze stroken.
4 Gebitumineerd aluminiumfolie
Indien vanuit een vochttechnische berekening
blijkt dat een hoge dampremming is vereist, kan
met een gebitumineerd aluminiumfolie veelal
worden voldaan aan de vereiste dampremming.
De hoge dampdichtheid wordt in feite gerealiseerd door de aluminiumfolie die als inlage
wordt gebruikt.
In de tabel van guur 4.83 is van een aantal
dampremmende lagen de dampdichtheid gegeven met het symbool . Hoe hoger dit getal, hoe
dichter de betreffende laag bij gelijke dikte.
4.3.9 Ballastlagen
In algemene zin hebben dakbedekkingen toegepast in een losliggend geballast systeem een
langere levensduurverwachting dan andere dakbedekkingssystemen. De feitelijke dakbedekking
is minder onderhevig aan klimaatinvloeden en
bovendien kunnen de diverse lagen min of meer
vrij ten opzichte van elkaar bewegen. Het voordeel van een langere levensduur geldt niet alleen
voor bitumen dakbedekkingen, maar bijvoorbeeld ook voor een kunststof dakbedekking.

Er lijkt een tendens te zijn dat losliggende geballaste daken in Nederland steeds meer toegepast
gaan worden, onder meer door de belangstelling
voor begroeide daken. Een nadeel van losliggende geballaste daken is het opsporen van lekkages: bij begroeide daken is dan ronduit sprake
van een ramp. Voordeel is de stormvastheid: die
is gunstig te noemen. Het gedrag tijdens wind-

06950432_boek.indb 247

belasting is bijvoorbeeld veel eenduidiger aan te


geven dan bij gekleefde systemen.
Keuze voor losliggend geballast dak
vanuit milieuoverwegingen
Ten aanzien van levensduur en hergebruik van
materialen verdient een losliggend geballast dak
de voorkeur boven een gekleefd systeem.
Geballast dak bij steenachtige
onderconstructie
Bij steenachtige onderconstructies, zoals beton,
cellenbeton en cementgebonden dakplaten (in
afnemende betekenis) verdient een losliggend
geballast systeem de voorkeur.
Grotere warmteaccumulatie bij geballast
dak met relatief lichte onderconstructies
Bij gebouwen verdient een losliggend geballast systeem de voorkeur. Bij felle zonneschijn
moet namelijk eerst de relatief zware ballastlaag
worden opgewarmd voordat de warmte naar
binnen toe wordt doorgegeven. Omdat deze
opwarming van de ballastlaag enige tijd kost en
er dus veel warmte in het grind gaat zitten, is
sprake van een gelijkmatiger temperatuur binnen.
Gebruik
Bij gebouwen met intensief verkeer over het dakvlak verdient een losliggend geballast systeem
met daktegels de voorkeur. De mogelijkheid
bestaat bij geballaste daken om niet alleen de
dakbedekking beter te bereiken bij eventuele lekkages, onderhoud, of aanpassingen, maar ook
om de opstandhoogtes enigszins beperkt te houden. De watervoerende laag (dakbedekking) ligt
immers onder het loopniveau.

16-02-2006 11:40:23

248

dak aan te brengen, worden vanuit onder meer


bestekken eisen gesteld om de kwaliteit te waarborgen. Dit geldt ten aanzien van de verontreiniging van het grind door bijvoorbeeld grond,
maar ook ten aanzien van de scherpte van het
grind. Scherpe breukvlakken en scherpe punten
houden immers het risico in ten aanzien van het
perforeren van de dakbedekking.

Figuur 4.84 Nabij de dakvlakhoeken de meeste kans op


wegwaaien van grind

4.3.9.a Eisen stellen aan ballastlagen


Eisen ten aanzien van de ballastlaag dienen te
voldoen aan de berekende ballastlaagdikte, op
basis van de NEN 6702 en NEN 6707 (praktisch
vertaald in NPR 6708). Deze normbladen stellen
onder meer eisen aan de minimale laagdikte,
toe te passen grindklasse, dakrandhoogte en de
keuze tussen grind (niet-vormvast), guur 4.84,
en betontegels (vormvast).
4.3.9.b Dakgrind
Door de toegenomen belangstelling voor losliggende geballaste daken, de vanuit de normen
vereiste dikkere lagen en omdat de afgravingcontingenten in Nederland beperkt zijn, kan
worden gesteld dat grind een schaars product is
en de kwaliteit terugloopt. Omdat het zeker niet
is toegestaan alles wat maar op grind lijkt op een
Korrelgroep

C
C
C
C

63
31,5
22,4
16

Het percentage breukgrind mag niet meer dan


5 bedragen. Na verschillende malen recyclen
is overigens sprake van een vrij groot aandeel
breukgrind. Dit aspect geldt eveneens bij het
blazen (applicatie geschikt voor de kleinere
grindfracties) van dakgrind, guur 4.86. Omdat
juist bij het blazen van grind veel breuk optreedt,
moet men zich realiseren dat afkeuring een
groot risico is.
Ook voor wat betreft de vorm van het grind (hoe
rondkorreliger het dakgrind, hoe beter) worden
steeds strengere eisen gesteld.

Handelsmaat in mm

Extra nagezeefd in mm

16-32

30-60

20-30

30-50

30-80

30

20

30

30

Nominale
middellijn

Zeefmaat

Nominale korrelmiddellijn en toelaatbare


afwijkingen
De nominale korrelmiddellijn is de korrelmiddellijn waarboven ten minste 85% in de massa van
het monster voorkomt. De representatieve nominale korrelmiddellijn van de in de Nederlandse
Praktijkrichtlijn 6708 onderscheiden klassen
grind is in de tabel van guur 4.85 vermeld.

16

Massapercentage restant
min.

max.

min.

max.

min.

max.

min.

max.

min.

max.

0
10
85

15
95
100

85
95
100

15
100
100
100

85
95

15
100
100

85
95
95

15
100
100
100

85
95
99

25
100
100
100

Figuur 4.85 Grindklassen en korrelverdeling

06950432_boek.indb 248

16-02-2006 11:40:24

4 PLATTE DAKEN

Figuur 4.86 Hergebruik van gereinigd grind

4.3.9.c Betontegels
Niet elke betontegel is geschikt voor toepassing op een dakvlak. In feite zijn alleen tegels
die een zeker drainerende eigenschap bezitten
toepasbaar voor op een dakvlak. Dat wil zeggen
dat f de tegel zelf water doorlaat, f een afwatering mogelijk is via de randen van de tegel, bij
voorkeur door een prolering die de afwatering
mogelijk maakt. Het zonder meer toepassen van
een betontegel direct op de dakbedekking is niet
mogelijk; altijd dient een voorziening te worden
getroffen die de tegel draagt.
Bij geringe dikte van tegels kan vrij snel breuk
optreden. Bovendien bestaat het risico van het
Soort tegel

249

verplaatsen van de tegels op de ondergrond. Dit


is zeker van belang als indrukbare tegeldragers
worden toegepast. Om verplaatsen van de tegels
langs de dakranden te voorkomen is het van
belang om bij de beindiging van een tegelveld
stroken rubbergranulaat tegeldragers verticaal
te plaatsen tussen dakrand en tegelveld. De
uitvoering voor wat betreft de dakbedekking, in
combinatie met een tegelveld (zoals bij dakterrassen) gaat het beste met zogenoemde
haakse opstanden.
Figuur 4.87 geeft een assortiment van betontegels voor toepassing geschikt op een dakvlak.
Tegeldragers
Als tegeldragers komt met name de rubbergranulaat tegeldrager in aanmerking. De ideale
dikte voor de rubbergranulaat tegeldragers bedraagt 15 mm. Als echter een tegelveld, guur
4.88-1, wordt aangesloten op een dakvlakdeel
met grind met relatief jn grindklasse, verdient
een dikte van 10 mm de voorkeur.
Omdat de betontegels die geschikt zijn voor
toepassing op het dakvlak veelal zijn voorzien
van oplegnokken (bedoeld voor oplegging op
zogenoemde plakzegels en mede een goede
afwatering waarborgen aan de onderzijde van

Omschrijving

Afmeting in mm

Drainagetegels

tegel met oplegnokken en uitsparing aan de rand van de


tegelsystemen met en zonder middennokken

300 300 30 45
500 500 60
600 400 60

Parkeerdaken

vacum betontegels met uitsparingen in rand, of hoek

600 600 80
900 900 80

Figuur 4.87 Toepasbare betontegels op daken

terrastegels op tegeldragers

tegeldragers van kunststof

Figuur 4.88 Tegeldragers

06950432_boek.indb 249

16-02-2006 11:40:25

250

de tegel), kan het uit elkaar lopen van de tegels


belangrijk worden voorkomen door ronde
schotelelementen van kunststof op de tegeldragers aan te brengen, guur 4.88-2.

4.4 Aansluitingen en
doorbrekingen
Aansluitingen als dakranden, tegen opgaand
werk en dilataties vragen extra aandacht bij de
uitvoering. Niet alleen om deze waterdicht te
krijgen, maar ook omdat er bij dergelijke details
brandgevaarlijke situaties kunnen ontstaan tijdens
het werken met de brander. Onder aansluitingen tegen opgaand werk wordt verstaan dat het
dakvlak tegen een verticale constructie moet
aansluiten. Het geheel moet uiteraard waterdicht
zijn, maar in de meeste gevallen ook voldoende
thermische isolatiewaarde bezitten en geen
koudebruggen bevatten. Bij gebruik van loodslabben mogen deze nooit een grotere lengte
hebben dan 1000 mm, terwijl de overlap ten
minste 70 mm moet bedragen.
4.4.1 Dakranden
Over het algemeen geldt de eis dat de opstandhoogte van de dakranden minimaal 120 mm
boven het afgewerkte dakvlak bedraagt. De
afwerking van de randen is afhankelijk van het
dakbedekkingsmateriaal. Voor bitumen materialen bestaat er een drietal afwerkingsmethoden,
te weten met een kraallat, met een daktrim en
met een zinken deklijst of metalen afdekkap. Ook
voor kunststof dakbedekkingen kan de daktrim
worden gebruikt. Anderzijds werkt men daarbij
ook wel met de afdekkappen. Randen kunnen in
dat geval direct worden vastgeklemd.
4.4.1.a Houten dakranden
Bij houten daken komen in het algemeen ook
houten dakranden voor. Hout is een prima
materiaal voor het bevestigen van allerlei zaken.
Het heeft echter als groot nadeel dat het kan
rotten in een vochtige omgeving. Blijft de
vochtigheid van het hout onder 20%, dan treedt
geen rotting op. Bij de detaillering van de
dakranden moet met dit bezwaar duidelijk rekening worden gehouden omdat men anders de
kans loopt dat de bevestiging van onderdelen

06950432_boek.indb 250

plaatsvindt in materiaal dat geen sterkte meer


bezit. De bevestiging van de daktrim op een
houten dakrand geeft geen problemen.
4.4.1.b Steenachtige dakranden
De bevestiging van materialen in stenen dakranden levert meer problemen op. Wanneer het
metselwerk betreft, dient men ervoor te waken
dat door het bevestigen de bovenste laag of
lagen metselwerk niet losraken. Om beide problemen te ondervangen wordt meestal eerst een
houten deel (muurplaat) ter dikte van circa 25
mm op de rand van het dak bevestigd, zodat
de verdere bevestiging van daktrim of afdekkap
geen problemen meer geeft.
4.4.1.c Randen met afdekkappen
Afdekkappen kunnen worden onderscheiden
in zinken deklijsten of metalen afdekkappen uit
plaat gezet (zo mogelijk gecoat), guur 4.89. Dit
kan aluminium of verzinkt staalplaat zijn. Om de
mogelijkheid van indringen van water te voorkomen worden dergelijke kappen vrijwel algemeen verdekt bevestigd, dat wil zeggen met
behulp van klangen. Deze worden hart-op-hart
maximaal 1000 mm van elkaar bevestigd. Bij
zinken deklijsten dienen deze klangen een minimumbreedte van 80 mm te hebben. Ook de
lengte van de kappen is beperkt in verband met
de uitzetting van het materiaal. De maximumlengte van zinken deklijsten is 9000 mm. De
overlap van de naden moet minimaal 15 mm
bedragen, waarbij de platen aan elkaar moeten
worden gesoldeerd. Bij grotere lengte moet telkens een expansiestuk worden gemonteerd.
4.4.2 Aansluitingen tegen opgaand werk
Hierbij dient onderscheid te worden gemaakt
tussen metselwerk en een betonwand.
4.4.2.a Metselwerkmuren
Metselwerkmuren zijn samengesteld uit elementen van bijvoorbeeld cellenbeton, baksteen of
kalkzandsteen. Deze worden meestal uitgevoerd
in een spouwmuur. In de spouw wordt isolatiemateriaal verwerkt. Omdat het buitenspouwblad
ook nat wordt, dient de waterkerende laag door
te lopen tot in de spouw. Het gebruik van lood
(minimaal type 20) of een vervangend materiaal
is hierbij onontbeerlijk, guur 4.90.

16-02-2006 11:40:25

4 PLATTE DAKEN

251

Werkwijze
a De eerste laag van de dakbedekking aanbrengen tot in de kim.
b Van voorkant dakrand tot ruim op het dakvlak (min. 100 mm) een randstrook aanbrengen. Deze strook mechanisch bevestigen in
de onderconstructie h.o.h. 250 mm. Dit geldt
niet voor geballaste systemen.
c De toplaag van de dakbedekking aanbrengen tot in de kim.
d Van voorkant dakrand tot ruim op het
dakvlak (min. 70 mm) een randstrook aanbrengen.
e Op deze stroken aluminium klembeugels
(dik 2 mm en circa 80 mm breed) uitlijnen en
h.o.h. maximaal 750 mm bevestigen.
f Op deze klembeugels een aluminium afdekkap aanbrengen, met afdichten uitzetvoorzieningen. De afdekkap moet van een zodanige
hoogte zijn, dat een eventuele onderliggende
horizontale voeg over ten minste 15 mm
wordt afgedekt. Bij de in- en uitwendige
hoeken gelaste hoekstukken toepassen.

Werkwijze
a De eerste laag van de dakbedekking aanbrengen tot in de kim.
b Van halverwege de opstand tot ruim op
het dakvlak (minimaal 100 mm) een randstrook aanbrengen.
c De toplaag van de dakbedekking aanbrengen tot in de kim.
d Van onder het voetlood tot ruim op het
dakvlak (minimaal 70 mm) een randstrook
aanbrengen. Over deze randstrook het voetlood aankloppen.
e Aanwijzingen voetlood:
kwaliteit type 20;
maximale lengten 1 m;
overlappen minimaal 80 mm, het nietuitstekende gedeelte solderen;
in geval van renovatie een zogenaamde
haaknaad toepassen;
het vrijhangende gedeelte moet circa
80 mm bedragen, in ieder geval mag de
breedte nooit meer zijn dan de opstandhoogte minus 50 mm.

Figuur 4.89 Dakranddetail met haakse opstand en alumi-

Figuur 4.90 Opstandafwerking onder voetlood met haakse

nium afdekkap

opbouw

De plaats waar het lood door het buitenspouwblad naar binnen gaat moet weer minimaal
40 mm hoger liggen dan de bovenzijde van de
dakrand.

voor instortproelen of knelproelen. Deze blijken in de praktijk onbetrouwbaar te zijn vanwege


de poreusheid van de onderconstructie en de
onderlinge aansluitingen van deproelen. De
meest betrouwbare oplossing is met een
polyesterhars of PMMA-harssysteem, guur 4.91.

4.4.2.b Betonwanden
Deze worden meestal uitgevoerd in een massieve
wand of als prefab-element. Vaak wordt gekozen

06950432_boek.indb 251

16-02-2006 11:40:26

252

het platte dak worden gelegd. Wel dient de voet


van dit lood minimaal 60 mm boven het dakvlak
te eindigen, teneinde optrekken van het water
door capillaire werking te voorkomen. Anderzijds
dient de dakbedekking tot minimaal 40 mm
boven de dakrand te worden opgezet, guur
4.92.

Figuur 4.92 Principe aansluiting op hellend dak

Werkwijze
a Bitumen dakbedekkingssysteem (SBS dakbanen, gemineraliseerde APP-dakbanen) met
aansluitende randstroken.
b1 De te behandelen zone voorbehandelen
met een primerlaag voor een polyester of
PMMA-harssysteem (circa 0,5 kg/m2).
b2 Over het volledige oppervlak een polyester- of PMMA-coating aanbrengen in een
dikte van circa 1,5 kg/m2.
b3 In deze natte massa een polyesterdrager
strijken.
b4 Op deze polyesterdrager een polyester- of
PMMA-deklaag in een hoeveelheid van circa
1,5 kg/m2 aanbrengen. Deze deklaag zodanig
aanbrengen dat de polyesterdrager volledig is
ingebed en aan boven- en onderzijde goed is
afgesloten.
Figuur 4.91 Opstandafwerking met polyester of PMMAharssysteem

4.4.2.c Hellende dakvlakken


Hellende vlakken zijn meestal afgedekt met dakpannen. Wanneer de situatie bij het ontwerp
bekend is, kan van onder het dakbeschot of de
dakplaten (of zo nodig van onder de tengels)
een loodslabbe over de waterkerende laag van

06950432_boek.indb 252

Herstel bij bestaand werk


Bij herstelwerkzaamheden of het naderhand
aanbrengen van dakbedekking tegen een
hellend dakvlak dient men zich te realiseren
dat met name dit detail erg brandgevaarlijk
kan zijn. Onder de pannen bevindt zich als het
goed is droog hout in de vorm van panlatten,
tengels en eventueel dakbeschot. Daarnaast
bevindt zich onder de pannen een ophoping
van vuil en stof en kunnen er zelfs vogelnestjes
aanwezig zijn. De vlam van de brander kan
in korte tijd het geheel in lichterlaaie zetten.
Maar ook het werken met een handlasapparaat is niet vrij van brandgevaar.
4.4.2.d Overige opgaande vlakken
Het opgaande werk kan ook zijn bekleed met
metalen gevelplaten of een houten beschieting.
Daarbij kan zijn gebruikgemaakt van een gesoleerde of een ongesoleerde beplating.
Afhankelijk van het fabrikaat levert de leverancier hierbij hulpproelen om de aansluiting op
een horizontaal dakvlak mogelijk te maken. Ook
hierbij geldt in het geval van een gesoleerde
beplating dat de isolatielagen op elkaar aan
moeten sluiten en dat de waterkerende laag
minimaal 40 mm boven de dakrand moet worden opgezet.

