You are on page 1of 900

De verborgen gevaren

van vaccinaties

1
Opdracht

Dit boek draag ik op aan alle ouders van alle kinderen die sinds de invoering van vaccinaties
door deze onzinnige en gevaarlijke praktijken zijn beschadigd of overleden en daarnaast aan
alle kinderen en volwassenen die nu moeten verder leven met de nadelige gevolgen van hun
blootstellingen aan de gifspuiten van de gezondheidszorg, die nog steeds lak heeft aan de
wetenschappelijke bewijzen voor de gevaren van vaccinaties.

2
Inhoudsopgave:

Inleidend vierluik:

History and pathology of vaccination, vol.1., a critical inquiry, 1889…………………….6

De ontmaskering van Louis Pasteur……………….………………………………………15

Safety, Supply, and Suits – Litigation and the Vaccine Industry………………………...21

Wetenschappelijke fraude ten behoeve van het behoud van de mythe…………………..24

Inleiding……………………………………………………………………………………...30

Samenvatting………………………………………………………………………………...63

Wat is de boosdoener: het vaccin of de combinatie van het vaccin met kwik en/of
aluminium?..............................................................................................................................70

Overgevoeligheid voor koemelk als contra-indicatie voor kinkhoestvaccinaties………106

Hoe de toename van allergieën gerelateerd is aan de toename van vaccinaties………..107

Aluminiumzouten in vaccins in relatie tot verstoring van het immuunsysteem……….111

Paraproteinemie in relatie tot vaccinaties………………………………………………..113

Studie bewijst een verband tussen Thimerosal en neurotoxiciteit en autisme….……...116

Hoe kwik via verlaging van magnesium leidt tot stapeling van aluminium……………146

Mitochondriaal disfunctioneren en formaldehyde……………………….………………149

Nogmaals SIDS en plotselinge dood als bijwerking van vaccinaties……………………157

Evidentie voor de rol van elektro-actieve elementen bij de ontwikkeling van latere
aandoeningen……………………………………………………………………………….170

Aluminium hydroxide en depletie van essentiële stoffen en de gevolgen daarvan……..174

De gevolgen van depletie van vitamine D………………………………………………....192

Aluminium hydroxide benadeelt het Cytochroom P450-ontgiftingssysteem…………..208

Verschillende mechanismen waarlangs vaccinaties vitamine D verlagen……………...211

3
De HPV-vaccinaties met aluminumhoudend Cervarix en Gardasil……………………224

Het grote onbegrepen gevaar van de relatief nieuwe hulpstof MF59 in vaccins……....228

Het nieuwe adjuvans MetaStim………………….………………………………………..238

De samenstelling van de griepprik in relatie tot de functie van ionenkanalen………....244

Nanodeeltjes, ionenkanalen en de kanalen door de celkernmembranen……………....250

Squaleen, elektro-actieve stoffen, MS en het syndroom van Guillain-Barré…………..272

Nog meer evidentie voor het feit dat het primair de elektro-activiteit is van de vaccins
die schaadt………………………………………………………………………………….303

Aluminium hydroxide leidt tot motorische stoornissen en degeneratie van neuronen..317

Hoe aluminiumzouten in vaccins via depletie van fosfor leiden tot demyelinisatie……322

Aluminium en de wereldwijde toename van dementie…………………………………..323

Langs welke mechanismen kwik en aluminiumverbindingen in vaccins ook nog


neurotoxisch zijn………………………………………………………………..……….....349

Gevaarlijke adjuvantia in het vaccin tegen H1N1 van Novartis………..……………....361

Bijwerkingen van de vaccinaties tegen de A/H1N1-griep en andere vaccins………….367

Cervarix, Pandemrix, een geheimzinnige ‘slaapziekte en ADHD………………………389

Fluor in relatie tot bijwerkingen van vaccinaties ………………………………………..400

Specifieke gevaren van gentech vaccins met ‘virus like particles’ (VLP)………………414

VLP’s in de HPV-vaccins Gardasil en Cervarix……………………………………........430

Gevaarlijk vectorsysteem voor VLP’s in Cervarix………………………………………433

New Onset Autoimmune Diseases (NOADs) en vaccinaties……………………………..442

Bioresonantie ter bestrijding van virusinfecties …………………………………….…...452

Het post-vaccinaal syndroom en het syndroom van Guillain-Barré……………………455

De gevaren van de klassieke homeopathie………………………………………………..461

Incidentie van kinderziekten neemt niet af doordat er meer wordt gevaccineerd…….478

Een gezond immuunsysteem is de beste verdediging tegen infecties……………………484

4
Vaccinaties en immuunsuppressie in de dierwereld……………………………………..515

Pokkenvaccinatie, effectiviteit en bijwerkingen en wat de pokken ons leren…………..517

Defecten in het HLA-systeem, IL-1a en TNF-a, baarmoederhalskanker en bijwerkingen


van
vaccinaties…………………………………………………………………………………..527

Waarom kenmerken van een donkere huidskleur dominant zijn en wat daaruit valt af te
leiden met betrekking tot de nadelige gevolgen van vaccinaties op de
breinontwikkeling ...………………………………………….. …………………………..535

Water als communicatief medium in het lichaam en hoe die eigenschap kan worden
verstoord door elektro-actieve elementen………………………………………………...555

Hoe elektro-actieve elementen in vaccins kunnen leiden tot elektrohypersensitiviteit...568

Hoe elektro-actieve elementen in vaccins de macro-moleculen kunnen vernielen…….572

Hoe elektro-actieve elementen kunnen leiden tot chromosoombreuken...……………..587

Hoe elektro-actieve elementen kunnen leiden tot beschadiging van chromatine………589

Hoe elektro-actieve elementen kunnen leiden tot gaten in de celmembramen…………592

Hoe elektro-actieve elementen kunnen leiden tot afsterven van (hersen)cellen ……….611

De houding van de verantwoordelijke gezondheidsautoriteiten en overheid….……….617

Enkele opvallende feiten op een rijtje gezet ...……………………………………………652

Antigene drift, antigene shift en immuniteit tegen A/H1N1 bij 1918-griepoverlevers...684

Nawoord…………………………………………………………………………………….690

Appendix I, met 297 titels van onderzoeken naar veiligheid en nut van vaccinaties ….713

Appendix II, gevaarlijke medicaties na vaccinatieschade……………………………….732

Appendix III, de ontwikkeling van het polio-vaccin……………………………………..788

Appendix IV, de trieste casus van ‘Baby Alan’…………………………………………..812

Appendix V, Demyelinisatie in relatie tot elektro-actieve stoffen zoals aluminium


hydroxide en kwik …………………………………………………………………………824

Appendix VI, een alternatieve methode om infectueuze ziekmakers te elimineren en om


vaccinatieschade te behandelen……………………………………………………….......880

5
History and pathology of vaccination, vol.1., a critical inquiry, 1889

Dit is de titel van een lijvig boekwerk (560 bladzijden) door Edgar M. Crookshank, M.B.,
[…] Professor of comperative pathology and bacteriology in, and fellow of, King’s College,
London.
Author of papers on the etiology of scarlet fever; anthrax in swine; tuberculosis and the
public milk supply; and the history and pathology of actinomycosis; in reports of the
agricultural department of the privy council, etc.
Author of a manual of bacteriology, etc. […]

Dit boek is door de University of California Library in Los Angeles voor het laatst uitgeleend
op 15 juni 1988, maar is nu via internet te lezen.
Dat betekent dat inpricipe iedereen die de beschikking heeft over een computer nu kennis kan
nemen van de grootste dwaling in de medische geschiedenis, die al in 1889 als zodanig werd
ontmaskerd, maar waarvan het praktiseren helaas nog steeds wordt voortgezet.

Net na het afronden van mijn studie naar de ‘Verborgen gevaren van vaccinaties’ kreeg ik dit
oude boek aangereikt. Daarom besloot ik om enkele citaten uit dit boek vooraf te laten gaan
aan mijn eigen werk, dat eigenlijk overbodig zou zijn geweest als men de studie van deze
professor Crookshank al in 1889 serieus had genomen.

Ik citeer eerst uit Chapter XVI: Progress of vaccination in England:


[…] I have already dealt with the life and letters of Edward Jenner, from the study of which
an insight may be obtained into the history of vaccination in England up to the year of
jenner’s death (1823).
Before passing on to the period which followed, I will point out how it was that after Cow Pox
inoculation had been adopted by the profession in this country, the doctrine of Cow Small Pox
came to be considered as essential. It will no doubt be a surprise to many to learn the origin
of the theory that Cow Pox is modified Small Pox, as it is so umiversally regarded as the
outcome of clinical observations and pathological experiments. To explain this point fully, I
will again refer, and at some lenght, to the assumption, by Jenner, of the term ‘variolae
vaccinae’.
The title of Jenner’s original paper was “On the Cow Pox,” but in the published Inquiry he
inserted the words, variolae vaccinae. Wether this term was invented by Jenner himself, or
whether it was suggested by one of the friends to whom he had shown his manuscript, history
does not relate. At any rate, jenner made himself responsible for it; and it is therefore
necessary to investigate his views as to the relation which was supposed to exist between the
two diseases. In the first place, the statement which has been recently made, that jenner
believed that Cow Pox was derived from human Small Pox, and hence that the term variolae
vaccinae was justifiable, is entirely without foundation. The facts of the case are, that Jenner
believed that the Cow Pox was derived from the diseased heels of the horse; he also believed
that Small Pox and some other diseases arose from the same source. When the boy Phipps
was inoculated with Cow Pox, Jenner was struck with the similarity to some cases of
inoculated Small Pox, and he felt convinced that, at least, Cow Pox and Small Pox were
derived from the same source. The idea that Cow Pox arose through the agency of milkers
suffering from human Small Pox never occured to Jenner.
Jenner’s theory of the origin of Cow Pox from horse grease was well known to his
contemporaries. According to Frazer, Woodville strongly objected to it, and recommended
Jenner to omit it from his original paper.

6
“I deeply regret that he did not follow the advice which Dr. Woodville gave him upon being
requested to peruse the manuscript of his first treatise on this subject, prior to its publication.
The part which Dr. Woodville objected to, was the opinion broached relative to the origin of
this disease, than which nothing can be more contrary to philosophy, analogy, and
experiment.” […]

[…] It was Fraser who was led by the term variolae vaccinae to regard Cow Pox as modified
Small Pox. After setting aside the Jennerian theory, that Cow Pox is modified horse grease,
Fraser wrote:

“My own opinion of the origin of this disease is certainly original, and I believed till lately
that it was also singular; but my learned friend, Dr. James Simms, has broached the same
idea in a paper read before the Medical Society of London, and published in the last volume
of their memoirs. I believed that the Small Pox and the Cow Pox are one and the same disease
under different modifications; and I have found, in course of conversation with some of the
most eminent medical and chirurgical doctors in the metropolis, that after having attentively
listened to many of the arguments which may be fairly adduced in favour of this opinion they
have appeared often to incline to the same belief.
I am aware that the proposition may be considered, by some, equally fanciful and absurd with
Dr. Jenner’s, but at the same time let them remember that it is at least supported by analogy,
philosophy, and, of course, probability, although not in the present state of our knowledge by
experiment. I do not intend to insist upon this doctrine as incontrovertible, nor even to enter
largely, at present, into its merits with a view of establishing it, but shall content myself with
observing that such a circumstance would answer the most important and useful purposes.”
[…]

Op bladzijde 446 begint het volgende citaat:


[…] Jenner’s notes and correspondence had been placed by his executors in Baron’s hands.
From his intimate acquaintance with Jenner, he was regarded as the most suitable person tp
prepare a biography. All Jenner’s early letters were bequeathed to Baron by Edward
Gardner. But Baron’s object was not merely to write a biography of Jenner; his work was
intended to restore the shattered credit of vaccination. Thus he wrote in the Introduction:

“The recent prevalence of Small Pox in different parts of Europe, and the corresponding
diminution of confidence in the virtues of the Variolae Vaccinae rendered it an object of no
inconsiderable importance to endeavour to restore and increase that confidence, by
showing that Dr. Jenner clearly foresaw the deviations which have been observed; that his
doctrines, if properly understood, satisfactorily account for them; and that nothing, in fact,
has occurred which does not strengthen and confirm his original opinions both with regard
to the Variola and the Variolae Vacinae. I would hope that something may have been done in
these respects that shall tend to promote the universal adoption of a practice capable of
effecting so much good.
“Nothing, I am persuaded, can ever accomplish this object except ‘a real knowledge of the
nature of that affection which might be made to take the place of Small Pox’. A very sincere
wish to accelerate this event has led me to the discussions contained in the present volume,
the publication of which at this time, I would humbly hope, may not be without use.”

No one can possibly read Baron’s ‘Life of jenner’ without feeling the prejudices and the
strong bias displayed all through the work; and no one with any knowledge of comparative
pahtology, can possiblystudy it without being impressed with the gross fallacies to which

7
Baron committed himself. His historical investigation, as I have already pointed out, resulted
in proving to his own satisfaction that Jenner’s Cow Pox was the remnant of an outbreak of
Cow Small Pox, and thus he justified the term, variolae vaccinae, and endeavoured to
establish the protective power of Cow Pox. But his elaborate statement proved to be a tissue
of blunders, for the disease described as Cow Small Pox had nothing to do with Cow Pox; it
was, in fact, Cattle Plague. At the time, however, Baron’s teachings were accepted, and thus
his blunders fulfilled his purpose. Criticised in the light of modern information, the only value
of Baron’s work is to be found in the publication of Jenner’s correspondence, by which we
are able to judge of the way in which vaccination was conducted from 1798 to 1823.
Baron employed other channels for spreading his ideas, and he so far succeeded that he
misled the medical profession. Thus he was made Chairman of a Committee of the Provincial
Medical and Surgical Association, and in their report, signed, and probably entirely written
by the Chairman, the pathological fallacies in Jenner’s biography were repeated in a
description of the affinities between Human Small Pox and the so-called Cow Small Pox […]

Ik citeer nu verder vanaf bladzijde 463:


[…] As the result of an investigation into the history, and especially the pathology, of
“vaccination,”I feel convinced that the profession has been misled by Jenner, Baron, the
Reports of the National Vaccine Establishment, and by a want of knowledge concerning the
nature of Cow Pox, Horse Pox, and other soures of “vaccine lymph”.
Though in this country, vaccine lymph is generally taken to mean the virus of Cow Pox, yet
the pathology of this disease , and its nature and affinities, have not been made subject of
practical study for nearly half a century. We have submitted instead to purely theoretical
teaching, and have been led to regard ‘vaccination’ as inoculation of the human subject with
the virus of ‘a benign disease of the cow’, whereas the virusses in use have been derived from
several distinct and severe diseases in different animals.
The statement that the protective measures which have been introduced by Pasteur, such as
inoculation for chicken cholera, anthrax,, and rabies, are analogous to Jenner’s vaccination
as a protective against Small Pox, is the most recent extension of the fallacious theory of Cow
Small Pox. Pasteur’s system is the same in principle as the old method of Small Pox
inoculation. Variolation, though a dangerous practice, can at least claim to be based upon
scientific grounds, viz., the prevention or modification of a disease by artifically inducing a
mild attack of that disease.
Jenner’s substitution of Cow Pox inoculation was a purely empirical treatment based upon
folklore, and involved a totally different pathologival principle - the protection from one
disease by the artificial induction of a totally distinct disease – a principle which was not, and
has not been since, supported by either clinical experience or pathological experiments.
The jennerian method has for nearly a century struggled for existence with the support of the
Cow Small Pox theory and the numerous and ingenious explanations of failures embodied in
the assertions of spurious Cow Pox, inefficiently performed vaccination, inferior quality of
lymph, deficiency in the number and quality of marks; and the misinterpretation of statistics.
Inoculation of Cow Pox does not have the least effect in affording immunity from the
analogous disease in man, syphilis, and neither do Cow Pox, Horse Pox, Sheep Pox, Cattle
Plague, or any other radically dissimilar disease, exercise any specific protective power
against Human Small Pox. Inoculation of Cow Pox, Horse Pox, and Cattle Plague have
totally failed to exterminate Small Pox; and for the eradication of this disease we must in
future resort to methods similar to those proposed by Haygarth, which in modern times have
been so succesful in STAMPING OUT diseases of the lower animals, such as Cattle Plague,
Foot and Mouth Disease, and Sheep Pox.

8
In the case of the lower animals this is been effectually performed by notification , combined
with either slaughter, isolation, or muzzling. It has been stated that rabies might be stamped
out of this country in twelve months by universal muzzling; with equal truth may it be said
that Small Pox might be stamped out in the same time by notification and a rigid system of
isolation. And if any practical benefit is to be derived from Pasteur’s system of protective
inoculation, I cannot see any csientific reason why nurses and other attendants upon cases of
Small Pox, should not be protected by inoculation with attenuated Small Pox within the walls
of a Small Pox hospital, and with due precaution to prevent the spread of infection.
There can be no doubt that ere long a system of COMPULSORY NOTIFICATION and
ISOLATION will replace vaccination. Indeed, I maintain that where isolation and vaccination
have been carried out in the face of an epidemic, it is isolation which has been instrumental in
staying the outbreak, though vaccination has received the credit.
Unfortunately a belief in the efficacy of vaccination has been so enforced in the education of
the medical practitioner, that it is hardly propable that the futility of the practice will be
generally acknowledged in our generation, though nothing would more redound to the credit
of the profession and give evidence of the advance made in pathology and sanitary science.
It is more probable that when, by means of notification and isolation, Small Pox is kept under
control, vaccination will disappear from practice, and will retain only an historical interest
[…]

Nu volgt een stukje uit hoofdstuk 9 van dit boek: Human smallpox as a source of “vaccine
lymph”
[…] Dr. Thiele, of Kasan, in 1839, succeeded in the following manner. Lymph from human
Small Pox was allowed to remain, for ten days between slips of glass fastened together with
wax. The virus was then diluted with warm cow’s milk, and inoculated like ordinay vaccine
lymph Large vesicles resulted. There were febrile symptoms from the third to the fouth day,
and a secondary onset of fever, much more pronounced, between the eleventh and the
fouteenth days. The areola was stongly marked, and not confined to the inoculated place
which was occasionally surrounded by minute secondary vesicles. The scar was larger en
deeper than usual, and the edges occasionally sharply defined.
If watched through ten removes, the vesicles were found gradually to assume all the classical
characters of the vaccine vedicle. As soon as the secondary fever ceased to occur, inoculation
from arm to arm was practised without diluting the lymph with cow’s milk.
Thos variety of vaccine lymph was, later, designed “lacto-varioline”. That a “vaccine
vesicle” could be produced direct from human Small Pox, without, that is to say, the
intervention of the cow, was regarded as an extraordinary and novel fact. But the results were
precisely the same as those obtained by Adams and Guillon, which, so far as I am aware, had
been entirely overlooked. The production of a “vaccine vesicle” from a mixture of variolous
lymph and milk was not vaccination in the strict meaning of that term, but simply
“variolation” in an extremely mild form.
Precisely similar results were obtained by Gassner in 1801, who succeeded in reducing the
effects of Small Pox virus to the production of “vaccine vesicles” on one out of eleven cows
which had been inoculated.
The ordinary phenomena of vaccination were observed in four children inoculated from this
cow, and similar results followed in seventeen children inoculated from them.
In 1828, Dr. McMichael reported to the Royal College of Physicians that several physicians
in Egypt, had been succeeded in raising “vaccine lymph” by inoculation of cows with Small
Pox, and that children were succesfully ”vaccinated.”

9
In 1830, Dr. Sonderland, of Barmen, claimed to have produced vaccine in cows by infection
from human Small Pox. An account of these experiments was published in the Medical
Repository, with the following introduction:

“The author of the paper which we shall here translate almost without abridgement, if this
experiment be correct, has at lenght succeeded in establishing what physicians have long
laboured to discover, a satisfactory and simple explanation of the protective power of Cow
Pox against Small Pox, and, as announced, we will venture to say, the most important
discovery which has been made in the pathology of these diseases since vaccination was first
introduced, by showing that they are modifications of one another, and that Cow Pox in the
cows is simply Small Pox in man, and may be produced in that animal at will by the variolous
contagion. Of the authenticity of his facts we don’t pretend to judge; all we can say is that the
author, if we judge from the language of Boufleu towards him, is a respectable practioner,
and a public medical officer.” […]

Volgens die dr. Sonderland waren de Cow Pox en de humane Small Pox dus identiek en
uitwisselbaar. En zou dat de bescherming tegen humane pokken door middel van
koeienpokken verklaren…..
Ik ga weer even terug naar dr. Thiele:

[…] Dr. Thiele made a number of attempts to inoculate cows with variolous virus, and at last,
succeeded in producing a vesicle with the physical characters of the vaccine vesicle. From
this he raised a stock of lymph, which at the time of his publication had passed through
seventy-five generations, and has been used for the “vaccination” of over three thousand
individuals.
Thiele succeeded in confirming his first results. He insisted upon the necessity of selecting the
animals. Cows from four to six years old, which had recently calved, and those with delicate
pink skins, were prefered. The udder was shaved, and various lymph was alone employed, and
the animals were exposed to a proper temperaure (15o R.) […]

[…] In December, 1840, Mr. Badcock, of Brighton, quite indepently of Ceely, succeeded in
variolating a cow. He was led to undertake the experiment from having suffered from a
dangerous attack of Small Pox in 1836, which impressed his mind with the view “that the old
vaccine had lost its protective influence by passing through so many constitutions.”

After making inquities with a view to raising a fresh stock of vaccine from the cow, he came to
the conclusion that the only satisfactory way would be to inoculate a cow with Small Pox
matter. In the month of December 1840, he inoculated a fine young cow, on the teats and on
the external labium, with Small Pox virus. No details of the operation have been recorded, but
the result was successful. There was one well-developed vesicle on the external labium, and
the lymph from it was employed by Badcock for “vacinating” his son.
The case excited considerable interest, and more than thirty members of the profession
examined the boy. In four years, Badcock was able te repeat this experiment upon upwards of
ninety cows, and, from occasional succesful cases, to raise fresh supplies of “vaccine.”
According to the testimonials published by Badcock, there were slight differences observed,
by several phsicians, on comparing the vesicles with those produced by the current vaccine
lymph. Badcock ultimately succesfully variolated 37 out of 200 cows experimented upon. The
vesicles were only perfect in 33, and these cases furnished lymph for 400 practioners. In 1857,
it was estimated that 14,000 people had been “vaccinated” with Badcock’s lymph, and

10
subsequently it was stated that Badcock himself had “vaccinated” upwards of 20,000
individuals.

It is quite a mistake to speak of this operation as vaccination. This method was simply a
modification of the Sttonian system of Small Pox inoculation, in which, in the first remove, the
cow was substituted for the human subject. I repeat, that all those who have been inoculated
with Ceely’s or Badcock’s “variola-vaccine” lymph have not, in the true sense of the word,
been vaccinated; they have not been Cow Poxed, but they have been variolated.
This is amply verified by the results which have followed in the hands of others who have
variolated cows, and used the products for “vaccination.”

In 1836, Dr. Martin, of Attleborough, Mass., inoculated the cow’s udder with variolous lymph,
and by inoculating children from the variolated cow, produced an epidemic of Small Pox with
fatal cases.

In 1839, Reiter, of Munich, after fifty unsuccessful attempts, succeeded in producing a vesicle
with all the characters of the vaccine vesicle. The variolous lymph which had been employed
in that case, when inoculated into another cow, ave rise to results similar to those obtained by
Chauveau. A child inoculated from the “successful” vesicle, contracted Small Pox.

In 1847, variolation of the cow was succesfully performed at Berlin, but the products
inoculated in the human subject resulted in retro-variolisation , and one of the experimental
children died of confluent Small Pox.

In 1864, the Lyons Commission encountered similar disasters. Chauveau, in his classical
experiments, made in the name of the Lyons Commission, 1836 – 1865, inoculated seventeen
animals with virulent variolous lymph (en pleine activité). He obtained very small papules,
which became insignificant in the second remove. The contents of thse papules inoculated into
children always produced Small Pox, which recalled, in its course, the results obtained by the
early inoculators of Small Pox. One of the children transmitted Small Pox to another child,
who communicated it to the mother. Some of the children died. In 1871, Chauveau produced
precisely similar results. He inoculated Small Pox and Cow Pox on the same animal. The
Small Pox virus still produced Small Pox, and the Cow Pox virus produced Cow Pox.
The two viruses mixed and inoculated in bovines engendered Cow Pox only; and a similar
result was obtained in children after six successive transmissions through the cow.
Chauveau therefore believes in the autonomy of Cow Pox; in other words, in the impossibility
of transforming Small Pox into Cow Pox […]

De ‘wetenschap’ maakte toch enige voortgang. Men had ontdekt dat humane pokken en Cow
Pox, twee verschillende ziekten waren. Ook toen al gebruikte men kinderen als proefdieren.

Ik citeer ook iets uit hoofdstuk 10: Cattle plague as a source of “vaccine lymph”:
[…] According to Baron, in 1837, another series of inoculations was performed by Mr.
Macpherson in Bengal with virus from diseased cows, “on which occasion an eruptive
complaint of the true variolous nature was produced;” and similar phenomena were observed
at Gowalpara by Mr. Wood in 1838.

“In several of his cases the symptoms were so severe as to excite apprehension that the
disease would terminate fatally. He was so strongly impressed with this fact, that he thought it

11
would be better to take human Small Pox rather than Cow Small Pox for inoculation, when
the latter assumes its dangerous and fatal form.”

From all these independent observations, if we accept them as correct, there would seem to be
no doubt that cattle-plague virus inoculated in the human subject will produce a vesicle with
the physical characters of the vaccine vesicle, and succeeded occasionally by an eruption
which appears to have the characters of the eruption of cattle-plague. That cattle-plague is
not infectious to man in the ordinary sens affords no proof that the disease may not be
cultivated in the human subject by inoculation.
But these occurences had to be explained away, for such circumstances were incompatible
with the Small Pox theory of Cow Pox.
We have only to turn again to Dr. Seaton’s Handbook of Vaccination to find that ingenious
explanations were forthcoming.
First of all, with regard to Dr. Macpherson’s cases, Seaton admitted that the “vacinations”
were genuine, and that a stock of “vaccine” was established and was afterwards regularly
continued. But he adds:

“From these facts it is not to be doubted that a case of Cow Pox in the cow had been met with;
but what is to be doubted is that the Gotee – the malignant disease above referred to – was
the source of this infection.”

It was evidently impossible for Seaton to admit that, a vaccine vesicle could be produced by
“management” of cattle-plague. But having admitted that a vaccine vesicle had sonehow
resulted, the only way out of the difficulty was to suppose that in some extraordinary way a
case of Cow Pox had cropped up amidst the epidemic of cattle-plague. Nor does the fact that
these experiments were repeated by Furnell in another part of India, appear in the least to
have shaken his opinion. But while Seaton throws doubt upon the Gotee as the source of the
lymph, he admits that the cows had “a generalised eruption of some kind or another,” and he
explains the pustular eruption in the inoculated children as the result of an accidental
admixture of either inoculated or casual human Small Pox. If we were to accept Seaton’s view,
we must, in some similar fashion, explain away the independent experience of Mr. Wood, of
Gowalpara, and reject Ceely’s and Murchison’s accounts of inoculated cattle-plague on the
hand of Mr. Hancock […]

We zien nu dus dat we een koe niet kunnen besmetten met humane pokken, maar dat
omgekeerd kennelijk wel een mens besmet kan raken met een koeienziekte als die mens
wordt besmet via inoculatie of vaccinatie…..
En dan moeten we beseffen dat in 1840 Badcock nog vrolijk trachtte om koeien te inoculeren
met de menselijke pokken, om dan met de pus van de weinige gevallen waarin die koeien
inderdaad ziek werden, kinderen te gaan inoculeren. De ervaringen uit 1837 en 1838 ten spijt.

In het boek van Crookshank staat ook een brief weergegeven die op 6 juli 1805 in Londen
werd geschreven aan Mr. W.R. Rogers, ‘Author of the Examination of the Evidence before
the House of Commons, &c, Sec. De afzender is een zekere John Birch, Esq., Surgeon to His
Royal Highness the prince of Wales, &c. De titel van de brief luidt: A letter occasioned by the
many failures of Cow-Pox.
Hieronder geef ik alleen het P.S. van deze brief weer:

12
[…] Every post brings me accounts of the failures of Vaccination. From Hertfordshire, I have
notice of four cases within the last month, two of which were fatal; but as I do not admit
Hearsay Evidence, I must enquire more particularly before I publish them.
However, I have just seen a child in Orange Court, Swallow Street, vaccinated five years ago
by a Man-midwife, who is not only the strongest advocate for vacination, but is considered to
be one of its most skilful practioners. By him this child was pronounced to have had the
genuine sort; and so strong was his conviction of it, that he took matter from him to vaccinate
other patients with; yet this very Child is now full of the true , not of the supposed Small Pox.

The mother says the Small Pox is not in the Court – and that the child has not been in the way
of infection to her knowledge. Add this case to the confessions of the Monthly Journal, and to
Dr. Mosely’s list, and what is the conclusion we are to draw?
Theere is but one; namely , that Vaccination neither secures the patient from catching the
Small Pox by variolous infection, nor, when so caught, lessens the danger of disease. For my
own part I tremble to think on the perils which await Society, from the prevalence of
Vaccination. Unless it be stopped, we shall see Small Pox at no very distant period recur in
all the terrors with which it was first surrounded; desolating cities like the plague and
sweeping thousands from the earth, who, lulled into a false security, will have fatally deprived
themselves of the only proper means of defence […]

Die brief werd dus al ruim twee eeuwen geleden geschreven, maar is nog o zo actueel…….

De achtergrond van de veelheid van vaccinaties die kinderen en volwassenen tegenwoordig te


verstouwen krijgen, ligt dus ten eerste in het tragische geknoei van Jenner – naar aanleiding
van het bijgeloof van de melkmeisjes van Gloucestershire uit zijn tijd, die geloofden dat
iemand die eenmaal koeienpokken had doorgemaakt geen menselijke pokken meer kon
krijgen - en ten tweede aan de niet-wetenschappelijke eerzucht van de man aan wie later de
intellectuele nalatenschap van Jenner werd toevertrouwd.
En op dat onbeschrijfelijke, verbijsterende en onwetenschappelijke geknoei is dus de hele
huidige – niet meer uit te roeien - vaccinatiepraktijk gegrondvest…….

122 jaar - en vele doden en gehandicapten – na het verschijnen van bovenvermelde boek is
het dus nog steeds nodig dat er weer een studie verschijnt die aantoont dat er nog heel veel
werk is te verzetten voor de Vereniging tegen de Kwakzalverij. Want nog immer is men na
het degelijke standaardwerk van professor Crookshank geen steek verder gekomen met het
ontwikkelen van medisch-wetenschappelijke inzichten en het in de praktijk brengen daarvan.
Edgar M. Crookshank (1858 – 1928) studeerde bij Lister, Pasteur en Koch. Gevierde
grootheden in de wetenschap. Waarom is het werk van Crookshank dan in de vergetelheid
geraakt?

Gary Krasner schreef is een artikel over de heilloze vaccinaties tegen pokken het volgende:
[…] Inducing the public to clamor for smallpox vaccines for every American will lead to a
repeat of the aforementioned tragic events. In many additional cases the sickness, injuries and
deaths commonly attributed to the microbe were actually due, wholly or in part, to the
poisoning effects of vaccination campaigns: from the worldwide influenza epidemic of 1918-
19 that killed 20 million following the administration of anti-typhoid inoculations, to the 1976
swine flu “epidemic” (among hogs!) that permanently crippled a “meager” few thoudand
Americans with Guillain-Barré syndrome following an ill-advised national vaccination
program. Paralytic diseases have been recorded hundreds of years ago. But epidemic

13
numbers had not appeared until te latter part of the 19th century, right after compulsatory
smallpox vaccination was instituted […]

Wat ik me ineens afvraag, is of onze eminente Nederlandse viroloog, professor Ab Osterhaus,


ook bekend is met het werk van zijn even eminente Engelse voorganger professor Crookshank.
Tijdens mijn eigen studie behoorde het vak ‘geschiedenis van de wetenschap’ – vooral
toegespitst op het eigen vakgebied – tot het curriculum. Zou dat vak ook op het curriculum
van de studierichting van de heer Osterhaus hebben gestaan? Als dat zo is, dan moet dat boek
van prof. Crookshank zeker ter sprake zijn gekomen. Gezien de leeftijd van de heer Osterhaus
zou het best kunnen dat ook hij als ijverig student dat boek in eigen land heeft ingezien, want
het onderhavige boek werd in de ‘University of California Library’ te Los Angeles tussen 22-
12-1965 en 15-6-1988 nog diverse malen uitgeleend. Kennelijk was het toen nog in gebruik
als regulier naslagwerk op een universiteit. En daarom kan men dat boek ook op de
Nederlandse universiteiten niet over het hoofd hebben gezien.
Alleen al uit het oogpunt van de geschiedenis van de ontwikkeling van de vaccinaties – een
medische sector met toekomst – zou het nog op iedere universiteit met raakvlakken met de
vaccinatietechnologie aanwezig moeten zijn. Ik kon het helaas niet terugvinden in de
catalogus van de bibliotheek van de Erasmus Universiteit, waaraan de heer Osterhaus
verbonden is.

Een tijdgenoot van Crookshank was dr. Charles Campbell een arts uit Texas die ontdekte dat
de pokken alleen verspreid werden door de beet van het bloedzuigende insect dat bekend staat
als ‘bedwants’, ofwel Cimex Lectularius. ‘Cimex’ is latijn voor ‘insect of wandluis’ en
Lectularius is Latijn voor ‘bed’.
Dr. Campbell (1865 – 1931) bewees dat de pokken niet besmettelijk zijn en dat het ook geen
‘airborne disease’ is. Het pokkenvirus verspreidt zich dus niet via de lucht.
Die bedwantsen nestelden zich in de met stro gevulde matrassen van die tijd. Een remedie
was eenvoudig. Het verbranden van die stro-matrassen en het vervangen daarvan door andere
schone matrassen en/of matrassen die niet aantrekkelijk waren voor bedwantsen reduceerde
het risico op pokken aanzienlijk.
Campbell ontdekte ook dat vaccinaties de pokken niet konden voorkomen, maar omdat hij nu
wist hoe die ziekte kon worden uitgeroeid was dat ook geen probleem meer.
Hoewel Campbell en anderen probeerden om zijn werk uit te geven, werd het volkomen
genegeerd, zelfs ook nog toen hij in 1919 door de staat Texas werd genomineerd voor de
Nobelprijs voor zijn werk met betrekking tot de ontdekking hoe malaria ontstaat door de beet
van de malariamug. Die Nobelprijs ging zijn neus voorbij en daarna raakte hij snel in de
vergetelheid.
Maar ja, toen dr. Campbell ontdekte hoe de pokken nou echt werden veroorzaakt – en hoe die
ellendige ziekte kon worden voorkomen – was de fabricage van pokkenvaccins al een erg
lucratieve bezigheid geworden en zat de vaccinindustrie niet meer te wachten op de
onthullende bevindingen van Campbell.

Ik zal deze introductie besluiten met de woorden van Charles Rauta, zoals hij deze schreef in
het artikel Vaccination In Italy, dat verscheen in de New York Medical Journal van juli 1899,
dus 10 jaar na het verschijnen van het werk van Professor Edgar Crookshank:

[…] “Vaccination is a monstrosity; a misbegotten offspring of error and ignorance. It should


have no place in either hygiene or medicine. Believe not in vaccination; it is a world-wide
delusion, an unscientific practice, a fatal superstition with consequences measured today by
tears and sorrow without end.” […]

14
De ontmaskering van Louis Pasteur

In de eerste introductie zagen we hoe Jenner en zijn volgelingen er lang niet altijd in slaagden
om dieren ziek te maken met het humane pokkenvirus. Volgens de theorie van Louis Pasteur
zouden die dieren echter altijd ziek moeten zijn geworden van de externe ziekmakers. Ook
kreeg niet ieder mens in de omgeving van een pokkenuitbraak ook pokken. Waarom niet?

Pasteur stelde dat iedereen ziek kon worden als hij in aanraking kwam met ziektekiemen en
dat dus eigenlijk de ziektekiemen de baas waren over andere organismen. Bovendien waren
die ziektekiemen onveranderlijk. Dit werd aanvankelijk de dominante theorie van die tijd en
die werd aangegrepen om – op basis van valse voorzet door Jenner - de vaccinatiepraktijk te
verheffen tot de meest ultieme redding van de mensheid.

Toch waren er een paar wetenschappers die het hier niet mee eens waren. Bechamp ontdekte
de ‘pleomorfic nature of germs’ en Bernard ontdekte dat de zuurgraad van het inwendig
milieu van de mens een rol speelde. Ook Koch zag de manco’s in de theorie van Pasteur.
Helaas kreeg de op fraude gebaseerde theorie van Pasteur de overhand.

Die ‘pleomorfic nature of germs’ wordt inmiddels door de wetenschap ook erkend en gezien
als reden om bijvoorbeeld elk jaar met een vernieuwde seizoensgriepprik te komen. Maar dat
het inwendig milieu van de mens een niet te verwaarlozen rol speelt bij de kans om ziek te
worden wordt nog niet algemeen erkend. Behalve de zuurgraad van het lichaam speelt ook de
conditie van het immuunsysteem een zeer grote rol. En dat is helaas wat de huidige
vaccinatiehype volledig negeert. Nergens horen of lezen we over het belang van voldoende
vitamine D en melatonine voor het naar behoren kunnen functioneren van het
immuunsysteem. En dat terwijl ieder oplettend mens kan observeren dat individuen die
voldoende slaap en zon krijgen veel minder vaak met infectieziekten te maken krijgen.

Nog tijdens zijn leven stelde Pasteur dat na zijn dood zijn beschrijvingen van zijn
laboratoriumwerk niet naar buiten gebracht mochten worden. Pas na de dood van zijn
kleinzoon in 1975 werden de laboratoriumnotities van Pasteur vrijgegeven. Maar in die tijd
bracht de vaccinindustrie al zoveel winst op dat aan Pasteurs onderzoeksfraude geen
ruchtbaarheid meer werd gegeven en bleef men hem bejubelen als de man die er met zijn
theorie voor had gezorgd dat de mensheid kon worden gered van pathogene microben.
Pas op zijn sterfbed erkende hij voor het eerst dat niet hij gelijk had met zijn microbenleer,
maar dat Bernard eigenlijk gelijk had. Maar toen was de farmacie al met zijn - voor hen
lucratieve idee - aan de haal gegaan en was de leugen niet meer terug te draaien.

De Wellness Directory of Minnesota publiceerde een ontmaskerend stuk over Pasteur en het
naar hem genoemde pasteuriseren, dat ook al niet doet wat het belooft. Vanwege de kwaliteit
van het artikel besloot ik om dit stuk - volgend op de ontmaskering van Jenner’s theorie -
ook vooraf te laten gaan aan mijn eigen werk. Eigenlijk zou mijn eigen werk na deze twee
introducties helemaal niet meer nodig moeten zijn geweest. Hieronder dus het stuk over de
ontmaskering van Pasteur:

15
Louis Pasteur
And the Myth of Pasteurization
If you surf the web, no doubt you will find dozens of web sites
singing the praises of Louis Pasteur.

Here is something we found at:


http://www.accessexcellence.org/AB/BC/Louis_Pasteur.html
If one were to choose among the greatest benefactors of humanity, Louis
Pasteur would certainly rank at the top. He solved the mysteries of rabies,
anthrax, chicken cholera, and silkworm diseases, and contributed to the
development of the first vaccines. He debunked the widely accepted myth of
spontaneous generation, thereby setting the stage for modern biology and
biochemistry. He described the scientific basis for fermentation, wine-making, and the brewing of beer.
Pasteur's work gave birth to many branches of science, and he was singlehandedly responsible for
some of the most important theoretical concepts and practical applications of modern science.

Pasteur's achievements seem wildly diverse at first glance, but a more in-depth look at the evolution of
his career indicates that there is a logical order to his discoveries. He is revered for possessing the
most important qualities of a scientist: the ability to survey all the known data and link the data for all
possible hypotheses, the patience and drive to conduct experiments under strictly controlled
conditions, and the brilliance to uncover the road to the solution from the results.

From www.lucidcafe.com/library/95dec/pasteur.html we got the following:


Louis Pasteur was born on December 27, 1822 in Dole, in the region of Jura, France. His discovery
that most infectious diseases are caused by germs, known as the "germ theory of disease", is one of
the most important in medical history. His work became the foundation for the science of microbiology,
and a cornerstone of modern medicine.

Pasteur's phenomenal contributions to microbiology and medicine can be summarized as follows.


First, he championed changes in hospital practices to minimize the spread of disease by microbes.
Second, he discovered that weakened forms of a microbe could be used as an immunization against
more virulent forms of the microbe. Third, Pasteur found that rabies was transmitted by agents so
small they could not be seen under a microscope, thus revealing the world of viruses. As a result he
developed techniques to vaccinate dogs against rabies, and to treat humans bitten by rabid dogs. And
fourth, Pasteur developed "pasteurization", a process by which harmful microbes in perishable food
products are destroyed using heat, without destroying the food.

UNESCO proclaimed 1995 as "The Year of Pasteur." Just prior to that, Pasteur’s
family proudly released his notes and research. Gerald Geison, a science historian,
was among the first people to thoroughly review those notes. In 1995, The Year of
Pasteur, Geison wrote an article in the New York Times proclaiming that Pasteur
had lied about his research on vaccines and germs and that most of his ideas had
been plagiarized from his contemporaries. His article, "Pasteur’s Deception"
claimed that Pasteur was, in the end, a fraud.

Now this is a terrible proclamation to make over anyone, especially one so highly
revered in modern medicine. The French erected statues and built an institute

16
dedicated to this great man. What on earth would make anyone wish to believe he
was a fraud?

Personally, it’s not an easy task to rewrite history, as it is not easy to denigrate
someone of Pasteur’s stature. When faced with two opposing viewpoints, I’ve often
been accused of taking the side of the most pernicious, the least favored, and the
most dramatic. In reality, an investigative journalist is only as good as the
information s/he digs up. What is truth and what is fiction must be determined by
the facts. And as "Deep Throat" of Watergate fame said, "Follow the money."

In researching medicine, following the money has always led to the truth. The
money, in Pasteur’s case, has led to unnecessary and mandatory vaccination
programs. Wouldn’t we all like to own a company that gets support from a
government that will enact laws to make the purchase of our product mandatory?

Where to begin? Well, let’s begin with the Germ Theory.

As discussed in The Lost History of Medicine, the Terrain is more important than
the Germ.

Pasteur described germs as non-changeable. We know today, from the use of


Darkfield Microscopes that microorganisms are pleomorphic, that they can change
and often do. A virus can become a bacterium which can mutate into a yeast or
fungus. Modern medicine has yet to acknowledge this because it would turn the
pharmaceutical interests on their backs like a helpless tortoise. Again, we follow
the money.

Medical tests take your blood and then fix it with a dye. They freeze the blood in a
fixed state. The germs therein are frozen in time. This is not real life. Germs
change, blood moves; life is a process, not a fixed state.

It was Bechamp who discovered the pleomorphic nature of germs, and later on
Bernard described the "milieu" or environment that affected/caused those changes.
Bernard is the one responsible for our theories today on pH and how the nature of
the microorganisms change as the body moves from an alkaline pH to an acidic pH.
(This is covered in depth in our article The Lost History of Medicine.)

On his deathbed, Pasteur recanted, saying that Bernard was right; the Terrain is
everything, the Germ is nothing.

However, since the Germ is so profitable, the medical world has written off his
final statements as the madness of a dying man. We should all be so mad.

Another problem with the Germ Theory of medicine is discovered when we look at
Koch’s Postulates as they apply to Pasteur's experiments:

17
· The germ which causes a disease must be found in every case of the disease
under the conditions which could explain the disease.
· The germ must not be found in other diseases or healthy people.
· The germ could be isolated and used to induce an experimental disease in
animals which resembles the original disease in humans.

Author's Note: we received a bit of criticism from a Veterinarian who points out
that Koch's Postulates are actually quite different:

· The bacteria must be present in every case of the disease.


· The bacteria must be isolated from the host with the disease and grown in pure culture.
· The specific disease must be reproduced when a pure culture of the bacteria is
inoculated into a healthy susceptible host.
· The bacteria must be recoverable from the experimentally infected host.

However, for simplicity's sake, we're discussing here how they would be applied to
Pasteur's original experiments.

Pasteur never quite fulfilled all the rules. He was not able to find the germ in all
cases of a disease, and this is where his research became fraudulent. Additionally,
many so-called pathogenic germs are often found in healthy people. And finally,
when Pasteur passed a germ from one animal to another to cause the disease, he did
not pass the germ alone, but took some blood with it. Injecting toxic blood from
one animal to another will guarantee the receiving animal becomes sick.

One of the first books published that took a serious look at the work of Pasteur in
an unfavorable light was Bechamp or Pasteur, written by Ethel Douglas in 1923. It
has since then been reprinted under the heading, Pasteur Exposed, a more dramatic
title that would guarantee more sales.

Douglas’s book describes Pasteur as an ambitious self-promoter. She shows how


Pasteur plagiarized Bechamp's work in unraveling the mysteries of fermentation
and the causes of disease in silkworms. But Pasteur wasn’t as bright as Bechamp
and made some very serious mistakes in both his interpretation of Bechamp’s work
and subsequent theories and practices which he later espoused.

Joseph Lister, the young surgeon who developed antiseptic surgery methods wrote
to Pasteur thanking him for his research in sepsis. We know this to be true since
many of Lister’s early surgeries, using carbolic acid at the strengths advised by
Pasteur, ended successfully, though the patient died. Bechamp was the first person
to experiment with carbolic acid, and he warned against its toxicity. Pasteur poo-
pooed this fear and presented his own theories to the world that Lister had picked
up on. It took Joseph Lister a few more years of refining his techniques and using
less and less carbolic acid to finally produce an antiseptic surgery in which the
patient survived.

18
While Bechamp spent years proving that germs were the consequence of disease
and not the cause, Pasteur’s theory was much simpler and highly profitable. It made
economic sense. It made money.

Another book that came out on this subject is The Dream and The Lie of Louis
Pasteur, and can be found on the web in a few locations. Here is just one:
http://www.sumeria.net/dream/7.html. If you are interested in learning more about
the fraudulent research of Pasteur, this is where to start.

Pasteur instructed his family never to release his lab notes. After his grandson died
in 1975, they were finally released. This was when Professor Gerald Geison got a
hold of them and presented his findings in 1993 to the American Association for
the Advancement of Science. The New York Times, seeing how UNESCO had
named 1995 the Year of Pasteur, felt that this would be the proper time to release
Gerald Geison’s research. Don’t you just love a good drama?

The Myth of Pasteurization

One more thing before we go. Our second reference above makes this statement:
"Pasteur developed ‘pasteurization’, a process by which harmful microbes in
perishable food products are destroyed using heat, without destroying the food."

This is not entirely true. Pasteurization does NOT kill ALL harmful microbes in
milk and it DOES harm the milk.

In her book, The Medical Mafia, Dr Lanctôt debunks pasteurization with a one-two
punch:

1. The temperature is not high enough.


2. The temperature is too high.

First off, Dr Lanctôt points out that germs that bring us typhoid, coli bacillus, and
tuberculosis are not killed by the temperatures used, and there have been a good
number of salmonella epidemics traced to pasteurized milk.

Secondly, the heating process injures the milk. She points out that pasteurization
destroys milk’s intrinsic germicidal properties, not to mention healthy enzymes.
She goes on to state that 50% of milks calcium is unusable (the body cannot
assimilate it) after pasteurization. So much for all those milk commercials.

Here’s something we found online that was drawn up for a Los Angeles County
Board of Supervisors concerning outbreaks from pasteurized milk:

1997, 28 persons ill from Salmonella in California, ALL FROM PASTEURIZED


MILK.

19
1996, 46 persons ill from Campylobacter and Salmonella in California.

1994, 105 persons ill from E. coli and Listeria in California

March of 1985 19,660 confirmed cases of Salmonella typhimurium illness FROM


CONSUMING PROPERLY PASTEURIZED MILK. Over 200,000 people ill from
Salmonella typhimurium in PASTEURIZED MILK

1985, 142 cases and 47 deaths traced to PASTEURIZED Mexican-style cheese


contaminated with Listeria monocytogenes. Listeria monocytogenes SURVIVES
PASTEURIZATION!

1985, 1500 persons ill from Salmonella infection

August of 1984 approximately 200 persons became ill with a Salmonella


typhimurium from CONSUMING PASTEURIZED MILK

November of 1984, another outbreak of Salmonella typhimurium illness from


CONSUMING PASTEURIZED MILK

1983, over 49 persons with Listeria illness have been associated with the
consumption of PASTEURIZED MILK in Massachusetts.

1993, 28 persons ill from Salmonella infection

1982, 172 persons ill (100 hospitalized) from a three Southern state area from
PASTEURIZED MILK.

1982, over 17,000 persons became ill with Yersinia enterocolitica from
PASTEURIZED MILK bottled in Memphis, Tennessee.

It is the author’s conclusion that pasteurization is simply a quick fix that allows
large cartels to profit from the sales of milk. Instead of relying on safe, sterile
handling procedures of raw milk (which would make the costs of milk much more
expensive), we’ve incorporated this quick fix, which might or might not work, but
certainly helps the cartels profit. If you live near a farm, go get yourself some raw
milk. Heck, I’d even drink that!

References And Further Reading:


Dr Ghislaine Lanctôt, The Medical Mafia – To order a copy, you can call the publishers at:
450-297-3930.
Ethel Douglas, Bechamp or Pasteur (later published as Pasteur Exposed) – there are copies on
the web; here is just one place:
http://www.healthresearchbooks.com/pages/book_detail.php?pid=1102
R B Perason, The Dream and Lie of Louis Pasteur – can be found online at:
http://www.sumeria.net/dream.html

20
Bijwerkingen van vaccinaties vereisen speciale wetgeving

In de voorgaande twee delen van dit vierluik zagen we al hoe de pokken werden veroorzaakt
door besmette bedwantsen en hoe uiteindelijk ook bleek dat Pasteur het aanvankelijk niet bij
het juiste eind had. Die twee misvattingen hebben echter wel geleid tot de grootste misleiding
in de medische praktijk, namelijk dat vaccins noodzakelijk, effectief en veilig zouden zijn en
daarom een ‘must’ voor het welzijn van ieder kind en volwassene.
Echter: vele kinderen werden hierdoor het slachtoffer van – meestal ontkende en/of
onbegrepen - bijwerkingen van die bejubelde vaccins. Dat leidde tot vele schadeclaims bij de
vaccinfabrikanten, zoveel zelfs dat dit noopte tot wetgeving om de inkomsten van die
fabrikanten veilig te stellen. Let wel: de onveiligheid van vaccins leidde tot speciale
wetgeving om de aanklachten tegen de fabrikanten in goede banen te leiden en zoveel
mogelijk te reduceren.
Hierover gaat dit derde deel van deze inleidende vierluik ter ontmaskering van de
vaccinatiemythe. Hoe en waarom bij een percentage van de gevaccineerden deze
bijwerkingen kunnen ontstaan probeer ik te beschrijven in de hierna volgende eigen studie.
Nu eerst nog het artikel dat ik aantrof in de New England Journal of Medicine van 20-4-2011,
dat ik originele versie hieronder weergeef:

Perspective

Safety, Supply, and Suits — Litigation and the


Vaccine Industry
NEJM | April 20, 2011 | Topics: Drugs, Devices, and the FDA

Aaron Kesselheim, M.D., J.D., M.P.H.

On February 22, 2011, the U.S. Supreme Court ruled in Bruesewitz v. Wyeth that vaccine
makers are immune from lawsuits charging that the design of a vaccine is defective. Many
physicians and public health organizations applauded this outcome, believing that it will help
to ensure the availability and promote the appropriate use of childhood vaccines. Others
worry about what it may mean for patients’ rights.

The safety of vaccines is a thorny public health issue because vaccines occupy a unique
position in the market. When other consumer goods are defective, including defects in their
design, their manufacturers are generally strictly liable for resulting harms. Strict liability is
strongly favorable for plaintiffs, because the manufacturer is responsible for any damages
caused by its products, irrespective of the level of care it exercised. This standard is meant to
provide manufacturers with an incentive to develop consumer goods that are appropriately
safe. But medical products — including vaccines, drugs, and some medical devices — are
unusual in that the same components that make them effective may also cause serious adverse
effects. Thus, it may not be possible to design safer versions of them without losing their
essential function. Influential legal experts have agreed that manufacturers of these
“unavoidably unsafe products” should be exempted from strict liability for these products, as
long as consumers are adequately warned about their risks.1 This principle helps to assure that
such products remain on the market, since they make a vital contribution to public health.

21
In the early 1980s, however, the supply of some essential childhood vaccines was threatened
by manufacturers who argued that the cost of persistent lawsuits exceeded the income they
could earn from these products. In particular, companies were held responsible for alleged
vaccine-related injuries even when scientific evidence did not establish causation.
Manufacturers claimed that the threat of such liability made it impossible to obtain liability
insurance coverage and therefore to maintain operations.

In response, in 1986, Congress enacted the National Childhood Vaccine Injury Act (NCVIA),
establishing a no-fault compensation system (“vaccine court”) for children who were harmed
by adverse events following vaccine administration, as long as there was evidence that the
vaccine actually caused the problem. The system is expert-driven, and there are no jury trials.
Compensation covers the costs of medical expenses, projected lost earnings, and up to
$250,000 for pain and suffering but does not include punitive damages. It is paid out of taxes
levied on each dose of vaccine. Although the NCVIA permits plaintiffs to reject an outcome
and file a claim in court, its key preemption provision says that “no vaccine manufacturer
shall be liable in a civil action for damages arising from a vaccine-related injury or death . . .
if the injury or death resulted from side effects that were unavoidable even though the vaccine
was properly prepared and was accompanied by proper directions and warnings.”2

Controversy over the proper interpretation of this section of the legislation led to Bruesewitz
v. Wyeth. In 1992, 6-month-old Hannah Bruesewitz received a third dose of her diphtheria–
tetanus–pertussis (DTP) vaccine with whole-cell pertussis (Tri-Immunol) and had seizures
shortly afterward, followed by a residual seizure disorder and developmental delay. In the
vaccine court, the case was denied because the Department of Health and Human Services,
concluding that there was no medical evidence of a connection, had recently removed residual
seizure disorder from the list of adverse events eligible for administrative compensation.3

The Bruesewitz family rejected the judgment and sued the manufacturer for failing to develop
a safer vaccine. Company documents, identified through discovery in the subsequent civil
action, did refer to increased adverse reactions with Tri-Immunol — although not residual
seizure disorder specifically — as compared with a vaccine with an acellular pertussis
component (DTaP). In other documents, company representatives appeared to conclude that
pursuing this “better pertussis component” was “not worth it for the total market.”4 The DTaP
vaccine is now standard in the United States, and Wyeth removed Tri-Immunol from the
market in 1998.

The case reached the Supreme Court, which held that the NCVIA preempted the
Bruesewitzes’ lawsuit.5 Writing for the majority in a six-to-two decision, Justice Antonin
Scalia concluded that the NCVIA provided no options for plaintiffs who set aside the vaccine
court’s determination, unless they could argue that the vaccine was poorly manufactured or
accompanied by improper warnings. In her dissent, Justice Sonia Sotomayor rejected this
view, writing that the NCVIA’s preemption of further litigation was intended to apply only to
cases in which the manufacturer can demonstrate that “the side effect stemming from the
particular vaccine’s design is `unavoidable.’”

Their disagreement centers on the question of what Congress intended to do in the NCVIA
and highlights the uneasy relationship between preemption and product safety. Federal
preemption of product liability lawsuits that rely on state law is a powerful prerogative that
places heavy emphasis on the quality of regulation by the Food and Drug Administration
(FDA). Litigation such as the Bruesewitzes’ can help the FDA in its oversight function by

22
revealing important and previously unknown information about product-related risks,
especially during the postapproval period, and by deterring manufacturers from acting
irresponsibly and engaging in business tactics aimed at increasing product sales at the expense
of patient safety. These considerations were prominent in Wyeth v. Levine, a 2009 Supreme
Court decision that held that federal law did not preempt state-court lawsuits over drug safety.

However, childhood vaccines differ from drugs in many ways. They are given widely to
healthy children to prevent potentially deadly infectious diseases. The childhood vaccine
market is also apparently less stable than the drug market, since there are fewer vaccine
suppliers and there’s therefore a real risk of shortages if companies leave the field. In this
environment, an administrative forum in which considerable expertise informs determinations
about causation can play an essential role by resolving fairly most cases of alleged vaccine-
related adverse events. For example, in the autism cases, the vaccine court rightly found no
link between vaccination and that condition. But should the existence of the vaccine court
necessarily preempt all lawsuits alleging that a vaccine could have been made safer? Civil
litigation could be useful in the rare cases in which a plaintiff was contending that a plausible
alternative vaccine design would have prevented the adverse event at issue. This argument is
particularly relevant because the FDA doesn’t usually consider whether a safer product design
exists when deciding whether to approve a vaccine or keep a vaccine on the market.

The Court’s reasoning in Bruesewitz was based in part on concern about the exploitation of
such an exception by plaintiffs’ lawyers, who could bring cases based on testimony about a
“universe of alternative designs” that is “limited only by an expert’s imagination.” Might
opening this possibility defeat the purpose of the vaccine court and again potentially
jeopardize market stability and vaccine availability? The Supreme Court noted that in place of
litigation, the NCVIA “provides many means of improving vaccine design.”5 Among those
listed were oversight by the FDA, voluntary reporting and monitoring of adverse events (both
of which are known to be imperfect means of detecting risk and ensuring safety), and the
National Vaccine Program. Amendments to the NCVIA may be required to provide additional
regulatory support, because these systems are now operating without one important safety net.

Disclosure forms provided by the author are available with the full text of this article at
NEJM.org.

Source Information

From the Division of Pharmacoepidemiology and Pharmacoeconomics, Harvard Medical


School; and the Department of Medicine, Brigham and Women’s Hospital — both in Boston.

References

1. Restatement (Second) of Torts § 402A cmt. k (1965).


2. 42 U.S.C. § 300aa-22(b)(1) (2010).
3. National Vaccine Injury Compensation Program revision of the vaccine injury table:
final rule. Fed Regist 1995;60:7678-7696
4. Joint appendix, Bruesewitz v. Wyeth, No. 09-152 (May 24, 2010).
5. Bruesewitz v. Wyeth, 562 U.S. ___ (2011).

23
Wetenschappelijke fraude ten behoeve van het behoud van de mythe

Nadat Jenner en Pasteur met hun misvattingen een lucratieve vaccinatie-industrie hadden
gegrondvest, moest deze natuurlijk liefst wel expansief gecontinueerd worden, zonder de
fabrikanten al te veel in de problemen te brengen door de vele slachtoffers van bijwerkingen.
Daartoe werd – zoals we in het voorgaande deel van dit vierluik al zagen – een wet in het
leven geroepen die schadeclaims zoveel mogelijk moest beperken. Maar gaandeweg werd de
bevolking wakker en begon te begrijpen dat veel van die bijwerkingen veroorzaakt werden
door het toegevoegde kwik (in Thiomersal/Thimerosal), zoals bijvoorbeeld ook autisme.

Daarom moest aan de wereld worden duidelijk gemaakt dat autisme absoluut niet gerelateerd
kon zijn aan het inspuiten van kwik in jonge kinderen. Dat zou mogelijk maken dat men
doodgewoon kwik kon blijven gebruiken in de vaccins en bovendien dat er een eind zou
komen aan de claims vanwege autisme door vaccinaties.
Natuurlijk had de vaccinatielobby altijd al glashard ontkend dat er een link bestaat tussen
vaccinaties en autisme, maar een wetenschappelijk bewijs zou de discussie helemaal moeten
doen verstommen. En daarvoor werd dan ook gezorgd.
In september 2003 werd onderstaand artikel – waarvan hier de samenvatting – gepubliceerd in
het vakblad Pediatrics:

Pediatrics. 2003 Sep;112(3 Pt 1):604-6.

Thimerosal and the occurrence of autism: negative ecological


evidence from Danish population-based data.

Madsen KM, Lauritsen MB, Pedersen CB, Thorsen P, Plesner AM, Andersen PH, Mortensen PB.

Source

Danish Epidemiology Science Centre, Department of Epidemiology and Social Medicine, University of Aarhus,

Denmark. kmm@dadlnet.dk

Abstract

OBJECTIVE:

It has been suggested that thimerosal, a mercury-containing preservative in vaccines, is a risk factor for the

development of autism. We examined whether discontinuing the use of thimerosal-containing vaccines in

Denmark led to a decrease in the incidence of autism.

DESIGN:

24
Analysis of data from the Danish Psychiatric Central Research Register recording all psychiatric admissions since

1971, and all outpatient contacts in psychiatric departments in Denmark since 1995.

PATIENTS:

All children between 2 and 10 years old who were diagnosed with autism during the period from 1971-2000.

OUTCOME MEASURES:

Annual and age-specific incidence for first day of first recorded admission with a diagnosis of autism in children

between 2 and 10 years old.

RESULTS:

A total of 956 children with a male-to-female ratio of 3.5:1 had been diagnosed with autism during the period from

1971-2000. There was no trend toward an increase in the incidence of autism during that period when thimerosal

was used in Denmark, up through 1990. From 1991 until 2000 the incidence increased and continued to rise after

the removal of thimerosal from vaccines, including increases among children born after the discontinuation of

thimerosal.

CONCLUSIONS:

The discontinuation of thimerosal-containing vaccines in Denmark in 1992 was followed by an increase in the

incidence of autism. Our ecological data do not support a correlation between thimerosal-containing vaccines and

the incidence of autism.

PMID: 12949291 [PubMed - indexed for MEDLINE] Free Article

De conlusie van dit artikel was dus dat er inderdaad geen causale link bestaat tussen het
inspuiten van kwik in baby’s en jonge kinderen en autistische stoornissen. Maar…eind april
2011 werd bekend gemaakt dat de CDC-onderzoeker Poul Thorsen – één van de auteurs van
het bovenstaande artikel over de uitkomst van deze ‘Denemarken Studie’ - in Atlanta door
een ‘federale grand jury’ is aangeklaagd op beschuldiging van wetenschappelijke fraue,
witwassen van geld en oplichting van onderzoeksinstellingen betreffende subsidie.
Poul Thorsen is een wetenschapper die voorheen voor de CDC werkte. In de afgelopen jaren
eigende hij zich miljoenen dollars subsidiegeld toe dat werd gebruikt in onderzoek om te
bewijzen dat vaccins geen link naar autisme hebben. Op basis van gegevens van de Deense
bevolking leverde hij het ecologische bewijs van deze non-relatie.

25
Deze paper concludeert dat thimerosal, het wereldwijd in vaccins gebruikte conserveermiddel,
geen statistisch significant verband heeft met autisme. Het is een van de belangrijkste
documenten die door voorstanders van vaccinatie worden gebruikt om te beweren dat
thimerosal veilig in jonge kinderen kan worden geïnjecteerd.
Door de federale aanklacht van wetenschappelijk fraude tegen Poul Thorson is nu de
geloofwaardigheid van deze bewering weer opnieuw ter discussie gesteld.
Hieronder volgt een artikel over de kwestie van deze aanklacht dat ik in zijn geheel weergeef:

Poul Thorsen's Mutating Resume

By Dan Olmsted and Mark Blaxill

In bits and pieces, in Danish and English, from three universities in two hemispheres and the
CDC in Atlanta, a picture has begun forming in the past few days that is already startling in its
outline: Paul Thorsen, one of the key scientists involved in CDC-backed studies exonerating
vaccines as a cause of autism, is under investigation for collecting millions of dollars in bogus
“grant” money, misrepresenting himself to his employers and the world and possibly forging
the documents that enabled the scam.

Even more astonishing, it appears the CDC and several other major autism research centers
have known about this for months and stayed publicly silent, even as the debate over autism
and vaccines has reached several decisive moments -- and a new decision is expected any day
from U.S. vaccine court. The CDC in particular would have a hard time claiming ignorance
about the suspected crime -- at least three of the forged documents were in the agency’s name,
and it helped uncover the fraud last year.

In addition, several current CDC employees including Drs. Diana Schendel, Marshalyn
Yeargin-Allsopp and Catherine Rice were affiliated with Thorsen’s now-defunct research
group. Age of Autism has obtained Internet-archived pages from the Web site of the North
Atlantic Neuro-Epidemiology Alliances (NANEA) that list the members of the “Atlanta
autism team” including Schendel, Yeargin-Allsopp and Rice, all of whom have been in
leadership positions in the CDC’s autism epidemiology projects. Schendel is described as
NANEA’s “coordinator at Centers for Disease Control and Prevention, Atlanta, USA.” (The
CDC did not respond to phone and e-mail requests for comment.)

Meanwhile, Thorsen apparently continues his involvement on an American Psychiatric


Association committee that is revising the classification of autism for the next Diagnostic and
Statistical Manual of Mental Disorders – a change that could affect how the prevalence of the
disorder is calculated and its victims compensated and treated. (The APA did not respond to
phone and e-mail requests for comment.)

26
Thorsen’s resume, dated Jan. 22, 2010, remains on the DSM 5 Working Group members
page. (View HERE.) He lists himself as “Adjunct Associate Professor, Department of
Epidemiology and Biostatistics, School of Public Health, Drexel University, Philadelphia,
PA, USA.” (Calls and e-mails to Drexel seeking confirmation of his status there have gone
unanswered.)

There is also an earlier Thorsen resume still available on an APA directory dated Jan. 12, just
10 days earlier, (View HERE) that differs substantially from the Jan. 22 update. On that
earlier resume, Thorsen calls himself “Associate Professor, Department of Epidemiology,
Institute of Public Health, University of Aarhus, Denmark, & Professor, Department of
Epidemiology, Rollins School of Public Health, Emory University, Atlanta, USA.”

What happened in 10 days to change Thorsen’s bona fides so substantially – going from
apparently tenured positions at two leading autism research universities to a part-time adjunct
professorship at another school?

Follow the chronology: On Jan. 22 – the day the new resume is dated – the University of
Aarhus issued a statement "to whom it may concern" (View HERE) contradicting key parts of
that first resume: “In March 2009, Dr. Thorsen resigned his faculty position at Aarhus
University,” the statement said, meaning, obviously, he could not have been an associate
professor of epidemiology as he was claiming as late as Jan. 12, 2010. “In the meantime, it
has come to the attention of Aarhus University that Dr Thomsen [sic] has continued to act in
such a manner as to create the impression that he still retains a connection to Aarhus
University after the termination of his employment by the university.” Of course, one way this
could have come to its attention was through a resume posted at the American Psychiatric
Association in which Thorsen still stated exactly that.

“Furthermore,” the statement said, “it has come to the attention of Aarhus University that Dr
Poul Thorsen has held full-time positions at both Emory University and Aarhus University
simultaneously. Dr Thorsens [sic] double Full-time employment was unauthorised by Aarhus
University, and he engaged in this employment situation despite the express prohibition of
Aar- hus University.”
Thorsen’s resume, revised and re-posted the same day as the Aarhus statement, drops the
statement that he is a professor at Aarhus AND Emory, now citing only a loose academic
affiliation with Drexel. It also now says his affiliation with Aarhus ended in 2008, not, as he
had said 10 days earlier, that it existed “from 1998” forward to the present day. And in the
update he cuts short his Emory professorship as well, saying he was at the Atlanta school in
2008-2009 (rather than from 2008 through the present). That chronology makes his tenures at
Aarhus and Emory consecutive, not concurrent. Unfortunately for Thorsen, that contradicts
his own original resume – and Emory contradicts the claim he was still there in 2010. On Feb.
21, 2010, the Danish publication Politiken reported [in translation]: “'He is no longer
employed at Emory. He was part time occupied at the department of epidemiological research
from 2003 and from April 2008 to June 2009 as full time research professor' informs assistant
vice director at Emory University Sarah E. Goodwin."

All this, telling though it is in terms of favoring Aarhus’s version of events, is the least of it.
The other part of the Aarhus statement said that Thorsen administered a multimillion-dollar
grant from the CDC. Without naming him further, Aarhus goes on to state: “Unfortunately, a
considerable shortfall in funding at Aarhus University associated with the CDC grant was
discovered. In investigating the shortfalls associated with the grant, DASTI and Aarhus

27
University became aware of two alleged CDC funding documents as well as a letter regarding
funding commitments allegedly written by Randolph B. Williams of CDC's Procurement
Grants Office which was used to secure advances from Aarhus University. Upon investigation
by CDC, a suspicion arose that the documents are forgeries.

“DASTI conducted an internal investigation of the authenticity of the documents and have
filed a police report with no specific person named in the filing. A police investigation is
ongoing.”

Multiple Danish news sources make clear that the only suspect in any ongoing investigation
anywhere is the person who held the administrative post in question and subsequently left the
university – Thorsen. By now, given the fact that the CDC’s own investigation turned up the
fraud, the agency presumably has had plenty of time to mull the implications. Just last month,
well after the CDC had been contacted by Aarhus and determined that documents had been
forged in its name, and in the middle of the Lancet’s retraction of a paper on the MMR’s
possible role in the autism epidemic, the CDC’s Tom Skinner told the New York Times that
the retraction “builds on the overwhelming body of research by the world’s leading scientists
that concludes there is no link between M.M.R. vaccine and autism.”

Thorsen, of course, is pre-eminently one of those leading scientists and was a co-author of a
New England Journal of Medicine study on the MMR. Thorsen and Aarhus, as we’ve
reported for years, made important contributions to some of the most influential autism-
vaccine mercury (thimerosal) studies – studies disputed as poorly done and unconvincing by
critics that over the years have grown to include the head of a panel mandated by Congress to
study the issue. But based on five studies, three of which included Aarhus – and one of which
Thorsen co-authored -- the U.S. Institute of Medicine concluded in 2004 that “the evidence
now favors rejection of a relationship between thimerosal and autism.”

The question becomes, how strong is that evidence now?


--
Dan Olmsted is Editor of Age of Autism. Mark Blaxill is Editor at Large.

Een interessante mogelijke achtergrond voor de hierboven beschreven fraude met autisme-
gegevens trof ik aan in het ‘Statistics Report’ d.d. April 4, 2011, van het ‘National Vaccine
Injury Compensation Program’ (dat genoemd wordt in het vorige deel van dit vierluik),
zoals gepubliceerd door de HRSA (Health Resources and Services Administration).

De eerste tabel toont twee kolommen, eentje met niet-autistische meldingen en eentje met
meldingen betreffende autisme.
De jaren 1988 tot en met 1998 tellen geen meldingen betreffende autisme, maar dan zien we
ineens een snelle toename ontstaan:
1999: 1 x autisme; 2000: 2 x autisme; 2001: 23 x autisme; 2002: 773 x autisme en in 2003
zijn er 2437 meldingen van autisme.
Na verschijnen van dat artikel in 2003 zien we in 2004 een afname tot 1087 meldingen van
autisme; 2005 heeft er nog 588; 2006 heeft er nog 170 en in 2010 stokt de teller bij 18.
Zo te zien had dat frauduleuze artikel dus wel enige impact bij het behandelen van meldingen
van autisme door vaccinaties.

28
Ik krijg uit deze gegevens de indruk dat men schrok van de snelle stijging van de meldingen
van autisme en dat men gemeend heeft om deze trend zo snel mogelijk de kop in te drukken.
De beste methode leek dan om onderzoeksgegevens te produceren/manipuleren - en zo snel
mogelijk te publiceren – die moesten aantonen dat er geen significant statistische verband
bestaat tussen vaccinaties en het ontstaan van autisme. En die opzet leek gedurende een aantal
jaren nog gelukt te zijn ook.

29
De verborgen gevaren van vaccinaties

Inleiding

Op dinsdag 20 oktober 2009 kreeg de Rotterdamse viroloog prof. Ab Osterhaus in Den Haag
namens zes Nederlandse ministeries een overheidsprijs van één miljoen euro, de
Valorisatieprijs 2009. Deze NGI Valorisation Award is aan de heer Osterhaus – lid van de
onafhankelijke Gezondheidsraad die de regering adviseert – toegekend vanwege zijn
‘uitmuntendheid in het sluiten van contracten met de industrie’.
Al in maart 1999 verscheen van de hand van de Leidse prof.dr. André J.E. Köbben het boekje
De onwelkome boodschap, of hoe de vrijheid van wetenschap bedreigd wordt. In de periode
voorafgaand aan het verschijnen van dit boekje mocht ik er zelf getuige van zijn hoe de
oudste universiteit van Nederland, die van Leiden, zijn wetenschappelijke ziel aan de (ook
farmaceutische) industrie verkocht. Voortaan zou de industrie bepalen welke onderzoeken
mochten plaatsvinden en welke uitkomsten wel en niet gewenst zouden zijn.
Nu, 10 jaar later, wordt er zelfs een prijs uitgeloofd aan diegene die voor een universiteit de
meest lucratieve deals kan sluiten met de industrie! Over onafhankelijk onderzoek gesproken!

Prof. Osterhaus reageerde desgevraagd met gemengde gevoelens: “Het ene moment word je
publiekelijk afgemaakt omdat je je schuldig zou hebben gemaakt aan belangenverstrengeling.
Het volgende moment krijg je een pluim van een miljoen.”
Met toekennen van deze prijs raakte tevens het reeds aangevraagde en tot tweemaal toe
uitgestelde spoeddebat over de dubieuze belangenverstrengeling van de heer Osterhaus
definitief van de baan.
Deze uitspraak van de heer Osterhaus is zeer verhelderend. De heer Osterhaus is namelijk
betrokken bij de ontwikkeling en productie van onder meer griepvaccins en heeft in zijn
hoedanigheid als lid van de Gezondheidsraad de regering geadviseerd om 34 miljoen
griepvaccins te bestellen bij firma’s met wie hij contacten onderhoudt. Hij was in de loop van
2009 veelvuldig op tv en in de geschreven media paraat om de bevolking te vertellen over de
noodzaak van vaccinatie tegen influenzaA/H1N1 ofwel de zogenaamde Mexicaanse griep.
Toen de bevolking zijn totale activiteitenpakket beter in beeld kreeg, werd er een spoeddebat
aangevraagd om hierover helderheid te verkrijgen, want van iemand als de heer Osterhaus
moet toch enige integriteit verwacht kunnen worden op het gebied van onafhankelijke
adviezen. Het eerste spoeddebat werd uitgesteld vanwege een uitgelopen debat over het
koningshuis en tijdens de tweede poging werd het tot nader order uitgesteld omdat de
betrokken minister van VWS ziek naar huis ging. Kort hierna werd aan Osterhaus die prijs
verleend vanwege zijn goede samenwerking met de industrie. Dit namens zes ministeries die
allen relaties hebben met de industrie.
Het zit niet alleen fout in de wereld van de farmacie en daardoor gesouffleerde en
gesponsorde medische sector, maar ook in de politiek.

Op 16-10-2009 publiceerde het blad Science de volgende korte opmerking over Osterhaus:
[…] For the past 6 months, one could barely switch on the television in the Netherlands
without seeing the face of famed virus hunter Albert Osterhaus talking about the swine flu
pandemic. Or so it has seemend. Osterhaus, who runs an internationally renowned virus lab
at Erasmus Medica Center, has been Mr. Flu. But last week, his reputation took a nosedive
after it was alleged that he has been stoking pandemic fears to promote his own business
interests in vaccine development. As Science went to press, the Dutch House of
Representatives had even slated an emergence debate about the matter […]

30
Op 3-11-2009 leek het of Osterhaus de (internationale) reputatieschade weer onder controle
kreeg, want een update van het Science-blog verklaarde:
[…] The House of Representatives of the Netherlands today rejected a motion asking the
government to sever all ties with virologist Albert Osterhaus of Erasmus Midical Center in
Rotterdam, who had been accused of conflicts of interest in his role as a government adviser.
Buth Dutch health minister Ab Klink, meanwhile, announced a ‘Sunshine Act’ compelling
scientists to disclose their financial ties to companies […]
Omdat de banden van Osterhaus met de industrie kennelijk de Nederlandse overheid nogal
erg welgevallig zijn, werd hij voor zijn - zelfs in Science vermelde - belangenverstrengeling
door 6 ministeries zelfs nog vorstelijk beloond met een prijs van een miljoen euro en draaide
ook de Tweede Kamer om als een blad aan een boom. Waarom veranderde onze eerder zo
kritische Volksvertegenwoordiging zo opeens van mening? Was dat onder druk van die
beloning aan Osterhaus, die verder vragen stellen volkomen ontmoedigde? En zou die
beloning ook zijn uitgekeerd van belastinggeld of was dat miljoen soms afkomstig uit de een
of andere ‘sponsoring’ die de regering souffleert? Bijvoorbeeld van de industrie waarmee
Osterhaus zulke goede banden heeft en waarmee hij zo magistraal contracten kan afsluiten?

Van 7 tot en met 9 december 2009 vond in het Brusselse Hilton hotel het ‘World Influenza
Congress Europe’ plaats.
[…] World Influenza Congress Europe is the annual vaccine conference for influenza
candidate COMMERCIALIZATION, REVENU GENERATION AND MARKET SUPPLY. It
also highlights policy and planing, influenza research & development, and stakeholder
partnerships […]
De wervende tekst om deel te nemen aan dit congres luidde verder ook nog:
[…] Influenza vaccine commercialisation
As an addition to an already globally recognised World Vaccine Congress series, World
Influenza Congress Europe is positioned as Europe’s largest and most influential Influenza
Vaccine COMMERCIALISATION event.
· Hear what regional regulators expect in fast track product approval and licensure and
how to quickly contracts.
· Hear where industry still need to respond and which candidates can still generate
commercial value from ongoing programmes.
· Hear how you can position your organisation and its pipeline to commercialise
existing Phase I, II and III candidates.
· Hear what the futere holds post H1N1 for previous H5N1 portfolios, seasonal
requirements and an elusive universal vaccine […]

Inderdaad, vaccinaties zijn ‘booming business’ en een grote pijler onder de economie. En
voor het bevorderen van de economie zijn van oudsher in dit land alle middelen geoorloofd.

Ik citeer even uit de Volkskrant van 31-7-2010:


[…] Voor de mexicaanse griepvaccins is volgens het rapport van de Raad (van Europa) twee
tot drie keer meer betaald dan voor de seizoensgriepvaccins. De farmaceuten hebben
daardoor geprofiteerd van een acuut gezondheidsprobleem en overdreven winsten geboekt:
de Amerikaanse bank JP Morgan becijferde dat de verkoop van de H1N1-vaccins de industrie
in 2009 tussen de 7 en 10 miljard dollar heeft opgeleverd. Het is geld dat deels wordt
weggegooid omdat wereldwijd tientallen miljoenen vaccins niet zijn gebruikt en over hun
houdbaarheidsdatum heen raken […]
Wereldwijd worden deze vaccins nu vernietigd. In Nederland worden er van de ooit bestelde
34 miljoen vaccins nu 20 miljoen vernietigd.

31
[…] En dus groeit, een jaar na de paniek, de kritiek, die zich niet meer beperkt tot verontruste
moeders en complotdenkers. De Raad van Europa kwam begin vorige maand met een rapport
waarin de WHO en de lidstaten onder uit de zak krijgen: mensen zijn onnodig bang gemaakt,
en er is vreselijk veel publiek geld verspild dat aan belangrijkere problemen in de
gezondheidszorg ten goede had kunnen komen […]
[…] Zo concludeert de Raad van Europa dat er over de besluitvorming te geheimzinnig is
gedaan: waarom mochten de namen van de experts die de WHO adviseerden niet bekend
worden gemaakt? Dat voedt de bezorgdheid over een onaanvaardbare invloed van de
farmaceutische industrie. Het wetenschappelijk vakblad British Medical Journal onthulde dat
zeker drie van die experts worden betaald door de industrie […]

Volgens Judith Merkies (PvdA) gaat het om zo’n 300 miljoen euro aan onnutte vaccins die
door de goot gespoeld werden. En voor het aanstichten van die treurige actie werd de heer
Osterhaus dan ook nog beloond met een miljoen euro. Maar dat is nog niet het hele verhaal,
want op 5-3-2011 stond er in de Volkskrant op bladzijde 31 een interessant stukje dat was
ingezonden door 8 hoogleraren, waaronder Prof Dr Albert D Osterhaus.
Deze 8 hoogleraren hebben kritiek op het Nederlands beleid inzake de financiering van
medisch-wetenschappelijk onderzoek. Ik citeer even dat hele ingezonden stuk:

[…] Duitsland geeft met centra medische wetenschap impuls


Schraalhans is keukenmeester in de Nederlandse wetenschapskeuken – ook in de geneeskunde.
Probeerden we jaren met geringe investeringen in de wetenschap en zo ongeveer het laagste
aantal wetenschappelijke onderzoekers in Europa voor een dubbeltje op de eerste rang te
zitten, het lijkt erop dat we het nu met een stuiver moeten gaan proberen. Gek genoeg is het
ons als Nederlandse wetenschappers, lange tijd gelukt om een goede partij mee te blazen in
het mondiale wetenschapsveld, maar nu dreigt zelfs deze ondermaatse financiering in rap
tempo weg te zakken.
Maar er is hoop want het kan ook anders, zo blijkt uit ervaringen in Duitsland. Ieder van ons
werd door de Duitse regering gevraagd toe te treden tot een van de vier jury’s die moesten
adviseren over vier centra aldaar: een voor onderzoek naar hart- en vaatziekten, een voor
kankeronderzoek, een voor longonderzoek, en een voor infectieziekten.
Ieder centrum zal voor 5 jaar beschikken over ten minste 100 miljoen euro ‘nieuw’ geld met
uitzicht op verlenging. De centra moeten samenwerkingsverbanden worden tussen
universitaire topgroepen en door de Duitse regering gefinancierde centra, waarbij
verbindingen worden gelegd tussen fundamenteel en toegepast klinisch onderzoek, en waar
wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van diagnostiek, behandeling, doelmatigheid en
patiëntvriendelijkheid. Het is de bedoeling het medisch onderzoek een krachtige impuls te
geven, zodat de resultaten van fundamenteel onderzoek direct ten goede komen aan de
medische praktijk.
Het viel ons op hoeveel geld de overheid beschikbaar stelt voor verbetering van de
doorstroming van onderzoek naar de praktijk. De internationale jury’s waren enthousiast
over de plannen, maar voor de Nederlandse juryleden was het gevoel als tuinkabouters achter
te blijven lastig te onderdrukken. Waarom kan zoiets niet in Nederland?
Waarom investeren we zo slechts in de toekomst en wanneer wordt de schreeuw vanuit de
wetenschap gehoord? Door gebrek aan onderzoek naar wat werkt, zullen de kosten van
geneeskundig handelen de pan uit rijzen, mede door de vergrijzing.
Wetenschappelijk onderzoek leidt tot innovatie, welvaart en kwaliteit van leven. Om
wetenschappelijke successen en verbeteringen in de geneeskunde te kunnen boeken zijn
investeringen nodig. Dat niets voor niets is, schijnt onze regering niet te willen begrijpen […]

32
In Nederland worden – ook door de heer Osterhaus – reeds bestaande resultaten van
fundamenteel onderzoek – ten faveure van andere belangen - zodanig genegeerd dat het kan
gebeuren dat de heer Osterhaus dringend aanbeveelt dat de hele bevolking tweemaal moet
worden gevaccineerd tegen een milde en kunstmatig tot pandemie verheven griep, terwijl
fundamenteel onderzoek allang heeft aangetoond dat vaccinaties helemaal niet effectief zijn
en al helemaal niet als de ziekte die men wil voorkomen reeds rondwaart.
Dat leidde er toe dat uiteindelijk 300 miljoen euro over de balk moest worden gegooid, terwijl
voor datzelfde geld zomaar 3 nieuwe onderzoekscentra hadden kunnen beschikken over 100
miljoen euro ‘nieuw’ onderzoeksgeld. En dan durft de heer Osterhaus ook nog te klagen,
terwijl geld dat voor onderzoek had kunnen worden besteed, door zijn toedoen zomaar door
de goot is gespoeld…….

Op 22 oktober 2009 diende bij de rechtbank in Zwolle een kortgeding tegen het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het College ter Beoordeling van
Geneesmiddelen (CBG). Dit kort geding was aangespannen door Stichting Stralingsarm
Nederland (SAN) met steun van een grote groep verontruste burgers.
Inzet is de onmiddellijke vrijgave van de volgende informatie: Welke gezondheidsschade
kunnen de niet-getste H1N1-vaccins veroorzaken op korte en lange termijn? Hoe is de
aansprakelijkheid geregeld? Zijn de vaccinproducenten, net als in Amerika gevrijwaard? Is de
burger zelf verantwoordelijk omdat de vaccinaties vrijwillig zijn? Verder wordt gevraagd naar
specifieke informatie over de besluiten van versnelde goedkeuringsprocedures en clinical
trials van de vaccins, de vaccinadjuvantia en – ingrediënten, en hoe VWS en CGB controle en
onderzoek verrichten om de gezondheid van de burgers adequaat te beschermen. Tevens
wordt informatie gevraagd in hoeverre de WHO Internationale Gezondheidsregeling (IRG) de
burger in de toekomst kan confronteren met verplichte/gedwongen vaccinatie, isolatie,
medisch onderzoek en andere dwangmaatregelen – in Nederland, of als reiziger in het
buitenland. En hoe de Nederlandse burgerrechten in dergelijke situaties kunnen/zullen worden
gewaarborgd. Sinds juli 2009, toen SAN naar deze gegevens en documenten vroeg in het
kader van de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB), hebben VWS en CBG niet alleen geweigerd
om zelfs maar één enkel gevraagd document hierover openbaar te maken, maar hebben zij
bovendien de beide wettelijke termijnen voor het geven van een beschikking hierover
overschreden.
Het pleidooi van de Nederlandse staat kwam er in de rechtbank op neer, dat Nederland in die
materie niets kan en mag doen. Kritische informatie die in het kader van openbaarheid van
bestuur aan de burger zou moeten worden verstrekt, kan en mag niet openbaar worden
gemaakt omdat de soevereine staat der Nederlanden aan de touwtjes hangt van wat officieel
Europa heet, maar wat in de realiteit – door corruptie en collusie – eigenlijk de farmaceutische
industrie betekent. Het kortgeding werd doorverwezen naar Den Haag, waar op 30 oktober
2009 de uitspraak gedaan werd dat het kortgeding door de aanspanners ervan werd verloren.
Het publiek mag dus niet weten welke stoffen het krijgt ingespoten! Varkens weten ook niet
welke stoffen de dierenarts soms bij ze inspuit. Dat zijn boerderijdieren die omwille van hun
winstgevendheid worden gehouden en waarover de boer/eigenaar beschikt.
Het spel is duidelijk: De gezondheidsautoriteiten en politiek dansen naar de pijpen van de
farmacie die kennelijk niet wil dat de burgers weet krijgen van de inhoud en bijwerkingen van
hun vaccins. Dat geeft ernstig te twijfelen aan de goede bedoelingen van die farmacie. Zijn
vaccinaties eigenlijk wel zo noodzakelijk, veilig en effectief?

Na het samenstellen van deze studie meen ik het antwoord zeker te weten: neen, vaccinaties
zijn niet veilig en effectief en daarom dienen ze vermeden te worden. Het enige dat

33
daarwerkelijk werkt om infecties te weerstaan is het zorgen voor een zo optimaal mogelijk
immuunsysteem. En dat is nou juist wat vaccins absoluut niet doen. Vaccins ondermijnen het
immuunsysteem en leiden op korte en langere termijn tot een breed scala van aandoeningen,
waarop de farmacie dan weer – symptoombestrijdend – een winstgevend antwoord heeft.

Farmaceutische middelen – en dus ook vaccins – moeten voor de Nederlandse markt worden
geregistreerd door het College ter Beoordeling Geneesmiddelen (CBG). Op 7-4-2009 werd er
in een tv-uitzending van Netwerk gesproken over de geldstromen naar het CBG toe. Dr. Dick
Bijl, hoofdredacteur van het Geneesmiddelenbulletin zei in deze uitzending onder meer dat
het CBG vrijwel volledig afhankelijk is van de farmaceutische industrie. In 2007 zouden de
inkomsten voor 27 miljoen euro afkomstig zijn van de industrie en slechts voor 2 miljoen euro
van de overheid. “De inkomsten komen van de vragen die de industrie bij hun doet”.
Hiermee bedoelt dr. Bijl dat de farmaceutische industrie het CBG betaalt voor het verlenen
van de gunst van registratie voor de Nederlandse markt van hun producten. Bij de EMEA – de
Europese registratie-autoriteit - werkt dit precies hetzelfde.

Het ook in Nederland te gebruiken vaccin Pandemrix van GlaxoSmithKline bevat per dosis
van 0,5 ml vaccin 5 microgram van de kwikverbinding Thimerosal. Dit omstreden
conserveringsmiddel wordt onder meer in verband gebracht met autisme. Om een eind te
maken aan de discussie hieromtrent heeft de European Agency for the Evaluation of Medical
Products (EAEMP) de farmaceutische industrie tien jaar geleden bij wijze van voorzorg
geadviseerd géén Thimerosal(Thiomersal) meer te gebruiken in vaccins.
Op 20 december 2005 schreef de voormalige minister van VWS, de heer H. Hoogervorst, aan
de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ondermeer het volgende: […] Het is
juist dat de vaccins die in Nederland gebruikt worden voor de jaarlijkse influenzacampagne
sinds 2004 geen Thiomersal meer bevatten. De reden om Thiomersal uit vaccins te weren is
niet geweest om bijwerkingen te voorkomen, maar om het lichaam niet onnodig met kwik te
belasten. Ook de in Nederland voor het Rijksvaccinatieprogramma gebruikte vaccins bevatten
geen Thiomersal […]
Uit een onderzoek in opdracht van minister J.M. Cramer van VROM kwam vast te staan dat
de biocide Thiomersal al vanaf 31-12-2006 in Nederland geen toegelaten bestrijdingsmiddel
meer is. Toch kocht de Nederlandse overheid – ondanks de groeiende stroom van evidenties
voor de gevaren van deze stof tijdens het laatste decennium – in de voorzomer van 2009 toch
nog Thimerosal-houdende vaccins in. Hoe geloofwaardig is de overheid eigenlijk nog???
Om dat nader te onderzoeken bekeek ik op de website van VROM nog eens nader het
Kwikbesluit van 26 juni 1998, dat op 1-1-2003 in werking trad. In de rubriek ‘Vraag en
antwoord’ staat bij punt 4 het volgende:
[…] Het Kwikbesluit heeft alleen betrekking op producten. Het gebruik van kwik en
kwikverbindingen als zodanig, bijvoorbeeld in laboratoria of in productieprocessen, is niet
verboden. Het Kwikbesluit heeft ook geen betrekking op kwikhoudende farmaceutische
producten en amalgaam dat in de tandheelkunde wordt gebruikt […]
Doel van het kwikbesluit is om de vervuiling van het milieu door kwik drastisch terug te
dringen. Bij nummer 6 van de rubriek ‘Vragen en antwoorden’ staat te lezen:
[…] Kwikhoudende producten en resten daarvan moeten als gevaarlijk afval worden
afgevoerd. Bij voorkeur door een inzamelaar van gevaarlijke afvalstoffen van bedrijven. Gaat
het om grote hoeveelheden, dan kunt u rechtstreeks contact zoeken met een verwerker van
kwikhoudende afvalstoffen. Bedrijven die zich bezighouden met de productie van
kwikhoudende producten kunnen te maken krijgen met het ontmantelen van met kwik besmette
installaties. Daarvoor kunnen speciale bedrijven worden benaderd. Consumenten kunnen met

34
hun kwikhoudend afval zoals batterijen, tl-buizen en dergelijke terecht bij winkels met een
inzamelplicht of bij het gemeentelijke depot voor klein chemisch afval […]

De logica van dit Kwikbesluit met de uitzondering voor amalgaamvullingen en


farmaceutische producten ontgaat mij echter volledig.

Hoe je het ook keert of wendt, geloof je de beweringen van de minister van VWS of ga je uit
van echte wetenschappelijke bronnen, er blijft iets echt vreselijk niet kloppen.
Houd in gedachten dat het bij kwikhoudende vaccinaties gaat om (grote delen van) de totale
bevolking, zijnde zo’n 16 miljoen inwoners. Via het RVP en vaccinaties van ouderen – en
incidentele vaccinatierondes – komt vroeger of later iedereen herhaaldelijk aan de beurt. Dus
gaat het toch jaarlijks om grote hoeveelheden ingespoten kwik.
· Onze minster van VWS poneert in zijn wijsheid dat kwik uit vaccins binnen een week
weer volledig uit het lichaam is afgevoerd via de ontlasting. Maar…….al die poep
moet natuurlijk ergens heen. Dus komt die ingespoten kwik gewoon in het milieu
terecht. En dat terwijl alles in het werk wordt gesteld om de kwikvervuiling van het
milieu, als het even kan, tot het uiterste te beperken.
· Maar ook als we ervan uitgaan dat kwik voor het overgrote deel wordt opgeslagen in
dierlijk en dus ook menselijk vetweefsel – en aanwezig is in gebitsvullingen - dan
hebben we een probleem. Want wat moet er dan volgens deze wet eigenlijk gebeuren
met de niet aflatende stroom lijken die dagelijks moeten worden afgevoerd naar een
laatste rustplaats of het crematorium? Na een leven lang gevaccineerd en van
amalgaamvullingen voorzien te zijn, eindigt iedereen onherroepelijk als een door kwik
vervuild lijk. Indachtig dit Kwikbesluit zou dan volgens mij toch de wet op de
lijkbezorging moeten worden veranderd. Kwik spuiten en kiezen vullen met amalgaam,
oké, maar daarna niet meer de grond in. Alle nabestaanden in optocht naar het
gemeentelijk depot voor klein chemisch afval, of contact zoeken met de verwerker van
kwikhoudende afvalstoffen.

Bovenstaand is niet bedoeld als ordinaire humor, maar om aan te duiden dat er iets grondig
mis is met de regelgeving in Nederland. Men meet met twee maten. Want waarom wordt er in
dat Kwikbesluit een uitzondering gemaakt voor de farmaceutische industrie en de
amalgaamverwerking, terwijl voor beide toepassingen al een goed alternatief voorhanden is?
Vaccins kunnen worden verstrekt per eenpersoonsdosis, waardoor kwik overbodig wordt en
ook voor amalgaam zijn al heel goede alternatieven voorhanden.
Door het gedogen van het gebruik van kwik in vaccins en amalgaam blijft het milieu – hetzij
door ontlasting, hetzij door het in de grond stoppen van lijken – bij voortduring ernstig belast
worden met kwik. Waarom eigenlijk staat in Nederland de farmacie boven de wet???

In de derde week van oktober 2009 werd er een boek gepubliceerd over de geschiedenis van
de Nederlandse cocaïneproductie. De Nederlandse Cocaïnefabriek (NCF) was een in
Amsterdan gevestigde fabriek die in de 20e eeuw op grote schaal cocaïne produceerde voor
medicinale, militaire en recreatieve doeleinden, uit in Nederlands-Indië geteelde cocaplanten.
Daarnaast produceerde de fabriek novocaïne, morfine, heroïne en efedrine.De Nederlandse
Cocainefabriek werd door de Koloniale Bank op 12 maart 1900 opgericht. Door de Eerste
Wereldoorlog profiteerde de NCF en groeide de fabriek nog verder uit. Begin jaren 20 van de
20e eeuw vervaardigde de NCF 20% van de cocaïne in de wereld en was marktleider. In de
jaren 70 werd de fabriek overgenomen door AkzoNobel. De Nederlandse staat heeft dus al
een stevige geschiedenis van initiatieve verstrengeling met de farmaceutische- en
drugsindustrie. Zijn dringende adviezen en uitspraken betreffende het nut en de veiligheid van

35
vacinaties met Thiomersal-houdende vaccins door een overheid met deze voorgeschiedenis
wel serieus te nemen en te vertrouwen?

Ik had al eerder mijn bedenkingen en zocht uit hoe veilig of niet vaccins eigenlijk zijn.

Alvorens ik u uitnodig om te gaan ontdekken wat ik stap voor stap tot mijn schrik ook moest
ervaren, nog even een paar evidenties voor de gevaren van vaccinaties die in het najaar van
2009 al opdoken.
· In Canada bleek dat na het vaccineren van 12 miljoen mensen tegen de seizoensgriep
de gevaccineerde mensen tweemaal zo vaak de Mexicaanse griep opliepen dan de
niet-gevaccineerde bevolking.
· In Duitsland wil de overheidselite zichzelf plus het leger laten vaccineren met vaccins
die geen adjuvantia bevatten en daarom veiliger lijken te zijn. De gevaarlijker, maar
goedkopere adjuvans-bevattende vaccins zijn bestemd voor het gewone volk.
· Enkele dagen nadat men in Zweden begon met de vaccinaties tegen de Mexicaanse
griep lagen er al een paar honderd mensen in het ziekenhuis, veelal vanwege extreem
heftige immuunreacties vanwege het feit dat de vaccins als adjuvans een combinatie
van squaleen plus elektro-actieve stoffen bevatten, waardoor eiwitten in de vaccins
kunnen vervormen, waardoor ze veranderen in onnatuurlijke antigenen. Een handvol
mensen is al overleden.
· Een 14-jarig – gezond lijkend - meisje in Nederland overleed in korte tijd aan de
Mexicaanse griep. Naar verluid was dit meisje – net als de meeste leeftijdgenootjes -
gevaccineerd tegen HPV. Die vaccinaties leiden namelijk – net als alle vaccinaties
gedurende een maand tot een sterke verlaging van de kwaliteit van het
immuunsysteem, waardoor normaliter niet noodlottige infecties ineens wel fataal
kunnen aflopen. Dit meisje had half september nog een HPV-prik gekregen en
overleed op 10 oktober aan een milde griep die een incubatietijd heeft van 4-6 dagen.

Inzake de vaccinatie tegen de pandemische A/H1N1-griep gaf de WHO in info bulletin 14 het
advies uit om kinderen onder de 10 jaar niet te vaccineren omdat over de effectiviteit en het
veiligheidsprofiel voor deze leeftijdscategorie niets bekend is. Voor alle anderen werd door de
WHO 1 dosis vaccin aanbevolen. Minister Klink van VWS dacht daar toch anders over en
vroeg toch de Gezondheidsraad om advies. Na enig uitstel kwam deze hooggeleerde raad
inderdaad met een advies. De raad adviseert dringend om alle kinderen van een half tot en met
vier jaar tweemaal te vaccineren.
Op de vraag waarom Nederland het advies van de WHO in de wind slaat vertelde minister
Klink op 9 oktober 2009 op de tv dat er in Nederland sprake is van ‘voortschrijdend inzicht’
binnen de Gezondheidsraad en ‘dat er toch genoeg vaccins beschikbaar zijn’.
Op de volgende dag, 10 oktober, mocht heel Nederland in het tv-programma Netwerk
vernemen tot welke hoogte de kenniskwaliteit van de Gezondheidsraad inmiddels was
gestegen. Om te benadrukken dat Thimerosal in vaccins echt volkomen veilig is, postuleerde
de in dat programma namens de Gezondheidsraad aanwezige dr. Simone Buitendijk,
gynaecoloog, namelijk dat ethylkwik – dat bijna de helft uitmaakt van de
Thimerosalverbinding die aan de vaccins is toegevoegd – gewoon een lichaamseigen stof is!
Het feit dat een niet in het menselijk lichaam thuishorende kwikverbinding in dat interne bio-
chemische milieu weer uiteenvalt in zijn samenstellende componenten, waaronder ethylkwik,
maakt van ethylkwik nog steeds geen lichaamseigen stof. Lichaamseigen stoffen worden door
het lichaam zelf geproduceerd omdat ze onmisbaar zijn voor het normale functioneren.
Het lijkt er sterk op dat de bevolking met opzet wordt voorgelogen door het hoogste
adviesorgaan dat de lekenminister moet adviseren inzake te nemen maatregelen ten behoeve

36
van de gezondheid van het volk. En maakt die door zes ministeries - vanwege zijn briljante
samenwerking met de industrie - gelauwerde heer Osterhaus ook niet deel uit van die
hooggeleerde gezondheidsadviesraad?

De gynaecologe dr. Simone Buitendijk bestempelt de vaccins met daarin Thimerosal en


aluminiumzouten als volkomen veilig en staat ook achter het dringende advies om zwangeren
vanaf de derde maande te vaccineren. Hierbij gaat dit prominente lid van de Gezondheidsraad
volkomen voorbij aan de basisleerstof voor de studie geneeskunde. Er bestaat namelijk zoiets
als een ‘bloed-brein-barrière’ (BBB), die ervoor moet zorgen dat schadelijke (neurotoxische)
stoffen geen schade kunnen veroorzaken in het brein en dat het brein wordt beschermd tegen
hormonen en neurotransmitters die in de rest van het lichaam worden gebruikt. Maar…..die
BBB wordt pas aangelegd vanaf een zwangerschapsduur van 6 maanden en die BBB is bij de
geboorte nog steeds niet volledig ontwikkeld. Er bestaan diverse onderzoeken - vanaf 1991
heb ik die in mijn bezit – die onomstotelijk aantonen dat kwik ook terechtkomt in de foetus.
Via de navelstreng en placenta kunnen stoffen uit het lichaam van de moeder dus in ieder
geval tot aan 6 maanden volkomen ongehinderd binnendringen in het brein van een foetus. En
ook daarna ondervindt een ongeboren kind nog schade van alle toxische stoffen die de moeder
in haar bloed heeft, zoals alcohol, nicotine, kwik, aluminiumzouten en alle andere
neurotoxische stoffen. Deze stoffen kunnen trouwens ook later nog in verschillende mate de
BBB passeren, zoals duidelijk werd uit recente postmortem-metingen aan hersenweefsel.
Het is me werkelijk een compleet raadsel hoe een competent geachte hoogleraar gynaecologie
– want lid van de Gezondheidsraad – er toe kan komen om ethylkwik lichaamseigen te
noemen en – samen met aluminiumzouten en nanodeeltjes - ook nog eens volkomen veilig
voor foetussen vanaf drie maanden oud, die nog niet eens beschikken over een BBB!!!
Gebeurt dit echt alleen vanuit incompetentie of is hier nog iets anders aan de hand? Omdat het
bestaan en de ontwikkeling van de BBB tijdens mijn studietijd behoorde tot de lesstof in het
eerste studiejaar, vrees ik het laatste.
Bovendien gaat dr. Buitendijk ook nog eens voorbij aan het gegeven dat vaccinaties bij
zwangere vrouwen niet echt effectief kunnen zijn omdat bij hen het immuunsysteem op een
natuurlijke manier tijdelijk is verzwakt. Dit ter verhindering van het afstoten van een vrucht
met niet geheel met de moeder overeenkomend DNA, want deels van de moeder en deels van
de vader. Daarom maakt het tijdelijk verzwakte immuunsysteem van de aanstaande moeder
ook minder antilichamen aan.

De Gezondheidsraad adviseerde om zwangeren vanaf het eerste trimester en baby’s en jonge


kinderen vanaf 6 maanden te vaccineren. Om ondoorgrondelijke redenen heeft de
Gezondheidsraad in zijn oneindige wijsheid besloten dat pasgeborenen tot en met zes
maanden buitengesloten moesten worden van vaccinaties. Het laatste halfjaar in de
baarmoeder is het binnenkrijgen van kwik kennelijk niet gevaarlijk en vanaf zes maanden na
de geboorte ook niet. Toch leerde ik ooit dat de meest cruciale hersenontwikkeling van de
mens plaatsvindt vanaf de conceptie tot en met de eerste twee levensjaren. In die eerste twee
postnatale levensjaren vindt er zelfs een minstens zo belangrijke ontwikkeling plaats als in de
baarmoeder. Contact met kwik is voor het brein van kinderen tot twee jaar dus nog
gevaarlijker dan het daarna ook nog blijft.
Omdat ontwikkelingsstoornissen – zoals autisme, ADHD-achtige afwijkingen en andere
defecten - pas waarneembaar worden als er van een kind verwacht wordt dat het bepaalde bij
de leeftijd behorende vaardigheden gaat vertonen, komen deze bijwerkingen van kwik ook
pas op termijn aan het licht. Hoewel er al veel onderzoek is dat de schadelijkheid van kwik
voor het zich ontwikkelende brein aantoont, zou nu ook nog ten overvloede voor de
griepvaccins enkele jaren moeten worden gewacht voordat men zou kunnen verklaren dat

37
deze veilig zijn voor kinderen. Het is volkomen onrealistisch en zeer onwetenschappelijk om
– zonder gedegen wetenschappelijk onderzoek – te stellen dat die griepvaccins veilig zijn. En
dan ook nog met de uitzondering dat ze in het eerste zes maanden na de geboorte wel onveilig
zouden zijn. Dit heeft nadrukkelijk niets met medische wetenschap te maken.

Op 8-12-2010 kreeg ik via NaturalNews een verslag binnen van de U.S. Centers for Disease
Control and Prevention’s Advisory Committee on Children’s Vaccines (CDC) dat:
[…] has revealed some shocking information about the effects of the H1N1/swine flu vaccine
on pregnant women. According to the report, the rate of miscarriage among pregnant women
during the 2009 H1N1/swine flu pandemic soared by over 700 percent compared to previous
years, pointing directly to the vaccine as the culprit – but het CDC denies the truth and
continues to insist nobody has been harmed.
According to the CDC, nearly 50 percent of all pregnant women were vaccinated with the
H1N1 vaccine during the 2009/2010 influenza season. Those whose physicians instructed
them to get a seasonal flu shot were three times more likely to get it, while those instructed
specifically to get the H1N1 shot were ten times more likely to get it. And the numbers clearly
show that along with the rise in vaccinations due to the H1N1 scare came the sharp increase
in miscariages, including a slew of actual reported adverse events […]

Het RIVM predikt ook stellig dat vaccins met daarin aluminium hydroxide adjuvantia
volkomen veilig zijn, ook voor zwangeren en hun ongeboren vruchten. Bij toeval stuitte ik op
een RIVM-publicatie van 16-11-2004. Deze publicatie handelde over Behandeling van reflux
klachten en brandend maagzuur tijdens de zwangerschap.
Om deze klachten tegen te gaan worden antacida gebruikt. Dit zijn basische middelen die
gebruikt worden om het zoutzuur in de maag te neutraliseren. De preparaten bevatten
calcium-, magnesium- of aluminiumzouten of een combinatie hiervan.
In het stuk over de aluminiumhoudende antacida schrijft het RIVM onder meer:
[…] Dierexperimenteel is aangetoond dat aluminium de placenta passeert, in hoge
doseringen potentieel neurotoxisch is voor embryo en foetus en kan stapelen in foetale
weefsels, met name botten […]
Na enig doorzoeken vond ik het wetenschappelijke artikel dat aan de basis had gelegen van
deze publicatie door het RIVM. Het gaat om het artikel Antacida in de zwangerschap: welke
zijn het veiligst?, door onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen en Meander Medisch
Centrum in Amersfoort, Modern Medicine, 2004 – nr 9. In dit artikel las ik onder meer:
[…] Aluminium heeft geen bekende biologische of fysiologische rol in ons lichaam. Het wordt
aan transferrine gebonden, waardoor het de bloed-hersenbarrière kan passeren […]
[…] Dierproeven hebben laten zien dat aluminium de placenta kan passeren en zich kan
stapelen in foetale weefsels van met name de botten en het zenuwstelsel. Zowel systemisch als
oraal toegediend aluminium heeft ook een neurotoxisch effect op embryo’s van ratten […]
Het oorspronkelijke artikel door de onderzoekers van genoemde instellingen is iets uitvoeriger
dan de latere versie van het RIVM. In de oorpronkelijke versie wordt namelijk ook gerept
over stapeling van aluminium in het zenuwstelsel en het passeren van de bloed-breinbarrière.

Aangezien deze beide publicaties reeds stammen uit 2004, had dr. Simone Buitendijk – in
haar positie als lid van de Gezondheidsraad – daar toch in 2009 al wel kennis van kunnen en
moeten hebben, lijkt me. Ik vraag me af of het echt uit incompetentie is dat ze heel tv-kijkend
Nederland met haar uitspraak op het verkeerde been zette…..
En waarom vermelde het RIVM in haar eigen versie van het oorspronkelijke onderzoek niet
dat aluminium de bloed-breinbarrière (BBB of ook bloed-hersenbarrière) passeert, in het
zenuwstelsel wordt opgeslagen en bij systemische toediening een neurotoxisch effect heeft op

38
de embryo’s van ratten??? Waarom werden de bevindingen uit het oorspronkelijke artikel niet
volledig geciteerd?

Niet alleen het RIVM spreekt met verschillende tongen. Ook het Robert Koch-Institut en het
Paul-Ehrlich Institut in Duitsland doen daar niet voor onder. Op 14-10-2009 werd een
document gepubliceerd door het Bundesinstitut für Sera und Impfstoffe (PEI), Paul-Ehrlich-
Institut, Langen. Geschreven door K.Weiszer en collega’s. De titel van het stuk was
Sicherheit von Impfstoffen en er was een lijst met 66 referenties aan toegevoegd. Het artikel
werd gepubliceerd in het Bundesgesundheitsblatt 2009, 52:1053-1064, dat valt onder de
verantwoordelijkheid van het Robert Koch-Institut. In dat artikel werd gesteld dat aluminium
in kindervaccins volkomen veilig is omdat ook de aluminium in de voeding van prematuurtjes
niet zou leiden tot verstoringen in de neurologische ontwikkeling. Van neurotoxiciteit zou dus
geen enkele sprake kunnen zijn. Voor deze bewering verwees men naar referentie nummer 61.
Deze bronvermelding betreft het artikel Aluminium neurotoxicity in preterm infants
receiving intravenous-feeding solutions, 1997, door Bishop N.J. et al, NEJM 336:1557-1561.
Ik citeer hieronder de conclusie van het onderzoek waarover dit laatste artikel handelt:
[…] The results of this study suggest that aluminum intake in preterm infants is associated
with reduced developmental attainment at the corrected post-term age of 18 months. The
infants who received the standard intravenous feeding solutions (providing 25 ug of
aluminum per deciliter ) had a lower mean Bayley Mental Development Index than those who
received aluminum-depleted solutions (providing 2.2 ug of aluminum per deciliter), although
this difference did not reach statistical significance . However, a substantial number of
infants received little or no intravenous feeding after randomization, and explanatory analysis
showed that the effect of aluminum exposure was dose-related……
In infants fed intravenously for 10 or more days, those receiving the standard solutions had a
major (10 point) deficit in their mental Development Index and were twice as likely to have a
mental Development Index below 85. These results provide support for our hypothesis that
intravenous aluminum may have neurotoxic effects, with longer-term consequences for
neurologic development……..
In conclusion, aluminum has no known biologic role and is potentially neurotoxic […]
Het Robert Koch Instituut en de opstellers van het artikel bij het Paul-Ehrlich Institut wisten
dus al in bij de publicatie van dit stuk – verwijzend naar de 12 jaar oude geciteerde bron – dat
aluminum potentieel gevaarlijk is voor kinderen. En toch durfden zij in dit stuk aluminium
veilig te noemen voor deze kinderen. Ze zullen er wel op gegokt hebben dat de
indrukwekkende literatuurlijst van 66 bronnen veel autoriteit verlenen zou aan hun bewering
dat vaccinaties veilig zijn en dat niemand de moeite zou nemen om die bronnen ook eens
nader in beschouwing te nemen. De autoriteiten spelen blufpoker en het publiek trapt er in. En
niet alleen het publiek, maar ook artsen lezen niet zo veel. Die vertrouwen blindelings op de
gepubliceerde aanbevelingen en meningen van gerenommeerde instituten.

Zoals nog ter sprake zal komen bestaan er verschillende kwikverbindingen. In het Nederlands
Tijdschrift voor Geneeskunde verscheen daarover een artikel van de hand van dr. R.A. van
Welsum en prof.dr. F.A. de Wolff. De laatse is een bekend toxicoloog en tot 1-1-2009 lid van
de Gezondheidsraad.
In dat artikel - onder de titel Neurotoxiciteit van organische kwikverbindingen – wordt
gesteld dat een gevolg van acute en chronische blootstelling aan fenylkwikverbindingen
(zoals thiomersal) – evenals een dergelijke blootstelling aan kwikzouten – een beschadiging
van de glomeruli en de tubili van de nieren is. Ook de neurologische en psychische
verschijnselen zijn gelijk aan die na blootstelling aan kwikdamp.
Wat verder in het onderhavige artikel schrijft men nog over fenylkwikverbindingen:

39
[…] Evenmin als anorganisch kwik passeren fenylkwikverbindingen de placenta. Fenylkwik
wordt snel omgezet in anorganisch kwik, zodat de lichamelijke belasting met organisch kwik
sneller daalt dan na blootstelling aan alkylkwikverbindingen. Het kwik wordt in de urine
uitgescheiden. Een belangrijk gegeven is dat fenylkwikverbindingen gemakkelijk ontleden;
hierbij komt kwikdamp vrij. Metallisch kwik in dampvorm wordt via de alveolen in het
bloed opgenomen. Evenals methylkwik richt kwikdamp vooral schade aan in het centraal
zenuwstelsel. Kwikdamp die is opgelost in bloed, is dermate lipofiel dat hij gemakkelijk de
bloed-hersenbarrière kan passeren […]
Ik begrijp hieruit dat een deel van de in thiomersal aanwezige fenylkwik in de vorm van
kwikdamp in het bloed komt. Bovendien wordt die fenylkwik al ingespoten in het
spierweefsel en dus in de bloedbaan. Dit aandeel van de thiomersal – in de vorm van
kwikdamp - komt ook in de placenta en foetus terecht.
In een artikel over opstapeling van aluminium – in relatie tot het gebruik van aluminium
pannen - schrijft prof.dr. De Wolff op 20-5-2000 in Trouw (DeVerdieping) het volgende:
[…] Gewoonlijk poepen en plassen we het aluminium dat we binnenkrijgen gewoon weer uit.
In dat ingenieuze regelsysteem kan van alles misgaan: een te hoge opname, misschien wel
door erfelijke aanleg, of een gebrekkige nierfunctie, waardoor de nieren er niet in slagen het
teveel aan aluminium uit te scheiden […]
Het is dus mogelijk dat door de thiomersal in vaccins er een zodanige nierbeschadiging
ontstaat dat er daardoor opstapeling van neurotoxisch aluminium gaat plaatsvinden. Op dit
onderwerp kom ik later nog uitgebreider terug. Maar waar het me nu om gaat is het volgende:
Hoe kan een lid van de Gezondheidsraad anno 2009 stellig beweren dat thiomersal absoluut
veilig is voor ongeborenen, terwijl een ander lid van dezelfde Gezondheidsraad anno 1988 als
toxicoloog al schrijft dat het kwik in thiomersal – via omzetting in kwikdamp – wel degelijk
gevaarlijk is voor het centrale zenuwstelsel van ongeborenen?
Feit is dat in 1988 er geen sprake was van een zeer dwingende promotie van pandemische
griepvaccins en ook het Rijksvaccinatieprogramma nog beperkter was voor wat betreft het
aantal vaccinaties met kwik- en/of aluminiumhoudende vaccins.

In 1996 stierven in een dialysecentrum op Curacao 10 van de 27 dialysepatiënten door een


aluminiumvergiftiging die te wijten was aan een te hoog gehalte aan aluminium in het
dialysewater. De in aluminiumvergiftiging gespecialiseerde prof.dr. De Wolff inspireerde de
internist en medisch directeur van dat dialysecentrum, Kenrick Berend, tot het schrijven van
een proefschrift over de hele gang van zaken rond het proces. Ik citeer even uit het Leidse
universiteitsblad Mare 8 van 30-10-2003 dat verslag doet van deze promotie.
[…] Binnen zeventig dagen nadat een nierpatiënte van het dialysecentrum Diatel op Curacao
onverklaarbare spiertrekkingen in haar kaak kreeg, stierven 10 van de 27 dialysepatiënten
van het centrum. De meeste slachtoffers hadden in juni 1996 in eerste instantie last van
misselijkheid en braken. Later kregen ze ernstige neurologische klachten: epileptische
aanvallen, spierkrampen en raakten ze zelfs in coma. Duidelijk werd op een gegeven
moment dat de patiënten leden aan een acute aluminiumvergiftiging, afkomstig van de
binnenbekleding van een nieuwe waterleidingbuis […]
Ik vraag me af hoe het in godsnaam mogelijk is dat de Gezondheidsraad – met daarin tot 2009
zitting hebbend prof.dr. De Wolff – kan blijven volhouden dat kwik- en aluminiumhoudende
vaccins volkomen veilig zijn en dat het onmogelijk is dat deze vaccins kunnen leiden tot
neurologische klachten zoals epileptische aanvallen, die in grote aantallen worden gemeld na
dit soort vaccinaties.
In 2000 schreef hij dat een gebrekkige nierfunctie kan leiden tot opstapeling van aluminum, in
2003 is hij betrokken bij een proefschrift dat gaat over neurologische klachten en overlijden
naar aanleiding van aluminiumvergiftiging. En in 2009 werd aan de simpele zielen van de

40
Nederlandse bevolking door een ander lid van de Gezondheidsraad plus de autoriteiten van
het RIVM en de minister van VWS – die door de Gezondheidsraad wordt geadviseerd -
dringend meegedeeld dat de kwik- en aluminiumhoudende vaccins volkomen veilig waren.
Alsof er in de gehele vaderlandse populatie helemaal geen tekortschietende nierfuncties
zouden kunnen voorkomen.
Met hoeveel verschillende tongen wordt dat klootjesvolk eigenlijk toegesproken???

Dat de kwaliteit van de Gezondheidsraad toch ook op een ander punt ter discussie staat, blijkt
uit het volgende. Minister Klink heeft aan de Gezondheidsraad advies gevraagd over de
vaccinatie van zwangere vrouwen met de betrekking tot de vaccins met en zonder adjuvans.
De Gezondheidsraad zegt dat het vaccin zonder adjuvans niet geregistreerd is en dus niet
beschikbaar is. Het vaccin Celvapan is echter wel geregistreerd in de EU en diverse landen in
Europa hebben dit vaccin besteld. In een brief aan Hellingman Bunders Advocaten, die hier
navraag naar deed, heeft de Gezondheidsraad toegegeven dat er een fout is geslopen in het
advies aan de minister. Het is nu echter niet meer mogelijk om aan dit vaccin zonder adjuvans
te komen.
In een brief van 24-11-2009 werden de 5 door de heer Hellingman gestelde vragen aan de
Gezondheidsraad beantwoord. Ik zal achtereenvolgens de antwoorden op deze 5 vragen
citeren:
[…] 1.
Vraag: Is de bewering dat er geen vaccin zonder adjuvans in Europa is geregistreerd en dat
het onzeker is of en op welke termijn registratie wel zou plaatsvinden in overeenstemming met
de waarheid? En zo ja, waarom zou Celvapan dan als niet-geregistreerd hebben te gelden?
Antwoord: Het vaccin Celvapan van de firma Baxter was ons bekend. De opmerking ‘Een
dergelijk vaccin is op dit moment in Europa niet geregistreerd en het is onzeker of en op
welke termijn registratie wel zou plaatsvinden’heeft betrekking op een vaccin van een andere
fabrikant waarvan zowel registratie als tijdige beschikbaarheid onzeker waren. In de
afrondingsfase van het meest recente advies is in de laatste alinea een onvolledigheid
geslopen. Er had moeten staan: ‘Het gaat hier om twee vaccins. Het eerste vaccin is
geregistreerd, maar in Nederland niet in voldoende mate en op tijd beschikbaar. Van het
tweede vaccin is het onzeker of en op welke termijn registratie in Nederland zal plaatsvinden.’
De zinsnede ‘in Nederland niet voldoende en op tijd beschikbaar’ heeft daarbij betrekking op
Celvapan. Op onze website is inmiddels een erratum geplaatst.
2.
Vraag: Indien de onder 1 genoemde bewering in strijd met de waarheid is, wat is dan uw
antwoord op de door de minister gestelde vraag? En waarom zou kinderen niet een niet-
geadjuveerd vaccin mogen worden aan geboden?
Antwoord: Het advies aan de minister wordt hierdoor niet beïnvloed. Het is van belang dat de
vaccinatie van alle doelgroepen zo spoedig mogelijk plaatsvindt, en er zijn daarvoor in
Nederland ten aanzien van werkzaamheid en veiligheid positief beoordeelde vaccins
beschikbaar. Uitstel vonden en vinden wij niet gerechtvaardigd en niet verantwoord.
3.
Vraag: Is het u bekend dat in andere landen in Europa wel een niet-geadjuveerd vaccin wordt
aangeboden aan zwangeren en kinderen?
Antwoord: Een aantal andere landen heeft andere keuzes gemaakt, andere landen hebben een
vergelijkbare aanpak als de onze; onze beoordeling en afweging zijn te vinden in onze serie
adviezen over dit onderwerp (te vinden op www.gr.nl).
4.
Vraag: Is het u bekend of het publiek op recept een niet-geadjuveerd vaccin als Celvapan kan
verkrijgen en de huisarts hierom kan vragen?

41
Antwoord: Celvapan is in Nederland niet beschikbaar via de reguliere kanalen, zoals de
huisarts
5.
Vraag: Geeft het voorgaande u aanleiding uw advies te heroverwegen en zo neen waarom
niet?
Antwoord: Heroverweging van het advies is gezien het bovenstaande niet aan de orde. De in
onze serie adviezen gemaakte weging blijft gelden.
Onze advisering is steeds gericht geweest op transparante informatie en optimale
besluitvorming. Na afloop van de pandemie zullen wij, in het kader van het algemene advies
over vaccinatie tegen pandemiche griep dat de Gezondheidsraad komend voorjaar zal
uitbrengen, terugblikken om de opgedane ervaringen te kunnen benutten bij onverhoopte
maar niet uit te sluiten toekomstige pandemieën […]

De brief met deze 5 antwoorden is ondertekend door prof.dr. J.A. Knottnerus, Voorzitter van
de Gezondheidsraad, en prof.dr. R.A. Coutinho, Directeur Centrum Infectieziektebestrijding
RIVM.

Toch konden andere landen wel tijdig beschikken over Celvapan en was minister Klink ook
een van de eersten die beide andere vaccins bestelde. Waarom dan ook niet meteen geopteerd
voor Celvapan voor kinderen en zwangeren??? Want het was bij die eerste bestelling van 34
miljoen doses nog wel de bedoeling dat iedere burger van Nederland twee prikken zou krijgen
aangeboden. Dus werd al vanaf het begin rekening gehouden met het vaccineren van kinderen
en zwangeren. Dus had al vanaf het begin ook gekozen kunnen worden voor de meest
‘veilige’ vaccins voor de meest kwetsbare groepen. (Als we ons echter realiseren dat de Vero-
cellen in Celvapan eigenlijk functioneren als kankercellen, zoals nog zal worden uitgelegd,
dan komt die veiligheid toch meteen wel in een ander licht te staan.)
Ik krijg door deze vijf antwoorden het akelige idee dat al van tevoren vaststond dat – hoe dan
ook – Nederlanders alleen mochten – of om de een of andere reden moesten - worden
gevaccineerd met twee verschillende geadjuvanteerde vaccins. En dat een derde adjuvans-loze
vaccin daarbij niet gewenst was. En wel zo ongewenst was, dat het ook niet particulier via de
huisarts besteld kon worden. Ik ben bang dat Celvapan willens en wetens door de
Gezondheidsraad uit het advies is weggelaten en dat er niet op was gerekend dat een alerte
advocaat dit zou ontdekken.
Bij de door de Gezondheidsraad in het vooruitzicht gestelde evaluatie zal men alleen willen
bekijken wat de twee verschillende geadjuvanteerde vaccins voor effecten hebben opgeleverd.
En dit dan met het oog op volgende vaccinatiecampagnes, waarbij dan waarschijnlijk
adjuvansloze vaccins ook wel niet aan de orde zullen komen.
Ik heb zelf inmiddels geen hoge verwachtingen meer van de betrouwbaarheid en het
wetenschappelijk gehalte van die evaluatie.

Vreemd is het ook dat men dringend zegt dat beide pandemische griepvaccinaties van
dezelfde fabrikant moeten zijn en dat daarom niet de ene keer door de huisarts en de andere
keer door de GGD mag worden geprikt. Hoewel beide vaccins een ander adjuvans hebben,
zijn de antigenen – waar het toch normaliter om draait – hetzelfde, namelijk dezelfde stam
van A/H1N1. Dus zou je toch zeggen dat beide vaccins allebei bijdragen aan de immuniteit
tegen die A/H1N1. En allebei die vaccins moeten ook tweemaal worden toegediend. Dus lijkt
het er op dat er een dwingende reden voor is dat de gevaccineerde mensen allemaal worden
ingespoten met tweemaal dezelfde adjuvans. Dat die verschillende adjuvantia elkaar enkele
weken na elkaar niet zouden verdragen lijkt onlogisch omdat kleine kinderen vaak achter
elkaar worden geprikt met vaccins die ook verschillend geadjuvanteerd zijn. Het komt mij

42
daarom voor dat er tevens een trial gaande is om te bekijken welke effecten welke adjuvantia
hebben op de mens en daarom is het onwenselijk dat deze proefpersonen beurtelings met
verschillende adjuvantia worden ingespoten. Dat zou de trial namelijk invalide – dus ongeldig
– maken. Functioneren de te prikken doelgroepen dus en passant ook nog als verschillende
series proefkonijnen in breed opgezette trials met een mondiaal vergelijkingspotentieel?

Hoewel deze studie handelt over de gevaren van vaccinaties ter preventie van infectieziekten,
toch even een uitstapje naar het onderwerp van de virusremmers, zoals Tamiflu. Want ook
deze middelen worden door bovengenoemde autoriteiten dringend aanbevolen om
griepinfecties buiten te deur te houden. Ondanks de gebleken nare bijwerkingen wordt toch
nog steeds het onmisbare Tamiflu aanbevolen. In de NRC van 15-12-2009 stond echter een
kritisch geluid betreffende de werkzaamheid van Tamiflu, dat ik even in zijn geheel zal
citeren:
[…] Twijfels over grootschalige inzet
Virusremmer Tamiflu is niet erg effectief
Rotterdam, 15 DEC. Oseltamivir, beter bekend als Tamiflu, is veel minder effectief dan altijd
wordt aangenomen. Dat concludeerde een overzichtsartikel in het British Medical Journal
vorige week.
Beschikbare onderzoeksdata over de effectiviteit van Tamiflu zijn schaars en tegenstrijdig,
aldus de auteurs, die werkzaam zijn bij de Cochrane Collaboration, het Massachusetts
Institute of Technology (MIT) en twee Australische universiteiten.
In een begeleidend essay schrijft het British Medical Journal dat het overzichtsartikel “niet
alleen twijfels oproept over de effectiviteit en veiligheid van Tamiflu, maar ook over het
systeem om dit soort geneesmiddelen te evalueren, te reguleren en te promoten”.
Tamiflu is in Nederland de gangbare virusremmer die wordt ingezet bij griep, zowel bij
seizoensgriep als bij de Mexicaanse griep. Op advies van de Gezondheidsraad heeft de
Nederlandse overheid zo’n 4,5 miljoen doses aangeschaft in de aanloop naar de huidige
pandemie. De richtlijnen van Gezondheidsraad en RIVM melden dat Tamiflu griepbesmetting
kan voorkomen, na besmetting de symptomen kan verminderen en het risico op complicaties
verlaagt. Volgens de auteurs van het artikel zijn deze drie stellingen onvoldoende bewezen.
Bij eerdere, vergelijkbare kritiek op Tamiflu verklaarde het RIVM dat er inderdaad weinig
directe bewijzen zijn voor de werkzaamheid, maar het zag toch voldoende reden voor
toepassing tegen de grieppandemie.
Het nieuwe artikel stelt opnieuw dat Tamiflu geen bewezen preventief effect heeft en dat de
symptoomreductie beperkt is. De verlaging van het risico op complicaties blijkt vooral te
stoelen op acht ongepubliceerde studies. Een daarvan is de grootste studie die ooit naar
Tamiflu is gedaan. Maar de hoofdauteur van die studie heeft al aan het British Medical
Journal laten weten dat hij nooit aan deze studie heeft meegewerkt.
De data die wel in vaktijdschriften zijn gepubliceerd, wijzen uit dat Tamiflu het risico op
infecties van de lagere luchtwegen niet vermindert. De auteurs merken daarbij op dat de
enige studie waaruit Tamiflu gunstig uit de bus kwam, gefinancierd was door Roche, de
fabrikant van Tamiflu.
De auteurs stellen dat er veel meer en gedegen onderzoek nodig is om grootschalige inzet van
Tamifu te rechtvaardigen […]

De Gezondheidsraad en het RIVM waren het – ondanks eerdere berichten over de geringe
werkzaamheid - ook hier weer roerend eens dat Tamiflu noodzakelijk is bij en tegen griep.

43
Betreffende de bijwerkingen van Tamiflu las ik in het originele artikel in de BMJ
Neuraminidase inhibitors for preventing and treating influenza in healthy adults:
systematic review and meta-analysis nog het volgende:

[…] Possible harms of neuraminidase inhibitors


We focused on oseltamivir because of the considerably greater global experience with this
drug. Post-marketing pharmacovigilance data about oseltamivir obtained from the FDA are
of limited use because of likely under-representation of reports generated from outside the
United States. The entire AERS database (containing adverse event reports of all types)
between 1999 and 15 September 2007 contains only 1805 reports. However, the Roche global
safety database contains reports of 2466 neuropsychiatric adverse events during this time, of
which 562 (22.8%) were classified as ‘serious’.
Another important limitation of the AERS database is the practice by the FDA of not
registering non-electronically submitted reports of non-serious adverse events three years
after a drug’s initial approval (persoal correspondence with FDA, 14 October 2009).
Our findings of a possible association with neuraminidase inhibitors and the onset of rare
harms coming from the US AERS data accord with a review of phase IV evidence from eight
cases (adolescents and adults), suggesting oseltamivir may induce sudden behavioural
changes in recipients, including hallucination, suicidal tendencies, and sudden death while
asleep. This evidence came soon after a review ordered by the Japanese government, in part
triggered by the 567 serious neuropsychiatric cases received since the 2001 launch of the
drug and May 2007. It is, however, estimated that more than 36 million doses have been
prescribed since 2001, making such harms 9even if confirmed) rare.
We hterefore found under-reported evidence of varied quality, which could not answer
concerns about the toxicity of neuraminidase inhibitors, especially oseltamivir. Governments
should set up studies to monitor the safety of neuraminidase inhibitors […]

Als reactie op het toegezonden NRC-bericht over de geringe werkzaamheid van Tamiflu
kreeg ik van een Belgische ziekenhuisapotheker, Fernand Haesbrouck, de hierna volgende
reactie, die in dit verband zeer veelzeggend is:
[…] Ach, Tamiflu…
In 2005 al vroeg de uitgever van ‘maar natuurlijk!’, Willem J. Duckaerts mij om eens uit te
zoeken wat voor een stof Tamiflu eigenlijk is.
Ik herinner mij nog dat ik stomverbaasd naar de molecule heb gekeken en toen heb gedacht…
ik weet blijkbaar nog heel veel niet.
Want toen al heerste mijn stelling over de patronen waarmee de moleculen neuronen kunnen
verwoesten en daardoor een effect bekomen, dat door de maatschappij heel erg gegeerd
schijnt te zijn, de bekende doping.
Het zenuwstelsel reageert immers hevig door alle functies op alarmniveau te plaatsten
wanneer het aangevallen wordt.
Dat heeft zo zijn voordelen. Betere prestaties, beter concentreren, dwangmatig focussen op
een doel, verminderde eetlust, het wegvallen van remmingen en de meest complete euforie.
In de molecule van Tamiflu herkende ik meteen dat patroon.Het patroon dat de receptoren
van de zenuwuiteinden ook herkennen, als een mogelijke neurotransmittor.
Maar eens binnengedrongen in het osmotisch vocht van de fysiologische spitstechnologie dat
via een systeem van elektrische prikkels ons gedrag beheert, zijn ze niet alleen compleet
nutteloos in die prikkeloverdracht, hun energetische chemische component zorgt ervoor dat
de spitstechnologie om zeep gaat.

44
Vandaar dat ook Tamiflu net als amfetamine, net als cocaïne, net als LSD, net als cannabis of
al de derivaten ervan, evengoed het zenuwstelsel een kick kan bezorgen, waarmee het
organisme reageert tegen het ‘gevaar’.
In dit geval hier: het zich verweren tegen een mogelijke aanval van het griepvirus.
Tamiflu is geen antiviraal middel, Tamiflu is doping, die een tijdelijke verhoging bezorgt van
een weerstand tegen ‘vreemde aanvallers’. (Vandaar ook het genezend effect: zonder Tamiflu
wordt het virus in 7 dagen geremd, met Tamiflu gebeurt dit 2 dagen eerder.)
In 2005 vermoedde ik dit alleen maar, met het besef dat ik gek zou verklaard worden, door
deze aanname.
Maar als deze Mexicaanse varkensgrieppandemie iets zal geleerd hebben, dan is het wel het
duidelijk effect dat men op een grote massa Tamiflu-gebruikers heeft kunnen uittesten en
registreren.
De twijfel van 2005 in mij, maakte snel plaats voor de bevestiging, toen ik las dat gebruikers
hallucinaties kregen, wanen en psychotisch gedrag. Allemaal symptomen van de psychotica
die nu worden aangewend bij mindcontrol.
Door nu geconfronteerd te worden met het off-labelgebruik van ogenschijnlijk ‘onschuldige’
zenuwpreparaten, om deze ook in te zetten in de flu-control, is alle onzekerheid weggevallen.
Ik lees dat Tamiflu een essentieel enzym van de membraan van het griepvirus zou remmen.
Maar wil iemand mij eens komen uitleggen, waarom men met de voorbije pandemie bij het
vaccin genanoniseerde partikels moest gebruiken, om die membranen van de zo kleine
virussen te kunnen bestoken, daar waar de gewone genesmiddelen (Tamiflu inclusief) in hun
klassieke formaat er niet in slagen dit te doen?
En dat enzym dat het influenzamembraan toch zo broodnodig heeft … is dat een enzym dat
door zijn (mega)formaat wel in staat is om door die heel piepkleine membranen toch gebruikt
te worden?
Ik maakte al serotoninefabeltjes mee, dopaminefabeltjes, eiwitplakken bij Alzheimer,
onaantoonbare chemische onevenwichten van stoffetjes die voor iedereen zelfs onbekend zijn
en daardoor een neurologische aandoening zouden veroorzaken, het gelijktijdig behandelen
van epilepsie en het uitlokken ervan door psychotica, het uitlokken van aangeboren
hartziekten en het chemisch bipolair laten balanceren op psychotica en antipsychotica omdat
men daarme zieken kan behandelen aan een ziekte die nooit eerder bestaan heeft.
Dat fabeltje van een reuze-enzym voor piepkleine membraantjes is er nu bijgekomen.
Zijn griepvirussen nu zo agressief omdat ze gefrusteerd zijn, dat hun membraantjes nooit tot
het formaat zullen groeien als de opgeblazen enzymen die ze broodnodig hebben om zelf
steeds maar zo klein te blijven?
Eigenlijk mag daar niet mee gelachen worden, want dit is medische wetenschap. Een
wetenschap waar iedereen naar opkijkt, bij evidence dan, want kennis hoeft allang niet meer
[…]

Onlangs verschenen er berichten dat A/H1N1 resistent zou zijn geworden tegen Tamiflu. Dat
terwijl het resistent geworden virus zich niet verder verspreidt in zijn omgeving.
Ook dat is kolder. Dat mensen ondanks Tamiflu aan de griep overlijden komt niet door
resistentie tegen dit middel, maar door andere onderliggende oorzaken. Griepvirussen kunnen
niet resistent worden tegen psycho-stimulantia. Het verhaal van de resistentie is alleen maar
opgedist om het te laten lijken alsof Tamiflu echt een virusremmer is.

Tussen 16 en 23-10-2009 overleden vlak na elkaar drie baby’s die slechts kort daarvoor waren
gevaccineerd met het pneumokokkenvaccin Prevenar. Een van hen werd krap 2 uur na
vaccinatie al zonder ademhaling en hartslag in zijn bedje gevonden. Op 6-11-2009 verklaarde
de heer Coutinho –Direkteur Centrum Infectieziektenbestrijding van het RIVM – in het tv-

45
programma Netwerk: “Dit is een vaccin wat ongeveer, denk ik, door 80 miljoen kinderen is
ontvangen. Dus 80 miljoen kinderen en er zijn geen ernstige bijwerkingen van gemeld.”
In de Amerikaanse bijwerkingenbank VAERS staan tot op dat moment met betrekking tot
Prevenar (Prevnar) 757 rapporten met fatale afloop gemeld plus 22.000 rapporten met
bijwerkingen. Duitsland heeft al 41 rapporten met dodelijke afloop.
In de bijsluiter van Prevenar staat ook duidelijk te lezen: […] Bij zeer prematuur geboren
baby’s (na of voor 28 weken zwangerschap) kunnen langere adempauzes dan normaal
voorkomen gedurende 2-3 dagen na vaccinatie […]
Tikken we bij de Nederlandse bijwerkingenbank Lareb het woord Prevenar in, dan blijkt dat
na de invoering van Prevenar in het Rijksvaccinatieprogramma in 2006 tot op dit moment al
89 meldingen zijn gedaan van ademstilstand. En niet alleen bij prematuur geboren babies. Dit
naast honderden alleen al in ons land gemelde mogelijke bijwerkingen.
De heer Coutinho behoort uit hoofde van zijn functie op de hoogte te zijn van de bij het Lareb
gemelde bijwerkingen. De vraagt die opwelt is: Waarom vertelt de heer Coutinho van het
RIVM opzettelijk deze leugen?

Op 10 maart 2010 publiceerde de Gezondheidsraad een evaluatie van het gebruik van
Prevenar sind 2006. In dat rapport staat onder meer te lezen:
[…] Er zijn tot nog toe beperkte aanwijzingen voor typeverandering: het verschijnsel dat
andere pneumokokkentypen dan de typen waartegen vaccinatie gericht is, juist vaker ziekte
veroorzaken. Onlangs zijn er twee nieuwe pneumokokken vaccins geregistreerd door de
Europese registratieautoriteit en op de markt beschikbaar gekomen die een bredere dekking
hebben dan het huidige vaccin, werkzaam tegen respectievelijk 10 en 13 pneumokokkentypen.
Met de komst van de nieuwe vaccins zal het huidige zevenvoudige vaccin verdwijnen […]
Ik denk dat we iets dergelijks ook kunnen verwachten bij de HPV-vaccins die slechts bedoeld
zijn voor 2 of 4 van de minstens 52 HPV-virustypen. We kunnen er dus op wachten dat er
weer vele kinderen en tieners opnieuw zullen moeten worden gevaccineerd…
Al op 14 oktober 2009 schreef minister Klink van VWS een brief om advies naar de
Gezondheidraad vanwege de noodzaak van de nieuwe vaccins van Wyeth. Deze vaccins
waren toen pas goed en wel drie jaar in gebruik en bleek er reeds aanpassing nodig, vanwege
de geobserveerde typevervanging van het pneumokokkenvirus en het opmerkelijke daarbij is
ook dat Wyeth die nieuwe typen ook al gereed had!

Interessant is ook dat in de commissie van de Gezondheidsraad die moest oordelen over de
ingebruikname van de nieuwe pneumolokkenvaccins ook dr. M.A.E. Conyn-van Spaendonck
zitting had. Zij is als arts-epidemioloog/RVP-manager, Centrum Infectieziektenbestrijding
van het RIVM verantwoordelijk voor de vaccinaties van het Rijksvaccinatieprogramma. Ik
dacht begrepen te hebben dat de Gezondheidsraad een onafhankelijk adviesorgaan behoort te
zijn dat de minister adviseert over de opdrachten die hij weer moet geven aan het RIVM ten
aanzien van het te voeren vaccinatiebeleid. Hoe kan het dan gebeuren dat het RIVM bij
monde van mevrouw Conyn zelf eerst deelneemt aan de besluitvorming ten aanzien van het
aan de minster te geven advies aan haarzelf? Heb ik soms altijd al een verkeerd begrip van
onafhankelijk gehad dat ik snel moet gaan bijstellen?

Op 23-9-2008 werd door het RIVM een rapport gepubliceerd (RIVM Rapport 601785002)
onder de titel Nanotechnologie in perspectief. Risico’s voor mens en milieu, door R.E.
Geertsema en collega’s. Daarin staat de navolgende alines te lezen:
[…] De huidige stand van zaken van de wetenschap laat zien dat risico’s niet uit te sluiten
zijn. Er ontbreekt echter nog veel kennis om de risico’s even goed in te kunnen schatten als
voor ‘chemische stoffen niet in nanovorm’. Toch zijn er al vele honderden producten waarin

46
nanomaterialen zijn verwerkt op de markt. Dit vereist op korte termijn veel onderzoek naar de
blootstelling en toxiciteit van deze materialen. Helaas is het aantal onderzoeksvragen
dusdanig groot en fundamenteel van aard dat het nog jaren zal duren voordat alle informatie
is vergaard. […]
Een jaar nadat dit rapport verscheen beweerde het RIVM stellig dat de in ons land gebruikte
griepvaccins Focetria en Pandemrix volkomen veilig zijn, zelfs voor zwangeren, baby’s en
kinderen onder de vijf jaar. Dit ondanks dat er niet voldoende onderzoek was gepleegd naar
met name veiligheid en effectiviteit bij deze doelgroepen. Maar dit feit was des te
opmerkelijker omdat Focetria nanodeeltjes bevat vanwege het gebruikte adjuvans MF59.
Moet ik nu aannemen dat binnen een jaar na het uitkomen van dit rapport versneld alle
informatie betreffende de veiligheid van nanodeeltjes in vaccins door het RIVM is vergaard?
Of gaat het RIVM hier gemakshalve even voorbij aan dit rapport uit 2008?

Op 18-11-2009 ontving ik van JAMA (The Journal of the American Medical Association) het
artikel Update on Influenza A (H1N1) 2009 Monovalent Vaccines. Hierin werd gemeld dat op
15-9-2009 van vier farmaceuten vaccins waren goedgekeurd tegen influenza A (H1N1). Geen
van deze vier vacins bevat een adjuvans, maar daarentegen wel een hogere dosis virale
antigenen. Het zijn deze types vaccins waaraan Angela Merkel de voorkeur gaf voor de
regering en defensie. Ook in Frankrijk gebruikt men zo’n veiliger vaccin voor kinderen en
zwangeren. Deze vaccins worden door de verschillende fabrikanten aangeraden voor kinderen
vanaf een half jaar of boven de 2 of 4 jaar.
Op 17-11-2009 stond er op teletekst te lezen dat er tot op dat moment reeds 663 bijwerkingen
van de pandemische griepprik waren gemeld, tegen normaliter in totaal 30 per jaar voor de
gewone seizoensgriepprik. En het prikken tegen de pandemische griep is pas net aangevangen.
Dezelfde avond van 17-11-2009 was op Netwerk de heer Osterhaus weer eens nadrukkelijk in
beeld. Geconfronteerd met het vaccinatiebeleid in de ons omringende landen – waarbij België
kinderen onder de 5 jaar juist niet inent en Frankrijk kiest voor veiliger monovalente versies -
verdedigde hij het Nederlandse beleid vanuit zijn eigen wetenschappelijke visie.
Het enten van jonge kinderen zou voortkomen uit de angst dat er straks te weinig plaats voor
ze is op de intensive-care-afdelingen van ziekenhuizen, want daarvan zouden er te weinig zijn.
In andere landen speelde dat probleem volgens hem waarschijnlijk niet, hoewel hij toch ook
niet kon vertellen hoe ruim België dan wel in zijn IC-faciliteiten zit.
Op de vraag waarom ook bij ons de kwetsbaarder groepen niet worden gevaccineerd met de
als veiliger beschouwde monovalente vaccins, waaraan geen adjuvantia zijn toegevoegd,
volgde de uitleg dat die vaccins in wezen gevaarlijker zijn. Deze vaccins bevatten meer virale
antigenen, terwijl de in Nederland gebruikte vaccins slechts weinig virale antigenen bevatten
en hun werkzaamheid dus grotendeels ontlenen aan de toegevoegde adjuvantia. En daar zit
hem nou de kneep. Want volgens de heer Osterhaus zijn die adjuvantia volkomen veilig en
kunnen deze vaccins vanwege de daaraan te danken geringe hoeveelheid virale antigenen dan
ook lang niet zo sterk verontreinigd zijn dan de monovalente vaccins die meer virale
antigenen bevatten. Volgens hem zou het gevaar van vaccins juist gelegen zijn in de grotere
hoeveelheid virale antigenen, die leiden tot een sterkere mate van veronreiniging. De veiligste
vaccins zijn volgens deze heer Osterhaus vaccins met veel adjuvans en weinig virusmateriaal,
want die bezitten de grootste zuiverheid! Maar wat effectiviteit betreft was er wel een verschil,
want waar de monovalente vaccins slechts eenmalig hoeven te worden ingespoten, moeten de
geadjuvanteerde vaccins wel tweemaal worden geïnjecteerd, want daarvoor zijn ze nou
eenmaal goedgekeurd.
De hooggeleerde heer Osterhaus maakte nog eens goed duidelijk dat het veel veiliger is om
tweemaal achter elkaar te vaccineren met sterk geadjuvanteerde vaccins dan eenmalig met
monovalente vaccins zonder adjuvans. Hij adviseerde dan ook met klem deze tweemaal in te

47
spuiten geadjuvanteerde vaccins aan in de in het programma aangedragen gevallen van een
prematuur geboren kind van 2 jaar met kwakkelende gezondheid, een 28 weken zwangere
vrouw en een hoogbejaarde dame.
En dit ondanks dat de fabrikanten van Focetria en Pandemrix zelf aangeven dat hun vaccins
niet geschikt zijn voor jonge kinderen en zwangeren omdat daar geen of onvoldoende
onderzoek naar is verricht. En ondanks dat er voldoende onderzoeken zijn die aantonen dat
vaccineren van ouderen om twee redenen is af te raden. Ten eerste hebben die een hogere
mate van bestaande immuniteit tegen het pandemisch virustype en ten tweede is hun
immuunsysteem zodanig zwakker dat er niet meer in voldoende mate nog nieuwe antistoffen
kunnen worden gevormd.
Waarom ontkent de heer Osterhaus glashard het bestaan van talloze regulier gepubliceerde
studies die onomstotelijk aantonen dat de adjuvantia in vaccins zeer gevaarlijk zijn voor de
ontwikkeling en gezondheid van mensen?