16-02-2006 11:40:27

4 PLATTE DAKEN

De aansluiting bij opgaande vlakken geldt als


brandgevaarlijk. Als er brand uitbreekt als gevolg van dakbedekkingswerkzaamheden is het
meestal bij de gevelaansluiting (80%). Zorgvuldig onderzoek naar de brandbaarheid van
materialen en constructie kan veel onheil voorkomen. In geval van twijfel moet er worden
gekozen voor een vuurloze oplossing.
4.4.3 Dilataties
Hieronder verstaat men doorgaande naden,
waardoor delen van het gebouw onafhankelijk van elkaar beperkt kunnen bewegen. Ook
de dakbedekking moet worden onderbroken
en toch waterdicht worden afgewerkt. Op die
plaats moet beweging mogelijk blijven, ook in de
naad van de dakbedekking. Hiertoe wordt in de
meeste gevallen een opstand gemaakt met erop
een metalen afdekkap of een exibele vulling
met een extra ruimte in de dakbaan.
4.4.4 Daglicht door het dak
Ruimten waarin veel licht nodig is, zoals ateliers,
laboratoria, fabriekshallen en grote ruimten die
via de gevels onvoldoende daglicht ontvangen
(bijvoorbeeld musea), kunnen van daglicht
worden voorzien door het aanbrengen van lichtdoorlatende gedeelten in het dakvlak, guur
4.93. Hiervoor komen in aanmerking:
daklichten of lantaarns, waarbij gebruik wordt
gemaakt van speciale glasroeden waarin de glasplaten komen te rusten;
lichtkoepels;
lichtstraten.

253

Lichtkoepels
Lichtkoepels worden gemaakt van doorzichtig
kleurloos acrylaat, van lichtdoorlatend met glasvezels versterkt polyester of van hard PVC. Lichtkoepels zijn in vele vormen, rond, rechthoekig en
piramidevormig en in vele afmetingen, van een
dagmaat van 400 400 mm tot 5100 5100
mm, in de handel. De koepels kunnen enkel-,
dubbel- en zelfs driedubbelwandig zijn. De koepels worden meestal bevestigd op een bijbehorende dubbelwandig gesoleerde lichtkoepelopstand van slagvast pvc, met een hoogte van
150 mm, guur 4.94-1 en 2. Hogere opstanden
zijn de polyester opstanden van zogenoemd
Europees model met PU-isolatieschuim in een
hoogte van 300 en 500 mm, guur 4.95. Lichtkoepels worden meestal vast gemonteerd maar
er zijn ook draaibare koepels te leveren die op
afstand met een draaistang of met elektromotor
kunnen worden bediend.

Daklichten en lantaarns worden besproken


in hoofdstuk 5 Grote glasoverkapte ruimten

Figuur 4.93 Openingen in platdak voor verlichting

Figuur 4.94 Lichtkoepelopstanden

06950432_boek.indb 253

16-02-2006 11:40:27

254

Figuur 4.96 Lichtstraat

guur 4.96. Voor de afdichting in de ribben worden speciale sluitstukken gebruikt.


Lichtkoepels zijn een werkzaam onderdeel in het
dak. In de dakplaten moeten op de juiste plaats
de nodige sparingen worden aangebracht en bij
grotere lichtkoepels zijn raveelbalken nodig. Ook
het inplakken van de lichtkoepelopstanden in de
dakbedekking vereist de nodige zorgvuldigheid
en er moet worden gezorgd dat noch in de laag
dakbedekking noch in de dampremmende laag

Figuur 4.95 Lichtkoepelopstanden Europees model

Lichtstraten
Speciaal voor opslagruimten en werkplaatsen
worden tonvormige elementen vervaardigd van
met glasvezel gewapend polyester. Deze voorgebogen geproleerde elementen kunnen worden gecombineerd tot zogenoemde lichtstraten,

06950432_boek.indb 254

Randstrook: gemineraliseerde APP- of SBSdakbaan.


Opstand: voorgesmeerd met hechtlaag,
geweld in bitumenpasta en op de ondergrond
met geigende bevestigingsmiddelen aangebracht in een vernagelingsgroef, h.o.h. 300 m
maximaal.
1e laag dakbedekking: APP- of SBS-dakbaan.
Toplaag dakbedekking: APP- of SBS-dakbaan (gemineraliseerd).
Figuur 4.97 Inplakken van lichtkoepelopstanden

16-02-2006 11:40:28

4 PLATTE DAKEN

255

lekken ontstaan, guur 4.97. Als veel lichtkoepels


moeten worden geplaatst is te overwegen of
deze niet kunnen worden vervangen door doorlopende lichtstraten, die het patroon van de dakplaten eenvoudiger maken en ook gemakkelijker
zijn in te plakken in de dakbedekking.
Tijdens de uitvoering zorgt de lichtkoepelopening
voor een zeer Arbo-onveilige situatie. Maar dat
geldt vaak ook na gereedkomen van het bouwwerk bij werkzaamheden op het dak of bij herstel- en renovatiewerkzaamheden. Aanbevolen
wordt in de daksparing een omranding met
doorvalbeveiliging aan te brengen. Zowel bij
gestorte betonnen daken als bij uit platen opgebouwde daken is het mogelijk in de sparing
een stalen omranding op te nemen, waarin een
rooster met maaswijdten van maximaal 300 mm
wordt geplaatst. Dit rooster kan los zijn, guur
4.98, maar ook vast worden gemonteerd. Het
dient tevens als inbraakbeveiliging.

uitgesneden. Afhankelijk van de afmeting van


de betreffende sparingen ontstaat zo een kans
op doorvallen of van verwondingen aan de
benen.
In Veilig ontwerpen binnen het Arbobesluit, deel 1
Oplossingen voor daken van de SBR wordt aanbevolen de dakdoorvoeren zo veel mogelijk te
groeperen en de sparing te behandelen als de
sparing voor een lichtkoepel die wordt afgedekt
met een rooster van bouwstaalnet. Hierover kunnen de dampremmende laag, de isolatie en de
dakbedekking worden doorgelegd. Kleine doorvoeren zijn daarna op vrijwel iedere plaats aan
te brengen. Voor grotere doorvoeren kunnen op
maat in het rooster gaten worden geknipt.

Figuur 4.98 SafeFence is afsluitbaar met een standaard

Figuur 4.99 Dakafvoer met plakplaat

meegeleverd slot

4.4.5 Dakdoorvoeren
In het dak moeten meestal de nodige doorvoeren voor rookgasafvoer, ventilatie, ontluchting
en dergelijke worden aangebracht. Deze worden
met plakplaten ingeplakt in de dakbedekking,
guur 4.99. Dit inplakken van alle afzonderlijke
doorvoeren is bijzonder arbeidsintensief en daardoor kostbaar. Daarom is het aan te bevelen de
dakdoorvoeren zo veel mogelijk te groeperen.
Hierdoor kan ook een Arbo-veiliger situatie ontstaan.
Bij grote sparingen in daken voor grote dakdoorvoeren is er eenzelfde kans op doorvallen als bij
lichtkoepelsparingen. Bij kleine sparingen is er
kans op struikelen. Daarom moeten sparingen
waar een kubus van 80 80 mm doorheen kan
tijdens de uitvoering worden afgedekt. Daarbij
komt dat bij het aanbrengen van de isolatie deze
meestal over de kleinere sparingen heen wordt
geplakt en pas later door de installateur wordt

06950432_boek.indb 255

4.5 Bijzondere daken


In stedelijke gebieden, waar ruimte vaak een
schaars goed is, willen opdrachtgevers een
plat dak graag gebruiken voor andere doeleinden dan alleen voor bescherming tegen weer
en wind. Op het dak worden voorzieningen getroffen om het dak te verfraaien of om het
te kunnen gebruiken als terras, daktuin of
parkeerplaats. Dit is technisch goed te realiseren,
zolang het primaire doel van een dakbedekkingssysteem, het garanderen van waterdichtheid,
niet uit het oog wordt verloren. De toegevoegde
constructies en voorzieningen mogen de waterdichtheid niet in gevaar brengen. Dit houdt in
dat er nogal zware eisen aan de opbouw worden
gesteld. De dakbedekkingsconstructie moet dus
worden afgestemd op de systemen die ter verfraaiing of voor het genoemde gebruik aan het
dak worden toegevoegd.

16-02-2006 11:40:29

256

4.5.1 Groendaken
Platte daken worden al eeuwen lang voorzien
van begroening en zelfs van complete tuinen.
Dit gebruik is de laatste jaren in ons land herontdekt. De verstening van met name stedelijke
gebieden kan worden teruggedrongen door
nieuwe groengebieden door middel van groendaken te realiseren. Deze groendaken hebben de
volgende milieueffecten:
verbetering van het microklimaat, waardoor
het stadsklimaat positief wordt benvloed;
nieuwe leefomgeving voor vogels en insecten;
verbeterde geluidsisolatie en in sommige
gevallen van de geluidreectie (woningen in
geluidswallen);
vergroten van het temperatuuraccumulatievermogen van het dak;
ontlasten afvoerrioolstelsels door kortere
hemelwaterkringloop;
stof- en voedingsstoffenbinding uit lucht en
regen.

4.5.1.a Begroeide daken


Hierin zijn verschillende uitvoeringen mogelijk,
afhankelijk van de soort en het beheer van de
begroeing. Onderscheid wordt gemaakt tussen:
1 extensieve begroeiing, die onderhoudsarm is
en meestal is voorzien van een, geen hoge eisen
stellende, beplanting samengesteld uit sedumsoorten, lage kruiden en bepaalde siergrassen; en
2 intensieve begroeiing, die regelmatig onderhoud en een goede ondergrond vraagt en kan
bestaan uit grasdaken of een beplanting samengesteld uit borderplanten, heesters en soms zelfs
bomen.
Opbouw begroeid dak
Om beplanting goed te laten groeien is
een goede waterhuishouding noodzakelijk.
Daarom dient in de opbouw van een begroeid
dak zowel een drainagelaag als een waterbufferende laag te worden opgenomen.
De opbouw van een dak voorzien van een
dakbegroeiing is van beneden naar boven in
principe als volgt, guur 4.100:
draagconstructie, bestaande uit in situ
beton, prefab-beton of een staaldak. De dak-

Figuur 4.100 Opbouw groendak

06950432_boek.indb 256

16-02-2006 11:40:30

4 PLATTE DAKEN

constructie moet worden berekend op de niet


onaanzienlijke belasting van het groendakpakket;
dakbedekkingsconstructie bestaande uit
een dampremmende laag (bij in situ betondaken), isolatie en de dakbedekking. De isolatie moet drukvast genoeg zijn om de belasting
van het groendak te kunnen dragen;
toplaag van het dakbedekkingssysteem,
dat wortelvast moet zijn. Beplanting met
agressieve penwortels kan het beste in kunststof containers worden geplaatst;
beschermlaag ter voorkoming van beschadigingen en als drukverdelende laag. Vooral
bij het aanbrengen van een groendak vindt er
nogal veel transport op het dak plaats en worden velerlei soorten werkzaamheden verricht.
Beschadiging van de dakbedekking moet te
allen tijde worden voorkomen. Het naderhand
opsporen van een lekkage is bij een begroeid
dak een zeer omvangrijk en kostbaar karwei;
drainagelaag en/of een systeem dat waterbuffering en drainage combineert;
ltervlies, dit is een waterdoorlatende laag,
die het wegspoelen van de kleine fracties uit
het bovenliggende substraat moet voorkomen
en de drainagelaag lang moet schoonhouden.
Deze laag moet zakkend regenwater kunnen
doorlaten, maar ook optrekkend capillair water
uit de watervoerende laag. Ook kunnen wor-

257

tels van heesters en dergelijke zich onder dit


lterdoek verankeren;
laag substraat. De dikte en de samenstelling van deze laag is afhankelijk van het type
begroeiing. Het substraat wordt meestal
samengesteld uit gemalen gesorteerd slooppuin zoals van dakpannen, bims en dergelijke.
Dit wordt machinaal gemengd met compost
van groenafval en een hoeveelheid stalmest
(afhankelijk van de soort beplanting). Sedum
kan groeien op een wat armere grond en
heeft weinig behoefte aan water. Ditzelfde
geldt voor lavendel, dat groeit op een wat
zanderige kalkhoudende ondergrond. Gazons
hebben een rijkere goed beluchte en waterdoorlatende ondergrond nodig;
beplanting, samengesteld op grond van
de gekozen opbouw, extensief of intensief.

1 Extensieve begroeiing
Bij deze daken zijn enkele combinaties mogelijk,
guur 4.101:
sedumtapijt bestaande uit maximaal acht
soorten sedum (muur), lage anjers en enkele
lage kruiden; opbouwhoogte pakket 80 mm en
een massa in natte toestand van maximaal
75 kg/m2, guur 4.101-1. Dit systeem kan
ook op een auw hellend dak worden aangebracht;
sedumtapijt met siergrassen, guur 4.101-2;

Bestaande uit acht verschillende soorten sedum,


anjers en vier soorten
kruiden.

Bestaande uit sedumtapijt


aangevuld met havikskruid
en verschillende soorten
siergrassen.

Bestaande uit sedumtapijt,


aangevuld met lavendel,
tijm en prunella.

Figuur 4.101 Extensieve begroeiing

06950432_boek.indb 257

16-02-2006 11:40:31

258

opbouwhoogte 100 mm, massa in natte toestand maximaal 95 kg/m2;


lavendelweide, guur 4.101-3; opbouwhoogte 140 mm, massa in natte toestand maximaal 150 kg/m2. Deze begroeiing heeft al wat
meer behoefte aan een gereguleerde waterhuishouding.
De beplanting kan worden ingeplant, hetgeen
in het begin natuurlijk de nodige zorg vraagt,
of als voorgekweekte zoden of matten worden
gelegd. Bij ondeskundige aanleg ziet men wel
dat deze matten direct op een wortelbestendige
dakbedekking worden gelegd. Door gebrek aan
drainage en een waterbuffer zal een dergelijke
beplanting niet lang blijven bestaan.
2 Intensieve begroeiing
Grasdaken
Bij deze daken wordt gebruikgemaakt van graszaad of van graszoden aangebracht op een
substraatlaag. Omdat gras, afhankelijk van de
soort, vrij veel water nodig heeft en een goed
beluchte ondergrond, moet de samenstelling
van het substraat hierop worden afgestemd
en de laagdikte minimaal 250 mm bedragen.
Onder de substraatlaag moet een goede
waterbuffer/drainagelaag aanwezig zijn. Een
grasdak vraagt hetzelfde onderhoud dat voor
een normaal gazon nodig is, dus ook regelmatig
maaien. In het gebouwontwerp, en met name
bij grasdaken op hoogbouw, moet rekening
worden gehouden met de aanvoer c.q. opslag
van tuingereedschap en -machines en de afvoer
van maaiafval.
De massa van deze daken is aanzienlijk hoger
dan die van de vegetatiedaken en varieert van
250 tot wel 300 kg/m2.
Daktuinen
Bij daktuinen wordt gebruikgemaakt van een
beplanting die overeenkomt met die van een
normale tuin. Dit lijkt eenvoudig, maar er is toch
wel de nodige deskundigheid noodzakelijk bij de
beplantingskeuze in verband met vaak heviger
windaanval, bezonning (hogere temperaturen
en meer uitdroging), s winters extra afkoeling
door nachtelijke uitstraling. Ook wordt de tuin
vaak vanuit een andere standplaats aanschouwd
(vanuit een hogere gebouwvleugel of hoger

06950432_boek.indb 258

gebouw). Hogere struiken en bomen moeten


vanwege wervelende winden niet worden geplant in de in paragraaf 4.2.1 besproken dakrandzones. Dit zijn allemaal zaken waar bij het
ontwerp terdege rekening mee moet worden
gehouden.
Daktuinen, guur 4.102, worden onderverdeeld
in:
vasteplantentuin met vaste planten, bodembedekkers en lage struiken, guur 4.102-1; opbouwhoogte 250 mm, massa in natte toestand
maximaal 350 kg/m2;
heestertuin met borderplanten en lage tot
middelhoge struiken, guur 4.102-2; opbouwhoogte 400 mm, massa in natte toestand maximaal 450 kg/m2;
parktuin met gazons, vaste planten, heesters en kleinblijvende bomen, guur 4.102-3;
opbouwhoogte 500-600 mm, massa in natte
toestand 600-900 kg/m2. Voor bomen is dus een
vrij grote opbouwhoogte nodig. Dit kan worden
gevonden in een plaatselijke verlaging in de
dakconstructie. Dit geeft aanpassingen aan de
draagconstructie en deze plaatselijke verlaging
van de dakconstructie kan problemen geven
voor de onderliggende verdieping. Ook het
doorvoeren van de isolatie met de waterdichte
dakbedekking in de gevormde kuil is niet eenvoudig. Daarom wordt eerder gekozen voor een
plaatselijke verhoging van de vegetatielaag, die
kan worden uitgevoerd met keerwandjes of als
glooiende heuveltjes. We moeten wel bedenken
dat bij een dikke vegetatielaag het capillair opstijgende water de bovenste lagen slecht bereikt en
dat voor gazons en vaste planten een besproeiingsinstallatie moet worden aangebracht.
4.5.1.b Materialen en het aanbrengen
daarvan
Zoals reeds besproken, bestaat de opbouw van
een groendak uit:
1 wortelvaste dakbedekking;
2 beschermende en drukverdelende laag;
3 drainerende en waterbufferende laag;
4 ltervlies;
5 substraatlaag.