Tijdens het schrijven van deze inleiding kwam er een dame aan de deur met een collectebus.
Voor het gehandicapte kind. Ik heb haar verteld dat terwijl zij zo haar best liep te doen voor
deze kinderen, de overheid bezig is om via allerlei vaccinatieprogramma’s kinderen juist
gehandicapt te maken. Niet van de ene op de andere dag – hoewel dat ook tot de
mogelijkheden behoort – maar sluipend, op de langere termijn, door het benadelen van hun
ontwikkeling. Ze keek me daarna aan en zei gedecideerd dat ze haar 12-jarige dochter niet
zou laten prikken voor HPV. De dochter van haar vriendin – die eerder dit jaar al haar HPV-
prikken kreeg – heeft namelijk al vanaf de eerste prik voortdurend last van ontstoken
eierstokken, wat maar niet beteren wil.
Toch schreef de voorzitter van de Vereniging tegen de Kwakzalverij, dr. C.N.M. Renckens,
zelf gynaecoloog - die zich mijlenver verheven voelt boven het niet-reguliere verwerpelijke
kwakzalversgedoe - me als reactie op een brief waarin ik hem wees op deze vaak
voorkomende bijwerkingen […] Ik ben dus zeer ingenomen met de opname van de HPV-
vaccinaties in het RVP […]
Renckens schreef me ook nog:
[…] De leden van de Gezondheidsraad, die een gezaghebbend rapport schreven, zijn wel in
staat een geloofwaardige tekst te produceren. Leest u dat nu eerst maar eens goed door! […]
Vanwege het rumoer rond de baarmoederhalskankervaccinatie heeft het tv-programma
Zembla onderzoek gedaan naar de onafhankelijkheid van de Gezondheidsraad. Zoals bleek
was deze onafhankelijkheid ver te zoeken. Op de bij deze uitzending behorende pagina staat
een kleine veelzeggende correctie die duidelijk onderstreept hoe de belangen verstrengeld zijn.
[…] In deze uitzending wordt gemeld dat Prof. L. Masugger deel uit maakt van de
adviescommissie van de fabrikant GlaxoSmithKline [Cervarix]. Dit is onjuist. Masugger is lid
van de adviescommissie van Sanofi Pasteur MSD [Gardasil].
Hoe geloofwaardig is dus dat gezaghebbende adviesrapport van de Gezondheidsraad???

Terwijl ik deze studie aan het afronden was, heeft minster Klink van Volksgezondheid
kenbaar gemaakt dat hij hard gaat optreden tegen alle indianenverhalen die mondig geworden
burgers op het internet verspreiden. Op al deze websites wil hij nu dringende verwijzingen
aanbrengen naar de website van de overheid omdat daar de enige en juiste wetenschappelijke
informatie te vinden zou zijn met betrekking tot de effectiviteit, veiligheid en noodzaak van
vaccinatie. Ik hoop dat de in dit voorwoord al genoemde beleidsmatige inconsistenties en
excellente voorbeelden van medische expertise u al een eerste indruk hebben gegeven van het
niveua van de wetenschappelijke kennis die voor de bestwil van de brave burger te ontvangen
is op deze website van de overheid.

48
Natuurlijk mag niets u weerhouden om kennis te nemen van de wetenschappelijke expertise
die de overheid op deze website ten toon spreid, maar ik hoop toch dat u tevens gebruik wilt
maken van mijn uitnodiging om ook deze – reeds in een eerdere versie als e-book op internet
beschikbaar gestelde - studie door te nemen.

Hoewel ik in deze studie ook kritisch kijk naar beleidsmatige kwesties zoals het tot pandemie
verheffen van een half maart 2009 in Mexico opgedoken A/H1N1-griepvariant, bestaat mijn
primaire intentie met deze studie uit het in kaart brengen van de gevaren van vaccinaties,
zoals die ontstaan door het vaccineren op zich en de mechanismen waarlangs toegevoegde
stoffen de gezondheid kunnen schaden.
Zoals ik tijdens mijn studie al leerde heb ik mijn bezwaren tegen vaccinaties onderbouwd met
een keur aan wetenschappelijke onderzoeksbevindingen zoals die werden gepubliceerd in de
reguliere peer-reviewed vakbladen.
Reeds vanaf de vaccinatiecampagne tegen ‘baarmoederhalskanker’ - ofwel tegen enkele van
de vele typen HPV-virussen – is er een lekenorganisatie van verontruste huismoeders bezig
om het debat betreffende nut, effectiviteit en veiligheid van vaccins volledig te domineren.
Omdat dit helaas gebeurt vanuit een schrijnend gebrek aan wetenschappelijke expertise, heeft
dat de gezondheidsautoriteiten publiekelijk uitspraken ontlokt als zouden er door
vacinatiecritici indianenverhalen worden rondgestrooid en zou de kennis van ‘non-believers’
zo beperkt zijn dat die op de achterkant van een postzegel is samen te vatten.
Dit speelt natuurlijk volkomen onterecht de gemakzuchtige reguliere medici in de kaart, die
zich conformeren aan de door de farmacie gesouffleerde consensus, waarvoor dan wel echte
kennis betreffende de biochemische processen van het menselijk lichaam moet worden
ingeleverd. Wat diepgravende kennis betreffende die mechanismen verdraagt zich natuurlijk
niet met de consensus betreffende ‘bewezen’ nut, effectiviteit en veiligheid van vaccins en
vaccineren.
Ik ben geen ‘non-believer’, want dat houdt in dat er op basis van subjectief getinte aannames
uitspraken worden gedaan. Daarom heb ik in deze studie getracht om de onderzoeksresultaten
van een nog steeds groeiend en breed regulier onderzoeksveld ook eens samen te vatten op die
spreekwoordelijke achterkant van een postzegel. Het is me niet gelukt. Een postzegel is echt
te klein Het werd een lijvige studie die zelfs nog niet eens pretendeert om volledig te zijn.

Waar de Belgische professor Marc van Ranst in zijn schriftelijke uitlatingen nog beweerde dat
de bezwaren tegen vacinaties nog waren samen te vatten op de achterkant van een postzegel,
wist onze Nederlandse professor Roel Coutinho het zeker, toen hij – vlak na het overlijden
van 3 baby’s kort na een pneumokokkenprik en voorafgaand aan het van start gaan van de
mega-griepprikcampagne – vanaf de tv het volk met veel autoriteit verzekerde dat er absoluut
geen medische onderzoeksliteratuur bestaat die uitwijst dat vaccinaties niet veilig zouden zijn.
Ik denk niet dat de heer Coutinho kennis wil nemen van de inhoud van dit werkstuk. Het zou
zijn voor het hele volk naar buiten gebrachte wereldbeeld aangaande de veiligheid en het nut
van vaccinaties wel eens heel schokkend in elkaar doen storten. Alhoewel???
Waarom doen hij en minister Klink zo vlak voor die griepprikken zo opvallend hun uiterste
best om het volk te doordringen van de absolute noodzaak en veiligheid van deze vaccins, met
name voor de (subjectief) aangewezen risicogroepen, die in West-Europa kennelijk ook nog
eens van land tot land verschillen?

De meeste artsen gaan er nog steeds in goed vertrouwen van uit dat vaccins echt noodzakelijk,
veilig en effectief zijn, want zo hebben ze het toch immers tijdens hun opleiding geleerd van
hun opleiders die dat ook weer als vaststaand feit van hun opleiders leerden. En aan op de
universiteit gedoceerde wetenchappelijke waarheden hoor jet toch ook niet te twijfelen? Op

49
deze manier worden verkeerde aannames onuitroeibaar. Vooral ook omdat het artsen zeer
moeilijk valt om te geloven dat ze verkeerd zijn bezig geweest. Dat levert cognitieve
dissonantie op die koste wat het kost vermeden moet worden. Dus sluiten vele artsen de ogen
voor de andere kant van vaccineren om hun eigen zieleheil te redden.
Ik zal dit illustreren met een voorbeeld dat weliswaar niets te maken heeft met vaccineren, en
al speelde nog voordat Pasteur het bestaan van bacteriën ontdekte, maar waarbij men ook
achteraf moest toegeven dat er te lang werd doorgewerkt op basis van ontkenning van een
nieuw inzicht.
In Wenen werkte de verloskundige Semmelweis. Omdat veel vrouwen stierven aan
kraamvrouwenkoorts (tot 25% in sommige ziekenhuizen), wilde hij de oorzaak ontdekken.
Hij onderzocht aanvankelijk zonder resultaat allerlei variablen zoals diet, vuil linnengoed,
ventilatie, wierook enzovoort, maar vond geen bevredigend resultaat.
Totdat in 1847 een vriend zich verwondde met een ontleedmes, dat gebruikt werd op een lijk,
en dezelfde symptomen kreeg als bij kraamvrouwenkoorts voorkomen. Semmelweis
vermoedde toen dat ‘lijkstof’ ook wel eens de oorzaak kon zijn van kraamvrouwenkoorts.
Semmelweis wilde dat artsen daarom tussen hun wisselende contacten met patiënten,
kraamvrouwen en overledenen hun handen wasten en daarbij dan ook ontsmettend bleekwater
gebruikten.
De statistieken leken zijn gelijk te bewijzen, want door deze maatregel nam de incidentie van
kraamvrouwenkoorts af. Omdat hij vanwege die onwelkome boodschap uit het ziekenhuis
werd ontslagen, werkte hij daarna noodgedwongen in een praktijk in Boedapest aan de
onderbouwing van zijn ontdekking. Met overweldigend bewijsmateriaal bewees hij zijn
stelling dat handen wassen met ontsmettend bleekwater kon voorkomen dat vrouwen stierven
aan de kraamvrouwenkoorts.
Hij publiceerde zijn bevindingen in 1861, maar deze publicatie werd zeer slecht ontvangen
door zijn vakgenoten, die het immers niet konden verteren dat zoveel vrouwen door hun
verkeerd medisch handelen – namelijk niet de handen ontsmetten – zouden zijn gestorven.
Het werk van Semmelweis werd genegeerd en de man zelf werd afgeschilderd als een gek.
Pas 29 jaar na zijn publicatie in 1861- die was voorzien van een verbluffende hoeveelheid
statistisch relevant bewijsmateriaal dat nooit genegeerd had mogen worden, kreeg hij
postuum de eer die hem toekwam. Ondertussen waren vele duizenden vrouwen onnodig
gestorven aan kraamvrouwenkoorts.

Vele wetenschappers maken al enkele decennia – goed onderbouwd met uit valide trials
verkregen wetenschappelijke bewijzen voor de gevaren en zinloosheid ervan - bezwaar tegen
de gewoonte van het vaccineren. Hun bezwaren heb ik samen met enkele eigen inzichten
samengebracht in deze studie. Helaas wordt al dit waarschuwende materiaal nog steeds door
de gevestigde – en door overlevering heilig in vaccinaties gelovende – orde genegeerd,
waardoor ook in dit geval een ernstig medisch falen maar blijft voortduren. In dit geval is het
tij ook nog moeilijker te keren omdat al of niet handenwassen geen economische belangen
vertegenwoordigde, maar de gigantische winsten die gemoeid zijn met vaccineren helaas wel.
Laten we daarom hopen dat deze bundeling wetenschappelijk materiaal dat pleit tegen
vaccinaties niet nog 29 jaar genegeerd zal hoeven blijven worden. Wan dan is de schade door
deze dwaling helemaal niet meer te overzien en zal nog een hele generatie beschadigd geraakt
zijn door deze gevaarlijke onzin.

Op 11-2-2010 bereikte mij het bericht van een uitbraak van de bof in New Yersey en New
York. Op zich niets abnormaals, maar het merkwaardige is wel dat de meeste mensen die de
bof kregen er juist wel tegen waren ingeënt.

50
[…] In Ocean County, New Yersey, county spokeswoman Leslie Terjesen told CNN that 77
percent of those who caught mumps had already been vaccinated against mumps […]
Volgens de logica van de vaccinatielobby zouden juist de niet gevaccineerde personen het
meest gevoelig moeten zijn voor de bof, want de gevaccineerde personen zouden er toch –
met een hoeveelheid toxische hulpstoffen in hun lijf als prijs daarvoor – toch voldoende
antistoffen voor hebben moeten opgebouwd? Waarom werden dan hoofdzakelijk
gevaccineerde personen ziek? Zou dat kunnen zijn omdat vaccinaties in werkelijkheid juist
het immuunsysteem verzwakken, zoals ik in deze studie uitvoerig uitleg?
De recente uitbraken van bof en mazelen onder gevaccineerde mensen lijken er op te wijzen
dat niet de ongevaccineerde mensen ziekten verspreiden, maar juist de gevaccineerde omdat
die door hun verzwakte afweer gevoeliger zijn voor het oplopen van deze infecties. En hoe
vaker men gevaccineerd wordt, hoe meer het afweersysteem verzwakt wordt.

Niet alleen oncontroleerbaar ver weg worden juist gevaccineerde personen ziek, ook in eigen
land komt dit voor, volgens het Algemeen Dagblad van 26-3-2010. Ik citeer uit het bericht:
[…] Bofuitbraak treft studenten
Delft – Ruim honderd studenten in verschillende studentensteden zijn getroffen door de bof.
Het overgrote deel is als kind gevaccineerd tegen de ziekte. Roel Coutinho, directeur van het
Centrum Infectieziektebestrijding, spreekt van een ‘beperkte uitbraak’.
De uitbraken zijn geconstateerd in Delft, Leiden en Utrecht. Een van de studenten is kort
opgenomen geweest in het ziekenhuis. De andere getroffenen zullen geduldig moeten wachten
tot de verschijnselen voorbij zijn, want de bof is niet te behandelen.
Kleine uitbraken komen volgens Coutinho vaker voor. “Maar deze uitbraak is een stuk groter.
Hoe het kan dat de bof ondanks vaccinaties toch de kop op steekt, is al jaren een
internationale discussie. Er is nog geen sprake van een ernstige situatie, maar dat kan
veranderen.” […]
Zoals ik in deze studie uitleg, levert alleen een echt doorgemaakte infectie levenslange
immuniteit op en een vaccinatie slechts een zeer beperkte tijdelijke, terwijl daarvoor dan wel
het immuunsysteem wordt verzwakt.
En nog doet deze tweede observatie van een bof-uitbraak – onder gevaccineerden - in zeer
korte tijd geen bellen rinkelen bij heet Coutinho, die zeker weet dat vaccineren noodzakelijk
en effectief is.
Ondanks de discussie en het onbegrip heeft men toch gemeend om blindelings op de
ingeslagen weg te moeten verdergaan, getuige een publicatie van de Volkskrant van 3-8-2010,
waarin te lezen staat: […] Met het oog op de aanstaande introductie roepen GGD’en
studenten van universiteiten op om zich preventief te laten inenten tegen de bof. Het gaat om
studenten die daarvoor nog niet op kinderleeftijd zijn ingeënt en die de ziekte nog niet hebben
gehad […]
Ook het UMCG maakt zich ongerust over de toename van de bof en daarom vermelde
HuisartsVandaag op 27-7-2010: […] UMCG biedt uit voorzorg coassistenten bofvaccinatie
aan […]
Nu is algemeen bekend dat studenten tijdens de introductieperiode nogal eens oververmoeid
raken, hetgeen hun weerstandsvermogen geen goed doet. Het is dan ook zo dat ze in deze
periode gevoeliger worden voor het oplopen van infecties. Ook coassistenten vergen erg veel
van zichzelf en zijn vaak niet in optimale conditie. Beide groepen zouden dan ook mogen
worden beschouwd als (tijdelijke) risicogroepen. En mensen met een verlaagde weerstand
vaccineren is vragen om problemen. In de Volkskrant magazine van 19-6-2010 komt Michèle
van Vugt, internist-infectioloog van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam aan het
woord. Die maakt onder meer de volgende opmerking waar het gaat over vaccineren tegen
enge tropische ziekten: […] Sommige hiv-patiënten met verminderde weerstand en sommige

51
65-plussers mogen niet worden ingeënt tegen gele koorts, want de kans dat ze die ziekte
krijgen van het vaccin is te groot […]
Is het dus wel zo verstandig om een groep jongelui tijdens een periode met een verminderde
weerstand te gaan inenten tegen de bof?
Bovendien zal de immuniteit na vaccinatie ook weer van korte duur zijn, namelijk net zo lang
als de daardoor gegenereerde antilichamen tegen de bof nog bestaan. Aangezien verzwakte
personen al relatief weinig antilichamen aanmaken, zal de door een nieuwe vaccinatie
verkregen immuniteit dus van zeer tijdelijke aard zijn.
Toch zou men beter moeten weten, want al in september 2009 werd er door het NKI een
onderzoeksuitkomst gepubliceerd - in het blad Science - waaruit bleek dat het bij (echte en
levenslange) immuniteit niet zozeer gaat om antilichamentiters, maar om de aanwezigheid
van zogenaamde geheugencellen die daarbij de hoofdrol spelen. En op 6-3-2011 werd deze
bevinding nog eens bevestigd door een publicatie waarin een promovendus bij het Erasmus
MC beschreef hoe er door vaccinaties nauwelijks of geen geheugencellen worden gevormd,
zodat er ook geen goede blijvende (en brede) immuniteit kan ontstaan. Hier kom ik in het
hoofdstuk over het immuunsysteem nog uitgebreider op terug.
De publicaties van het NKI plus die over het proefschrift schetsen samen de situatie dat er dus
al jarenlang kinderen worden gevaccineerd op een manier die niet effectief is omdat er zo
goed als geen geheugencellen worden gevormd en de antilichamen slechts een zeer beperkte
levensduur hebben.
Beide publicaties – uit 2009 en 2011 – plus de recente bofuitbraken tonen samen duidelijk aan
dat vaccineren onzin is en luiden gezamenlijk het failliet van de vaccinatie-mythe in.

Op 22-3-2011 las ik op de website van HuisartsVandaag, onder het kopje ‘Wetenschap’, de


opmerking: Het gevaar bestaat dat we alsnog de strijd tegen de infectieziekten zulen
verliezen. En dat is niet denkbeeldig als we beseffen dat vaccinaties niet alleen niet leiden tot
langdurige immuniteit en bovendien ook nog eens de kracht van het immuunsysteem
ondermijnen.
Het enige wat wel kan helpen in de strijd tegen infectieziekten is het zorgen voor een goede
zinkspiegel, voldoende vitamine D en voldoende melatonine. En die drie voorwaarden voor
en gezond immuunsysteem zijn eenvoudig te bereiken door stressreductie, voldoende zonlicht
en voldoende slaap (en het mijden van melatonineverlagende stoffen zoals o.a. koffie en cola).

Op 26-2- 2010 publiceerde het dagblad Trouw een artikel dat beschrijft hoe het farmaceutisch
bedrijf GlaxoSmithKline de regels heeft geschonden bij het aanprijzen van zijn vaccin tegen
baarmoederhalskanker. Ik citeer stukjes uit het artikel in Trouw:
[…] De producent van het kankervaccin Cervarix heeft de Geneesmiddelenwet overtreden bij
de promotie van het middel. Het bedrijf heeft ondermeer verboden reclame gemaakt bij
verpleegkundigen en inkoopkorting gegeven aan bedrijven die het vaccin wilden verkopen.
Daarnaast heeft GlaxiSmithKline (GSK) bij promotieactiviteiten onder artsen verscheiden
keren het accent gelegd op vaccinatie bij vrouwen ouder dan 25 jaar, hoewel het middel voor
die leeftijdscategorie niet is toegelaten. Ook werden te hoge bedragen betaald aan artsen die
als adviseur werden ingeschakeld. Dit blijkt uit een rapport van de Inspectie voor de
Gezondheidszorg, dat na een beroep van Trouw op de Wet openbaarheid van bestuur gisteren
openbaar is gemaakt. GDK is destijds door minister Klink van volksgezondheid aangewezen
als enige leverancier van het kankervaccin voor het Rijksvaccinatieprogramma […]
[…] GSK sponsorde onder meer een tv-documentaire over een patiënte met
baarmoederhalskanker, die moeders opriep hun dochter te laten inenten. GSK en Sanofi
bestookten ook Kamerleden met brieven. GlaxoSmithKline verzuimde overigens die
documenten aan de inspectie te tonen […]

52
Ik denk dat de hier geconstateerde overtredingen geen extra commentaar meer behoeven. De
media, politiek en uitvoerende gezondheidsautoriteiten zijn gewoon omgekocht door GSK. En
daarom moeten alle jonge meisjes gedwongen worden die gevaarlijke vaccins te laten
inspuiten.
Op 6-3-2010 zal het RIVM een stand hebben op de Huisartsbeurs 2010 in Rotterdam en daar
doorlopend informatie geven over de HPV-vaccinatie. Zouden artsen niet in staat zijn om
zichzelf op dit gebied goed te informeren? Er bestaat toch immers een enorme bulk aan echte
wetenschappelijke literatuur. Of informeren huisartsen zich tegenwoordig alleen nog maar
door middel van foldertjes die het RIVM namens de farmacie uitdeelt?

Door deze kleine tegenvaller niet ontmoedigd geraakt, zet GSK zijn streven om iedereen
tijdens zijn gehele leven vol te spuiten met hun gif onverdroten voort. Op 29-3-2010
publiceerde GSK een persbericht met de volgende kernboodschap:
[…] GlaxoSmithKline (NYSE: GSK – News) today announced the launch of the GSK Vaccines
Access Program, which will provide the company’s adult vaccines free of charge to eligible,
low income individuals who do not have insurance coverage for vaccines. The program will
cover the company’s FDA-approved vaccines for Hepatitis A, Hepatitis B, tetanus, diphtheria
and pertussis for eligible persons age 19 and older. The program also includes GSK’s
cervical cancer vaccine for women ages 19 to 25 who, due to their age are not covered under
the national Vaccines for Children program, and who meet other eligibility requirements.
“Vaccines are one of the most effective ways we can prevent and fight disease, and
subsequently, help drive down the cost of healthcare in the United States,” said Deirdre
Connelly, GSK’s President North America Pharmaceuticals. “Unfortunately, vaccines are
severely under-utilized by American adults. Through the introduction on the GSK Vaccines
Access Program, we hope to break down one of the barriers to routine vaccination, enzuring
that adults have access to these important preventative measures.” […]

Op 18-3-2010 publiceerde het dagblad Trouw het vervolg op bovenstaand artikel onder de
kop: Fabrikant fout bij aanprijzen kankervaccin, door journalist Joop Bouma, de auteur van
Slikken. Vanwege het belang van deze kwestie citeer ik het hele artikel:

[…] Opnieuw heeft een farmaceutisch bedrijf de wet overtreden bij de marketing van een
vaccin tegen baarmoederhalskanker. Het gaat om Sanofi Pasteur MSD. Eerder werd al
vastgesteld dat concurrent GlaxoSmithKline de regels overtrad.
Sanofi, fabrikant van het kankervaccin Gardasil, negeerde op ruime schaal reclameregels
voor de marketing van geneesmiddelen. Fabrikanten mogen in de EU gen reclame maken
voor vacins die alleen op recept verkrijgbaar zijn. Het bedrijf paaide artsen met geschenken,
sponsorde tal van publieksbijeenkomsten en betaalde voor artikelen in publieksbladen.
Dit staat in een rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, dat na een verzoek van
Trouw openbaar werd. Grote delen van het rapport zijn onleesbaar gemaakt. Zo zijn de
namen weggelakt van politici, die moesten worden overgehaald om een petitie te tekenen voor
een snellere aanpak van baamoederhalskanker. Sanofi trachtte via een europarlementariër
(Jeanine Hennis-Plasschaert) VVD-leider Mark Rutte en VVD-Kamerlid Edith Schippers
achter de petitie te krijgen. Wouter Bos (PvdA) en premier Jan Peter Balkenende (CDA)
zouden dan niet meer om de petitie hen kunnen, aldus het bedrijf.
Sanofi heeft gepoogd openbaarmaking vanhet inspectiedocument te verhinderen. Het bedrijf
vroeg de rechtbank in Haarlem alle processtukken geheim te houden. Gisteren gaf het bedrjf
het verzet op, nadat was gebleken dat de rechter niet meeging in de eisen van Sanofi.
De inspectie deed in oktober 2008 invallen bij de twee producenten van
baarmoederhalskankervaccins na signalen dat de marketingregels werden overtreden. Vorige

53
maand werd een rapport openbaar over GlaxoSmithKline, de producent van het vaccin
Cervarix. Ook Glaxo overtrad volgens de inspectie regels. De toezichthouder overweegt
bestuurlijke boetes op te leggen aan beide bedrijven.

De artsenbezoekers van Sanofi Pasteur MSD die huisartsen en medisch specialisten


bezochten om reclame te maken voor het vaccin Gardasil, mochten hun
voorlichtingsmateriaal niet in de artsenpraktijk achterlaten. Dat stond in een interne
instructie. Een kopie maken van de folders mocht evenmin, ‘vanwege mogelijke jurisische
consequenties’.
Een opmerkelijke opdracht, aldus de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in een rapport
dat gisteren openbaar werd. “Voorlichtingsmateriaal dat niet mag worden achtergelaten
omdat het mogelijk niet voldoet aan wet- en regelgeving zou in het geheel niet moeten worden
gebruikt”, vindt de inspectie.
De IGZ concludeert enerzijds dat veel marketingactiviteiten die Sanofi ondernam om
Gardasil ‘in de pen’ van de voorschrijvend arts te krijgen niet in strijd waren met de strenge
reclameregels voor receptgeneesmiddelen. Anderzijds staat het rapport bol van incidenten en
kritiekpunten, ook al is ruwweg de helft van de tekst weggelakt. Net als concurrent
GlaxoSmithKline, die het vaccin Cervarix op de markt brengt en ook door de inspectie werd
bezocht, heeft Sanofi met alle mogelijke middelen Gardasil gepromoot.
Sanofi paaide artsen met cadeautjes, maar wilde de inspectie niet vertellen wát er werd
weggegeven. In een mededeling op de eigen website stelt het bedrijf dat het ging om
geschenken met ‘een gering belang’. Het bedrijf zette huisartsen aan tot het sturen van
informatiebrieven aan patiënten over de noodzaak van vaccinatie tegen
baarmoederhalskanker.
Het bedrijf bood aan om de kosten van papier, postzegels en tijd te vergoeden. Sanofi
organiseerde en betaalde op grote schaal voorlichtingsbijeenkomsten, waarin het accent op
het eigen middel Gardasil lag.
Het bedrijf trachtte politici in te schakelen voor de campagne voor vaccinatie tegen
baarmoederhalskanker.
Op de site van de kliniek Gelderse Vallei Vivre in Ede liet de fabrikant een tekst plaatsen
waarin ronduit reclame werd gemaakt voor Gardasil. De tekst stond er gisteren nog op.
Sanofi heeft grote moeite met het inspectierapport. Volgens het bedrijf bevat het rapport
‘feitelijke en juridische onwaarheden’ en wordt ‘een onvolledig, zeer eenzijdig en negatief
beeld geschetst’. Sanofi stapte naar de rechter in Haarlem, nadat minister Klink
(volksgezondheid) had besloten delen van het rapport openbaar te maken na een verzoek van
Trouw. Bij de rechtbank besloot de voorzieningenrechtereerst een regiezitting te houden
omdat Sanofi eiste dat alle processtukken geheim moesten blijven. Dat gold ook voor het
verzoekschrift aan de rechter.
De advocaat van Trouw, Michel Uiterwaal van het Amsterdamse kantoor BFKW, maakte
vrijdag tijdens de zitting duidelijk dat Sanofi kennelijk vooral de bedoeling had tijd te rekken,
omdat de wet geen enkel aanknopingspunt biedt om verzoekschriften geheim te houden.
Verder vroeg Sanofi de rechter om de hele zaak achter gesloten deuren te behandelen. Het
bedrijf had eerder verzocht de regiezitting niet op de rol van de rechtban te plaatsen ‘om
ongewenste aandacht te voorkomen’. Rechter J.F. Miedema maakte duidelijk dat in het
Nederlands recht partijen niet kunnen worden buitengesloten en dat ook rechtszaken rond de
Wet openbaarheid van bestuur in de regel openbaar zijn. “En, een verzoekschrift geheim
houden, dat kan echt niet”, aldus Miedema.

E-mail aan parlementariër Hennis-Plasschaert

54
Uit een mail van het Nederlandse kantoor van vaccinfabrikant Sanofi Pasteur MSD aan
europarlementariër Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD): ‘Wat zou het geweldig zijnals Mark
Rutte een signaal afgeeft en een oproep tot snelle invoering van maatregelen ter preventie van
baarmoederhalskanker openbaar ondertekent, samen met Edith Schippers. Dan moet en zal
Wouter Bos en wellicht Balkenende snel volgen. Iets anders kunnen zij aan hun achterban niet
verkopen.’Op de vraag of ze ‘haar partijtop’ wil ‘overtuigen’, reageerde ze. “Ik zal even
contact opnemen met Edith Schippers en Mark Rutte. Ik kom hier dus spoedig op terug.” Dit
geeft aan hoe Sanofi Pasteur MSD begin 2008 rechtstreeks volksvertegenwoordigers trachtte
te gebruiken in de campagne voor de vaccinatie tegen baarmoederhalskanker. Volgens de
inspectie staat het benaderen van parlementariërs op gespannen voet met de
Geneesmiddelenwet. In haar rapport waren de namen van de volksvertegenwoordigers
onleesbaar gemaakt […]

Het bovenstaande artikel van Joop Bouma maakt duidelijk waarom ik van de ministers Klink
en Balkenende geen constructieve reactie mocht ontvangen op mijn in dit boek opgenomen
(open) brieven aan hen. Van de politiek heeft de bevolking dus niets te verwachten, want die
haast zich om als loopjongen te fungeren voor de farmacie.

In october 2010 las ik op de website van Sanevax het volgende met betrekking tot de
veiligheid van Gardasil en Cervarix:
[…] A new Merck funded study has concluded that Merck’s controversial Gardasil HPV
vaccine poses no risk for developing autoimmune conditions. The conclusions come as no
surpprise to those who have seen other self-serving results from other Merck funded studies,
many of which were later proven false or misleading. Ironically, shortly after Merck
announced the study results the FDA approved the addition of an autoimmune related disease
to the side effects listed for another HPV vaccine.
An article posted on September 3 in Infectious Disease news reported that study data was
presented at the 50th Interscience Conference on Antimicrobial Agents and Chemotherapy
which showed that Merck’s quadrivalent human papillomavirus vaccine (Gardasil) did not
raise the risk for developing autoimmune conditions. The study was sponsored by Merck and
conducted on behalf of the Gardasil Safety Team.
Ironically, only a day earlier on september 2, a letter was issued by the FDA Department of
Health and Human Services to GlaxoSmithKline Biologicals on September 2, 2010, granting
their request to “add lymphadenopathy to the Adverse reactions” in the full prescribing
information for their HPV vaccine Cervarix […]

In het Financieel Dagblad van 31-3-2010 werd vermeld dat de Raad van Europa onderzoek
gedaan heeft naar de vraag hoe het kon gebeuren dat één van de mildste griepjes van de
laatste jaren werd aangekondigd als een zeer gevaarlijke pandemie. De conclusies liegen er
nie tom. Volgens de Raad heeft de WHO zich teveel laten adviseren door mensen uit de
farmaceutische industrie en/of mensen die daar vanuit nauwe banden belangen bij hebben. De
WHO hult zich in stilzwijgen betreffende de mensen achter de adviezen.
In Europa wordt ook door individuele landen onderzoek verricht naar wat achteraf een
kostbare schertsvertoning is gebleken. Ook Engeland en Duitsland hebben onderzoek gestart.
Maar in Nederland gebeurt er zo goed als niets. De inmiddels demissionaire minister Klink,
die vanaf het televisiescherm de bevolking zeer frequent de angststuipen op het lijf joeg, zegt
nu dat hij niets mag zeggen omdat hij destijds met de farmaceutische industrie een
geheimhoudingsovereenkomst heeft getekend. Op deze manier heeft Klink als minister de
democratie om zeep geholpen. Want op deze manier is door het parlement geen controle meer
uit te oefenen op de enorme uitgaven die van belastinggeld zijn gedaan. Buitenlandse

55
farmaceutische industrieën hebben zo vrij spel om naar eigen goeddunken en voor eigen
gewin een pandemie uit te roepen, adviezen door te drukken die hun eigen winst moeten
vergroten en dan ook nog eens door dit soort geheimhoudingscontracten de controle op het
hele gebeuren onmogelijk te maken. Mocht Klink eigenlijk wel op eigen houtje zo’n
geheimhoudingscontract tekenen? Of waren er nog meer mensen bij dit contract betrokken?
Ondertussen heeft Klink een onderzoek naar het ‘pandemisch griepbeleid’ toegezegd, maar
omdat hij dat onderzoek zelf zal instellen, zal hij ook zelf de uitvoerders van dat onderzoek
benoemen. Dat komt op mij niet over als een echt onafhankelijk onderzoek…..

Op 13-4-2010 vermeldde het NOS-nieuws het volgende:


[…] Het afgelopen griepseizoen telt het laagste aantal griepdoden in zeker tien jaar. Dat
signaleert het CBS.
RIVM-directeur Coutinho bevestigt dat het een bijzonder mild griepseizoen is geweest. De
gewone wintergriep heeft zich niet laten zien en ouderen hadden nog oude weerstand tegen de
Mexicaanse griep.
Het RIVM zegt dat sinds april 2009 61 mensen door de griep overleden, alleen door de
Mexicaanse griep. Coutinho denkt dat er meer griepdoden zijn dan 61, maar niet veel meer.
In een normaal griepseizoen overlijden ongeveer 700 mensen; bij een heftige seizoensgriep
kan dat oplopen tot 2200 […]
Na alle paniekzaaierij door de heer Klink blijkt nu dat we de mildste griep sinds jaren hebben
beleefd. En aan de vaccinaties daartegen kan het niet gelegen hebben, want die begonnen pas
toen de griep reeds op zijn retour begon te raken. En eigenaardig genoeg sloeg ook de
normale wintergriep zomaar een heel seizoen over………
In ieder geval heeft – zoals we nog in het hoofdstuk daarover zullen zien – het aantal ernstige
en vaak blijvende bijwerkingen van de beide griepvaccins het aantal griepdoden sterk
overtroffen. Bovendien moesten door die enorme onkosten van de – grotendeels ongebruikt
gebleven – griepvaccins wel de premies van de ziektekostenverzekeringen omhoog. Ik
bedacht ineens dat ik nooit meer heb vernomen wat er nu precies is gebeurd met die grote
hoeveelheid overgeschoten vaccins? Is die eigenlijk nog wel naar het buitenland doorverkocht,
zoals door Klink werd aangekondigd?
Op 10-5-2010 bracht het Algemeen Dagblad daarover helderheid. Want op die dag werd
gemeld dat er nog 20 miljoen griepvaccins nutteloos op de plank liggen en dat men nu nog
hoopt dat de fabrikanten ze nog willen terugnemen.

Het ‘zwijgen’ van belangenverenigingen


In Nederland is er een vereniging die actief kritisch is betreffende nut en veiligheid van
vacinaties, de Nederlandse Vereniging Kritisch Prikken (NVKP). Toen in 2009 de HPV-
prikken van start gingen trad de huidige voorzitter Hester Visser op de radio in debat met
mevrouw Conijn van het RIVM. Het betrof het item dat er door de Gezondheidsraad niet was
voldaan aan voldoende criteria om de HPV-prik te adviseren voor alle meisjes. Toen
mevrouw Visser dit opmerkte en daarop mevrouw Conijn vroeg om deze punten dan ook
eventjes op te noemen, zat mevrouw Visser met de mond vol tanden. In de loop van 2009
werd het steeds stiller vanuit de hoek van de NVKP, totdat er in 2010 bij de hervatting van de
HPV-campagne niets meer van vernomen werd. Ook tegen de pandemische griepprik heeft de
NVKP zich niet duidelijk geroerd. Juist in deze roerige tijden waarin de vaccinatiegolven in
steeds sneller tempo over de bevolking worden uitgestort, zou toch wel op enig kritisch
tegengas door de NVKP gerekend mogen worden.

56
Op 25-2-2010 mailde ik mevrouw Visser zonder omwegen de vraag waarom het vanuit de
hoek van de NVKP zo stil bleef. Tegelijkertijd bood ik haar aan om dit boek – in de
toenmalige versie – gratis digitaal ter informatie aan te bieden aan alle leden van de NVKP.
Ik kreeg als antwoord dat de NVKP in ieder geval binnen twee weken contact met me op zou
nemen. de secretaresse van de NVKP kreeg een kopie van dit mailbericht. De lezer mag drie
keer raden…….Die beloofde reactie kwam nooit.

Wat wel gebeurde was dat in juli 2010 de eerste druk uitkwam van het door de NVKP in
eigen beheer uitgegeven boekje Ziekten & Vaccins, Nader bekeken. Toen ik dat nader bekeek,
vielen me een paar zaken op. Bij de bespreking van de werking van het immuunsysteem in
hoofdstuk 1 miste ik het noemen van het grote belang van voldoende vitamine D en
melatonine voor de activatie van de T-helpercellen. Iets waarover toch voldoende is
gepubliceerd.
Over aluminium hydroxide als adjuvans werd slechts zeer summier gerept en dan nog
hoofdzakelijk over de noodzaak ervan om met weinig antigenen toch voldoende antilichamen
te laten vormen. Wel zegt de NVKP dat ze zelf twijfelt aan de veiligheid van aluminium
hydroxide in vaccins. Dit ondanks dat vele trials al hebben duidelijk gemaakt dat deze stof
zwaar neurotoxisch is en dat twijfel allang kan worden omgezet in zeker weten.
Bovendien had ik de NVKP al in februari van hetzelfde jaar mijn eigen werk toegestuurd,
waarin diverse onderzoeksuitkomsten met aluminium hydroxide in vaccins werden geciteerd.
Ze konden dus goed op de hoogte zijn van wat er wetenschappelijk al over bekend was.
Waarom werden de bewezen gevaren van aluminium hydroxide genegeerd? En waarom werd
vitamine D weggelaten? Waarom volgde men hierin de strategie van de autoriteiten en de
mainstream media???

Op 10-6-2010 zond ik per e-mail een brief plus stuk studie naar de MS Vereniging Nederland.
Dat stuk was samengesteld uit onderdelen van deze studie en maakte aannemelijk dat
aluminium hydroxide niet kan worden genegeerd als mogelijke oorzaak van MS. In die brief
vroeg ik de MS Vereniging Nederland om – op grond van deze studie - als rechtspersoon een
onafhankelijk onderzoek af te dwingen naar de eigenlijk niet te ontkennen rol die aluminium
hydroxide kan spelen bij het ontstaan van MS. Er kwam op deze zending nooit een reactie.

In het boek Slikken, door Joop Bouma, wordt beschreven hoe de farmagiganten ook allerlei
patiëntenverenigingen en belangengroeperingen zijn gaan sponsoren. Of dat ook van
toepassing is geworden op de NVKP en MS Vereniging Nederland weet ik natuurlijk
niet…….
In de door Bouma onderzochte gevallen werd er van de gesponsorde clubs geen actieve
reclame voor bepaalde middelen gevraagd, maar wel ‘sussen en vergoeilijken’ van
bijwerkingen en ‘zwijgen’ in de zin van ‘geen actie voeren en/of openlijke kritiek leveren’.

Het lijkt nu al zover gekomen te zijn dat Nederland – en de rest van de westerse wereld – is
‘bezet’ door de farmaceutische onderdrukker en dat het verzet daartegen vanbinnenuit wordt
uitgehold door via de farmacie betaalde NSB-ers.

Een leuk staaltje van machtsvertoon vanuit deze farmaceutische lobby werd op 24-5-2010
door teletekst en De Telegraaf verspreid. Ik citeer even het bericht van De Telegraaf:
[…] Britse arts geroyeerd om autisme-onderzoek
Een arts is in Groot-Brittannië uit de medische stand gezet vanwege een uiterst controversieel
onderzoek over autisme bij kinderen. De Britse medische tuchtraad oordeelde dat de 53-
jarige Andrew Wakefield het aanzien van de beroepsgroep heeft geschaad.

57
In de studie van Wakefield werd gesuggereerd dat het inenten tegen de bof, de mazelen en de
rode hond kan leiden tot autisme en ook darmproblemen. Maar geen enkel vervolgonderzoek
leverde de resultaten op die de auteur had beschreven.
Het artikel leidde er de afgelopen jaren toe dat steeds minder ouders hun kinderen lieten
inenten tegen de drie kinderziektes. Het medische tuchtcollege oordeelde dat Wakefield
“oneerlijk, onverantwoordelijk en misleidend” heeft gehandeld.
Eerder dit jaar trok het gezafhebbende wetenschappelijke tijdschrift The lancet het artikel uit
1998 in […]

In de als appendix I opgenomen lijst met 297 titels van artikelen die de veiligheid en
noodzakelijkheid van vaccinaties ter discussie stellen bevinden zich er tien – geschreven door
een veelvoud aan onderzoekers – die handelen over de gevonden relaties tussen autisme en
diverse vaccinaties, waaronder ook BMR. Eveneens hebben diverse auteurs gepubliceerd over
de link tussen vaccinaties en darmproblemen. In 2009 was een zekere dr. David Ayoub,
radioloog en arts, presentator op het NVIC (zie appendix II) en kwam daar tot de conclusie
dat aluminium nog gevaarlijker was met betrekking tot autisme dan kwik. Recent onderzoek
toont onomsstotelijk aan dat aluminium hydroxide leidt tot neuronenschade. Vele andere titels
in appendix I handelen ook over de relatie tussen vaccinaties en neurologische
ontwikkelingsstoornissen bij jonge kinderen.
Toch moest Andrew Wakefield het ontgelden en worden geofferd als een afschrikwekkend
voorbeeld van wat er kan gebeuren als je je als wetenschapper kritisch uitlaat over de
veiligheid van vaccinaties. En waarom? Hij heeft met zijn publicatie – nota bene 12 jaar
geleden al geaccepeteerd door de peer-reviewed Lancet – vele andere onderzoekers
geïnspireerd tot degelijk uitgevoerde onderzoeken en publicaties. Wel, Wakefield’s eerste
onderzoek handelde over een gering aantal – elf – proefpersonen en dat is volgens de
wetenschappelijke normen voor valide onderzoek eigenlijk te weinig. Zijn publicatie
verdiende dus niet de schoonheidsprijs, hoewel het wel door de beugel kon als eerste pilot
studie die vraagt om meer onderzoek. En dat vervolgonderzoek kwam er, zoals in de
genoemde appendix valt na te gaan. Wakefield geldt echter als de voorman van de kritiek op
vaccinaties en zulke figuren worden gebruikt om anderen kopschuw te maken voor verdere
kritiek op de kip met de gouden vaccins.
Niet Wakefield was oneerlijk, onverantwoordelijk en misleidend bezig, maar dit is nu precies
waaraan de Britse medische tuchtraad – geïnspireerd door de farmabazen – zich schuldig
maakt.
Men hoopt door deze draconische maatregel andere onderzoekers en artsen zo de schrik te
hebben aangejaagd, dat niemand meer openlijk een eventuele link tussen vaccinaties en
daaruit ontstane aandoeningen hardop durft te overwegen. En daarmee hoopt men dan de
groeiende omzetten van de vaccinindustrie weer te hebben gewaarborgd.

En dat nodig blijkens een uitspraak die Bill Gates publiekelijk deed op een TED conferentie
in de nazomer van 2010. Hij vertelde daar zonder blikken of blozen over zijn visie op het
reduceren van de uitstoot van CO2, namelijk het reduceren van de wereldbevolking:

[…] “The world today has 6.8 billion people . . . that’s headed up to about 9 billion. Now if
we do a really great job on new vaccines, health care, reproductive health sevices, we could
lower that by perhaps 10 or 15 percent.” […]

Zoals in dit boek nog zal worden besproken, doneert de schatrijke Bill Gates – via de Bill and
Melinda Gates Foundation - jaarlijks een zeer groot bedrag aan de GAVI-Allinantie, die zich
onder meer ten doel stelt om de arme en snelgroeiende bevolking van derdewereldlanden ook

58
te laten delen in de westerse zegeningen van vaccinaties. Naast de vaccinindustrie en
regeringen van westerse landen doneren ook de WHO en Unicef aan dit initiatief.
Merkwaardig is daarbij dat Nederland aan deze alliantie relatief gezien ook zeer veel bijdraagt
in vergelijking tot andere landen.
Het heeft er dus alle schijn van dat regeringen van westerse landen plus de WHO en Unicef er
al langere tijd een geheime agenda op na houden, waarin Bill Gates – als grootste sponsor –
tien jaar na de oprichting van GAVI in 2000 eindelijk inzage gaf.
Bill Gates noemde dus vaccinaties als middel om langs de weg der geleidelijkheid de
wereldpopulatie te reduceren. Dit boek brengt de mechanismen waarlangs dit met behulp van
vaccinaties kan gebeuren uitvoerig in beeld. Deze uitspraak werd gedaan op het moment dat
mijn studie zo goed als gereed was. Men mag dus aannemen dat ik geen onzin verkoop als ik
zeg dat de houding van de Nederlandse overheid en het RIVM in het licht van het GAVI-
initiatief en de recente uitspraak van Bill Gates ineens wel heel erg begrijpelijk wordt.
In eigen land en elders moet er zoveel mogelijk worden geprikt, want die target moet immers
worden gehaald: 10 tot 15 procent reductie van de bevolking…..

Maar waarschijnlijk is dat niet de enige doelstelling van Bill Gates en consorten. Want op 13-
4-2011 stond in de Volkskrant een artikel onder de kop Banden filantropie en industrie
waarin het volgende was te lezen:
[…] De Gates Foundation, ’s werelds grootste liefdadigheidsfonds op het gebied van
gezondheidszorg, heeft nauwe banden met farmaceutische bedrijven en producenten van
ongezond voedsel. Die profiteren mogelijk van de subsidies die het fonds toekent. Ook bij vier
andere grote fondsen is sprake van belangenverstrengeling. Dat blijkt uit een analyse van
Amerikaanse en Britse wetenschappers die dinsdag is gepubliceerd in PloS Medicine…[…]
Het gaat om het artikel Global Health Philanthropy and Institutional Relationships: How
Should Conflicts of Interest Be Addressed?, door David Stuckler en collega’s, PloS, 12-4-
2011.
Het is daarom niet ondenkbaar dat Bill Gates via zijn ijver voor vaccinaties ook weer
inkomsten put uit de door hem gesponsorde vaccinindustrie. Op bladzijde 6 van het
genoemde PloS-artikel blijkt dat de Bill & Melinda Gates Foundation - via Berkshire
Hathaway’s - grote aandelenpakketten bezit in GlaxoSmithKline, Sanofi-Aventis, Johnson &
Johnson en Procter & Gamble.

Helaas lezen we die uitspraak van Bill Gates niet in de reguliere media terug. Die houden het
grote publiek onkundig van dit soort redevoeringen. Dit speelde al in de tijd van de later
vermoorde John F. Kennedy, die ooit de pers op zijn plichten wees.

In de jaren 60 van de vorige eeuw hield president John F. Kennedy een indringende toespraak
tot de American Newspapers Publishers Association waarin hij de media opriep om de moed
te hebben om het publiek te geven waar het recht op heeft, namelijk eerlijke informatie. En
dus niet het toedekken van informatie die bepaalde ‘machthebbenden’ niet welgevallig is, net
zoals het niet verkopen van valse informatie waarmee bepaalde machtige bronnen wel graag
het publiek willen misleiden. Hij noemde de media slaafs aan de geheime agenda’s en censuur
van bepaalde machtige organisaties en vond dat het de hoogste tijd werd om het publiek te
geven waar het recht op had. Correcte informatie zonder dat er bepaalde dingen werden
verzwegen. We weten hoe het afliep met deze president.
De leugens woekerden voort…….totdat Bill Gates zelf een tipje van de sluier oplichtte.

Een actueel voorbeeld van misinformatie trof ik aan in Cenz, het Tijdschrift van CZ over
gezondheid. Op de cover stond als item genoemd Krijgt u genoeg vitamine D binnen?

59
Op pagina 8 werd verteld dat mensen tussen 4 en 50 jaar bij een normaal gevarieerd dieet en
een kwartiertje zon per dag voldoende hoge vitamine D spiegels hebben en dat suppletie
alleen gewenst is voor kinderen onder de vier jaar, vrouwen boven de 50 jaar en mannen
boven de 70 jaar. Ook zwangere, zogende en gesluierde vrouwen werden genoemd.
Er werd gesteld dat gebrek aan vitamine D kon leiden tot botbreuken en andere
gezondheidsproblemen, maar wel met de nadruk op botbreuken.
Waarom miste ik hier een heel belangrijke functie van vitamine D, namelijk de onmisbaarheid
van voldoende vitamine D voor een adequate werking van het immuunsysteem? Waarom
wordt deze belangrijke functie verzwegen?
Tijdens alle paniekerige ophef over de grieppandemie van 2009/2010 werd ook geen enkele
keer publiekelijk gerept over de wetenschappelijk bewezen effectieviteit van vitamine D ter
voorkoming van infecties en/of het effectiever bestrijden van deze infecties. Waarom?
John F. Kennedy gaf reeds in de zestiger jaren van de vorige eeuw het antwoord op die vraag.
Nu zijn het echter niet alleen de publieke media die dingen verzwijgen, maar tref ik dit ook
aan in een blad van CZ dat pretendeert betrouwbare gezondheidsvoorlichting te geven.

De katern Wetenschap van de Volkskrant van 9-10-2010 trakteerde zijn lezers op een artikel
over de moleculair bioloog en vaccinontwikkelaar Rino Rappuoli die op 18 november 2010
een lezing komt geven in het kader van de Anatomische Les in Amsterdam.
Aan het slot van het interview-artikel wordt aan Rappuoli de volgende vraag gesteld:
[…] Het succes van vaccins is de afgelopen eeuw groot geweest. Kan dat worden overtroffen?
[…] Het antwoord luidde:
[…] “De revolutie die we hebben gehad is niets vergeleken bij de revolutie die we nog gaan
meemaken. Over vijftien jaar zullen we ons eigen onderzoeksveld niet meer herkennen. Ik
verwacht vaccins tegen steeds meer ziekten en mogelijkheden om kanker te voorkomen of het
voortschrijden ervan te remmen. Vaccins worden de ziektekostenverzekering van de 21ste
eeuw” […]

Het tweede artikel over vaccinaties in deze herfstkrant waarin men – met de aanstaande
griepprikken voor de boeg – het publiek vast even wil masseren om vooral die spuiten te
komen halen kopte: Het is bewezen: vaccineren tegen griep helpt echt. En de laatste zin
luidde:
[…] Nu de winter in aantocht is, houden zij daarom een krachtig pleidooi voor vaccinatie van
zwangere vrouwen […]
Als reden wordt gegeven:
[…] Inenten van pasgeboren baby’s heeft weinig zin, want hun immuunsysteem is nog niet
voldoende ontwikkeld […]
Daarom wil men baby’s dus al als foetus vaccineren, via het immuunsysteem van de moeder.
Maar . . . . daarbij krijgen die foetussen dan wel via de moeder neurotoxische stoffen
toegediend. En omdat hun eigen bloed-brein-barrière (BBB) nog niet volledig is aangelegd,
kunnen die neurotoxische stoffen ook heel makkelijk in hun kwetsbare hersentjes terecht
komen.
Het is werkelijk verbazingwekkend dat men nu een krachtig pleidooi houdt voor het inspuiten
van moeders met neurotoxische ( en elektroactieve) stoffen, terwijl men anderzijds dringend
proclameert dat zwangeren niet mogen roken en ook geen alcohol drinken. Dit met het oog op
de ontwikkeling van de foetus en dan met name van de hersenen van hun foetussen. En dat
vaccinaties kunnen leiden tot spontane abortussen en vroeg- en doodgeboorten vergeet men
voor het gemak ook maar liever eventjes.

60
Hoe lang moet deze vreselijke vaccinatie-dwaling nog gaan duren voordat men gaat inzien op
de verkeerde weg te zijn?
Jarenlang is door artsen tegen mensen met IBS (irritable bowel syndrome) gezegd dat het
probleem tussen de oren, zat totdat onderzoekers recentelijk ontdekten hoe het eigenlijk echt
zit. Het onderzoeksteam van het TUM Department for Human Biology, onder leiding van
professor Michael Schemann demonstreerde dat micro-ontstekingen van de slijmvliezen
overgevoeligheid veroorzaken van het zenuwstelsel van de darmen. En dat veroorzaakt dan
weer het ‘irritable bowel syndroom’.
Het verhaal van Semmelweis noemde ik reeds. En daar is ook nog het verhaal van de
maagzweren die volgens gerenommeerde artsen echt niet konden zijn veroorzaakt door een
bacterie, totdat het tegendeel door een wel erg moedige arts werd bewezen en nu algemeen
aanvaard is.
In de vorige eeuw kenden we de drama’s door DES en Softenon, ook aangeprezen door artsen.
En begin deze eeuw hadden we al te maken met het ook door artsen aanbevolen Vioxx en
Avandia. Beide middelen zijn inmiddels van de markt gehaald omdat er zeer veel – vaak ook
fatale - hartaanvallen door werden veroorzaakt. Helaas moesten er eerst vele doden vallen
voordat men eindelijk inzag dat deze middelen erger waren dan de kwaal.
Wanneer hebben er voldoende kinderen schade ondervonden van vaccinaties – of zijn zelfs
overleden daardoor – voordat men inziet dat vaccineren niet de meest heilzame weg is???
En dan bedoel ik niet de populatie-reducerende weg die Bill Gates voor ogen staat, maar een
echt gezonde geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van deze kinderen, zonder onnodige
verzwakking van hun immuunsysteem en eventuele breinschade.

Ik wil deze inleiding besluiten met de woorden van medisch schrijver Harris L. Coulter, Ph.D.:
[…] “Society today is paying a heavy price in disease and death for the monopoly granted
the medical profession in the 1920’s.” […]

In feite is het door de bevolking zelf dat het zover heeft kunnen komen. Het volk zelf heeft
immers door gemakzucht de verantwoordelijkheid voor de eigen gezondheid naast zich
neergelegd en overgedragen aan ‘hen die hiervoor hebben doorgeleerd’. Men stopte met zelf
nadenken en vorsen en liet dat allemaal over aan hen die zeiden het beste met de mensheid
voor te hebben. Het volk heeft dus zelf de arrogantie, machtswellust en de zucht naar steeds
meer winst door de farmacie en aanverante organisaties - en het gemak waarmee voor dat doel
leugens worden verzonnen - gevoed. Het volk zal dus ook zelf moeten helpen om deze
misstanden uit de wereld te ruimen. Hiertoe wil deze studie een aanzet geven.

In het boek van Randall Neustaedter, O.M.D., The Immunization Decision, 1990, staat op
bladzijde 73 te lezen:
[…] Despite the history of serious vaccine side effects, which, includes polio caused by the
oral vaccine, deaths and brain damage caused by DPT, and the many problems of live
measles and mumps vaccines, drug companies and the medical profession persist in the
development and rush to market new vaccines. Few studies and little experience precede
licensure of these new products.
Hemophilus, chickenpox, and pneumococcal vaccines are the most recent experiments
conducted on America’s children […]

61
Op 13-1-2011 publiceerde de NJEM het artikel The Age-Old Struggle against the
Antivaccinationists, door Gregory A. Poland en collega’s, N Engl J med 2011; 364:97-99.
In dit artikel heeft men ernstige kritiek op de volgens de auteurs volkomen ongefundeerde
bezwaren tegen die toch o zo veilige, efefctieve en hoogstnoodzakelijke en heilbrengende
vaccinaties. Ergens tegen het eind van het artikel stuitte ik op de volgende zin:

[…] In the face of such a legacy, what can we do to hasten the funeral of antivaccination
campaigns? […]

Mede gezien de hoeveelheid tegen vaccinaties pleitend materiaal dat in dit werkstuk
verzameld ligt, denk ik niet dat het die auteurs zal kunnen lukken om deze gefundeerde kritiek
op vaccinaties ten grave te dragen.

Rest mij nu nog om iedereen te bedanken die aan de totstandkoming van deze studie heeft
bijgedagen door het aanreiken van allerlei informatie. Want zonder deze onmisbare bijdragen
had ik dit ‘inzichtelijke’ plaatje nooit zo compleet kunnen maken.

T.C. Kuiper – van den Bos,

Oostvoorne, mei 2011

62
Samenvatting

Sinds de ‘uitvinding’ van de vaccinatie heeft deze techniek een ongebreidelde vlucht
genomen en heeft men gemeend om pasgeborenen – vooral in het eerste en tweede levensjaar
herhaaldelijk te moeten vaccineren tegen allerlei kinderziekten. Kinderziekten die op zich
lang niet allemaal levensbedreigend zijn, maar waarvan de vaccinaties ter voorkoming van
deze ziekten helaas wel schadelijk zijn voor het welzijn en de ontwikkeling. Daar waar het
gaat om levensbedreigende aandoeningen zoals malaria, gele koorts en tetanus wegen de
voordelen van de vaccinatie op tegen de andere nadelen voor de gezondheid en ontwikkeling;
zeker waar het gaat om incidentele vaccinatie van volwassenen. Bij inenting tegen griep en
kinderziekten slaat volgens mij de balans echter door naar de andere kant en lijkt een
herbezinning op het huidige vaccinatiebeleid op zijn plaats.
Die heroverweging kan plaatsvinden op basis van enkele recent gepubliceerde
wetenschappelijke onderzoeksresultaten die – op de juiste manier met elkaar in verband
gebracht – onderbouwen dat vaccinatie in de meeste gevallen – en zeker bij jonge kinderen en
kinderen in de adolescentie– verwerpelijk is.
Ik zal proberen om duidelijk te maken waarom (een overvloed van) vaccinaties schade
toebrengt aan de conditie en ontwikkeling van kinderen en bovendien ook de algemene
infectiegevoeligheid nog vergroot en waarom vaccinatiesceptici terecht hun bedenkingen
hebben. Het gaat daarbij niet om de aard van de vaccinatie, dus om het soort virus of bacterie
waartegen wordt gevaccineerd, maar om het vaccinatieproces zelf en de gebruikte hulpstoffen
daarbij.

Vaccinatie is gevaarlijk om een aantal redenen:

· Antigenen: Het aanbieden van een hoeveelheid antigenen veroorzaakt in meer of mindere
mate het a-specifieke stress-syndroom, ook wel Gegeneraliseerd Adaptie Syndroom
genoemd (GAS). Dit kan op verschillende manieren voor zwakke – of rond de vaccinatie
met andere ziekmakers besmette - kinderen fatale gevolgen hebben. Het herhaaldelijk
inspuiten van doses antigenen kan ook leiden tot het ontstaan van paraproteinemie.
· Via het veroorzaken van een onbalans tussen TH-1-cellen en TH-2-cellen – met meer
TH-2 dan TH1 – worden er door vaccinaties teveel antistoffen gevormd. Dit kan leiden
tot allergie, astma en auto-immuunziekten. In het hoofdstuk over het immuunsysteem ga ik
hier nader op in.
· Kwik en aluminiumverbindingen zijn elektro-actief: Kwik en aluminiumverbindingen
in vaccins kunnen vanwege hun elektro-activiteit - leiden tot ladingsverschuivingen binnen
de moleculen van aminozuren en eiwitten. Dat kan dan weer leiden tot afwijkende
ruimtelijke structuren van deze aminozuren en eiwitten, waardoor er onvoorspelbare
stoornissen kunnen optreden van alle mogelijke lichaamsfuncties, waaronder ook
enzymwerking en hormonale functies. Ook de receptoren op de celmembranen bestaan uit
eiwitten, zodat ook de functies van hormonen en neurotransmitterstoffen kunnen worden
geblokkeerd als die receptoren vervormd raken. Dat kan leiden tot stoornissen en
chonische aandoeningen in het lichamelijk en geestelijk functioneren. Afwijkend geraakte
lichaamseigen aminozuren en eiwitten kunnen ook weer als antigeen gaan werken. In 80%
van de vaccins zit al jarenlang een aluminiumverbinding. De elektro-activiteit van kwik en
aluminium beïnvloeden ook de structuur van het water in het lichaamsvocht, waardoor de
communicatie in het lichaam benadeeld wordt. Daarnaast kunnen kwik en
aluminiumzouten leiden tot DNA-schade in de vorm van breuken in de chromosomen en
beschadiging van de chromatine waarin de chromosomen verpakt zitten. Kwik en

63
aluminium leiden tot verminderde stabiliteit van celmembranen en kunnen zelfs – in het
geval van een defect aan het ontgiftende cytochtoom P450 systeem – leiden tot perforatie
van de celmembranen. Dit wordt besproken in een apart hoofdstuk.
· Kwik en aluminium zijn neurotoxisch. Op twee indirecte manieren – via snelle verlaging
van de zinkspiegel en verstoring van de genexpressie – kan de werking van het
zenuwstelsel worden benadeeld, met gevolgen die variëren van stoornissen van het
limbisch systeem in de hersenen tot en met verlammingen.
· Formaldehyde: Voor het inactiveren van virussen en bacteriën voor vaccins wordt
formaldehyde gebruikt. Dit is een hormoonverstorende stof die tevens op verschillende
manieren – onder meer door het veroorzaken van metabole acidose - de kwaliteit van het
veldcontact nadelig beïnvloed. Derhalve kan formaldehyde leiden tot
ontwikkelingsstoornissen van het jonge kind, juist in een periode waarin het brein nog een
enorme intensieve ontwikkeling doormaakt. Bekende ontwikkelingsstoornissen die in de
eerste twee jaar na de geboorte nog kunnen ontstaan zijn: stoornissen in het autistische
spectrum, AAD/ADHD, schizofrenie, de borderline-stoornis en andere stoornissen en
mengvormen hiervan. Formaldehyde leidt ook tot denaturatie van eiwitten.
· Depleties van calcium, fosfor en vitamine D, door de als adjuvans aan de vaccins
toegevoegde aluminium hydroxide. En dat bij kinderen in de groei die juist vanwege hun
relatief snelle botgroei een extra behoefte hebben aan calcium, fosfor en vitamine D.
Omdat vitamine D van levensbelang is voor een goed functioneren van het
immuunsysteem en talrijke genfuncties, zal duidelijk zijn dat depletie door vaccinaties
werkt als het ‘paard achter de wagen’. Gebrek aan fosfor kan leiden tot een verminderde
kwalitet van de myelinelaag rond zenuwvezels (axonen), waardoor de prikkeloverdracht
tussen zenuwen en tussen zenuwen en spieren kan worden benadeeld.
· De aanwezigheid van micro- en submicro (nanodeeltjes) in de vaccins en adjuvantia.
Ik beschik inmiddels over 24 patentnummers van vaccins met daarin nanodeeltjes-emulsies.
Deze nanodeeltjes kunnen leiden tot celdood en aantasting van het DNA, waardoor onder
meer ook kanker wordt veroorzaakt. Het gaat daarbij om vaccins die wereldwijd worden
gebruikt voor bijvoorbeeld vacinaties tegen enkele HPV-virussen en griep. Vanaf 2002 zijn
deze met nano-emulsies geadjuvanteerde vaccins sterk in opmars en in combinatie met
aluminiumzouten en kwik worden vaccins hierdoor steeds gevaarkijker.
· De aanwezigheid van zogenaamde VLP’s, ofwel virus-like-particles. Inmiddels zijn er
op wereldschaal al enkele vaccins gebruikt met deze gentech partikeltjes, die ondermeer
kunnen leiden tot kanker. De beide HPV-vaccins, Gardasil en Cervarix zijn gemaakt op
basis van deze VLP’s, waarvan men nog lang de gevolgen niet helemaal kan overzien.
· Resten van kweekbodems voor de in vaccins gebruikte virussen. Bekend is kippeneiwit,
waarvoor individuen allergisch kunnen zijn. Maar nog veel gevaarlijker is bijvoorbeeld
het in Afrikaanse groene apen voorkomende SV40-virus, dat oncogeen is. De niercellen
van groene apen worden vaak gebruikt als kweekmedium. Dat zijn de zogenoemde ‘Vero
cells’. Cellijnen van deze Vero-cellen worden gebruikt voor kweekculuren van virussen,
die dan door deze cellen worden gedragen. Op 27 maart 1962 werd de eerste cellijn
geïsoleerd van epitheelcellen van de Afrikaanse groene ‘aap’ (Cercopithecus aethiops). De
Vero-cellijn is doorlopend en aneuploïde. Dat wil zeggen dat deze cellijn kan worden
voortgekweekt zonder dat hij verouderd. Aneuploïde wil zeggen dat deze cellen worden
gekarakteriseerd door het hebben van een abonormaal aantal chromosomen. Het hebben
van een abnormaal aantal chromosomen kan zo’n cel tot een kandercel maken. Een cellijn
die niet veroudert heeft telomeren die niet verouderen ofwel korter worden. Deze cellen
maken zelf telomerase aan dat ervoor zorgt dat de telomeren (uiteinden van de
chromosomen) op lengte worden gehouden. Dit mechanisme is een eigenschap van

64
kankercellen. testuitkomsten op Vero-cellen werden in de Scientific Discussion van een
(paarden)vaccin tegen het Westnijl-virus ‘bevredigend’ genoemd.
· Bestraling van serums en andere stoffen die gebruikt worden bij de kweek van virale
antigenen kan leiden tot vervorming van eiwitten in die serums. Hiervan kunnen de
resten aanwezig zijn in de vaccins. Het hiervoor genoemde (paarden)vaccin tegen het
Westnijl-virus bevat naast Vero-cellen ook diverse andere stoffen die worden gesteriliseerd
via bestraling. […] The foetal bovine serum is irradiated under 35kGy. Lactalbumine
hydrolysate, bovine serumalbumine and porcine trypsine are irradiated at dose of 2.5 to
4.0 Mrad […] Het in het lichaam gespoten krijgen van deze stoffen kan leiden tot ernstige
immuunresponsen.
· Bij een defect aan het cytochroom P450-enzymsysteem kan opstapeling van de
(neuro)toxische stoffen in vaccins optreden. Zie uitleg iets verderop.
· Defecten aan het HLA-DR systeem – dat een onmisbaar onderdeel is van het
immuunsysteem – kunnen ertoe leiden dat vaccinaties niet leiden tot immuniteit, maar dat
wel door het gebruik van hele vironen en bacteriën de ziekten ontstaan waartegen juist
wordt gevaccineerd. Meisjes met een defect aan HLA-DR 10, 11 en/of 15 zullen door
vaccineren met HPV-vaccins geen immuniteit verwerven tegen infecties met het Human
Papilloma Virus. Andere HLA-DR defecten kunnen ertoe leiden dat vaccinaties tegen
andere infectieziekten geen effect kunnen sorteren, maar daarentegen wel schade kunnen
aanrichten.

Hieronder volgt een persbericht van 22-3-2010 dat aantoont dat vaccins – ondanks
bezweringen dat ze volkomen veilig zijn – ook vreemde virussen kunnen bevatten”
[…] FDA Recommends Temporary Suspension of Rotavirus Vaccine
Rockville. MD – March 22, 2010 – The US Food and Drug Administration (FDA) is
recommending that healthcare practitioners temporarily suspend use of the rotavirus vaccine
(Rotarix) in the United States while the agency learns more about components of an
extraneous virus detected in the vaccine. There is ni evidence at this time that this finding
poses a safety risk.
The European Medicines Agency (EMEA) is also aware of this new information relating to
the unexpected presence of DNA of a non-disease causing viral strain in batches of the oral
vaccine. The Committee has requested the manufacturer, GlaxoSmithKLine, to provide
further information as a matter of urgency.
Using a novel technique, researchers have found DNA from porcine circovirus 1 (PCV1) in
the vaccine. PCV1 is not known to cause illness in humans or other animals. In addition,
Rotarix has been studied extensilvely, befor and after aproval, and found to have an excellent
safety record.
Follow-up tests by GlaxoSmithKline and FDA scientists confirmed the academic team’s
findings and confirmed that viral components have been present since the early stages of the
vaccine’s development, including during clinical studies […]

Natuurlijk zal men altijd direct roepen dat de vondst van een onregelmatigheid absoluut geen
kwaad kan. Dat is de regel, want het publiek moet vooral rustig blijven en eventuele
inmiddels opgetreden narigheid wordt toch altijd afgedaan als zijnde niet gerelateerd aan
vaccins en vaccinaties.
Het gaat dus niet alleen om kippeneiwit en SV40, maar waarschijnlijk om nog veel meer
virale verontreinigingen waarvan de burgers geen weet hebben en waarover ze ook niet altijd
openlijk worden geïnformeerd.
Ook worden er al geruime tijd cellen van verschillende insecten ingezet als vector voor via
gentechlogie ontwikkelde antigenen. Eentje daarvan is bijvoorbeeld de nachtvlinder

65
Trichoplusia ni, waarvan de cellen worden gebruikt als vector (drager) van de VLP’s (virus-
like-partikeltjes) die gebruikt worden in de vaccins tegen het papillomavirus (HPV) dat onder
meer wratten en baarmoederhalskanker kan veroorzaken. Welke gezondheidsgevaren de
cellen – en met name het DNA – van die Trichoplusia ni kan veroorzaken wordt in dit boek in
een apart hoofdstukje besproken.

Kwik, aluminium en formaldehyde zijn lipofiel en stapelen zich daarom in het lichaam op en
blijven dus in steeds grotere concentraties levenslang hun negatieve invloed op het
functioneren uitoefenen.
De kinderarts dr. Robert W. Sears maakt in zijn in 2008 uitgekomen boek – getiteld: Is
Aluminum the New Thimerosal?, waarin hij vermeldt dat aluminium zich opstapelt in de
hersenen en daar schade kan aanrichten - berekeningen van de hoeveelheid kwik en
aluminium die zich door de intersieve vaccinatieprogramma’s kan opbouwen in het lichaam
en vooral ook in de hersenen die voor het grootste gedeelte uit vetten bestaan.
Het is een zeer aanbevelenswaardig boek, ondanks dat de drie gevaarlijke – door mij in deze
studie besproken - aspecten van aluminium hydroxide nog niet aan bod komen. Zijn boek legt
daarvoor wel de basis door de evidenties dit het aandraagt voor de verontrustend grote
opstapeling van kwik en aluminium hydroxide in het lichaam door vaccinaties.
Het werk vandr. Sears wordt nog ondersteund door het onderzoek van dr. David Ayoub, die
de relatie tussen aluminium en autisme plus ADHD in kaart bracht (zie bijlage II).

Hoe al deze risicovariabelen op zichzelf en in combinatie met elkaar kunnen leiden tot allerlei
stoornissen vanaf de eerste vaccinatie(s), wordt hieronder besproken.
De recentelijk door mij ontdekte depleties van vitamine D, calcium en fosfor door
aluminiumhoudende vaccins en waar die toe kunnen leiden worden aan het eind van dit stuk
besproken.

Het verschil in individueel risico door de individuele cytochroom P450-functie


Gelukkig wordt niet ieder kind (in dezelfde mate) getroffen door vaccinatieschade. Maar aan
extra risicovariabelen voor deze schade wordt nooit aandacht besteed. Laat staan dat daar
vooraf onderzoek naar wordt gedaan.
Ieder mens is namelijk genetisch toegerust met een drievoudig verdedigingssysteem tegen
vergiftigingen van allerlei aard. Eén van die systemen is het Cytochroom P450-systeem dat
bestaat uit vele soorten enzymen die behoren tot tien verschillende cytochroomfamilies, die
worden gecodeerd door 35 verschillende genen. Dat systeem is niet alleen polymorf in die zin
dat ieder individu zijn eigen individuele kenmerken heeft, maar het is daarnaast ook nog
grotendeels etnisch bepaald. Het zal duidelijk zijn dat er nogal wat kan misgaan bij dat
systeem. De effecten van gendefecten kunnen gradueel zijn, maar ook volledig, zodat een hele
enzymfunctie uitvalt.
Zo komen bepaalde – erfelijk overgedragen - afwijkingen aan het cytochroom P450-systeem
(CYP) meer voor bij Aziaten en Spanjaarden en andere weer bij het Kaukasische (blanke) ras.
Bij zo’n defect aan CYP kunnen bepaalde toxische stoffen in geneesmiddelen – zoals ook
ingrediënten van vaccins, zoals bijvoorbeeld kwik, aluminiumzouten, formaldehyde en andere
stoffen – niet of niet in voldoende mate worden gemetaboliseerd (afgebroken) en
geëlimineerd. Hierdoor stapelen zich in het lichaam van een individu met een CYP-afwijking
meer gifstoffen op dan bij mensen zonder deze afwijking. Omdat al deze enzymfuncties onder
de noemer van CYP gerelateerd zijn, zal één volledig gendefect meestal gerelateerd zijn aan
zwakte van de overige CYP-genfuncties.
Het komt er dus op neer dat bepaalde percentages van de menselijke populatie in wisselende
mate last hebben van zo’n genetisch defect en daarom sneller last krijgen van vergistiging

66
door opstapeling van toxische stoffen. En dat is niet aan de buitenkant af te zien. En al
helemaal niet bij baby’s van acht weken en jonge meiden vanaf twaalf jaar.

En omdat de Rijksoverheid en het RIVM best wel weten dat het gros van de bevolking
onkundig is van dit ontgiftigingssysteem en de mogelijke afwijkingen daarin, zwijgen ze hier
angstvallig over en prikken volgens de richtlijn van het RVP ieder kind dezelfde doses
gifstoffen in. En de kinderen die dan te kampen krijgen met nare bijwerkingen hebben
gewoon ‘pech’ gehad. Want die ‘enkele gevallen’ horen er nu eenmaal volgens de wet van de
grote getallen gewoon bij. Die worden gewoon geofferd voor de gemakzucht, omdat men
geen zin heeft in een test op het functioneren van CYP, vooraf. Want, denkt het RIVM: ‘wat
niet weet, wat niet deert’. Gewoon blijven prikken en dus ‘Russische roulette’ spelen met
jonge levens.
En dat doet men heel bewust, want reeds in 1993 stond er een uitgebreid artikel over het Cyp-
systeem te lezen in het Nederlands Tijdschrift voor Klinische Chemie en in daaropvolgende
jaren (1997, 1999, 2000 en 2001) stonden er artikelen over cytochroom P450 in het
Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en het Pharmaceutisch Weekblad te lezen. In deze
artikelen ging men uitgebreid in op de problemen waartoe de verschillende expressies van
P450-genen in individuen kunnen leiden. De medische stand heeft dus al zeker vanaf 1993
geweten en daarna werd in ieder geval hun geheugen nog regelmatig opgefrist!
Waartoe het onvermogen om aluminium hydroxide in voldoende mate af te breken kan leiden,
wordt uitvoeriger uitgelegd in het hoofdstuk over de gaten in de celmembranen.