16-02-2006 11:40:32

4 PLATTE DAKEN

259

Bestaat uit lavendelheide,


vaste planten en lage
struiken volgens speciaal
beplantingsplan.

Bestaat uit lage en middelhoge struiken, heersterrozen en vaste planten


volgens speciaal beplangingsplan.

Kan bestaan uit nagenoeg


alle soorten vaste planten,
heesters, heesterrozen
en klein blijvende bomen
volgens speciaal beplantingsplan.

Figuur 4.102 Intensieve begroeiing voor daktuinen

1 Wortelvaste dakbedekking
De toplaag van het dakbedekkingssysteem moet
wortelvast zijn conform de (Duitse) FLL-richtlijnen of prEN 13948. Dit kan een APP- of SBS-dakbaan zijn met worteldodende additieven of pvc-,
ECB-, TPO- of EPDM-dakbanen.
2 Beschermende en drukverdelende platen
Deze platen, afmeting 1 1 m, zijn samengesteld uit gerecycled rubbergranulaat. De platen zijn er:
met ronde noppen, dik 6 mm, hoog 14 mm,
bedoeld als bescherm- en drukverdelende laag
onder groendaken. Afgedekt met een ltervlies
kunnen deze platen tevens dienst doen als drainage onder de niet te dikke pakketten voor
extensieve begroeiing;
met ruitvormige noppen, dik 6 mm, hoog
5 mm. De waterafvoer van deze platen is duidelijk minder, maar ze zijn bijzonder geschikt voor
hogere belasting, zoals bij parkeerdaken.

06950432_boek.indb 259

3 Drainerende en waterbufferende laag


Het belangrijkste onderdeel van een goed functionerende ondergrond van een groendak zijn
de drainageplaten. Deze worden vervaardigd uit
gerecycled polyethyleen. Er zijn drie typen:
type 25, guur 4.103-1: dit zijn 25 mm hoge
elementen met aaneengesloten bekertjes. In de
ruimte tussen de bekertjes blijft het water staan
(waterbuffer). De bekertjes zijn aan de bovenzijde geperforeerd waardoor overtollig water
naar beneden kan zakken en onder de platen
kan wegstromen. De beluchting vindt door deze
perforaties plaats, guur 4.103-2. Deze platen
zijn verkrijgbaar in afmeting 1 2 m en op rollen
breed 1 m. De platen zijn bedoeld voor daken
met extensieve begroeiing op afschot of met
lichte helling;
type 40, guur 4.103-3: is een overeenkomstige plaat met een hoogte van 40 mm. De
waterbuffering is circa 2 cm hoog. Deze platen
zijn bedoeld voor daken met afschot vanaf

16-02-2006 11:40:34

260

Figuur 4.103 Drainageplaten

1 cm per m voor de dikkere extensieve begroeiingen en de plantentuinen waar de waterhuishouding moet worden gereguleerd;
type 60, guur 4.103-4: een plaat met een
hoogte van 60 mm en een waterbuffering van
circa 4 cm. De bekertjes van deze platen zijn
groter en afgevlakt, waardoor de platen hoger
kunnen worden belast. De platen zijn bedoeld
voor heestertuinen en parktuinen en bijzonder
geschikt wanneer deze daktuinen worden gecombineerd met parkeervoorzieningen.
Ook zijn er drainagematten die bestaan uit een
stevige kunststof structuur die aan beide zijden is
afgewerkt met ltervliezen.

1,5 m3, met twee stuks op pallets geleverd. De


zakken kunnen met een lichte bouwkraan of
autokraan boven het dak worden gehesen. De
zak is aan de onderkant voorzien van een storttrechter en langs de zijkanten van grote lussen
voor de bediening. Voor aanvullingen zijn zakken
van 50 liter beschikbaar.

4 Filtervlies
Wordt vervaardigd van polypropyleen en wordt
in de handel gebracht in rollen van 2,000 en
2,250 m.
5 Substraat
Zoals reeds is vermeld wordt het substraat afhankelijk van de soort begroeiing samengesteld.
Het substraat kan als bulk worden aangeleverd
en dan met een kraan en een soort aangepaste
kbel worden aangebracht. Op extensieve daken
is ook blazen vanuit een silowagen mogelijk.
Ook wordt het substraat in big bags van 1 en

06950432_boek.indb 260

Figuur 4.104 Bevloeiingsautomaat

16-02-2006 11:40:37

4 PLATTE DAKEN

4.5.1.c Waterhuishouding
Het onder de drainageplaten wegstromende
(overtollige) regenwater kan via een waterautomaat worden opgevangen in een opslagtank, guur 4.104, met overstort op de hemelwaterafvoer. Als het waterpeil op het dak te veel
is gezakt, wordt een pomp aangestuurd die
de waterhoeveelheid onder de drainageplaten
weer aanvult. Extra watersuppletie voor aanvulling tijdens zeer langdurige droogteperioden is
mogelijk. Er is zelfs een op zonne-energie werkende waterautomaat Hydrosolar op de markt.
Dit systeem wordt in Nederland nog nauwelijks
toegepast.

261

4.5.2 Details van groendaken


De opbouw van de diverse pakketten is gegeven
in de guren 4.101 en 4.102. Als aanvulling worden hier nog besproken:
aansluitingen;
windgevoelige objecten;
voorzieningen.

Aangezien de aansluiting van de dakbedekkingsconstructie en de bescherm- en drainagelagen


van groendaken op dakdoorbrekingen bewerkelijk en kwetsbaar zijn, is het aan te bevelen
lichtkoepels en doorbrekingen voor ventilatie
en rookgasafvoer te concentreren. Het beste
kunnen deze elementen gegroepeerd worden
aangebracht in een plaatselijke verhoging, met
waterdichte afwerking, waartegen het groendak
aansluit, guur 4.105.
Voor controle en brandveiligheid zijn langs
dakranden en dakdoorbrekingen (lichtkoepels
en dergelijke) stroken grind, breed minstens
500 mm, of betontegels aan te bevelen, guur
4.106-1 en 4.106-3. Bij dakranden verhogen
deze ballaststroken tevens de windvastheid (zie
ook paragraaf 4.5.5).

Figuur 4.105 Gecombineerde dakdoorvoeren

06950432_boek.indb 261

Figuur 4.106 Aansluitingen

Ter plaatse van hoger opgaande gevels en dergelijke is er meer toevloed van neerstromend regenwater, waardoor de vegetatielaag ter plaatse
modderiger wordt, hetgeen de plantengroei niet
bevordert. Voor verbetering van de drainage kan
ter plaatse van de hoger opgaande gevels een
strook grind, breed 50 cm worden aangebracht,
guur 4.106-2. Ook kan een speciale draingoot
worden geplaatst die rechtstreeks loost op de
drainagelaag, guur 4.107. Deze voorzieningen
verminderen ook het vuil worden van de onderkant van de gevel door opspattend regenwater.

16-02-2006 11:40:40

262

Bij deuren die toegang geven tot de daktuin


moet zeker een dergelijke drain worden geplaatst.

Bij slagregens valt langs de gevel meer regenwater dan men denkt. Door de toepassing
van een gevelrooster dat rechtstreeks op de
drainagelaag afwatert, wordt deze overmaat
aan water snel afgevoerd.
Figuur 4.107 Aansluiting met draingoot

Windgevoelige objecten
Op dakterrassen en daktuinen bestaat er behoefte aan beschaduwing. Pergolas en trellies
kunnen worden gefundeerd op betonvoeten
die door het proel een goede hechting krijgen
op de drainageplaten, guur 4.108-1.
Bomen moeten vanwege de windaanval een
luchtige kroon hebben. Bomen kunnen worden verankerd aan een bouwstaalnet dat in de
vegetatielaag is opgenomen, guur 4.108-2.

Speelplaatsen
Kinderspeelplaatsen kunnen op een dakterras
worden aangelegd. Speeltoestellen kunnen op
de hiervoor beschreven wijze worden gefundeerd. Eventuele zandbakken moeten ter voorkoming van beschadiging van het drainagesysteem worden voorzien van een laag beton of
betontegels, guur 4.108-3.
Siervijvers
Zelfs siervijvers kunnen in het dakpakket van een
daktuin worden opgenomen, guur 4.109. Een
vijver met vissen behoort wel tot de onmogelijkheden, omdat deze plaatselijk een diepte van
minstens 800 mm moet hebben voor het over-

06950432_boek.indb 262

Figuur 4.108 Bijzondere voorzieningen

winteren van de vissen en dergelijke. Belangrijk


detail hierbij is dat de drainagelaag onder de
vijver wordt doorgezet.
4.5.3 Hellende daken
Op auw hellende daken kunnen ook vegetatiedaken met extensieve begroeiing worden aangebracht. De opbouw is gelijk aan de opbouw
voor de extensieve begroeiing van een platdak,

16-02-2006 11:40:43

4 PLATTE DAKEN

263

van 2025: h.o.h. maximaal 10 m;


van 2530: h.o.h. maximaal 8 m.

Begroeide hellende daken worden ook


besproken in hoofdstuk 3, paragraaf 3.12

Belangrijk is de dubbele waterkering:


1 dakbedekking;
2 vijverfolie;
gescheiden door drainage.
Figuur 4.109 Siervijver

met wortelbestendige folie, beschermlaag en


drainagelaag. De prolering van de drainagelaag
voorkomt het afschuiven van de substraatlaag.
Bij een helling groter dan 20 moeten extra
maatregelen worden getroffen om dit afschuiven
tegen te gaan. Dit kan door middel van gempregneerde balkjes of rondhout dat stevig aan de
dakconstructie moet worden bevestigd, guur
4.110, en wel:

4.5.4 Bestratingen
Bestratingen kunnen in principe op twee manieren worden aangebracht:
1 met drukverdelende tussenlaag op de dakbedekking;
2 op een zandbed, meestal als onderdeel van
een daktuin.

1 Verharding op drukverdelende laag


Paden, terrassen en rijverhardingen kunnen op
een beschermende en drukverdelende laag worden gelegd. Deze laag geeft voldoende mogelijkheid voor de afwatering. Bij rijverharding wordt
de drukverdelende laag op een scheidingsfolie
gelegd. Deze laag geeft een goede demping van
de remkrachten naar de dakbedekking. Betontegels voor voetpaden moeten ten minste
50 mm dik zijn, voor rijverkeer ten minste
80 mm. De betontegels kunnen het best worden gelegd op tegeldragers waardoor ze vlakker

Figuur 4.110 Extensieve begroeiing op auw hellend dak

06950432_boek.indb 263

16-02-2006 11:40:45

264

komen te liggen en tussen de tegels een naad


openblijft ten behoeve van de afwatering, guur
4.111. Vooral de rijverharding moet worden
voorzien van een goede kantopsluiting.

zogenoemde groenbestrating. Veelal wordt deze


groenbestrating uitgevoerd met graskeien, betontegels met nokken en openingen waartussen
grond met graszaad wordt aangebracht, guur
4.113. Omdat het proel van deze graskeien niet
zo prettig beloopbaar is, worden deze keien wel
op hun kop, dat wil zeggen met de vlakke onderkant naar boven, gelegd.

Figuur 4.111 Tegeldragers

2 Verharding op zandbed
Terrasverhardingen en paden kunnen goed
worden gecombineerd met groendaken. De
beschermlaag en drainageplaten kunnen worden
doorgelegd. In plaats van substraat wordt op het
ltervlies een laag straatzand of jn split aangebracht waarop de sierbestrating kan worden
aangebracht. De kantopsluitingen kunnen bestaan uit betonbanden of hout.
Voor rijstroken en parkeerplaatsen wordt op de
drainageplaat als bekisting een gewapendbetonplaat aangebracht. Hierop komt weer het
zand- of splitbed waarop de sierbestrating met
parkeervakindeling wordt gelegd. Vanwege
remkrachten, draaien en dergelijke moet de rijbestrating goed worden opgesloten door betonbanden. Deze kunnen op de betonplaat worden
vastgelegd, guur 4.112.
Vooral bij de combinatie daktuin/parkeerdak
bestaat de behoefte om het parkeergedeelte een
minder steenachtig uiterlijk te geven. De rijstroken worden dan bestraat en de parkeervakken c.q. parkeerstroken worden voorzien van een

Figuur 4.113 Aanvalsweg van graskeien op dak parkeergarage

Een veel groter percentage groen geven de


grasraatplaten. Dit zijn roosterachtige platen
(met rechthoekige of zeshoekige openingen) van
recyclebaar polyethyleen, dik 50 mm, die bij het
leggen in elkaar worden gehaakt, guur 4.114.
Deze platen, met een veel groter oppervlak aan
open ruimten, worden op het zandbed gelegd
en opgevuld met een mengsel van jn gebroken
grind, humusrijke grond en graszaad.
Men moet het gras wel enige tijd gunnen om
aan te slaan en zich tot een dichte grasmat te

Figuur 4.112 Rijstrook op daktuin

06950432_boek.indb 264

Figuur 4.114 Groenverharding met grasraatplaten

16-02-2006 11:40:48

4 PLATTE DAKEN

zetten. Vaak worden deze groene parkeervakken veel te snel in gebruik genomen.
Ondergrondse parkeergarages bij grote gebouwen worden ten behoeve van een vriendelijker
aanzicht vaak voorzien van een groendak.
Om de hoge gebouwen moet een aanvalsweg
voor de brandweer worden aangelegd ten behoeve van de voertuigen voor de beredding en
het blussen. Deze aanvalswegen op het groendak kunnen als de hiervoor omschreven groenbestrating worden uitgevoerd.
4.5.5 Windgevoeligheid groendaken
Zoals in paragraaf 4.1.2 Windbelasting beschreven, moet een platdak in de randzones een
extreme (opwaartse) belasting kunnen doorstaan. In het berekeningsvoorbeeld was dat
voor de hoekzone c 4,435 kN/m2 en voor de
randzone r 3,763 kN/m2. Deze opwaartse kracht
moet worden gecompenseerd door het gewicht
van het begroeide dak. In het geval van ons
rekenvoorbeeld zou op de hoeken een massa
nodig zijn van ten minste 443,5 kg/m2, terwijl
de massa van een dak met extensieve begroeiing
tussen de 75 en 150 kg/m2 bedraagt. Dit is eens
te meer een argument om langs de dakranden
een ballastlaag aan te brengen. Toch is voor ons
rekenvoorbeeld de (opwaartse) belasting in de
tussenzone t nog altijd 2,419 kN/m2; dit vraagt
een compenserende massa van 242 kN/m2.
Wordt de berekeningsmethode van NEN 6702
(zie paragraaf 4.1.2) ook ten aanzien van een
groendak toegepast, dan zou de conclusie zijn
dat bij extreme storm een groendak geheel of
gedeeltelijk zou kunnen afwaaien.

De praktijk leert echter anders. In NEN 6702


wordt (nog) geen rekening gehouden met de
drukvereffening (drukvereffeningscofcint
ceq = 1). Uit beproeving is gebleken dat het
poringehalte van de substraatlaag en vooral de
spouwwerking van de drainagelaag een zeer
goede en snelle drukvereffening teweegbrengt
en dat voor het groene dak met een drukvereffeningscofcint ceq van 0,3 of zelfs 0,125
zou kunnen worden gerekend. Door zuiging
van winductuaties bij een extreem zware storm
zou een groendak dus niet afwaaien. De juiste te
hanteren waarde van de drukvereffenings-

06950432_boek.indb 265

265

cofcint ceq voor groendaken moet dus nog


door uitgebreide proeven nader worden vastgesteld.
4.5.6 Veiligheid
Zoals al eerder gesteld moet bij het ontwerpen
van groendaken terdege rekening worden gehouden met het onderhoud. Voorzieningen
moeten worden getroffen voor de aanvoer of de
opslag van tuinonderhoudsmaterieel en tuingereedschap en op de afvoer van maai- en tuinafval. Maar bovenal moet worden gewaakt voor
de veiligheid van het personeel dat bij de aanleg
en het onderhoud van begroeide daken is betrokken. Bij platte daken moet worden gezorgd
voor de in paragraaf 4.6 Veilig werken op platte
daken besproken dakrandbeveiliging en voor
doorvalbeveiliging van lichtkoepels. Op hellende
daken kan een staalkabel door bevestigingsogen
worden aangebracht waaraan het personeel zich
met een lifeline kan zekeren.

Conclusie
De aanleg van groendaken vraagt al in het
ontwerpstadium een goed overleg tussen de
architect, de ontwerper van de draagconstructie
en de tuinarchitect. In de uitvoeringsfase is
tevens een goede afstemming tussen het
dakdekkersbedrijf en het hoveniersbedrijf nodig.
Bij een zorgvuldig ontwerp en deskundige
aanleg geeft het groendak een goede bijdrage
aan de diverse aspecten van het Duurzaam
Bouwen.