In het wetenschapsmagazine Natuur & Techniek van september 2001 staat een artikel onder
de kop: Voor elke patiënt de juiste pil, dat een andere vondst belicht. Het betreft hier niet een
‘pomp’ die de werkzaamheid van een medicijn zou verminderen, maar een ander onmisbaar
mechanisme, dat van de tijdige afbraak van medicinale en andere lichaamsvreemde stoffen
in de lever. Een hele batterij enzymen verricht namelijk in de lever de afbraak van
geneesmiddelen. Een combinatie van oxidoreductasen, hydrolasen en transferasen maakt in de
lever de medicijnmoleculen polair, waarna in een tweede fase op deze polaire tussenproducten
een organische zijgroep wordt geplaatst, waarna uitscheiding via urine of stoelgang volgt. In
de eerste fase spelen de enzymen van de cytochroom P450-oxygenase-familie een belangrijke
rol. Falen van de afbraak heeft toxcatieverschijnselen tot gevolg. Ik citeer delen uit het
genoemde artikel.

[...] Niet iedereen wordt beter van het geneesmiddel dat een arts voorschrijft. Soms gaat het
helemaalfout en blokkeren de nieren of slaat het hart op tilt. In de Verenigde Staten staan
ongewenste bijwerkingen van medicijnen op nummer vier in de lijst van doodsoorzaken. Om
hier iets aan te doen moeten we meer weten over hoe iemand reageert op een medicijn. Het
antwoord op deze vraag ligt verborgen in het erfelijk materiaal van ieder individu [...]

[...] Nu de sequentie van het menselijk genoom grotendeels bepaald is, richten onderzoekers
hun aandacht op de individuele variaties in het genoom. In de voorbije maanden werd een
gegevensbank opgericht met meer dan drie miljoen variaties van het menselijk genoom.
Grotendeels bestaan deze varianten uit een verschil in één enkele base, de zogenaamde
‘single nucleotide polymorphisms of afgekort SNP’s (spreek uit: snips) [...]

[...] Cytochroom P450 is de naam van een enzymfamilie die cruciaal is voor de afbraak van
medicijnen in ons lichaam. De enzymfamilie werd ontdekt in 1958, maar bleef gedurende
meer dan dertig jaar een beetje obscuur. Totdat in de jaren negentig enkele belangrijke

67
medicijnen van de markt moesten, vanwege ongewenste interacties met één van de enzymen
uit de P450-familie.
Elke mens heeft zowat vijftig verschillende P450-enzymen, elk aangegeven met een exotische
letterreeks achter de familienaam P450. Sommige P450’s spelen een rol in de complexe
synthese van hormonen als oestrogeen en testosteron, andere zorgen voor de verwijdering
van toxische stoffen uit het lichaam, waaronder geneesmiddelen
In 1992 kwam de Amerikaanse Food en Drugs Administration erachter dat de verwerking van
de stof terfenadine (o.a. in het genesmiddel Seldane voor de behandeling van allegie)
uitsluitend door het P450 3A4-enzym gebeurt. Dat enzym wordt echter geblokkeerd door een
hele reeks andere geneesmiddelen. Hierdoor kregen 83 Seldane-slikkers een te hoge
concentratie van het medicijn in hun bloed waardoor ze ernstige hartritmestoornissen
ontwikkelden. Vijftien van hen overleden. De terfenadine-slachtoffers staan echter niet alleen.
Recent werden enkele andere medicijnen van de markt gehaald waarin vergelijkbare
problemen zich voordeden. Wetenschappers weten nu dat er zich vier problemen kunnen
voordoen met medicijnen en de P450-familie:
· Sommige geneesmiddelen worden slechts door één enkel P450-enzym verwerkt. Als dit ene
enzym geblokkeerd raakt, kan de concentratie van het medicijn in het lichaam tot toxische
niveaus oplopen.
· Sommige medicijnen en voedingsstoffen blokkeren bepaalde P450-enzymen. Als ze in
combinatie genomen worden met medicijnen die door dit enzym verwerkt worden, kunnen
bijwerkingen ontstaan.
· De meeste P450-genen vertonen variaties. Er zijn mensen die door hun genetische
constitutie een lagere of hogere P450-enzymactiviteit hebben dan gemiddeld. In de eerste
groep kan dit leiden tot toxiciteit van het medicijn, in de tweede groep tot snellere
verwerking en dus een lagere doelmatigheid van het medicijn.
· Etnisch verschillende groepen dragen andere P450-varianten. Dit kan leiden tot
bijwerkingen in één bevolkingsgroep die helemaal niet optreden in andere groepen. Twee
jaar geleden ontdkte het bedrijf Merck Research Laboratories dat één van haar cox-2-
inhibitoren (zogenaamde '‘uper-aspirines'’ voornamelijk werd afgebroken door het P450
2C19-enzym. In meer dan twintig procent van de Aziaten werkt dit enzym niet omdat ze een
mutatie dragen in het gen. Merck besloot om de ontwikkeling onmiddellijk stop te zetten.
(De meeste Japanners dragen ook mutaties in een van de twee - of zelfs beide -
alcoholverwerkende enzymen, zodat ze door een opstapeling van aldehyde, al na minieme
hoeveelheden alcohol dronkemanssymptomen beginnen te vertonen.)

Verschillende ontgiftingssystemen en een predispositie voor vacinatieschade


Eigenlijk zijn er vier lichaamseigen ontgiftingssystemen die genetisch worden aangestuurd.
Een defect aan één of meer van deze natuurlijke ontgiftingssystemen leidt dan tot een meer of
minder haperend ontgiftingssysteem. En dat leidt dan weer tot en grotere opstapeling van
(neuro)toxische stoffen in vaccins, waardoor het risico op vaak onomkeerbare (ontwikkelings-
en neurodegeneratieve) schade groter wordt.
Deze vier ontgiftingssystemen – die in deze studie nog nader worden besproken – zijn: (1) de
glycoproteïnen, (2) de metallothioninen, (3) glutathion en (4) het Cytochroom P450-systeem.

Kinderen en volwassenen met gendefecten voor één of meer van deze vier functies hebben
dus een predispositie voor het ontwikkelen van vaccinatieschade. En dat is aan de buitenkant
van deze kinderen en volwassenen niet af te zien. Prikken zonder vooraf te screenen op de
aanwezigheid van gendefecten voor deze ontgiftingsfuncties is dus ronduit misdadig.

68
De inhoud van deze studie wil niet alleen vertellen langs welke mechanismen en langs welke
weg de schadelijke invloed van vaccins verloopt, maar dit boek bevat ook vele van de brieven
die ik schreef naar allerlei gezondheidsautoriteiten, ministers, artsen en neurologen en is
daarom ook een aanklacht tegen de gevestigde medische orde die ondanks deze niet te
negeren hoeveelheid wetenschappelijke bevindingen die de schadelijkheid van vaccins
aantonen gewoon hardnekkig blijft doorgaan met het beschadigen van de gezondheid van
iedereen en kinderen in het bijzonder.

69
Wat is de boosdoener: het vaccin of de combinatie van het vaccin met kwik
en/of aluminium?

Op 27-9-2007 publiceerde de New England Journal of Medicine het artikel: Cases in Vaccine
Court – Legal Battles over Vaccines and autism, door Stephen D. Sugarman, J.D. Ik citeer
het begin van het artikel:
[…] Do childhood vaccines cause autism? This scientific question has now become a legal
one – perhaps inevitable in our society. Some families with autistic children are persuing
legal channels in an effort to prove that vaccines are responsible for their children’s
condition.
Most of them allege that the cause is the mercury-containing preservative thimerosal, which
was formerly used in many vaccines in the United State and elsewhere. Others argue that the
culprit is the measles, mumps, and rubella (MMR) vaccine itself or perhaps the vaccine in
combination with thimerosal [...]

Zoals aan het eind van dit stuk zal blijken, bestaat er ook een link tussen de door aluminium
hydroxide veroorzaakte depletie van vitamine D en het ontstaan van ontwikkelingsstoornissen
die vallen onder de ‘paraplu’ van autisme.

Om licht te brengen in deze discussie, zal ik eerst beginnen met een bespreking van de manier
waarop de besmetting met SIV/HIV verloopt en de mislukkende pogingen tot het vinden van
een effectieve vaccinatie tegen dit op zich ongevaarlijke lenti-virus.

Aids, een uniek ongeluk


Onder deze titel stond er op zaterdag 1-12-2007 en artikel in het Algemeen Dagblad, van de
hand van Melchior Meijer. Hierin stonden enkele fragmenten die een aanvulling leveren op
mijn eigen werk en mijn idee ook deels kunnen onderbouwen. Ik citeer iets uit het artikel.
[…] Tot wel 80 procent van de apen is besmet met een SIV-variant, maar geen enkele SIV-
positieve aap krijgt aids, of zelfs maar een verkoudheid. Mensen worden echter binnen tien
jaar na een besmetting met hiv-1 doodziek. Hoe dat komt? En waarom nu? Door een
evolutionair ongeluk, ontdekten wetenschappers uit het Duitse Ulm vorig jaar. “SIV is voor
zijn reproductie afhankelijk van apen-T-cellen, hiv van menselijke mensen-T-cellen,”legt
celbioloog Dr Frank Kirchhoff van de Universiteit van Ulm uit. “SIV heeft aan zijn jasje een
eiwit hangen dat er voor zorgt dat de T-cellen van het apenimmuunsysteem slechts heel zwak
op het virus reageren. Dat eiwit, Nef geheten, reguleert de functie van de T-cellen zo, dat ze
actief genoeg worden om het virus te kopiëren, maar niet zo actief dat ze zichzelf ten gronde
richten.”
Die regelfunctie is evolutionair logisch. Wat heeft een relatief moeilijk overdraagbaar virus
aan een gastheer die razendsnel het loodje legt? Dan is het einde virus. Het gedijt het beste
als het zonder schade aan te richten parasiteert en zo af en toe eens wordt doorgegeven aan
een nieuwe gastheer.
“Met de SIV-variant die uiteindelijk ‘oversprong’ op de mens gebeurde een uniek
ongeluk,”zegt Kirchhoff. “Vlak voor de transformatie ging er iets mis met dat Nef, waardoor
het virus niet meer in staat was het immuunsysteem van zijn gastheer in toom te houden. De
gevaarlijke SIV-variant verdween vrijwel, maar hiv heeft dat defecte Nef-eiwit geërfd. Hiv
mist de rem die verwante retrovirussen ongevaarlijk maakt. Daarom is het zo virulent.” […]

Hoewel deze verklaring zeer interessant klinkt, zijn er toch een eerdere bevindingen die
hiermee lijnrecht in tegenspraak zijn.

70
· Als men namelijk gezonde apen infecteert met HIV, dan worden ze absoluut niet ziek.
· In de jaren zeventig van de vorige eeuw werden homoseksuele mannen in de Verenigde
Staten als gevolg van onbevoegd gebruik van een poliovaccin (dat zowel SIV als SV40
bevatte) wel ziek.
Mensen werden wel ziek van SIV, terwijl apen niet ziek werden van HIV (dat de virulent
makende mutatie zou bevatten). En daarom geloof ik niet in het verhaal van Kirchhoff, dat
volgens mij verzonnen lijkt om de aandacht af te leiden van een ander mechanisme.
Volgens mij moet er nog een andere oorzaak zijn voor de virulentie van SIV en HIV bij
mensen en met HIV gevaccineerde apen, terwijl deze beide varianten van hetzelfde lenti-virus
bij gezonde apen normaliter – bij natuurlijke besmettingen - geen onheil aanrichten.
Ik citeer eerst nog enkele fragmenten uit het genoemde artikel:

[…] Een kleine groep wetenschappers gelooft nog altijd niet dat hiv de oorzaak van aids is.
Viroloog Peter Duesberg, de man die het genoom van retrovirussen in kaart bracht, stelt dat
retrovirussen per definitie ongevaarlijk zijn. De ziekten die in combinatie aids vormen, stelt
hij, worden veroorzaakt door druggebruik, armoede, ondervoeding en andere
omstandigheden die het immuunsysteem voor het blok zetten.
Dr Kary Mullis, de biochemicus die een Nobelprijs kreeg voor de revolutionaire PCR-
methode waarmee dna kan worden gekopieerd – en waarmee ironisch genoeg de hoeveelheid
hiv wordt bepaald – spreekt van ‘aids by prescription’, ofwel aids op doktersrecept. AZT en
andere virusremmers zijn volgens hem erger dan de kwaal, omdat ze voor het leven cruciale
processen blokkeren.
Professor Luc Montagnier tenslotte, zei in 1990 dat het virus dat hij in 1983 zelf ontdekte
onmogelijk in zijn eentje de CD4-cellen kan binnendringen. ”Er móeten co-factoren zijn.” […]

Het lijkt er sterk op dat zo’n co-factor dan uitsluitend beperkt is tot de mens en niet tot vrij in
de natuur levende apen of proefdieren die in een uitstekende conditie verkeren.
Begin december 2007 werden een paar onderzoeksbevindingen gepubliceerd die een venster
openen op die onbekende door Montagnier gepostuleerde co-factor, die ook te relateren is aan
de door Duesberg en Mullis aangedragen variabelen die de conditie van de hiv-geïnfecteerden
zeer nadelig beïnvloeden.
Op 1-12-2007 trof ik in de Volkskrant een artikel aan onder de titel: Houdgreep laat eiwit
bewegen. Ik citeer enkele delen uit dit artikel over het onderzoek door Groningse fysici en
biologen die ontdekten hoe een als een origamifiguurtje opgevouwen eiwit toch als een slang
door een celmembraan kan glijden

[…] Nu was al enige tijde de vraag hoe dergelijke origamifuguurtjes flexibel genoeg kunnen
zijn om de tocht door de nauwe kanalen van celmembranen te volbrengen. Deze week geeft
een team van Nederlandse onderzoekers in Science het antwoord: daar hebben ze tamelijk
hardhandige lijfwachten voor.
De onderzoekers hebben gezien hoe begeleidende moleculen, zogeheten chaperonnes, een
eiwit zodanig in de houdgreep nemen dat dat zich niet kan vouwen tot zijn natuurlijke, rigide
vorm. Pas als het eiwit op deze manier min of meer undercover zijn tocht door het
celmembraan heeft voltooid neemt het zijn ‘vouw’ aan en wordt het functioneel.
Dat vouwmechanisme staat nogal in de aandacht omdat verkeerd gevouwen eiwitten ernstige
consequenties kunnen hebben. Ze kunnen gaan samenklonteren en zo ziektes als Alzheimer
veroorzaken, is het idee. Vandaar ook de interesse in de rol van de chaperonnes, die het
klonteren kunnen voorkomen […]

71
[…] Tans en zijn collega’s haalden een suikerbindend eiwit uit de darmbacterie E. coli en
hingen dat tussen de piepschuimbolletjes, die ze vasthielden met een pipet en een ‘optische
pincet’, een sterke laserbundel. Ze rekten het eiwit helemaal uit, en keken hoe het eerst
langzaam in zichzelf terugveerde tot een kluwen, om zich vervolgens in de juiste vorm te
vouwen (een gebeurtenis op zich, waarbij de eiwitkluwen allerlei vormen uitprobeert tot hij
een stabiele gedaante gevonden heeft).Daarna deden ze de proef nog een keer, maar dan na
toevoeging van een chaperonne. Die bleek zich veel meer met het eiwit te bemoeien dan
gedacht. De eiwitsliert veerde wel terug tot een kluwen, maar wist zich door toedoen van de
chaperonne niet meer op te vouwen.
De onderzoekers ‘voelden’ aan de pincet ook dat het veel gemakkelijker is om een
eiwitkluwen uit te rekken (wat in de cel noodzakelijk is om het molecuul door een kanaaltje te
persen) dan de starre, opgevouwen versie van het eiwit. Daarmee bevestigt het experiment dat
chaperonnes, door eiwitten in hun wolbolletjesgedaante te houden, het transport ervan door
membranen vergemakkelijken […]

[…] Een andere Groningse groep, met onder anderen dr. Liesbeth Veenhoff, publiceert net
deze week in Nature twee artikelen waarin de poriën van een dergelijk membraan met behulp
van krachtige computerberekeningen in kaart worden gebracht. De onderzoekers zagen dat
het omhulsel van een celkern bestaat uit 456 eiwitten, met kanaaltjes daartussen. Ze ontdekten
dat er langdradige tentakels op de binnenwand van de poriën zitten. Die reguleren het
transport van eiwitten door het membraan in samenwerking met chaperonnes. Ook uit dit
onderzoek blijkt dus weer de actieve rol van de eiwitbegeleiders […]

De Van der Waalskracht zorgt voor de juiste opvouwing van eiwitmoleculen omdat bepaalde
atomen in die moleculen elkaar aantrekken door hun respectievelijke elektropositiviteit en
elektronegativiteit.
Als die structuurgevende Van der Waalskracht wordt verstoord door blootstelling aan een
relatief grote positieve of negatieve lading, wordt het bindende proces verstoord omdat dan
alle ladingen tenderen naar positief of negatief en gelijkgerichte ladingen elkaar niet meer
aantrekken. De elektropositiviteit van bijvoorbeeld zink laat dan alle ladingen verschuiven
richting positief. Bij een sterke ladingsverschuiving die zodanig is dat alle ladingen van de
samenstellende atomen van een molecuul positief of negatief worden – of er althans geen
verschillende polariteiten meer aanwezig zijn - verliest het molecuul zijn vouwing en kan het
worden gestrekt. Bij een minder sterke ladingsverschuiving - waar slechts een tendens is naar
één van beide polariteiten en er (naast neutrale) nog steeds positieve en negatieve ladingen
aanwezig zijn – kan het gebeuren dat een molecuul een geheel andere vorm aanneemt dan zijn
natuurlijke structuur. Dan ontstaat een zogenaamd stereo-isomeer eiwit dat nog wel uit
dezelfde atomen is samengesteld, maar dat vanwege zijn veranderde ruimtelijke vorm niet
meer als zodanig wordt herkend. Een stereo-isomeer eiwit past niet meer op de voor hem
bedoelde receptoren en kan in exceptionele gevallen zelfs gaan passen op receptoren die niet
voor hem bedoeld zijn. Dit kan leiden tot disfunctioneren op allerlei gebied. Daarnaast kunnen
stereo-isomere eiwitten door het immuunsysteem worden aangezien voor lichaamsvreemde
allergenen, hetgeen kan leiden tot auto-immuunziekten.
Ik veronderstel nu dat die gevonden chaperonnes – die kans zien om de rigide vouwing van
een eiwitmolecuul helemaal op te heffen – altijd een relatief sterke elektronegatieve of
elektropositieve lading hebben. Kwik is zo’n elektro-positief element.

Ik denk dat normaliter een gezond organisme zodanig functioneert dat er niet – of nagenoeg
niet - voldoende chaperonne-werking is om het ongewenste lenti-virus te laten doordringen in

72
de CD4-cellen. Pas als er iets schort aan de hoeveelheid en verhouding van elektro-actieve
ladingen in het lichaam gaat er iets mis en kan in de betreffende receptoren van de CD4-cellen
de ruimtelijke structuur van het uit eiwitten samengestelde virus worden opgeheven, waardoor
het model van lenti-virus gestrekt kan worden en – smaller dan zijn oorspronkelijke
‘pukkelige bolvorm’ - via het membraan de cel binnengaan.
Om het HIV-virus zo ‘slank’ te maken dat het de CD4-receptoren in het celmembraan kan
passeren, is het nodig dat er een zodanige ladingverschuiving wordt gegenereerd dat de
samenstellende eiwitten hun ruimtelijke structuur loslaten. Daarvoor zijn twee mogelijkheden:
· een verschuiving naar een positieve lading, of
· een verschuiving naar een negatieve lading.

De eerste mogelijkheid kan worden gerealiseerd door het in een overdosis aanwezig zijn van
een positieve lading - zoals bijvoorbeeld van mangaan. De tweede mogelijkheid kan worden
gerealiseerd door het wegvallen van positieve ladingen die normaliter wel aanwezig zijn –
zoals de positieve lading van zink - of het in een overdosis aanwezig zijn van het sterk
elektronegatieve fluor.
En zijn er nog meer stoffen aan te wijzen die door hun sterke negatieve of positieve polariteit
de ruimtelijke structuur van HIV-moleculen kunnen opheffen teneinde ze doorgang door het
CD4-celmembraan te verschaffen.

Aids grijpt om zich heen in zowel de derde wereld als het rijke Westen. En dat laat zich op de
volgende manier verklaren :

· In de derde wereld zien we armoede, malnutritie, stress (vanwege onveiligheid, oorlog,


zorgen plus malnutritie, ziekten enz.) en allerlei (koortsende) ziekten vanwege de slechte
medische voorzieningen. Hierdoor is de conditie van het lichaam verzwakt en zien we vaak
zinkgebrek en allerlei andere tekorten aan essentiële spoorelementen die door hun
(verschillende) elektrische ladingen moeten zorgen voor de juiste moleculaire structuur van
eiwitten (net zoals niet-eiwit-co-factoren dat doen bij enzymen). Hierdoor verliezen
eiwitten makkelijker hun ruimtelijke structuur, wat kan leiden tot allerlei disfuncties. Maar
daarnaast maken die verstoringen in de spoorelementen het ook voor lentivirussen (en
andere virussen) makkelijker om door het celmembraan te dringen. Een lage zinkspiegel
leidt daarbij ook nog eens tot een verhoogde koperspiegel (mits de koperopname niet
gestoord is). En koper is weer elektronegatief. Daarbij komt ook nog eens dat in de derde
wereld allerlei bestrijdingsmiddelen worden gedumpt die vanwege hun concentraties
metalen in de westerse wereld worden verboden.
· In de westerse wereld zien we eveneens het optreden van stress, waardoor verlaagde
zinkspiegels en daardoor verhoogde koperspiegels. Daarnaast worden er allerlei koper- en
mangaanhoudende stoffen gebruikt als bestrijdingsmiddel en kunstmest en is het milieu
vervuild met zware metalen. Verder vindt men het kennelijk nodig om hele generaties
bloot te stellen aan een ‘adequate preventieve fluorbehandeling’ met het sterk
elektronegatieve fluor dat door zijn elektronenaanzuigende werking atomaire ladingen laat
tenderen naar negatief, zodat het verschil tussen positief en negatief in sommige
eiwitmoleculen wegvalt, waardoor de ruimtelijke structuur verandert of helemaal verdwijnt.
Amalgaam wordt volop gebruikt in gebitsvullingen. Ook de straling die door moderne
uitvindingen zoals UMTS en Dect wordt veroorzaakt draagt bij aan beïnvloeding van
atomaire ladingen in moleculen. Hoewel in het westen geen hongersnood heerst, eten velen
niet evenwichtig in die zin dat er vaak een disbalans ontstaat in de essentiële
spoorelementen. En dat heeft volgens het mechanisme van de Van der Waalskracht meteen
weer invloed op de kwaliteit van de ruimtelijke structuren van eiwitten. Versterkt verlies

73
van zink wordt ook veroorzaakt door o.a. het gebruik van bepaalde medicijnen, zoals orale
anticonceptiva, diuretica, corticosteroïden, anti-eleptica, anti-rematica en chlorothiaziden.
Ouderen gebruiken vaak middelen tegen hypertensie, waardoor hun zinkspiegel zich tot
beneden een bepaald niveau zou kunnen verlagen.

Bij beide groepen zien we dus - vanuit verschillende oorzaken – een verstoring van de balans
van spoorelementen.

De in de ongerepte vrije natuur levende gezonde apen, die zichzelf voorzien van een
uitgebalanceerd dieet en geen last hebben van extreme stress en straling hebben normaliter
geen last van verstoring van de balans van spoorelementen en daarom zullen hun eiwitten een
normale ruimtelijke structuur te zien geven, terwijl er bovendien geen ongezonde neiging
bestaat tot ladingverschuiving. Dus ook niet van ladingverschuiving in de ruimtelijke
structuur van lentivirussen waardoor ze via de receptoren de CD4-cellen kunnen
binnenslippen.
Ook proefdieren – die opzettelijk met HIV werden geïnfecteerd - worden optimaal verzorgd
en van een adequaat dieet voorzien, terwijl het stressniveau niet extreem hoog hoeft te zijn.

De ‘co-factor’ waarover Montagnier sprak bestaat volgens mij uit het door lichamelijke
conditie en milieuomstandigheden veroorzaakte grotere risico op het opheffen van de
ruimtelijke structuur van het HIV-virusmolecuul, waardoor een groter risico ontstaat op het
daadwerkelijk tot stand komen van een HIV-infectie in CD4-cellen. Virusremmers doen
afbreuk aan de lichamelijke conditie en veroorzaken zo ook nog extra lichamelijke stress, die
weer uitmondt in een verlies aan zink en verhoging van de koperspiegel.

Het extra risico op besmetting vanwege de combinatie met vaccinatie


In Belgisch Congo in Afrika, vonden in de jaren 1957/1958 vaccinaties plaats met een
poliovaccin dat per ongeluk was besmet geraakt met het relatief onschuldige SIV-virus dat
veel onder apen voorkomt. Voor de productie van het betreffende poliovaccin werd gebruik
gemaakt van de nieren van apen en helaas zat daar minstens één met SIV besmette aap tussen.
De kinderen in Belgisch Congo die werden ingeënt met het poliovaccin dat was besmet met
SIV verkeerden in een niet optimale conditie voor wat betreft hun immuunsysteem en hun
spiegels en balans van spoorelementen. Zij voldeden aan de risicovariabelen die werden
genoemd door de viroloog Peter Duesberg. Hierdoor zagen de SIV-virusmoleculen wel kans
om in hun CD4-cellen binnen te dringen en gebeurde dat niet bij de CD4-cellen van de apen.
Deze kinderen werden besmet via een vaccin dat SIV-virusdeeltjes bevatte. Hetzelfde
gebeurde met een groep homoseksuelen die – zelfs herhaaldelijk, met tussenpozen van een
week - met een poliovaccin werden behandeld teneinde hun herpes genitalis-infectie te
behandelen.
En hier komt dan het door dr. Hans Selye in kaart gebrachte ‘aspecifieke stress-syndroom’ om
de hoek kijken.

Dr. Hans Selye wijdde zijn hele leven aan het onderzoeken en definiëren van het aspecifieke
stresssyndroom, dat ook bekend staat als ‘Gegeneraliseerd Adaptie Syndroom (GAS).
Selye (1937) onderscheidde drie stadia in het aspecifieke stresssyndroom:
1. Alarmfase. In dit stadium is het lichaam acuut aangedaan en mobiliseert het al zijn
verdedigingsmiddelen, waarbij de afscheiding van corticoïden sterk wordt opgevoerd.
2. Weerstandsfase. Het lichaam heeft nu een maximum vermogen om weerstand te
bieden aan een infectie, gif of letsel.

74
3. Uitputtingsfase. In dit stadium zijn alle verdedigingsmiddelen uitgeput en kan het
organisme bezwijken. We kunnen de uitputtingsfase ook zien als een crisisfase, die
meestal gevolgd wordt door herstel.

Ad.1. Door de lage melatoninespiegel is het weerstandsvermogen ook geringer (T-


helpercellen bevatten melatoninereceptoren en daarom activeert melatonine het
immuunsysteem) en door de hogere corticoïden-spiegel daalt tevens de zinkspiegel nog verder
(zie MTN-dynamiek), waardoor nog minder zinkafhankelijk melatonine beschikbaar is.

Ad.2 Het lichaam van het zink- en melatoninedeficiënte individu heeft géén optimaal
vermogen ontwikkeld om weerstand te bieden aan infectie, gif, letsel of vaccinatie.

Ad.3. Door de toegenomen lichamelijke stress – en daardoor stijgende corticosteroïdenspiegel


- daalt de zinkspiegel tot een nog lager niveau, waardoor het noodzakelijke veldcontact nog
zwakker wordt - en de productie van melatonine (nog verder) afneemt.

Stresshormonen - zoals cortisol - doen op twee manieren afbreuk aan de kwaliteit van het
immuunsysteem:
· Een overvloed aan cortisol leidt via het neutraliserende MTN-mechanisme
(metallothioninen) tot een snelle en sterke daling van de zinkspiegel. Het MTN-
mechanisme neutraliseert via zink niet alleen cortisol, maar ook zware metalen zoals
kwik en aluminium van de vaccins. En de ontwikkeling van T-cellen via de thymus
staat of valt met het beschikbaar zijn van voldoende zink, dat nodig is voor de
vorming van melatonine.
· Immuuncellen hebben receptoren voor cortisol en wanneer cortisol zich aan die cellen
hecht, vertraagt het tempo waarin ze zich delen en wordt de werking van het
immuunsysteem aangetast.

Metallothioninen (MTN)
MTN is een zwavelhoudend eiwit met een grote affiniteit voor koper, zink, lood, cadmium,
kwik en andere zware metalen. MTN speelt een rol bij :
· detoxificatie van toxische zware metalen.
· Intracellulair beschikbaar stelen van koper en zink voor inbouw van deze metalen in
metallo-enzymen.
· Handhaven van de zinkhomeostase in het lichaam.

Zware metalen en corticosteroïden kunnen de vorming van MTN induceren, waardoor een
onmiddellijke verlaging van het extracellulaire zinkgehalte optreedt, die vanuit leverreserve
wordt aangevuld. Is er geen reserve, dan wordt zink uit de membranen gehaald, waardoor een
verminderde membraanstabiliteit optreedt en verminderde protektie tegen lipidperoxydatie.
Doordat er elektro-actief zink uit de membranen wordt gehaald, kunnen er tengevolge van
ladingsverschuivingen in de membranen veranderingen optreden in de bipolariteit van de
dubbele laag fosfolipiden waaruit deze celmembranen zijn samengesteld. Normaliter worden
deze fosfolipiden bij elkaar gehouden door de bipolariteit die het gevolg is van de hydrofobe
en hydrofiele uiteinden van deze fosfolipiden. Als er dan ineens een ladingsverschuiving
optreedt, dan kan die samenbindende kracht verzwakken of in ernstige gevallen zelfs
wegvallen, waardoor gaten kunnen ontstaan in de celmembranen. In een nog volgend
hoofdstukje over de invloed van elektro-actieve invloeden op celmembranen ga ik op dit
mechanisme nog dieper in.

75
Vaccinatie leidt dus op verschillende manieren – door GAS en MTN-mechanisme - tot een
verlaging van de zinkspiegel, waardoor de koperspiegel tegelijkertijd ook stijgt (mits de
koperabsorptie in orde is). Daardoor is er om twee redenen een verschuiving te zien van een
positieve invloed (zink) naar een negatieve invloed (koper). Als de vaccins ook nog het
elektronegatieve aluminium (hydroxide) bevatten, dan is er een nog sterkere tendens richting
negatief. Wat weer leidt tot de vorming van stereo-isomere aminozuren en eiwitten.
Dit effect van een vaccinatie ijlt enkele weken na. Vanwege deze ‘knock-down’ van het
immuunsysteem na een vaccinatie is een gevaccineerd individu gedurende enkele weken na
een vaccinatie extra gevoelig voor het oplopen van allerlei infecties. Na ongeveer een maand
hoort het immuunsysteem zich weer hersteld te hebben.

Gevolgen van door aluminium- en kwikhoudende vaccins veroorzaakte zinkdeficiëntie


De vaccins worden gespoten in het onderhuids spierweefsel en worden van daaruit langzaam
vrijgegeven aan de bloedbaan, waarbij ze niet alleen worden afgevoerd door MTN, maar voor
een groot gedeelte ook worden opgeslagen in vetweefsel. Zolang als er zich echter kwik en
aluminium in de bloedbaan bevindt, blijft het MTN-mechanisme zijn werk doen en dus ook
voortdurend de zinkspiegel verlagen, zodat er na iedere vaccinatie met kwik en/of
aluminiumverbindingen gedurend enige tijd een meer of minder ernstige zinkdeficiëntie
ontstaat. Hoe vaker vaccinaties achter elkaar plaatsvinden, hoe langer en ernstiger ook de
perioden van verlaging van de zinkspiegel.
Een zinkdeficiëntie wordt gekenmerkt door een groot aantal symptomen, waaronder:
· Immuundeficiënties, zoals gevoeligheid voor infecties en verhoogde incidentie van kanker.
· Maag-darmklachten, met name diarree.
· Stoornissen met betrekking tot het centrale zenuwstelsel, zoals depressies, geïrriteerdheid,
apathie, vergeetachtigheid, dementie, snelle stemmingsveranderingen, slaapmoeilijkheden,
gedragsmoeilijkheden, hyperaktiviteit en psychiatrische problemen zoals schizofrenie.
· Gestoorde glucosetolerantie, afnemende insulineaktiviteit, diabetes mellitus, hypoglycemie,
vetzucht en eetstoornissen.

Aluminium hydroxide in vaccins leidt bewezen tot verminderde membraanstabiliteit


Omdat het metaal aluminium niet huishoort in het lichaam probeert het lichaam via het MTN-
mechanisme dit aluminium weg te werken. Hierdoor wordt de zinkspiegel verlaagt, hetgeen
resulteert in de bovenbeschreven verminderde membraanstabiliteit.
Evidentie voor het bestaan van dit mechanisme vinden we in het volgende artikel: Potential
pathogenic role of beta-amyloid(1-42)-aluminium complex in Alzheimer’s disease, door
Drago D, Bettella M, Bolognin S, Cendron L, Scancar J, Milacic R, Ricchelli F, Casini A,
Messori L, Tognon G, Zatta P. Department of Biology, University of Padova, Viale G.
Colombo, 3-35121 Padova, Italy. Int J Biochem Cell Biol. 2008;40(4):731-46. Epub 2007 Oct
22. Ik citeer de samenvatting:
[…] The etiopathogenesis of Alzheimer’s disease is far from being clearly understood.
However, the involvement of metal ions as a potential key factor towards conformational
modifications and aggregation of amyloid is widely recognized. The alm of the present study
is to shed some light on the relationship between metal ions, amyloid
conformation/aggregation, and their potential relationship with the conformational aspects of
AD. We compare the effects of beta-amyloid(1-42) and its various metal complexes (beta-
amyloid-Al, beta-amyloid-Zn, beta-amyloid-Cu, beta-amyloid-Fe) in human neuroblastoma
cells in terms of cell viability, membrane structure properties , and cell morphology. No
significant toxic effects were observed in neuroblastoma cells after 24h treatment both with

76
beta-amyloid and beta-amyloid-metals (beta-amyloid-Zn, beta-amyloid-Cu, beta-amyloid-Fe);
on the other hand, there was a marked reduction of cellular viability after treatment with
beta-amyloid-Al complex. In addition, treatment with beta-amyloid-Al increased membrane
fluidity much more than other beta-amyloid-metal complexes, whose contribution was
negligible. Furthermore, the cellular morphology, as observed by electron microscopy , was
deeply altered by beta-amyloid-Al. Importantly, beta-amyloid-Al toxicity is closely and
significantly associated with a great difference in the structure/aggregation of this complex
with respect to that of beta-amyloid alone and other beta-amyloid-metal complexes. In
addition, beta-amyloid, as a consequence of Al binding, becomes strongly hydrofobic in
character. These findings show a significant involvement of Al, compared to the other metal
ions used in our experiments, in promoting a specific amyloid(1-42) aggregation, which is
able to produce marked toxic effects on neuroblastoma cells, as clearly demonstrated for the
first time in this study […]
Uit deze onderzoeksbevindingen blijkt dus dat aluminium leidt tot verweking - en dus
vermindering van de stabiliteit - van celmembranen.

Verminderde membraanstabiliteit en oedeem


Verminderde stabiliteit van de celmembranen leidt tot een grotere doorlaatbaarheid van de
celmembranen. Hierdoor is het mogelijk dat er – mede door de osmotische werking - meer
extracellulair vocht binnendringt in de cellen, waardoor er een soort van oedeem kan optreden.
Dit effect kan gering zijn, maar ook is het mogelijk dat er ernstige zwellingen ontstaan, zoals
ik zag op foto’s van een baby die na vaccinatie overleed, na tevoren tot een grotesk monster te
zijn opgezwollen.

Nog meer gevolgen van een verminderde membraanstabiliteit


Door een verminderde membraanstabiliteit kunnen ook de cellen van de bloedvatwanden
instabiel worden. En dat kan leiden tot problemen met de (micro-capilaire) bloedvaten in de
hersenen en het hele lichaam. Dat kan grofweg op twee manieren: door het scheuren van een
bloedvat, waardoor en bloeding optreedt en het verstopt raken van een bloedvat door een
vaste prop of een zwervend propje dat ergens vastloopt. Ik alle gevallen wordt achterliggend
weefsel niet voldoende doorbloedt en sterft af.
· In het eerste geval spreekt men van een aneurysma. Hierbij raakt door onvoldoende
membraanstabiliteit de vaatwand zodanig opgerekt dat deze tenslotte scheurt en een
bloeding ontstaat.
· In het tweede geval gaan er cellen kapot door onvoldoende membraanstabiliteit. Deze
kapotte cellen vormen een ‘prutje’ dat als een propje aan het zwerven slaat totdat het
ergens in een zeer nauw vaatje vastloopt. Of er ontstaat een zodanige hoeveelheid ‘prut’
dat het bloedvat meteen ter plekke ‘dichtslaat’.

Overal in het lichaam en de hersenen kan verminderde bloedtoevoer leiden tot afsterven van
weefsel. Als dit in de hersenen gebeurt, dan kan dat leiden tot:
· Bewusteloosheid (flauwvallen of coma).
· Allerlei soorten verlamming (van lichaamsdelen en/of van aangezichts- en oogspieren).
· Ademhalingsstoornissen en –verlamming (SIDS = wiegendood, ook bij oudere kinderen).
· Gestoorde cognitieve (bv. leer- en gedragsproblemen), emotionele (bv. stoornissen in het
autistisch spectrum, ontremming) en sensorische functies (doofheid, blindheid, verlies van
smaak en reuk).
· Gestoorde motorische functies.
· Verlies van expressieve spraak, dyslexi en dyscalculi enz.

77
In principe kunnen alle mogelijke vormen van functieverlies optreden en in een meer of
minder ernstige mate. Veel kinderen leiden aan een zogenaamde ‘minimal brain dysfunction’
(MBD). Het Woordenboek van de psychologie, door A.S. Reber, 1993, Bert Bakker, zegt
hierover:
[…] Een algemene, overkoepelende term voor een reeks van cognitieve, affectieve en
gedragsafwijkingen, die worden waargenomen bij jonge kinderen. De term wordt in al die
gevallen gebruikt, waarbij de gedrags- en gedachtenpatronen op een organische afwijking
lijken te wijzen, maar waarbij geen organische oorzaak kan worden aan getoond. Algemeen
worden als indicatief voor MBD beschouwd: aandachtstekortstoornis, hyperkinese en
impulsiviteit, verschillende zogenaamde ‘soft signs’ en een aantal leer- en taalstoornissen
zoals dyslexia en dyscalculia. De term wordt vaak gebruikt als zou er een identificeerbaar
MBD-syndroom bestaan, een collectie van vrij specifieke aandoeningen die als indicatoren
zouden kunnen dienen voor de een of andere onderliggende neurologische oorzaak. Hoewel
hierover nog weinig overeenstemming bestaat, is het bewijs voor het bestaan van één enkel
MBD-syndroom verre van overtuigend […]

Na alle soorten van vacinaties, van kinderziekten tot en met vacinaties tegen anthrax en HPV,
is bekend dat deze – al of niet uiterlijk waarneembare - verschijnselen na vaccinatie kunnen
optreden. We zouden dus kunnen stellen dat de verminderde membraanstabiliteit als gevolg
van het door vaccinaties geïnduceerde MTN-mechanisme de onderliggende oorzaak is van
niet alleen de eerder opgesomde stoornissen zoals verlammingen, maar ook van MBD.

Vandaag de dag neemt in schoolklassen het percentage kinderen ‘waar iets aan mankeert’
schrikbarend toe. Het speciaal onderwijs groeit ook uit zijn voegen. En nog steeds gaat men
vrolijk door met het – in steeds royalere mate – vaccineren van jonge kinderen ‘om hun eigen
bestwil’. En tussen de opgesomde mankementen en de vaccinaties zou geen enkel verband
bestaan, want zoiets uit zich toch immers alleen binnen 24 uur als een wat pijnlijke rode plek
rond de priklocatie en verder niets………
Bovendien worden niet alleen jonge kinderen door deze – meestal kleine – infarcten getroffen,
maar iedereen die wordt gevaccineerd loopt hierop risico, dus ook ouderen die de jaarlijke
prik tegen de seizoensgriep halen. Maar ja, op die leeftijd is de mens natuurlijk toch al wel
gevoelig voor kleine of grotere herseninfarcten. Dus dat kan ook niet aan die prik liggen, toch?

Dementie bij kinderen, een sneltoenemend fenomeen


Op 22-12-2009 ontving ik een persbericht van het VU medisch centrum, onder de titel:
Ondergeschoven vorm van dementie voor het eerst goed in kaart gebracht. Diagnose
vasculaire dementie vergt nieuwe criteria. Ik citeer het bericht omdat het in het licht van
bovenstaand zeer verontrustende informatie bevat.

[…] 21 december 2009-12-25


Vasculaire dementie is na de ziekte van Alzheimer de meest voorkomende vorm van dementie.
Toch is er over vasculaire dementie weinig bekend. Naar aanleiding van haar
promotieonderzoek pleit Salka Staekenborg voor het formuleren van nieuwe criteria voor
diagnose van deze ziekte.Staekenborg promoveert op 23 december aan VU medisch centrum
op dit onderwerp.
Al heel lang is bekend dat vasculaire dementie gerelateerd is aan beschadiging van de
bloedvaten in de hersenen, maar daarnaast soelen ook neurologische afwijkingen een rol.
Staekenborg onderzocht de schade aan de bloedvaten in de hersenen rechtstreeks door middel
van MRI. Verder onderzocht zj de relatie tussen schade en bloevaten en neurologische

78
symptomen als geheugenverlies en gedragsverandering. Uit het onderzoek blijkt dat het
overgrote deel van de patiënten vooral schade heeft aan kleine bloedvaten. Lang is gedacht
dat vooral de schade aan de grote bloedvaten het belangrijkste probleem was. Het beoordelen
van de schade van bloedvaten in de hersenen door middel van MRI levrt een veel directere
diagnose op dan het meten van neurologische symptomen.
Delen van het onderzoek van Staekenborg zijn eerder gepubliceerd in het internationale
wetenschappelijke tijdschrift ‘Stroke’. Staekenborg voerde haar onderzoek uit bij het
Alzheimercentrum VUmc.

Over het Alzheimercentrum VUmc


Het Alzheimercentrum VU medisch centrum is één van de vier Alzheimercentra in Nederland.
De speerpunten van het onderzoek van het Alzheimercentrum VUmc zijn vroegdiagnostiek,
dementie op jonge leeftijd en nieuwe therapievormen. De ambitie van het Alzheimercentrum
VUmc is om uit te groeien tot het leidende centrum op het gebied van dementie op jonge
leeftijd […]

De eerder beschreven kleine bloedinkjes en/of infarcten in de hersenen tengevolge van


verminderde membraanstabiliteit leiden tot beschadiging van de bloedvaten in de hersenen,
ook van de kleine bloedvaten. En daarom dus ook tot vasculaire dementie.

[Ook door de aanwezigheid van elektro-actieve elementen – zoals kwik en aluminium en


andere zware metalen – kan Alzheimer ontstaan omdat door ladingsverschuiving eiwitten in
cellen kunne veranderen in tangles, waardoor deze cellen afsterven. En verder kan er ook door
onder meer een chronisch gebruik van medicaties voor depressie en ADHD - die leiden tot
vasoconstrictie en daardoor ook afsterven van cellen - vasculaire dementie ontstaan .]

Het zal echter duidelijk zijn dat de geregistreerde zorgelijke toename van vasculaire dementie
op jonge leeftijd wel gelijke tred houdt met de toegenomen vaccinatie-incidentie – dus
intensivering van de vaccinatieprogramma’s - van de laatste tijd.
De toename van dementie op jonge leeftijd – dus ook al bij kinderen – is zelfs zo groot dat het
noopt tot de specialisatie van een speciaal centrum hiervoor.

Evidenties voor sensorische stoornissen door vaccinaties


Hoe sensorische stoornissen - zoals van het gezicht en het gehoor - kunnen worden
veroorzaakt door vacinaties tegen kinderziekten zoals de BMR-prik wordt ook beschreven in
de navolgende publicaties:

The Measles (and MMR) Vaccine and Sensory Impairments


(Including Eye Disorders and Hearing Loss):

· Kazarian, E.L., et al. "Optic neuritis complicating measles, mumps, and rubella
vaccination." American Journal of Ophthalmology 1978; 86:544-47.
· Marshall, G.S., et al. "Diffuse retinopathy following measles, mumps, and
rubella vaccination." Pediatrics 1985; 76:989-991.
· Brodsky, L., et al. "Sensorineural hearing loss following live measles virus
vaccination." International Journal of Pediatric Otorhinolaryngology 1985;
10:159-63.

79
· Nabe-Nielsen, J., et al. "Unilateral deafness as a complication of the mumps,
measles, and rubella vaccination." British Medical Journal 1988; 297:489.
· Hulbert, T.V., et al. "Bilateral hearing loss after measles and rubella
vaccination in an adult." New England Journal of Medicine 1991; 325:134.
· Stewart, B.J.A., et al. "Reports of sensorineural deafness after measles, mumps,
and rubella immunisation." Archives of Diseases of Childhood 1993; 69:153-
54.

Ellende bij een al verzwakt immuunsysteem:


Bij de kinderen in Belgisch Congo – met hun al niet erg florissante basistoestand – zorgde de
vaccinatie op zich al tot een verhoogde stresstoestand (GAS) die door het daarmee gepaard
gaande zinkverlies ook nog eens een extra ladingverschuiving veroorzaakte. Hierdoor nam het
risico aanzienlijk toe dat de met de vaccinatie bijgeleverde SIV-virusmoleculen konden
penetreren in de CD4-moleculen, hetgeen ook gebeurde.

Waarschijnlijk hebben de polio-vaccins ook kwik bevat. Ik denk echter dat de positieve
invloed van het elektro-positieve kwik in het geval van de Congolese kinderen geringer was
dan dat van het gebrek aan elektropositief zink, waardoor er ondanks de positieve lading van
het kwik toch sprake was van een duidelijke ladingsverschuiving in negatieve richting.
Hierdoor konden de virusdeeltjes zich zodanig vervormen dat ze makkelijk de cel in konden
glijden. Misschien zat er in de vaccins ook wel aluminium als hulpstof, waardoor er ook een
sterke negatieve invloed geweest kan zijn.

Bij de met het poliovirus gevaccineerde volwassen westerse mannen lag het nog net iets
anders. Hoewel deze mannen waarschijnlijk niet leden aan malnutritie, waren zij toch
minstens net zo gevoelig geworden voor de HIV-infectie als de Congolese kinderen:
· De homoseksuele mannen leden aan een hardnekkige herpes genitalis-infectie. En dat leidt
al tot extra zinkverlies en dus een lagere zinkspiegel.
· Vervolgens werden deze mannen herhaaldelijk – met tussenpozen van een week –
gevaccineerd met een SIV-bevattend vaccin. Door de opeenvolging van vaccinaties
werden met een week tussenruimte diverse opeenvolgende aspecifieke stresssyndromen
gegenereerd, waarbij tevens steeds een nieuwe dosis SIV-viruspartikeltjes werden
meegeleverd. De mannen ontwikkelden dus een superversterkt aspecifiek stress-syndroom,
waarin de diverse stadia elkaar – versterkend - overlapten. Hoe zwakker de mannen
werden – en hoe lager hun zinkspiegel – hoe groter de virulentie van de SIV-
virusmoleculen werd. Want die virulentie wordt bepaald door het gemak waarmee een
virus zich in een organisme kan nestelen. En dat innestelen werd op een voor het SIV-virus
enorm voordelige manier gefaciliteerd door de manier van infecteren, dus door de
vaccinaties.
· Behalve door substantiële variabelen wordt de virulentie van een virus ook bepaald door de
kracht van de morfogenetische velden van een virus. Bij de eerste besmettingen was de
kracht van het SIV-virus nog niet zo sterk als nu het geval is, maar waren het de
deplorabele begintoestand plus de (herhaalde) vaccinaties die het virus zijn virulentie
gaven. Momenteel zijn de morfogenetische velden van de verschillende SIV/HIV-
varianten sterker geworden en treedt besmetting ook op zonder vaccinatie. Maar inmiddels
kent de westerse wereld ook al wel veel meer risicovariabelen dan een halve eeuw geleden,
zoals toegenomen stress en een grotere vervuiling met zware metalen, fluor, koper en
mangaan plus straling van onder meer UMTS en Dect. Daarom neemt de virulentie van
HIV nog steeds op diverse manieren toe.

80
Bij vaccinaties van mensen die in een niet optimale conditie verkeren is de invloed van het
zinkverliezende stress-syndroom groter dan dat van de toevoeging van elektropositief kwik.
Dus dan compenseert elektropositief kwik niet voldoende voor het verlies aan elektropositief
zink. De tendens is dus richting negatieviteit, waardoor ook ladingen binnen moleculen van
aminozuren en eiwitten verschuiven richting negatieve polariteit. In dit geval kan een virus
van lading en vorm veranderen vanwege de tendens naar negativiteit.
Verkeren de gevaccineerden echter in een prima conditie, dan kan de invloed van het
positieve kwik echter wel groter zijn dan die van de relatief geringere stressreactie waarbij
zink verloren gaat. In dat geval tendeert de ladingsverschuiving naar positief en kan een virus
onder invloed van het meegeleverde kwik van lading en vorm veranderen.
De basisconditie van de gevaccineerde – plus de hoeveelheid antigenen die mede bepalend
zijn voor de uit te lokken stressreactie - bepalen dus of het proces van de vaccinatie leidt tot
een ladingsverschuiving in positieve of negatieve richting en of het dus de positieve of
negatieve polarisering is die de entree van het virus in de cellen faciliteert.

Apen, het aspecifieke stresssyndroom en het SIV/HIV-virus


Apen worden normaliter niet ziek van een infectie met het lenti-virus SIV. Dat is de
natuurlijke gang van zaken. Maar …..als men apen vaccineert met een vaccin tegen SIV, dan
worden ze wel degelijk ziek. Dan reageren de apen net zo als de mensen die het met SIV
vervuilde poliovaccin kregen toegediend. Ook hier hangt het af van de basisconditie van de
apen of dat lenti-virus makkelijker in de CD-4-cellen binnendrong door een positieve of
negatieve ladingsverchuiving. Apen die als proefdier worden gehouden zullen over het
algemeen in een minder goede conditie verkeren vanwege de stress van hun onnatuurlijke
leefsituatie, waardoor – net als bij de Congolese kinderen en de met herpes besmette
homofiele mannen - een heviger stressreactie te verwachten valt.
Al op 2-2-1999 stond er een interessant artikel in het Algemeen Dagblad waaruit ik vanwege
zijn illustratieve waarde voor het voorgaande iets zal citeren:

[…] Aidsvaccin blijkt dodelijk voor apen


De zoektocht naar een vaccin tegen aids heeft opnieuw een zware slag moeten incasseren.
Een onderzoeksteam in Boston entte een groep makaken in tegen SIV, de apenvariant van aids.
Het vaccin bestond uit verzwakte SIV-virusdeeltjes, waaruit drie belangrijke genen voor de
voortplanting waren verwijderd. In het vakblad Nature Medicine melden onderzoekers dat,
geheel tegen de verwachting in, zes van de acht jonge makaken ziek werden.
Van de volwassen apen werden er vier ziek, waarvan er één al is gestorven. Blijkbaar was het
virus toch in staat zich te vermenigvuldigen, mogelijk omdat zulke virussen zich in het DNA
van de gastheer nestelen en sommige van zijn genen kunnen kapen voor eigen gebruik […]

Deze onderzoeksuitkomst illustreert duidelijk dat apen wel degelijk ziek kunnen worden van
SIV, ook als daaruit enkele genen zijn verwijderd. Die ontbrekende genen ‘leent’ het eenmaal
binnen gekomen virus wel uit het genoom van de CD4-cel.
Van cruciaal belang is dat SIV in gezonde apen normaliter niet tot ziekte leidt, maar in apen
in gevangenschap, waar het virus per vaccinatie binnenkomt, wel!
Het is de combinatie van het lentivirus met het aspecifieke stresssyndroom – dat door de
vaccinatie wordt opgewekt – dat ervoor zorgt dat apen toch ook ziek worden van SIV.
Deze bevinding draagt – samen met de observaties bij de gevaccineerde homoseksuele
mannen – evidentie aan voor de manier waarop HIV in Belgisch Congo ontstond uit een door
de mens veroorzaakt infectie met SIV bij de mens. En dat gebeurde gewoon uit onbenul,

81
omdat men er totaal geen rekening mee hield dat er mechanismen zouden kunnen bestaan
waarvan men nog geen weet had en die toch een dodelijke bedreiging zouden kunnen vormen
voor de wereldbevolking. En even nonchalant gaat men nog steeds te werk bij het
experimenteren met gentechnologie.

GAS (Gegeneraliseerd Adaptie syndroom) werkt effectiviteit van HIV-vaccins tegen


Bovengenoemde bevinding met de gevaccineerde makaken maakt al duidelijk wat inmiddels
ook op mensen is gebleken: vaccinatie faciliteert juist een HIV-infectie. Ik citeer nog even uit
het begin van het artikel van Melchior Meijer in het Algemeen Dagblad van 1-12-2007:

[…] Elf jaar na de eerste poging om mensen immuun te maken tegen de ‘pest van de 21-ste
eeuw’, leek het in 2007 eindelijk te gaan lukken.V520 (alias MRK-Ad5) zou voor een
doorbraak in de strijd tegen aids zorgen. Dit vaccin, een ongevaarlijk verkoudheidsvirus met
daarin snippertjes erfelijk materiaal van hiv, werd sinds vorig jaar door fabrikant Merck
getest in een omvangrijke studie met drieduizend mensen uit Noord- en Zuid-Amerika,
Australië en Zuid Afrika. Als een middel op zo’n grote schaal ‘in het wild’ wordt geprobeerd,
hebben wetenschappers goede redenen om aan te nemen dat het werkt. Maar in oktober
maakte Merck abrupt een einde aan de droom. Uit een tussentijdse analyse bleek dat de
deelnemers die het actieve vaccin hadden gekregen geen kleinere, maar juist een grotere kans
hadden om seropositief te worden. De studie werd onmiddellijk gestaakt […]

Elektro-actieve elementen in vaccins leiden tot ladingverschuiving, direct en later


Tot nu toe voerde ik het door vaccinatie veroorzaakte aspecifieke stresssyndroom op als extra
risicovariabele voor het krijgen van een HIV-infectie. Maar ook vaccins zelf kunnen door hun
samenstelling een risico vormen en juist allerlei infecties stimuleren. Om daarvan een
voorbeeld te geven citeer ik iets uit het artikel: Thimerosal and Vaccines – A Cautionary
Tale, door Paul A. Offit, MD., in de New England Journal of Medicine van 27-9-2007:

[…] Eighteen months later, in May 1999, the FDA found that by 6 months of age, infants
could receive as much as 75 ug of mercury from three doses of the diphtheria-tetanus-
pertussis vaccine, 75 ug from three doses of the Haemophilus influenza vaccine, and 37,5 ug
from three doses of the hepatitis B vaccine – a total of 187.5 ug of mercury. The use of
mercury in vaccins wasn’t new; thimerosal, an ethylmercury-containing preservative, had
been used to prevent bacterial contamination since the 1930s [...]

Hoewel men inmiddels terughoudender is geworden inzake het toevoegen van kwik aan
vaccins, gebeurt dit nog steeds. En ook de poliovaccins die in het midden van de twintigste
eeuw werden gebruikt zullen kwik hebben bevat.
Kwik is elektropositief en behoort - samen met cadmium - tot de zinkgroep. Het toevoegen
van kwik aan vaccins zorgt ervoor dat de virusbevattende vaccins via de door henzelf
gegenereerde ladingverschuiving nog makkelijker kunnen binnendringen in lichaamscellen
van de gevaccineerden. Kwik laat de virusmoleculen in het vaccin tenderen naar positief,
waardoor de kans bestaat dat ze hun oorspronkelijke ruimtelijke vorm (vouwing) verliezen en
daardoor – in een (langer en) slanker postuur makkelijker via de celmembranen in cellen
kunnen binnendringen.

82
Omdat kwik in het lichaam wordt opgeslagen, kan de elektropositiviteit van deze stof
levenslang de gevaccineerde blijven beïnvloeden en ook levenslang zorgen voor een groter
risico op daadwerkelijke infecties en andere effecten van ladingverschuiving, zoals de
vorming van stereo-isomere eiwitten en afwijkende aminozuren. Ladingsverschuiving gaat
gepaard met de vorming van vrije radicalen en kan daardoor ook mutaties veroorzaken in het
erfelijke materiaal. En mutaties in het erfelijk materiaal zijn weer oncogeen.
De ‘Van der Waals-kracht’, die onderlinge aantrekkingskracht van atomen en moleculen
beschrijft, werd al genoemd in het HBS-boek Natuurkunde-B (Algemene voortzetting), uit
1958 en had volgens mij toch al wat eerder in beschouwing mogen worden genomen door de
‘wetenschappers’ die jonggeborenen herhaaldelijk doses elektropositief kwik toedienen en ze
later adviseren om toch vooral veel elektronegatief fluor te gebruiken.

Standaard wordt in Nederland het Rijksvaccinatieprogramma gevolgd, dat al op de leeftijd


van twee maanden begint en vier DKTP- en vier Hib-prikken omvat. Volgens het RVP-
schema vindt de BMR-1 plaats bij 14 maanden. Volgens het vergoedingensysteem van de
AWBZ mogen de inentingen soms worden uitgesteld tot een uiterste limiet van 23 maanden.
Alle twee-jarigen dienen dus al vijf! maal te zijn gevaccineerd met kwikhoudende stoffen.

Evidentie voor hiv-besmetting via een ‘slankere’ ruimtelijke structuur


Op 15-12-2007 stond in de kenniskatern van de Volkskrant een interessant kort bericht, dat ik
even helemaal citeer omdat het evidentie aandraagt voor het voorgaande:
[…] Enzym in het sperma maakt hiv-risico groter
Besmetting – In sperma zit een enzym, afgescheiden door de prostaat, dat de infectiekans van
het hiv-virus vergroot, hebben Duitse virologen van de universiteitsklinieken van Ulm en
Hannover ontdekt. Soms met een factor honderdduizend. Het enzym, een fosfatase dat op
grote schaal wordt aangemaakt, vormt kleine vezeltjes. Virusdeeltjes hechten daaraan, en
worden zo een handje geholpen bij het infecteren van lichaamscellen, melden de virologen in
het blad Cell van deze maand […]

Vezeltjes passeren makkelijk de poriën van celmembranen. Ik breng daarom nog even de
ontdekking van dr. Liesbeth Veenhoff in herinnering:
[…] Een andere Groningse groep, met onder anderen dr. Liesbeth Veenhoff, publiceert net
deze week in Nature twee artikelen waarin de poriën van een dergelijk membraan met behulp
van krachtige computerberekeningen in kaart worden gebracht. De onderzoekers zagen dat
het omhulsel van een celkern bestaat uit 456 eiwitten, met kanaaltjes daartussen. Ze
ontdekten dat er langdradige tentakels op de binnenwand van de poriën zitten. Die
reguleren het transport van eiwitten door het membraan in samenwerking met chaperonnes.
Ook uit dit onderzoek blijkt dus weer de actieve rol van de eiwitbegeleiders […]

Ik stel me zo voor dat de fosfatase-vezeltjes waaraan de hiv-virusdeeltjes hechten een zelfde


functie vervullen als de door dr. Veenhoff en collega’s ontdekte tentakels op de binnenwand
van de poriën van de celmembranen. De fosfatase-vezeltjes zijn langgerekt van vorm –
conform de natuurlijke vorm van vezels – en als zich daaraan de – door ladingsverschuiving
afgeslankte – hiv-virusmoleculen hechten, dan worden die hiv-virusdeeltjes door de hulp van
de door Veenhoff genoemde tentakels plus de fosfatase-vezels in sperma door de
celmembranen geloodst.
Dat lukt alleen maar als ook het hiv-virusmolecuul een vezelachtige vorm heeft.

83
Evidentie voor de invloed van straling op de ruimtelijke structuur van virus-eiwitten
In de New England Journal of Medicine van 29-11-2007 stond het artikel Computed
Tomography – An Increasing Source of Radiation Exposure, door David J. Brenner, Ph.D.
en collega’s. Men heeft ontdekt dat de overmaat aan gebruik van CT-scans leidt tot een
toename van de incidentie van kanker. Ik zal eerst enkele fragmenten uit dit artikel citeren:

[…] The advent of computed tomography (CT) has revolutionized diagnostic radiology. Since
the inception of CT in the 1970s, its use has increased rapidly. It is estimated that more than
62 million CT scans per year are currently obtained in the United States, including at least 4
million children [...]

[...] Biologic effects of low doses of ionizing radiation


Mechanism of biologic damage
Ionizing radiation, such as x-rays, is uniquely energetic enough to overcome the binding
energy of the electrons orbiting atoms and molecules; thus, these radiations can knock
electrons out of their orbits, thereby creating ions. In biologic material exposed to x-rays, the
most common scenario is the creation of hydroxyl radicals from x-ray interactions with water
molecules; these radicals in turn interact with nearby DNA to cause strand breaks or base
damage. X-rays can also ionize DNA directly. Most radiation-induced damage is rapidly
repaired by various systems within the cell, but DNA double-strand breaks are less easily
repaired, and occasional misrepair can lead to induction of point mutations, chromosal
translocations, and gene fusions, all of which are linked to the induction of cancer [...]

Ioniserende straling, zoals röntgenstraling, heeft dus een voldoende sterke energie om de
bindingsenergie die atomen en moleculen bij elkaar houdt op te heffen. Behalve dat dit leidt
tot de vorming van vrije radicalen, leidt dit ook tot het veranderen van de structuur van
atomen en moleculen, zoals ik al beschreef bij het mechanisme van de ladingverschuivingen.
De ioniserende straling van een CT-scan – en in iets mindere mate ‘gewone’ röntgenstraling
– kan leiden tot het beïnvloeden en zelfs opheffen van de Van der Waalskracht, die ook zorgt
voor de ruimtelijke structuur van eiwitmoleculen in levende organismen.

Gezien het feit dat röntgenstraling en CT-scans nog steeds bezig zijn aan een opmars in de
gezondheidsindustrie – en daarnaast ook bestraling regel is in de kankertherapie – zal
duidelijk zijn dat er in de westerse wereld kwistig wordt gewerkt met een gevaarlijke
technologie. Niet alleen neemt hierdoor de kans op het ontwikkelen van (een secundaire)
kanker toe, maar tevens kunnen hierdoor allerlei andere disfuncties ontstaan. Hiernaast neemt
ook de kans op het binnendringen van (lenti)virussen in lichaamscellen toe.
Het kwistig gebruik van deze technologie is een van de variabelen die in de westerse wereld
het risico op een daadwerkelijke HIV-infectie – en andere virale infecties – vergroot.

Omdat een overmaat aan elektro-actieve metalen – zoals het in het lichaam opgeslagen kwik
uit de vaccinaties – ook leidt tot ladingsverschuiving waarbij vrije radicalen worden
gegenereerd, zal duidelijk zijn dat de hierboven genoemde risico’s niet alleen gelden voor
CT-scans, maar ook voor inentingen waarbij gebruik wordt gemaakt van kwik of en andere
elektro-actieve stof.
Het hierboven genoemde artikel in de NEJM van 8-12-2007 zei verder nog:

[…] The situation is even clearer for children, who are at greater risk than adults from a
given dose of radiation, both because they are inherently more radiosensitive and because

84
they have more remaining years of life during which a radiation-induced cancer could
develop.
In summary, there is direct evidence from epidemiologic studies that the organ doses
corresponding to a common CT study (two or three scans, resulting in a dose in the range of
30 to 90 mSv) result in an increased risk of cancer. The evidence is reasonably convincing for
adults and very convincing for children [...]

Inenting kan – vanwege de optredende ladingverschuivingen in eiwitmoleculen dus ook


leiden tot een grotere kans op het ontwikkelen van kanker en auto-immuunziekten en een
grotere infectiegevoeligheid bij kinderen en later in hun leven.
Typisch is dat men met het toenemen van het aantal vaccinaties ook een toename ziet van het
optreden van auto-immuunziekten bij kinderen, terwijl ook de infectiegevoeligheid toeneemt.

Griepprik en Alzheimer
Bij de ziekte van Alzheimer is sprake van prion-eiwitten met een afwijkende ruimtelijke
structuur. Zoals ik elders in mijn werk uitleg, kunnen deze afwijkende prion-eiwitten
veroorzaakt worden door ladingverschuiving. Het is dus niet onlogisch om te veronderstellen
dat met het toenemen van het aantal (kwik- en/of aluminium hydroxide bevattende)
vaccinaties een individu ook een toenemend risico loopt op het ontwikkelen van de ziekte van
Alzheimer.
De basis daarvoor wordt al gelegd in de jeugd, maar dat risico wordt nog eens verhoogd door
de dringend aanbevolen jaarlijkse griepprik voor ouderen. Ik heb het vermoeden dat de
huidige sterke toename van de incidentie van Alzheimer voor een deel is toe te schrijven aan
de inmiddels ingeburgerde gewoonte om ouderen jaarlijks een griepprik te geven. Ondanks
dat de effectiviteit daarvan niet bewezen is en nog steeds ter discussie staat.

Op 25-9-2007 verscheen in Trouw het volgende artikel door Sander Becker: Griepprik helpt
niet bij ouderen. Ik citeer eventjes dit hele verslag van een publicatie van The Lancet:

[…] De griepprik helpt bij ouderen lang niet zo goed als wordt beweerd. De sterfte onder 70-
plussers lijkt er niet door te dalen.
Amerikaanse artsen openen vandaag in het vakblad The Lancet Infectious Diseases de aanval
op de griepprik. Volgens hen is de werkzaamheid van dit vaccin alleen aangetoond bij
jongvolwassenen.
Bij ouderen boven de 65 jaar is nauwelijks onderzoek gedaan naar het nut van de prik, terwijl
er alle reden is om te denken dat het vaccin bij hen minder goed werkt: hun afweer reageert
minder adequaat. Het weinige onderzoek dat bij ouderen naar de prik is gedaan, is bovendien
vertekend, menen de Amerikanen. Alleen relatief gezonde ouderen komen de prik halen.
Kwetsbare individuen blijven thuis.
Nogal wiedes dat de sterfte onder ingeënte ouderen dan twee keer zo laag ligt als onder niet-
gevaccineerden, zoals diverse onderzoekers hebben gemeld. Maar met het vaccin heeft dat
hoegenaamd niets te maken, stellen de Amerikanen.
De onderzoekers achten een halvering van de sterfte sowieso utgesloten. Hooguit 5 procent
van de sterfte in de winter is namelijk aan de griep te wijten, dus de griepprik kan de
wintersterfte nooit met 50 procent verminderen.
In de praktijk blijkt ook helemaal niet dat er minder mensen doodgaan, menen de
onderzoekers. Ze laten zien dat het percentage ingeënte ouderen in de Verenigde Staten sinds
de jaren tachtig van de vorige eeuw is gestegen van 15 naar 65. Tegelijkertijd is de sterfte
aan griep niet afgenomen. In Italië is iets vergelijkbaars geconstateerd.

85
De onderzoekers willen de vacinatie bij ouderen niet direct afschafen. Wel pleiten ze ervoor
om goed uit te zoeken hoe effectief de griepprik bij deze groep nou werkelijk is. Daarvoor is
een onderzoek nodig waarbij sommige ouderen een griepprik krijgen en andere een nepprik.
Dat ligt ethisch gevoelig, realiseren de Amerikanen zich, maar uiteindelijk is het de enige
manier om verder te komen.
Overigens wordt de griepprik niet alleen gegeven om de sterfte te verminderen, maar ook om
de verschijnselen van de grip te verzachten. In Nederland hebben grofweg vier miljoen
mensen – onder wie 65-plussers, maar ook alerlei andere patiënten – recht op de prik. Drie
miljoen krijgen hem daadwerkelijk toegediend […]

Voor het eerst massale inenting tegen malaria


Onder deze kop trof ik in het Algemeen Dagblad van 20-12-2007 een artikel aan over de
toekomstige masale inenting van baby’s in Afrika. Ik zal eerst iets citeren uit dit artikel:
[…] Duizenden Afrikaanse baby’s en kinderen worden volgend jaar voor het eerst massaal
tegen malaria ingeënt. Het betreft de eerste generatie van een vaccin dat is ontwikkeld door
het centrum van de prestigieuze Spaanse dokter Pedro Alonso in Maputo, Mozambique. Dit
was mogelijk door de financiële steun van de stichting van Microsoft-topman Bill Gates en
echtgenote Melinda.
Zo’n 16.000 kinderen zullen het revolutionaire vaccin toegediend krijgen. Het merendeel van
hen is tussen de twee en drie maanden oud en afkomstig uit Ghana, Gabon, Kenia,
Mozambique en Tanzania.
Malaria doodt elk jaar zo’n drie miljoen mensen, van wie 90 procent jonger is dan vijf jaar.
Volgens Alonso, onderzoeker van de Hospital Clinic in Barcelona en al jarenlang in Maputo
gestationeerd, is dit nog niet de definitieve remedie om malaria uit te bannen. “Het is een
gecompliceerd virus dat zich blijft ontwikkelen. Uiteindelijk zal er een tweede en derde
generatie van het vaccin nodig zijn om over twintig jaar aan 90 procent van de mensen
bescherming te bieden. Maar dit vaccin zal wel de ergste symptomen bestrijden. […]

Weer begint men aan een experimentele vaccinatie in Afrika. Deze keer zal het vaccin niet
besmet zijn met SIV, maar wel zal het naar alle waarschijnlijkheid weer kwik en/of
aluminumzouten bevatten, want gezondheidsautoriteiten gaan er – getuige enkele recente
artikelen in vakbladen – nog steeds van uit dat kwik (en aluminium)tot een bepaalde door
henzelf bepaalde limiet niet schadelijk is.
Zestienduizend kinderen in Afrika worden via deze vaccinaties extra gevoelig gemaakt voor
een infectie met het sinds de vorige (besmette) polio-vaccinatie-experimenten in Afrika
heersende hiv-virus.
Aan malaria zullen ze nu niet meer zo gauw doodgaan, maar ik vrees dat velen van hen op
termijn wel slachtoffer zullen worden van HIV en daarnaast ook ontwikkelingsstoornissen,
kanker en auto-immuunziekten zullen kunnen ontwikkelen. Ook de vatbaarheid voor allerlei
andere infectieziekten neemt door de (herhaalde) vaccinaties toe.
Voortaan zullen deze baby’s en jonge kinderen niet meer zo vaak door de kat worden gebeten,
maar wel vaker door verschillende honden. De vraag is welk risico er erger is.

Evidentie voor vaccinatie als (mede)oorzaak van leukemie en kanker


Het boek Vaccinatie, het einde van een mythe, door Viera Scheibner, 1994/1999, maakt niet
alleen korte metten met het idee dat vaccinaties zaligmakend zouden zijn, maar geeft ook aan
hoe groot de niet voorziene en sluipende gevaren zijn van het wereldwijde vaccinatiebeleid.
Ik citeer enkele stukjes uit dit zeer interessante en lezenswaardige boek:

86
[...] De wijdverbreide incidentie van chronisch slechte gezondheid, een schier eindeloze
opeenvolging van ademweginfecties die bij jonge kinderen in de regel resistent zijn tegen
iedere behandelingsvorm, alsmede de nog altijd hoge incidenties van leukemie en kanker bij
kinderen, vormen op zichzelf evenzovele bewijzen dat er in het rijk van koning Vaccin nog
lang geen sprake is van een kerngezonde toestand [...]

[..] Vaccins zijn uiterst giftige stoffen, bestaande uit bacteriële of virale bestanddelen in een
oplossing [...] De bacteriële en virale inhoud van vaccins vertegenwoordigt de voornaamste
antigene component. De bacteriën en virussen die geacht worden het organisme aan te zetten
tot het ontwikkelen van immuniteit tegen een bepaalde ziekte, kunnen levend, dood of
verzwakt zijn (dat laatste in de regel door ze met formaldehyde te behandelen).
Gedode micro-organismen bevatten echter nog steeds lichaamsvreemde nucleïnezuren (DNA
en RNA), zodat zelfs gedode micro-organismen nog een schadelijke uitwerking op de
ontvanger hebben. Aangetoond is dat verzwakte bacteriën en virussen via passage door het
menselijk lichaam weer virulent kunnen worden.
Dat er bekende lichaamsvreemde stoffen in de bloedstroom worden gebracht, is al erg genoeg,
maar vaccins vertegenwoordigen nog een ander ernstig gevaar: ze zijn vaak verontreinigd
met tientallen of honderden onbekende dierlijke of menselijke bacteriën en virussen, die
onvermijdelijk aanwezig zijn in dierlijke of menselijke weefsels die gebruikt worden voor de
kweek van de in vaccins gebruikte micro-organismen [...]

[...] Er is uitvoerig onderzoek gedaan naar de verontreiniging van poliovaccins (Salk, Sabin)
met dierlijke virussen die leven in de apennieren welke worden gebruikt om deze vaccins te
maken, en de resultaten van die onderzoeken zijn gepubliceerd. Het leeuwendeel van dit
onderzoek werd al in de jaren vijftig en zestig verricht.
De belangrijkste van deze verontreinigde dierlijke virussen zijn een groep van circa 40
simiae-retrovirussen. Hiervan is SV40 grondig onderzocht en carcinogeen bevonden: SV40
veroorzaakt kanker bij hamsters, muizen, andere dieren (zoals kleine wilde knaagdieren), en
de mens. De enorme toename van de incidentie van leukemie en kanker bij jonge kinderen
sinds de introductie en het massale gebruik van vaccins is eveneens uitvoerig in de medische
literatuur gedocumenteerd. Daarbij komt nog dat antigene overprikkeling door de
lichaamsvreemde antigenen in vaccins eveneens tot kanker kan leiden, zoals uitvoerig is
aangetoond via onderzoek bij proefdieren en mensen.
De aanwezigheid van dierlijke retrovirussen in vaccins was al spoedig na het begin van de
massale vaccinaties tegen polio bekend. De reden die de Amerikaanse Food en Drugs
Administration opgaf voor het achterwege laten van drastisch ingrijpen was dat er geen
gepubliceerde onderzoeksverslagen waren over de schadelijke uitwerking van deze virussen
op mensen. Toen echter deze schadelijke (oncogene = kankerverwekkende) effecten van deze
virussen bekend werden, bleef men deze vaccins injecteren, ondanks het feit dat ze deze
schadelijke virussen bevatten. De behandeling met formaldehyde bleek in hoge mate
ineffectief te zijn: zelfs als deze micro-organismen 14 dagen lang zijn blootgesteld aan
formaldehyde, waarbij het grootste deel wordt gedood, neemt het effect ervan geleidelijk af,
zodat sommige virussen intact blijven [...]

[...] Girardi et al. (1973) bevestigden dat het oncogenetische effect van SV40 vooral tot uiting
kwam bij kinderen. Innis (1965) schreef een brief aan de hoofdredacteur van The Lancet,
waarin voorkwam: [...] Bekend is dat antigene irritatie tot hyperplasie (versterkte
vermeerdering) van de reticulo-endotheliale cellen in de lymfeklieren van zoogdieren leidt en
dat deze hyperplasie bij sommige muizenstammen tot kwaasaardige neoplasie leidt; daarom

87
leek het de moeite waard om een onderzoek in te stellen naar een overeenkomstig
mechanisme dat werkzaam zou kunnen zijn bij kinderen die herhaaldelijk zijn blootgesteld
aan antigene irritaties die inherent zijn aan immunisatie. Het verschil tussen de
immunisatiestatus van leukemiepatiënten en die van kinderen zonder leukemie kan daarom als
significant worden beschouwd.[...] en de logische conclusie is dat menselijke fymforeticulaire
weefsels net als dergelijke weefsels bij sommige muizenstammen wellicht door antigene
irritaties worden aan gezet tot of geconditioneerd voor neoplasie (gezwelvorming) [...]

In een repliek op de door Lancaster en Clements (1965) uitgeoefende kritiek op zijn conclusie
verklaarde Innis:
[...] Retrospectieve onderzoeken zijn niet de ideale methode om antecedente gebeurtenissen te
determineren, maar indien mijn onderzoek werkelijk zonder betekenis was, zou het niet
moeilijk moeten zijn om aan te tonen dat er géén verband is tussen antigene irritatie (inclusief
immunisatie) en leukemie [...]

En in een volgende ingezonden brief aan The Lancet vervolgt Innis:


[...] Als de premissen waarop deducties zijn gebaseerd op de proef zijn gesteld en statistisch
significant blijken te zijn, zoals het geval is met deze deducties, volgt daaruit dat iedere
geldige conclusie uit deze premissen onvermijdelijk de ware feiten weerspiegelt. Ergo:
antigenen zijn - met inbegrip van die welke voor immunisaties worden benut - leukogeen en
carcinogeen bij individuen met het vereiste aantal geërfde en/of verworven mutante genen
in een generatief-somatische cel [...]

Leukemie/kanker-incidentie bij kinderen is gerelateerd aan vaccinatie-ronden


Opmerkelijk is dat de incidentie van leukemie en andere vormen van kanker bij kinderen
pieken vertoont bij zeer jonge kinderen, die net de eerste serie vaccinaties achter de rug
hebben, en rond de leeftijd van vijf tot negen jaar, als de herhalingsvaccinaties toegediend zijn.
Dit lijkt toch te duiden op een causaal verband.

[...] In 1962 identificeerden Eddy et al. een oncogene substantie in niercellen van resusaapjes
als het simiaevirus 40. Zowel Eddy et al. (1962) als Girardi et al. (1961) bevestigden dat
SV40 tumoren veroorzaakt bij hamsters die in de neonatale periode zijn geïnoculeerd met
vacuoliserend SV40. Rabson et al. toonden aan dat de oncogene aard van SV40 niet beperkt
bleef tot hamsters. Fraumeni et al. (1963) brachten verslag uit over de oncogene aard van
SV40 bij mensen als het virus met injecties van geïnactiveerd Salk-vaccin in het lichaam werd
geïntroduceerd. Zij citeerden diverse onderzoekers die duidelijke veranderingen hadden
geconstateerd in menselijke celkweken na besmetting met SV40 [...] Eddy et al. toonden de
vermenigvuldiging van SV40 aan in continue lijnkweken van menselijke kankercellen
Melnick (1962) bedacht de term ‘papova’-virussen voor een categorie SV40-virussen (pa voor
papilloma, po voor polyoma en va voor vacuoliserend […] Tot de overige overeenkomsten
behoren een trage groeicyclus met vermenigvuldiging in de celkern, het vermogen tot het
veroorzaken van chronische en latente infecties in de gastheer, en het vermogen tot het doen
ontstaan van tumoren (oncogenese) in hun natuurlijke gastheer en andere
gastheerorganismen [...]

[...] Hoewel de auteurs deze bevindingen bagatelliseerden, citeerden zij niettemin Innis
(1968), die had vastgesteld dat in de periode 1955-1959 de mortaliteit van leukemie onder
kinderen van 5 tot 9 jaar steeg van 3,5 tot 3,8 op de 100.000, en onder kinderen van 10 tot 14
jaar van 2,2 tot 2,5 op de 100.000 [...]

88
(In deze periode vonden er vaccinaties plaats met het Salk-vaccin dat waarschijnlijk levend
simiaevirus 40 bevatte.)
[...] De leukemiemortualiteit in staten waar met SV40 verontreinigd vaccin was gebruikt, was
over de hele linie hoger dan in de staten waar het vaccin vrij was van SV40. Hun grafiek 2
toont niettemin een aanzienlijke toename in de mortualiteit van andere kankervormen dan
leukemie bij kinderen beneden de 12 maanden en in de leeftijd van 5 tot 9 jaar, alsmede een
toename van de leukemiemortualiteit bij kinderen beneden de 12 maanden, in de leeftijd van 5
tot 9 jaar en in de leeftijdsgroep van 1 tot 14 jaar [...]

In het blad N & T wetenschapsmagazine van februari 2000 las ik onder meer het volgende:
[...] Endogene retrovirussen zitten reeds ingebouwd in het DNA van het varken, en wel met
vele kopieën tegelijkertijd. In het varken leiden ze een slapend bestaan, maar niemand weet of
ze in een andere (lees: menselijke) omgeving niet plots wakker worden. Bij dieren is dit al
gebeurd: in Zuid-Oost Azië leidde een endogeen retrovirus een onschuldig bestaan in
buideldieren. Op nog onverklaarde wijze bleek het in gibbons terecht te zijn gekomen, en
veroorzaakte daar prompt leukemie [...]

Of dierlijke retro-virussen zich bevinden in een varken, een buideldier of een aap, het gevaar
voor het stimuleren van leukemie/kanker bij hogere primaten lijkt onomstotelijk vast te staan.

In The Atlantic on line stond in februari 2000 het artikel The virus and the Vaccine, door
Debbie Bookchin en Jim Schumacher, dat handelt over de ontdekking van SV40 als oorzaak
van vele soorten kanker. Ik laat hier een stukje uit dat artikel volgen:

[…] Since 1994 Carbone has written more than twenty studies and reviews investigating
SV40's link to human cancer. "There is no doubt that SV40 is a human carcinogen," he says.
"SV40 is definitely something you don't want in your body." Carbone suggests that the virus
works in tandem with asbestos or by itself to transform healthy mesothelial cells into
cancerous ones.

Since he published his first study, scientists at seventeen major laboratories -- in the United
States, Great Britain, France, Belgium, Italy, and New Zealand -- have confirmed Carbone's
research with respect to the presence of SV40 in human mesothelioma. Their results point to a
solution to an enigma that long puzzled researchers. At least 20 percent of mesothelioma
victims report no asbestos exposure, and only 10 percent of people who have had heavy
exposure to asbestos ever develop mesothelioma. The experiments suggest that SV40 may be
another factor at work in the tumors.

Two very recent studies, from Finland and Turkey, found no SV40 in domestic mesothelioma
samples but did find it, respectively, in American and Italian samples. The authors observe
that their negative findings lend support to the theory that contaminated polio vaccine is
associated with the disease: neither Turkey nor Finland used SV40-contaminated vaccines.
Today Finland has one of the lowest rates of mesothelioma in the Western world.

The virus has also been located in other kinds of tumors. More than a dozen laboratories
have found SV40 in various kinds of rare brain and bone tumors. In 1996 Carbone reported
that he had found SV40 in a third of the osteosarcomas (bone cancers of a type that afflicts
about 900 Americans a year) and nearly half of the other bone tumors he tested -- research
that has since been confirmed by numerous laboratories. The virus has also been detected in
pituitary and thyroid tumors.

89
The possibility of a link between SV40 and brain tumors is
particularly intriguing. Like mesothelioma, brain tumors have
become dramatically more common in recent years. Brain tumors
will be diagnosed in about 3,000 children in the United States
alone this year. In 1995 Janet Butel, the chairman of the
department of molecular virology and microbiology at the Baylor
College of Medicine, in Texas, and her chief collaborator, John
Lednicky, also a Baylor virologist, reported that they had found
SV40 in a number of children's brain tumors. Butel and Lednicky
reported that DNA sequencing revealed that the virus was not a
hybrid but rather authentic SV40 -- the same as the SV40 found in
monkeys. In the fall of 1996 an Italian research team, led by
Mauro Tognon, of the University of Ferrara, announced that it
had found SV40 DNA in a large percentage of brain and
neurological tumors, including glioblastomas, astrocytomas,
ependymomas, and papillomas of the choroid plexus. The researchers suggested that SV40
may be a "viral cofactor" involved in the sharp rise in human brain tumors. Late last year an
extensive study undertaken in China reinforced those results. The study examined sixty-five
brain tumors, finding SV40 in each of the eight ependymomas and two choroid-plexus
papillomas, common brain tumors among children. It also found the virus in 33 to 90 percent
of five other kinds of brain tumor examined. The authors, writing in the November, 1999,
issue of Cancer, noted that the virus was actively expressing proteins.

Recent research also indicates that SV40 has gained a secure foothold in the human species.
In 1996 Tognon and his collaborators reported that they had also found the virus in 45
percent of the sperm samples and 23 percent of the blood samples they tested from healthy
people, suggesting that the monkey virus could spread through sexual contact or unscreened
blood products. In 1998 the presence of SV40 antibodies in human blood samples was
reported by Butel, who tested several hundred American blood samples and found antibodies
to SV40 in about 10 percent of them. Butel's laboratory also tested samples from children
born from 1980 to 1995 -- decades after the contaminated vaccine was removed from the
market. A surprising six percent tested positive -- offering evidence that the virus may now be
spreading from person to person, including from mother to child [...]

Misschien is het interessant om te beseffen dat ook één van de pandemische griepvaccins
tegen A/H1N1, Celvapan van Baxter, is gekweekt in Vero-cellen van zoogdierlijke oorsprong,
namelijk ook in nieren van groene apen. En dat kan dus ook gevaar opleveren voor een
besmetting met SV40, want het is niet uitgesloten dat ook in deze gebruikte nieren van groene
apen een besmetting met SV40 aanwezig is geweest. Zie het patent (US 2009/0060950 A1).
Juist omdat met Celvapan ook zwangeren worden gevaccineerd, is het niet uitgesloten dat op
deze manier een SV40 besmetting ook meteen van moeder op kind overgaat.

Niet alleen een besmetting met SV40 is gevaarlijk, maar ook de Vero-cellen zelf
Vero-cellen zijn lijnkweken van cellen die worden gebruikt in celkweken. De Vero-lijn werd
op 27-3-1962 voor het eerst in Japan geïsoleerd uit de epitheelcellen van de nieren van groene
apen (Cercopithecus aethiops). Vero-cellen worden gebruikt bij tests op toxische stoffen, als
host-cellen voor de vermenigvuldiging van virussen en als gastheercellen voor eukaryotische
parasieten zoals de Trypanosomatiden .

90
Die Vero-cellijn is voortdurend – dus eindeloos voortgroeiend/delend – en aneuploïde. Dat
wil dus zeggen dat deze cellijn zich vele malen kan delen zonder te verouderen. Een
aneuploïde cel heeft als karakteristiek dat hij een abnormaal aantal chromosomen bevat.
Deze kenmerken houden op twee manieren het risico op kanker in.
· Als deze cellijn eindeloos kan delen zonder te verouderen, dan betekent dit dat de
telomeren van de chromosomen van het genoom steeds op dezelfde lengte worden
gehouden door het enzym telomerase. (Normaliter worden de telomeren – uiteinden van de
chromosomen - bij iedere celdeling iets korter, zodat een normale menselijke cel zich zelf
slechts zo’n 50 maal kan delen, waarna de cel afsterft.) Bij de in kandercellen veranderde
cellen worden de telomeren ook steeds bij iedere celdeling op dezelfde lengte gehouden. In
feite functioneren deze Vero-cellen dus eigenlijk als kankercellen.
· Cellen met abnormale aantallen chromosomen vertonen ook functieafwijkingen. In
bepaalde gevallen kan dit ook leiden tot een ontremde celdeling, waarbij ook de telomeren
op lengte worden gehouden en er dus eigenlijk kankercellen ontstaan.

Dat de in vaccins gebruikte cellen van groene apen (de Vero-cellen) oncogeen zijn hoeft dus
net alleen veroorzaakt te worden doordat er een besmetting met SV40 aanwezig is, maar kan
ook worden veroorzaakt door het feit dat die Vero-cellen zelf eigenlijk kankercellen zijn.
Bij vaccinaties met vaccins waarin Vero-cellen aanwezig zijn, spuit men dus eigenlijk
kankercellen in!

Terug naar de discussie betreffende het causale verband tussen vaccinatie en autisme
Het is algemeen bekend dat de eerste ontwikkeling van breinstructuren niet ophoudt bij de
geboorte, maar nog twee jaar doorgaat. Pas dan is het brein volledig aangelegd en kunnen alle
structuren zich – door het functioneren tijdens allerlei situaties tijdens het dagelijks bestaan –
verder ontwikkelen door het maken van verbindingen. Als er tijdens die eerste twee cruciale
jaren stoornissen optreden in de breinontwikkeling, dan heeft dat blijvend gevolgen voor het
functioneren tijdens het hele verdere leven.
En juist tijdens de cruciale eerste levensjaren overlaadt men jonge kinderen met
kwikhoudende vaccinaties, die op de bovenbeschreven manieren leiden tot
ladingverschuiving in eiwitmoleculen, DNA-beschadigende vrije radicalen en het aspecifieke
stresssyndroom. DNA-beschadiging kan niet alleen tot kanker leiden, maar tevens tot
ontwikkelingsstoornissen.

Soms gaat het erger mis dan alleen maar het ontstaan van een auto-immuunziekte (allergieën)
en zien we dat bij een gezond geboren en zich aanvankelijk optimaal ontwikkelend kind
opeens een ontwikkelingsstoornis begint op te treden, meestal in combinatie met lichamelijke
klachten. Zo’n kind verandert in korte tijd in een wrak met gezondheidsprobelemen,
ontwikkelingsachterstanden en gedragsproblematiek die lijkt te wijzen in de richting van
autisme, schizofrenie, borderline enz. Omdat de stoornissen niet binnen 24 uur na de
vaccinatie acuut optreden, vinden de meeste artsen dat er geen causal verband kan bestaan
tussen de vaccinatie en pas op termijn optredende stoornissen, die ook nog eens van allerlei
aard kunnen zijn. Alleen snel optredende koorts en zwelling rond de vaccinatieplek worden
met de vaccinaties in verband gebracht.

In de inleiding van dit hoofdstuk noemde ik ook al even het effect van formaldehyde dat
gebruikt wordt om virussen te inactiveren alcorens ze in vaccins te gebruiken. Formaldehyde
is hormoonverstorend en benadeelt de kwaliteit van het veldcontact. Daarom kan het lipofiele
formaldehyde vanaf de eerste vaccinatie – vaak al op de leeftijd van een paar maanden – de

91
verdere ontwikkeling van de baby benadelen. En juist tijdens de eerste twee jaren van het
jonge leven – wanneer de hersenontwikkeling eigenlijk nog een voortzetting is van de eerste
prenatale ontwikkelingsperiode – zijn verzwakking van de kwaliteit van het veldcontact en
hormoonverstorende invloeden zeer gevaarlijk en kunnen daardoor makkelijk stoornissen
ontstaan zoals autisme, ADHD, de aanleg voor schizofrenie en de borderline-stoornis en
allerlei mengvormen hiervan die met elkaar overlappen en vaak vallen onder het autistisch
spectrum.
Aan het eind van dit hoofdstuk komt de rol van formaldehyde – naar aanleiding van recente
onderzoeksuitkomsten - nog uitgebreider onder de aandacht. Hoewel het a-specifieke
stresssyndroom (GAS) en kwik een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van
ontwikkelingsstoornissen na vaccinatie, denk ik dat ook formaldehyde een niet te
onderschatten rol speelt.

De casus ’ Ebel’
Een voorbeeld van dit vermoedelijk niet herkennen van vaccinatiegevolgen trof ik op 5-11-
2007 aan in het Algemeen Dagblad en op 17-11-2007 in de Volkskrant.
Beide artikelen handelden over dezelfde casus van een nu 12-jarige jongen, waarover zijn
moeder, Willemien Vereijken, een boek heeft geschreven. Ik citeer uit de beide artikelen:

[…] Rond de tijd dat Ebel anderhalf jaar was, veranderde er iets aan hem. Daarvoor was hij
sterk en voorlijk, vroeg in alles waar kinderen vroeg in kunnen zijn. Een ‘turbobaby’, ‘lief en
sociaal’ en opmerkelijk gezond. Het begint met chronische ernstige oorontsteking en de
constatering dat Ebel slecht hoort. Hij slaapt niet goed, voelt zich slapjes en maakt steeds
vaker een lusteloze indruk. Zijn ontwikkeling stokt, de wereld gaat langs hem heen. Mensen
die het ook niet weten beginnen tegen Vereijken over autisme. En mensen die er wel voor
hebben doorgeleerd trouwens ook. Een zoektocht door de Nederlandse gzondheidszorg is
begonnen […]

[…] Maar ja, als je een baby hebt die geweldig begint en daarna stilstaat in zijn
taalontwikkeling, die de vreselijkste chronische oorontstekingen heeft, nare huidziektes krijgt
en, nog steeds, zijn ontlasting niet pijnloos kan produceren, dan wil je weten wat er is.
‘Diëten en dokters, denken en deduceren, maar nog steeds weet niemand wat Ebel heeft […]

Deze inmiddels 12-jarige jongen lijdt aan gedeeltelijke doofheid, verstoorde taalontwikkeling,
gedragsproblemen en talloze kwalen. En dat terwijl hij kerngezond werd geboren en het eerste
jaar ook in goede conditie leek. Mevrouw Vereijken vraagt zich af wat er in vredesnaam mis
ging met haar zoon. Ik liet haar delen in mijn hiervoor al uiteengezette theorie en omdat mij
daarna niet werd meegedeeld dat Ebel – zoals normaliter wel te doen gebruikelijk – bij
uitzondering toch niet was gevaccineerd, neem ik aan dat er ook bij Ebel sprake was van
deelneming aan het voorgeschreven vaccinatieprogramma voor baby’s en jonge kinderen.
Ik denk dat we het negatieve proces van Ebel als volgt in kaart kunnen brengen:
· Ebel is gedurende de eerste anderhalf jaar van zijn leven al diverse malen gevaccineerd en
heeft daardoor al een behoorlijke voorraad kwik en aluminium (hyroxide) opgebouwd,
waardoor zijn gevoeligheid voor het oplopen van infecties al behoorlijk is toegenomen.
· Het zich in het lichaam opstapelende aluminium hydroxide blijft voortdurend bezig om de
spiegel van vitamine D te verlagen (wordt verder in deze studie nog uitputtend behandeld).
En vitamine D is onmisbaar voor een goed functionerend immuunsysteem, omdat de
immuuncellen receptoren voor vitamine D bevatten, dat deze cellen moet activeren.

92
· Na een vaccinatie rond de anderhalf jaar loopt Ebel een middenoorinfectie op. Die infectie
vindt waarschijnlijk plaats tijdens de uitputtingsfase die volgens Selye volgt op een
vacinatie. Het immuunsysteem is op dat moment niet bij machte om de infectie adequaat te
lijf te gaan en de middenoorinfectie verkoopt ernstig, met een eventuele
gehoorbeschadiging tot gevolg.
· Het resultaat is een nog verzwakter immuunsysteem en veel verlies van zink (vanwege de
koortsende ziekte en de lichamelijke stress die dat oplevert). Dit leidt ook tot een verhoogd
koper (voor zover de inname en absorptie daarvan niet verstoord is). Gevolg is een
toenemende kans op ladingverschuiving in allerlei eiwitmoleculen en toenemende kans op
allerlei disfuncties.
· Zink is nodig voor de vorming van melatonine. Deze melatonine is nodig als slaaphormoon.
Gebrek eraan leidt tot slaapstoornissen. En omdat tijdens de slaap nog meer melatonine
behoort te worden aangemaakt, ontstaat een gebrek aan melatonine. De T-helpercellen van
het immuunsysteem hebben melatonine-receptoren omdat melatonine ook nodig is voor de
activatie van het immuunsysteem. Zinkverlies door het aspecifieke stresssyndroom plus de
infectieziekte leidt dus tot slaapproblemen en verdere verzwakking van het
immuunsysteem.
· Voldoende zink en koper in de juiste verhoudingen is nodig voor een adequaat contact van
het DNA met de morfogenetische velden van de soort, die de ontwikkeling en het
functioneren aansturen (zie mijn boek Veldcontact). Omdat van een ziek kind ook het
metabolisme wordt benadeeld, wordt er tevens minder ATP aangemaakt, waardoor het
veldcontact lang een ander mechanisme ook nog eens wordt benadeeld. Er is daarom bij de
zieke Ebel sprake van een chronisch wordend tekort aan functionerings- en
ontwikkelingsaansturing vanuit de soorteigen morfogenetische velden van de mens.
· De in de vaccins aanwezige resten formaldehyde – die Ebel ook binnenkreeg – hebben ook
een veldcontactverzwakkende uitwerking. Formaldehyde kan via het veroorzaken van
metabole acidose leiden tot een benadeling van de aanmaak van ATP. Bovendien is
formaldehyde ook nog eens hormoonverstorend. Dus ook formaldehyde droeg nog eens
extra bij aan het stagneren van een optimale ontwikkeling van Ebls breinstructuren.
· Vanaf dat moment stagneert de ontwikkeling van Ebel, vooral wat betreft de nog zo
kwetsbare ontwikkeling van zijn breinstructuren, die al wel aardig ontwikkeld waren, maar
nog niet voldoende eerste rijping hadden. De ontwikkelingsstoornis kan betrekking hebben
gehad op allerlei functies die ook betrokken zijn bij bijvoorbeeld autisme, schizofrenie of
borderline-stoornis. De verwerking van prikkels wordt benadeeld omdat onderontwikkelde
breinstructuren ook niet voldoende neuronale connecties kunnen maken tussen de
verschillende functionele gebieden. Het is dus niet onmogelijk dat ook het auditieve gebied
in de achterhoofdshersenen qua ontwikkeling is achtergebleven. Hetzelfde geldt ook voor
de ontwikkeling van de taalcentra (hetgeen ook gekoppeld is aan auditieve prikkels).
· Omdat de ontwikkeling van Ebel niet al vanaf zijn embryonale ontwikkeling al in de
baarmoeder gestoord verliep, is er inderdaad geen sprake van een klassieke vorm van
autisme, maar van een variant daarop. Dat geldt ook voor de andere genoemde stoornissen.
Afhankelijk van de ontwikkelingsfase waarin er iets misgaat tengevolge van een vaccinatie
kunnen er allerlei soorten stoornissen optreden.

Men zou kunen zeggen dat er bij Ebel sprake was/is van het zogenaamde post-vacinaal-
syndroom, waarbij na een vaccinatie het lichaam – vanwege een niet voldoende sterk
immuunsysteem – geen kans ziet om de ingespoten virale en/of bacteriële antigenen op
adequate wijze het hoof te bieden, wardoor er in het lichaam een voortdurende infectie blijft
bestaan die het immuunsystem nog verder uitholt en uitput. Dit post-vaccinaal-syndroom
word verder in deze studie ook nog nader behandeld. Hoe vaker een kind al in gevaccineerd,

93
hoe groter de kans op het ontstaan van dat post-vaccinaal-syndroom wordt, omdat gaandeweg
ook de basistoestand van het immuunsysteem wordt verzwakt. Omdat de vacinatie zelf – door
het daarna optredende a-specifieke stress-syndroom dat immuunsysteem ook nog tijdelijk in
een dip brengt, kan de kwakiteit van het immuunsysteem soms net onder de drempelwaarde
komen die minimaal nodig is om een goed functioneren te waarborgen.

Op 1-10-2009 ontving ik het bewijs voor bovenstaande redenering dat vaccinaties – ten
minste tijdelijk (ongeveer een maand) het immuunsysteem verzwakken . In Canada was men
op dit tijdstip begonnen met het programma dat men ook in Nederland wil uitvoeren.
Namelijk eerst een prik tegen de seizoensgriep en vervolgens nog twee tegen de A/H1N1-
griep. Drie in totaal.

Inmiddels was het Canadese seizoensgriepvacinatieprogramma per direct gestopt voor het
doen van nieuw wetenschappelijk onderzoek. De doktoren daar zijn stomverbaasd nadat een
studie heeft uitgewezen dat de reeds tegen de seizoensgriep gevaccineerde personen (12
miljoen) een tweemaal zo grote kans hebben op het oplopen van de tevens rondwarende
A/H1N1-griep dan de nog niet tegen de seizoensgriep ingeïnte individuen.
Dr. Ethan Rubinstein, hoofd infectieziekten van de Universiteit van Manitoba zegt: “We
snappen het mechanisme niet.”

Moeten we hieruit concluderen dat artsen eigenlijk helemaal geen benul hebben van hetgeen
waar ze mee bezig zijn? Snappen ze niet dat deze vaccins leiden tot verzwakking van het
immuunsysteem, waardoor de mens juist vatbaarder wordt voor allerlei infecties waarmee hij
in aanraking komt?
De door de seizoensgriepprik verzwakte immuunsystemen van de reeds gevaccineerde
Canadese bevolkingsgroep kunnen niet voldoende weerstand meer bieden aan het
rondwarende A/H1N1-virus en daarom wordt de kans om daadwerkelijk ziek te worden zelfs
verdubbeld!

Deze studie toont eindelijk aan wat met mij een heleboel mensen al jaren ervaren: die
preventieve griepprikken helpen een mens alleen maar van de wal in de sloot, met soms
ook nog eens ernstige gevolgen. Want het zijn niet alleen onschuldige verkoudheden die
daardoor een grotere kans krijgen.

Maar er is nog meer evidentie voor mijn vermoeden dat Ebels narigheid te wijten is aan de
veelvuldige vacinaties die jonge kinderen zo ongeveer vanaf hun geboorte te verwerken
krijgen. Daarom volgt nu een wergave van een ander artikel:

Vaccines and Autism Revisited


Onder deze titel publiceerde the New England Journal of Medicine op 7-8-2008 een
soortgelijke als casus als hierboven beschreven (NEJM, Number 6, Volume:359:655-656)
Ook hier spelen oorinfecties en een serie virale infecties een rol. Ik citeer het hele artikel:

[…] To the Editor: In his Perspective article on a possible connection between vaccines and
autism, Offit (May 15 issue) speculates about my daughter, Hannah, and repeats inaccuracies
from a March New York Times opinion piece that was officially corrected by the Times and
our April 5 letter.

94
Bij omitting critical information from my March 6, 2008, statement, Offit mispresents my
position. I said, “Many in the autismcommunity and their champions believe that the result in
this case may well signify a landmark decision as it pertains to children developing autism
following vaccinations. This still remains to be seen, but currently there are almost 5,000
other cases pending.”

Offit’s remarks about Hannah’s case are not evidence-based. He has no acces to my
daughter’s personal medical records, legal documents, or affidavits. In contrast, physicians
from the Department of Health and Human Services (DHHS) who studied this information
recommended that the government concede Hannah’s case. The clinical history Offit presents
contains significant inaccuracies, and the resulting conclusions are consequently flawed.

Offit confuses issues by comparing Hannah’s case with unrelated decisions in ‘vaccine court.’
The Office of the Secretary of DHHS, through the Department of Justice, conceded Hannah’s
case. There was no courtroom hearing and no decision from the ‘unusual vaccine court.’

Offit is frequently cited regarding the ‘biologically plausible’ theory that simultaneous
administration of multiple vaccines is safe. His opinion is unsupported by clinical tria;ls,
much less investigations in potentially susceptially subpopulations.

Despite the high frequency of mitochondrial dysfunction in autistic children, studies have not
established primary or secondary roles. To explore this question, we need an immunization
database for children with metabolic disorders to establish safety guidelines and improve
vaccine safety for minority subgroups of children.

I agree with the statement of Bernadine Healy, former director of the National Institutes of
Health, who said, “I don’t think you should ever turn your back on any scientific hypothesis
because you’re afraid of what it might show … If you know that susceptible group, you can
save those children. If you turn your back on the notion there is a susceptible group … what
can I say?” Also commendable is the new 5-year research plan of the National Vaccine
Advisory Commitee, which will entail the study of minority subpopulations, including patients
with mitochondrial disorders.

A strong, safe vaccination program is a cornerstone of public health. Misrepresenting


Hannah Poling v. HHS to the medical profession does not improve confidence in the
immunization program or advance science toward an understanding of how and why
regressive encephalopathy with autistic features follows vacination in susceptible children
[…]

De auteur van het aangevallen eerdere stuk – P.A. Offit – heeft in dezelfde publicatie ook nog
een verweer op de reactie van de vader van Hannah Poling. Dat wordt hieronder weergegeven:
[…] The author replies: Poling implies that by omitting his phrase ‘many in the community
and their champions,’ I unfairly attributed the notion that vaccines might cause autism to him
alone. However, Dr. Poling’s public announcement of the DHHS concession to the press and
his subsequent appearances on national television and at autism conferences suggest that he
is, at the very least, a vocal centerpiece of that community.

Poling claims that I didn’t have acces to his daughter’s medical records. My information was
based on a verbatim transcript of the DHHS concession, which stated that his daughter had
had frequent ear infections and a series of viral infections early in life. These infections,

95
which are a far greater immunologic challenge than attenuated or inactivated vaccins, are
not in dispute.

Poling states that my assertion that the administration of multiple vaccines is safe is an
‘opinion… unsupported by clinical trials.’ But studies of concomitant use, which are required
by the Food and Drug Administration before licensure to show that new vaccins do not affect
the safety or immunogenicity of existing vaccines or vice versa, have clearly shown that
multiple vaccines can be administratered safely.

Poling agrees with Healy that “you should [n]ever turn your back on any scientific
hypothesis because you’re afraid of what it might show.” However, scientists have not been
afraid to test the hypothesis that vaccins might cause autism. Far from it: the ill-founded
notion that the measles-mumps-rubella (MMR) vaccine caused autism was tested in 10
epidemiologic studies. Unfortunately, the public airing of that hypothesis caused thousands of
parents to avoid the MMR; many children were hospitalized and several died from measles
as a result. Nor, Poling and Healy are standard-bearers for the poorly conceived hypothesis
that children receive too many vaccines too early. As a consequence, some parents are
choosing to delay, whithold, or separate vaccins. The problem is not a failure of scientists to
consider hypothesis; rather, it is a failure of the media and the public to distinguish
hypothesis from scientific evidence […]

Hoewel Offit probeerde om – ondanks het toegeven door het Departement voor
Volksgezondheid – het gevaar van vaccinatie te ontkennen, noemt hij nou net op waardoor
volgens mijn theorie ontwikkelingsschade in de vorm van bijvoorbeeld autisme kan ontstaan.
Hij noemt de frequente oorinfecties en een serie andere virale infecties vroeg in het leven van
Hannah, juist in de periode waarin de meeste vaccinaties normaliter plaatsvinden. Het hele
verhaal doet sterk denken aan de casus van Ebel, terwijl ook de symptomen overeenkomst
vertonen. Waarschijnlijk is Ebels toestand dan ook te definiëren als een vorm van na de
geboorte – ofwel na de eerste vaccinaties – opgetreden regressieve encefalopathie met
autistische kenmerken.

Gecombineerde vaccins leiden tot een heviger stress-respons


In het voorgaande werd opgemerkt dat tegenstanders van vaccinatie denken dat het vaccin of
de combinatie van vaccins de enige boosdoener is. En volgens de theorie van Seligman
betreffende het GAS-syndroom zit daar ook wel iets in. Tenslotte leiden de antigenen in de
entstof tot lichamelijke stress vanwege de prikkeling van het immuunsysteem dat
antilichamen moet gaan produceren.
Hoewel die stress meestal van korte duur is en ook meestal goed afloopt, is het toch een niet
te onderschatten variabele, hetgeen pas duidelijker wordt door de huidige combinatievaccins.
Begin oktober 2008 ontving ik van NaturalNews.com een verslag over de toegenomen
incidentie van ‘koortsstuipen’ door Mercks combinatievaccin ProQuad. Ik citeer het bericht:

[…] Children who take Merck’s combination vaccine ProQuad suffer from convulsions twice
as frequently as children who are given two separate vaccines, a federally funded study has
found.
In response, the federal Advisory Committee on Immunization Practices has reversed its prior
position of recommending ProQuad, which protects against measles, mumps, rubella (MMR)
and chicken pox, over two separate vaccins for chicken pox and MMR.

96
“Safety, shortages, delivery issues – lots of reasons not to state such a strong preference,”
advisory committee member Patsy Stinchfield said.
Previously, the committee had recommended ProQuad over the separate vaccines in order to
reduce the number of shots that children would have to undergo.
ProQuad costs approximately the same as the chicken pox and MMR vaccines combined. Due
to manufacturing problems, the vaccine has been in short supply since 2007.

Researchers in the new study looked at 43,000 children between the ages of 12 and 23 months
who had been vaccinated with ProQuad and 315,000 who had received two separate MMR
and chicken pox vaccines. They found that within seven to 10 days after vaccination, those
given ProQuad suffered twice as many cases of fever followed by convulsions as those given
the separate shots. This amounted to one extra convulsion per 2,000 children receiving
ProQuad.
In absolute terms, nine of every 10,000 children receiving ProQuad suffered ferver-related
seizures, compared with four in 10,000 children in the dual vaccine group.
Children undergoing seizures did not appear to suffer any lasting effects, and there were no
recorded deaths.
A similar study conducted by Merck also found a doubling of seizure risk within five to 12
days of vaccination with ProQuad, but said that the difference in seizure rates vanished in a
30-day time period. The absolute seizure rate from ProQuad was lower in the Merck-funded
study, at five convulsions per 10,000 children vaccinated […]

Dat de eigen studie door Merck iets gunstiger uitviel dan de resultaten van het door de
overheid ingestelde onderzoek, zal niemand verbazen. Over dit fenomeen zijn al enkele
artikelen verschenen.
Interessant is echter wel dat Merck heeft ontdekt dat de verdubbeling van het risico op
koortsstuipen plaatsvond tussen 5 en 12 dagen na de vaccinatie en dat dit effect na een maand
was verdwenen. Het federale onderzoek rept over een krtitieke periode van tussen de 7 en 10
dagen na vaccinatie. Er is dus kennelijk sprake van een ‘kritieke periode’ die niet direct
binnen 24 uur na de vaccinatie hoeft te volgen, zoals eerder werd beweerd.
Ik roep nog even de reeds genoemde theorie betreffende GAS van Hans Selye in herinnering,
zoals die werd weergegeven in een boek over de gevaren van vaccinatie, waarin ook stuipen
worden besproken..

Document uit 1968 waarschuwt voor mazelenvaccinatie in combinatie met andere


vaccins
Een Brits document uit 1968 met de titel Notes On the use and Storage of Measles Vaccine
(Live Attenuated) for Routine Vaccines geeft in sectie 8 een waarschuwing tegen het gebruik
van mazelenvaccins in combinatie of kort voor of na ander vaccinaties:

[…] An interval of three to four weeks should normally be allowed to elapse between the
administration of measles vaccine and any other vaccine, whichever is given first […]

Momenteel geeft men de mazelenvaccinatie zelfs in combinatie met die tegen bof en rode
hond.
En dat terwijl de fabrikant van dit triple vaccin zelf ook nog eens een lange lijst met
waarschuwingen, contra-indicaties en bijwerkingen publiceert.
Waarom is dat beleid uit 1968 veranderd geraakt? Omdat een triple-shot veiliger zou zijn? Of
spelen andere argumenten hier een belangrijker rol, ten nadele van de gezondheid van kleine
kinderen?

97
Drievoudig DKT-vaccin in relatie tot wiegendood
De onderzoekster en auteur van het boek Vaccinatie, het einde van de mythe, 1994/1999,
Viera Scheibner, deed veel onderzoek naar de relatie tussen SIDS en het DKT-vaccin.
Ze kwam tot de conclusie dat door deze vaccinaties, die dierlijke virussen bevatten, de
ademhalingsfunctie van zeer jonge kinderen tenminste tijdelijk verandert. En dat spreekt de
eerder genoemde observaties beslist niet tegen.
Als er al een risicovolle situatie bestaat op grond van hetgeen ik hierboven al naar voren
bracht, dan kan zo’n vaccinatie net de druppel zijn die de emmer doet overlopen. Natuurlijk
overlijden lang niet alle kinderen die voor DKT(P) gevaccineerd worden aan wiegendood,
maar de eerder geschetste risocovolle omstandigheden vormen wel een variabele die ervoor
kan zorgen dat de – door vaccinatie - tijdelijk veranderde en verzwakte ademhalingsfunctie
fataal kan worden. Ik citeer even enkele relevante stukjes uit het genoemde boek:

[...] In de zogeheten ‘ontwikkelde landen’ overlijden duizenden baby’s per jaar, met als
doodsoorzaak ‘wiegendood’. De meeste gevallen van wiegendood (80 procent) doen zich voor
op de leeftijd van twee tot zes maanden. In de regel spreken artsen dan van ‘coïncidentie’ met
vaccinatie. Toch wordt er in de meeste onderzoeken naar het fenomeen wiegendood en
stuipen of toevallen bij baby’s geen informatie vermeld over vaccinaties. De weinige
publicaties over wiegendood waarin het tijdsinterval tussen toegediende vaccinaties en het
overlijden van de baby wordt vermeld, zorgen voor duidelijke bewijzen van een causaal
verband tussen DKT- of DKTP-injecties en wiegendood, maar toch komen de auteurs tot de
absurde conclusie dat er geen oorzakelijke relatie tussen die twee gebeurtenissen zou bestaan.
De eenvoudige, wetenschappelijke waarheid is dat zich een veelbetekenende en overduidelijke
clustering van deze sterfgevallen voordoet op of omstreeks de kritieke dagen, zoals deze door
de gecomputeriseerde Cotwatch werden aangegeven, en zelfs in een paar medische
verhandelingen over de schadelijke bijwerkingen van vaccins werden vermeld en
geaccepteerd [...]

[..] Vaccins zijn uiterst giftige stoffen, bestaande uit bacteriële of virale bestanddelen in een
oplossing [...] De bacteriële en virale inhoud van vaccins vertegenwoordigt de voornaamste
antigene component. De bacteriën en virussen die geacht worden het organisme aan te zetten
tot het ontwikkelen van immuniteit tegen een bepaalde ziekte, kunnen levend, dood of
verzwakt zijn (dat laatste in de regel door ze met formaldehyde te behandelen).
Gedode micro-organismen bevatten echter nog steeds lichaamsvreemde nucleïnezuren (DNA
en RNA), zodat zelfs gedode micro-organismen nog een schadelijke uitwerking op de
ontvanger hebben. Aangetoond is dat verzwakte bacteriën en virussen via passage door het
menselijk lichaam weer virulent kunnen worden.
Dat er bekende lichaamsvreemde stoffen in de bloedstroom worden gebracht, is al erg genoeg,
maar vaccins vertegenwoordigen nog een ander ernstig gevaar: ze zijn vaak verontreinigd
met tientallen of honderden onbekende dierlijke of menselijke bacteriën en virussen, die
onvermijdelijk aanwezig zijn in dierlijke of menselijke weefsels die gebruikt worden voor de
kweek van de in vaccins gebruikte micro-organismen [...]

Het aspecifieke stresssyndroom en vaccinatie


Ik citeer nog even verder uit het genoemde boek over de ellende van vaccinaties:
[...] Vanaf het moment dat de eerste vaccins aan mensen werden toegediend, zijn degenen die
ze toedienden zich bewust geweest van reacties op vaccinatie. Deze liepen uiteen van milde,
lokale reacties tot ernstige systemische reacties die tot een permanente handicap of zelfs de

98
dood konden leiden. De tijdsrelatie tussen vaccinaties en reacties was volkomen geaccepteerd
als indicatie voor een causaal verband. Ook waren artsen zich terdege bewust dat zulke
reacties - en dat geldt met name voor de systemische - zich vaak met enige vertraging
manifesteerden. In die stand van zaken is blijkbaar verandering gekomen sinds de vaccinatie
van baby’s in veel landen verplicht werd gesteld en/of het onderwerp werd van een nationaal
(of zelfs mondiaal) streven naar ‘preventie’ van infectieziekten. Een dergelijk beleid leidde er
natuurlijk toe dat er zeer aanzienlijke bedragen aan vaccins verdiend kunnen worden.
Baby’s kunnen nog niet praten. En aangezien de sympromen van ziekte bij baby’s vaak heel
subtiel zijn, ontsnappen ze maar al te vaak aan de aandacht. Dit wordt nog verergerd door de
realiteit van de natuurlijke aspecifieke dynamiek van de symptomologie van de reacties op
giftige stoffen, verwondingen en infecties van ongeacht welke aard bij zoogdieren (de mens
inbegrepen) [...]

[...] De meeste baby’s die na vaccininjecties stierven, bleken pathologische symptomen te


hebben die vergelijkbaar zijn met de pathologie van het aspecifieke stresssyndroom [...]

Dr. Hans Selye wijdde zijn hele leven aan het onderzoeken en definiëren van het aspecifieke
stresssyndroom, dat ook bekend staat als ‘Gegeneraliseerd Adaptie Syndroom (GAS).
Selye (1937) onderscheidde drie stadia in het aspecifieke stresssyndroom:
1. Alarmfase. In dit stadium is het lichaam acuut aangedaan en mobiliseert het al zijn
verdedigingsmiddelen, waarbij de afscheiding van corticoïden sterk wordt opgevoerd.
2. Weerstandsfase. Het lichaam heeft nu een maximum vermogen om weerstand te bieden
aan een infectie, gif of letsel.
3. Uitputtingsfase. In dit stadium zijn alle verdedigingsmiddelen uitgeput en kan het
organisme bezwijken. We kunnen de uitputtingsfase ook zien als een crisisfase, die meestal
gevolgs wordt door herstel.

[...] De symptomen van uitputting komen in vele opzichten overeen met die van de alarmfase,
en het organisme kan bezwijken. De uitputtingsfase kan echter ook een nieuwe poging zijn tot
het mobiliseren van de verdedigingsmiddelen en doet zich in de regel voor als een
crisissituatie, waarna de meeste organismen zich herstellen. Een door stress ondermijnd
organisme kan echter in elk stadium van het aspecifieke stresssyndroom sterven [...]

De onderzoekster en schrijfster van het boek Vaccinatie beschrijft in dit boek de evidenties
die gevonden werden tijdens registraties van kinderen met de gecomputeriseerde
ademmonitor (Cotwatch), die de ademhalinspatronen van baby’s vóór en na vacinatie continu
registreert.
[...] De alarmeringen van de Cotwatch tonen het bestaan aan van wat wij het door stress
geïndceerde ademhalingspatroon noemen. Het bestaat uit een oppervlakkige ademhaling
(slechts 5 procent van het volume van de normale, niet door stress beïnvloede ademhaling) en
wijst duidelijk op stress. Kenmerkend is dat het zich voordoet in clusters binnen een
tijdsbestek van circa 15 minuten, zowel in de slaap als in kritieke uren [...]

De kritieke dagen zijn de dagen na vaccinatie waarop iedere baby episodes van oppervlakkig
ademen (door stress beïnvloede ademhaling) doormaakt.
[...] De registraties van de ademhaling van baby’s na vaccinatieonthulden een aantal feiten.
Om te beginnen tekende zich een patroon van pieken af in de episodes van door stress
beïnvloede ademhaling dat heel duidelijk het algemene patroon van de kritieke dagen
weerspiegelde [...]

99
In het boek komt een registratie voor van de ademhaling van twee baby’s over een tijdsbestek
van 18 dagen na respectievelijk de derde en de eerste DKT-injectie. Ook vergelijkt deze
grafiek dit patroon met dat van de tijdsverdeling van 41 sterfgevallen (baby’s die na DKT-
vaccinatie zijn overleden, data die door Coulter en Fisher (1991), Walker et al. (1987) en
Bernier et al. (1982)werden gepubliceerd). Deze grafiek werd ook gerelateerd aan een
schematische weergave van de drie fases van Selyes aspecifieke stresssyndroom, gebaseerd
op de dynamiek van adreno-corticale activiteiten bij individuen met het aspecifieke
stresssyndroom.
[...] Allereerst onthullen de ademhalingsregistraties van de twee baby’s na DKT-injecties het
optreden van de drie fases van het aspecifieke stresssyndroom: alarmfase, weerstandsfase en
uitputtingsfase (in deze gevallen eerder de crisis). De ademhalingsregistraties van beide
baby’s werden parallel aan elkaar gepositioneerd omdat ze laten zien dat de amplitude van
de pieken van stress-ademhaling verschilt, afhankelijk van de hevigheid van het insult in
relatie tot het weerstandsvermogen van de baby [...]

[...] Het maximale stressniveau in de ademhaling na DKT-injecties of andere insulten blijkt


van kind tot kind aanzienlijk te verschillen.
Bij sommige baby’s dient de reactie zich vertraagd aan. Gedurende de eerste paar weken
worden en misschien alleen lichte toenamen van het stressniveau in de ademhaling
geregistreerd, maar later - te beginnen met de 15-16e dag of de 20-25e dag - gaat het
stressniveau in de ademhaling toenemen en bereikt dan waarden die drie tot vier keer zo hoog
zijn in vergelijking met de stressniveaus gedurende de eerste twee weken.
De distributie van de 41 sterfgevallen van baby’s na DKT-vaccinatie gehoorzaamt
overduidelijk aan de dynamiek van door stress beïnvloede ademhaling bij de twee baby’s van
onze grafiek. Dit wijst erop dat er een causaal verband bestaat tussen DKT en de dood van
deze 41 baby’s Er overleden duidelijk meer baby’s op de dagen waarop zich bij baby’s na een
DKT-injectie pieken in de stress-ademhaling plegen voor te doen. Deze dagen zijn kritieke
dagen en hun aantal per kind is sterk afhankelijk van de hevigheid van het insult en de
individuele reactie daarop. Het is een bewezen feit dat injecties met ongeacht welk antigeen
het individu sensibiliseren (overgevoelig maken), zodat nieuwe injecties met datzelfde
antigeen heviger reacties uitlokken [...]

Uit voorgaande citaten – onder meer over de kritieke fasen - blijkt dus dat ook het vaccin zelf
kan leiden tot bijwerkingen zoals het a-specifieke stress-syndroom, dat door Hans Selye in
kaart werd gebracht.
Het blijkt in de praktijk dat een viervoudige vaccinatie een heviger stressreactie oproept dan
een enkelvoudige vaccinatie of minder complexe mix. Hier geldt kennelijk: ‘vier is teveel’.
Vanwege de door de complexiteit van de mix – waardoor een nog grotere hoeveelheid
antigenen tegelijk werd toegediend – wordt de stressreactie heviger en dus ook het risico op
hoge koorts met koortsstuipen groter.
· Op de korte termijn – met het oog op stressreacties die binnen een maand optreden - is het
dus te verkiezen om een bepaalde vaccinatieronde in twee vaccinaties op te delen.
· Maar gerekend naar de nog steeds niet serieus genomen bijwerkingen op de langere
termijn – die worden veroorzaakt door het kwik en de formaldehyde in de vaccins – zijn
twee vaccinaties weer gevaarlijker dan eentje.

Of de kinderen nou door de kat (combi-vaccins) of door de hond (meer kwik) gebeten worden,
altijd lopen kinderen het risico dat hun gezondheid onnodig in gevaar wordt gebracht.

100
Evidentie voor de rol van kwik en aluminium bij wiegendood
In het voorgaande schetste ik al hoe kwik en aluminium via het MTN-mechanisme leiden tot
een snelle en sterke verlaging van de zinkspiegel.
Door een sterke verlaging van de zinkspiegel gaat ook de kwaliteit van het veldcontact met
aansturende morfogenetische informatie achteruit. Functies zoals de ademhaling worden
aangestuurd vanuit de morfogenetische velden van de soort. Als die aansturing te erg
verzwakt, dus onder een kritische drempelwaarde komt, dan kan die aansturing van de
functies die bij de ademhaling betrokken zijn uitvallen. Dat resulteert dan in een fatale
ademstilstand. Hoe zink op diverse manieren nodig is voor het functioneren dat veldcontact
bespreek ik in een aparte uitvoerige studie, Veldcontact.
Kinderen die aan SIDS overlijden blijken vaak ook een disfunctioneren van hun epifyse te
zien te geven, hetgeen ook is gerelateerd aan één van die zinkmechanismen.
De hoogste concentratie zink treffen we aan in de epifyse, het netvlies, de prostaat en de
hippocampus. Zink is ook onmisbaar voorde vorming van zeer vel enzymen en hormonen.
Het zal duidelijk zijn dat een snelle daling van de zinkspiegel door het reeds besproken MTN-
mechanisme - dat tracht om kwik en aluminium in vaccins te neutraliseren – vooral de epifyse
relatief ernstig kan treffen en daarom ook het functioneren van die epifyse sterk kan
benadelen.
In de epyfise wordt serotonine omgezet ik het hormoon melatonine. Bij dit proces is zink
nodig. Een tekort aan zink in de epifyse leidt dus tot een onderproductie van melatonine.
Melatonine is een hormoon dat ’s nachts zorgt voor een versterkt veldcontact, zodat tijdens de
slaap alle onwillekeurige functies/bewegingen van het autonome zenuwstelsel – waaronder
ook de hartslag en de ademhaling – perfect blijven aangestuurd. Bij een (plotseling optredend)
tekort aan zink neemt dus ook de productie van melatonine af en daardoor ook de kwaliteit
van de aansturing van de ademhaling. Verlaging van de zinkspiegel en daardoor ook van de
melatonineproductie is daarom ook zo gevaarlijk omdat juist bij jonge kinderen de eigen
melatonineproductie toch nog niet optimaal is ontwikkeld. Er is dus al heel gauw sprake van
een verlaging tot onder een gezonde drempelwaarde. Daarom vindt SIDS eigenlijk alleen
plaats bij jonge kinderen en niet bij oudere kinderen die al een sterkere melatonineproductie
hebben ontwikkeld. Volgens prof.dr. Russel J. Reiter, onderzoeker van onder meer de functies
van melatonine, beginnen de meeste babies pas rond de leeftijd van drie tot vier maanden
melatonine te produceren. Dat strookt met de periode waarin we de meeste gevallen van SIDS
zien optreden, namelijk de leeftijd van 2 tot 4 maanden (bladz. 236, 237 van Melatonine,
R.J.Reiter, 1995/1996. Van Reemst, Houten).
Het verband tussen SIDS en de pijnappelklier (epyfise) is niet theoretisch. Dr. Larry Sparks,
buitengewoon hoogleraar neurologie en pathologie aan de University of Kentucky, heeft de
pijnappelklier van meer dan honderd SIDS-baby’s onderzocht. Hij meldt dat de klieren in alle
gevallen, een paar uitzonderingen daargelaten, klein waren en er abnormaal uitzagen.
Onder de microscoop waren er duidelijk verschillen in celstructuur, hetgeen er op duidde dat
de klieren niet goed functioneerden.
Na meer dan honderd pijnappelklieren van SIDS-kinderen te hebben onderzocht, stelt Sparks
dat de pijnappelklier van SIDS-baby’s 50 tot 90 procent kleiner is. Dit ondanks het feit dat er
qua hersenomvang of lichaamsgewicht geen verschil is tussen baby’s die aan SIDS zijn
gestorven en andere kinderen.
Er zijn ook aanwijzingen dat deze disfunctionerende klieren minder melatonine produceren.
Richard Wurtman en collega’s vergeleken de melatoninespiegel in het lichaamsvocht van
kinderen die aan SIDS waren gestorven met die van kinderen die door andere oorzaken waren
overleden. De SIDS-kinderen hadden een significant lagere melatoninespiegel.

101
Meestal is er bij kinderen die aan SIDS overlijden dus al een predispositie aanwezig die
gerelateerd is aan zink en melatonine plus de hoogte van de zinkspiegel op het moment van de
vaccinatie. Ze zijn dus gevoeliger voor een extreem sterke en snelle daling van de zinkspiegel
die hoort bij het optreden van het a-specifieke stress-syndroom door vaccinaties.

De pijnappelklier in relatie tot gebrek aan serotonine dat de ademhaling aanstuurt


In het voorgaande besprak ik het gebrek aan melatonine in relatie tot de kwaliteit van het
functie-aansturende veldcontact. Maar natuurlijk wordt de ademhaling ook op biochemische
wijze aangestuurd en wel door serotonine, dat ook betrokken is bij de regulatie van de
lichaamstemperatuur.
In TIG, jaargang 19, nr.3 2003 schrijft de biologe dr. S.. Bosman in het artikel De chemie van
denken en bewustzijn onder meer het volgende:

[…] De belangrijkste pijnappelklierhormonen zijn serotonine, melatonine, pinoline, 5-meo-


DMT en DMT. Deze hormonen zijn allemaal aan elkaar verwant […]

De verwantschap bestaat eruit dat ze allemaal als grondstof het essentiële aminozuur
tryptofaan nodig hebben. Melatonine wordt gemaakt op basis van serotonine.

Dr. Larry Sparks vond dat de pijnappelklieren van bijna alle SIDS-kinderen sterk verkleind
waren. Dat betekent dat ze niet alleen minder melatonine produceerden, maar ook minder
serotonine. Als er minder serotonine wordt geproduceerd, dan kan er ook minder melatonine
worden gederiveerd uit serotonine.

De epifyse (pijnappelklier) bestaat uit een centraal in de hersenen (bovenop de hersenstam)


gelegen hol orgaantje dat is gevuld met hersen- en ruggewegvocht en wordt omgeven door
bloedvaten. De hormomen worden zowel aan dat hersenvocht als aan de bloedbaan afgegeven.
Behalve hormoon-producenten, zijn de cellen van de pijnappelklier, de pinealocyten, ook
neuronen. En net als alle neuronen wisselen die pinealocyten ook elektrische signalen uit met
de rest van het brein. Op die manier wordt de pijnappelklier – via de ogen – ook aangestuurd
door licht- en donker.
De pijnappelklier bestaat uit twee soorten cellen, de hormoonproducerende pinealocyten plus
de astrocyten, ofwel gliacellen, die werken als steuncellen tussen een bloedvat en en zenuwcel.

Waarom zouden die pijnappelklieren kleiner kunnen zijn geworden?


De meeste vaccins bevatten het zeer neurotoxische adjuvans aluminium hydroxide en vaak
ook kwik. Het is niet onlogisch om te veronderstellen dat deze neurotoxische stoffen hebben
geleid tot neuronendood in de epifyse.
Omdat deze elektro-actieve stoffen leiden tot elektroporese van celmembranen – en dus tot
het poreus worden daarvan, zoals nog wordt besproken – wordt de epifyse in dit geval ook
niet tegen deze stoffen beschermd door de bloed-hersenbarière.

Als er neuronendood optreedt van de pinealocyten, dan zal de epifyse verschrompelen en zal
er zullen er hoofdzakelijk astrocyten overblijven. Bij gebrek aan voldoende
hormoonproducerende pinealocyten zullen de spiegels van serotonine en melatonine afnemen.

Prof. Reiter meldde in zijn boek al dat er bij de SIDS-kinderen verlaagde melatoninespiegels
werden aangetroffen.
In een nog verderop te bespreken onderzoek werd ontdekt dat SIDS-kinderen – ondanks
voldoende serotonineproducerende neuronen in de hersenstam – aanzienlijk lagere

102
serotoninespiegels hadden. Het gaat om een recent onderzoek dat op 3-2-2010 door JAMA
werd gepubliceerd onder de titel Brainstem Serotonergic Deficiency in Sudden Infant Death
Syndrome, door Jhodie R. Duncan en collega’s (JAMA, 2010; 303(5):430-437).

De onderzoekers ontdekten na autopsie van 41 aan SIDS overleden babies dat die in hun
hersenstam minder serotonine hadden en minder van het voor de aanmaak van serotonine
benodigde enzym TPH2. Ondanks een overvloed aan serotonine-producerende zenuwcellen
was het serotonine-niveau van de SIDS-kinderen gemiddeld 26 procent lager dan bij de
controlegroep, terwijl het niveau van TPH2 22 procent lager lag.
In dat stukje betoog ik dat er sprake kan zijn van ladingsverschuiving in de enzymen die
nodig zijn voor de aanmaak van serotonine, waardoor er een tekort aan serotonine kan
ontstaan.
Maar omdat het tekort aan serotonine relatief groter is dan het tekort aan dat enzym, moet er
dus eigenlijk nog een andere oorzaak voor dat tekort zijn aan te wijzen. En dat zou kunnen
liggen in de niet door de laatste onderzoeksgroep in beschouwing genomen verkleining van de
epifyse die ook serotonine produceert.

De aansturing van de ademhaling kan bij SIDS ontoereikend worden als er zowel een tekort is
aan melatonine (aansturing door functioneringinformatie uit de morfogenetische velden) als
aan serotonine, dat de ademhaling via de biochemie aanstuurt.

Ik citeer nu even uit het artikel Why you should avoid taking vaccines, door dr. James
Howenstine, MD, 7-12-2003.
[…] The incidence of Sudden Infant Death syndrome SIDS has grown from .55 per 1000 live
births in 1953 to 12.8 per 1000 in 1992 in Olmstead County, Minnesota. The peak incidence
for SIDS is age 2 to 4 months, he exact time most vaccines are being given to children.
85% 0f case of SIDS occur in the first 6 months of infancy. The increase in SIDS as a
percentage of total infant deaths has risen from 2.5 per 1000 in 1953 to 17.9 per 1000 in 1992.
This rise in SIDS deaths has occured during a period when nearly every childhood disease
was declining due to improved sanitation and medical progress except SIDS. The deaths from
SIDS did increase during a period when te number of vaccines given a child was steadily
rising to 36 per child.
Dr. W. Torch was able to document 12 deaths in infants which appeared within 3.5 and 19
hours of a DTP immunization. He later reported 11 new cases of SIDS death and one near
miss which had occured within 24 hours of a DTP injection. When he studied 70 cases of
SIDS two thirds of these victims had been vaccinated from one half day to 3 weeks prior to
their deaths. None of these deaths was attributed to vaccines. Vaccines are a sacred cow and
nothing against them appears in the mass media because they are so profitable to
pharmaceutical firms.
There is valid reason to think that not only are vaccines worthless in preventing disease, they
are counterproductive because they injure the immune system permitting cancer, auto-
immune diseases and SIDS to cause much disability and death […]

Op bladzijde 236 van het boek Melatonine uit 1995/1996 staat het volgende te lezen:
[…] Sudden infant death syndrome (SIDS) of ‘wiegedood’ wordt gedefinieerd als de
plotselinge en onverwachte dood van een kind, meestal tijdens de slaap. In de gehele
geïndustrialiseerde wereld is SIDS de belangrijkste doodsoorzaak van kinderen tussen één en
zes maanden. Sinds 1974 subsidieert de Amerikaanse overheid een intensieve campagne om
de oorzaak van SIDS te achterhalen, maar het is nog steeds een raadsel […]

103
Of dat raadsel achter de schermen reeds is opgelost, weet ik niet. Maar gezien het feit dat men
het aantal vaccinaties voor jonge kinderen in steeds sneller tempo opvoert, lijkt het erop dat
men nog steeds niet begrijpt dat vaccineren met kwik- en alluminiumhoudende vaccins om
twee redenen – versterkte productie van corticosteroïden door de lichamelijke stress van de
plotselinge hoeveelheid antigenen plus begeleidende zware metalen – via het MTN-
mechanisme (metallothioninen om corticosteroïden en zware metalen te neutraliseren) leidt
tot een plotselinge en sterke daling van de zinkspiegel en daardoor ook van de
melatoninespiegel. Hierdoor lopen kinderen met een (tijdelijk of structureel verlaagde
zinkspiegel en een nog niet optimale eigen melatonineproductie een niet te verwaarlozen
risico op nachtelijke ademstilstanden. Dit ondanks dat er aan het uiterlijk van het kind niet
afwijkends op te merken valt.
Aangezien het mij niet eens zo veel moeite kostte om de risicovariabelen voor SIDS – met
slechts drie boeken plus mijn eigen studie Veldcontact in de hand - op een rijtje te zetten en te
relateren aan vaccinaties, moet ik toch veronderstellen dat het door de Amerikaanse overheid
gesubsidieerde onderzoek tussen 1974 en 2009, dus in de afgelopen 35 jaar, toch wel enige
vrucht had mogen afwerpen. Zou de uitkomst van dat onderzoek misschien niet erg
welgevallig zijn geweest bij de Amerikaanse vaccinsfabrikanten?

Hierna volgt een studie die het verband bewijst tussen het sinds 1930 gebruikte Thimerosal en
neurotoxiciteit en autisme.
Vermeld moet nog even worden de uitspraak van het RIVM dat de kwikverbinding
Thimerosal geen adjuvans is in de zin van een immuunreactiestimulerend middel, maar als
conserveringsmiddel wordt toegevoegd aan de 10-shots-flesjes om bacterie/schimmelgroei in
een aangebroken flesje te voorkomen. Het 10-shots flesje heeft een houdbaarheid van 28
dagen, wat door toevoeging van Thimerosal wordt gegarandeerd. De kant en klare shots
bevatten dit middel volgens het RIVM niet omdat ze volledig worden opgebruikt na opening.
De meeste kindervaccinaties vinden echter plaats na een oproep voor een collectieve
vaccinatie, net als sommige andere preventieve prikken voor volwassenen en kinderen.
Het RIVM vergat hierbij wel te vermelden dat Thiomersal ook wordt gebruikt om virussen te
inactiveren en dat het derhalve toch ook echt in de single-dose vaccins kan voorkomen.

Nierfunctiestoornissen door kwik


Op 24-2-2010 bereikte mij via een omweg een artikel van N.D. Boyd en collega’s van de
universiteit van Calgary, dat al in 1991 was gepubliceerd in The American Physiological
Society: Mercury from dental ‘silver’tooth fillings impaire sheep kidney function.
Schapen zijn ook zoogdieren en daarom is een onderzoeksresultaat bij deze dieren te
extrapoleren naar de mens, zeker waar het om een basale fysiologische functie gaat.
In dit onderzoek gaat het om als experiment aangebrachte amalgaamvullingen in het gebit van
de schapen. Ook de mens loopt rond met amalgaamvullingen, maar daarbij moeten we ons
ook realiseren dat er met vaccinaties ook heel veel – en zelfs steeds meer – kwik binnenkomt,
dat zich blijkens een elders in dit stuk vermeld onderzoek met radioactief gemaakt kwik
verspreidt over alle soorten lichaamsweefsels, dus ook over de nieren. In dat geval
verspreidde het radioactief gemaakt kwik zich ook tot in de foetussen van zwangere schapen
en apen. (volgens een door dr. John Moore in een interview van 29-1-2010 genoemd
onderzoek.)
Ik citeer even een paar fragmenten uit deze hierboven genoemde publicatie:

104
[…] It is concluded that amalgaan Hg levels in kidney are sufficient to significantly reduce
the rate of inulin clearance by nondefined mechanisms and that electrolyte patterns in urine
are consistent with impaired renal tubular reabsorption […]

[…] This would suggest that the changes in renal function that we have observed are not due
to an acute nephrotoxicity, but rather are the result of subtle subacute effects from chronic
low-dose Hg exposure.
Based on the results of this study, we conclude that exposure to dental amalgam Hg, which is
continously released from routinely used ‘silver’ tooth fillings, may have the potential to
precipitate alteration in renal function. Although humans do not usually receive as many
amalgam restorations at one time as have these sheep, daily amalgam Hg dose estimates for
humans are nevertheless substantial and increase in magnitude with the number of amalgam
fillings and as a function of chewing frequency. Individuals with 12 or more ‘silver’ amalgam
fillings comprise a significant portion of the human population. Thus the possibility of
amalgam Hg-induced renal dysfunction should be considered […]

Gelukkig zijn er steeds meer tandartsen die niet meer met amalgam werken en hebben ook
niet alle kinderen en volwassenen veel vullingen nodig. Maar wel zijn bijna alle kinderen en
volwassenen veelvuldig gevaccineerd. De huidige jeugd wordt veelvuldiger gevaccineerd dan
de volwassenen van nu, hoewel men ook voor die categorie steeds weer nieuwe vacinaties
verzint.
Ik denk dus dat we de mogelijkheid van nierdisfunctie door Thiomersal niet mogen negeren.

105
Overgevoeligheid voor koemelk als contra-indicatie voor kinkhoestvaccinaties

Kinderen met een overgevoeligheid voor koemelk – intolerantie of allergie – lopen bij
vaccinaties met het kinkhoestvaccin een grotere kans op het ontwikkelen van
hersenontstekingen. Het gaat om een overgevoeligheid voor ‘bovine serum albumin’ (BSA).
Hierover wordt ook iets gezegd in Appendix IV, maar toch zal ik dat item hier vast naar voren
brengen omdat nog een extra risicovariabele vormt naar de antigenen en de adjuvantia.
Daarom laat ik hieronder dat item uit die appendix even volgen:

[...] BSA sensitivity presents an important health risk to vaccinees. In mouse tests, it has
been found that if mice are both sensitized to bovine serum albumin and receive the
pertussis vaccine, they exhibit physiological and behavioural changes, suffer
encephalopathy and death, resembling the same post-pertussis immunization
encephalopathy observed in human infants. This is true even if the pertussis antigen has
been genetically-modified. Neither BSA alone, nor the pertussis vaccine alone, could
induce encephalopathy in mouse studies. The level to which mice are predisposed to BSA
sensitivity directly correlates with their potential to experience brain-injury following
vaccination.

Post-mortem examination of the brain [(in experimental mice)] after immunization


revealed diffuse vascular congestion and parenchymal haemorrhage in both the cortex
and white matter. Cortical neurones showed ischaemic changes. Occasional areas of
hypercellularity were evident in the meninges. ...B. pertussis has a wide range of
physiological effects including increased IgE production, increased sensitivity to
anaphylactic shock, lymphocytosis, and hyperinsulinaemia. Its ability to induce increased
vascular permeability may account for the tendency to produce haemorrhage.

Mice, as well as human infants, are susceptible to brain injury if they are genetically
predisposed to BSA sensitivity and receive the pertussis vaccine. '"Almost all babies
exposed to cow's milk have serum antibodies (IgG, IgA, and IgM) to BSA. Even breast-
fed babies have these serum antibodies, which are probably secondary to sensitization to
BSA in the mother's milk." That Francine Yurko and her daughter were sensitive to milk,
and that Baby Alan exhibited signs consistent with milk-allergy, indicates that this infant
was at special risk of pertussis vaccine-induced brain-injury and death. Since the studies
describing the link between BSA sensitivity and pertussis vaccine-induced
encephalopathy have been available since 1985, there is no justification for professional
ignorance or non-disclosure of this special and material risk. Baby Alan's parents should
have been informed of this risk and they should have been advised to permanently
forego pertussis vaccination for their child. Furthermore, it must be understood that the
above effects caused by the pertussis vaccine are the same as one would expect to find
in true cases of Shaken Baby Syndrome. That vaccination was never explored in this case
constitutes a gross deficiency [...]

Hoewel het aantal baby’s met een intolerantie of allergie voor melk nog steeds toeneemt,
worden de te vaccineren baby’s en jonge kinderen nooit vooraf gescreend op deze
overgevoeligheid of allergie en houdt men ook absoluut geen rekening met deze variabele. Er
wordt ook gen informatie over deze extra risicovariabele verstrekt, zodat ouders zonder dit te
beseffen hun kinderen in dat geval aan een extra risico blootstellen.

Omdat volgens de gezondheidsautoriteiten vaccinaties per definitie volkomen veilig en


effectief zijn, hoeft er kennelijk ook geen rekening te worden gehouden met contra-
indicaties zoals deze.

106
Hoe de toename van allergieën gerelateerd is aan de toename van
vaccinaties

Het is algemeen bekend dat de toename van het aantal vaccinaties per individu gepaard gaat
met een toename van de incidentie van allergie. Velen wijzen op die relatie zonder echter een
mechanisme te noemen waarlangs dat dan plaatsvindt. Ik denk dat hierbij de cruciale causale
variabele gevormd wordt door verlaging van de zinkspiegel. Er bestaat voldoende literatuur
die aanduidt dat een zinkgebrek leidt tot een verhoogde incidentie van allergieën.
Bovendien speelt er nog een kwetsbaarheid mee in de vorm van intolerantie voor melk, de
zogenaamde lactose-intolerantie.

Als inleiding voor mijn eigen betoog zal ik even citeren wat er onder meer op het
Gezondheidsweb te lezen staat over de link tussen zinkgebrek en allergie:

[…] Zinkgebrek kan gevoeligheid aan allergieën, hooikoorts en astma verhogen


Lichaam kan bij gebrek aan zink gevoeliger worden voor allergieën, hooikoorts en astma

Het is misschien niet algemeen geweten, maar zink kan een belangrijke rol spelen bij het
handhaven van de menselijke gezondheid. Een gebrek aan zink kan beletten dat ons lichaam
op een efficiënte manier de strijd tegen allergieën aanpakt. Daarom is het belangrijk om het
zinkgehalte in het lichaam goed in de gaten te houden.

Een opportuniteit in de strijd tegen allergieën is Murray Grossan, de Amerikaanse dokter die
werkzaam is in het Cedars Sinai Medical Center in Los Angeles en mede-auteur van The
Sinus Cure. In zijn boek geeft hij tal van tips hoe een allergie-lijder zijn leven zo aangenaam
mogelijk kan maken.
In zijn boek besteedt hij uitgebreid aandacht aan de link tussen allergieën en zink, meer
bepaald aan een gebrek aan zink in het menselijk lichaam. Dat gebrek aan zink kan ons
serieus parten spelen, zo blijkt. Een logische vraag is dan uiteraard hoe u het zinkgehalte in
uw lichaam op peil kan houden of weer kunt brengen. De juiste voeding blijkt daar een
belangrijke rol in te spelen. Overigens beperkt Grossan zijn adviezen niet alleen tot allergieën,
ook astma- en hooikoortslijders kunnen gebaat zijn bij zijn adviezen.
Als voorbeelden van bronnen van het noodzakelijk zink voor allergie-patiënten, astma- en
hooikoortslijders geeft Grossan een lijstje met voedingsproducten die veel zink bevatten. Op
dat lijstje staan verrassende namen zoals oetsers, mager vlees, kreeft, krab, groenten, volle
granen, tofu enzovoort. Al deze voedingsproducten bevatten een hoog zinkgehalte en vallen
dus zeer aan te raden voor allergie-patiënten, astma- en hooikoortslijders. Deze zullen
ongetwijfeld met vel plezier vernemen dat onder andere oesters, krab en kreeft op het lijstje
met voedingsproducten figureren. Deze producten hebben een antibacterieel en antiviraal
effect en versterken de immuniteit van ons lichaam. Ons lichaam is niet in staat om op een
efficiënte manier infecties te bestrijden zonder een voldoende voorraad zink in ons lichaam.

Veel allergie-patiënten, astma- en hooikoortslijders schrappen melk en melkproducten van


hun dieet. Die zouden namelijk een schadelijk effect hebben op hun aandoening, zo stelt
Grossan. De discussie over de kwalijke effecten van melk en melkproducten op allergie-
patiënten, astma- en hooikoortslijders is echter nog lang niet beslist. Er zijn namelijk geen
bewijzen beschikbaar die de schadelijke effecten van melk en melkproducten aantonen. In
feite is melk sowieso gezond, zelfs voor allergie-patiënten, astma- en hooikoortslijders […]

107
Dat laatste is echter slechts ten dele waar. Want juist in het gebruik van melk schuilt een
predispositie voor het krijgen van een allergie. Daarvoor wijs ik eerst even op het feit dat
driekwart van de wereldbevolking een intolerantie heeft voor melk.
Op 5-9-2003 plaatste het Algemeen Dagblad in de katern Diagnose een artikel over
melkintoleranties, waarin onder meer de volgende opmerkingen voorkwamen:

[...] Lactose, of melksuiker, wordt niet in het bloed opgenomen. Dat gebeurt pas als het in de
dunne darm wordt omgezet in glucose (‘druivensuiker’) en galactose. Het enzym dat daarvoor
zorgt, heet lactase.
Mensen die geen of te weinig lactase aanmaken, zijn lactose-intolerant. Bij hen komt de
lactose in de dikke darm terecht, waar bacteriën zich eraan tegoed doen. Daarbij komen
zuren en gassen vrij, die buikkramp, winderigheid en diarree veroorzaken. Loopt het echt uit
de hand, dan kan de darmwand scheuren en kunnen bloedingen en infecties ontstaan.
Met lactose-intolerantie is iets vreemds aan de hand: bijna driekwart van de wereldburgers
boven de drie jaar heeft er last van. De een meer, de ander minder. Mensen die na hun
zuigelingentijd (veel) melk kunnen drinken zonder buikpijn te krijgen, zijn dus veruit in de
minderheid.
Volgens Huub Savelkoul, hoogleraar celbiologie en immunologie in Wageningen, is dat
verklaarbaar: “Bij de mens zie je hetzelfde als bij zoogdieren in het algemeen: in de
zuigelingentijd is de lactaseproductie hoog, daarna neemt die af. Er is iets voor te zeggen
om na de zuigelingentijd geen melk meer te drinken. In de dierenwereld zie je dat ook
nergens. De enige uitzondering is de mens.”
Savelkoul doelt specifiek op Noord- en Westeuropeanen en enkele geïsoleerde
bevolkingsgroepen in Afrika (zoals Berbers) en Azië (Mongoliërs). Want alleen die verdragen
melk meestal goed. In alle andere gevallen is lactose-intolerantie de norm. Een Chinees,
Papoea, Nigeriaan of Eskimo een glas melk voorzetten, is dus geen goed idee. Grote kans dat
het hen slecht bekomt.
Met de Skandinavische landen, Groot-Britannië, België en Duitsland behoort Nederland tot
de landen waar de lactose-intolerantie het minst voorkomt: het percentage autochtonen dat
slecht reageert op melk, wordt bij ons geschat op 4,5 procent. Voor de totale Nederlandse
bevolking ligt dat tegenwoordig op tien procent. En het worden er elk jaar meer.
De oorzaak: bij allochtonen, inclusief buitenlandse adoptiekinderen, komt het veel vaker voor
dan bij autochtone ‘kaaskoppen’.
Volgens Amerikaans onderzoek heeft lactose-intolerantie niets met ras of huidskleur te maken,
maar is genetisch bepaald. Pakweg tienduizend jaar geleden raakte in Noord- en West-
Europa melk drinken om onduidelijke redenen in zwang. Door de eeuwen heen is dat zo
gebleven, waardoor de lactase-aanmaak bij de meeste Noord- en Westeuropeanen tot op de
dag van vandaag hoog is.
Lactose-intolerantie kan zich openbaren bij het nuttigen van melk en zuivelproducten. De
soort melk doet er niet toe: lactose zit in moedermelk, koemelk, geitenmelk en noem maar op.
De hoeveelheid lactose varieert: van 4,2 procent in geitenmelk tot zeven procent in
moedermelk; voor koemelk is dat 4,8 procent.