4.6 Veilig werken op platte daken


4.6.1 Voorkomen van valgevaar
Daken zijn riskante werkplekken. Dit geldt niet
alleen bij nieuwbouw, maar ook bij onderhoud,
renovatie en sloop. De kans op ongevallen bij
het werken aan en op daken wordt vergroot
door het grote aantal betrokken bedrijven. Niet
alleen hoofd- en onderaannemers zijn bij de
bouw betrokken. Op het dak is vaak ook de
dakopbouw voor de liftinstallatie, de klimaatinstallatie, de gevelreinigingsinstallatie, allerlei reclame-uitingen, enzovoort geplaatst. Het nemen
van veiligheidsmaatregelen per bedrijf is geen
goede zaak. Beter is het om collectieve maatre-

16-02-2006 11:40:49

266

Beleidsregel 3.16 Voorzieningen bij valgevaar


Grondslag: Arbobesluit artikel 3.16, eerste en tweede lid.
De voor de dakbedekkingsbranche relevante onderdelen van deze Arbobeleidsregel zijn:
1 Het tegengaan van valgevaar bij het verrichten van arbeid door het aanbrengen van doelmatige hekwerken,
leuningen en dergelijke (de zogenoemde randbeveiliging) als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid Arbeidsomstandighedenbesluit is in ieder geval noodzakelijk indien het valgevaar 2,5 m of meer is, indien de arbeid
wordt verricht op statische arbeidsplaatsen en bij ieder valgevaar indien arbeid wordt verricht op arbeidsplaatsen, die daarbij in beweging zijn of kunnen komen.
4 Indien het valgevaar vanaf statische constructies gepaard gaat met risicoverhogende omstandigheden (zoals
het gevaar te vallen op of langs uitstekende delen, de aanwezigheid van verkeer en het vallen in water), dan
wordt de randbeveiliging ook aangebracht bij geringer valgevaar, afhankelijk van de toename van het risico.
5 Ter bepaling van het optredende valgevaar wordt bij schuine werkvlakken uitgegaan van het hoogste punt
dat kan worden betreden.
6 Hekwerken c.q. randbeveiligingen worden als doelmatig aangemerkt indien:
a ten aanzien van de constructie:
1e zij aan de bovenzijde zijn voorzien van een stevige leuning op ten minste 1,0 m boven het werkvlak;
2e zij bij open constructies aan de onderzijde aansluitend op het werkvlak zijn voorzien van een kantplank
van 15 cm hoog; indien uitsteeksels het aansluiten verhinderen, is hierop enige afwijking (15 cm) toegestaan, mits in overeenstemming met het gestelde in artikel 3.17 maatregelen zijn genomen die voorkomen, dat personen kunnen worden getroffen door voorwerpen, die door de aldus ontstane
opening(en) vallen of rollen en
3e in openingen zodanig beperkt blijven, dat een kubus met zijden van 47 cm de opening niet kan passeren.
b ten aanzien van de sterkte:
1e zij niet bezwijken bij een op de meest ongunstige plaats aangebrachte neerwaartse belasting van
1,25 kN en de leuning daarbij niet verder doorbuigt dan 5,0 cm;
2e zij zijdelings niet meer dan 3,5 cm doorbuigen en niet worden verplaatst bij een horizontale belasting
van 0,3 kN en
3e zij in functie blijven (niet uit een aanwezige bevestiging worden getild) bij een opwaarts gerichte belasting van 0,3 kN.
7 Hekwerken c.q. randbeveiligingen kunnen achterwege blijven, indien de arbeid op meer dan 4,0 m afstand
van de rand van het werkvlak wordt uitgevoerd en de arbeidszone alsmede de weg daar naartoe duidelijk is
gemarkeerd. Indien de arbeidszone en de weg daar naartoe tevens zijn afgezet, kan deze afstand tot 2,0 m
worden beperkt.
8 Werkvloeren zijn altijd gesloten of dicht gelegd. Voor afwateringsdoeleinden en dergelijke zijn geringe openingen toegestaan die door een kubus met zijden 8 cm niet kunnen worden gepasseerd.
9 Onder het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat wordt ook verstaan het zich begeven naar de
arbeidsplaats. Doelmatige voorzieningen hiervoor kunnen ladders zijn, mits deze bij klimhoogten van 10 m
of meer op maximale afstanden van 7,50 m zijn onderbroken door rustbordessen.
Ladders steken ten minste 1 meter uit boven de gewenste sta- of overstaphoogte. Op het te betreden vlak is
aan weerszijden van de toegang randbeveiliging aangebracht over een [etc.]
Figuur 4.115 Voorzieningen bij valgevaar volgens het Arbobesluit

gelen te nemen die vanaf het begin van de werkzaamheden tot het eind daarvan gehandhaafd
blijven.
Bij calamiteiten, zoals plotselinge storingen
of lekkages, komen werknemers in vaak zeer
slechte weersomstandigheden in een voor hen

06950432_boek.indb 266

onbekende werksituatie terecht. Het verhelpen


van deze calamiteiten heeft vaak grote haast,
waardoor geen tijd wordt genomen afdoende
veiligheidsmaatregelen te nemen.
Tijdens de werkzaamheden moeten dus veiligheidsmaatregelen worden genomen.

16-02-2006 11:40:50

4 PLATTE DAKEN

Het is natuurlijk nog beter om in het ontwerp


permanente veiligheidsvoorzieningen op te nemen. In de uitgave Veilig ontwerpen binnen het
Arbobesluit, deel 1 Oplossingen voor daken van de
SBR worden aanbevelingen gedaan betreffende:
1 voorzieningen bij dakranden;
2 daklichten en dakdoorvoeren;
3 dakopbouwen;
4 vluchtwegen.
1 Voorzieningen bij dakranden
Bij het werken aan dakranden en bij het leggen
van dakplaten, isolatie en het aanbrengen van de
dakbedekking wordt vaak geen randbeveiliging
aangebracht. De dakrandopstanden zijn zelden
hoog genoeg om als beveiliging tegen vallen te
kunnen dienen.
Bij het aanbrengen en het onderhouden van
dakbedekkingen worden daarom tijdelijke
hekwerken met ballast langs de dakranden geplaatst.
De vrije dakstrook hiervoor moet minstens 3 m
zijn. Daar dient bij het projecteren van dakopbouwen en dergelijke rekening mee te worden gehouden.
Aanbevolen wordt:
ontwerp de dakrandopstanden zodanig dat
zij een permanente beveiliging tegen diep vallen
vormen, de hoogte moet daartoe minstens 1 m
zijn, guur 4.116;
ontwerp een randbeveiliging die tijdens de
ruwbouw van de dakvloer kan worden aangebracht en in de denitieve dakrandopstand
wordt verwerkt zodanig dat de mogelijkheid
wordt geboden voor het aanbrengen van een

(eventueel tijdelijk) hekwerk, guur 4.117 en


4.118;
breng een inklapbare randbeveiliging aan.
Het aanzicht van een permanente randbeveiliging kan ongewenst zijn. Het bij onderhouds- en
herstelwerkzaamheden steeds weer opnieuw
aanvoeren van een tijdelijk hekwerk is tijdrovend
en kostbaar en de kans bestaat dat door het aanvoeren van die hekwerken schade wordt veroorzaakt. Een inklapbare randbeveiliging kan deze
bezwaren wegnemen, guur 4.119;
breng op het dak langs de randen rails of bevestigingspunten aan voor vanglijnen.
2 Daklichten en dakdoorvoeren
Sparingen voor daklichten en dakdoorvoeren
geven groot gevaar voor diep vallen. Tijdelijke
hekwerken om de sparingen moeten bij het
aanbrengen van de dakbedekking en de daklichtafwerking worden verwijderd, waardoor juist

Voor de uitvoering en de handhaving van de


normen uit het Arbobesluit zijn beleidsregels
opgesteld. Een beleidsregel geeft aan op welke
manier het vereiste beschermingsniveau kan
worden bereikt. Het staat de werkgevers echter
vrij dit op een andere manier te doen, als het
gestelde beschermingsniveau maar aantoonbaar
wordt bereikt.
In beleidsregel 3.16 Voorzieningen bij valgevaar
wordt aangegeven op welke wijze aan het
prestatieconcept van het Arbobesluit kan worden
voldaan, guur 4.115.

267

Figuur 4.116 Hoge borstwering als permanente beveiliging


Bron: SBR-publicatie Veilig Ontwerpen binnen het Bouwbesluit

06950432_boek.indb 267

16-02-2006 11:40:50

268

Figuur 4.117 Lage borstwering met tijdelijke baluster

Figuur 4.118 Tijdelijke baluster op staaldak


Bron: SBR-publicatie Veilig Ontwerpen binnen het Bouwbesluit

Bron: SBR-publicatie Veilig Ontwerpen binnen het Bouwbesluit

gevaar voor de dakdekkers optreedt. Ook tijdens


onderhoud en renovatie is het gevaar om door
daklichten te vallen erg groot. De wat grotere
lichtkoepels zijn niet zo sterk uitgevoerd dat ze
de valbelasting van een persoon kunnen opnemen. Aanbevolen wordt een sparingsomranding met permanente valbeveiliging aan te brengen zoals in paragraaf 4.4 is beschreven, guur
4.120.
3 Dakopbouwen
Op veel daken bevinden zich dakopbouwen voor
lift- of klimaatinstallaties. De daken hiervan zijn
meestal te klein om veilig op te kunnen werken.
Dakopbouwen hoger dan 2,5 m moeten bij
voorkeur verder dan 4 m van de dakrand staan.
Op daken worden diverse installaties geplaatst,

06950432_boek.indb 268

zoals voor ventilatie, luchtbehandelingen en gevelreinigingsinstallaties. Deze installaties hebben


regelmatig onderhoud nodig.
Als de looproute naar deze installaties zich meer
dan 4 m van de dakrand bevindt, moet deze
worden gemarkeerd. Als de looproute zich tussen 2 en 4 m van de dakrand bevindt, moet deze
worden afgezet. Als de looproute zich op minder dan 2 m van de dakrand bevindt, moeten
hekwerken of randbeveiligingen worden aangebracht.
Het is aan te bevelen de installaties zo veel mogelijk te groeperen. Hierdoor hoeft er minder
over het dak te worden gelopen en kunnen ook
de veiligheidsvoorzieningen worden geconcentreerd.

16-02-2006 11:40:51

4 PLATTE DAKEN

269

Figuur 4.120 Lichtkoepel met doorvalbeveiliging

Bron: SBR-publicatie Veilig Ontwerpen binnen het Bouwbesluit

Kooiladders worden besproken in deel 4B


Gevels, hoofdstuk 13

4.6.2 Afvoer van afval


Vooral bij renovatie en herstel van dakbedekkingen en dakbedekkingsconstructies krijgen we
te maken met het stortverbod bouw- en sloopafval. Maar ook het afval dat ontstaat bij nieuw
dakbedekkingswerk door passnijden van de
dakrollen, isolatie en dergelijke vraagt de nodige
aandacht.

Figuur 4.119 Inklapbare dakrandbeveiliging


Bron: SBR-publicatie Veilig Ontwerpen binnen het Bouwbesluit

4 Vluchtwegen
Door het werken met brandbare materialen en
verhitting is bij werken op het dak brandgevaar
aanwezig. Als de toegang tot het dak door brand
wordt geblokkeerd, is soms geen vluchtweg
meer over. Afhankelijk van de afmetingen van
het dak moet een tweede vluchtweg aanwezig
zijn:
trek, indien aanwezig, twee trappenhuizen
door tot bovendaks;
breng een dakluik met klimijzers aan op een
plaats waarvandaan verder kan worden gevlucht;
of
zorg dat een lager gelegen vluchtweg, zoals
een galerij, via een kooiladder bereikbaar is.

06950432_boek.indb 269

Hiervoor is de Regeling niet herbruikbaar bouw- en


sloopafval belangrijk. Tot 1 januari 1997 mocht
een container afval worden gestort als er meer
dan 90 gewichtsprocenten grind (mits verontreinigd met bijvoorbeeld teermastiek en niet reinigbaar) en/of dakleer in zat. Onder dakleer verstaat
de overheid zowel bitumineus als teermastiek
afval. Vanaf 1 januari 1997 mag het verbrandbare deel (het dakleer) ook niet meer worden
gestort.
4.6.2.a Preventie
Allereerst bepaalt het ontwerp van een dak of
er veel moet worden gesneden en gelijmd. Veel
afval kan worden voorkomen door vooraf goed
af te meten hoeveel materiaal echt nodig is. Immers, dat wat overblijft gaat in de container.
Een ander voorbeeld vormen de kitspuiten. Door

16-02-2006 11:40:53

270

kitspuiten helemaal leeg te maken wordt materiaal bespaard en afval voorkomen. Overigens,
veel kitgebruik duidt doorgaans op onvoldoende
detaillering van het werk. Veel kan worden voorkomen.
Bij ieder werk zijn er wel een aantal lastige hoeken en details. Wanneer de stukken die overblijven worden bewaard, kunnen die prima worden
gebruikt voor deze details. Door dit directe
hergebruik wordt voorkomen dat er weer een
nieuwe rol moet worden aangesproken.
Ongesorteerd afval kan alleen maar tegen hoge
tarieven worden gestort of verbrand. Het is aan
te bevelen afval te scheiden. Dit werkt sterk
kostenbesparend en maakt hergebruik van
materialen mogelijk.
4.6.2.b Chemisch afval
Chemisch afval kost niet alleen veel bij afvoer,
maar juist ook bij stort en verbranding. Het ontstaan van dit afval moet zoveel mogelijk worden
beperkt. De afvoer en verwerking dienen goed
geregeld te zijn.
Klein Chemisch Afval
Speciaal voor deze kleine hoeveelheden
chemisch afval (KCA = Klein Chemisch Afval)
heeft de rijksoverheid een landelijk inzamelsysteem opgezet. In dit systeem is voor iedere
regio n bedrijf aangewezen die de plicht
heeft binnen een maand KCA op te komen
halen, waaraan wel kosten zijn verbonden.

Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
1 BDA Dakboekje 2005, uitgave BDA Dakadvies
B.V.
2 Geballaste dakbedekkingssystemen herziene
rekenmethode, SBR-publicatie 465. SBR,
Rotterdam.
3 Handboek Daken, Sdu Uitgevers
Hoofdstuk A 4200 Dakconstructies
Hoofdstuk A 6000 Bouwfysica
Hoofdstuk A 7200 Waterbelasting afvoer van
water
Hoofdstuk A 7300 Windbelasting

06950432_boek.indb 270

4 RS 1990 Reken- en beproevingsmethoden sandwich-panelen, Bouwen met Staal, Zoetermeer.


5 Veilig ontwerpen binnen het Arbobesluit, deel 1
Oplossingen voor daken, SBR, Rotterdam.
6 Veilig ontwerpen binnen het Bouwbesluit, SBR,
Rotterdam.
Normen
BRL 0102 Dakconstructies met gewapende cellenbeton dakplaten, bijlage 1.
BRL 1309 Thermische isolatie voor platte of
hellende daken op een onderconstructie in combinatie met een gesloten dakbedekkingssysteem.
BRL 13111314 Bijzondere bepalingen.
BRL 1315 Algemene bepalingen.
NEN 1068 Thermische isolatie van gebouwen
Rekenmethoden.
NEN 3215 Binnenriolering Eisen en bepalingsmethoden.
NEN 6063 Bepaling van het brandgevaarlijk zijn
van daken.
NEN 6700 Technische grondslagen voor bouwconstructies TGB 1990 Algemene basiseisen.
NEN 6702 Technische grondslagen voor bouwconstructies TGB 1990 Belastingen en vervormingen.
NEN 6707 Bevestiging van dakbedekkingen
Eisen en bepalingsmethoden.
NEN 6720 TGB 1990 Voorschriften Beton
Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995).
NEN 6773 Staalconstructies TGB 1990 Basiseisen, basisrekenregels en beproevingen voor
overwegend statisch belaste dunwandige koudgevormde stalen proelen en geproleerde platen.
NEN-EN 10147 Continu-dompelverzinkte band en
plaat van staal voor constructiedoeleinden.
NTR 3216 Binnenriolering Richtlijnen voor ontwerp en uitvoering.
NPR 6708 Bevestiging van dakbedekkingen
Richtlijnen.
prEN 13948:2000-10 Flexible sheets for waterproong Bitumen, plastic and rubber sheets for
roof waterproong Determination of resistance to
root penetration.

16-02-2006 11:40:53

Grote glasoverkapte ruimten


ing. M.W.R. Salden

Grote glasoverkapte ruimten (GGRs) zijn in Nederland beter bekend


onder de naam atrium, serre, passage of wintertuin. Een GGR bestaat
meestal uit de combinatie van een glasgevel en een glasdak. Een GGR
kan worden gebruikt als verkeersruimte of in een combinatie van verkeers- en verblijfsruimte.

06950432_boek.indb 271

16-02-2006 11:40:54

272

Inleiding

5.1 Algemene prestatie-eisen

Een ruimte wordt gezien als een GGR als deze de


volgende specieke kenmerken bezit:
1 ruimte is ten minste drie bouwlagen hoog en
het vloeroppervlak is minimaal 10 15 m;
2 ruimte is met glas of ander lichtdoorlatend
materiaal overkapt.

Voor de gevels en het dak van GGRs gelden dezelfde eisen als voor traditionele gevels en daken.
Er moet worden voldaan aan minimale prestatie-eisen, zoals genoemd in het Bouwbesluit ten
aanzien van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid, zie ook hoofdstuk 1.
De GGR kan niet op zichzelf staand worden
beoordeeld, maar moet samen met de aangrenzende bouwdelen integraal worden benaderd.
De gevel en het dak kunnen schuin worden
aangebracht, guur 5.2. Er ontstaat dan echter
spraakverwarring: is schuin geplaatst glas nu een
glasgevel of een glasdak?

GGRs zijn bekend onder de volgende namen,


guur 5.1:
atrium: volledig door gebouw omsloten GGR;
serre: GGR voorzien van een of meerdere glasgevels;
passage: GGR met langgerekte vorm.

De denitie van een schuine glasgevel is: een


achterover hellende beglaasde scheidingsconstructie met een hoek ten opzichte van het horizontale vlak van 5 tot en met 80.
Bij een hoek tussen 5 en 30 wordt er vaak gesproken van een glasdak. Een glasdak wordt per
denitie als niet beloopbaar beschouwd, waardoor de toegankelijkheid beperkt is.