Lactose-intolerantie wordt wel verward met melkeiwit-allergie, dat ernstiger klachten kan
geven. Bij allergie reageert het immuunsysteem verkeerd op een of meer eiwitten die in de
melk voorkomen. Dat kan betekenen dat je wel allergisch bent voor koemelk, maar
bijvoorbeeld niet voor moedermelk. In dat geval moet goed worden uitgezocht bij welk
specifiek eiwit dat effect optreedt.”
Lactose-intolerantie en melkeiwit-allergie hebben niets met elkaar te maken. Intolerantie is
geen allergie, maar het onvermogen van het lichaam om een bepaalde stof (in dit geval

108
lactose) af te breken. Voor zover bekend is er geen verband met andere intoleranties,
allergieën en overgevoeligheden.
Lactose-intolerantie kan op verschillende manieren worden vastgesteld. Meting van de
hoeveelheid waterstof in de uitademingslucht is de meest gangbare. Bij het afbreken van de
lactose in de dikke darm ontstaan waterstof en koolzuurgas. Aangezien de mens zelf geen
waterstof maakt en die ook niet kan afbreken, wordt het via de longen uitgeademd. Hoe meer
waterstof in de adem, hoe groter de bacteriële activiteit en hoe waarschijnlijker de diagnose
lactose-intolerant.
Een andere methode is de bloedsuikerwaarde in het bloed vaststellen kort voor en na het
toedienen van een kleine hoeveelheid melksuiker. Blijkt de waarde niet of maar weinig
gestegen, dan is dat een aanwijzing voor lactose-intolerantie.
Maar hoe moet het dan met de adviezen van Joris Driepinter, ooit hét symbool van de
vaderlandse melklobby? Melk goed voor elk, riep het pronte ventje tegen iedereen die het
maar horen wilde. Drie glazen melk per dag, dat moest ieder mens toch minstens
binnenkrijgen. Kunnen we eigenlijk wel zonder? Naast lactose bevat melk allerlei
bestanddelen die wel goed zijn voor een mens. Zoals vitamine D en calcium, dat op hogere
leeftijd botontkalking (osteoporose) kan voorkomen. Mensen die geen melk(producten)
nuttigen, doen er verstandig aan te zorgen op een andere manier voldoende calcium binnen te
krijgen. Bijvoorbeeld door groenbladige groenten (broccoli, diverse koolsoorten), bonen en
sardines vaak op het menu te zetten.
Hoogleraar Savelkoul: “Onze gewoonte om veel melk te drinken heeft er ook toe
bijgedragen dat onze pubers de langsten van de wereld zijn. Maar vraag is of dat alleen
maar positief is. In Finland werd enkele jaren geleden campagne gevoerd om de
melkconsumptie te beperken, omdat het allerlei allergische klachten zou geven [...]

Door melkintolerantie – en toch consumeren van melk - kunnen dus ontstekingen van de
darmen ontstaan. En het hebben van (chronische) ontstekingen werkt verlagend op de
zinkspiegel. Individuen met een lactose-intolerantie kunnen daarom al behept zijn met een
(te)lage zinkspiegel.

Behalve door een lactose-intolerantie kan de zinkspiegel ook nog verlaagd worden door
diverse variabelen, zoals stress, onvolwaardige voeding, aangeboren onvermogen tot
voldoende zinkabsorptie, bepaalde ziekten, zinkverlies door het MTN-mechanisme dat dient
ter detoxificatie van zware metalen, gebruik van bepaalde medicijnen enzovoort, plus door
vaccinaties.

Vaccinaties werken langs verschillende in deze studie besproken mechanismen verlaging van
de zinkspiegel in de hand:
· Het a-specifieke stress-syndroom,
· Detoxificatie van aluminium-hydroxide, kwik en andere in vaccins aanwezige giffen,

Een individu met een lactose-intolerantie zal dus als hij gevaccineerd wordt een ernstige
verlaging van de zinkspiegel kunnen krijgen. Een zinkgebrek dat zonder aanvullende
maatregelen chronisch kan worden. En daarbij gaat het om een relatief groot aantal individuen.
En hoe frequenter er wordt gevaccineerd, hoe moeilijker de zinkspiegel zich weer
normaliseert.

In 1988 verscheen het boek Zink, auto-immuunziekten, voedselallergieën en kanker, door


Johan E. Sprietsma. Ik citeer van bladzijde 214 in dit boek:

109
[…] XV Toename van IgE en van prostaglandine E2 (PGE2) in het lichaam (adi1)
Bij mensen met een allergie of met een voedselallergie is er dikwijls sprake van een
verhoogde produktie van immunoglobulinen van het type E (IgE). Bekend is inmiddels, dat
(voedsel)allergieën alles te maken hebben met storingen in het immuunsysteem. Bovendien
staat vast dat dit immuunsysteem zich niet normaal kan ontwikkelen of blijven functioneren,
zodra er een zeker tekort aan zink is ontstaan.

Bij (voedselallergieën ontstaan verhoogde IgE-produkties (adi1)


Aangetoond is dat voedselallergenen, zoals die van eieren, astma en eczeem veroorzaken,
doordat hierdoor in het lichaam allergeen-specifieke IgE-complexen ontstaan. Het eten van
eieren veroorzaakt dan het vrijkomen van immunoglobulinen van het type IgE, die gericht zijn
op dit ei-allergeen. Daardoor raken, zoals beschreven in hoofdstuk III.3, mestcellen
geactiveerd, waardoor ze stoffen zoals histamine gaan uitscheiden.
Mestcellen in het darmslijmvlies die zo hun histamine vrijgeven, zodra dit voedselallergeen
weer eens binnenkomt, veroorzaken daarmee het meer doorlatend worden van die darm ter
plekke! Immers, histamine doet, evenals prostaglandine PGE2, de doorlaatbaarheid van
bloedvaten toenemen. Als gevolg daarvan worden vanuit de darm dan gemakkelijk meer
antigenen geabsorbeerd en zullen in het bloed deze antigeen-antilichaamcomplexen in
verhoogde mate ontstaan, die astma en eczeem veroorzaken, om maar enkele gevolgen te
noemen.
Zink remt in hogere concentraties het vrijkomen van histamine uit mestcellen, zo blijkt uit
onderzoek van Chvapil, M., getiteld: ‘Effect of zinc on cells and biomembranes’; Med. Clin.
North. Am. 60 (1976) 799-812.
Zink speelt namelijk een hoofdrol bij het functioneren en stabiliseren van celmembranen. Bij
te lage zinkniveaus verzwakken deze celmembranen en geven mestcellen eerder en meer
histaminen vrij […]

Een combinatie van een niet onderkende lactose-intolerantie plus veel vaccinaties kan dus
leiden tot een zodanig lage zinkspiegel dat allergieën zich makkelijker kunnen ontwikkelen.

Maar ook zonder lactose-intolerantie kunnen veelvuldige vaccinaties – zeker in combinatie


met andere risicovariabelen die zinkverlagend werken – leiden tot allerlei vormen van allergie.

110
Aluminiumzouten in vaccins in relatie tot verstoring van het
immuunsysteem

In het voorgaande hoofdstuk vroeg ik me af wat er nu het meest schadelijk is aan vaccinaties:
de gebruikte antigenen, het kwik of de toegevoegde aluminiumzouten.

Interessant is wat het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl)


heeft te zeggen over de werking van het immuunsysteem in relatie tot vaccinaties.

Ik citeer daarvoor uit de publicatie Immuunsysteem; De determinant, gezondheidsgevolgen


en oorzaken; Wat zijn de mogelijke oorzaken van een suboptimaal immuunsysteem?

[…]Allergieën als ‘prijs’ voor een verbeterde gezondheidstoestand?


Een lage infectiedruk binnen de bevolking kan vooral tijdens de ‘rijping’ van het
immuunsysteem bij kinderen tot 2 jaar het evenwicht tussen onderdelen van het
immuunsysteem verstoren. Dit verstoorde evenwicht kan leiden tot een verhoogde productie
van een bepaalde antistof (IgE), wat vervolgens kan resulteren in een verhoogde gevoeligheid
voor luchtweg-, huid- en voedselallergieën (Cookson & Moffat, 1997; Holt, 1996; Von Mutius
et al., 1994). Ook kan dit verstoorde evenwicht in combinatie met auto-immuniteit leiden tot
auto-immuunziekten.

De sterke toename van allergieën en auto-immuunziekten in hoogontwikkelde landen kan


mogelijk verklaard worden door een verminderde infectiedruk. Deze veronderstelling wordt
door onderzoeksresultaten ondersteund (Shirakawa et al., 1997). Overigens dragen ook
enkele buiten het immuunsysteem gelegen factoren bij aan de toename in het aantal allergieën,
zoals te vochtige woningen en de daarmee gepaard gaande hogere blootstelling aan allergie
veroorzakende stoffen (biotische factoren, zoals huisstofmijten en schimmels).

Grootschalig gebruik vaccins en lagere infectiedruk zijn boosdoeners


De samenstelling van vaccins kan mogelijk het evenwicht tussen onderdelen van het
immuunsysteem in belangrijke mate beïnvloeden, waardoor een hogere IgE-productie wordt
veroorzaakt. Verder kan ook de voor veel humane vaccins gebruikte ‘hulpstof’ ALUM het
evenwicht binnen het immuunsysteem verstoren (Speidel et al., 1997). Betere ‘hulpstoffen’
zijn beschikbaar, maar deze zijn nog niet grootschalig bij de mens getest op werkzaamheid en
veiligheid.
Het eindresultaat van verminderde infectiedruk en grootschalige vacinatie met onder andere
ALUM bevattende vaccins kan een verstoord T1/T2 evenwicht (teveel T2) zijn, met daaraan
gekoppeld overproductie van IgE.

Tot slot zijn genetische factoren, de voedingstoestand, veroudering en factoren als stress van
invloed op het immuunsysteem. Of en hoe deze factoren in de toekomst zullen veranderen is
onduidelijk […]

Op 11-1-2011 kwam NaturalNews met een verslag van een publicatie van Zweedse
onderzoekers, dat goed aansluit bij het bovenstaande. Vanwege het belang ervan zal ik dit
verslag in zijn geheel citeren.

[…] Vaccinations and allergy shots causing allergies to aluminum

111
An allergic reaction to aluminum used to be extraordinarily rare. That’s not true any more,
however, and researchers have been baffled for an explantion. Now it appears one has been
found. It turns out that as the number of vaccinations people are given has increased, so
has the incidence of the formerly almost non-existent aluminun allergy.
The connection? Swedish researchers think the aluminum added to may vaccinations as an
‘intensifier’ has cused an increasing number of people to become allergic to the metal. And,
with aluminum in everything from medications and deodorant to make-up and more, it’s not
an easy allergen to avoid.
The first inkling of the aluminum allergy/vaccination connection was revealed a few years
ago when a study of whooping cough vaccinations in Gothenburg showed that about one
percent of youngsters who received these vaccinations developed pruritic nodules (small
lumps under the skin that itch and can last for years) in the area of the shot. And 75 percent
of these kids with the nodules also became allergic to aluminum.
“This was completely unexpected. Aluminum has been used as an adjuvant, intensifier, in
vaccins for over 70 years with only a small number of pruritic nodules and allergic contact
dermatitis,” scientist Eva Netterlid said in a statement to the media. She is conducting
research on the vaccination/allergy connection at the Occupational and Environmental
Dermatology Unit in Malmo, Sweden.
So what has changed that’s caused aluminum allergies to become far more common?
Netterlid thinks it’s because the types of aluminum compounds used in vaccines and other
mainstream medical treatments such as allergy desensitization shots have been changed over
the years. In addition, people are receiving more vaccinations than ever, in part because of
the increase in international travel.
Netterlid and her research team studied hyposensitization, too. This is the common treatment
in which gradually higher doses of an allergenic substance are given to patients who are
allergenic to pollen, mites, and other allergens. Eventually, allergy shots cause the allergenic
person’s immune respons to these substances to be dampened down. Unfortunately, the shots
often use aluminum as an ‘intensifier’ and appear to be triggering the development of
aluminum allergies.
For example, when Netterlid and colleagues did a follow-up of kids treated with aluminum
containing allergy shots, they found a high number of reactions. Of 37 children treated,
allergic contact dermatitis from aluminum developed in eight children and pruritic nodules
developed in 13 of the youngsters. A group of 24 children with allergies were included in the
study as controls – they did not receive allergy shots – and none of them had or developed
pruritic nodules or an allergy to aluminum.
In another study of both children and adults with allergic respiratory diseases who were
treated with hyposensitization allergy shots, Netterlid found that about four percent of the
subjects developed allegic contact dermatitis from aluminum. Although there were some
people in the control group with aluminum allergies who didn’t receive allergy shots in this
study, examination of the arms of the patients who did get the shots before and one year after
the treatment showed that a significant number developed pruritic nodules.
Netterlid and het colleagues are currently conducting research to see if some kinds of
aluminum compounds used in vaccinations and allergy shots are more likely to produce
allergies than other formulations. They are also looking into the symptoms people who test
positive for aluminum allergy may develop when they are exposed to aluminum containing
drugs and cosmetics […]

112
Paraproteinemie in relatie tot vaccinaties

Eind 2010 vernam ik van een hematologe dat het haar was opgevallen dat bepaalde
aandoeningen steeds vaker en jonger voorkwamen. Zij noemde onder meer paraproteinemie
en de ziekte van Kahler. Kort daarna hoorde ik de KNO-arts Eize Wielinga op tv een ‘wake-
up call’ doen met betrekking tot het feit dat hij steeds meer bijholten- en oorontstekingen
voorbij ziet komen. Volgens hem komen er ieder jaar zo’n 2000 nieuwe patiënten bij. Dat
wijst toch wel in de richting van het toenemen van afweerstoornissen. Hoewel hij pleitte voor
meer onderzoek hiernaar, deed hij zelf geen suggesties voor een mogelijke oorzaak.
Omdat vaccinaties kunnen leiden tot afweerstoornissen ging ik zelf eens op onderzoek uit.

Als eerste stuitte ik op een dissertatie van Balthazar Simon ten Berge, die in 2010 aan de
RUG in Groningen promoveerde op paraproteinemie. Een samenvatting van deze dissertatie
bevatte enkele interessante fragmenten. Ik citeer er enkele:

[…] Dit onderzoek kwam voort uit de klinische waarneming dat naast paraproteinemie
berustend op neoplasie van plasmacellen, er ook zuiver reactieve vormen leken te bestaan […]

[…] Dit kan er op wijzen dat paraproteinemie secundair aan stimulatie door een antigeen
ontstaat, en dat de eventueel ontstane antilichamen in het paraproteine zijn gelocaliseerd […]

In het Nederlands Tijdschrift voor Klinische Chemie; special 47, 2000, trof ik ook een artikel
aan over paraproteinemie. Ik citeer ook hier enkele delen uit.

[…] Paraproteinemie (of monoclonale gammopathie) is geen ziekte, maar een uiting van een
ontregeld B-celsysteem, hetgeen niet altijd maligne hoeft te zijn. De term ‘paraproteine’ duidt
op een extra band in het eiwitspectrum van serum of urine. De frequentie van
paraproteinemie is afhankelijk van leeftijd en de gevoeligheid van de detectie-methode. De
prevalentie van paraproteinemie bij de doorsnee bevolking ligt tussen de 1 en 2%.
Met het toenemen van de leeftijd stijgt het percentage personen dat een paraproteinemie
vertoont: 50-jarigen plusminus 1,5%; 65-jarigen plusminus 5%; 80-jarigen plusminus 10%;
90-jarigen plusminus 20%.
Vaak wordt er min of meer bij toeval een paraproteinemie geconstateerd, als bijvoorbeeld om
andere redenen een eiwitspectrum of ander onderzoek wordt aangevraagd. De specificiteit
van het eiwitspectrum is echter voor de meeste ziekten gering en het gebruik voor
screeningsdoeleinden van andere ziekten dan paraproteinemie wordt dan ook ontraden.
Soms wijst geldrolvorming van de erytrocyten in het uitstrijkpreparaat of problemen bij het
hematologisch bloedonderzzoek met geautomatiseerde celtelapparatuur op de aanwezigheid
van paraproteinemie.
In de regio van het Integraal kankercentrum West (1,6 miljoen inwoners) werden in de
periode 1991 – 1993 1464 patiënten aangemeld met een nieuw gediagnosticeerde
paraproteinemie.
Multipel myeloom en plasmacytoom kwamen voor bij 18% van de personen, een
hematologische ziekte bij 11% en intern geneeskundige ziekten (niet-hematologische
maligniteit, auto-immuunziekte of infectie) bij 14% […]

[…] In de huisartspraktijk is het zinvol een paraproteine-onderzoek aan te vragen bij een
combinatie van symptomen, zoals onverklaarbare vermoeidheid, anemie, verhoogde
bezinkingssnelheid, rugpijn, osteoporose, osteolytische ophelderingen, fracturen,
immuundeficiënties, hypercalciëmie, nierinsufficiëntie of recidiverende infecties.

113
Het ziektebeeld multiple myeloom bijvoorbeeld presenteert zich in circa 60% van de gevallen
met rugpijn. De bezinkingssnelheid bij een paraproteinemie is bijna altijd verhoogd. Een
eiwitspectrum (in zijn verschillende vormen van uitvoering) is dan de beste methode om de
aanwezigheid van een paraproteinemie vast te stellen […]

Misschien zou Eize Wielinga bij zijn patiënten met hardnekkige klachten over bijholten- en
oorontstekingen ook eens moeten laten nakijken of er geen paraproteinemie in het spel is.

Als bron voor dit artikel werd onder meer genoemd:


Schaar CG, Ong F, Snijder S et al. De kans op de ziekte van Kahler (multipel myeloom) bij
patiënten met een paraproteinemie: myeloomscore, ontwikkeld in de regio van het Integraal
Kankercentrum West. Ned Tijdschr Geneeskd 1998; 142:1591-1595.

In het eerste decennium van de 21-ste eeuw bleef het tamelijk rustig omtrent paraproteinemie.
Maar naast die dissertatie uit 2010 vond er op 13-10-2009 in De Doelen in Rotterdam ook een
PAOKC-cursus plaats met als onderwerp Monoklonale Gammopathie.
De conclusie aan het eind van die dag was helaas dat multiple myeloom nog steeds een
ongeneeslijke aandoening is.

Gelet op de observatie dat multiple myeloom (de ziekte van Kahler) steeds vaker en op steeds
jongere leeftijd voorkomt, moeten we volgens mij vooral eens letten op de opmerkingen die
dr. Ten Berge in 2010 in zijn dissertatie neerschreef en die ik hierboven al weergaf. Want niet
alleen nemen paraproteinemie en multiple myeloom steeds toe, ook het aantal vaccinaties dat
de mens vanaf zijn geboorte te verstouwen krijgt neemt hand over hand toe.
En iedere vaccinatie betekent telkens weer een blootstelling aan een behoorlijke hoeveelheid
antigenen.

Volgens mij is het niet onlogisch dat de door Ten Berge geobserveerde reactieve vormen van
paraproteinemie ontstaan door stimulatie door een overmaat aan antigenen die dosesgewijs
met zekere regelmaat worden ingespoten.

Dat zou dan betekenen dat de tol voor al deze vaccinaties – die veelal ten doel hebben om te
beschermen tegen kinderziekten en griep – op termijn betaald moet gaan worden in de vorm
van onder meer immuundeficiënties en de ongeneeslijke ziekte van Kahler.

Multipel myeloom en een verhoogde kans op trombo-embolie


Op 20-1-2011 publiceerde het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTVG) een
opmerkelijke weergave van het artikel Arterial and venous thrombosis in monoclonal
gammopathy of undetermined significance and multiple myeloma: a population-based
study, door Kristinsson SY en collega’s, Blood.2010; 115: 4991-8.
Dit verslag had de titel NTVG 20-1-2011 MGUS PP en emboliekans. Verhoogd trombo-
embolie risico by multipel myeloom en andere plasmacelafwijkingen. Ik citeer hieronder de
samenvatting:

[…] Waarom dit onderzoek?


Patiënten met multipel myeloom (MM) en monoclonal gammopathy of undetermined
significance (MGUS) hebben een verhoogd risico op veneuze trombose. Het risico op
arteriële trombose is mogelijk ook verhoogd, maar grote studies ontbraken.

114
Onderzoeksvraag
Is het risico op veneuze en arteriële trombo-embolieën verhoogd bij patiënten met MM of
MGUS?

Hoe werd dit onderzocht?


Alle Zweedse patiënten bij wie tussen 1958 en 2006 de diagnose MM (n = 18.627) of MGUS
(n = 5.326) was gesteld werden geanalyseerd. Voor eleke casus werden 4 gematchte
controles gekozen. De nationale patiëntenregistratie werd geraadpleegd om het optreden van
arteriële en veneuze trombo-embolieën te scoren.

Belangrijkste resultaten
Patiënten met MM en MGUS hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van veneuze en
arteriële trombo-embolieën, vooral in het eerste jaar; HR resp. 2.6 (95% CI, 2.4-2.8) en 1.9
(95% CI, 1.7-2.1).
IgM MGUS was niet geassocieerd met een verhoogd risico, net zo min als de concentratie van
het paraproteïne. In tegenstelling tot bij MM was trombose bij MGUS geassocieerd met een
slechtere overleving (HR 1.7 95% CI 1.3-2.2 na 5 jaar follow-up), maar niet met een snellere
progressie naar MM.

Consequenties voor de praktijk


De oorzaak van toegenomen trombose bij plasmaceldyscrasie is niet geheel opgehelderd. De
auteurs tonen aan dat ook patiënten met MGUS een verhoogd risico op veneuze en arteriële
trombose hebben, hoewel dat niet voor alle isotypen geldt […]

Dit artikel lijkt erop te wijzen dat er bij MM en MGUS – die zijn gerelateerd aan de
mogelijkerwijs door vaccinaties veroorzaakte paraproteïnemie – een hogere kans bestaat op
trombose. Deze onderzoeksuitkomst maakt dus aannemelijk dat vaccinaties de kans op
trombose kunnen vergroten.

115
Studie bewijst een verband tussen Thimerosal en neurotoxiciteit en autisme

Op 2-9-2009 ontving ik via NaturalNews.com een verslag van een interessante


onderzoeksuitkomst betreffende de neurotoxiciteit van Thimerosal in vaccins. Vanwege het
belang ervan citeer ik het hele verslag:

[…] In a study just published, a causal connection between Thimerosal, the preservative often
used in vaccines, and the brain pathology found in patients diagnosed with autism spectrum
disorder (ASD), has been established. The study, A Mitochondrial Dysfunction, Impaired
Oxidative-Reduction Activity, Degeneration, and death in Human Neuronal and Fetal Cells
Induced by Low-level Exposure to Thimerosal and Other Metal Compounds was published
in the June 2009 issue of the peer-reviewed journal Toxicology & Environmental Toxicology.

In the study, it was found that the amounts of Thimerosal found in inoculations commonly
given to infants in the 1990s and still in use today (though more limited) induced levels of
cellular toxicity. This cellular damage was consistent with that foud in studies of patients
diagnosed with ASD.

Both studies found significant mitochondrial dysfunction, reduced cellular oxidative-


reduction activity, cell degeneration, and cell death being tied to ASD. All of these contribute
significantly to ASD diagnosis and are also often attributed to other chldhood and early
development maladies.

Here at Natural News, of course, readers are likely well aware of the links between
Thimerosal and Autism. Until now, those links have mostly been implied and inferred through
anecdotal evidence and court cases. Nevertheless, the link between mercury, Thimerosal and
childhood autism rates has been exhaustively covered here.

Now, conclusive scientific evidence that cannot be ignored has been published in a peer-
reviewed journal. This gives those of us concerned with the issue more ammunition to use in
forcing lawmakers to acknowledge the link and for pharmaceutical companies who’ve been
pushing their wares on us to become accountable for it.

This study also showed that Thimerosal is much more toxic than other metal compounds
included in the study and commonly found in vaccines. Other compounds studied included
aluminium sulfate, methylmercury hydroxide (often blamed for autism). Lead acetate, and
mercury chloride. This study does not take those compounds off the hook, of course, but does
show that Thimerosal is significantly more toxic than even methylmercury.

The explanation for that higher toxcity lies in the fact that Thimerosal is not naturally-based,
but manufactured.

First created in the 1920s as a stronger replacement for alkylmercury compound, it’s
biological transport and intracellular delivery properties were enhanced. The study shows
that, in comparison to methylmercury hydroxide, Thimerosal has three distinct toxicity –
enhancers:

1. Higher aqueous solubility – the ability to dissolve in water.


2. Higher solubility in cell membranes – the ability to dissolve in cell membranes.
3. Higher intracellular toxcity – the ability to inactivate essential cell processes.

116
The study was done by CoMeD, Inc. (a non-profit) through a grant from the Brenen
Hornstein Autism Reserch & Education Foundation and the non-profit Institute of Chronic
Illnesses, Inc. Attribution was also given to the Genetic Centers of america.

CoMD, Inc. And BHARE recommend parents and health care providers have children with
ASD diagnosis tested by urinary porphyrin profile analysis (UPPA). More information is
available at CoMeD’s websiteMercury-freeDrugs.org, including free information on ordering
UPPA tests as well as papers validating those tests.

Resources:

1 – A Mitochondrial Dysfunction, Impaired Oxidative-Reduction Activity, Degeneration, and


Death in Human Neuronal and Fetal Cells Induced by low-level Exposure to Thimerosal and
Other Metal Compounds http://www.informaworld.com/smpp/co...

2 – Natural News “Thimerosal” articles: http://www.naturalnews.com/GoogleSe...

3 – Press Release from CoMeD on study: http://mercury-freedrugs.org/docs/0...

Bovenstaand artikel is niet het eerste dat wijst op de link tussen thimerosal en autisme.
Thimerosal werd en wordt gebruikt in vaccins tegen kinderziekten en dus ook in de
zogenaamde MMR-prik (measles, mumps and rubella). In Nederland is dit de BMR-prik.
Hieronder volgt daarom een aantal publicaties die dit verband al eerder onder de aandacht
brachten:

The MMR (or Measles) Vaccine and Autism:

· Oleske, J. "Elevated rubeola [measles] titers in autistic children." Abstract presented


by D. Zecca and Dr. Graffino at an NIH meeting (September 23, 1997). As quoted by
Richard Gallup in "Autism and autoimmunity."
www.chiroweb.com/archives/18/14/10.html (April 15, 2002.)
· Fudenberg, H.H. "Dialysable lymphocyte extract (DlyE) in infantile onset autism: a
pilot study." Biotherapy 1996; 9:143-147.
· Gupta, S. "Immunology and immunologic treatment of autism." Proceedings of the
National Autism Association, Chicago 1996: 455-460.
· Wakefield, A.J., et al. "Ileal-lymphoid-nodular hyperplasia, non-specific colitis, and
pervasive developmental disorder in children." Lancet 1998; 351:637-641.
· Yazbak, F.E. "Autism: Is there a vaccine connection? Part I. Vaccination after
delivery." 1999. www.garynull.com/documents/autism99b.htm
· Yazbak, F.E. "Autism: Is there a vaccine connection? Part II. Vaccination around
pregnancy." 1999. www.garynull.com/documents/autism99b2.htm
· Yazbak, F.E. "Autism: Is there a vaccine connection? Part III. Vaccination around
pregnancy, the sequel." 2000. www.garynull.com/documents/autism99b3.htm
· "Autism: Present Challenges, Future Needs -- Why the Increased Rates?"
Government Reform Committee Hearing, Washington, DC. (April 6, 2000.)
· "Autism: Why the Increased Rates? A One-Year Update." Government Reform
Committee Hearing, Washington, DC. (April 25-26, 2001.)
· "The Autism Epidemic: Is the NIH and CDC Response Adequate?" Government
Reform Committee Hearing, Washington, DC. (April 18, 2002.)

117
· "The Status of Research into Vaccine Safety and Autism." Government Reform
Committee Hearing, Washington, DC. (June 19, 2002.)
· Kawashima, K., et al. "Detection and sequencing of measles virus from peripheral
mononuclear cells from patients with inflammatory bowel disease and autism."
Digestive Diseases and Sciences (April 2000); 45:723-729.
· Reuters Medical News. "Measles persistence confirmed in some patients with IBD,
autistic enterocolitis." (June 20, 2000).
www.id.medscape.com/reuters/prof/2000/06/06.20/20000620scie001.html
· Wakefield, A.J. et al. "Enterocolitis in children with developmental disorders."
American Journal of Gastroenterology 2000; 95(9):2154-2156.
· Wakefield, A., et al. "Measles, mumps and rubella vaccine: through a glass, darkly."
Adverse Drug Reaction and Toxicologica Reviews 2000; 19(4):265-283.
· Kiln MR, "Autism, inflammatory bowel disease, and MMR vaccine." Lancet 1998 May
2;351(9112):1358.
· Selway, "MMR vaccination and autism 1998. Medical practitioners need to
give more than reassurance." BMJ 1998 Jun 13;316(7147):1824.
· Nicoll A, Elliman D, Ross E, "MMR vaccination and autism 1998," MJ 1998
Mar 7;316(7133):715-716.
· Lindley K J, Milla PJ, "Autism, inflammatory bowel disease, and MMR
vaccine."Lancet 1998 Mar 21;351(9106):907-908.
· Bedford H, et al, "Autism, inflammatory bowel disease, and MMR vaccine."
Lancet 1998 Mar 21;351(9106):907.
· Vijendra K. Singh, Sheren X. Lin, and Victor C. Yang, "Serological Association of
Measles Virus and Human Herpesvirus-6 with Brain Autoantibodies in Autism,"
Clinical Immunology and Immunopathology, Oct 1998, Vol. 89, No. 1, p 105-108.

Over de link tussen thimerosal- (en/of aluminium) houdende BMR-vaccins en neurologische


stoornissen is onder meer het volgende gepubliceerd:

The Measles (and MMR) Vaccine and Neurological Disorders


(Including Central Nervous System Damage, subacute sclerosing
panencephalitis [brain disease], and Guillain-Barre' syndrome [paralysis]):

· Schneck, S.A. "Vaccination with measles and central nervous system disease."
Neurology 1968; 18 (Part 2):79-82.
· Jabbour, J.T., et al. "Epidemiology of subacute sclerosing panencephalitis
(SSPE)." Journal of the American Medical Association 1972; 220:959-62.
· Belgamwar, R.B., et al. "Measles, mumps, rubella vaccine induced subacute
sclerosing panencephalitis." Journal of the Indian Medical Association 1997;
95(11):594.
· Landrigan, P.J., et al. "Neurological disorders following live measles-virus
vaccination." Journal of the American Medical Association 1973; 223
(13):1459-62.
· Miller, C.L. Lancet (September 17, 1983).
· Beale, A.J. "Measles vaccines." Proceedings of the Royal Society of Medicine
1974; 67:1116-1119.
· Roden, A.T. "Fits following immunization." Proceedings of the Royal Society
of Medicine 1974; 67:24.
· Jagdis, F., et al. "Encephalitis after administration of live measles vaccine."
Journal of the Canadian Medical Association (April 19, 1975); 112(8):972-75.

118
· Hirayama, M. "Measles vaccines used in Japan." Reviews of Infectious
Diseases 1983; 5:495-503.
· Pollock, T.M., et al. "A 7-year survey of disorders attributed to vaccination in
Northwest Thames Region." Lancet 1983; 1:753-57.
· Jorch, G. et al. "Coincidence of virus encephalitis and measles-mumps
vaccination." Monatsschr Kinderheilkd 1984; 132(5):299-300.
· Martinon-Torres, F., et al. "Self-limited acute encephalopathy related to
measles component of viral triple vaccine." Rev Neurol (May 1-15, 1999);
28(9):881-82.
· Grose, C., et al. "Guillain-Barre syndrome following administration of live
measles vaccine." American Journal of Medicine 1976; 60:441-43.
· Norrby, R. "Polyradiculitis in connection with vaccination against morbilli,
parotitis and rubella." Lakartidningen 1984; 81:1636-37.
· Morris, K., et al. "Guillain-Barre syndrome after measles, mumps, and rubella
vaccine." Lancet 1994; 343:60.

In verband met de gevaren van Thimerosal zijn ook nog de volgende publicaties interessant:

* Mutter J, Naumann J, Schneider R, Walach H, Haley B., “Mercury and autism: accelerating
evidence?”, Neuro Endocrinol Lett. 2005 Oct;26(5):439-46.
* Noel L. et al, “ Hypersensitivity to thiomersal in hepatitis B vaccine”, The Lancet, 338:705,
1991.
* Cox, N.H & Forsyth, A., “Thiomersal allergy and vaccination reactions”, Contact
Dermatitis, t.18, p.229-233; 1988.
* Eke D, Celik A., “Genotoxicity of thimerosal in cultured human lymphocytes with and
without metabolic activation sister chromatid exchange analysis proliferation index and
mitotic index.”, Toxicol In Vitro. 2008 Jun;22(4):927-34. Epub 2008 Feb 1.
* Wu X, Liang H, O'Hara KA, Yalowich JC, Hasinoff BB., “Thiol-modulated mechanisms of
the cytotoxicity of thimerosal and inhibition of DNA topoisomerase II alpha.”, Chem Res
Toxicol. 2008 Feb;21(2):483-93. Epub 2008 Jan 16
* Geier DA, King PG, Sykes LK, Geier MR., “A comprehensive review of mercury provoked
autism.”, Indian J Med Res. 2008 Oct;128(4):383-411
* Geier DA, Sykes LK, Geier MR., “A review of Thimerosal (Merthiolate) and its
ethylmercury breakdown product: specific historical considerations regarding safety and
effectiveness.”, J Toxicol Environ Health B Crit Rev. 2007 Dec;10(8):575-96.
* van't Veen AJ., “Vaccines without thiomersal: why so necessary, why so long coming?”,
Drugs. 2001;61(5):565-72.
* "Exposure to mercury in utero and in children may cause mild to severe mental
retardation and mild to severe motor coordination impairment.”, 1999 Eli Lilly Material
Data Safety Sheet., http://www.whale.to/vaccine/eli_lilly_material_data.html

En in relatie tot de gevaren van aluminium hydroxide zijn de volgende publicaties interessant:

* Gherardi RK., “Lessons from macrophagic myofasciitis: towards definition of a vaccine


adjuvant-related syndrome”, Rev Neurol (Paris). 2003 Feb;159(2):162-4
* Cfr aussi travail « Aluminium et vaccins », Dr Jean Pilette, dernière édition de 2009 (+ de
1770 bibliografische verwijzingen)

119
Nog meer evidentie voor het gevaar van Thimerosal (Thiomersal)
Op 1 oktober ontving ik nog een verslag van een alarmerende studie naar de effecten van
kwikhoudend Thimerosal. Ik citeer de Engelse tekst in zijn geheel:

[…] New study demonstrates significant harm from just ONE mercury-containing vaccine
A new study, just published in the journal Neurotoxicology, found that primates that received
just ONE vaccination containing Thiomersal, the mercury-preservative found in many
vaccines including the new AH1N1 (swine flu) shot, had significant neurological impairment
when compared with those who received a saline solution injection or no injection at
all.Please note that the amount of Thiomersal was adjusted for weight and that these primates
received only 2mcg – the new Swine Flu vaccine contains 24.5 macg or 49 times the FDA
allowable daily limit for an adult.

According to Dr. Andrew Wakefield, Executive Director of Thougtful House and a co-
investigator of the project, “What is particularly concerning is that in spite of the
recommendation to remove Thiomersal from vaccines a decade ago, millions of people, many
of them children and pregnant mothers, are about to get mecury in their shots. Thiomersal is
still routinely used in Hepatitis B and numerous other vaccines world-wide.”

The implications for Australia’s new national campaign which is targeting pregnant women
as its first recipients are frightening.

The Australian Vaccination Network, a national vaccine safety and health lobby group, urges
the Federal government ad Minister Roxon to err on the side of caution when it comes to
administering untested vaccines containing mercury to those who are the most vulnerable.
Surely when weighing up the risk of significant brain damage from Thiomersal preservatives
against an influenza which has been shown to be milder than seaonal flu, we must say that the
risk of the vaccine is greater than the risk of the flu. In addition, if this vaccine has not been
shown to be safe in children under the age of 10, surely foetusesshould likewise be excluded.

Below is the abstract of the study:

Abstract:

This study examined whether acquisition of neonatal reflexes and sensorimotor skills in
newborn rhesus macaques (Macaca mulatta) is influenced by receipt of the single neonatal
dose of Hepatitis B (HB) vaccine containing the preservative thimerosal (Th). HB vaccine
containing a standardized weight-adjusted Th dose was administered to male macaques
within 24 hours of birth (n=13). Unexposed animals received saline placebo (n=4) or no
injection (n=3). Infants were raised identically and tested daily for acquisition of 9 survival,
motor, and sensorimotor reflexes by a blinded observer. In exposed animals there was a
significant delay in the acquisition of three survival reflexes: root, snout and suck, compared
with unexposed animals. No neonatal responses were significant delayed in unexposed
animals compared with exposed. Gestational age (GA) and birth weight were not significantly
correlated. Cox regression models were used to evaluate the main affects and interactions of
exposure with birth weight and GA as independent predictors and time-invariant covarties.
Significant main effects remained for exposure on root and suck when controlling for GA and
birth weight such that exposed animals were relatively delayed in time-to-criterion. There was
a significant effect of GA on visual follow far when controlling for exposure such that
increasing GA was associated with shorter time-to-criterion.

120
Interaction models indicated that while there were no main effects of GA or birth weight on
root, suck or snout reflexes there were various interactions between exposure, GA, and birth
weight such that inclusion of the relevant interaction terms significantly improved model fit.
This, in turn, indicated important influences of birth weight and/or GA on the effect of
exposure which, in general, operated in a way that lower birth weight and/or lower GA
exacerbated the detrimental effect of vaccine exposure.
This primate model provides a possible means of assessing adverse neurodevelopmental
outcomes from neonatal Th-containing HB vaccine exposure, particularly in infants of lower
GA or low birth weight. The mechanism of these effects and the requirements for Th is not
known and requires further study.

About Australian Vaccination Network, Inc.


The AVN is a non-profit, volunteer-run charitable association. Since 1994, the AVN has
provided information and support to the general community who are trying to make informed
choises about vaccination and health. Their lobbying in Federal Parliament has ensured that
compulsory vaccination for children has not come to pass and they are the major reporters of
vaccine adverse reactions to ADRAC (The Adverse Drug Reactions Advisory Committee).

Vaccineren van pas geboren rhesus makaken met slechts één op lichaamsgewicht aangepaste
doses Hepatitis-B vaccin leidde bij deze beestjes al tot een significante afname van de
overlevingsvaardigheden/reflexen betreffende verkennen, wroeten en zuigen.
Hoe jonger en hoe kleiner ze waren hoe sterker de nadelige effecten van het vaccin. Dit wijst
er tevens op dat ongeboren foetussen – die meedelen in de vaccins voor volwassenen –
ontegenzeggelijk ook nadelige gevolgen zullen ondervinden van zo’n Thimerosal-bevattend
vaccin. Dat zal dus ook gelden voor kwikbevattende griepvaccins, waarvan er dan ook nog
enkele in serie worden aanbevolen!!!

In mei 1999 constateerde de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) dat
Amerikaanse baby’s al voor ze een half jaar oud waren 187,5 microgram kwik kregen ingeënt.

Een anekdotische beschrijving van een niet gevaccineerde premature baby


In dit verband wil ik even beschrijven hoe het mijn 9 weken te vroeg geboren kleindochter
verging na haar geboorte.
Omdat het meisje 9 weken te vroeg werd geboren en uiteraard ook een heel laag
lichaamsgewicht had, is door de moeder besloten om het kindje niet te laten inenten omdat het
genoeg had meegemaakt in haar prille leventje. Extra gif inspuiten leek niet echt te verkiezen.
Het meisje is inmiddels 2 jaar en vijf maanden oud, nog steeds nergens voor ingeënt en
functioneert meer dan uitstekend en bezoekt al ruim een maand de peuterspeelplaats waar ze
het helemaal naar haar zin heeft en zelfs op de eerste dag – aangetrokken door de nieuwe
uitdaging – zelfs haar ouders al vergat voordat ze vertrokken waren.
Op de kalenderleeftijd van 2 jaar – dus eigenlijk vanaf de conceptie gerekend nog steeds niet
echt 2 jaar oud – moest ze weer eens worden getest. Deze keer op cognitieve vaardigheden en
niveau. Andere testen waren al goed uitgepakt. Motoriek en verdere gezondheid waren goed.
Na enige tijd werd de kleine meid het zat en vetelde gedicideerd: “Ik vind dit niet leuk meer.
We gaan nu stoppen”. De psychologe reageerd verbijsterd en ietwat gepikeerd.
Nadat de testresultaten waren verwerkt werden de ouders ernstig toegesproken. Want er was
een serieus probleem met de kleine meid.

121
Het probleem was dat het meisje van eigenlijk nog geen twee jaar oud functioneerde op het
zorgwekkende niveau van een driejarige!!! Omdat dit nooit goed kon aflopen moesten de
ouders er vooral voor zorgen dat het kind in haar cognitieve ontwikkeling werd afgeremd!!!!!

Hoewel het kind stamt uit een tamelijk intelligente familie is het toch opmerkelijk dat ze na
haar problematische premature geboorte toch nu op dit niveau functioneert en na een slecht
begin toch zo’n snelle ontwikkeling doormaakt.

Zou het niet ook zo kunnen zijn dat het kind wel min of meer functioneert op een bij haar
leeftijd behorend niveau, maar dat de testschaal is gemaakt naar aanleiding van het
functioneren van het gemiddelde van wél gevaccineerde kinderen, die door de vele
vaccinaties eigenlijk een achterstand hebben gekregen in het normale ontwikkelingspatroon???

Werd de suggestie van de psychologe om het kind te remmen in haar ontwikkeling – hoe
bizar op zich eigenlijk al – misschien soms wel primair ingegeven vanuit de angst dat dit kind
aantoonbaar maakt dat de veelvuldig toegepaste vaccinaties bij de meeste kinderen leidt tot
een gefrustreerde en vertraagde ontwikkeling, ontwikkelingsstilstanden en soms ook wel
mentale retardaties?

Werd die psychologe daarom bepaald niet vrolijk van het feit dat de kleine meid zo slim en
assertief reageerde na de voor haar veel te saaie testopdrachten en zich daarbij ook verbaal
nog zo uitstekend en ‘voorlijk’ uitte.

Zou het kunnen zijn dat men in de loop van vele decennia van volspuiten van babies en jonge
kinderen met onder meer Thimerosal de normen voor ‘normaal bij de leeftijd horend’ gedrag
heeft bijgesteld, zodat niet in het oog springt dat de meeste kinderen zich tegenwoordig wat
minder snel ontwikkelen als vroeger het geval was, toen er nog minder veel vaccinaties
plaatsvonden?

Het vaccin-experiment met de aapjes lijkt in die richtig te wijzen.

De geheim gehouden uitkomsten van het onderzoek door dr. T. Verstraeten


Dat Thimerosal leidt tot neurologische schade was al bekend sinds een conferentie in 2000,
maar dit wordt stelselmatig verzwegen omdat het de farmacie en de officiële beleidsmakers
niet zo goed uitkomt.
Uit de notulen van de conferentie van het ACIP (Advisory Committee on Immunization
Practices) in 2000 blijkt hoe deze commissie omgaat met het opzienbarende resultaat van het
onderzoek, dat door dr. T. Verstraeten is uitgevoerd op basis van een CDC database die
gegevens bevat van 100.000 kinderen met bijwerkingen zoals gemeld ten gevolge en in
verband met vaccinaties. Dit onderzoek van dr. T. Verstraeten is gepresenteerd aan de ACIP,
die belangrijke invloed heeft op het beleid van het CDC en wordt door deze commissie
besproken en beoordeeld op zijn wetenschappelijke merites en zijn gevolgen voor de
vaccinatie-praktijk en de onderzoekspraktijk van het CDC.
Hieronder volgt wat is af te leiden uit de notulen van deze conferentie, die aan het licht
kwamen door een zogenoemde “Freedom of Information Act request’:

· De commissie onderschrijft de conclusie, dat er blijvende schade aan het zenuwstelsel


is aangetoond door dr. Verstraeten op basis van de gegevens zoals opgenomen in de
CDC database.

122
· De commissie onderschrijft de conclusie, dat er snel nader onderzoek zou moeten
worden gedaan naar de mate waarin Thimerosal een rol speelt in het ontstaan van deze
schade.
· Het WHO- commissielid onderschrijft de conclusie, dat er snel nader onderzoek zou
moeten worden gedaan naar een alternatieve hulpstof voor Thimerosal, waarbij dit
alternatief snel moet worden getest op veiligheid en effectiviteit.
· De commissie onderschrijft de conclusie, dat er een lineaire relatie is tussen het aantal
vaccin-injecties en de mate van schade aan het zenuwstelsel in de onderzoekspopulatie.
· De commissie onderschrijft de conclusie, dat er een lineaire relatie is tussen het totale
aantal virussen dat aan de onderzoekspopulatie is gegeven en de totale mate van
schade aan het zenuwstelsel in de onderzoekspopulatie.
· De commissie onderschrijft de conclusie, dat er een lineaire relatie is tussen de totale
hoeveelheid Thimerosal die is gegeven aan de onderzoekspopulatie en de totale mate
van schade aan het zenuwstelsel in de onderzoekspopulatie.
· De commissie onderschrijft de conclusie, dat er een relatie mogelijk is tussen het
vroege tijdstip waarop vaccins worden toegediend aan de jonggeboren kinderen en de
ernst en mate van schade aan het zenuwstelsel in de onderzoekspopulatie.
· De commissie onderschrijft de conclusie, dat het in deze studie gevonden ernstige
negatieve effect van vaccinaties in het algemeen op het ontstaan van neurologische
schade juist is.
· De commissie onderschrijft de conclusie, dat aan de hand van deze studie niet
eenduidig valt vast te stellen of Thimerosal uitsluitend en alleen de verklarende factor
is binnen de formulering van de vaccins van het ontstaan van de aangetoonde
neurologische schade in de onderzoekspopulatie. Andere mogelijke verklarende
factoren die genoemd worden zijn alle andere stoffen en hulpstoffen die in vaccins zijn
opgenomen en met name de rol van aluminium in vaccins, waarbij nog speciaal wordt
aangetekend, dat bewezen is, dat met name mengsels van verschillende metalen
synergistische effecten kunnen hebben, danwel versterkend danwel dempend.
· De commissie onderschrijft de conclusie, dat de in de studie van dr. Verstraeten
gevonden positieve en lineaire relatie tussen hoeveelheid ontvangen Thimerosal-
kwikverbinding en de hoeveelheid ontstane neurologische schade in de
onderzoekspopulatie consistent is met wat geconcludeerd kan worden uit alle
mogelijke andere onderzoeken naar de toxische werking van verschillende stoffen in
voeding op uiteindelijke effecten op het zenuwstelsel. Daarbij blijkt telkens weer, dat
kwikverbindingen een lineaire relatie laten zien met aard, ernst en mate van
neurologische afwijkingen.
· Het WHO-commissielid constateert, dat dit onderzoek door dr. Verstraeten beter niet
had kunnen worden uitgevoerd, want het brengt iedereen, ook hem in een zeer lastig
parket, want er moeten jaarlijks miljoenen kinderen gevaccineerd worden met vaccins
die Thimerosal bevatten.
· De commissie besluit de opzienbarende onderzoeksresultaten geheim te houden.

Ondanks dat jaarlijks miljoenen kinderen moeten worden gevaccineerd met Thimerosal-
houdende vaccins, besluit de commissie om de opzienbarende en zeer alarmerende
onderzoeksresultaten – de men niet kan ontkennen – geheim te houden omdat ‘men’ anders in
een lastig parket komt. Liever had dit WHO-commissielid gehad dat dit onderzoek nooit had
plaatsgevonden en dat men dus gewoon in het blinde weg vele miljoenen kinderen jaarlijks –
en vele keren achtereen – kon blijven inspuiten met de ‘als bewezen veilig’ bestempelde
vaccins. Dit werd gezegd door een lid van de WHO!!!!!

123
Om de eigen huid plus de winsten van de farmacie te redden heeft deze ACIP-commissie toen
besloten om stilzwijgend de gezondheid vele miljoenen kinderen op te offeren voor dit doel.
Daarom is in 2009 de leugen dat vaccins veilig zijn al minstens 9 jaar oud en deze pertinente
leugen wordt door allerlei gezondheidsautoriteiten – dus ook door het RIVM - nagezegd.

Het effect van kwik in amalgaamgebitsvullingen op biomarkers


Een andere invalshoek om te kijken naar de effecten van kwik op kinderen is een studie die in
Toxicol Environ Health A. 2009;72(14):891-6 werd gepubliceerd onder de titel: Urinary
porphyrin excretion in children with mercury amalgam treatment: findings from the Casa Pia
Children’s Dental Amalgam Trial, door Woods JS en collega’s van het Department of
Environmental and Occupational Health Sciences, University of Washington, Seattle.
Ik citeer eerst de samenvatting van deze studie:

[…] Increases in the urinary concentrations of pentacarboxyl- and coproporphyrins and the
appearance of the atypical precoproporphyrin have been defined in relation to mercury (Hg)
body burden in animal studies, and this change in the porphyrin excretion pattern has been
described as a biomarker of occupational Hg exposure and toxicity in adult human subjects.
In the present studies, urinary porphyrins were determined in relation to Hg exposure in
children and adolescents, 8-18 yr of age, over the 7-yr course of a clinical trial designed to
evaluate the neurobehavioral and renal effects of dental amalgam in children.
Subjects were randomized to either dental amalgam or composite resin treatments.Urinary
porphyrins and creatinine concentrations were measured at baseline and annually in all
subjects. Results were evaluated using linear regression analysis. No significant differences
between treatment groups (amalgam versus composite) were found when comparing all
subjects for any of the porphyrins of interest.
However, incipient amalgam treatment-specific increases were observed in the mean
concentrations of penta-, precopro- and coproporphyrins especially when the analyses were
restricted to younger subjects (8 to 9 yr old at baseline), and these increases were most
apparent during yr 2 through 3 of follow-up, the period of highest mercury exposure from
amalgam treatment.
Based on he mean number of amalgam fillings received by children in this group (17.8), the
renal Hg concentration associated with incipient increases in urinay porphyrins was
estimated to be approximately 2.7 microg/g renal cortex. This value corresponds to an
observed mean urinary Hg concentration of 3.2 microg/g creatinine, which is approximately
fivefold less than that at which renal damage from Hg exposure is estimated to occur in
children. These findings are consistent with growing evidence supporting the sensitivity of
urinary porphyrins as a biological indicator of subclinical Hg exposure in children […]

Deze studie toonde dus aan dat het gebruik van porphirines als biomarker voor de
aanwezigheid van kwik in het menselijk lichaam terecht en betrouwbaar is.
Over de hele groep genomen was er in deze 7 jaar durende trial geen verschil tussen de groep
die amalgaam vullingen kreeg en de groep die witte composiet vullingen kreeg. Maar tijdens
de periode dat kinderen de meeste gebitsvullingen krijgen, was er wel degelijk een verschil
merkbaar en vertoonden de kinderen die kwikhoudend amalgaam kregen de meeste
biomarkerstoffen. Over de hele studie verdween dit effect weer.
Maar er werd iets heel belangrijks over het hoofd gezien, namelijk dat deze kinderen al vanaf
hun geboorte vele kwikhoudende vaccinaties hadden gekregen, waardoor ze de trial ingingen
met een zeker basislevel aan kwik in hun lijf. Juist tijdens de periode waarin ze de meeste

124
gaatjes lieten vullen, viel er een leemte in de serie vaccinaties, waardoor er ruimte kwam voor
een verschil in kwiktoename tussen de met amalgaam of composiet behandelde kinderen.
Doordat de kinderen uit beide groepen in de daarop volgende jaren naar alle
waarschijnlijkheid nog vaker werden gevaccineerd verdween het relatief geringe
aanvangsverschil van de groep 8 to 9-jarigen daarna weer. Want een hele serie kwikhoudende
vaccins brengt meer kwik in een kinderlichaam dan het vullen van enkele gaatjes met
amalgaam.

Zelf heb ik bij deze tweede studie nog twee opmerkingen:


· Voor neurologische schade is minder kwik nodig dan voor nierschade.
· Ik zou weleens willen weten wat de vergelijkende kwikbelasting zou zijn van extra
controlegroepen kinderen die wel met amalgam of composiet werden behandeld, maar
daarnaast helemaal nooit werden gevaccineerd.

Het kennelijk valide testgereedschap van de genoemde biomarkers is voorhanden, dus


waarom heeft men dan nog nooit een vergelijkend onderzoek uitgevoerd tussen groepen van
wel of niet met kwikhoudende vaccins gevaccineerde kinderen?

Zou het ook niet heel simpel zijn om kinderen die na vaccinaties autistisch werden te testen
op de in het voorgaande genoemde biomarkers. En dit dan in vergelijking me een
controlegroep van gezonde kinderen.
Bij mijn weten is een dergelijke studie nog nooit uitgevoerd of athans niet gepubliceerd.

Het is al lang bekend dat lang niet ieder individu op dezelfde manier kans ziet om de
hoeveelheid toxische stoffen – zoals kwik – in zijn/haar lichaam te reduceren, omdat dit
mechanisme genetisch bepaald is en er individueel vele (kleine) verschillen bestaan in het
genetisch functioneren. Met andere woorden: de ene mens stapelt meer kwik en
aluminiumzouten in het lichaam op dan de ander. Dat heeft heel veel te maken met de het
functioneren van het zink-afhankelijke methallothioninen-mechanisme (MTN-mechanisme)
en de beschikbaarheid van cytochroom P450, glycoproteïnen en gluthation. Daarom vertoont
ook niet iedereen bijwerkingen in dezelfde mate. Een verminderde aanmaak van
glycoproteïnen – die werken als moleculaire pomp - leidt tot geremde verwijdering van
lichaamsvreemde (schadelijke) stoffen uit lichaamscellen, waardoor verminderde
bescherming tegen vergiftigingen. Dit leidt tot een vergroting van kankerrisico door mutagene
agentia.

Glycoproteïnen
De aanmaak van glycoproteïnen is individueel bepaald door de genetische aanleg. Maar de
kwaliteit van deze glycoproteïnen kan ook benadeeld worden door de vervormende invloed
van elektro-actieve stoffen zoals kwik en/of aluminiumzouten.
Het zou dus zo kunnen zijn dat de kinderen die na vaccinatie autistische trekken begonnen te
vertonen een zodanige genetische uitrusting hebben dat ze minder goed het binnengekregen
kwik kunnen reduceren dan anderen en daardoor al van nature een grotere gevoeligheid
hebben voor het door neurotoxische stoffen ontwikkelen van autisme en andere neurologische
aandoeningen dan anderen. Ook kan het gebeuren dat kinderen met een gezonde genetische
aanleg een verminderde beschikbaarheid hebben van goedwerkende glycoproteïnen omdat
door vaccins met daarin elektro-actieve stoffen toevalligerwijs hun glycoproteïnen in meer of
mindere mate worden vervormd en daardoor onwerkzaam raken.

125
Omdat de te vaccineren kinderen voorafgaand aan hun serie vaccinaties nooit worden getest
op dit soort genetische predisposities is het ronduit misdadig om in het blinde weg alle
kinderen bloot te stellen aan deze vaccinaties. Maar even misdadig is het om ook kinderen
zonder een genetische predispositie te vaccineren omdat door de vaccinaties ook bij hen de
beschikbaarheid van goede glycoproteïnen kan worden benadeeld.
Ik wilde dat ik de middelen en macht bezat om een vergelijkende trial op te zetten naar de
mate van excretie van de genoemde biomarkers onder kinderen die al of niet neurologische
schade hebben ondervonden van kwikhoudende vaccinaties.

Link tussen haperend glycoproteïne en multiple sclerose (MS) ontdekt


Dat ontregeld glycoproteïne een rol kan spelen bij het ontstaan van MS is sinds kort ook
ontdekt. In de kenniskatern van de Volkskrant van 5-12-2009 stond in de rubriek ‘Kort’ het
volgende bericht:

[…] Haperend eiwit ontdekt bij multiple sclerose


Gezondheid – Bij patiënten met multiple sclerose (ms) is de transportfunctie van de bloed-
hersenbarrière verstoord. Herstel van die functie kan de ziekteverschijnselen mogelijk doen
verminderen. Dat blijkt uit promotieonderzoek van Gijs Kooij (VUmc).
De bloed-hersenbarrière bestaat uit endotheelcellen aan de binnenkant van de bloedvaten in
de hersenen. Die bevatten eiwitten die de opname van voedingsstoffen en het uitscheiden van
potentiële schadelijke stoffen reguleren. Kooij ontdekte dat bij ms-patiënten het eiwit P-
glycoproteïne in de endotheelcellen minder goed werkt […]

Het is dus niet onmogelijk dat door vaccinaties ook de werking van dit P-glycoproteïne wordt
benadeeld, waardoor een kans op het ontwikkelen van MS bestaat.

En waar er al een verzwakte genfunctie van dat P-glycoproteïne bestaat zullen bij kinderen
die worden gevaccineerd ook veel makkelijker kwik, aluminiumzouten, formaldehyde en
andere schadelijke stoffen tot in de hersenen kunnen doordringen en vervolgens hersenschade
aanrichten.

De rol van gluthation als ontgifter van zware metalen, pesticiden en alcohol
Voor een goede ontgifting van kwalijke stoffen in vaccins is ook een goed functionerende
glutathion-functie van groot belang.
Mensen kunnen zelf glutathion aanmaken uit drie aminozuren, namelijk uit glutaminezuur
(Glu), cysteïne (CysH) en glycine (Gly).
In gereduceerde vorm (GSH) is glutathion één van de krachtigste lichaamseigen antioxidanten.
Daarnaast speelt GSH een belangrijke rol in fase II bij de uitscheiding (biotransformatie) van
schadelijke stoffen zoals zware metalen of pesticiden, alcohol, evenals reactieve
afbraakproducten die tijdens fase I van het detoxificatieproces kunnen ontstaan. GSH maakt
deze stoffen via (enzymatische of niet-enzymatische) conjugatie beter in water oplosbaar,
waardoor ze gemakkelijker uitgescheiden kunnen worden via gal of urine.
Daarbij katalyseert de meestal in het cytosol voorkomende glutathion-S-transferase de reactie
van GSH met elektrofiele koolstof. Daarbij kunnen halogeen-, sulfaat-, sulfonaat-, fosfaat- en
nitrogroepen door glutathion gesubstitueerd worden. Vervolgens kan GSH aan geactiveerde
dubbelbindingen geaddeerd worden en reactieve epoxide ringen openen. De toxificerende
(giftige) werking omvat de activering van vicinale dihaloalkanen onder vorming van een sterk

126
reactieve episulfoniumring, alsook een door B-Lyase mogelijk gemaakte verandering van het
GSH-conjugaat in de nieren tot reactieve verbindingen.
Dit is een ingewikkeld lijkend verhaal. Maar de bedoeling is om duidelijk te maken dat
glutathion een belangrijke rol speelt bij de ontgifting van zware metalen, zoals kwik en ook
aluminiumzouten.

Als er iets schort aan de genetische bagage, dan kan het gebeuren dat de lichaamseigen
aanmaak van glutathion stagneert en deze ontgiftingsfunctie (deels) uitvalt.
Boven de leeftijd van 40 jaar nemen de glutathionspiegels in het licham af. Vanaf die leeftijd
kan soms een afname tot 20 tot 30 % van de klinisch aanvaardbare hoeveelheid worden
waargenomen. Bij chronisch zieken kan ook een duidelijke afname van de glutathionspiegel
worden geconstateerd. En juist chronisch zieken worden als risicogroep gezien voor allerlei
infectieziekten en daarom veelvuldiger gevaccineerd. Daarom zal het risico op bijwerkingen
bij deze groep ook groter zijn, net zoals bij ouderen.

Toxinen in het algemeen - en kwik in het bijzonder – zijn in staat om het intracellulaire
glutathion volledig uit te putten door (over)activatie van cellulaire ontgiftingssystemen.
Hierdoor mist het lichaam dan ook meteen een zeer krachtige antioxidant, hetgeen ook tot aan
vaccinatie gerelateerde schade kan leiden.

Het is inmiddels algemeen bekend dat er bij autisten gewoonlijk lage glutathionspiegels
worden gevonden, waardoor adequaat ontgiften niet mogelijk is.
Ik ben nu benieuwd naar de glutathionspiegels bij autisten waarvan vermoed wordt dat hun
autisme is gerelateerd aan vaccinaties. Het zou namelijk zo kunnen zijn dat deze kinderen zijn
geboren met een defect aan de genen die betrokken zijn bij de lichaamseigen aanmaak van
glutathion. Werkt hun ontgiftingsapparaat niet optimaal, dan kan het gebeuren dat ze na
vaccinaties meer toxische stoffen uit de vaccins opstapelen dan gezonde kinderen en dat
daardoor dan een niet-aangeboren vorm van autisme wordt ontwikkeld.

Niet alleen defecten aan de lichaamseigen productie van glutathion kunnen op deze manier
autisme veroorzaken, maar ook defecten aan de systemen van de glycoproteïnen, de
metallothioninen en Cytochroom P450 kunnen daaraan bijdragen.

Vaccinaties met elektro-actieve stoffen in relatie tot het anti-fosfolipiden syndroom (APS)
Bij APS zijn antistoffen tegen glycoproteïnen betrokken en daarom kunnen symptomen van
dit anti-fosfolipiden syndroom ook veroorzaakt worden door vaccinaties. Ik zal daarom
citeren uit een beschrijving van dit APS-syndroom:

[…] Het antifosfolipden syndroom wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van circulerende
antistoffen tegen fosfolipiden in combinatie met veneuze en/of arteriële trombose en/of
specifieke obstetrische problemen (o.a. habituele abortus). Bij APS kunnen vele
huidafwijkingen optreden die allemaal zijn terug te voeren op vaatocclusie, zoals ulcera,
livedo reticularis, acrocyanose, Raynaud, capillaritis en tromboflebitis. Zowel de grote vaten
als de microvasculatuur kunnen zijn aangedaan. De diagnose kan worden gesteld bij
aanwezigheid van 1 klinisch en 1 laboratoriumciterium. De laboratoriumdiagnostiek is dus
erg bepalend voor de diagnose. Omdat antifosfolipiden tijdelijk aanwezig kunnen zijn bij
infecties en ontstekingen, mag de diagnose niet gesteld worden op een enkele test, maar moet
het onderzoek na 3 maanden herhaald worden.

127
De belangrijkste twee antifosfolipiden zijn het lupus anticoagulans (LAC) en de
anticardiolipine antistoffen (aCL). De antistoffen blijken niet gericht te zijn tegen de
fosfolipiden zelf, maar tegen plasma eiwitten (vooral Bèta2-glycoproteïne) die binden aan
negatief geladen fosfolipiden. Ook deze antistoffen (anti-Bèta2-GP1) kunnen tegenwoordig
bepaald worden.

Bij aanwezigheid van het lupus anticoagulans is de PTT (protrombine tijd) en de APTT
(activated partial tromboplastin time) vaak verlengd, vandaar de verwarrende naam
anticoagulans, maar er is een verhoogd kans op trombose. Circa 60% van de patiënten met
LA heft SLE. Circa 20-45% van de SLE-patiënten ontwikkelt een antifosfolipiden syndroom,
en dit is geassocieerd met een hoger sterfte risico. Anticardiolipine antistoffen zijn
verantwoordelijk voor de valspositieve VDRL bij patiënten met systeemziekten zoals
bijvoorbeeld SLE. Dat komt omdat het antigeen mengsel van de VDRL test bestaat uit
cardiolipine, fosfatidychloride, en cholesterol.

Antifosfolipiden kunnen zonder betekenis gevonden worden bij gezonde mensen (primair
APS), maar inmiddels is er een groot aantal onderliggende aandoeningen bekend waarbij
antifosfolipiden circuleren: auto-immuunziekten (SLE, auto-immune trombocytic purpura en
hemolytische anemie, RA, Sjögren syndroom), giant cell arteritis, dermatomyositis, m. Behcet,
polyarteritis nodosa, maligniteiten waaronder lymfomen, hematologische ziekten
(myelofibrosis, ziekte van von Willebrand, paraproteïnemie), infectieziekten (lues, lepra,
tuberculose, mycoplasma, borreliose, HIV, endocarditis, hepatitis e.a. virusinfecties),
neurologische aandoeningen (Sneddon syndroom, myasthenia gravis, multiple sclerose), en
bij een aantal geneesmiddelen.

Klinische symptomen: diepe veneuze trombose, tromboflebitis, arteriële trombose, livedo


reticularis, capillaritis, Raynaudfenomeen, acrocyanose, cutane ulcera, cerebrale
doorbloedingsstoornissen, chorea, herseninfarcten, retinopathie, micro-angiopathische
nefropathie (hypertensie, proteïnurie, nierfunctiestoornissen), hartklepafwijkingen
(verdikking mitralis en aortaklep, milde klepinsufficiëntie, klepvegetaties met risico op
embolie), catastrofale APS (trombose in minstens 3 orgaansystemen, meestal ook met
huidafwijkingen, sterk lijkend op TTP: trombotische trombocytopenische purpura),
recidiverende miskramen, zwangerschaps complicaties (pre-eclampsie, eclampsie, intra-
uriene vruchtdood, vroeggeboorte), trombopenie (trombo’s 100-150; bij 40-50% van de APS
patiënten), immuungemedieerde trombopenie (ITP) […]

Vaccinaties kunnen – door het leiden tot meer antifosfolipiden tegen Bèta2-glycoproteine –
leiden tot het ontstaan of een verergering van de opgesomde aandoeningen waarbij anti-
fosfolipiden circuleren.
Het zal aan de hand van deze opsomming duidelijk zijn dat vaccinaties met daarin elektro-
actieve stoffen kunnen leiden tot het ontstaan van afwijkende Bèta2-glycoproteïnen, waardoor
een breed scala van aandoeningen kan ontstaan of worden verergerd. En dan gaat het om
aandoeningen die niet zo gauw worden gerelateerd aan bijwerkingen van vaccinaties.

Uit de laatst genoemde verschijnselen blijkt ook dat het daarom zeer gevaarlijk is om
vaccins met elektro-actieve stoffen toe te dienen aan zwangeren, omdat het risico op
miskramen en zwangerschapscomplicaties in de vorm van zwangerschapsvergiftiging,
overlijden van de vrucht in de baarmoeder en vroeggeboorte bepaald niet denkbeeldig is.

128
Helaas heeft de Gezondheidsraad in zijn oneindige en autoritaire wijsheid besloten dat juist
aan zwangeren vanaf de vierde maand griepvaccins moeten worden toegediend met daarin
elektro-actieve stoffen, zoals Thiomersal en aluminiumzouten.

Toenemende incidentie
Volgens een oudere arts hadden de hierboven opgesomde aandoeningen ten gevolge van het
‘anti-fosfolipiden syndroom (APS) vroeger slechts een geringe incidentie. Tegenwoordig
bestaat er zelfs een patiëntenvereniging voor Lupuspatiënten.
Van de twee varianten van Lupus – Lupus Erythematosus en Systemische Lupus
Erythematosus (SLE) – komt de laatste variant, waarbij ook andere delen van het lichaam dan
de huid (zoals organen en ledematen) worden aangetast, voor bij 1 op de 4000 mensen.
Ik las dat de erfelijkheid van Systemische Lupus (SLE) niet is aangetoond, maar dat men nog
niet weet hoe deze aandoening ontstaat. Er bestaat ook een zogenoemde Medicamenteuze
Lupus (ML) die wordt veroorzaakt door het gebruik van bepaalde medicijnen, die Lupus
kunnen uitlokken.

Ik vraag me af waarom men nog niet op het idee kwam dat ook vaccinaies Lupus kunnen
uitlokken doordat de elektro-actieve bestanddelen van de meeste vaccins kunnen leiden tot het
ontstaan van vervormde Bèta2-glycoproteinen (eiwitten dus), waartegen dan natuurlijk
antilichamen worden gevormd.
Het typische karakter van SLE is dat het zich wisselend kan manifesteren op allerlei plekken
in het lichaam, het komt en het gaat en duikt telkens ergens anders op. Men noemt SLE ook
wel de ‘zieke met de duizend gezichten’, omdat die zich bij iedere patiënt weer anders
manifesteert.
En dat wijst nou net in de richting van het lukraak vervormd raken van eiwitten in het lichaam
door de invloed van elektro-actieve stoffen (uit vaccins, maar ook op andere manieren in het
lichaam terecht gekomen). Door de bloedstroom kan de concentratie van deze stoffen variëren
en daar waar zich een relatief grote concentratie bevindt, kunnen er eiwitten vervormd raken
en aldus lokaal leiden tot symptomen van SLE.

Het valt ook niet te ontkennen dat de toename van SLE en de andere uitingsvormen van APS
gelijke tred houdt met de toename van het aantal vaccinaties dat de (jonge) mens
tegenwoordig krijgt opgedrongen.

Het antifosfolipidensyndroom in relatie tot het syndroom van Barth


Het syndroom van Barth is een zeldzame genetische aandoening, ontdekt in 1981, die leidt tot
overlijden op de kinderleeftijd. Het wordt veroorzaakt door mutaties in het gen dat codeert
voor tafazzine, een enzym dat betrokken is bij de productie van cardiolipine. Het gen is
gelegen op het X-chromosoom. Meisjes hebben twee X-chromosomen; met één afwijkende
kopie van dit gen zijn ze gezond.
Jongens hebben slechts één kopie; wanneer deze afwijkend is, maken ze afwijkende
mitochondria en kunnen ze de productie van ATP onvoldoende op peil houden.
Cardiomyopathie en algehele spierzwakte zijn hiervan het gevolg. De symptomen verdwijnen
als cardiolipine wordt toegediend.

Sommige personen blijken antistoffen tegen cardiolipine in hun bloed te hebben. Patiënten
met auto-immuunziekten, vooral SLE, hebben vaker deze antistoffen. De anticardiolipine
antistoffen geven een verhoogde kans op tromboses: meerdere malen, al op jonge leeftijd, en
soms in vaten waar tromboses normaal gesproken zelden optreden, zoals lever- of niervaten.

129
Arteriële tromboses veroorzaken een hartinfarct, longembolie of herseninfarct. Ook bij
vrouwen die meermalen een miskraam hebben doorgemaakt, worden dergelijke antistoffen
nog wel eens gevonden. Dir geheel aan verschijnselen wordt antifofolipidensyndroom
genoemd.

Vaccins met daarin elektro-actieve stoffen kunnen dus ook leiden tot een te gringe
beschikbaarheid van gave cardiolipine, en daardoor ook tot cardiomyopathie en overlijden op
jonge leeftijd.
Hebben normaliter jongens de grootste kans hierop vanwege hun enkele X-chromosoom, via
vaccinaties lopen meisjes hetzelfde risico als jongens op een vorm van cardiomyopathie die
wordt veroorzaakt door een te geringe beschikbaarheid van gave cardiolipine doordat de
lichaamseigen cardiolipine wordt misvorm door de invloed van elektro-actieve stoffen.
In dit geval van vaccin-geïnduceerde cardiomyopathie worden meisjes immers niet gered door
een gave X-chromosoom.

Ik denk dat vaccinaties kunnen leiden tot hartklachten en plotselinge hartdood bij kinderen en
bij iedereen die wordt gevaccineerd met vaccins die elektro-actieve stoffen bevatten, zoals
kwik en aluminiumzouten.