Figuur
5.1 Vormen van GGRs

06950432_boek.indb 272

16-02-2006 11:40:54

5 GROTE GLASOVERKAPTE RUIMTEN

273

2 veranderlijke belastingen: windbelasting en


belastingen door regenwater en sneeuw;
3 bijzondere belastingen: brand- en stootbelasting.
Omdat glasdaken als niet beloopbaar worden
beschouwd (er moet duidelijk zijn dat er zich
onder het dakvlak geen dragende constructie
bevindt), hoeft men geen rekening te houden
met de volgende belastingen:
stootbelasting;
lijn- en puntlast.

Als vuistregel wordt in de praktijk geen rekening


gehouden met sneeuwbelasting als de hoek ten
opzichte van het horizontale vlak groter dan 60 is.
Op een schuin glasvlak kan worden uitgegaan
van de in guur 5.3 gegeven belastingen.

Figuur 5.2 Glasgevel en -dak

De optredende belastingen worden

5.1.1 Specieke eisen voor GGRs


Het Bouwbesluit stelt minimale prestatie-eisen
aan GGRs. Naast deze eisen kunnen door de
opdrachtgever of de gebruiker nog aanvullende
eisen worden gesteld. Bij de prestatie-eisen is het
van belang eerst vast te stellen of de GGR wordt
gezien als een besloten of niet-besloten ruimte.
Deze keuze heeft invloed op de eisen die door
het Bouwbesluit worden gesteld.
Het Bouwbesluit geeft echter geen denitie van
een besloten of niet-besloten ruimte. In artikel
2.169 wordt gesteld dat een niet-besloten ruimte
waardoor een rookvrije vluchtroute voert een
zodanige ventilatiemogelijkheid heeft, dat deze
ruimte bij brand gedurende langere tijd gebruikt
kan worden om te vluchten. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1 stralingsux niet groter dan 1 kW/m2;
2 temperatuur niet hoger dan 45 C;
3 zichtlengten niet kleiner dan 100 m.
5.1.2 Veiligheid

uitgebreid besproken in deel 7 Bouwmethodiek,


hoofdstuk 3

Figuur 5.3 Belastingguur

De windbelasting wordt benvloed door:


ligging gebouw in Nederland (aan kust of in
binnenland). NEN 6702 bevat windstuwdruktabellen waarin Nederland in drie windgebieden
is onderverdeeld;
hoogte gebouw;
gebouwvorm;
ligging gebouw ten opzichte van omringende
bebouwing.

Constructieve veiligheid
De sterkte van een bouwconstructie moet volgens het Bouwbesluit voldoen aan NEN 6702
Technische grondslagen voor bouwconstructies
TGB 1990 Belastingen en vervormingen. Deze
norm gaat uit van de volgende belastingen:
1 permanente belastingen: eigen gewicht;

06950432_boek.indb 273

De stijfheid van de constructie (stijlen en regels)


die het glas ondersteunt, moet voldoen aan NEN
2608 Vlakglas voor gebouwen Weerstand tegen
windbelasting Eisen en bepalingsmethode. NEN
2608 geeft regels voor verticaal geplaatst glas
(enkelvoudig of isolerend dubbelglas) en gaat dus

16-02-2006 11:40:55

274

voorbij aan beglazing onder een helling. Daarom


wordt NEN 2608 aangevuld met de ontwerp NEN
2608-2 Vlakglas voor gebouwen Deel 2: Niet-verticaal geplaatst glas Weerstand tegen windbelasting,
sneeuw, eigengewicht Eisen en bepalingsmethode.

Gebruiksveiligheid
Er moet worden voorkomen dat mensen letsel
oplopen door uit de gevel of het dak vallend
glas. Het glas kan breken door:
montagefouten;
thermische spanningen;
vallende voorwerpen.
Montagefouten
Het glas moet door middel van stel-, steun- en
spatieblokjes (zogenaamde beglazingsblokjes) op
een correcte manier worden aangebracht om de
krachten in het glas op een juiste wijze over te
brengen op de stijlen en regels. De blokjes
moeten bestand zijn tegen uv-straling, vocht en
temperatuurinvloeden. Tevens mag het blokje
het glas niet aantasten. De plaatsing is ook van
groot belang, guur 5.4. Het materiaal waarin
het glas wordt geplaatst, is hierin ook van belang
(staal, aluminium, enzovoort).

Figuur 5.4 Plaats beglazingsblokjes

Gebruiksveiligheid buiten GGR


Zonwerende glassoorten worden vaak reecterend uitgevoerd. Ze kunnen voor verkeersdeelnemers verblindend werken of hinder
opleveren voor mensen die werken in nabijgelegen gebouwen. De mate van hinder en
de kans op verblinding moeten in het ontwerp
worden meegenomen.

06950432_boek.indb 274

Thermische spanningen
Bij voorkeur wordt er gewapend of gelaagd
enkel glas of gelaagd dubbel glas toegepast. Er
kunnen ook kunststof panelen worden toegepast. Zeker bij het toepassen van sterk zonwerend glas is er een grotere kans op thermische
spanningen, met glasbreuk als gevolg. Zonwerend glas absorbeert namelijk een deel van de
binnenkomende zonne-energie. Het glasgedeelte
waarop de zon schijnt, heeft een sterkere temperatuurstijging dan een koel blijvend, beschaduwd
deel. De ruit kan breken door het temperatuurverschil. Ruiten waarbij de kans op temperatuurverschillen groot is, kunnen dan ook het beste
gehard worden uitgevoerd.
Vallende voorwerpen
Als de kans bestaat dat het glas breekt door een
vallend voorwerp (denk hierbij aan een gebouw
dat hoger doorgaat dan de glaskap en te openen
ramen heeft in de gevel), dan moet er gelaagd
glas of kunststof worden toegepast.

Brandveiligheid
Een constructie moet een weerstand tegen
branddoorslag en brandoverslag hebben, moet
voldoen aan een vereiste klasse tot brandvoortplanting en rookproductie en mag niet
bezwijken.
Als een GGR wordt gezien als een niet-besloten
ruimte (= buitenruimte), worden er geen eisen
gesteld ten aanzien van de brandveiligheid. De
vluchtweg door de GGR voert dan namelijk per
denitie door de buitenlucht. De binnengevel
heeft dan de functie van een buitengevel met
dezelfde brandtechnische eisen (weerstand
tegen brandoverslag en brandvoortplanting).
Ramen en deuren in de binnengevel mogen worden geopend.
Als een GGR wordt gezien als een besloten
ruimte (= binnenruimte), worden er wel eisen
gesteld ten aanzien van de brandveiligheid:
brand en rook uit aangrenzende ruimten
mogen zich niet verspreiden naar GGR;
GGR moet worden beschouwd als apart
brandcompartiment;
vluchtwegen door GGR kunnen door brand
en/of rook geblokkeerd raken (denk aan tweede
vluchtweg);

16-02-2006 11:40:56

5 GROTE GLASOVERKAPTE RUIMTEN

in binnengevel mogen geen te openen delen


zijn opgenomen, met uitzondering van nietzelfsluitende voordeuren bij woningen en zelfsluitende deuren bij utiliteitsbouw.
Belangrijke consequenties bij de toepassing van
een GGR zijn:
kans is groter dat rook, afkomstig van een
brandhaard, vluchtwegen op andere
verdiepingen blokkeert;
kans is groter dat door hete rook de brand
zich door het gebouw verspreidt;
kans is groter dat verblijfsruimten op
meer dan n verdieping moeten worden
ontruimd;

275

kans op brandoverslag, vooral bij een passage, door geringe breedte van de passage. Er
moeten speciale maatregelen worden getroffen
om te voldoen aan de vereiste weerstand tegen
brandoverslag en branddoorslag.

Het mogelijke verloop van een brand via een


GGR is weergegeven in guur 5.5. De binnengevels van een GGR (de scheiding tussen gebouw en GGR) zijn in belangrijke mate bepalend
voor de rookverspreiding.
Bij de binnengevels van een GGR kunnen vier
soorten gevels worden onderscheiden, guur
5.6:
1 open gevels;
2 gesloten gevels, te vergelijken met normale
buitengevels;
3 gesloten, rookwerende gevels: bij brand in
het compartiment achter de gevel kan deze
bezwijken;
4 gesloten, rook- en brandwerende gevels:
ruimten zijn rook- en brandwerend afgesloten
van GGR.

Figuur 5.6 Binnengevels GGR

Aan de hand van NEN 6093 Brandveiligheid van


gebouwen Beoordelingsmethode van rook- en
warmteafvoerinstallaties kan de rookbelasting
van een GGR worden bepaald. Bij de toepassing
van een GGR is het van belang al in een vroeg
stadium met Bouw- & Woningtoezicht en de
brandweer te overleggen en de uitgangspunten
vast te leggen.
Aanvullende technische maatregelen die men
kan nemen ten behoeve van de brandveiligheid
zijn:
rook- en warmteafvoer (RWA);
sprinklerinstallatie;
brandmeldinstallatie.

Figuur 5.5 Mogelijk verloop brand in GGR

06950432_boek.indb 275

16-02-2006 11:40:57

276

Figuur 5.7 Werking rook- en warmteafvoer (RWA)

Rook- en warmteafvoer (RWA)


Bij het toepassen van een RWA wordt er rook in
een buffer in de nok van de GGR opgevangen
en afgevoerd, guur 5.7. De onderzijde van de
buffer moet zich ten minste 2 tot 3 m boven de
hoogst aangewezen vluchtroute bevinden.
Gebouwdelen buiten de buffer blijven gevrijwaard van rook. De rook wordt mechanisch of
op natuurlijke wijze afgevoerd. In beide gevallen moet verse lucht worden aangevoerd via de
buitengevel. In atria (die geen buitengevel hebben) wordt lucht via de gevel van aangrenzende
bouwdelen aangevoerd. Deze bouwdelen moeten hiertoe wel worden ingericht.
Sprinklerinstallatie
Een sprinklerinstallatie wordt gebruikt om
branduitbreiding te voorkomen en de rooktemperatuur te verlagen, guur 5.8. De doeltreffendheid van een sprinklerinstallatie is afhankelijk
van de vorm en hoogte van de GGR.
Sprinklerinstallaties worden behandeld in
deel 6a Installaties - Elektrotechnisch en sanitair,
hoofdstuk 7

Brandmeldinstallatie
De RWA-installatie moet worden aangestuurd
door een brandmeldinstallatie, guur 5.9. Deze
signaleert rook en verhoogde temperaturen.
Brand kan zo in een vroeg stadium worden gesignaleerd.

Figuur 5.8 Sprinklerinstallatie

06950432_boek.indb 276

16-02-2006 11:40:58

5 GROTE GLASOVERKAPTE RUIMTEN

277

Figuur 5.9 Voorbeelden toepassing van rook- en warmteafvoer (RWA)

Brandmeldinstallaties worden behandeld


in deel 6a Installaties -Elektrotechnisch en sanitair,
hoofdstuk 4

Toestemming voor het toepassen van de bovenstaande maatregelen wordt gekoppeld aan technisch onderhoud en controle van de brandtechnische installaties.
Bij woongebouwen worden de voorzieningen
niet toegestaan als er geen beheerder is aangesteld.
5.1.3 Gezondheid

Bescherming tegen schadelijke of


hinderlijke invloeden
De volgende invloeden worden onderscheiden:
geluid van buiten;
galm;
vocht (van buiten en binnen).
Geluid van buiten
De GGR kan als een buffer tussen het gebouw
en de buitenruimte worden gebruikt. Ook hierbij is het van belang te beslissen of de GGR een
besloten of niet-besloten ruimte is. Als de GGR
wordt gezien als een besloten ruimte, moeten de

06950432_boek.indb 277

binnengevels voldoen aan de eisen in het Bouwbesluit gesteld aan een uitwendige scheidingsconstructie: de karakteristieke geluidwering moet
minimaal 20 dB(A) bedragen.
Als de GGR wordt gezien als een besloten
ruimte, worden er andere eisen gesteld aan de
binnengevels: de karakteristieke luchtgeluidsisolatie-index moet bij woningen bij gevels
gelegen aan een verblijfsgebied minimaal 0 dB
bedragen. De contactgeluidsisolatie-index moet
minimaal 5 dB bedragen.
Beperking galm
De gewenste (te behalen) nagalmtijd wordt bepaald door de gebruiksfunctie van de GGR. Als
de GGR alleen dient als verkeersruimte, is een
langere nagalmtijd acceptabel dan bij een GGR
die ook gebruikt wordt als verblijfsruimte. Aangrenzende ruimten mogen geen hinder ondervinden van nagalm in de GGR.
In een GGR kunnen weinig akoestische voorzieningen worden getroffen: alleen de gevels en
onderzijden van galerijen lenen zich hiervoor.
Losse elementen in de ruimte kunnen ook als
akoestische voorzieningen dienen (denk aan
meubilair, beplanting of vrij hangende absorberende elementen, zogenaamde baffels). Voor

16-02-2006 11:40:58

278

woongebouwen geldt dat de getalwaarde van


de totale geluidsabsorptie (in m2) van een besloten gemeenschappelijke verkeersruimte ten minste gelijk moet zijn aan 18 van de getalwaarde van
de inhoud van de ruimte, uitgedrukt in m3. Deze
eis blijkt in de praktijk moeilijk haalbaar. Aan gebouwen met een andere gebruiksfunctie worden
in het Bouwbesluit geen eisen gesteld.
Wering van vocht (van buiten en binnen)
Bij de wering van vocht zijn twee criteria van
belang:
1 waterdichtheid (van buiten);
2 condens (van binnen): oppervlaktecondensatie.
De buitenschil is niet 100% waterdicht te maken.
Dat heeft de volgende oorzaken:
systeem bestaat uit stijlen, regels en glas. De
driedimensionale aansluitingen zijn niet 100%
waterdicht te maken;
door winddruk en zuiging ontstaat er een
pompeffect op het glas. Het water wordt door
capillaire werking naar binnen gedrukt;
op een schuine gevel is er meer belasting door
eigen gewicht en water dan bij een verticaal
glasvlak;
dichtingssysteem veroudert, waardoor er
lekkages kunnen optreden. De manier van aanbrengen van het dichtingssysteem is van belang.
Er kunnen door applicatiefouten lekkages ontstaan.

Figuur 5.10 Waterhuishouding

06950432_boek.indb 278

De waterdichte kering (lucht- en waterdicht)


moet dus niet aan de buitenzijde, maar juist
aan de binnenzijde worden aangebracht door
middel van verdiepte sponningen in het proel,
guur 5.10. De buitendichting dient alleen als
regenkering. De afmetingen van de sponningen
zijn afhankelijk van de hellingshoek, de grootte
van het glasoppervlak en de waterdoorlaat van
de buitendichting: er moet voldoende waterafvoercapaciteit zijn. In zowel de horizontale als
de verticale regels is een verdiepte sponning
nodig, guur 5.17. Via de horizontale regels
wordt het water naar de verticale stijlen geleid,
guur 5.10. De onderlinge aansluitingen van
stijlen en regels moeten waterdicht zijn.
De waterdichtheid kan worden bevorderd door
een systeem met een isolator toe te passen: een
doorlopende verbinding tussen proel en klemlijst.
Constructief moet men erop letten dat de stijlen
en regels niet doorbuigen in verband met waterophoping. Tijdens de uitvoering mogen de afvoergoten niet verstopt raken door vuil zodat de
waterafvoer wordt belemmerd.
Oppervlaktecondensatie ontstaat als de temperatuur van het binnenoppervlak van een uitwendige scheidingsconstructie te laag wordt. Dit kan
worden voorkomen door gesoleerde glasroedeproelen toe te passen en goed isolerend glas.

Bron: SBR-rapport 332

16-02-2006 11:40:59

5 GROTE GLASOVERKAPTE RUIMTEN

Bescherming tegen schadelijke of


hinderlijke stoffen (ventilatie)
In NEN 1087 Ventilatie van gebouwen Bepalingsmethoden voor nieuwbouw zijn de inrichting van
de voorzieningen betreffende de luchtverversing
vastgelegd. Een besloten gemeenschappelijke
verkeersruimte in een woongebouw heeft een
capaciteit nodig van 0,7 dm3/s per m2 vrije vloeroppervlakte (vloeroppervlakte waarboven zich
een vrije hoogte bevindt van ten minste 2,1 m),
gemeten over de ten minste vereiste breedte
van de ruimte. Toevoer en afvoer moeten rechtstreeks van buiten plaatsvinden.
Er zijn verschillende ventilatievormen mogelijk
om het teveel aan warmte in de GGR af te voeren:
afvoer zonder relatie tussen GGR en gebouw:
de energetische waarde van de GGR wordt in
deze ventilatievorm niet benut, guur 5.11-1;
toevoer naar gebouw via GGR die als voorverwarmer fungeert: volgens het Bouwbesluit
moeten woningen voor 50% direct met buitenlucht worden geventileerd en utiliteitsgebouwen
voor 100%. Ventileren via de GGR is in het laatste geval alleen mogelijk als kan worden aangetoond dat de luchtkwaliteit in de GGR gelijk is
aan de luchtkwaliteit buiten, guur 5.11-2;
afvoer uit gebouw via GGR: hierbij is er kans
op condensvorming aan de binnenzijde van de
buitenschil, guur 5.11-3;

Figuur 5.11 Ventilatievormen

06950432_boek.indb 279

279

combinatie GGR en gebouw met warmteterugwinning: met behulp van een warmtewisselaar wordt de af te voeren warme binnenlucht gebruikt om de in te voeren koude buitenlucht voor te verwarmen, guur 5.11-4.
Het Bouwbesluit stelt geen eisen aan de temperatuur in een GGR.

Daglichttoetreding
Afhankelijk van de functie van de ruimte worden
er eisen gesteld aan de daglichttoetreding van
ruimten gelegen aan een GGR.
Het toepassen van een GGR heeft voor- en nadelen wat betreft de daglichttoetreding. Een
voordeel is dat er in de binnengevel grotere glasopeningen kunnen worden aangebracht doordat
de GGR als een thermische buffer werkt.
Een nadeel is dat de daglichttoetreding tot ruimten gelegen aan de GGR wordt belemmerd door
de gevel of het dak van de GGR.
De daglichttoetreding tot ruimten gelegen aan
een GGR wordt bepaald door:
type en vorm GGR (medebepalend voor hoeveelheid glas of kunststof);
belemmeringen binnen en buiten GGR
(andere gebouwen);
vervuiling binnengevel en buitenschil GGR;
lichtdoorlatendheid binnengevel en buitenschil;
afmetingen en vorm raamoppervlak in binnengevel;
afwerking binnengevel;
afwerking en vorm ruimte en positie ruimte
ten opzichte van GGR;
wel of geen zonwering (benvloedt daglichttoetreding negatief);
wel of geen sterk lichtabsorberende glassoorten (laten minder licht door).
Daglicht komt rechtstreeks binnen of via reecties. In een atrium treedt alleen daglicht binnen
via het dak. Hoe hoger het gebouw, des te minder direct daglicht binnentreedt in lager aan
het atrium gelegen vertrekken. Zo treedt er bij
sommige ruimten alleen daglicht binnen door
reecties via de binnenschil. Het is van belang zo
goed mogelijk reecterend materiaal toe te passen, zowel in de GGR als in de ruimten zelf. Kleur
speelt hierbij ook een belangrijke rol.

16-02-2006 11:41:00

280

Figuur 5.12 Daglichttoetreding en reecties

Bij vertrekken aan een serre komt via de gevel


van de serre meestal voldoende daglicht binnen.
De reectie is het grootst wanneer het licht loodrecht op een vlak valt, guur 5.12. In lagergelegen vertrekken treedt reectie eerst op
via de vloer van de GGR en vervolgens via het
plafond van de ruimte zelf. Bij een goede daglichttoetreding kan er energie worden bespaard
doordat men geen kunstverlichting hoeft te
gebruiken. Om te voorkomen dat men verblind
wordt door binnenvallend zonlicht, wordt er
soms zonwering aan de binnengevel toegepast.
Bij een GGR is ook het uitzicht van belang. Voor
de beleving van een ruimte is het belangrijk oogcontact met buiten te hebben, guur 5.13.
De kwaliteit van het uitzicht wordt bepaald door
de volgende factoren:
1 ruimtelijk gevoel van ruimte;
2 waarnemen wat voor soort weer het buiten is;
3 waarnemen van beweging (verkeer, mensen);
4 aanwezigheid groenvoorziening.
5.1.4 Energiezuinigheid

Beperking warmteverlies
Een GGR dient enerzijds als een thermische
buffer voor de ruimten gelegen aan de GGR,
anderzijds moet een broeikaseffect worden voorkomen.
SenterNovem, Rijksgebouwendienst en SBR
hebben onderzoek laten verrichten naar de specieke eigenschappen van GGRs en hun samenhang. De uitkomst hiervan is vastgelegd in het
rapport Grote glasoverkapte ruimten.

06950432_boek.indb 280

Bij de vraag in hoeverre een GGR energetisch


een bijdrage kan leveren, spelen een aantal
belangrijke aspecten mee:
functie GGR: verkeersruimte, verkeersruimte
en gedeeltelijk of geheel verblijfsgebied. Om
energetische redenen moet men voorkomen dat
de GGR moet worden verwarmd;
thermische isolatie gebouw. Bij zeer goed
gesoleerde ruimten met een hoge interne
warmtelast (bijvoorbeeld een kantoor met veel
computers, beeldschermen, verlichting, enzovoort), draagt een GGR weinig bij aan energiebesparing. De kans bestaat dan zelfs dat er in de
zomer moet worden gekoeld (dit kost energie);
energieverliezen tijdens winter moeten zo
beperkt mogelijk blijven;
energiewinst uit GGR is het grootst gedurende
voor- en najaar.
De volgende factoren spelen een rol bij de
bijdrage die een GGR kan leveren aan energiebesparing:
mate van isolatie van binnengevel en buitenschil: bij een goed gesoleerde binnengevel is de
GGR in de winter koud en in de zomer warm.
Warme lucht uit de GGR kan worden gebruikt als
voorverwarmer van ventilatielucht. Bij een goed
gesoleerde buitengevel van de GGR behoeft de
binnengevel minder isolatie en kan er nog meer
gebruik worden gemaakt van de warmte in de
GGR;
verhouding tussen oppervlakte binnengevel
en buitenschil;
luchtstromingen van en naar GGR;
hoeveelheid zonlicht die kan binnenvallen:
het meeste zonlicht valt binnen in op het zuiden
georinteerde GGRs. De hoeveelheid zonlicht
die binnenvalt, hangt af van de zontoetredings-

16-02-2006 11:41:01

5 GROTE GLASOVERKAPTE RUIMTEN

281

Figuur 5.13 Voorbeelden GGRs (EGM architecten)


Boven: Humanitas Bergwegcomplex Rotterdam; levensloopbestendige woningen
Onder: woningen NIJ Nazareth, Sneek

06950432_boek.indb 281

16-02-2006 11:41:01

282

factor (ZTA) en de warmtedoorgangscofcint


van het glas;
bouwmassa: werkt als warmtebuffer en voorkomt grote temperatuurswisselingen;
daglichttoetreding: bij voldoende daglicht
wordt er minder gebruikgemaakt van kunstverlichting. Dit werkt positief door in het totale
energieverbruik van een gebouw.
Een gebouw moet voldoen aan een bepaalde
energieprestatie die wordt uitgedrukt in de
energieprestatiecofcint (EPC), die betrekking heeft op het totale energieverbruik voor
verwarming, ventilatie, verlichting en koeling.
De EPC wordt bepaald volgens NEN 5128 Energieprestatie van woonfuncties en woongebouwen
Bepalingsmethode en NEN 2916 Energieprestatie
van utiliteitsgebouwen Bepalingsmethode. Uit
het onderzoek van verschillende GGRs blijkt dat
een GGR alleen een positieve bijdrage aan de EP
kan leveren als de GGR als aangrenzende onverwarmde ruimte wordt gezien. Dit bereikt men
als:
1 GGR geen verblijfsgebieden heeft;
2 GGR niet verwarmd hoeft te worden;
3 warmteverlies door de binnengevel kleiner is

dan tweemaal het warmteverlies door de buitenschil. Dit houdt in dat de GGR thermisch gescheiden moet zijn van de rest van het gebouw.

Luchtstromingen
Luchtstromingen ontstaan door ventilatie en
temperatuurverschillen. Bij koude vlakken ontstaat een neerwaartse luchtstroming (koudeval)
en bij warme vlakken een opwaartse. Per type
GGR verschillen de luchtstromingen, omdat
deze medebepaald worden door de vorm van de
GGR. Besproken worden:
koudeval;
ventilatie.
Koudeval
In de winter worden de luchtstromingen voornamelijk bepaald door temperatuurverschillen.
Bij het dak en de buitengevel van de GGR koelt
de lucht af en slaat neer, bij de warmere binnengevel stijgt de verwarmde lucht op, guur 5.14.
De koudeval in een atrium neemt af naarmate
men verder verwijderd is van het dak. Op de
begane grond kan een behoorlijke luchtstroming
(tocht) ontstaan. Om koudeval te voorkomen
kan er warme lucht langs de buitenschil worden
toegevoerd.

Figuur 5.14 Luchtstromingen in serre en atrium

06950432_boek.indb 282

16-02-2006 11:41:02

5 GROTE GLASOVERKAPTE RUIMTEN

Ventilatie
In de zomer worden luchtstromingen voornamelijk bepaald door ventilatie. Koudeval
treedt nauwelijks op omdat het verschil tussen
de binnen- en buitentemperatuur gering is.
Vanwege de schoorsteenwerking (warme lucht
stijgt op) moet het dak worden voorzien van
afvoeropeningen. Lager in de gevel van de
GGR kunnen toevoerroosters worden geplaatst.
De plaats van deze afvoeropeningen en toevoerroosters bepaalt de optredende luchtstromingen in de GGR.

283

5.2 Constructie GGRs


5.2.1 Draagconstructie
De primaire en secundaire draagconstructie kan
worden samengesteld uit de volgende materialen:
hout (gelamineerd);
beton (voorgespannen);
staal (vollewandligger, raatligger, vakwerkligger en ruimtevakwerk), guur 5.15.

Over de primaire en secundaire draagconstructie


komt de glasdragende constructie: glasroeden
met kunststof beglazing of glas, guur 5.16. Het
aantal glasroeden is afhankelijk van de vorm van
de glaskap, de toegepaste soort glas, de overspanning en de doorbuigingseisen van het glas
(NEN 2608).
5.2.2 Glasroedesystemen
Meerdere fabrikanten leveren complete glasroedesystemen. De glasroedeproelen zijn zelfdragend of niet-dragend uitgevoerd. In het laatste
geval worden de roeden ondersteund door een
draagconstructie, guur 5.17. De glasroeden zijn
standaard opgebouwd uit staal (thermisch verzinkt of gemoffeld) of aluminium (onbehandeld,
geanodiseerd of gemoffeld). In de proelen zijn
verschillende soorten beglazing mogelijk (enkelof dubbelglas, kunststofpanelen). De proelen
kunnen thermisch onderbroken zijn. Er zijn zowel
I-vormige, kokervormige als ellipsvormige proelen mogelijk, guur 5.17-1 t/m 4. Afhankelijk van
het systeem wordt het glas twee- of vierzijdig
opgelegd. Er zijn verschillende afdeklijsten mogelijk, guur 5.17-5.

06950432_boek.indb 283

Figuur 5.15 Stalen liggers

Figuur 5.16 Draagconstructie

Omdat er bij direct contact tussen aluminium


en staal contactcorrosie kan ontstaan, worden
roestvast stalen bevestigingsmiddelen toegepast
met neopreen afdichtingsringen. De maximale
overspanning is afhankelijk van het gekozen
systeem. De proelen kunnen een afwateringsgoot hebben. In het glasroedesysteem kunnen
verschillende voorzieningen worden opgenomen

16-02-2006 11:41:03

284

Figuur 5.17 Glasroedesystemen en afdeklijsten

(glaslamellen, ventilatievoorzieningen, RWAunits, enzovoort). Sommige fabrikanten leveren


ook de glazenwasvoorzieningen (voor zowel binnen als buiten).
5.2.3 Beglazing
Bij de keuze van kunststof of glas als beglazing
moeten de voor- en nadelen zorgvuldig tegen
elkaar worden afgewogen, guur 5.18.

06950432_boek.indb 284

Acrylaat en polycarbonaat kanaalplaten zijn niet


dampdicht. Vocht kan dus in de kanalen komen.
Door de kanalen goed te ventileren kan men het
vochtprobleem voorkomen.
Een volgend probleem dient zich dan echter aan:
de platen zijn statisch en trekken stof aan. De
lichttoetreding kan hierdoor verminderen en de
kans op erosie neemt toe. De kunststof platen
moeten dan ook regelmatig worden gereinigd.

16-02-2006 11:41:04

5 GROTE GLASOVERKAPTE RUIMTEN

Voordelen
Glas
krasvast
veroudert niet
lange levensduur
nauwelijks verouderings- en verkleurings verschijnselen
uv-bestendig
zeer vlak
Kunststof
meer vormmogelijkheden
licht van gewicht
grote vrije overspanningen mogelijk
polycarbonaat is vrijwel onbreekbaar

285

Nadelen

zwaar (denk hierbij aan montage en het totale


eigen gewicht van de constructie)
minder vormmogelijkheden
beperkte maximale overspanning
kans op thermische breuk

minder krasbestendig (daglichttoetreding


neemt af en uitzicht wordt vertroebeld)
veroudert (kunststof platen zijn tegenwoordig
door extrusie te voorzien van een uv-bestendige
coating)
bij kanaalplaten kan er stof en vocht in de
kanalen komen

Figuur 5.18 Voor- en nadelen glas en kunststof als beglazing

5.2.4 Zonwering
GGRs kunnen in de winter een bijdrage leveren
aan energiebesparing. In de zomer is er vaak
behoefte aan koeling. Zonwering heeft hierbij
een tweeledige functie: in de zomer wordt de
zonwering overdag gebruikt om zoninstraling te
voorkomen en in de winter wordt de zonwering
na zonsondergang gebruikt om nachtelijke uitstraling te voorkomen.

Het toepassen van zonwering bij schuine gevels


is moeilijker dan bij verticale gevels. Men moet
erop letten dat de zonwering niet gaat doorzakken of doorhangen. Zonwering kan bij GGRs
zowel binnen als buiten worden aangebracht.
Een keuze voor binnen- of buitentoepassing
wordt vaak gemaakt op esthetische gronden.
De volgende aspecten spelen ook een rol bij de
keuze:
buitenzonwering is het meest effectief om
warmte buiten te houden. De luchtlaag tussen
de schuine gevel en de zonwering kan worden
geventileerd met buitenlucht en de zonnewarmte kan niet direct binnendringen;
binnenzonwering is minder effectief. De luchtlaag tussen de schuine gevel en de zonwering
wordt opgewarmd. Bij voorkeur moet de zonwering 0,500 m onder de schuine gevel worden

06950432_boek.indb 285

aangebracht, zodat de tussenliggende ruimte


goed kan worden geventileerd. Hiertoe worden
in de gevel aan de boven- en onderzijde
openingen aangebracht voor ventilatie;
de buitenzonwering moet bestand zijn tegen
weersinvloeden en windbelasting;
de zonwering moet bereikbaar zijn voor
onderhoud;
het doek moet kunnen worden vervangen (dit
geldt tevens voor het glas);
het doek moet kunnen worden schoongemaakt (vooral van belang bij buitenzonwering). Dit geldt tevens voor het glas;
als bij brand de rook via de glaskap moet ontsnappen, moet de zonwering bij rookalarm automatisch oprollen (de regeling van de zonwering
koppelen aan rookdetectie);
zonwering kan gentegreerd worden met
andere functies zoals warmte-isolatie, geluidsreductie (beperking nagalmtijd) en verspreiding
van het binnenvallende daglicht.
Standaardoplossingen voor zonwering bij een
GGR zijn er niet. Er is een grote verscheidenheid
aan vormen van GGRs. De zonwering kan via
een automaat met seizoensregeling worden bestuurd.

16-02-2006 11:41:04

286

Zonweringen voor verticale gevels worden


behandeld in deel 4c Omhulling gevelopeningen,
hoofdstuk 20

5.2.5 Montage
De montage van een schuine glasgevel is moeilijker dan de montage van een verticale gevel.
Er moet extra aandacht worden besteed aan de
veiligheid tijdens de montage, omdat men niet
met standaard steigermateriaal kan werken. Bij
GGRs zijn de volgende aspecten aan de orde:
valongelukken komen zeer veel voor bij het
werken aan grote overspanningsconstructies. De
montage van staalconstructies moet zoveel
mogelijk op de grond plaatsvinden, zodat het
aantal handelingen op hoogte wordt beperkt;
als valbeveiliging kan een net worden toegepast. Dit moet 2 m buiten het werkgebied
uitsteken;
bij overspanningsconstructies boven een
hoogte van 7 m is het gebruik van ladders,
rolsteigers en schaarhoogwerkers niet meer
toegestaan. Er moet worden gewerkt met hoogwerkers, steigers of een in een bouwkraan hangende werkbak.

Ontwerpers moeten volgens het Bouwprocesbesluit en de Arbeidsomstandighedenwet tijdens


alle fasen van het bouwproces behalve de uitvoering aandacht besteden aan de risicos van het
werken op hoogte. Het Veiligheidsbesluit stelt als
ondergrens voor het gebruik van veiligheidsvoorzieningen een hoogte van 2,5 m. Deze
grens geldt niet alleen voor de uitvoering, maar
ook voor werkzaamheden na de oplevering,
zoals onderhoud, reiniging en inspectie.
In het V&G-plan moeten de risicos worden
benoemd.
5.2.6 Onderhoud
Er kan onderscheid worden gemaakt in reinigend
en technisch onderhoud.

Reinigend onderhoud
Schuine glasgevels raken sneller vervuild dan
verticale glasgevels. De grootste vervuiling treedt
op bij de horizontale glasroeden, omdat hier
water kan blijven staan. Dit verdampt na verloop
van tijd en het vuil blijft achter. De GGR (zowel
de gevel als het dak) moet dan ook regelmatig

06950432_boek.indb 286

worden schoongemaakt, zowel van binnen als


van buiten. Hiervoor moet rekening worden
gehouden met de volgende factoren:
1 bereikbaarheid;
2 type glasdak;
3 grootte te onderhouden glasvlak;
4 benodigde frequentie schoonmaken.
Hierbij moet worden aangetekend dat een kunststof beglazing sneller vervuild raakt dan glas.
Glazenwasinstallatie
Om een veiligheidsregime voor het reinigen
van gevels vast te stellen is op 1 februari 1999
het Convenant Gevelonderhoud gesloten.
Glazenwasvoorzieningen worden besproken
in deel 4b Omhulling - Gevels, hoofdstuk 13

Technisch onderhoud
Technisch onderhoud is nodig om de schuine
glasgevel in de benodigde staat te houden waardoor de gevel kan blijven voldoen aan de gestelde prestatie-eisen. De gevel moet regelmatig
worden genspecteerd op de technische staat.