Thiomersal en de halfwaardetijd ervan in relatie tot opslag van kwik in het lichaam
Een medewerker van de overheidssite ‘grieppandemie.nl’ gaf eind oktober 2009 desgevraagd
het volgend commentaar betreffende de zogenaamde veiligheid van Thiomersal:

[…] U refereert ook aan het gebruik van Thiomersal in vaccins. Thiomersal is een stof die al
sinds 1930 in veel vaccins gebruikt wordt. Thiomersal is een organische kwikverbinding. Het
voorkomt dat er bacterie- en schimmelgroei in het vaccin kan plaatsvinden. Van Thiomersal
zijn kleine hoeveelheden zijn kleine hoeveelhedeen in het vaccin aanwezig. Deze stof is niet
schadelijk voor de gezondheid. De stof wordt door het menselijk lichaam gewoon afgebroken.
Binnen 7 dagen na vaccinatie is de helft ervan uit het lichaam verdwenen, het andere deel
verdwijnt in de periode daarna ook.
Thiomersal wordt in het lichaam omgezet in ethylkwik. Dit is iets anders dan methylkwik,
waaraan mensen bijvoorbeeld dagelijks worden blootgesteld via voedsel (bijvoorbeeld vis),
drinkwater en milieuverontreiniging. Dit is ook een organische kwikverbinding, maar met
andere eigenschappen. Deze stof heeft een halwaardetijd van ca. 50 dagen. Omdat het zo
langzaam verdwijnt en het regelmatig weer via ons eten en drinken in ons lichaam komt kan
het daar ook opgeslagen worden. Met ethylkwik gebeurt dit niet […]

Al tijdens de eerste 7 dagen na vaccinatie wordt dat kwik volgens deze meneer afgevoerd,
hetgeen verloopt via MTN-mechanisme, cytochroom P450 en glycoproteïnen.
Kwik komt op die manier in drinkwater en milieu en komt dus ook in de voedselketen terecht.
Dus via Thiomersal in vaccins verontreinigen we dus ons drinkwater, milieu en toekomstig
voedsel met kwik. En via dat voedsel krijgen we dan weer de volgens die meneer van de
overheids-grieppandemie-site het veel schadelijker methylkwik binnen. Dus indirect is er door
die kwikhoudende vaccinaties toch sprake van een vergiftiging met het gevaarlijker
methylkwik dat volgens hem wel wordt opgeslagen. Volgens van overheidswege uitgesproken
geruststellende theorie wordt dus toch via de enorme hoeveelheid kwikhoudende vaccins die
zo royaal bij de mens ingespoten wordt niet alleen de gevaccineerde mens langzaam
vergiftigd, maar tevens alle andere organische leven op aarde, mens zowel als dier en plant.

130
Maar zover had deze meneer nog niet nagedacht. Hij had trouwens helemaal niet zo diep
nagedacht, want hij zag een belangrijk mechanisme over het hoofd, namelijk het mechanisme
van katabolisme, ofwel het uit elkaar vallen van complexere verbindingen.

Dr. Jürgen Seefeldt schreef in een open brief aan dr. Susanne Stöcker van het Paul-Ehrlich-
Instituut onder meer de volgende opmerking:
[…] Quecksilber ist hoch neurotoxisch, nephrotoxisch und hepatoxisch und schädlich für alle
menslichen Organismus. Quecksilber metabolisiert und obwohl die HWZ von Ethyl-
Quecksilber mit 7-10 Tagen relativ kurz ist, ist Quecksilber nicht entfernbar, auch nicht mit
DMSA […]

Wat Seefeldt hier bedoelt is dat weliswaar de kwikverbinding – ethylkwik of methylkwik


door katabole processen uit elkaar valt, maar dat daarna slechts de andere componenten van
die kwikverbinding worden uitgescheiden en het lipofiele kwik zelf grotendeels wordt
opgeslagen in de vetweefsels.

In zijn artikel uit 2002: Mercury – Thimersol & Neurodevelopment Outcomes, schrijft prof.
Boyd E. Haley van de Universiteit van Kentucky het volgende:
[…] Thimerosal or merthiolate is a derivate of thiolsalicylate where ethyl mercury is attached
though the sulfur. It is defined as a preservative or anti microbial in medical use. This anti
microbial action is dependent on thimerosal breaking down releasing ethyl mercury that can
penetrate cell membranes and bind to intracellular enzymes, inhibiting them, and causing cell
death. Further, in certain biological environments the ethyl mercury can further break down
releasing mercury cation (Hg2+).
Hg2+ is also very reactive with enzymes and proteins inhibiting their biological functions and
causing cell injury or death. Both ethyl mercury and Hg2+ are very neuro toxic compounds.
However, ethyl mercury is more rapidly partitioned into the hydrophobic (fatty) tissues of the
central nervous system and is a more potent neuro toxin than Hg2+ based on this
‘partitioning factor’ […]

Ethylkwik heeft een halfwaarde tijd van 7-10 dagen en methylkwik van plusminus 50 dagen.
Methylkwik doet er dus ongeveer vijf maal zo lang over om voor de helft te worden
uitgescheiden. De mate van uitscheiding van kwikverbindingen wordt gemeten aan de hand
van de mate van uitscheiding van de in het voorgaande besproken ‘urinoire porphyrines’ als
biomarkers. Dit is gerelateerd aan de hoeveelheid afbraakproducten van de kwikverbindingen,
maar zegt niets over de hoeveelheid uitgescheiden kwik zelf. Die hoeveelheid biomarkers zegt
dus wel hoeveel kwikverbindingen er in het lichaam zijn binnengekomen, maar niet hoeveel
elementair kwik – dus hoeveel bij het afbraakproces vrijgekomen kwikatomen – er daarna
weer zijn uitgescheiden.
Hoewel dat zinkafhankelijke MTN-mechanisme zijn best doet om ethylkwik en ook losse
kwikatomen te binden en vervolgens af te voeren, wordt toch veruit het meeste kwik
opgeslagen in de vetweefsels. De hersenen en myeline rondom de zenuwvezels bestaan voor
het grootste gedeelte uit vetten.
Ethylkwik heeft de eigenschap dat het erg makkelijk in vetweefsel doordringt en juist in
vetweefsels sneller uit elkaar valt, waarbij de losse kwikatomen (cat-ionen) in dat vetweefsel
achterblijven.

Zolang de kwikverbindingen nog intact zijn worden ze in zijn geheel uitgescheiden. Daarvoor
zorgen de drie reeds genoemde mechanismen die onmiddellijk in werking treden. Daarna
wordt het vrijkomende elementaire kwikbestanddeel grotendeels opgeslagen in het lichaam.

131
Kennelijk valt ethylkwik sneller uit elkaar omdat er in 7-10 dagen – gemeten aan de hand van
biomarkers – al de helft van de uit elkaar gevallen kwikverbinding verdwijnt. Daardoor begint
ook vrijwel meteen al de opslag van vrijkomende kwikatomen in het lichaam.
Bij methylkwik duurt het 50 dagen voor de helft is uitgescheiden. Deze kwikverbinding valt
kennelijk trager uit elkaar, gemeten naar de biomarkers die gerelateerd zijn aan uiteengevallen
kwikverbindingen.
Dat betekent dan ook dat het methylkwik langer de kans krijgt om in onafgebroken toestand -
dus al complete verbinding - uitgescheiden te worden, waardoor dus minder losse
kwikatomen in vetweefsels zullen worden opgeslagen.
In feite is dus methylkwik minder gevaarlijk dan de via Thimersal ingespoten ethylkwik.

Maar omdat we niet dagelijks gevaccineerd worden met kwikhoudende vaccins en wel
dagelijks voedsel en water tot ons moeten nemen, zal er dus met grote regelmaat – het voor
een deel van ethylkwik afkomstige – methylkwik worden opgenomen, waardoor op termijn de
gevaren van metylkwik net zo groot worden als die van het via vaccins binnengekregen
(ontstane) ethylkwik.
Uiteindelijk krijgen we op directe en indirecte manier via kwikhoudende vaccinaties een grote
hoeveelheid kwik binnen waarvan het grootste deel wordt opgeslagen in vetweefsels.
En nu kunnen we wel berekenen hoeveel kwik kinderen in een bepaalde fase van hun leven
via de prikken van het Rijksvaccinatieprogramma binnenkrijgen, maar dat is dan nog lang niet
alles, want in de periode dat ze zelf niet meer zo frequent worden geprikt krijgen ze nog wel –
net als trouwens iedereen – ook nog steeds via voeding en water kwik binnen die via intacte
kwikverbindingen wordt uitgescheiden door die kinderen en volwassen die nog steeds met
kwikhoudende vaccins worden gevaccineerd. De toename van de kwikbelasting wordt dus bij
iedereen in stand gehouden door de voortgang van de prikprogramma’s bij steeds nieuwe
generaties kinderen.
Er kan dus gesteld worden dat zolang er in het milieu terechtkomende kwik voorkomt in
vaccins voor alle leeftijdscategorieën er ook voortdurend bij iedereen – en dus ook bij dieren
– sprake is van onvrijwillige indirecte vaccinatie met kwikhoudende vaccins.

Synergistic Toxicity With Thimerosal


Onder deze kop beschrijft prof. Haley hoe de toxiciteit van kwik ook nog kan toenemen door
de aanwezigheid van andere metalen in lichama en milieu. Ik citeer dit stuk uit hetzelfde
artikel:
[…] Since about 1989 my laboratory has been actively involved in research regarding the
toxic effects of elemental mercury and the relationship of this toxicity to neurological diseases,
primarily Alzheimer’s disease. One fact that has become extremely obvious to me during this
past 11 years is that it is impossible to determine the exact toxic level of mercury or mercury
containing compounds that is safe for all humans. There are several reasons why mercury
should not be considered safe for humans at the measurable levels curentl reported as ‘safe’
by current government monitoring agencies. One of these is the obvious effects of other
metals on increasing th toxicity of identical levels of mercury. An example is that of zinc ion,
an essential metal for normal cell function. Yet, in the presence of mercuric ion, the addition
of zinc enhances the toxicity levell significantly. Cadmium and lead are even more potent at
enhancing the toxicity of mercuric ion. This concept of synergistic toxcity of mercury with
other metals is supported by prior research that demonstrated that a mixture of mercury and
lead at LD 1 levels of each metal produces a mixture with an LD 100 effect, at least 50 times
the additive effect minimally expected (Schubert, J., Riley, E.J. and Tyler, S.A., Combined
Effects in Toxicilogy - A Rapid Systemic testing Procedure: Cadmium, Mercury and Lead. J.
of Toxicology and Environmental Health, 4: 763 776, 19 8).

132
The synergistic effects of different compounds with thimerosal are not all known but some do
exist. For example, the commonly used antibiotic, tetracycline, is known to enhance
thimerosal toxicity. Cook and Freeman, Reactions Induced by the Concurrent Use of
Thimerosal and Tetracycline, American J. of Optometry & Physiological Optics,
#9,pp759761 1983, reported that the use of tetracycline in humans induced and increased the
irritation and inflammation of the ocular tissues caused by thimerosal. These results were
confirmed in studies using rabbits. Therefore, it is obvious that concurrent treatments of
infants with other drugs and/or antibiotics has the posibility to enhance the toxic effects of
thimerosal exposures. Further, i was postulated that the synergistic effects of tetracycline was
due to the metal binding properties of this antibiotic that may have delivered the toxic metal
more effectively to the site(s) inducing enhanced toxicity. This data clearly demonstrates that
there is no knew level of safety for the use of thimerosal, especially in infants being treated
with other medicinals that would enhance the toxicity of the ethyl mercury released such as
occured with tertacycline (a commonly used anticiotic).

Since each human would likely have a level of toxicity from other mercury and non mercury
containing sources it would be impossible to determine the exact level of mercury that would
induce oservable toxicity in each human.. Many environmental toxicants could work
synergistically with ethyl mercury rendering the ethyl mercury much more toxic than it would
be in the absence of these other toxicaants (e.g., elemental mercury from dental amalgams,
cadmium from smoking, lead from paint and drinking water, aluminum, etc.). Humans are not
rats in a pristine cage, eating rat chow carefully prepareed to eliminate any toxicants.
Humans smoke, drink alcohol, have numerous mercury emitting amalgam fillings, eat
quastionable food, and drink water known to contain other toxicants. Finally, it is impossible
to state the toxic effect of any injection of thimerosal unless one knows the toxic exposure of
the individual to other heavy metals or other environmental toxicants […]

De organisatie HAPI (Health Advocacy in the Public Interest) vroeg zich af hoe
geloofwaardig de bewering van de farma-industrie we was over het kwikvrij zijn van hun
producten en liet op eigen kosten vier verschillende vaccins in een laboratorium testen op
toxische stoffen. Het resulaat was ontstellend: alle vier de vaccins bevatten nog steeds kwik,
zij het in minieme hoeveelheden. Eentje sprong er toch nog uit. Engerix B van GSK bevatte
nog 0,331 microgram kwik per ml.
Uit de metingen blijkt overigens ook dat alle vaccins meetbare hoeveelheden aluminium
bevatten, en dat Engerix B bovendien ook cadmium en lood bevat.
Engerix B bevat dus naar kwik ook nog aluminium, cadmium en lood, waardoor er bij dit
vaccin sprake zal zijn van de hiervoor beschreven synergistische uitwerking.

Uit dit betoog moge duidelijk worden dat de geruststellende uitleg die deze ‘grieppandemie-
meneer’ namens de overheid gaf op zijn zachts gezegd ondeskundig en zelfs misleidend is.

En datzelfde geldt ook voor de bewering van de professor die namens de Gezondheidsraad
verklaarde dat ethylkwik gewoon een lichaamseigen stof is.
En dus zijn de griepvaccins van CSL, Novartis, Sanofi en GSK waarin deze stof – als
component van Thimerosal – aanwezig is gewoon helemaal veilig volgens haar. Waarbij nog
voorbij werd gegaan aan het feit dat er bij sommige van die kwikhoudende vaccins (Novartis
en GSK) ook nog squaleen aanwezig is, dat daardoor ook nog vervormde moleculen kan
oplopen, die weer voor extreme immuunresponsen kunnen zorgen.

133
Maar ook thimerosal zelf kan leiden tot problemen met het immuunsysteem. Dat blijkt uit de
Zweedse studie Dose-response study of thimerosal-induced murine systemic autoimmunity,
door S. Havarinasab en collega’s in 2003. Ik citeer enkele delen uit de samenvating van deze
studie:
[…] The organic compound ethylmercurithiosalicylate (thimerosal), which is primarily
present in the tissues as ethylmercury, has caused illness and several deaths due to erroneous
handling when used as a disinfectant or as a preservative in medical preparations. Lately,
possible health effects of thimerosal in childhood vaccines have been much discussed.
Thimerosal is a well-known sensitizing agent, although usually of no clinical relevance. In
rare cases, thimerosal has caused systemic immune reactions including acrodynia. We have
studied if thimerosal might induce the systemic autoimmune condition observed in genetically
susceptible mice after exposure to inorganic mercury […]
[…] Therefore, thimerosal induces in genetically susceptible mice a systemic autoimmune
syndrome very similar to that seen after treatment with inorganic mercury, although a higher
absorbed dose of Hg is needed using thimerosal. The autoimmune syndrome induced by
thimerosal is different from the weaker and more restricted autoimmune reaction observed
after treatment with an equipotent dose of methylmercury […]

Ook hier weer blijkt dat ethylkwik een sterker effect heeft dan methylkwik.

Thimerosal-beperking voor kinderen onder de drie jaar en zwangeren


Het onderstaande citaat is afkomstig uit een document van de Documents Management
Division Food and Drug Administration Dept. Of Health and Human Services in Rockville.
[…] On August 7, 2004, the British Broadcasting Corporation (BBC) announced that the
British Government was going to rapidly remove Thimerosal from its childhood vaccinations
amid fears that Thimerosal (also known as Thiomersal in England and Europe) was kinked to
childhood autism. Specifically, it was reported, “A vaccine containing mercury given to
babies when they are eight weeks old is to be scrapped amid fears of a link with autism. The
move follows recent research in America that suggests a connection between the mercury
used to preserve the whooping cough vaccine and autism.” [Note: This removal was effected
by a change in the vaccines to be administered on September 27, 2004.]

On September 28, 2004, Governor Arnold Scharzenegger of California signed Assembly Bill
No. 2943 into law. This bill, similarly to the Citizen Petition (2004P-0349), states, “This bill,
with certain exemptions, would prohibit, on and after July 1, 2006, a person who is knowingly
pregnant or who is under 3 years of age from being vaccinated with a mercury-containing
vaccine or injected with a mercury-containing product that contains more than a specified
amount of mercury…. Exept for an influenza vaccine described in subdivision (b), on and
after July 1, 2006 , a person who is knowingly pregnant or who is under three years of age
shall not be vaccinated with a mercury-containing vaccine or injected with a mercury-
containing product that contains more than 0.5 micrograms of mercury per 0.5 milliliter dose.
(b) On and after July 1, 2006, a person who is knowingly pregnant or who is under three
years of age shall not be vaccinated with a mercury-containing influenza vaccine that
contains more than 1.0 microgram of mercury per 0.5 milliliter dose” […]

Pandemrix van GSK – ook besteld door de Nederlandse regering – bevat per 0,5 ml dosis 5
microgram Thimerosal. Vanwege de tien-shots-verpakkingen van Focetria van Novartis bevat
ook dit vaccin Thimerosal. Helaas is me niet de juiste dosering van deze stof in dit vaccin

134
bekend. Thimerosal is een verbinding die voor ongeveer de helft bestaat uit kwik. Een 0,5 ml
dosis Pandemrix bevat dus ongeveer 0,25 microgram kwik.
Pandemrix bevat dus 2,5 maal de reeds sinds 1-7-2006 bij wet bepaalde maximale dosis
van 1,0 microgram per 0,5 ml dosis.

Op 11-11-2009 stond in het Algemeen Dagblad een klein stukje over de griepprik voor
kinderen. Ik citeer het even helemaal:
[…] Huisartsen maken bij de inentingen tegen de Mexicaanse griep gebruik van een ander
vaccin dan de GGD’s. Huisartsen spuiten met Focetria, kinderen die eind deze maand bij de
GGD worden ingeënt krijgen Pandemrix toegediend. Volgens het RIVM zijn beide vaccins
getest en veilig bevonden. Wel waarschuwt RIVM-directeur Roel Cotinho voor een
combinatie van beide vacins. “Het is ondenkbaar dat een peuter eerst Focetria krijgt bij de
huisarts en vervolgens bij de tweede ronde Pandemrix bij de GGD. Hoewel ik geen
gevaarlijke situaties verwacht, zijn de vaccins nooit in combinatie getest.” Om die reden vindt
Coutinho dat kinderen van 6 maanden tot en met 4 jaar niet bij de huisarts ingeënt moeten
worden […]

Als het dus aan de overheid ligt, dan moeten alle kinderen tussen de 6 maanden en 5 jaar
beslist worden gevaccineerd met Pandemrix. Dat betekent dan ook dat ze tweemaal kort na
elkaar worden ingespoten met 5 microgram thimerosal, ofwel 2,5 microgram kwik. Binnen
enkele weken zullen ze dus twee griepprikken ontvangen met in totaal 10 microgram
thimerosal, ofwel 5 microgram kwik. Dat is vijf maal de limiet van 1-7-2009!
In de bovenstaande wet betreffende de beperking van thimerosal voor kinderen en zwangeren
wordt gesproken van een bovengrens van 1.0 microgram per griepvaccinatie in een tijd dat er
nog slechts eenmaal werd gevaccineerd tegen de seizoensgriep.
Nu er zonodig volgens onze regering tweemaal moet worden gespoten tegen de
Mexicaanse griep, komt dat dus uit een op vijfmaal zo hoge dosis thimerosal als per wet
vanaf 1-7-2006 geregeld is.

En toch beweerde aan het begin van de prikcampagne tegen de A/H1N1-griep op de tv onze
‘verlichte’ professor van de Gezondheidsraad op basis van ‘voortschrijdend inzicht’ dat de
giepvaccins met thimerosal volkomen veilig zijn voor kleine kinderen vanaf een half jaar en
zwangeren!!!!! En dus had ze ook lak aan die wettelijke richtlijn die al op 1-7-2006 in
werking trad en worden de ouders dringend opgeroepen om hun kleine en nog zeer kwetsbare
kinderen op te zadelen met een tienmaal zo hoge dosis thimerosal als men in Amerika
verantwoord vindt, terwijl met betrekking tot de onderhavige Mexicaanse griep de WHO zelfs
helemaal afraadt om kinderen onder de 10 jaar te vaccineren.

We gaan eens even kijken wat Novartis in zijn uitgebreide bijsluiter over twee van zijn
griepvaccins – voor de pandemische- en de seizoensgriep – zegt met betrekking tot diverse
bevolkingsgroepen:

[…]
8 USE IN SPECIFIC POPULATIONS
Novartis’ Influenza A (H1N1) 2009 Monovalent Vaccine and seasonal trivalent Influenza
Virus Vaccine (FLUVIRIN) are manufactured by the same process. Available information for
FLUVIRIN is provided in this section.
8.1 Pregnancy
Pregnancy Category C: Animal reproduction studies have not been conducted with
Influenza A (H1N1) 2009 Monovalent Vaccine or FLUVIRIN. It is also not known whether

135
Influenza A (H1N1) 2009 Monovalent Vaccine or FLUVIRIN can cause fetal harm when
administered to a pregnant woman or can affect reproduction capacity. Influenza A (H1N1) 2009
Monovalent Vaccine should be given to a pregnant woman only if clearly needed.
8.3 Nursing Mothers
It is not known whether FLUVIRIN or Influenza A (H1N1) 2009 Monovalent Vaccine is
excreted in human milk. Because many drugs are excreted in human milk, caution should be
exercised when Influenza A (H1N1) 2009 Monovalent Vaccine is administered to a nursing
woman.
8.4 Pediatric Use
Safety and effectiveness in pediatric subjects below the age of 4 years have not been
established. [see ADVERSE REACTIONS (6) and CLINICAL STUDIES (14)]

8.5 Geriatric Use


Since 1997, of the total number of geriatric subjects (n = 397) in clinical studies of
FLUVIRIN, 29% of adult subjects were 65 years and over, while 2.1% were 75 years and over.
Antibody responses were lower in the geriatric population than in younger subjects.
Adverse events occurred less frequently in geriatric subjects (≥65 years) than in younger adults.
Other reported clinical experience has not identified differences in responses between the elderly
and younger patients. [See ADVERSE REACTION (6) and CLINICAL STUDIES (14)].
11 DESCRIPTION
Influenza A (H1N1) 2009 Monovalent Vaccine is a sub-unit (purified surface antigen)
influenza virus vaccine prepared from virus propagated in the allantoic cavity of embryonated
hens’ eggs inoculated with a specific type of influenza virus suspension containing neomycin and
polymyxin. The influenza virus strain is harvested and clarified by centrifugation and filtration
prior to inactivation with betapropiolactone. The inactivated virus is concentrated and purified by
zonal centrifugation. The surface antigens, hemagglutinin and neuraminidase, are obtained from
the influenza virus particle by further centrifugation in the presence of nonylphenol ethoxylate, a
process which
Vial and Syringe leaflet text Page 12 of 20 Novartis Vaccines and Diagnostics Limited BLA
1750 September 2009 removes most of the internal proteins. The nonylphenol ethoxylate is
removed from the surface antigen preparation.
Influenza A (H1N1) 2009 Monovalent Vaccine is a homogenized, sterile, slightly
opalescent suspension in a phosphate buffered saline. Influenza A (H1N1) 2009 Monovalent
Vaccine is formulated to contain 15 mcg hemagglutinin (HA) per 0.5-mL dose of the following
virus strain: A/California/7/2009 (H1N1)v-like virus.
The 0.5-mL prefilled syringe presentation is formulated without preservative. Thimerosal,
a mercury derivative used during manufacturing, is removed by subsequent purification steps to a
trace amount (≤ 1 mcg mercury per 0.5-mL dose).
The 5-mL multidose vial formulation contains thimerosal, a mercury derivative, added as
a preservative. Each 0.5-mL dose from the multidose vial contains 25 mcg mercury.
Each dose from the multidose vial or from the prefilled syringe may also contain residual
amounts of egg proteins (≤ 1 mcg ovalbumin), polymyxin (≤ 3.75 mcg), neomycin (≤ 2.5 mcg),
betapropiolactone (not more than 0.5 mcg) and nonylphenol ethoxylate (not more than 0.015%
w/v).
The multidose vial stopper and the syringe stopper/plunger do not contain latex [...]

Deze twee vaccins van Novartis bevatten dus 25 microgram kwik (elementaire kwik!)
per dosis van 0,5 ml.
En dat is dus 25 maal de limiet die op 1-7-2006 in werking trad voor griepprikken voor
kinderen ouder dan 4 jaar.

136
Geen wonder dat men in Amerika (WHO-advies) niet wil dat kinderen onder de 10 jaar een
griepvaccinatie met deze vaccins krijgen. Maar ook in Nederland zitten we er met een
hoeveelheid van 5 maal deze limiet van 1-7-2009 al ver boven.

Als we deze waarschuwingslijst van Novartis bekijken met betrekking tot zwangeren,
zogenden, kinderen onder de 4 jaar en ouderen, dan valt op dat in Nederland juist die groepen
op de urgentielijst staan die in Amerika juist worden uitgezonderd van vaccinatie of in ieder
geval ernstig worden gewaarschuwd voor complicaties of onwerkzaamheid van het vaccin.

Is dat een logisch beleid of ben ik de enige die moeite heeft om dit te kunnen begrijpen???
Het zal toch niet zo zijn dat Nederland zich heeft opgeworpen als proeftuin om te bezien wat
de effecten zijn als men juist wel deze groepen vaccineert. Want er mag dan in Nederland iets
minder kwik in de vaccins zitten, andere adjuvantia zijn ook niet erg gezondheidsbevorderend.

Dr. Jürgen Seefeldt, internist in Paderborn, schrijft ook het volgende:


[…] I bet most people do not know that nothing will uncross the sulfur bonds in an insulin
molecule faster than mercury – hopelessly bending it out of shape distorting its function.
Mercury will also, with time, clog up the insulin receptor sites as will other heavy metals and
toxic chemicals […]
Hoe zou het komen dat we een toenemende epidemie zien van diabetes bij jonge kinderen???
Dr. Seefeldt vervolgt:
[…] A recent study by the centers for Disease Control and Prevention (CDC) found that of
the 36 children who died from H1N1 from April to August, six had no chronic health
conditions. But all of them had a co-occurring bacterial infection. According to Dr. Joseph
Mercola the most common co-occurring infection that causes flu-related deaths is
staphylococcus aureus. Mercury contamination provides a floor where these infections can
flourish thus mercury must be held responsible for some of these influenze deaths. The threat
of death becomes especially more like in the event of receiving one or more mercury
containing vaccines […]

Het risico om te overlijden aan een bijkomende bacteriële infectie na vaccinatie – en ook bij
het doormaken van de griep zelf – is dus gerelateerd aan de mate waarin een gevaccineerd
individu kwik opslaat in zijn lichaam. De mate waarin iemand kwik opslaat is – zoals ik
hiervoor al even schetste – afhankelijk van de effectiviteit van drie met elkaar samenwerkende
ontgiftingsmechanismen. Alledrie deze mechanismen – MTN-mechanisme, cytochroom P450
en glycoproteïnen - worden via het DNA aangestuurd. Dus is het al in zekere individuele mate
bepaald. Maar er speelt ook nog een andere variabele mee. En deze variabele is gerelateerd
aan vacinaties. Door stoffen in de vaccins – zoals onder meer bijvoorbeeld de nanodeeltjes
van de adjuvans MF59 – kunnen de voor die drie mechanismen verantwoordelijke genfuncties
te maken krijgen met een tijdens het verloop van hun leven nog optredende verstoring. Hoe
dat gebeurt, wordt elders in deze studie nog nader beschreven.
Nanodeeltjes-houdende vaccins kunnen er dus zelf nog toe leiden dat een individu op zeker
moment meer moeite krijgt met de uitscheiding van de giftige stoffen uit vaccins en dus meer
kwik en aluminium gaan opstapelen dan voorheen het geval was.
De combinatie van kwik en nanodeeltjes – in vaccins met daarin de adjuvans MF59 plus
Thiomersal - is dus een zeer gevaarlijke.

137
Thiomersal niet voor kleine kinderen, zegt CBG
Dat Thiomersal niet veilig is voor kleine kinderen moge ook blijken uit de hierna volgende
publicatie van het CBG:
[…] CBG; 29 oktober 1998 – Immunoglobuline met thiomersal niet voor kleine kinderen
Recent is door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen de productinformatie (deel I
B1) aangepast van het product: Immunoglobuline I.M (RVG 16941), Sanquin (CLB).

De 15 ml multidose-presentatie van het product bevat thiomersal als conserveermiddel.


Thiomersal splitst in thiosalicylaat en ethylkwik dat toxicologisch overeen komt met
methylkwik. Op grond van epidemiologische studies is door de WHO een limiet berekend voor
de maximaal toegestane hoeveelheid methylkwik per week voor volwassenen.
De zich ontwikkelende hersenen van foetussen en kleine kinderen zijn gevoeliger voor de
neurotoxiciteit van methylkwik dan volwassenen. Gebruik makend van bovengenoemde limiet
is een maximaal toelaatbare hoeveelheid ethylkwik voor pasgeborenen en kinderen afgeleid.
Bij de dosering volgens voorschrift voor de indicatie ‘ernstige gecombineerde
immunodeficiënties’en ‘agamma-globulinemie’, treedt bij jonge kinderen een aanmerkelijke
overschrijding van deze limiet op.
Naar aanleiding van de thans ter beschikking staande gegevens heeft het College besloten om
de volgende waarschuwing in de I B1 tekst op te nemen: “In verband met de aanwezigheid
van thiomersal in de 15 ml multidose-presentatie, wordt vanwege de hoge ethylkwikbelasting
aangeraden om dezepresentatievorm niet bij kinderen jonger dan zes jaar te gebruiken bij
primaire immunodeficiënties”. Er zijn van dit product presentaties voor éénmalig gebruik
beschikbaar die geen thiomersal bevatten […]

Verschillende regels voor Thiomersal als bewaarmiddel in farmaceutische specialiteiten


Dat de opstelling ten opzichte van kwik in vaccins per land kan afwijken, moge blijken uit de
onderstaande tekst die afkomstig is van de EMEA. Ik citeer eventjes:

[…] Het kwikderivaat thiomersal wordt reeds lang als bewaarmiddel gebruikt in b.v.
sommige vaccins, immunoglobulinen en preparaten voor oculaire of nasale toediening. Het
Committee for Proprietary Medicinal Products (CPMP), het wetenschappelijk adviesorgaan
van het Europees Agentschap ter Beoordeling van Geneesmiddelen (“European Medinis
Evaluation Agency”of EMEA), heeft de risico-batenverhouding van thiomersal-bevattende
geneesmiddelen geëvvvalueerd. Het doel was na te gaan of cumulatieve blootstelling aan
dergelijke middelen toxsche (met name neurotoxische ) effecten, te wijten aan opstapeling van
kwik, kan veroorzaken.

· Voor de vaccinatie voor kinderen kwam het CPMP tot het besluit dat er geen evidentie
is voor een neurotoxisch effect. Toch raadt het CPMP als voorzorgsmaatregel aan
waar mogelijk vaccins zonder thiomersal of andere kwikderivaten te gebruiken. Het
EMEA zal blijven samenwerken met andere instanties zoals de
Wereldgezondheidsorganisatie en de fabrikanten van vaccins om in de toekomst
kwikbevattende bewaarmiddelen te elimineren uit vaccins.
· Voor immunoglobulines en preparaten voor oculaire of nasale toediening werden
geen maatregelen aanbevolen […]

Tot slot nog enkele tamelijk recente artikelen betreffende neurotoxiciteit van thimerosal:

138
· Mitochondrial dysfunction, impaired oxidative-reduction activity, degeneration, and
death in human neuronal and fetal cells induced by low-level exposure to
thimerosal and other metal compounds, door Geier DA, King PG, Geier MR, in
Toxicilogical & Environmental Chemistry 2009.

· Thimerosal induces DNA breaks, caspase-3 activation, membrane damage, and cell
death in cultured human neurons and fibroblasts, door Baskin DS, Ngo H, Didenko
VV, van het Department of Neurosurgery, Baylor College of Medicine, in
Toxicological Science (Aug, 2003).

· Thimerosal induces micronuclei in the cytochalasin B block micronucleus test with


human lymphocytes, door Westphal DA en collega’s van de Georg-August-University,
Gottingen, Germany, in Arch Toxicilogy (January, 2003).

New Study Finds: Thimerosal Induces Autism-like Neurotoxicity


In juni 2009 kwam uit een nieuwe studie naar voren dat Thimerosal autisme-achtige
neurotoxiciteit veroorzaakt en ook gevaarlijker is dan methylkwik. Ik citeer dit bericht dat
betrekking heeft op de eerste van de drie bovenstaande artikelen: Mitochondrial dysfunction,
impaired oxidative-reduction activity, degeneration, and death in human neuronal and fetal
cells induced by low-level exposure to thimerosal and other metal compounds, door Geier
DA, King PG, Geier MR, in Toxicilogical & Environmental Chemistry 2009.

[…] A new study published in the June issue of the peer-reviewed journal of Toxicology &
Environmental Chemistry finds cytotoxic effects of Thimerosal that are similar with
pathophysiological findings observed in patients diagnosed with autistic disorders (AD’s).

Background:
Autism Spectrum Disorders (ASD) are a group of developmental disabilities that are caused
by an abnormality in the brain. According to the centers for Disease Control and Prevention
(CDC), 1 in 500 (2/1,000) to 1 in 150 children (6.7/1,000) have an Autism Spectrum Disorder
(ASD) and four boys are diagnosed to every one girl. ASDs range from a severe form, autistic
disorder (classic autism) to a mild form, Asperger syndrome. If a child has symptoms of either
disorder but does not meet the specific criteria of either, he.she is diagnosed with pervasive
developmental disorder not otherwise specified (PDD-NOS). The cause of ASD is still under
investigation.

The new study:


The research reported in the cited study was undertaken to investigate cellular damage in
three in vitro human neuronal and fetal-cell model systems. The potential damage induced by
Thimerosal and other metal compounds, including aluminum sulfate, methylmercury
hydroxide, lead acetate, and mercury chloride was assessed using cell vitality assays and
microscope-based digital image capture techniques.

This study showed Thimerosal-induced cellular damage in human neuronal and fetal-cell
model systems in a concentration- and time-dependent fashion using Thimerosal at low
nanomolar (parts-per-billion) concentrations. These concentrations are comparable to those
found in fetal and early infant exposure to mercury from Thimerosal-containing biologics and
vaccines in the 1990s and, in some instances, today. These levels induced significant cellular
toxicity in the human neuronal and fetal cells studied. The Thimerosal-induced cellular

139
damage was consistent with that found in pathophysiological studies of patients diagnosed
with an ASD. In both instances, the studies found significant mitochondrial dysfunction,
reduced cellular oxidative-reduction activity, cell degeneration, and cell death.

The present study also revealed that Thimerosal is significantly more toxic than the other
metal compounds studied (e.g., aluminum sulfate, methylmercury hydroxide, lead acetate, and
mercuric chloride). The explanation for Thimerosal’s greater toxicity than even
methylmercury hydroxide (MeHgOH) appears to be the fact that Thimerosal was chemically
engineered in the 1920s to be a more highly toxic alkylmercury compound, whose biological
transport and intracellular delivery properties were enhanced. Compared to MeHgOH,
Thimerosal has 1) higher aqueous solubility (i.e. ability to dissolve in water and water-based
systems); 2) higher solubility in cell membranes (i.e. ability to dissolve in cell membranes);
and 3) higher intracellular toxicity (i.e. ability to inactivate essential cell processes) and
mercury retention […]

En die laatste opmerking betreffende een hogere kwik-retentie klopt precies met mijn eerdere
betoog.

In een interview in 2006 vertelde prof. dr. Boyd E. Haley – die onderzoek doet naar
biomarkers voor kwikvergiftiging bij autisten – het volgende:

[…] But if you take into account that autism didn’t exist before 1941-43 in the literature, and
we put Thimerosal in our biologicals in 1933 or ’34, it fits into the fact that the disease
appeared with the advent and the appearance of Thimerosal in biological compounds.
Everything you’ve seen with the epidemic going up when you increased the amount of
Thimerosal exposure to children through the vaccines and now it is dropping with the
removal of Thimerosal from infant vaccines reflects this, along with all of the biological dat
on retention toxicity, genetic susceptibility, aberrant porphyrin profiles returning near normal
on mercury chelation in autistic children, the case against Thimerosal is exeptionally strong.
I think it’s a conclusion that no one’s going to be able refute, and we’re going to have to
learn to live with it. However, the medical establishment that was deeply involved in exposing
children to Thimerosal will likely go to their graves denying this theory […]

Hieronder volgt nog een lijst met studies betreffende de schadelijkheid van kwik voor de
mens en in het bijzonder van kwik dat via vaccinaties in het lichaam binnenkomt.

Alberto Eugenio Tozzi, Patrizia Bisiacchi, Vincenza Tarantino, Barbara De Mei, Lidia D'Elia,
Flavia Chiarotti, Stefania Salmaso, Neuropsychological Performance 10 Years After
Immunization in Infancy with Thimerosal-Containing Vaccines, Pediatrics, 123/2 (2009) 475-
482. doi:10.1542/peds.2008-0795

Donald R. Branch, Gender selective toxicity of thimerosal, Exp. Toxicol. Pathol., 61/2 (2009)
133-136. doi:10.1016/j.etp.2008.07.002
José G. Dórea, Rejane C. Marques, Modeling Neurodevelopment Outcomes and Ethylmercury
Exposure from Thimerosal-Containing Vaccines, Toxicol. Sci., 103/2 (2008) 414-415.
doi:10.1093/toxsci/kfn049

Grazyna Zareba, Elsa Cernichiari, Rieko Hojo, Scott Mc Nitt, Bernard Weiss, Moiz M.

140
Mumtaz, Dennis E. Jones, Thomas W. Clarkson, Thimerosal distribution and metabolism in
neonatal mice: comparison with methyl mercury, J. Appl. Toxicol., 27/5 (2007) 511-518. doi:
10.1002/jat.1272

Said Havarinasab, Erik Björn, Jimmy Ekstrand, Per Hultman, Dose and Hg species determine
the T-helper cell activation in murine autoimmunity, Toxicology, 229/1-2 (2007) 23-32.
doi:10.1016/j.tox.2006.09.006

D.A. Geier, M.R. Geier, An evaluation of the effects of thimerosal on neurodevelopmental


disorders reported following DTP and Hib vaccines in comparison to DTPH vaccine in the
United States, J. Toxicol. Environ. Health Part A, 69/16 (2006) 1481-1495. DOI:
10.1080/15287390500364556

David A. Geier, Mark R. Geier, Early Downward Trends in Neurodevelopmental Disorders


Following Removal of Thimerosal-Containing Vaccines, J. Am. Phys. Surg., 11/1 (2006) 8-13.
available from: http://www.jpands.org/vol11no1/geier.pdf

S.J. James, William Slikker III, Stepan Melnyk, Elizabeth New, Marta Pogribna, Stefanie
Jernigan, Thimerosal Neurotoxicity is Associated with Glutathione Depletion: Protection with
Glutathione Precursors, Neurotoxicol., 26 (2005) 1-8. doi:10.1016/j.neuro.2004.07.012

Sarah K. Parker, Benjamin Schwartz, James Todd, Larry K. Pickering, Thimerosal-


Containing
Vaccines and Autistic Spectrum Disorder: A Critical Review of Published Original Data,
Pediatrics, 114/3 (2004) 793-804. doi:10.1542/peds.2004-0434

M. Waly, H. Olteanu, R. Banerjee, S.-W. Choi, J.B. Mason, B.S. Parker, S. Sukumar, S. Shim,
A. Sharma, J.M. Benzecry, V.-A. Power-Charnitsky, Activation of methionine synthase by
insulin-like growth factor-1 and dopamine: a target for neurodevelopmental toxins and
thimerosal, Mol. Psychiatry, 9/4 (2004) 358-370.

In september 1999 heeft de American Academy of Pediatrics een aanbeveling gepubliceerd


aangaande thiomersal in vaccins (Pediatrics 104: 570-574, 1999), maar geeft geen duidelijke
adviezen omtrent gebruik van vaccins met thiomersal door zwangere vrouwen.
Wel wordt in hun aanbeveling vermeld dat de foetus mogelijk nog gevoeliger is voor de
neurotoxische effecten van kwik. Bij gebrek aan duidelijke gegevens over gebruik bij
zwangere vrouwen van vaccins die een kwikbevattend bewaarmiddel bevatten, dient men in
het bijzonder bij deze groep patiënten de voordelen en de risico’s van vaccinatie met
dergelijke vaccins af te wegen.

Ik laat nu even een citaat volgen uit een stuk van de hand van Mark Sircus, AC, OMD,
getiteld The mercury poisoning of out bodies and planet:

[…] Blood-Brain Barrier


The blood-brain barrier is a normal mechanism that is supposed to restrict the entry of
substances into the brain. The transfer of substances such as nutrients, waste products,
oxygen and carbon dioxide, hormones, and poisons in and out of the cells of the body is
accomplished through the smallest of blood vessels, the capillaries. The capillaries of the
brain have a special structural design to provide extra protection for the critical brain cells.

141
Unlike capillaries elsewhere in the body, the cells lining the brain capillaries are overlapped
and less porous. This special structure prevents many substances from passing into or out of
the brain that would easily pass to and from other body cells.

Substances that can dissolve in fats readily penetrate the membranes of cells, as these
membranes have large amounts of fat-containing molecules. Elemental mercury vapor and
methylmercury are fat-soluble and therefore easily penetrate cell membranes, including those
of the placenta and the blood-brain barrier. This barrier does, however, selectively allow
passage of certain smaller water-soluble substances necessary to the brain, such as glucose
and essential amino acids. Mercury vapor has no electrical charge (non-ionic) and is fat-
soluble, which accounts for its extremely potent toxicity in the elemental vapor form. The
oxidation of mercury vapor occurs in the blood and in the body cells. Ionic mercury is the
harmful form of mercury because it is chemically active and can readily combine with tissues,
exerting its toxic influence in that manner.

Elemental mercury vapor, after entering the bloodstream, is oxidized through the mercurous
into the mercuric ion. These reactions requires several minutes for completion; because of
this delay, elemental mercury stays in the blood long enough to reach all tissues and organs.
In its elemental form, mercury easily penetrates the blood-brain barrier and infiltrates nerve
cells, where final oxidation proceeds. By easily overcoming the blood-brain and placental
barriers, elemental mercury is particularly dangerous during long-term or chronic exposures,
representing a potentially serious hazard in many occupations. Once mercury has penetrated
the blood-brain barier, its oxidation to the ionic form is completed. This ionic mercury now
has an electrical charge and is no longer fat-soluble. Ionic mercury is very active chemically
and readily combines with body substances, thereby exerting its toxic effect.

This ionic mercury can no longer easily penetrate the blood-brain barrier and is very
resistant to removal from the brain. Merccury is retained in the brain tissue for extremely
long periods of time. Autopsy studies have demonstrated a definite correlation between levels
of mercury found in the brain and the number and surfaces of denatl amalgam fillings present.
When mercury ions are absorbed into the bloodstream, even in minute amounts (less than 1.0
parts per million), they are capable of impairing the blood-brain system within 4-6 hours,
allowing passage of normally barred plasma solutes into the brain from the blood, that
otherwise would be denied entry. Mercury will not only damage the brain but it will also
increase exposure of the brain to other harmful substances in the blood. The blood-brain
barrier is also an active site for the regulation of the uptake of metabolites from the blood to
the nervous system.

The impairment of the blood-brain barrier, together with the possible inhibition of certain
associated enzymes by the mercury, is probably responsible for the great reduction of the
uptake of amino acids and other metabolites by the nervous system after mercury
administration. Amino acids are the building blocks of proteinswhich are the structural
materials used to construct the cells of the body , along with physiological materials such as
enzymes and hormones. There is no science evidence that brain cells can be regenerated.
This is why mercury damage to the brain is permanent and irreversible. Since mercury vapor
readily traverses the placental membrane, the oxidation of mercury vapor in the fetal blood or
at the fetal blood-brain barrier itself no doubt results in damage to the fetal blood-brain
barrier. But the daamage to the fetal blood-brain barrier may be even more important,
preventing the uptake of vital amino acids for the construction of the irreplaceable brain cells.

142
There is absolutely no doubt that exposure to methylmercury in pregnant women presents a
serious threat to the fetus. A number of studies have described the effects on infants of
prenatal exposure to methylmercury, while the exposed pregnant mothers exhibited little or
no observable signs or symptoms from exposure. The neurological effects on these infants
were as severe as cerebral palsy and even death, but less easily recognizable symptoms were
more common, such as delayed mental development, delayed speech development, delayed
motor development, and learning deficits. The major influence of mercury vapor on the fetus
is not the promotion of birth defects; but rather the toxic effect on the body cells, particularly
those of the brain. In spite of the wealth of information strongly demonstrating the potential
risk of elemental mercury vapor to the unborn child, the scientific community has not yet seen
fit to responsibly investigate this awsome question […]

Onderzoeksfraude onthult: kwik onterecht veilig bevonden


Ondanks de veelheid aan evidenties voor het gevaar van kwik voor neurotoxische schade en
autisme, bleven de autoriteiten hardnekkig volhouden dat kwik in vaccins volkomen veilig is
voor kleine kinderen. Dit zou gebaseerd zijn op dure onderzoeken, waaraan ook vaak werd
gerefereerd in gerenommeerde medische vakbladen.
Helaas voor de CDC werd op 11-3-2010 de fraude met deze onderzoeken – waarop
wereldwijd die aanname van veiligheid was gebaseerd – onthult. Het was een grote leugen.
Hieronder plaats ik het originele artikel, door Robert F. Kennedy Jr., in de Huffingtonpost,
zoals mij dat mij op 12-3-2010 bereikte.

Central Figure in CDC Vaccine Cover-Up


Absconds With $2M
A central figure behind the Center for Disease Control's (CDC) claims disputing the link
between vaccines and autism and other neurological disorders has disappeared after officials
discovered massive fraud involving the theft of millions in taxpayer dollars. Danish police are
investigating Dr. Poul Thorsen, who has vanished along with almost $2 million that he had
supposedly spent on research.

Thorsen was a leading member of a Danish research group that wrote several key studies
supporting CDC's claims that the MMR vaccine and mercury-laden vaccines were safe for
children. Thorsen's 2003 Danish study reported a 20-fold increase in autism in Denmark after
that country banned mercury based preservatives in its vaccines. His study concluded that
mercury could therefore not be the culprit behind the autism epidemic.

His study has long been criticized as fraudulent since it failed to disclose that the increase was
an artifact of new mandates requiring, for the first time, that autism cases be reported on the
national registry. This new law and the opening of a clinic dedicated to autism treatment in
Copenhagen accounted for the sudden rise in reported cases rather than, as Thorsen seemed to
suggest, the removal of mercury from vaccines. Despite this obvious chicanery, CDC has long
touted the study as the principal proof that mercury-laced vaccines are safe for infants and
young children. Mainstream media, particularly the New York Times, has relied on this study
as the basis for its public assurances that it is safe to inject young children with mercury -- a
potent neurotoxin -- at concentrations hundreds of times over the U.S. safety limits.

143
Thorsen, who was a psychiatrist and not a research scientist or toxicologist, parlayed that
study into a long-term relationship with CDC. He built a research empire called the North
Atlantic Epidemiology Alliances (NANEA) that advertised its close association with the CDC
autism team, a relationship that had the agency paying Thorsen and his research staff millions
of dollars to churn out research papers, many of them assuring the public on the issue of
vaccine safety.

The discovery of Thorsen's fraud came as the result of an investigation by Aarhus University
and CDC which discovered that Thorsen had falsified documents and, in violation of
university rules, was accepting salaries from both the Danish university and Emory University
in Atlanta -- near CDC headquarters -- where he led research efforts to defend the role of
vaccines in causing autism and other brain disorders. Thorsen's center has received $14.6
million from CDC since 2002.

Thorsen's partner Kreesten Madsen recently came under fierce criticism after damning e-
mails surfaced showing Madsen in cahoots with CDC officials intent on fraudulently cherry
picking facts to prove vaccine safety.

Leading independent scientists have accused CDC of concealing the clear link between the
dramatic increases in mercury-laced child vaccinations beginning in 1989 and the epidemic of
autism, neurological disorders and other illnesses affecting every generation of American
children since. Questions about Thorsens's scientific integrity may finally force CDC to
rethink the vaccine protocols since most of the other key pro vaccine studies cited by CDC
rely on the findings of Thorsen's research group. These include oft referenced research articles
published by the Journal of the American Medical Association, the American Journal of
Preventive Medicine, the American Academy of Pediatrics, the New England Journal of
Medicine and others. The validity of all these studies is now in question.

Bovenstaande kwestie werd meteen in de media breed uitgemeten. In de American Chronicle


stond een artikel van de hand van Christina England, waaruit ik even de volgende
opmerkingen weergeef:

[...] Professionals around the world have believed for years that thimerosal, the preservative
added to vaccines in the 1930’s by Eli Lilly, is the key to autism in children.

Robert F Kennedy says that before thimerosal was added to the vaccines in the 1930’s, autism
was virtually unknown. However, almost immediately after the preservative was added to the
vaccines, cases of autism began to emerge.

In 1989 the vaccin schedule was increased from around 10 vaccines to around 24 vaccines all
containing thimerosal says Kennedy. He added that thimerosal is a mercury based compound
stating that no one has even bothered to check how an accumulative of mercury could affect
our children.

On 2006 Boyd Haley Ph.D said “I think that the biological case against thimerosal is so
dramatically overwhelming that only a very foolish or a very dishonest person with the
credentials to understand this research would say that thimerosal wasn’t most likely the cause
of autism” [...]

144
Op 25-26 october 2008 vond er in Polen een internationale conferentie plaats op de Warschau
Universiteit, die was gesponsored door de Europese Commissie (Excellence grant for M.D.
Majewska) en het Ministry of Science and Higher Education, Poland. Het thema van deze
conferentie was Autism and vaccinations: is there a link?
Verschillende onderzoeksresultaten werden daar gepresenteerd. Eentje daarvan had de titel:
Vaccine Preservative, Thimerosal, Causes Wide-Spread Neurodevelopmental Disturbances
in Young Rats, door Mieszko Olczak en collega’s van het department of Pharmacology,
Institute of Psychiatry and Neurology, Warschau, Polen. Ik citeer de samenvatting van dit
onderzoeksverslag:

[…] Autism Spectrum Disorders is a group of neurodevelopmental disorders/diseases, which


affect ever increasing number of children and adults world-wide. Currently 1 child in 150 (in
some estimate 1 in 60) is affected with autism, while in 1970 it was 1 child in 2000.
Thimerosal (ethyl(2-mercaptobenzoate-(2-)-O,S), an organomercury compound containing
approximately 49% of mercury by weight, which was (and still is) commonly used as vaccine
preservative, is one of the main agents suspected to be responsible for current autism
epidemics. Thimerosal, like other mercury compounds, is neurotoxic. It is metabolized in the
body to other organic (ethyl-mercury) and inorganic mercury compounds, which accumulate
in the brain and in other organs, and impair their function.
In this study, we examined the potential neurotoxic effects of thimerosal, which was
administered to rat pups i.m. on postnatal days 7, 9, 11, 14 in four equal doses, mimicking
infants’immunization scheme. We monitored mercury distribution to different organs, general
animal development, conducted several behavioral tests and examined the brains for
neuropathological changes. The following behavorial tests were chosen too monitor
alterations of rats’ behavior in the context of behaviors observed in Autism Spectrum
Disorders: motor activity in the open filed, pain reaction and pain sensitivity (hot plate),
social interactions, learning and memory (water maze). Brain histopathological observations
(H&E and immunohistochemistry – GFAP, neurofilaments, synaptophysins) were carried out
as well.

Mercury from postnatally administered thimerosal accumulated in several organs and


remained there in large amounts for at least 30 days. Kidneys accumulated the largest
amounts of mercury; 1 to 14 days after thimerosal injections they contained 3,5 to 4 times
more mercury/kg, than the originally injected amount (calculated per body/tissue weight).
The liver also contained large amounts of mercury at least for 14 days after thimerosal
injection. The brain contained 13-18 % of the amount of mercury originally injected i.m.,
calculated per tissue/body weight. Mercury remained in the brain in significant amounts at
least for 30 days after thimerosal injection.
The animals exposed postnatally to thimerosal had noticeably impaired locomotor activity.
They were significantly slower in the open field and in water maze, and exhibited more
anxiety than control rats. They had markedly impaired pain reactions, measured in hot plate
test and their socoal interactions were disturbed.
The brain weights of thimerosal injected rats were significantly reduced and there were wide
spread morphological and pathological changes in several brain regions, particularly in the
cerebral cortex, striatum, amygdale, hippocampus and the cerebellum.
The multiple behavioral and neuropathological changes observed in young rats exposed
postnatally to thimerosal confirm that this vaccine preservative is neurotoxic to the
developing mammalian organisms. As such it could be responsible, in part, for the brain and
other organs damage in children, exposed to it in many vaccines […]

145
Hoe kwik via verlaging van magnesium leidt tot stapeling van aluminium

In het vorige hoofdstuk heb ik geschetst hoe kwik in Thiomersal (Thimerosal) schadelijk kan
zijn. Maar dat was nog niet het complete verhaal. Daarom volgt hier nog een aanvulling die is
gebaseerd op het gegeven dat de meeste (kinder)vaccins kwik, formaldehyde en/of aluminium
hydroxide bevatten.

Eerst iets over de klinische betekenis van magnesium. Wikipedia zegt het volgende:
[…] Magnesium is een mineraal dat aanwezig is in iedere cel van het lichaam. Het is
onmisbaar voor de energieproductie, de werking van de spieren en zenuwen en voor het
behoud van de stevigheid van botten. Magnesium speelt een belangrijke rol bij de werking
van enzymen in het lichaam en is betrokken bij de aanmaak van hormonen. Ongeveer de helft
van de magnesiumvoorraad in het lichaam bevindt zich (in combinatie met calcium en fosfaat)
in het bot.
Voeding is de bron van magnesium. Het is aanwezig in vele voedingsstoffen, met name in
groene bladgroenten zoals spinazie. De hoeveelheid magnesium in het bloed, cellen en bot
wordt door het lichaam constant gehouden. De regulatie gebeurt door aanpassing van
opname (via de darmen) en uitscheiding (met de urine, via de nieren).
De dokter kan een bepaling van magnesium aanvragen als de patiënt aanhoudend een
verlaagd calcium of kalium heeft, voor patiënten met symptomen die passen bij een verlaagd
magnesium, onderzoek naar malabsorptie, ondervoeding, diarree of alcoholmisbruik, bij
gebruik van sommige geneesmiddelen die de uitscheiding van magnesium door de nieren
bevorderen of ter controle van de nierfunctie […]

Wat niet met naam genoemd in het rijtje voorkomt is dat kwik ook leidt tot verlaging van
magnesium. Dit magnesiumverlies verloopt via afscheiding in de urine.
In 1992 publiceerde K. Mitani het artikel Relationship between aluminium load and
magnesium status, Magnesium Research 5(3):203-13. Hieronder volgt de samenvatting:

[…] The aluminium-magnesium link


Researchers have suggested that aluminium may be more likely to accumulate in the brains of
persons whose diets are Magnesium-deficient – which, unfortunately, includes 90% of
Americans! Several studies have shown that animals fed diets low in Magnesium accumulate
high concentrations of aluminium in the Central Nervous System. One of Magnesium’s many
functions is to activate the enzyme tubulin involved in the maintenance of nerve tissue cells. It
has been suggested that when there is not enough Magnesium in the body to plug into the
appropriate receptor site on the tubulin enzyme, aluminium takes its place instead. This leads
to the inactivation of tubulin and, consequently, inadequate nerve function. Because a
Magnesium-deficient diet may increase the amount of aluminium taken up and stored by the
body, it is vitally important that we take in sufficient amounts […]

Verlaagd magnesium – zoals veroorzaakt door kwikhoudende vaccins, amalgaamvullingen en


andere toepassingen met kwik - kan dus leiden tot een versterkte stapeling van aluminium
hydroxide in het Centrale Zenuwstelsel.

Op 3-2-2010 werd onder de kop Magnesium geeft Brein een ‘boost’ een verslag gepubliceerd
van recente onderzoeksuitkomsten met magnesium. Hieronder volgt een stukje uit dit verslag:

[…] Nieuw onderzoek laat zien dat een toename van magnesium in de hersenen het
leervermogen en het geheugen van jonge en oude ratten verbetert. De studie, die op de 28e

146
januari werd gepubliceerd in het tijdschrift Neuron, suggereert dat een grotere inname van
magnesium een manier kan zijn om cognitieve vaardigheden te verbeteren en ondersteunt de
speculatie dat een ontoereikende hoeveelheid magnesium de cognitieve functie aan kan
tasten, wat bij ouder wordende mensen weer tot een snellere achteruitgang van het
geheugen kan leiden.
Dieet kan een belangrijke impact hebben op de cognitieve capaciteit. Het identificeren van
voedingsfactoren die een positieve invloed hebben op de synapsen, de plekken waar de
informatieoverdracht tussen neuronen plaatsvindt, kan bijdragen aan het versterken van het
leerproces en het geheugen, maar ook aan het voorkomen van achteruitgang daarvan bij het
ouder worden of bij ziekte. Professor Guosong Liu, directeur van het Centrum voor Leren en
Geheugen aan de Tsinghua Universiteit in Beijing, China, onderzocht hoe verhoogde niveaus
van een dergelijk voedingssupplement, magnesium, de kracht van de hersenen (brainpower)
stimuleert. “Magnesium is essentieel voor het goed functioneren van de vele weefsels in het
lichaam, inclusief de hersenen. In een eerder onderzoek met gekweekte hersencellen toonden
we aan dat magnesium de synaptische plasticiteit vergroot,” zegt Dr. Liu. “Daarom was het
verleidelijk om in onze studies een stap verder te gaan en te onderzoeken of een verhoging
van magnesium in de hersenen van dieren leidt tot een verbeterde cognitieve functie.” […]

Het ontgiften van het opgestapelde aluminium kan – tot op zekere hoogte – gebeuren met
magnesium-malaat, een combinatie van magnesium plus appelzuur. Het appelzuur passeert
eenvoudig de bloed-brein-barrière en verbindt zich aan aluminium in de hersenen. Hierdoor
voorkomt het dat er zich ongewenste ophopingen van dit metaal voordoen. Malaat van di-
magnesium is een uitstekende chelaatvormer. Door de eigen magnesium te wisselen met het
aluminium, verwijdert deze stof de aluminium en staat het magnesium af aan de neuronen.

Appelzuur wordt tijdens de Krebscyclus in de mitochondriën van de cellen gevormd als 1 van
de fasen in deze citroenzuurcyclus. Het is de op 1 na laatste stap in de citroenzuurcyclus die
daarna – via oxaalazijnzuur - weer leidt tot citroenzuur. Appelzuur is een dicarbonzuur en
citroenzuur een tricarbonzuur. Normaliter maakt het lichaam dus in alle cellen zelf ook
appelzuur aan dat ontgiftend kan binden aan aluminium.
Maar nu wil het geval dat de meeste vaccins ook formaldehyde bevatten. En zoals in het
volgende hoofdstuk wordt besproken, benadeelt formaldehyde de werking van de
citroenzuurcyclus, waardoor er natuurlijk ook minder appelzuur kan worden gevormd.

Door formaldehyde – dat lipofiel is en ook in de hersen wordt opgeslagen – wordt de voor de
citroenzuurcyclus benodigde zuurstofbeschikbaarheid verminderd. Bij een volledig anaerobe
stofwisseling (de afwezigheid van zuustof) stopt de citroenzuurcyclus zelfs. Er worden dan 2
moleculen ATP uit de oxidatie van glucose gewonnen in plaats van de 38 ATP-moleculen die
het proces normaliter zou moeten opleveren.

Omdat formaldehyde door het benadelen van de citroenzuurcyclus leidt tot minder appelzuur
om te binden aan in het lichaam binnenkomend aluminium, kan de formaldehyde in vaccins
op een indirecte manier ook leiden tot een vergroting van de opslag van aluminiumzouten in
de hersenen en andere lichaamscellen.

Doordat vaccins vaak formaldehyde, kwik en aluminium hydroxide bevatten, zijn het daarom
ook (meestal) zeer gevaarlijke gifbommem die langs verschillende – en gecombineerde
mechanismen – het functioneren van de hersenen benadelen en kunnen leiden tot onnodige en
onnatuurlijke beschadiging en sterfte van hersencellen.

147
Maagzuurremmers leiden tot stapeling van aluminium
In het voorgaande besprak ik hoe kwik - via verlaging van magnesium – leidt tot stapeling
van aluminium. Maar er is nog een mechanisme dat stapeling van aluminium kan bevorderen,
namelijk de verlaging van magnesium door maagzuurremmers. Ik citeer eerst even een bericht
dat ik op 6-3-2011 via NaturalNews ontving.

[…] Prescription stomach acid drugs lead to magnesium deficiency


Popular prescription proton pump inhibitor (PPI) drugs like AstraZeneca Plc’s Nexium and
Takeda Pharmaceutical Co Ltd’s Prevacid will now contain new labels warning patients that
long-term use may cause magnesium deficiency. The US Food and Drug Administration (FDA)
sys that the more than 21 million patients who take prescription PPI’s for conditions like
ulvers and acid reflux disease many need to cease use if magnesium supplementation does not
correct the problem.
According to health officials, using prescription PPIs for as little as three months can lead to
magnesium deficiency. Since most users take the drug for at least six months, the overall risk
is high among users. At least 25 percent of patients who tried to take magnesium supplements
as a remedy, however, were unsuccesful, resulting in them having to cease the medication
altogether.
PPIs are among the most widely prescribed drugs for common ailments like indigestion and
heartburn. A 2010 study published in the journal Archives of Internal Medicine found that
PPIs are highly overprescribed, even though they are fraught with negative side effects like
an increased risk of bone fractures and life-threatening infections.
Interestingly, prior to the FDA’s recent announcement about PPIs and magnesium deficiency,
the agency actually approved the drugs’use in young children with gastroesophageal reflux
disease (GERD). Even though the drugs can cause an increase in heartburn, indigestion, and
reflux symptoms following the discontinuation of their use, the FDA claims the drugs are safe
for children as young as one year old.
Other prescription PPIs implicated in causing marnesium deficiency include Takeda’s
Dexilant, AstraZeneca’s Prilosec and Vimova, Santarus Inc’s zegerid, Pfizer’s Inc’s protonix,
Johnson & Johnson and Eisai Co Ltd’s Aciphex, as well as generic varieties of many of these
PPIs […]

Het is dus bekend dat maagzuurremmers de magnesiumspiegel verlagen. Desondanks keurt


men deze maagzuurremmers goed voor gebruik door kinderen van 1 jaar oud.
Deze kleine kinderen zullen dus door het chronisch gebruik ook een verlaging ondervinden
van hun magnesiumspiegel – hetgeen tot diverse (gebreks)aandoeningen kan leiden – en
tevens kan leiden tot stapeling van de aluminium die als adjuvantia aanwezig is in de vele
vacinaties die juist deze jonge kinderen in deze fase van hun ontwikkeling moeten krijgen.
En ook ouderen worden – ondanks chronisch gebruik van die maagzuurremmers – steeds
frequenter gevaccineerd.

Gebruik van die magnesiumverlagende maagzuurremmers door jonge kinderen vergroot het
risico op ontwikkelingsstoornissen van het brein en allerlei andere aan aluminiumhoudende
vaccinaties gerelateerde ellende.
En dat geldt dan al voor kinderen die een normaal functionerend ontgiftingssysteem hebben.
Maar hoe ernstig kan die aluminiumstapeling worden als er naast het slikken van
maagzuurremmers ook nog eens sprake is van een verminderde nierfunctie, en afwijkingen
aan de glycoproteïnen, het metallothioninen-systeem en het cytochroom P450-systeem?

148
Mitochondriaal disfunctioneren en formaldehyde

Ik denk dat mitochondriaal dysfunctioneren wel degelijk een causale rol speelt bij schade door
vaccinaties. Door mitochondriaal dysfunctioneren wordt er minder ATP geproduceerd en zal
het veldcontact dus een lagere kwaliteit hebben. Bij een verminderde kwaliteit van het
veldcontact is ook de kwaliteit van het immuunsysteem minder en bestaat er een grotere kans
dat infecties ernstiger verlopen en/of veelvuldiger voorkomen. Als er dan ook nog eens
uitputting vanwege de vaccinatie bijkomt – zie de theorie van Selye – dan keldert de functie
van het immuunsysteem helemaal. De vicieuze cirkel is onstaan en door de vele infecties
verslechtert de toestand van de aura – en daardoor het veldcontact – zodanig dat door gebrek
aan adequaat veldcontact ontwikkelingsstoornissen optreden, waarbij de aard afhankelijk is
van het onwikkelingsstadium waarin het jonge kind zich bevindt.
Maar hoewel kinderen met mitochondriale stoornissen en groter risico lopen op het ontstaan
van deze vicieuze cirkel, staan ook andere kinderen met een (tijdelijk) wat minder goede
conditie – door bijvoorbeeld metabole stoornissen - bloot aan het gevaar van
vaccinatiebeschadiging in de vorm van ontwikkelingsstoornissen.

Er zijn verschillene vormen van mitochondriaal disfunctoneren. Bovendien is het zo dat ook
formaldehyde kan leiden tot mitochondriaal disfunctioneren omdat deze stof kan leiden tot
metabole acidose. Hierbij is sprake van een tekort aan zuurstof in de weefsels, waardoor de
productie van ATP niet optimaal kan plaatsvinden. Om de verzuring van de weefsels te
compenseren wordt weer zuurstof onttrokken aan het ademhalingssysteem, waardoor nog
minder zuurstof beschikbaar komt voor de mitochondriale verbrandingsprocessen. Hierdoor
word de ATP-productie nog verder benadeeld. Deze door formaldehyde in gang gezette
vicieuze cirkel leidt tot een gestage verzwakking van de kwaliteit van het veldcontact.

Maar ook als er geen direct waarneembare ontwikkelingsstoornissen optreden – en denk


daarbij eens aan de toegenomen incidentie van ADHD en varianten daarop en toegenomen
agressiviteit enz. - dan nog stapelen het kwik en de formaldehyde zich op in het lichaam en
kunnen er later vervelende somatische aandoeningen optreden.

Kennelijk denkt men nog steeds dat de virale antigenen op zich de enige boosdoener kunnen
zijn, al of niet toegediend in verschillende combinaties. Waar het in werkelijkheid primair om
gaat is het aan de vaccins of aan de combinatie van vaccins toegevoegde kwik en/of
aluminium, dat in het lichaam kan leiden tot de vorming van allerlei niet te voorspellen
afwijkingen aan de ruimtelijke structuur van eiwitten. En hierdoor kunnen dan weer
autoimmuunreacties optreden die het immuunsysteem uitputten en tevens de algehele conditie
– en dus ook de kwaliteit van het veldcontact ondermijnen. En daarnaast is formaldehyde een
belangrijke risicovariabele.
De soms voorkomende kleine reacties op de toegediende vaccins – waardoor immuniteit
ontstaat - worden door het immuunsysteem van gezonde kinderen goed opgevangen. Het
venijn zit hem in de begeleider van die geïnactiveerde vaccins.
En het feit dat die vaccins met formaldehyde ook geïnactiveerde virussen bevatten is een
ander deel van het venijn, dat zeker voor jonge kinderen minstens zo gevaarlijk is.
Het gevaar van de MMR-vaccinatie ligt dus behalve in de drievoudige hoeveelheid antigenen-
die leiden tot een extra sterke GAS-reactie, ook in het begeleidende kwik en/of aluminium
plus de resten van formaldehyde dat nodig was om de gebruikte virussen te inactiveren.

149
Formaldehyde in vaccins speelt een zeer gevaarlijke rol
In het citaat uit het boek van Viera Schreiber over de gevaren van vaccinaties bij jonge
kinderen wordt gezegd dat levende virussen en bacteriën die in die vaccins als antigeen
worden gebruikt, vaak eerst worden geïnactiveerd met behulp van formaldehyde.
Dat is ook iets om niet blij van te worden. Want ook formaldehyde is gerelateerd aan de
vergroting van het risico op overgewicht en DM2. Dit blijkt uit de bespreking van aspartaam.

· Formaldehyde is een vetlievende (lipofiele) stof, wat betekent dat formaldehyde wordt
opgeslagen in vetweefsel en zich daardoor in het lichaam opstapelt.
· Formaldehyde is een hormoonverstorende stof die kan leiden tot degeneratie van
hersencellen en mentale stoornissen plus de ook al toenemende obesitas en DM2.
· Formaldehyde kan leiden tot metabole acidose.
· Formaldehyde kan leiden tot stuipen en gevoelloosheid.
· Formaldehyde denatureert eiwitten, waardoor eiwitfuncties kunnen uitvallen.

Metabole acidose en disfunctioneren van neurotransmitters


Enkele symptomen van metabole acidase zijn bijvoorbeeld: onverklaarbare angst, diarree,
verwijdde pupillen, extravert/ongeremd gedrag, ochtendvermoeidheid, hoofdpijnen,
hyperactiviteit, hyperseksualiteit, slapeloosheid, nerveusiteit, snelle hartslag, rusteloze benen,
kortademigheid, sterke honger, verhoogde bloeddruk, warme droge handen en voeten.

Bij een aantal van deze symptomen lijkt het of er sprake is van een verstoring van de functie
van neurotransmitters. En dat is heel goed mogelijk als we lezen wat er staat op bladzijde 614
van het Textbook of Medical Phsiology, Fifth Edition, 1976, door Arthur C. Guyton, M.D.
Hier wordt beschreven hoe de prikkeloverdracht tussen zenuwen plaatsvindt bij de
synapsverbinding tussen de uiteinden van de axonen van verschillende neuronen.

[…] The synaptic Knobs. Electron microscope studies of the synaptic knobs show that they
have varied anatomical forms, but most resemble small round or oval knobs and therefore are
frequently called terminal knobs, boutons, end-feet, or simply presynaptic terminals […]
[…] The knob has two internal structures important to the excitatory or inhibitory functions
of the synapse: the synaptic vesicles and the mitochondria. The synaptic vesicles of the
excitatory knobs contain an excitatory transmitter, which, when released into the synaptic
cleft, excites the neuron; the vesicles of the inhibitory knobs contain an inhibitory transmitter
that inhibits the neuron.
The mitochondria provide ATP, which is required to synthesize new transmitter substance.
This transmitter must be synthesized extremely rapidly because the amount stored in the
vesicles is sufficient to last for only a few seconds to e few minutes of maximum activity […]

Als door metabole acidose de mitochondriën in de uiteinden van de axonen van de neuronen
niet voldoende ATP kunnen aanmaken, dan zal de productie van neurotransmitterstoffen gaan
stagneren. En dat kan nadelige effecten hebben op het functioneren van allerlei functies in de
hersenen, waardoor bijvoorbeeld ook onverklaarbare angsten kunnen ontstaan.

Aluminium hydroxide als (mede) oorzaak voor metabole acidose


Metabole acidose is de primaire indicator voor een calcium deficiëntie. En dan komen we
weer terecht bij de hulpstoffen in de vaccins. En die vaccins bevatten heel vaak aluminium
hydroxide.

150
In het Drugs-Induced Nutrient Handbook uit 2001 staat op bladzijde 28 te lezen dat
aluminium hydroxide leidt tot de depleties van vitamine D, calcium en fosfor.
Het is dus helemaal niet onmogelijk dat de aluminium hydroxide die in de meeste vaccins
aanwezig is ook een behoorlijke bijdrage levert aan het ontstaan van een meer of minder
ernstige metabole acidose. Want bij gebrek aan calcium ontstaat verzuring van het bloed. En
dientengevolge ook een gebrek aan zuurstof in bloed en lichaamsweefsels.

Niet alleen kwik (in Thiomersal) en aluminiumzouten zijn gevaarlijk, maar de bij de
inactivering van virussen en bacteriën gebruikte formaldehyde ook. Deze lipofiele stoffen in
de vaccins stapelen zich herhaaldelijk in het kinderlijfje op en kunnen vervolgens levenslang
het zich ontwikkelende kind nadelig beïnvloeden door het mechanisme van onder meer
hormoonverstoring. Ook de vorming van afwijkende ruimtelijke structuren van aminozuren
en eiwitten kan leiden tot hormoonverstoringen.

Het is volgens mij niet onmogelijk dat ook de doses formaldehyde in vaccins soms leiden tot
metabole acidose, waardoor de zuurstofvoorziening van het jonge kind benadeeld wordt. Het
is al langer bekend dat formaldehyde kan leiden tot metabole acidose. Ik denk dat we dit
mechanisme terugzien in de al genoemde ‘pieken in de stress-ademhaling’, waarbij het kind
aanvankelijk door versterkte ademhaling (in de weerstandsfase) nog probeert om een tekort
aan zuurstof in weefsels te compenseren, waarna tijdens de uitputtingsfase een oppervlakkige
ademhaling volgt en het zuurstoftekort echt manifest wordt. Zuurstof is van levensbelang en
dat geldt zeker voor een jong kind, waarvoor het door de ATP-productie ondersteunde
veldcontact onmisbaar is voor ontwikkeling en functioneren. Het is niet onmogelijk dat de
door formaldehyde veroorzaakte metabole acidose reeds verzwakte kinderen fataal kan
worden in de vorm van SIDS of ander disfunctioneren.

Omdat de weerstandsfase vooraf gaat aan de uitputtingsfase waarin kinderen o.a. aan SIDS
kunnen bezwijken, veronderstel ik dat de in het boek van Schreiber en in het onderzoek naar
de effecten van de ProQuad-vaccinatie genoemde kritische perioden keurig de beschrijving
van het a-specifieke stress-syndroom volgens Hans Selye (GAS) volgen.
· Tijdens de weerstandsfase – plusminus 5 à 7 dagen tot 10 à 12 dagen na de vacinatie – kan
koorts optreden tijdens de bestrijding van de opgelopen infectie, hetgeen gepaard kan gaan
met stuipen.
· Tijdens de uitputtingsfase die daarop volgt – vanaf plusminus 15 à 16 dagen na de
vaccinatie - kan mede door het ontstaan van metabole acidose ten gevolge van de
vergiftiging met formaldehyde de ademhaling zo oppervlakkig worden dat er een zodanig
zuurstoftekort ontstaat dat het kind bezwijkt.