5.3 Voorbeeldproject
Figuur 5.19 t/m guur 5.25 geven een indruk
van het glazen dak boven de ontmoetingsruimte/wintertuin van de verzorgingsinrichting
Crabbehoff te Dordrecht (ontwerp EGM architecten).
Figuur 5.19 geeft een gedeeltelijk bovenaanzicht
van de opbouw van het glazen dak, dat wordt
ondersteund door een staalconstructie. Op de
gordingen van de staalconstructie dragen de
aluminium langsdragerproelen uitgevoerd als
kokerproel, guur 5.20 en 5.21, waarin de dito
dwarsdragerproelen worden gemonteerd. De
dubbele beglazing opgebouwd uit een kunststof
Luxgard N52/40 ongeharde buitenplaat, dik
8 mm; een luchtgevulde spouw, dik 12 mm
en een binnenruit van gelaagd ongehard glas,
dik 8 mm wordt met aluminium klemlijsten en
dito afdeklijsten bevestigd. In het dakvlak zijn
persluchtbediende lucht/rookafvoerluiken aangebracht; in de zijgevels zijn luchttoevoerroosters
geplaatst.

16-02-2006 11:41:05

5 GROTE GLASOVERKAPTE RUIMTEN

287

Figuur 5.19 Glasdak ontmoetingsruimte/wintertuin verpleeghuis Crabbehoff te Dordrecht (EGM architecten)

06950432_boek.indb 287

16-02-2006 11:41:05

288

Figuur 5.20 Details

Bron: Brakel Atmos

Figuur 5.21 Proelen

06950432_boek.indb 288

Bron: Brakel Atmos

16-02-2006 11:41:06

5 GROTE GLASOVERKAPTE RUIMTEN

289

Figuur 5.22 Buitenaanzicht met glazenwasinstallatie

Figuur 5.23 Knoop

Figuur 5.24 Montage glaspaneel

06950432_boek.indb 289

16-02-2006 11:41:08

290

Figuur 5.25 Interieur

Figuur 5.22 toont het buitenaanzicht met de


glazenwasinstallatie (brugconstructie).
Figuur 5.23 is een fotodetail van een knoop
waarop duidelijk de stalen draagconstructie met
de aluminium langsdrager en dwarsdrager zijn
te zien.
Figuur 5.24 geeft een beeld van de montage van
de glaspanelen en guur 5.25 laat het interieur
van de ruimte zien.

Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur

NEN 2608-2 Vlakglas voor gebouwen Deel 2:


Niet-verticaal geplaatst glas Weerstand tegen
windbelasting, sneeuw, eigengewicht Eisen en
bepalingsmethode, 2004.
NEN 2916 Energieprestatie van utiliteitsgebouwen
Bepalingsmethode, 2004.
NEN 5128 Energieprestatie van woonfuncties en
woongebouwen Bepalingsmethode, 2004.
NEN 6093 Brandveiligheid van gebouwen Beoordelingsmethode van rook- en warmteafvoerinstallaties, 1995.
NEN 6702 Technische grondslagen voor bouwconstructies TGB 1990 Belastingen en vervormingen, 2001.

1 Grote glasoverkapte ruimten. Novem, Utrecht,


1996.
Normen
NEN 1087 Ventilatie van gebouwen Bepalingsmethoden voor nieuwbouw, 2001.
NEN 2608 Vlakglas voor gebouwen Weerstand
tegen windbelasting Eisen en bepalingsmethode,
1997.

06950432_boek.indb 290

16-02-2006 11:41:09

REGISTER

Register
A
A-blad Kappen 161
aardolie 226
absolute vochtigheid 44, 46
afdekkap, metalen 250
afmetingen noodafvoer 184
afschot 32, 56
afschot, effectief 31
afschotisolatiemortel 221
afschotisolatieplaten 221
afval, chemisch 270
afval, ongesorteerd 270
afvoerkanalen 119
afvoermiddellijn 29
afwerkmaterialen 229
aluminiumfolie 229
aluminiumfolie,
gebitumineerd 247
APP 227, 228, 285
Arbo-zorgaspecten 8
Arbobesluit 266, 267
atrium 272
attest-met-productcerticaat 173

B
balkdrager 75
balken 196
balklaag 76
balkroosters, typen 196
ballastlagen 175
ballonvorst 101
bandgeschuimd materiaal 219
bebouwd gebied 2, 8, 113
bedrijfsgebouwen 57
begin- en eindvorst 106
beglazingsblokjes 274
begroeid dak 159
belasting, geconcentreerde 7
belasting, vrije 7
belastingen 273
belastingen, bijzondere 70
belastingen, permanente 70
belastingen, veranderlijke 70
belastingen op de
onderconstructie 200

06950432_boek.indb 291

belastingsfactor 2, 8
belastingsniveau daken 164
belasting door personen en/of
goederen 7
beloopbaarheid
isolatiematerialen 211
beproeving 28
beregeningstoestel 28
beschieting 204
besloten ruimte 273
betonnen dakpan 107
betonnen
onderconstructies 202
betonpan, dakvlakdetail 110
betonpan, dakvoetdetail 112
betonpan, hulpstukken 112
betonpan,
kopgevelaansluitdetail 112
betonpan, maatvoering 109
betonpan, modulaire
maatvoering 109
betonpan, nokdetail 111
betontegels 249
bevestiger, rekenwaarde 173
bevestiging, mechanische 174
bevestigingsmethoden 174
bevestigingsmiddelen,
primaire 206
bevestigingsmiddelen,
secundaire 206
bevestigingssystemen
dakbedekkingen 173
bezwijkmechanismen 175
binnengevels GGR 275
binnenruimte 274
bitumen, drenkings- 229
bitumen, impregneer- 229
bitumen, indringingsgetal 226
bitumen, modiceren 227
bitumen, penetratie- 226
bitumen, penetratieproef 227
bitumen, schutlaag 227
bitumen, verwekingspunt 226
bitumencorrosie 240
bitumenlei 147, 148
bitumenproducten 230
bitumen dakbanen 228
bitumen dakbedekkingen,
uitvoering 231

291

bitumen dakbedekkingsmaterialen 194, 225


bitumen dakbedekkingsmaterialen, verwerkingsmethoden 233
bitumen dakbedekkingssystemen 212
bitumina, hoofdgroepen 225
blaasmiddel 219
blokschuim 218
blokverband 212
bokspant 78
borstweringen 170
bouwafvalpreventie 269
Bouwbesluit 61, 181
bouwconstructie 71
bouwmaterialen,
eigenschappen 50, 196
Bouwprocesbesluit arbeidsomstandighedenwet 286
brandcompartiment 38
brandfolie 229
brandgedrag
isolatiematerialen 217
brandgevaarlijkheid van
daken 38
brandmeldinstallatie 276
brandoverslag 185
brandveiligheid 36
brandveiligheidseisen 40
brandveiligheid GGR 274
brandvoortplanting 37, 40
brandvoortplantingsklasse 39
brandwerendheid met
betrekking tot bezwijken 37
brandwerendheid van
daken 39
brandwerendheid van
gevels 38
breedplaatvloeren 202
breukgrind 248
BRL 0102 203
BRL 1309/01 221
BRL 1311 t/m 1314 221
BRL 1315/01 221
broekstuk 106
bruikbaarheid 70
buitenruimte 274

16-02-2006 11:41:10

292

C
cacheerlaag 218
cellenbeton, dakplaten
van 203
cellulair glas 173
CEP 241
chaperonpan 106
chemisch afval 270
chipwood platen 205
coatingbitumen 229
codering bitumen
dakbanen 230
codering thermische
isolatie 221
compartimenteren 7
condensatie 44, 46, 186, 278
condensatie, inwendige 42,
50, 187, 215
condensatievocht 14, 15
constructieplaten 195
contactgeluidsisolatieindex 277
CPE 238
CSM 239, 241

D
daglichtfactor 18
daglichtfactor, gemiddelde 28
daglichtopeningen,
equivalente 18, 28
daglicht door het dak 253
dak, houten 67
dak, koud- 201
dak, omgekeerd 29, 33, 201
dak, onderconstructie 71
dak, traditioneel warm- 201
dakbaan, geproleerde 235
dakbanen, bitumen 228
dakbanen,
thermoplastische 238
dakbedekking, geballaste 177
dakbedekking, naakte 33
dakbedekking, wortelvaste 259
dakbedekkingen,
bevestigingssystemen 173
dakbedekkingen,
keramische 93

06950432_boek.indb 292

dakbedekkingen,
kunststof 237
dakbedekkingen, metalen 134
dakbedekkingen, opslag 231
dakbedekkingen,
schubvormige 102
dakbedekkingen,
single-ply 215
dakbedekkingsconstructies 164, 201, 209
dakbedekkingsdetails plat dak,
uitvoering 237
dakbedekkingsmaterialen 194,
215
dakbedekkingsmaterialen,
bitumen 194, 225, 231
dakbedekkingssystemen 55,
211
dakbedekkingssystemen,
bitumen 212
dakbedekkingssystemen,
eenlaags 236
dakbedekkingssystemen,
gekleefde 174
dakbedekkingssystemen,
rubber en kunststof 214
dakbedekkingssystemen platte
daken 235
dakbegroeiing, extensieve 257
dakbegroeiing, intensieve 258
dakbelasting 71
dakbeschot 55, 86, 196
dakbestrating 194
Dakboekje 4
dakboorschroeven 224
dakbreedte 73, 95
dakbreedtefactor,
reductiefactor 178
dakbreedte en overstek 96
dakconstructie 71
dakconstructies,
omgekeerde 29
dakdetails platte daken 236
dakdoorbrekingen 119
dakdoorvoer,
installatietechnische 124
dakelementen 196
dakelementen platte
daken 207

daken, Arbo-zorgaspecten
bij 8
daken, begroeide 256
daken, brandgevaarlijkheid
van 38
daken, brandveiligheid 36
daken, brandwerendheid 39
daken, eisen Bouwbesluit
2003 61
daken, gebruiksfuncties 54
daken, geluidsisolatie van 17
daken, indeling 193
daken, mechanische eisen 2
daken, ontwerpcriteria 67
daken, opbouw 55
daken, platte 163
daken, principeconstructies 13
daken, traditionele functies 54
daken, veiligheid 161
daken, water- en
winddichtheid 28
dakgrind 248
dakhelling 57, 71, 73
dakhuid 55
dakisolatie 100
dakkapel 127
dakkapel, constructie 128
daklekkages 16
daklengte 73, 96, 109
daklichten 18
dakliggers 193, 199
dakoppervlak 178
dakpakket, samenstelling 72
dakpan 93
dakpan, hulpstukken 99
dakpannen, verankering 112
dakpanplaat 137
dakplaat, bescherming 103
dakplaat, kunststof 158
dakplaat met minerale wol 88
dakplaten 196
dakplaten, steenachtige 203
dakplaten op basis van
organische materialen 205
dakplaten van cellenbeton 203
dakplaten van houtbeton 203
dakraam 133
dakrandbeveiliging 265, 269
dakranddelen 6
dakranden 170

16-02-2006 11:41:11

REGISTER

dakranden plat dak 250


dakschild 56, 73
dakspanten 193
daktrim 250
daktuinen 258
dakvenster 133
dakvlak 56
dakvlak, gebruik 164
dakvlak, hulpstukken 106, 111
dakvlak binnen doorgaande
gevel 104
dakvlak gelijk met buitenkant
gevel 105
dakvoet 73
dakvoetproel 103
dakvormen 53
dakvormen, speciale 106
dakzones, berekening 172
dak met uilenbord 59
dak met wolfseind 59
Dak Milieu Analyse 225
dambordsgewijze
verankering 116
dampdichtheid 247
dampdiffusieweerstand 47
dampdoorgang 46, 48
dampdoorlatende laag,
waterwerend 16
dampremmende laag 193,
194, 209, 246, 247
dampremming 15, 50, 51
dampspanning 47
dampspanningstabel 198
dampstroom 47, 49
damwandgevel 39
dauwpunt 44, 46, 98, 187
dauwpuntstemperatuur 46
debiet 178
degradatie 16
deklaagbitumen 229
deklijst, zinken 250
delaminatieweerstand
isolatiematerialen 217
diameter hemelwaterafvoeren 178, 182
dichting 24
dichtingsfolie 29
diffusieweerstandsgetal 50,
194, 195, 196
dilatatie 24

06950432_boek.indb 293

dilatatie, horizontale 25
dilatatie, verticale 25
dilatatievoeg 25
dimensiewisselingen 17
dimensionering van ramen en
puien 9
DIN 4108 15, 20, 21, 50
doorbuiging 6, 10, 70
doorbuiging, maximaal toelaatbare 4
doorbuigingstoetsing 9
doorvalbeveiliging 255, 265
doorvoerpan 99
draagconstructie 164, 193
dragers 228
drenkingsbitumen 229
driescharnierspant 83
droging 50
druipregenwater 36
druksterkte
isolatiematerialen 217
drukverdeelplaatjes 224
drukvereffeningsfactor 2, 8
drukvereffeningsfactor ceq 169
dubbele maasdekking 148
dubbele panhaak 117
dubbele welpan 105
duurzaamheid 66
Duurzaam Bouwen 57, 265
dwarskap 58
dynamische
vergrotingsfactor 168

E
E/VAC 241
ECB 238, 240
ECB,
verwerkingsrichtlijnen 244
eigenschappen
bouwmaterialen 196
elasticiteitsmodulus 10
elastomeren 214, 238
energie, primaire 14
energieprestatiecofcint
(EPC) 14, 282
Energieprestatienorm 14, 20
energiezuinigheid 71
EPB 221
EPDM 29, 239, 240

293

EPDM,
verwerkingsrichtlijnen 245
EPN 13, 20
EPS 12, 218
EPS 20 50
exotherme reactie 37
extreme stuwdruk 2
extreme stuwdruk,
toegelaten 175

F
f-factor 14, 15, 20
F-systemen 211
factoren voor de
instroming 181
felsdak 135, 140, 144, 146
felsdakbaan, proleringen
voor 141
felsdakplaat 137
fenolformaldehyde (PF) 173
FPO 241

G
g/g-delen 87
geballast dak 247
gebied, bebouwd 2
gebouw, gesloten 170
gebouw, hoog 171
gebouw, laag 171
gebouw, open 170
gebouw, orintatie 22
gebouw, zwaar 186
gebruiksveiligheid GGR 274
geconcentreerde belasting 7
gecorrigeerde
overgangsweerstanden 14
gekleefde dakbedekkingssystemen 174
gelijmd spant 83
geluid 26
geluid, beperking van 17
geluidbelasting 17, 26, 27
geluidsisolatie van daken 17
geluidsisolatie van gevels 26
geluidwering, minimale karakteristieke 17, 26
geluidwering bij
vliegtuiglawaai 28

16-02-2006 11:41:12

294

geproleerde dakbaan 235


geproleerde ondervorst 111
geproleerde plaat 137
geschaafde en geploegde
delen 87
gesloten systeem 125
getuid dak 61
gevelelementen 35
gevelonderpan 106
gevelopeningen,
afsluitbaarheid 36
gevelopeningen, dichtheid 35
gevelpan 105, 112
gevels, brandvoortplantingsklasse 39
gevels, brandwerendheid 38
gevels, geluidsisolatie van 26
gevels, principeconstructies 19
gevels, vervuiling 36
gevels, water- en
winddichtheid 33
gevelvlak, dichtheid 34
gezondheid 71
GGR, beglazing 284
GGR, constructie 283
GGR, daglichttoetreding 279
GGR, energiezuinigheid 280
GGR, galm 277
GGR, geluid van buiten 277
GGR, koudeval 282
GGR, luchtstromingen 282
GGR, montage 286
GGR, ventilatie 279, 283
GGR, vocht 278
GGR, zonwering 285
gierzwaluwpan 99
glasdak 272
Glaser-diagram 42, 47, 48
Glaser-methode 187
glasgevel, schuine 272
glasgevels, onderhoud 286
glaspercentage 21
glasroedesysteem 283
glasvlies 228
glasvlies, gebitumineerd 246
golfplaat 137
gordingdrager 75
gordingen 55, 73
gordingenkap 73
gordingklos 75

06950432_boek.indb 294

gordinglas 75
gordingschoen 73
gordingsteun 75
grasdaken 258
grenswaarde van geluid van
buiten komend 17
grind, dak- 248
grind, korrelmiddellijn 175
grindklassen 248
groendak,
drainagematten 260
groendak, opbouw 258
groendak, waterhuishouding 261
groendaken 256
groendaken, details 261
groendaken, veiligheid 265
groendaken,
windgevoeligheid 265
grote glasoverkapte ruimten,
GGR 271

H
haakanker 75
haakse opstand 249
halfsteensverband 224
hangdak 61
hellende daken, dichtheid 28
hellend dak 56, 65
hellend pannendak 13
hellingklassen 29
hemelwater, opvang en
afvoer 54
hemelwaterafvoer 29, 178
hemelwaterafvoer,
diameter 178, 182
hemelwaterafvoer,
ontwerpmiddellijn 179
hemelwaterafvoer,
dimensionering 178
hemelwaterafvoercapaciteit,
berekening 178
hoekkeper 59, 106
hoekverdraaiing 31
hoekzones 165
Hollands spant 78
holle dakpan 93
houtbeton, dakplaten van 203
houten dak 67

houten dak, opbouw 72


houten onderconstructies 204
houten spant, modern 83
houtskeletbouw 19
hydrofoberen 34
hydrofoberend middel 20

I
impregneerbitumen 229
inbraakveiligheid 36
indringingsgetal bitumen 226
Industrieel Flexibel en
Demontabel Bouwen 140
instroming 181
inwendige condensatie 21,
187, 215
isolatie, codering
thermische 221
isolatie, thermische 185, 210
isolatiematerialen 215
isolatiematerialen,
anorganische 220
isolatiematerialen,
beloopbaarheid 211
isolatiematerialen,
eigenschappen 12, 211
isolatiematerialen,
organische 218
isolatiematerialen,
samenhang 211
isolatiematerialen,
thermische 218
isolatiematerialen,
verwerking 222
isolatiemortel, polystyreen 221
isolatieplaten 224
isolatieplaten, bevestiging 224
isolatieplaten,
bevestigingsmethoden 223
isolatieplaten, bevestigingspatronen voor 224
isothermen 15

J
jukkenspant 78

16-02-2006 11:41:13

REGISTER

K
kanaalplaatvloeren 202
kanalen 120
kantelbanen 218
kantpan 105
kap 72
kapconstructie 72
kappen 193
kapruimte 73, 77
kegeldak 60
keramische dakpan,
dakvlakdetail 97
keramische dakpan,
dakvoetdetail 101
keramische dakpan,
kopgevelaansluitdetail 104
keramische dakpan,
maatvoering 94
keramische dakpan,
nokdetail 99
kilkeper 59, 106
kitvoeg 24
klang 139
klangen 250
Klein Chemisch Afval, Klein
(KCA) 270
klemplaat 137
kleven, koud- 245
klikhaak 117
klimaatklassen 42, 187
knelling 157
knijp 157
knikpan 106
koeling 21
koepeldak 60
koperen nok 157
koppelankers 26
kopsluiting 93
korrelmiddellijn, nominale
248
kouddak 88, 201
koudebrugwaarde 20
koudkleven 245
kraallat 250
kramplaat 81
kromming 24
kruip 6
kunststofschuimen 218
kunststof dakbanen,
codering 241

06950432_boek.indb 295

kunststof dakbanen,
verwerking 242
kunststof dakbedekkingen 158, 194, 237
kunststof dakbedekkingen, dakvlakdetail 159
kunststof dakbedekkingen,
dakvoetdetail 159
kunststof dakbedekkingen,
maatvoering 158
kurkisolatie 218
KVT 95 10
kwadratisch
oppervlaktemoment 10

L
L-systemen 211
laag, dampremmende 193,
194, 247
langskap 58
last, representatieve 2
last, vrije gelijkmatige 8
lasten bij de toegestane
doorbuiging 9
lasten door personen,
veranderlijke horizontale 11
lasten door regen en
sneeuw 6, 7, 11
latafstand 97
lei 139
leidak 146
leidingen 120
leipan 93
leislag 229
leisteen 147
lek 35
lekwater, afvoer 103
lessenaarsdak 58
leuvense dekking 149
levenscyclusanalyse (LCA) 67
lichtkoepel 253
lichtkoepel,
doorvalbeveiliging 269
lichtstraat 254
liggers, betonnen 200
liggers, houten 199
liggers, stalen 199
lijnlast, geconcentreerde vrije 8
loefverbinding 75

295

lokale vormfactoren 171


loketten 124
lood 250
loodslabbe 157, 250, 252
losange 139
luchtdichtheid 28, 35
luchtdoorlatendheid 35
luchtdoorlatendheid,
beperking van de 28
luchtdoorlatendheid,
maximale 35
luchtgeluidsisolatie-index 277
luchtstroming 44

M
maasdekking 148
maatonnauwkeurigheid 24
maatvastheid
isolatiematerialen 217
maatwijziging 24
makelaar 75
mansardedak 59
massa, specieke 50
massapercentage 248
mastiek 225
materiaaleigenschappen 50
materiaalkeuze 66
matjesproef 223
Mauerwerk-kalender 26
maximale dampspanning 47
maximale regendaklast 6
maximale stijghoogte 181
maximale vochtigheid 46
MEC 229
mechanische
bevestigingsmiddelen 174
metalen dakbedekkingen,
dakvlakdetail 140
metalen dakbedekkingen,
dakvoetdetail 146
metalen dakbedekkingen,
maatvoering 135
metalen dakbedekkingen,
nokdetail 144
methode Glaser 187
middellijn, nominale 248
milieubelasting 67
minerale wol 88
modulaire cordinatie 55

16-02-2006 11:41:14

296

monomeren 237
MRPI-certicaat 67
muurplaat 84
muurplaatanker 75

N
N-systemen 211
nagalmtijd 277
natuurlijke trek 125
natuurrubber 239
natuursteenlei 147
NEN-EN 10147 206
NEN 1068 211
NEN 1068 (2001, A2 2004) 14
NEN 1087 279
NEN 2057 (2001, C1 2003) 28
NEN 2608 10, 273
NEN 2686 34
NEN 2757 122
NEN 2778 (1991, A2
2001) 14, 20, 33, 34
NEN 2916 13, 20, 282
NEN 3215 178
NEN 3660 (1988) 35
NEN 3661 (1988) 9, 10, 35
NEN 5128 13, 20, 35, 282
NEN 6063 38, 151, 185
NEN 6068 (2001) 38
NEN 6093 275
NEN 6700-reeks 165
NEN 6702 3, 4, 6, 7, 8, 10, 30,
56, 112, 165, 181, 236, 248,
265, 273
NEN 6707 112, 165, 236, 248
NEN 6720 202
NEN 6760 (2001, C1 2002) 10
NEN 6773 206
NEN EPN-bepaling 20
nestpan 99
niet-besloten ruimte 273
nok 58, 73
nokgordingdrager 81
nominale middellijn 248
noodafvoeren 181, 184
noodlaag 209
noodoverlaten 29, 30
NPR 2652 (1991, A1 1997) 18
NPR 6708 112, 165, 174, 248
NTR 3216 178

06950432_boek.indb 296

O
omgekeerd dak 201
omhulling 1
omloopvorst 99
onbebouwd gebied 2, 8, 113
onbeschoten dak 76, 87
onbrandbaarheid 37
onderconstructie 164, 200
onderconstructie, conditie 201
onderconstructie, geproleerde
stalen 206
onderconstructie,
regelgeving 202
onderconstructies,
betonnen 202
onderconstructies, houten 204
onderconstructies,
steenachtige 202
onderpan 102
onderslagbalken 204
onderuitloop 181
ondervorst 100, 111
ontwerpdebiet 178
ontwerpgraeken 21
ontwerpmiddellijn
hemelwaterafvoer 179
onverzadigd mengsel 46
openingen, dominante 170
opgaand werk 166
opgaand werk, aansluitingen
tegen 250
opgeschuimde plaat 88
Opnieuw Verbeterde Hollandse
pan (OVH) 94
oppervlaktecondensatie 278
oppervlaktemoment,
kwadratisch 10
oppervlaktetemperatuur aan
de niet-brandzijde 40
opstand, haakse 249
opstandhoogte 250
opwaaien 118
OSB 205
overgangsweerstanden,
gecorrigeerde 14
overkeping 77
overspanning 70, 73
overstek 96

P
P-systemen 211
panlat 97, 110
pannendak, hellend 13
pannenlijn 102
panspeling 109
passage 272
PE 241
PE-folie 21, 50, 193, 246
pek 225
pen-en-gatverbinding 77
penetratiebitumen 226
penetratieproef bitumen 227
perlite, gexpandeerde 221
PF 219
phenolformaldehydeschuim 219
PIB 238, 241
plaatliggers 200
plaatsvastheid 5
plafondmaterialen 195
plasticfolie 229
plastomeren 214
platdakbalklaag 76
platdakconstructie met een
stalen damwandproel 12
platdak met een houten
constructie 12
platte daken 163
platte daken, afschot 31
platte daken,
dakbedekkingsdetails 236
platte daken, dakbedekkingssystemen 235
platte daken,
dakelementen 207
platte daken, dichtheid 29
platte daken, vervuiling 33
plat dak 56, 58
plat dak, aansluitingen 250
plat dak, aansluiting op hellend
dak 252
plat dak, ballastlagen 247
plat dak, bestrating 263
plat dak, daglicht 253
plat dak, dakdoorvoeren 255
plat dak, dakopstand 237
plat dak, dilataties 253
plat dak, doorbrekingen 250
plat dak, groenbestrating 264

16-02-2006 11:41:15

REGISTER

plat dak, kimconstructie 238


plat dak, kimxatie 243
plat dak, valgevaar 265
plat dak, veilig werken 265
plat dak, vluchtwegen 269
polyestermat 228
polyestermat,
gebitumineerde 246
polymerisatie 237
polyolenen 241
polypropyleen, atactisch 227
polystyreenschuim,
gextrudeerd 219
polystyreenschuim,
gexpandeerd 218
polystyreen isolatiemortel 221
polyurethaanschuim 219
PP 241
prefab-kunststof
schoorsteen 120
prEN 13948 259
primaire energie 14
principeconstructies daken 13
proel, stijfheid van het 10
proelplaat 146
prototypeonderzoek
windweerstand 174
puntlast 11
PUR 12, 219
pvc 238, 239
pvc,
verwerkingsrichtlijnen 243
pvc-dakbanen,
naadverbinding 244

R
raatliggers 200
randbeveiliging 267
randbreedten 6
randzones 5, 115, 165
reductiefactor voor de
dakbreedtefactor 178
reductiefactor voor de
regenintensiteit 178
referentiehoogte 114
regeling niet herbruikbaar
bouw- en sloopafval 269
regendaklast, maximale 6, 11

06950432_boek.indb 297

regenintensiteit,
reductiefactor 178
regenkering 278
regenwaterafvoer 29
regenwaterlast 8
rekenwaardeweerstand tegen
afwaaien 116
rekenwaarde bevestiger 173
relatieve vochtigheid 44, 46,
186
relaxatie 229
representatieve last 2
representatieve stuwdruk 169
resolschuim 219
rietdekken, moderne
methode 155
rietdekken, traditionele
methode 152
rietdekker, gereedschap 153
rieten dakbedekkingen 151
rieten dakbedekkingen,
dakvlakdetail 152
rieten dakbedekkingen,
dakvoetdetail 157
rieten dakbedekkingen,
kopgevelaansluitdetail 157
rieten dakbedekkingen,
levensduur
rieten dakbedekkingen,
maatvoering 152
rieten dakbedekkingen,
nokdetail 156
rietvorst 156
rijndekking 148
ringdeuvel 81
rioolontspanningsdakdoorvoer 127
rioolontspanningspan 127
roevendak 135, 141, 144, 146
rolbanen 218
rookdichtheid 38
rookgasafvoer 125
rookgasafvoer HR-ketel 125
rookgetal 38
rookontwikkeling 38, 40
rookproductie, beperking
van 40
RS 1990 207
rubbers 239
ruiter 99

297

S
samengesteld dak 59
samengesteld schaaldak 61
samenhang isolatiematerialen 211
sandwich-element 19, 210
sandwichpaneel, stalen 142,
145
sandwichplaat 89
SBR 360 Luchtdicht bouwen 35
SBS 228
schaaldak 61
schaaldak, samengesteld 61
schakeldakbaan 137
scharnierkap 91
schetsplaat 82
schilddak 59
schoorsteenkanaal 120
schoorsteen door nok 122
schroefdak 155
schubvormige
dakbedekkingen 146
schubvormige
dakbedekkingen,
dakvlakdetail 149
schubvormige
dakbedekkingen,
maatvoering 147
schubvormige
dakbedekkingen,
nok- en dakvoetdetail 150
schubvorst 111
schuimen,
thermohardende 218
schuimen,
thermoplastische 218
schuimglas 39
schuivende klang 141
serre 272
shakes 147, 148
sheddak 60
shingels 147, 148
siliconenpapier 229
single-ply
dakbedekkingen 215
sluitlaag 193, 209, 246
sluitlaag,
ontwerprichtlijnen 210

16-02-2006 11:41:16

298

sneeuw, lasten door 7


sneeuwbelasting,
representatieve 7
sneeuwlast, vormcofcint
voor de 7
sneldekpan 109
soortelijke warmte 194, 195,
196
spant 55, 73, 77
spant, traditionele 78
spantverbinding 78, 81
spatstrook 103
specieke massa 50
spijkerdak 156
spijkerplaat 81
spijkerspant 79
spijkerverbindingen 82
sporen 55
sporenkap 76
sporenspantje 76
spouwmuur 43
spramex 202
sprinklerinstallatie 276
spuwer 181, 184
staalplaatproelplaat 93
stadsuitloop 181, 183
stalen onderconstructie 206
standaardbrandkromme 37
steekspant 78
sterktetoetsing 9
stijfheid van het proel 10
stijghoogte, maximale 181
stortverbod bouw- en
sloopafval 269
straling 39
stralingseffecten 44
stripfolie 229
stuwcofcint 2, 8
stuwdruk 115
stuwdruk, bepaling 172
stuwdruk, extreme 2
stuwdrukwaarden 168
styreen-butadieen-styreen 228

T
talk 229
tand 81
teermastiek 225
teervrij verklaringen 225

06950432_boek.indb 298

tegeldragers 249
temperatuurverloop 43
tengel 87, 97, 110
tengelhoogte 110
tentdak 60
TGB 8
TGB 1990 (NEN 6702) 2
thermische isolatie,
codering 221
thermische uitzetting 17
thermohardende
schuimen 218
thermoharders 239
thermoplasten 214
thermoplastische
dakbanen 238
thermoplastische
schuimen 218
thules 225
topgevel 58
topgevel met overstek 106
topkoeling 21
torendak 60
TPE 241
TPO 241
transportwapening 203
trapeziumplaat 137
triplexplaat 88
tuimeldakvenster 133
tussenzone 165
tweetrapsdichting 34
tweetrapsvoeg 34

U
U-waarde 18, 43
uitzetting 24
uitzetting, thermische 17
underlaymentplaten 205
universele ondervorst 111

V
vakafmeting 10, 11
vakwerkspant 83
vaste klang 141
vegetatiedak 55, 159, 262
vegetatiedaken,
dakvlakdetail 160

vegetatiedaken,
dakvoetdetail 161
vegetatiedaken,
maatvoering 160
veiligheid 70
veiligheid, constructieve 273
Veiligheidsbesluit 286
veiligheidsklasse 2
veiligheidsvoorzieningen ,
permanente 267
ventilatie 98, 186
ventilatiedakdoorvoer 125
ventilatiepan 101
verankering tegen
opwaaien 83
verbeterd Hollands spant 78
verdeelliggers 196
vergrotingsfactor 2, 8
verholen goot 105
verlichting, effectieve 18
verlichtingssterkte,
gerealiseerde 18
verticale lasten door de wind 2
vervorming, maximale 25
verwekingspunt bitumen 226
vezelcementlei 147, 148
vezelplaat 88
vlakke plaat 134
vlamdichtheid naden 40
vlamoverslagproef 37
vlamuitbreidingsproef 37
vliegtuiglawaai 28
vliegvuur 38, 39, 185
vliering 73
vluchtwegen 274
vochtdichtheid 35
vochtigheid 44
vochtigheid, relatieve 42, 186
vochtindringing 15
vochtopname 215
vochtproductie 44
vochtvestiging 50
vocht van binnen 14
vocht van binnen, wering
van 20
vocht van buiten 15
vocht van buiten, wering
van 20
voeg 24
voeg, enkelvoudige 33

16-02-2006 11:41:17

REGISTER

voeg, tweevoudige 33
voegbreedte, nominale 24
vogelschrootproel 102
voorloefverbinding 75
voorsmeerproef 223
voorstaand links en rechts 73
vormcofcint voor de
sneeuwlast 7
vormfactoren, lokale 171
vormverandering
isolatiematerialen 215
vorst 117
vorstpan 99
vulkanisatieproces 238
vuurbelasting 38

W
wandspant 79
wapeningnetten 26
warmdak 88, 160, 201
warmte, soortelijke 194, 195,
196
warmte-inefcintie 21
warmte-isolatie 185
warmtecapaciteit 22
warmtediagram 48
warmtegeleiding 44
warmtegeleidingscofcint 43, 50, 194, 195,
196, 211
warmtelast, interne 21
warmtestroom 42, 43
warmteweerstand 18
warmteweerstand,
minimale 20
warmteweerstand
spouwmuur 43
water- en winddichtheid 28
waterdampconcentratie 46, 47
waterdampdiffusie, weerstand
tegen 187
waterdampdruk 187
waterdampspanning 42, 187
waterdampstroomdichtheid 42
waterdicht 28
waterdichte kering 278
waterdichtheid 35, 278

06950432_boek.indb 299

waterhoogte, toelaatbare 181


waterhuishouding 278
waterkerendheid 28
waterlast, maximale 29
wateropname, beperking
van 20
wateroverlast 181
waterstuwing 6
WBDBO 37
weerstand dakpannen 116
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag 37
weerstand tegen
waterdampdiffusie 187
weerstand tegen
windbelasting 173
wind, horizontale lasten
door 8
wind, horizontale
wrijvingslasten door de 5
wind, verticale lasten door 2
wind, wrijvingslasten door 10
windbelasting 10, 70, 84, 273
windbelasting, berekenen 166
windbelasting, externe 166
windbelasting,
rekenregels 165
windbelasting, rekenwaarde
van de 167
windbelasting, weerstand
tegen 173
windbelasting daken 165
windgebieden 2, 8, 113
windgevoeligheid
groendaken 265
windkracht 166
windlast 2
windverband 84
windvormfactoren 9, 167
windweerstand 173
windweerstand,
prototypeonderzoek 174
wrijvingslasten door de
wind 10
wrijvingslasten door de wind,
horizontale 5

299

Z
zaalgoot 124
zadeldak 58, 73, 118
zadelvorst 101
zeeg 6
zelfdragend dakelement 90
zelfklevende dakbanen 234
zijsluiting 93
zilverzand 229
zoldervloer 73
zonneopwarming 16, 21, 24
zonnepaneel 134
zontoetredingsfactor ZTA 23
zonwering 21
ZTA-waarde 21
zuiging 5
zuigingwaarden 9
zwitserse dekking 149

X
XPS 12, 219

16-02-2006 11:41:18

300

06950432_boek.indb 300

16-02-2006 11:41:18

You might also like