Die ATP-productie kan op nog een andere manier worden benadeeld door formaldehyde.
Formaldehyde wordt immers gebruikt om levende virussen en bacteriën te inactiveren. Nu wil
het geval dat ATP gevormd wordt in de mitochondriën in de lichaamscellen. En die
mitochondriën in eukaryote wezens, zoals de mens, zijn ooit ontstaan uit prokaryote
eencelligen zoals bacteriën. Formaldehyde kan daarom ook - in voldoende hoge concentraties
- leiden tot inactivering van de mitochondriën, waardoor tevens de Krebscyclus
(citroenzuurcyclus) gaat onderfunctioneren, met een geringere ATP-productie als gevolg. En
dat uit zich dan weer als vermoeidheid en allerlei disfuncties als gevolg van een verzwakt
veldcontact. Een verzwakt veldcontact leidt onder andere ook tot een onderfunctioneren van
het immuunsysteem, waardoor dan onder meer het tegenovergestelde wordt bereikt als wat
men met vaccinaties beoogt.

151
Het gevaar op deze complicatie na vaccinatie wordt groter naarmate meer vaccinaties met
door formaldehyde geïnactiveerde virussen plaatsvinden.
Geringe concentraties formaldehyde kunnen – vanwege de daardoor veroorzaakte metabole
acidose - leiden tot onttrekking van zuurstof aan de Krebscyclus, maar grotere concentraties
kunnen daarnaast ook nog eens leiden tot inactivering van deze mitochondriale
energievoorziening, waardoor nog minder ATP kan worden gegenereerd.

Hogere doses formaldehyde


Bij de ProQuad-vaccinaties is er sprake van 4 vaccins in één cocktail. Waarschijnlijk zijn
enkele van deze vaccins gemaakt met door formaldehyde geïnactiveerde virussen. De
optelling van verschillende geïnactiveerde virussen leidt dan tot een zodanig hoge dosis
formaldehyde dat zwakke kinderen hierdoor stuipen (of SIDS) kunnen krijgen.
Verdeeld men deze 4 vaccins over twee vaccinaties, dan kan het zijn dat niet alleen de
hoeveelheid antigenen kleiner is, maar dat ook de dosis formaldehyde minder groot is en
daarom ook minder snel tot stuipen (en SIDS) zal leiden.
Het versterkt optreden van stuipen kan eigenlijk worden toegeschreven aan een combinatie
van factoren. Enerzijds de verhoogde stressreactie op 4 verschillende antigenen tegelijk en
anderzijds een meervoudige hoeveelheid formaldehyde.

Gedragsstoornissen door formaldehyde


Formaldehyde – ofwel methanal (HCOH) – is een kleurloos gasvormig aldehyde dat wordt
gevormd door oxidatie van methanol. Aldehyden kunnen verder worden geoxideerd tot
carbonzuren. Op bladzijde 191 van Stervend sperma wordt methanol genoemd als een
bijnierhormoonontregelaar. Maar men neemt aan dat ook andere hormoonfuncties aangetast
kunnen raken.
De bijnieren produceren noradrenaline en adrenaline en deze stoffen zijn gerelateerd aan
woede, angst en opwinding (stress). Het zal duidelijk zijn dat ontregeling van de werking van
de bijnieren kan leiden tot (agressieve) gedragsstoornissen. En zien we de laatste decennia
niet een gestage toename van gedragsstoornissen bij kinderen en jongvolwassenen optreden?
Hoewel ook andere stoffen kunnen optreden als bijnierhormoonontregelaars, mag het aandeel
van de vaccinaties hierbij niet worden onderschat. Want hiermee komen immers bijna alle
kinderen verplicht en herhaald in aanraking!

Voor de hormoonverstorende effecten van formaldehyde is het niet nodig dat er een zodanige
concentratie aanwezig is dat er eerst irritaties van de huid optreden. De uitwerking van
formaldehyde is onmerkbaar en sluipend, totdat op termijn ernstige hormonale stoornissen
beginnen op te treden. Hormoonverstorende eigenschappen kunnen indirect en op termijn ook
kankerverwekkend zijn. Samen met kwik vormt formaldehyde een niet te onderschatten
kankervariabele.

Hoe door de farmacie al wordt geanticipeerd op het optreden van metabole acidose
Begin oktober 2009 werd bekend dat de EMEA het griepvaccin tegen A/H1N1 van Baxter
AG had goedgekeurd. De hulpstoffen werden niet bekendgemaakt, maar wel gesteld dat het
gaat om een vaccin met geïnactiveerde ‘whole virions’.
Zoals bekend mag worden verondersteld worden hele levende virussen geïnactiveerd met
formaldehyde dat erom bekend staat dat het onder meer metabole acidose kan veroorzaken.
Wel werd bekend gemaakt dat het vaccin ook de stof ‘trometamol’ zal bevatten.
Trometamol wordt gebruikt als middel om – vaak ook bij jonge kinderen – metabole acidose
te behandelen!!!

152
En dit middel trometamol staat tevens bekend om de vervelende bijwerkingen die het kan
hebben en waarvan het gebruik alleen gerechtvaardigd is omdat metabole acidose heel
ernstige vormen kan aannemen en dan dus wel moet wordem behandeld.

Moeten we dus blijven aannemen dat de farmacie en de rest van de medische wereld er dus
echt heilig van overtuigd is dat vaccins effectief en volkomen veilig zijn?

Effectief zijn ze zeker, vooral in het veroorzaken van bijwerkingen waarvoor de farmacie zelf
al op voorhand een tegenmiddel heeft bedacht in de vorm van een stofje dat ook al niet veilig
is. Maar ja, die metabole acidose-veroorzakende eigenschap van de vaccins met formaldehyde
moet natuurlijk wel zoveel mogelijk gemaskeerd worden, al is het zelfs ten koste van nog
meer bijwerkingen.

Ontwikkelingsstoornissen
De hype om kinderen tegen zoveel mogelijk virusinfecties in te enten leidt tot een steeds meer
opvoeren van het risico dat jongeborenen meteen of op termijn ontwikkelingsstoornissen,
functiestoornissen, auto-immuunziekten, verhoogde infectiegevoeligheid en zelfs kanker
ontwikkelen. Terwijl ze ook binnen enkele weken kunnen overlijden aan SIDS, hetgeen veelal
plaatsvindt tijdens de uitputtingsfase van GAS.
Helaas worden al deze gevolgen niet in verband gebracht met de vaccinatie en stelt men
meestal dat allerlei verschijnselen die niet binnen 24 uur optreden niet meer te relateren zijn
aan de vaccinatie. En dat is een grote misvatting die stoelt op onkunde of moedwillig negeren
van mechanismen die toch onderhand wel als bekend mogen worden verondersteld.
Op termijn – gedurende hun hele verdere leven – kunnen kinderen worden opgezadeld met de
onomkeerbare tol voor een inenting tegen een ziekte die ze wellicht nooit zouden hebben
gekregen of die ze anders waarschijnlijk wel hadden overleefd en waardoor ook hun
immuunsysteem wellicht weer wat was aangesterkt.
Wat wel prioriteit behoeft is het uitbannen van allerlei variabelen die infectiegevaar vergroten,
zoals slechte leefomstandigheden in de derde wereld en een overmaat aan stress, straling en
zware metalen, mangaan, koper, fluor en vaccinaties in de westerse wereld.
Als kinderen niet worden verzwakt door deze variabelen (zie viroloog Duesberg) dan zijn ze
veel weerbaarder tegen virussen en zullen ze infecties ook beter kunnen doorstaan.

De huidige maatschappij maakt kinderen zwak en vergroot hun risico op het krijgen van
ernstige infectieziekten. En daarnaast wordt de toekomst van kinderen ook nog eens in gevaar
gebracht door een overmaat aan inentingen die de infectiegevoeligheid nog eens vergroten.
Hiermee wil ik echter niet zeggen dat kinderen die worden meegenomen naar de tropen of in
straatvuil een wond oplopen niet incidenteel zouden mogen worden ingeënt tegen malaria,
gele koorts en tetanus. Het gaat in deze gevallen wel om de afweging van de ernst van de
risico’s.

Ik daag de wetenschappers die prat gaan op de veiligheid van vaccinaties uit om mijn
hypothese betreffende de invloed van het elektro-actieve kwik en aluminium te falsificeren en
hoop dat de media bereid zullen zijn om de resultaten van dat onderzoek te publiceren…
Ik hoop wel dat dat experiment in vitro zal plaatsvinden en niet op levende kinderen, zoals
ook nog terloops werd opgemerkt door de dappere wetenschappers die eerder het vermoeden
van de onveiligheid van de MMR-vaccinatie vrolijk uittestten in 10 epidemiologische studies
waarbij vele kinderen ongewild als proefpersoon werden gebruikt!!! Over ethiek gesproken!!!

153
Blootstelling aan vaccinatierisico’s voor een zo goed als onwerkzaam vaccin
Op 19-11-2004 werd in de Telegraaf een interessante kwestie aan de orde werd gesteld.
Vanwege het belang hiervan bij dit onderwerp zal ik het hele artikel citeren:

[…] Kinkhoest bedreigt kinderen; Overjarig vaccin uitgewerkt


Twee miljoen Nederlandse kinderen tussen nul en tien jaar zijn zeer slecht beschermd tegen
kinkhoest (pertussis). Dit ondanks de volledige vaccinatie die zij hebben ontvangen. Zij
hebben dan ook een gerede kans de infectieziekte alsnog te krijgen.
Dat zegt dr. J.T. Poolman, directeur bacteriële vaccinontwikkeling van het farmaceutische
concern GlaxoSmithKline (GSK). Honderdduizenden Nederlandse kinderen, geboren in de
jaren 1994 tot heden, zijn hooguit 10 tot 20 procent veilig voor een infectie met de
kinkhoestbacterie, stelt Poolman. De gezaghebbende, eigenzinnige vaccinonderzoeker was
jarenlang in dezelfde functie werkzaam bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
(RIVM) te Bilthoven.
Nederland werd de afgelopen zomermaanden geconfronteerd met een epidemie van kinkhoest.
Dit na al eerdere signalen van toenemende kinkhoestactiviteit.
De zeer besmettelijke aandoening gaat gepaard met enorme hoestbuien, die weken tot
maanden kunnen aanhouden en uitputtend kunnen zijn. Bovendien kunnen de longen van het
kind blijvend beschadigd raken door langdurig en diep hoesten.
De genoemde tien jaargangen zuigelingen en peuters kregen het tot nu toe gangbare vaccin,
bereid uit dode kinkhoestbacteriën. Maar de beschermingsgraad van dit ruim vijftig jaar oude
vaccin, waarmee vele miljoenen Nederlandse kinderen zijn ingeënt, blijkt volgens Poolman
nog lager dan algemeen werd aangenomen. De Gezondheidsraad erkende enige tijd geleden
dat sinds een jaar of tien sprake was van een “aanmerkelijke daling” van de werkzaamheid
van het gangbare vaccin. Van aanvankelijk negentig procent, naar gemiddeld tien tot vijftig
procent. De werkingsduur van het vaccin blijkt hooguit twee tot drie jaar, stelt dr. Poolman.
Volgens Poolman is het “absoluut wenselijk, ja zelfs noodzakelijk” dat de betreffende twee
miljoen kinderen opnieuw worden gevaccineerd tegen kinkhoest. Hij spreekt zelfs van een
“onvermijdelijke herhaalcampagne”, waarbij een ‘booster-injectie’ moet worden toegediend.
De kwestie komt vandaag ook ter sprake tijdens een wetenschappelijke conferentie van de
Vlaamse en Nederlandse Verenigingen voor infectieziekten en microbiologie in het Koninklijk
Instituut voor de Tropen in Amsterdam.
Vier injecties
GlaxoSmithKline levert vanaf begin volgend jaar aan Nederland het nieuwe, zogeheten a-
cellulaire kinkhoestvaccin, dat gerichter en betere bescherming biedt en minder bijwerkingen
geeft. Dat gaat jaarlijks om tenminste 800.000 doses van het kinkhoestvaccin Infanrix-
IPV+Hib. Immers, een vaccinatie omvat vier injecties binnen het eerste levensjaar (2,3,4 en
11 maanden).
Poolman vindt dat Nederland “veel te laat” heeft gereageerd op de zich tien jaar geleden al
aftekenende verminderde lagere effectiviteit van het ‘whole cell vaccin’ (met hele, gedode
bacteriën). “De recente kinkhoestepidemie in Nederland werd door de autoriteiten
grotendeels op het conto geschreven van mutaties, veranderingen van de kinkhoestbacterie.
Maar dat is een goeddeels onbewezen stelling. Immers, een kinkhoestepidemie deed zich niet
voor in andere, ons omringende landen zoals Frankrijk. En eveneens niet in Canada, de VS
en Australië. Terwijl problemen met een verminderde werking van het kinkhoestvaccin zich
ook daar, halverwege de jaren negentig, openbaarden. Canada kende dezelfde effectiviteits-
problemen als Nederland in 1995-1996, maar is in 1998 overgestapt naar een a-cellulair
vaccin. Daar is de zaak grotendeels onder controle.”
Poolman spreekt tegen dat hij zich in zijn kritiek laat leiden door commerciële motieven.

154
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu blijft bij zijn standpunt dat de
kinkhoestepidemie in Nederland het gevolg is van de combinatie van “een relatief zwak
vaccin en veranderingen van de bacterie. Een conclusie die bevestigd wordt door de
Gezondheidsraad”, aldus prof. F. Mooi van het RIVM in het tijdschrift Bionieuws […]

Ook in het Algemeen Dagblad van 4-8-2004 stond al een artikel over de nieuwe
kinkhoestepidemie, waaruit ik iets citeer:
[…] M. Conyn, hoofd van het Centrum voor Infectieziekten Epidemiologie van het RIVM,
noemt het ‘hoogst ongelukkig’, dat juist dit jaar ouders besluiten hun kinderen een vaccinatie
te onthouden. Over het bestaande vaccin ontstond enkele maanden geleden opschudding. De
Gezondheidsraad rapporteerde dat het vaccin te veel bijwerkingen heeft en niet goed
genoeg werkt. Een nieuw vaccin wordt geïntroduceerd, maar dat is pas vanaf 1 januari
volgend jaar beschikbaar.

Voor een inenting met een middel dat ook nog slechts in een klein percentage van de
besmettingen effectief is, worden veel kinderen in hun eerste levensjaar eigenlijk nodeloos
blootgesteld aan grote risico’s voor de levenskwaliteit van de rest van hun leven. Risico’s die
hun hele verdere leven kunnen beïnvloeden, terwijl de preventie van de vaccinatie al ophoudt
zodra de kinkhoestbacterie muteert. Over de multifactoriële oorzaak van de gerapporteerde
bijwerkingen repte ik al in het voorgaande.

Mijn kleinzoon ontwikkelde na zijn vaccinaties tegen DKTP ook een ernstige kinkhoest die
een hele winter duurde. Zelf liet ik me jarenlang gedwee inenten tegen griep om vervolgens
altijd kwakkelende winters met herhaald ziekzijn te beleven, terwijl ik voorheen altijd fit bleef.
Artsen bleven hardnekkig verkondigen dat ik zonder griepprik wellicht nog veel zieker zou
zijn geweest. Toen eindelijk het inzicht doorbrak dat de ‘preventieve’ griepprikken voor mijn
gekwakkel verantwoordelijk waren en ik vanaf dat moment iedere vaccinatie weigerde, kreeg
ik nooit meer griep of andere kwakkelende kwalen en was ik het hele jaar rond gewoon lekker
fit. Van een behoorlijk aantal jaren werd nodeloos het winterhalfjaar vergald uit zogenaamde
preventie tegen een griepstam die op het moment van inenten niet eens bekend was, waardoor
de inenting in de meeste gevallen eigenlijk ook nog eens zinloos was.
Maar helemaal zinloos waren die vaccinaties toch ook weer niet: de farmacie wist zich wel op
voorhand te verzekeren van een zeer ’gezonde’ winst. En daar draait het hele circus natuurlijk
ook primair om.

Opmerkelijk is ook dat in landen waar men inmiddels de vaccinatie tegen kinkhoest heeft
afgeschaft, deze ziekte ook nog maar sporadisch voorkomt.
De voorstanders van vaccinatie stellen hardnekkig dat de incidentie van een ziekte juist
afneemt naarmate de graad van vaccinatie onder de bevolking hoger is. Ik denk nu voldoende
te hebben onderbouwd dat een ziekte ook minder voorkomt naarmate de algemene
infectiegevoeligheid van mensen afneemt. Hoe weerbaarder kinderen zijn tegen bijvoorbeeld
kinkhoest, hoe minder vaak er kinkhoestinfecties voorkomen. En dat leidt ook tot het
terugdringen van deze ziekte, maar dan wel op een voor het overige risicoloze manier.
Bij de niet gevaccineerde kinderen was er namelijk veel minder of helemaal geen kwik
aanwezig om de virusmoleculen door het celmembraan te loodsen.

Werken met formaldehyde vergroot de kans op kanker


Op 26-11-2009 ontving ik een persbericht van het NKI-AVL die aantoonde dat blootstelling
aan formaldehyde de kans op bepaalde vormen van kanker vergroot.

155
[…] Formaldehyde wordt onder meer gebruikt bij het balsemen van lijken, maar ook door
pathologeen en anatomen. In Nederland zijn de grenswaarden om met formaldehyde te
werken de laagste van Europa, in de Verenigde Staten ligt dit anders. Daar hebben ongeveer
twee miljoen mesnen op hun werkplek dagelijks met de stof te maken. Tot voor kort
beschouwde de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) formaldehyde namelijk alleen als
veroorzaker van kanker van de nasopharynx, een zeer zeldzame vorm van kanker in de neus.

De studie van Michael Hauptman van het NKI-AVL die vandaag gepubliceerd wordt in de
Journal of the National Cancer Institute, toont echter aan dat er mogelijk een oorzakelijk
verband is tussen blootstelling aan formaldehyde en myeloïsche leukemie. Dit verband werd
al vermoed, maar deze studie levert aanvullende bewijzen […]

Aanvullend verscheen er nog een gerelateerd bericht in de krant dat ik ook even citeer:
[…] Amerikaanse begrafenisondernemers die meer dan 3.000 lijken balsemden met
formaldehyde hebben bijna vier keer zo veel kans om aan een bepaalde vorm van leukemie te
overlijden dan lijkbezorgers die minder dan 500 lichamen behandelden.
Daarmee is voor het eerst aangetoond dat langdurige blootstelling aan formaldehyde in de
werkomgeving naast neusholtekanker ook leukemie veroorzaakt.
Dat vond Michael Haptmann, een epidemioloog die nu bij het Nederlands kankerinstituut
werkt. De publicatie van Hauptmann en zijn collega’s verscheen eind vorige week in het
Journal of the National Cancer Institute. In Nederland is het balsemen van lijken alleen in
uitzonderlijke omstandigheden toegestaan. De Nederlandse normen voor
formaldehydeconcentraties op de werkplek horen tot de strengste ter wereld […]

En hierbij moeten we wel bedenken dat bij deze begrafenisondernemers, pathologen en


anatomen die formaldehyde nog niet eens via inspuitingen in hun licham terecht komt, zoals
wel het geval is bij jonge kinderen die gevaccineerd worden met vaccins waarin de
ziekmakende antigenen eerst met formaldehyde worden geïnactiveerd.
Zien we ook de laatste decennia ook niet een toename van de incidentie van leukemie bij
kinderen?

Literatuur betreffende de gevaren van formaldehyde


Over de gevaren van het gebruik van formaldehyde is al het nodige gepubliceerd. Daarom
geef ik hier enkele verwijzingen naar publicaties over eerdere onderzoeken hiernaar:

* (Internationaal Centrum van Onderzoek naar Kanker, afhankelijk van WGO) heeft het formaldehyde als
kankerverwekkend, persbericht n°153, 15 juni 2004 ingedeeld:
http://www.iarc.fr/en/media-centre/pr/2004/pr153.html
* Yaqin Pan et William J. Rea, Formaldehyde Sensitivity, Clinical Ecology VI(3): 79-84,
http://www.aehf.com/articles/A44.htm
* Thrasher JD, Kilburn KH, « Embryo toxicity and teratogenicity of formaldehyde.”, Arch Environ Health. 2001
Jul-Aug;56(4):300-11

156
Nogmaals SIDS en plotselinge dood als bijwerking van vaccinaties:
statistische gegevens en een mogelijk oorzakelijk mechanisme

Aanleiding voor dit hoofdstuk is de plotselinge dood – op school – van een gezonde Britse
tiener van 14 jaar, enkele uren nadat ze een HPV-vaccinatie met Cervarix (GlaxoSmithKline)
had gekregen.
Al meteen werd in de media het plotselinge overlijden gelinkt aan de enkele uren daarvoor
toegediende vaccinatie. Maar snel daarna – op 2-10-2009 - berichtte de Daily Mail vertaald
naar Nederlands nieuws:
[…] Meisje niet dood door hpv-vaccin
Het Britse 14-jarige meisje dat deze week kort na inentng met een vaccin tegen
baarmoederhalskanker overleed, had een kwaadaardige tumor in haar borst. Volgens de
resultaten van autopsie zou ze zijn overleden door uitzaaiingen naar haar hart en longen en
niet als gevolg van de vaccinatie.
Het meisje, Nathalie Morton, kreeg de prik maandag op de Coventry’s Blue Coat Church
School. Enkele uren later zakte ze in elkaar, naar nu bekend is omdat een tumor de
bloeddoorvoer via de aorta verhinderde […]

Dit laatste krantenbericht deed me echter al meteen denken aan een poging om het overlijden
van het meisje af te voeren naar de doofpot, want dan zouden er nog veel meer meisjes en
jonge kinderen moeten leiden aan onder meer tumoren die plotseling bloedvaten zouden
afknellen. Voor ik uitleg hoe haar overlijden inderdaad door de vaccinatie kan zijn
veroorzaakt, eerst nog het volgende:

Het U.S. Vaccine Adverse Event Reporting System (VAERS) houdt statistieken bij van
bijwerkingen van vaccinaties en daarbij wordt ook een lijst bijgehouden van
overlijdensgevallen.
Die dodenlijst bevat enkele rubrieken, te weten een lijst van ‘klassieke’ SIDS, een lijst met
plotseling overlijden na vaccinatie die is opgedeeld in diverse leeftijdscategoriën, een lijst met
plotselinge hartdood en een lijst met doden na vaccinatie met het HPV-vaccin Gardasil.
Net als Gardasil bevat Cervarix aluminium hydroxide en dan ook nog tweemaal zoveel.

Sinds het begin van de rapportages in 1990 overleden er alleen al in Amerika 1172 kinderen
onder de twee jaar na vaccinatie aan SIDS! Baby’s onder de 6 maanden zijn
oververtegenwoordigd.
Er stierven 45 mensen vanaf 6 maanden tot ouder dan 65 jaar een plotselinge dood na
vaccinaties plus nog 4 die overleden aan een plotselinge hartdood.
Het aantal meisjes dat is overleden na vaccinatie met Gardasil is tot dit moment 48.

Hierbij moeten we tevens bedenken dat lang niet alle gevallen ook echt worden gemeld.
In totaal overleden in Amerika - sinds de invoering van dit rapportagesysteem in 1990 -
minstens 4039 mensen na een vaccinatie. En dat is dan alleen nog in Amerika.

Als het Britse meisje in de eerste week van oktober 2009 overleed aan een plotselinge
hartdood/hartfalen – wat ik vermoed – dan is ze dus zeer zeker niet de enige die dat lot na een
vaccinatie trof.

Op de volgende bladzijde volgt een statistiekje met een totaal overzicht van deze gegevens.

157
VAERS rapporten vanaf 1990

Died 4039
-SIDS 1172

Age Count Percent


< 6 Months 1005 85.75%
6-11 Months 114 9.73%
1-2 Years 33 2.82%
Unknown 20 1.71%
TOTAL 1172 100%

Op 4-5-2011 werd in Human and Experimental Toxicology een peer-reviewed artikel


gepubliceerd over de ontdekking dat in landen met een hoger aantal vaccinaties ook een hoger
sterftecijfer van jonge kinderen wordt gezien: Infant mortality rates regressed against
number of vaccine doses routinely given: is there a biochemical or synergistic toxicity?,
door Neil Z miller and Gay S Goldman, Hum Exp Toxicol, published online 4 May 2011. Ik
citeer uit dit artikel het gedeelte over SIDS:

[…] A closer inspection of infant deaths


Many nations adhere to an agreed upon International Classification of Diseases (ICD) for
grouping infant deaths into 130 categories. Among the 34 nationsanalyzed, those that require
the most vaccines tend to have the worst IMRs. Thus, we must ask important questions: is it
possible that some nations are requiring too many vaccines for their infants and the
additional vaccines are a toxic burden on their health? Are some deaths that are listed within
130 infant mortality death categories really deaths that are associated with over-vacination?
Are some vaccine-related deaths hidden within the death tables?

Sudden infant death syndrome (SIDS)


Prior to contemporary vaccination programs, “Crib death” was so infrequent that it was not
mentioned in infant mortality statistics. In the United States, national immunization
campaigns were initiated in the 1960s when several new vaccines were introduced and
actively recommended. For the first time in history, mostUS infants were required to receive
several doses of DPT, polio, measles, mumps, and rubella vaccines. Shortly thereafter, in
1069, medical certifiers presented a new medical term – sudden infant death syndrome. In
1973, the National Center for Health Statistics added a new cause-of-death category – for
SIDS – to the ICD. SIDS is defined as the sudden and unexpected death of an infant which
remains unexplained after a thorough investigation. Although there are no specific symptoms
associated with SIDS, an autopsy often reveals congestion and edema of the lungs and
inflammatory changes in the respiratory system.
By 1980, SIDS had become the leading cause of postneonatal mortality (deaths of infants
from 28 days to one year old) in the United States.
In 1992, to address the unacceptable SIDS rate, the American Academy of Pediatrics initiated
a “Back to Sleep’ campaign, convincing parents to place their infants supine, rather than
prone, during sleep. From 1992 to 2001, the postneonatal SIDS rate dropped by an average
annual rate of 8.6%. However, other causes of sudden unexpected infant death (SUID)

158
increased. For example, the postneonatal mortality rate from ‘suffocation in bed (ICD-9 code
E913.0) increased during this same period at an average annual rate of 11.2%.
The postneonatal mortality rate from ‘suffocation-other’ (ICD-9 code E913.1-E913.9),
‘unknown and unspecified causes’(ICD-9 code 799.9), and due to ‘intent unknown’ in the
External Causes of Injury section (ICD-9 code E980-E989), all increased during this period
as well. (In Australia, Mitchell et al. observed that when the SIDS rate decreased, deaths
attributed to asphyxia increased. Overpeck et al. and others, reported similar observations.)
A closer inspection of the more recent period from 1999 to 2001 reveals that the US
postneonatal SIDS rate continued to decline, but there was no significant change in the total
postneonatal mortality rate. During this period, the number of deaths attributed to
‘suffocation in bed’ and ‘unknown causes,’ increased significantly. According to Malloy and
MacDorman, “If death-certifier preference has shifted such that previously classified SIDS
deaths are now classified as ‘suffocation,’ the inclusion of these suffocation deaths and
unknown or unspecified deaths with SIDS deaths then accounts for about 90 percent of the
decline in the SIDS rate observed between 1999 and 2001 and results in a non-significant
decline in SIDS.” […]

- Sudden death 45
< 6 Months 22 48.89%
6-11 Months 2 4.44%
1-2 Years 1 2.22%
3-5 Years 1 2.22%
6-17 Years 6 13.33%
18-29 Years 2 4.44%
50-59 Years 6 13.33%
65+ Years 4 8.89%
Unknown 1 2.22%
TOTAL 45

- Sudden cardiac death 4


Age Count Percent
6-11 Months 1 25%
18-29 Years 1 25%
50-59 Years 1 25%
65+ Years 1 25%
TOTAL 4 100%

--------------------------------------------------------------------------------
Gardasil death 48

De Deaths: Preliminary Data for 2007, by Jiaquan, MD en collega’s zegt in het National
Vital Statistics Report , Vol 58, no 1 van 19-8-2009, op blz. 26 dat er in 2007 in Amerika

159
totaal 2118 kinderen zijn overleden aan SIDS. In 2006 waren dat er 2323. Er lijkt dus
inderdaad sprake van een sterke mate van onderrapportage van SIDS na vaccinatie.

Weer terug naar het meisje dat in Engeland overleed na een vaccinatie met Cervarix
· Kennelijk mankeerde het meisje tot aan de vacinatie niets opmerkelijks. Ze had geen
klachten – ondanks dat ze al een reeds uitgezaaide kanker zou hebben - en ging gewoon
normaal naar school.
· Bij de autopsie zou sprake zijn geweest van een tumor die de aorta volkomen dicht drukte.
· Omdat ze ’s morgens nog geen klachten had in de zin van benauwdheid, vermoeidheid
en/of duizeligheid, moeten we aannemen dat haar bloedsomloop tot op dat moment (zo
goed als) normaal was en dat die tumor nog niet op een ernstige wijze haar aorta dicht
drukte. In enkele uren tijd zou echter – tussen het naar school gaan en haar onwel worden –
die tumor dan zodanig in afmetingen moeten zijn toegenomen dat die haar bloedstroom in
de aorta ineens wel afknelde. Zo snel groeien tumoren normaliter niet. Bovendien, als er
echt sprake zou zijn geweest van een tumor – hetgeen ik niet kan ontkennen omdat ik niet
bij de autopsie anwezig was – dan zou er al enige tijd sprake moeten zijn geweest van
toenemende klachten in de zin van vermoeidheid, benauwdheid, duizeligheid, flauwtes en
dergelijke, omdat gestaag de kwaliteit van de doorbloeding afnam ten gevolge van een
langzaam dichtdrukken van de aorta. Denk in dit verband ook even aan een tumor in de
prostaat die van lieverlede de urinebuis begint af te knellen. Dat gebeurt ook niet binnen
een paar uur, maar verloopt ook geleidelijk. Prostaat-tumoren groeien meestal niet zo snel,
maar een snelle groei binnen enkele uren is echt het andere – en ongeloofwaardige –
uiterste. Zelf geloof ik dus niet in het verhaal van die binnen enkele uren zodanig
uitgegroeide tumor dat er vanuit een situatie van ‘geen klachten’ bij een meisje dat ’s
morgens nog normaal naar school ging, binnen enkele uren een fatale afsluiting van de
aorta optrad.
· Toevallig zat er tussen het naar school gaan en het in elkaar zakken – enkele uren later –
wel een vaccinatie met daarin een behoorlijke hoeveelheid aluminium (hydroxide) die niet
in een menselijk lichaam thuishoort.
· Het meisje had geen symptomen die duiden op een anafylactische shock. Toch was het een
snelle ontwikkeling van een fataal gebeuren.

Ik zal nu proberen om uit te leggen wat er – onafhankelijk van het al of niet aanwezig zijn van
een tumor in de borst met uitzaaiingen naar hart en longen – gebeurd kan zijn.
Eerst nog even dit: tumoren vreten zink en daarom lijden mensen met kanker vaak aan een te
lage zinkspiegel. Dus zou een eventueel aanwezige uitgezaaide kanker hetgeen hierondr volgt
ook nog in de hand kunnen hebben gewerkt. Maar dat zou dan meteen evident maken dat
kankerpatiënten een nog groter risico lopen bij vaccinaties.
Bij het te bespreken mechanisme speelt de hoogte van de zinkspiegel een crucial rol.
Sprietsma geeft in zijn boek Zink ( Ank Hermes, 1988) op bladzijde 50 de volgende
samenvatting van het ontstaan van een zinkdeficiëntie:
Bij de mens door: te laag zinkgehalte in de voeding,
te geringe absorbeerbaarheid uit de voeding,
absorptiestoringen in de darm,
verhoogde zinkuitscheiding via urine, faeces en transpiratie,
lijnen, vasten en (vermagerings)diëten,
stress en ziekten en het gebruik van diverse medicijnen,
de aanwezigheid van zware metalen (MTN-mechanisme)
Bij jonge vrouwen bovendien door eigen oestrogeenproduktie en
de anticonceptiepil die oestrogenen bevat

160
Bij kankerpatiënten bovendien door verhoogd intern nutriëntenverbruik,
waaronder zink bij tumorgroei.

Wat Sprietsma in zijn boek ook al naar voren bracht, is dat moeders die langdurig een te lage
zinkspiegel hebben (gehad) kinderen voortbrengen die kampen met te lage zinkspiegels en/of
met een onvermogen tot een adequate zinkhuishouding. Evidentie hiervoor werd wat later
geleverd door diverse onderzoeksuitkomsten die ik hieronder even laat volgen.

Een geïsoleerd Zweeds dorp als model voor het effect van epigenetische codering
Op 25-4-2006 zag ik een BBC-documentaire waarin het eerste bewijs werd geleverd dat de
nadelige effecten van omgevingsinvloeden in latere generaties worden doorgegeven.
Samen met zijn Zweedse collega Olov Bygren vond de Britse geneticus Marcus Pembrey in
het Zweedse stadje Overkalix bewijzen dat omgevingsfactoren invloed hebben op de genen
van latere generaties.
In het geïsoleerde stadje bleek men al generaties lang heel nauwkeurig alle gegevens omtrent
oogsten, allerlei andere situaties, ziekten en overlijdensoorzaken te hebben genoteerd, zodat
daaruit – mede aan de hand van nauwkeurige familiegegevens - een helder patroon was te
reconstrueren.
Hongersnood bij mensen in hun vruchtbare leeftijd kon leiden tot erfelijke diabetes en andere
aandoeningen bij hun nakomelingen. Via de doopregisters konden ze o.a. nagaan dat een
hongernood de kiembaancellen beïnvloedde van een vrouwelijk embryo en een jongen in de
puberteit. Een eigen ervaring als hongersnood kon dus het nageslacht in volgende generaties
fysiek beïnvloeden. De latere ontdekking dat een mens gedurende zijn hele leven ook nog
nieuwe kiembaancellen aanmaakt in zijn rode beenmerg, maakt aannemelijk dat die
hongersnood niet eens hoeft te hebben plaatsgevonden tijdens de aanleg van deze
kiembaancellen, maar dat later gevormde rode-beenmerg-cellen ook tot afwijkend nageslacht
kunnen leiden. In ieder geval leidde eigen hongersnoodervaring tot afwijkend nageslacht.

Deze observaties lopen evenwijdig aan de observaties dat zinkarme muizen en dito menselijke
moeders het onvermogen tot een adequate zinkhuishouding – bij voldoende zinkaanbod -
kunnen doorgeven aan hun nageslacht.

In Amerika loopt – volgens dezelfde documentaire - momenteel een onderzoek onder


vrouwen die zwanger waren toen zij betrokken raakten bij de ramp met het WTC op 11/9.
Kinderen van deze vrouwen blijken – net als hun moeders – een afwijkende cortisolproductie
te vertonen en lijden op die manier ook aan een symptoom van PTSS (post traumatische
stressstoornis) zonder ooit zelf bewust een trauma te hebben doorgemaakt. De afwijkende
cortisolproductie geldt voor kinderen waarvan de moeder minstens zes maanden zwanger was.
De laatste drie maanden van de zwangerschap wordt kennelijk dit mechanisme in de foetus
ontwikkeld. De moederlijke veldinformatie omtrent de cortisolproductie – als onderdeel van
het stresssysteem – werd opgepikt door de foetus en beïnvloedde de aanleg van zijn eigen
stresssysteem. Naar alle waarschijnlijkheid zijn ook de kiembaancellen van de foetus door
dezelfde informatie beïnvloed en zullen ook zijn/haar nakomelingen dezelfde gestoorde
stressreactie te zien geven.

Op 3-7-2010 stond in de Volkskrant een artikel onder de kop Wie als kind wordt mishandeld,
wordt in zijn genen geraakt. Uit onderzoek in Leiden blijkt dat opvoeding een blijvende
verandering teweeg kan brengen in de genen. En hoewel dit onderzoek zich richtte op
psychische trauma’s, is het ook te extrapoleren naar fysieke omstandigheden zoals de manier

161
waarop een kind in de jeugd wordt gevoed en/of snoept. Ik citeer delen uit het artikel waarin
prof. Rien van IJzendoorn aan het woord komt:

[…] Komende week verschijnt er een publicatie van zijn onderzoeksgroep samen met
Amerikaanse collega’s in het tijdschrift BiologicalPsychiatry over het verband tussen
onverwerkt verlies en trauma en zogeheten epigenetische veranderingen in een gen dat is
betrokken bij depressie.
Epigenetische veranderingen zijn veranderingen die op structurele wijze het DNA wijzigen,
maar geen invloed hebben op de basenvolgorde van het dna. Die primaire structuur wordt bij
de conceptie bepaald door de genen van de vader en de moeder. Epigenetische veranderingen
hebben daarna plaats en beïnvloeden de activiteit van een gen of groepen genen. Een
voorbeeld van een epigenetische verandering van het dna is methylering. Daarbij wordt een
‘methylgroep’ (een koolstofatoom met drie waterstofatomen) vastgeplakt aan bepaalde
bouwsteentjes van het dna. Gemethyleerd dna kan moeilijk of niet worden afgelezen.
Daardoor bevatten sterk gemethyleerde gebieden van het dna genen waarvan de activiteit is
veranderd.

Geheugen
Vaak wordt bij de epigenetica verwezen naar de ‘genetische imprinting’ of het geheugen van
een cel. In de loop van de ontwikkeling van een embryonale cel tot een volledig embryo raken
cellen steeds meer gespecialiseerd. Die specialisatie of differentiatie wordt vastgelegd in de
activiteit van de genen. Een niercel bijvoorbeeld heeft andere actieve genen nodig dan een
huidcel. Dat geheugen is zo vastgelegd, dat het moeilijk is terug te draaien.
Dna-methylering is een methode van imprinting, maar deze kan ook geschieden door andere
chemische veranderingen of doordat specifieke eiwitten zich sterk hechten aan bepaalde delen
van het dna […]

Als moeders langdurig een tekort aan zink hebben, dan zet dit kenmerk zich via een
veranderde epigenetische codering vast in het erfelijk materiaal. Dat kan betrekking hebben
op de opname van zink, maar ook op de zinkgerelateerde functies zelf. Nakomelingen erven
dan die veranderde epigenetische codering en zullen ook functioneren met lagere zinkspiegels
of het wel opgenomen zink niet optimaal kunnen benutten.
Als er bijvoorbeeld minder zink in het lichaam beschikbaar is, dan zijn er ook minder
zinkbindende eiwitten nodig om dat zink ter bestemder plekke te krijgen. Ook worden er dan
minder zinkafhankelijke enzymen aangemaakt. Er is dan minder aansturing nodig voor de
aanmaak van die eiwitten en enzymen. En die nieuwe situatie wordt bestendigd via de –
overerfbare - epigenetische codering. Ook bij later wel voldoende aanbod van zink lukt het
dan niet meer om dat zink optimaal te benutten.
Niet alleen in het DNA van de volwassen lichaamscellen wordt de epigenetische code
veranderd, maar ook in het DNA van de kiemcellen (geslachtscellen).

Dat overdracht van mutaties door kiemcellen geen sprookje is – en de verklaring vormt voor
de door Pembrey en Bygren waargenomen invloed - wordt duidelijk geïllustreerd door een
onderzoeksuitkomst van een experiment met gemuteerde muizen die op 10-5-2002 door het
Algemeen Dagblad werd gepubliceerd. Ik citeer het hele bericht:
[…] DNA-schade bij muizen
DNA-schade bij muizen door straling blijft tot in de tweede generatie nakomelingen
aantoonbaar, zo hebben onderzoekers in Engeland geconstateerd. Zij stelden mannetjes van
verschillende muizensoorten bloot aan verscheidene soorten straling, zoals röntgenstraling.
Nakomelingen kregen geen straling toegediend. Hierna keken ze naar het optreden van

162
mutaties (veranderingen in het erfelijk materiaal). Die blijken zich tot in de tweede generatie
nakomelingen voor te doen.
Het aantal mutaties per generatie is verrassenderwijs even groot. Deze mutaties kunnen
leiden tot kwaadaardige aandoeningen en aangeboren afwijkingen. Opmerkelijk is dat de
stralingsdosis geen invloed heeft op de hoeveelheid opgetreden mutaties […]

De documentaire vermeldde ook het onderzoek van Wolf Reik aan het Babraham Institute te
Cambridge. Hij plaatste een aantal muizenembryo’s in een laboratoriumschaaltje en
constateerde dat er verandering plaatsvond in de genactiviteit. Hij nam toen een aantal muizen
met een veranderde genactiviteit en begon ermee te fokken.
De verwachting was dat als het in activiteit veranderde genoom werd doorgegeven aan het
nageslacht, alle ‘epigenetische’ veranderingen zouden worden gewist en de nakomelingen
weer een ‘normale’ genactiviteit zouden vertonen.
Maar de nakomelingen vertoonden dezelfde verandering in genactiviteit als de ouders.

Hieruit bleek dat genen niet onaantastbaar zaten opgesloten in hun cellen, maar dat een
eenvoudige omgevingsinvloed bepalend kon zijn voor de manier waarop genen werkten en
dat die veranderde genactiviteit daarna ook werd doorgegeven aan het nageslacht.

In Cambridge – en elders - dacht men aanvankelijk dat er sprake was van een chemische
epigenetische codering die als het ware een schakelaar kon aan- of uitzetten, waardoor genen
wel of niet actief werden. Deze epigenetische codering zou bij elke vorming van
geslachtscellen weer ongedaan gemaakt worden. Dat blijkt dus niet zo te zijn.
De epigenetische codering wordt bij iedere celdeling weer doorgegeven en via de
geslachtscellen ook aan het nageslacht doorgegeven. Bovendien is deze ‘epigenetische code’
die wordt gevormd door specale eiwitten rond het DNA ook omkeerbaar en kan dus ook weer
– door speciale omstandigheden en al of niet gewenst - ongedaan worden gemaakt.

Het vervelende is nu dat door deze overdracht van epigenetische wijzigingen de hierdoor
ontstane disfuncties zich ook steeds meer in de populatie uitbreiden. In volgende generaties
zullen steeds meer mensen hiermee te maken gaan krijgen. Iets wat bij een enkeling begon,
kan binnen enkele generaties een algehele trend gaan worden die niet meer te stuiten is.

De lagere zinkspiegels bij gevaccineerde meisjes


· Meisjes in de puberteit neigen er dus naar om een wat lagere zinkspiegel te hebben, die
nog lager wordt als ze ook de anticonceptiepil en/of ander medicatie slikken.
· De vaccinatie bracht aluminium hydroxide in het lichaam, dat probeerde om dit zoveel
mogelijk te neutraliseren met behulp van het metallothionine-mechanisme (MTN-
mechanisme), dat hiervoor extra zink nodig heeft. Hierdoor kan in enkele uren tijd de
zinkspiegel enorm dalen. En als de uitgangswaarde al niet hoog was – bijvoorbeeld omdat
ze echt kanker had - dan kan die spiegel dalen tot onder een nog veilige grenswaarde.
· Door een gebrek aan zink stijgt de spiegel van de neurotransmitter acetylcholine die – via
het reduceren van het zinkafhankelijke afbraakenzym acetylcholinesterase – daardoor een
te sterke remmende werking krijgt op het hart, waardoor de pompfunctie kan afnemen of
zelfs tot staan kan komen.

Om deze redenering te onderbouwen zal ik hierna enkele evidenties ten tonele voeren

163
Het boek over Zink door Johan E. Sprietsma zegt over acetylcholinesteraseremmers het
volgende:
[...] Ratner, D et al. beschrijven in hun publikatie getiteld: ‘Chronic dietary
anticholinesterase poisoning’ in Isr. J. med. Sci. 19 (1983) 810-814, vijf gevallen van een
anticholinesterase-vergiftiging, waaruit blijkt dat met het eten van een voeding, die wel of niet
voldoende (spoor)elementen bevat, ‘de kous nog niet af is’. Wel blijkt het ook in dit geval heel
goed te zijn dat een voeding onder alle omstandigheden voldoende (spoor)elementen bevat.
Cholinesterase is het enzym dat de stof acetylcholine in het lichaam moet omzetten in choline
en azijnzuur. Acetylcholine, een zogenoemde neurotransmitter, zorgt voor de
prikkeloverdracht van zenuwen naar spieren. Het enzym cholinesterase maakt dus dat de
werking van deze neurotransmitter acetylcholine plaatselijk en tijdelijk is. Immers, zou dit
acetylcholine niet tijdig weer worden afgebroken door het enzym cholinesterase, dan zou er te
veel van dit acetylcholine in omloop blijven en in het lichaam op onjuiste plaatsen
ongewenste effecten veroorzaken. Er ontstaat dan een acetylcholine-vergiftiging, die onder
meer tot uiting komt via chronische maag-darmsymptomen, zoals misselijkheid, overgeven
en diarree, en niet-specifieke klachten zoals: nervositeit, slapeloosheid, duizeligheid, enz.
De activiteit van het enzym cholinesterase neemt dus in het bloed af als gevolg van de
vergiftiging met dit anticholinesterase afkomstig van het pesticide. Het pesticide blokkeert
dus het enzym dat er voortdurend voor moet zorgen, dat het bij een prikkeloverdracht
vrijgekomen acetylcholine tijdig weer wordt afgebroken tot choline en azijnzuur [...]

Deze pesticiden die via gewasbespuiting en toepassing via de grond door de plant worden
opgenomen - en daardoor in groente en fruit geconcentreerd zijn - zijn onder andere;
malathion, parathion, methomyl en aldicarp. Deze stoffen staan bekend als neurotoxische
ofwel zenuwbeschadigende stoffen. Men heeft ontdekt dat deze genoemde pesticiden stoffen
bevatten die de cholinesterase-activiteit in het lichaam doen teruglopen.
Mensen die door een tekort aan (spoor)elementen, zoals zink, toch al te kampen hebben met
afgenomen of zelfs al gestoorde enzymfuncties lopen een verhoogd risico op problemen.
Verhoogd koper leidt tot verlaagd zink, reden waarom teveel koper ook een neurotoxische
uitwerking heeft. Sprietsma schrijft verder:
[...] Het is niet eenvoudig, gezien de vele in het spel zijnde factoren, om ‘normaalwaarden’ op
te stellen voor enzymactiviteiten zoals cholinesterase.
Ratner et al. zijn al in 1954 begonnen regelmatig cholinesterasebepalingen uit te voeren bij
piloten van sproeivliegtuigen. De ‘normale range’ ofwel het gebied waarin deze
cholinesterase-activiteit lag bij gezonde mensen, werd toen vastgesteld op 2,0 tot 4,0
eenheden/l. De huidige normale range ligt op 2,0 tot 3,5 eenheden/l en is dus beduidend lager
geworden!
Dit zou kunnen duiden op een chronische blootstelling van de normale populatie aan deze
stoffen die de cholinesterase-activiteit verlagen, die zo groot is geworden dat daardoor
normale (enzym)activiteitsniveaus van voorheen voor het lichaam niet meer haalbaar zijn.
Ratner et al. wijzen hun collega’s er dan ook op, dat het bij patiënten met onverklaarbare
chronische maag-darmsymptomen, die gepaard gaan met niet-specifieke neurologische
klachten, zou kunnen gaan om deze vergiftiging via voeding met stoffen die de
cholinesterase-activiteit verlagen.
Het blijkt dus dat een vermindering en verschuiving van de enzymactiviteiten door tekorten
aan (spoor)elementen in de lichaamsweefsels, veroorzaakt door tekorten aan
(spoor)elementen in de voeding of de verminderde absorptie daarvan, niet op zichzelf staan.
Ook stoffen uit het milieu en in de voeding blijken te kunnen bijdragen tot deze gestoorde
en/of verminder enzymfuncties.

164
De afnemende enzymactiviteiten - veroorzaakt door genoemde cumulerende effecten - zouden
vervolgens een normale stofwisseling zodanig kunnen beïnvloeden, dat daardoor
gemakkelijker voedselintoleranties en/of (voedsel)allergieën ontstaan!

En heeft de WHO - naast haar ongerustheid over het toenemen van neurologische/psychische
aandoeningen - niet de prognose opgesteld dat allergie de ziekte van de 21-ste eeuw wordt?
Naast de enzymremmende werking door pesticiden zou ik zelf ook de factor stress willen
opvoeren - naast het toenemen van overerfd onvermogen tot een adequate zinkabsorptie - als
reden voor het afnemen van de normaalwaarde van de enzymactiviteit van
acetylcholinesterase.
Na WO II is de westerse maatschappij steeds jachtiger en veeleisender geworden en neemt de
zinkslurpende stress nog steeds toe. Deze stress en de vele chemische stoffen in voeding en
milieu verhogen onze behoefte aan zink en de overige (spoor)elementen en vitamines.

Kopervergiftiging/zinkgebrek lijkt de basale basis te zijn voor deze lagere enzymactiviteit.


De genoemde symptomen bij een kopervergiftiging komen overeen met die welke
genoemd worden bij een zinkdeficiëntie en daarnaast komen deze ook overeen met de
symptomen welke genoemd worden bij de ‘acetylcholine-vergiftiging’ die door
pesticiden - waaronder ook koperhoudende - wordt veroorzaakt.

Een collegedictaat maakt melding van een langzame uitdoving van de overprikkelingsstaat.
Dat lijkt logisch omdat door de gebrekkige enzymwerking er tevens - naast verminderde
opname uit voedsel door maag-darmstoornissen - minder recycling-choline en -azijnzuur
beschikbaar komt voor nieuwe acetylcholine-synthese, zodat dit proces ergens moet uitdoven.

Hoewel er door een zinkgebrek dus een tijdelijk te grote hoeveelheid acetylcholine in omloop
kan zijn, normaliseert die hoeveelheid zich na verloop van tijd weer. Het gevaar op plotseling
hartfalen door een te sterke remming van de hartfunctie zal daarom ook vooral aanwezig zijn
kort na een vaccinatie.

De acetylcholine-dynamiek als onderliggende factor bij diverse stoornissen


Zoals ik nader uitwerk in de betreffende studies, ligt de dynamiek van de overprikkeling door
ophoping van acetylcholine - tengevolge van gebrek aan zink (en/of magnesium) en/of
(overmatige) blootstelling aan pesticiden die acetylcholinesterase-remmers dan wel koper
bevatten - (mede) ten grondslag aan de zogenoemde positieve symptomen van schizofrenie,
autisme en de borderline-persoonlijkheids-stoornis, terwijl dit proces ook een belangrijke rol
speelt bij de bipolaire stoornis ofwel manische depressiviteit. De ‘eb en vloed’-karakteristiek
van een gestoorde acetylcholine-dynamiek ligt aan de basis van hallucinaties en psychosen,
terwijl het ook herkenbaar is in de afwisseling van manische en depressieve perioden bij de
bipolaire stoornis. Daarnaast is dit proces ook mede oorzaak van de ademstilstand bij
wiegendood, hoewel het dan meer te maken heeft met zinkgebrek – bijvoorbeeld door
vaccinaties die leiden tot het zinkverlagende a-specifieke stress-syndroom - dan met
pesticiden.

Stoornis in de acetylcholine-dynamiek in relatie tot hartfalen


Ik vraag me af of, gezien de remmend regulerende werking van acetylcholine op het hart en
de ademhaling, er aan hartfalen zoals hartritmestoornissen en hartstilstand (de zogenaamde
hartverlamming) ook niet een verstoorde acetylcholine-dynamiek ten grondslag zou kunnen
liggen. Een verstoring die kan zijn veroorzaakt door zinkgebrek, kopervergiftiging en/of

165
inname van pesticiden (zoals o.a. acetylcholinesterase-remmende insecticiden). Bekend is de
plotselinge hartstilstand bij nog vrij jonge en onder (zinkvretende) stress staande managers.
Ik kom op dit idee door de manier waarop Loewie voor de eerste maal acetylcholine wist te
isoleren. Ik citeer iets over zijn experiment met het kikkerhart in relatie tot de nervus vagus.

Nervus vagus, de veelzijdige zwerver


De nervus vagus bevat een belangrijk deel van de zenuwbanen die verantwoordelijk zijn voor
het functioneren van het parasympathische zenuwstelsel, dat onderdeel is van het autonome
zenuwstelsel en veel zaken regelt die buiten onze wil om plaatsvinden. De nervus vagus remt
de hartfunctie, regelt de longfunctie en stimuleert de darmfunctie.

Nervus vagus en acetylcholine.


De eerste neurotransmitterstof waarvan de werking bekend raakte, is de stof acetylcholine die
in 1921 werd ontdekt door de Duitse farmacoloog en fysioloog Otto Loewi die experimen-
teerde met kikkerharten in een vloeistof, waarvan hij middels het toedienen van elektrische
impulsen de hartslag wilde vertragen om te zien of elektrische impulsen tot in het hart
doordrongen of dat er nog iets anders aan de hand was.
Loewi’s conclusie was dat de nervus vagus bij prikkeling waarschijnlijk een stof had
afgegeven die de taak van de zenuwpulsen om de hartslag te dempen en te stoppen had
overgenomen. Binnen vijf jaar na dit eerste experiment bewees Loewi dat acetylcholine
de door de nervus vagus afgescheiden stof is die de hartslag remt.
Het acetylcholine-molecuul is een sterk elektrisch geladen molecuul omdat het - zoals ik
in een andere studie toelichtte - veel zink bevat.
Acetylcholine fungeert niet alleen voor het hart en de andere perifere organen als
neurotransmitter, maar ook voor de hersenen zelf, waar het één van de voornaamste
neurotransmitters van de hersenschors is, met waarschijnlijk naast activerende ook
dempende ofwel inhiberende werkingen.
Een extreme piek in de acetyl-ophoping zal waarschijnlijk de hartfunctie kunnen ‘verlammen’
en in andere gevallen leiden tot een mildere vorm van hartfalen omdat er slechts minder sterk
wordt ‘geremd’. Ook deze mildere vorm van hartfalen kan leiden tot klachten zoals extreme
vermoeidheid, duizeligheid en flauwvallen.

Ik hoop met deze uiteenzetting te hebben aangetoond dat het wel degelijk mogelijk is dat de
Britse Natalie Morton is overleden ten gevolge van de prik tegen HPV met het
aluminiumhoudende Cervarix en dat ook de in VAERS genoemde gevallen van plotselinge
dood op vaccinaties kunnen worden herleid. Zeker de 4 gevallen van ‘sudden cardiac death’.

Maar omdat de huidige medische stand niets meer leert of wil weten over de werking van
mineralen en spoorelementen, snapt men kennelijk nu niet dat er eigenlijk een heel simpel
mechanisme ten grondslag ligt aan deze fatale gebeurtenis. Het meisje had de pech dat haar
zinkspiegel om de één of andere reden daalde tot onder de kritische grens waaronder
stoornissen in de prikkeloverdracht door acetylcholine kunnen optreden.

In extreme gevallen – waarbij reeds sprake is van een (erg) lage zinkspiegel kan een vacinatie
net de druppel zijn die de emmer doet overlopen. De a-specifieke stressrespons leidt via de
vorming van meer cortisol ook al tot dat zinkvretende MTN-mechanisme (om ook cortisol
onschadelijk te maken) en als er dan ook nog aluminium en/of kwik in de vaccins zit, dan
moet dat MTN-mechanisme nog harder werken en wordt er nog meer zink voor dat doel
verbruikt, waardoor er niet genoeg meer overschiet om onder meer de normale delicate en
uitgebalanceerde prikkelremming van het hart in stand te houden.

166
Dat er door gebrek aan zink ook nog andere stoornissen optreden heb ik elders in deze studie
ook beschreven, maar daar is dit meisje helaas niet eens meer toegekomen omdat die
stoornissen meestal op de iets langere termijn optreden.

Evidentie voor de relatie tussen vacinaties en plotselinge hartstilstand


Op 10-12-2009 ontving ik een persbericht van het Erasmus MC. Ik citeer dit bericht:
[…] Acute hartdood door te snel werkende schildklier
Een te snel werkende schildklier is een mogelijke oorzaak voor een acute hartdod, één van de
meest voorkomende doodsoorzaken in de westerse wereld.

Driemaal grotere kans


Mensen die geneesmiddelen gebruiken tegen een te snel werkende schildklier hebben een
driemaal grotere kans op acute hartdood. In Nederland overlijden jaarlijks zo’n 16.000
mesnen hieraan. Acute hartdood wordt vooral veroorzaakt door acute ritmestoornissen van
het hart.

Geneesmiddelen
Charlotte van Noord, arts-onderzoeker van het Erasmus MC, onderzocht het effect van
geneesmiddelen en hormonen op het ontstaan van acute hartdood. In twee onafhankelijke
studies toonde Van Noord aan dat het gebruik van schildklierremmende geneesmiddelen een
driemaal verhoogd risico geeft op acute hartdood. Van Noord komt tot deze conclusie, omdat
patiënten die waren behandeld met schildklierremmende geneesmiddelen vlak voor hun
overlijden aan acute hartdood toch nog afwijkende schildklierhormoonwaarden in hun bloed
hadden. Bovendien overleden deze patiënten nog maar kort nadat zij waren gestart met
schildklierremmende geneesmiddelen. Van Noord: “Het lijkt onwaarschijnlijk dat de
geneesmiddelen in die korte tijd een effect op het hartritme hebben. De resultaten uit het
onderzoek lijken er dan ook op te wijzen dat een te snel werkende schildklier zelf een
risicofactor is voor het ontstaan van acute hartdood.”

Hormonen
Een te snel werkende schildklier is een vaak voorkomende ziekte bij ouderen. Het treedt op bij
één tot zes op de honderd ouderen. De ziekte ontstaat als gevolg van een te grote hoeveelheid
schildklierhormonen in het bloed. Bij teveel aan deze hormonen wordt de stofwisseling
aangespoord, wat zich bijvoorbeeld uit in een snelle hartslag […]

Ik denk dat niet de te snelle schildklierwerking op zich de doodsoorzaak is, maar toch het
gebruik van de schildklierremmende medicatie. Ik leg uit waarom ik dat denk:
Als schildklierremmende medicatie wordt als eerste keus meestal gebruik gemaakt van
Methimazole (ook bekend als Tapazole of Thiamazole). Dat is een zogenaamde antithyroïd.
Als werkingsmechanisme van Methimazole staat het volgende beschreven:

[…] Methimazole inhibits the addition of iodine to thyroglobulin by the enzyme


thyroperoxidase, a necessary step in the synthesis of thyroxine […]

Hierdoor blijft er dus jodium ongebruikt en dat overcomplete jodium moet worden afgevoerd.

Hoewel het lichaam jodium nodig heeft als onmisbaar element om goed te kunnen
functioneren, wordt de benodigde hoeveelheid in het lichaam goed in evenwicht gehouden.

167
Een eventueel wordt meteen weer afgevoerd, want jodium is niet lichaamseigen en kan in te
grote hoeveelheden schadelijk zijn.
Jodium is een violet, vast element dat behoort tot de halogenen (groep VII van het periodiek
systeem). Het komt voor in zeewater en wordt door verschillende organismen opgehoopt in de
vorm van jodides. Jood is het minst elektronegatieve van de stabiele halogenen en bijgevolg
het minst reactief. Hoewel joodoplossingen veel werden gebruikt als ontsmettingsmiddel
wordt het element toch geclassificeerd als giftig.
En in dat laatste zit nu net de kneep. Omdat een teveel aan het in principe giftige jodium
gevaarlijk is, moet het worden afgevoerd, net zoals andere giftige stoffen zoals zware metalen.

Voor dat doel beschikt het menselijk lichaam over het metallothioninen (MTN)-systeem, dat
met behulp van zink deze stoffen afvoert.

Al bij de eerste doses van het schildklierremmende middel verhindert het binding van jodium
aan thyroglobuline en moet er dus overtollig jodium worden afgevoerd, waar dan zink voor
nodig is. Hierdoor daalt de zinkspiegel relatief sterk. Hoe lager de zinkspiegel is bij aanvang
van deze medicatie, hoe eerder het punt bereikt is waarbij de zinkspiegel zodanig laag is
geworden dat de productie van het zinkafhankelijke acetylcholinesterase gevaar loopt en er
een te hoge spiegel van acetylcholine ontstaat.

Enige tijd na aanvang van deze medicatie kan dus bij mensen met een al kwetsbare
zinkspiegel het punt zijn bereikt dat er een zodanig hoge acetylcholinespiegel ontstaat dat de
hartslag te sterk wordt geremd en er plotselinge hartdood ontstaat. Kennelijk kan dit punt al
bereikt zijn nog voordat de medicatie de hoeveelheid schildklierhormoon heeft
genormaliseerd. Maar het is ook bekend dat de daling van de zinkspiegel als gevolg van de
activiteit van het MTN-systeem heel snel kan verlopen.

Ik denk dus dat de bij deze antithyroïde middelen genoemde hartklachten als bijwerking te
herleiden zijn op de afvoer van het overtollig geworden jodium, waarvoor relatief veel zink
nodig is, waardoor een teveel aan acetylcholine dan voor de hartklachten zorgt.
Erg jammer dat bij de overleden personen ook niet direct een bepaling is gedaan van de
hoogte van de zinkspiegel!

Interessant is in dit verband dat de lijst met bijwerkingen van Methimazole een opsomming
geeft van symptomen van een zinkdeficiëntie, zoals abnormaal haarverlies, verlies van smaak,
abnormale sensorische sensaties, neerslachtigheid en afname van witte bloedcellen.

Plotselinge hartdood als gevolg van zinkverlagende medicatie lijkt ook aannemelijk te maken
dat het mogelijk is om bij een erg lage zinkspiegel na een zinkverlagende vaccinatie ook te
overlijden aan een plotselinge door teveel acetylcholine geïnduceerde hartstilstand.

Russische roulette
Natuurlijk krijgen lang niet alle gevaccineerde meiden binnen enkele uren een fataal hartfalen,
maar de gezondheidsautoriteiten geven wel volmondig toe dat vaccineren nu eenmaal bij een
kleine minderheid leidt tot ernstige bijwerkingen. Dat risico op bijwerkingen hoort er nu
eenmaal bij, is het credo als het gaat om farmaceutische producten. De pechvogels zijn dan de
opgeofferden die moeten zorgen voor het welzijn van de anderen, want het gaat om de
afweging van baten en risico’s. Helaas is tevoren onbekend wie die risico’s moeten gaan

168
dragen, want testen vooraf op bijvoorbeeld de hoogte van de zinkspiegel of de niveaus van
vitamine D worden niet verricht.
Niemand kan ontkennen dat het ondergaan van een vaccinatie daarom toch hetzelfde is als het
spelen van het gokspel Russische roulette. Vaak gaat het (ogenschijnlijk) goed, maar het kan
ook dodelijk aflopen. En de gezondheidsautoriteiten en overheden weten dat maar al te goed.
In feite roepen de voor de vacinatieprogramma’s verantwoordelijke personen onschuldige
jonge meisjes en kinderen op voor een bijna dwingend opgelegd soort van Russische roulette.
Het is zogenaamd veilig, effectief en nodig voor de gezondheid, maar helaas zullen er enkelen
bij zijn die deze heilzame behandeling met de dood of invaliditeit zullen moeten bekopen.

Bij mijn weten is het verboden om minderjarige kinderen aan te zetten tot gokspelen. Waarom
heeft dan de overheid boter op het hoofd en mag die dan wel ongestraft kinderen (min of meer)
verplichten tot een gokspel waarbij hun leven op het spel kan komen te staan?

In mijn ogen is die onschuldige en op een recente foto ook gezond ogende 14-jarige Natalie
Morton het slachtoffer geworden van de misdadige aanzet door de overheid van het spelen
van Russische roulette met als inzet haar eigen leven en alle ellende die daar voor haar
nabestaanden uit voortvloeit.
En het meest gemene daarvan is dan ook nog dat aan die kinderen en hun ouders niet verteld
wordt dat die kinderen worden uitgenodigd voor een spelletje Russische roulette.
Hoewel Russische roulette een zeer verwerpelijk spel is, zijn in het echt de deelnemers
hieraan zich altijd wel bewust aan welk spel ze actief deelnemen. Daarom is wat de overheid
deze kinderen aandoet nog vele malen verwerpelijker en misdadiger. Dit moet zo snel
mogelijk worden gestopt!!!!!

169
Evidentie voor de rol van elektro-actieve elementen bij de ontwikkeling van
latere aandoeningen

In het voorgaande besprak ik hoe het elektro-positieve kwik kan leiden tot ladingverschuiving
binnen moleculen en daardoor ook tot de vorming van ruimtelijk afwijkende eiwitstructuren,
vaak stereo-isomeren genoemd.
Op 20-8-2008 publiceerde JAMA het artikel Arsenic Exposure and Prevalence of Type 2
Diabetes in US Adults, door Ana Navas-Acien, MD, PhD en collega’s (JAMA
2008;300(7):814-822.)
Ik citeer uit de samenvatting de context en de conclusies van het onderhavige onderzoek.
[…] Context: High chronic exposure to inorganic arsenic in drinking water has been related
to diabetes development, but the effect of exposure to low to moderate levels of inorganic
arsenic on diabetesrisk is unknown. In contrast, arsenobetaine, an organic arsenic compound
derived from seafood intake, is considered nontoxic […]

[…] Conclusions: After adjustment for biomarkers of seafood intake, total urine arsenic was
associated with increased prevalence of type 2 diabetes. This finding supports the hypothesis
that low levels of exposure to inorganic arsenic in drinking water, a widespread exposure
worldwide, may play a role in diabetes prevalence. Prospective studies in populations
exposed to a range of inorganic arsenic levels are needed to establish whether this
association is casual […]

Men heeft dus een relatie gevonden tussen arsenicum en diabets type 2. En arsenicum is een
elektro-actief element en als zodanig behoorlijk elektro-negatief, zodat het ook kan leiden tot
ruimtelijk afwijkende eiwitmoleculen van diverse bij de ontwikkeling van diabetes type 2
betrokken eiwitten.
Omdat stereo-isomeren – ofwel van de normale ruimtelijke structuur afwijkende eiwitten -
ook kunnen leiden tot autoimmuunreacties, is het ook mogelijk dat elektro-actieve stoffen
zoals arseen en kwik kunnen leiden tot diabetes type 1.

Een dag eerder, op 19-8-2008, publiceerde NaturalNews.com het artikel Vaccines Found to
Cause Diabetes in Children, dat ik vanwege het belang ervan n zijn geheel zal citeren:
[…] Two new studies showing that vaccines increase he risk of diabetes have been published
in the Open Pediatric Medicine Journal.

In a prior study, published in the journal Autoimmunity, Dr. J. Bartholomew Classen of


Classen Immunotherapies and David Carey Classen of the University of Utah compared more
than 100,000 children who had received between one and four doses of the hemophilus
vaccine with more than 100,000 unvaccinated children. The classens found that after seven
years, children in the vaccination group had a 26 percent higher risk of developing diabets
than children in the non-vaccine group. This amounted to an extra 54 cases of diabetes per
100,000 children vaccinated.

The Classens noted that the vaccine itself is only projected to prevent seven deaths and seven
to 26 cases or permanent disability per 100,000 children.

“Our results conclusively prove there is a causal relationship between immunization


schedules and diabetes,” J. Bartholomew Classen said at the time.

170
In the more recent study, Classen examined data on the same vaccin, this time looking only at
children who had a sibling with Type 2 diabetes. He found that the hemophilus vaccine led to
an extra case of diabetes in one of every 50 such children, or 2 procent. This is 40 times
higher than the already-elevated rate found in the Autoimmunity study.

“The recent data shows that common childhood vaccines are especially dangerous to
children with a strong family history of diabetes,” Classen said. “Parents of a child with a
strong family history of insulin-dependent diabetes … should know that the administration of
a full series of vaccines may have a greater than 5 percent change of causing their child to
develop diabetes.”

Another study, pubished in the same issue of the Open Pediatric Medicine Journal,
demonstrated a connection between the hepatitis B vaccine and Type 2 diabetes […]

Uit dit laatste artikel blijkt:


· Dat inenten tegen de genoemde kwaal erger is dan de kwaal zelf.
· Bovendien blijkt dat een genetische predispositie voor diabetes de kans op het krijgen van
diabetes type 1 of type 2 door vaccinaties sterk in de hand werkt.
· Kennelijk gaat het niet om een specifieke vaccinatie die tot diabetes kan leiden, maar om
vaccinaties in het algemeen. En dat levert weer evidentie op voor de veronderstelling dat
een aan het werkzame vaccin toegevoegde stof, zoals kwik, de boosdoener is.

Conclusie:
Omdat arsenicum en kwik beide kunnen leiden tot diabetes en beide elektro-actief zijn,
is de veronderstelling gerechtvaardig dat het bij de invloed van kwik in vaccins
inderdaad gaat om de elektro-activiteit van kwik, dat door zijn eigen elektrische lading
kan leiden tot ladingsverschuiving in allerlei eiwitten en daardoor kan leiden tot
functiestoornissen en autoimmuunreacties.

Over het begrip elektro-activiteit bestaan verschillende verklaringen, die ook nog eens vaak
door elkaar gebruikt worden. Alle elementen van het periodiek systeem hebben elk een eigen
elektrische lading, die echter meer of minder sterk kan zijn.
Elementen die ernaar neigen om elektronen vrij te geven om een chemische verbinding te
vormen worden aangeduid als elektropositief. Met elektropositief kan ook het
tegenovergestelde van elektronegatief bedoeld worden. Dat zien we bijvoorbeeld bij de
elementen Francium, Cesium of Kalium.
Het bedrijf Lenntech BV in Delft heeft een lijst opgesteld van ‘Alle scheikundige elementen
van het periodiek systeem op volgorde van Elektronegativiteit’. Die lijst begint met Francium,
Cesium en Kalium, die respectievelijk een elektronegativiteit hebben van 0,7, 0,79 en 0,82.
Aan het andere eind van die lijst liggen Chloor, Zuurstof en Fluor met een elektronegativiteit
van 3,16, 3,44 en 3,98. Van alle stoffen waarvan de elektronegativiteit bekend is heeft fluor
de hoogste waarde. Van een aantal recent ontdekte stoffen is die waarde (nog) niet bekend.
Elementen met een hogere waarde kunnen invloed uitoefenen op de elementen met een lagere
waarde in die zin dat de elementen met een lagere waarde last kunnen krijgen van een
ladingsverandering. Hierdoor kunnen de ladingen van de samenstellende atomen van een
molecuul veranderen, waardoor ook de onderlinge aantrekkingskracht verandert. En dat
betekent dan weer dat de ‘vouwing’ van zo’n molecuul kan veranderen, hetgeen natuurlijk
weer invloed heeft op de ruimtelijke structuur van zo’n molecuul. En de ruimtelijke structuur
van eiwitmoleculen is weer van belang bij het functioneren van dat molecuul bij binding met
andere moleculen en hechting op receptoren.

171
Op 1-12-2010 ontving ik van PNAS het abstract van het artikel Structure and folding of a
designed knotted protein, door Neil P. King en collega’s. Ik citeer even dit abstract:

[…] A very small number of natural proteins have folded configurations in which the
polypeptide backbone is knotted. Relatively little is known about the folding energy
landscapes of such proteins , or how they have evolved. We explore those questions here by
designing a unique knotted protein structure. Biophysical characterization and X-ray crystal
structure determination show that the designed protein folds to the intended configuration,
tying itself in a knot in the proces, and that it folds reversibly. The protein folds to its native,
knotted configuration approximately 20 times more slowly than a control protein, which was
designed to have a similar tertiary structure but to be unknotted. Preliminary kinetic
experiments suggest a complicated folding mechanism, providing opportunities for further
characterization. The findings illustrate a situation where a protein is able to succesfully
traverse a complex folding energy landscape, though the amino acid sequence of the
protein has not been subjected to evolutionary pressure for that ability.
The succes of the design strategy – connecting two monomers of an intertwined homodimer
into a single protein chain – supports a model for evolution of knotted structures via gene
duplication […]

Ik denk dat we hier een voorbeeld zien van wat niet-natuurlijk in het lichaam voorkomende
elektro-actieve stoffen kunnen doen met de natuurlijke structuren van eiwitten.
Deze eiwitten ontstaan doordat er onder invloed van die elektro-actieve stoffen
ladingsverschuivingen optreden in de samenstellende aminozuren van een eiwit.
De vouwing van eiwitten komt namelijk altijd tot stand onder invloed van de verschillende
ladingen van de verschillende aminozuren die samen zo’n eiwitmolecuul vormen.
Als die afzonderlijke ladingen van de aminozuren veranderen doordat er extra elektro-actieve
krachten op inwerken, dan verandert ook de vouwing van zo’n eiwit.
Verdwijnt die niet natuurlijke elektro-actieve invloed weer, dan keert de vouwing van dat
eiwitmolecuul weer terug naar zijn oorspronkelijk bedoelde staat.
Doordat de niet natuurlijke elektro-actieve invloed door de evolutie niet is ingecalculeerd,
raken eiwitten door die onnatuurlijk geforceerde vouwing gewoon ‘in de knoop’ en worden ze
disfunctioneel.

Protein misfolding diseases


Dat verkeerd gevouwen eiwitten al langer onderwerp van onderzoek zijn, zien we ook in het
artikel Nanotools for Megaproblems: Probing Protein Misfolding Diseases Using
Nanomedicine Modus Operandi, door Vladimir N. Uversky en collega’s, (J Proteome Res.
2006 October; 5(10): 2505-2522). Het artikel heeft 220 wetenschappelijke publicaties als
bronnen. Ik citeer van dit artikel even het Abstract:
[…] Misfolding and self-assembly of proteins in anoaggregates of different sizes and
morphologies (nanoensembles, primary nanofilaments, nanorings, filaments, protofibrils,
fibrils, etc.) is a common theme unifying a number of human pathologies termed protein
misfolding diseases.
Recent studies highlight increasing recognition of the public health importance of protein
misfolding diseases, including various neurodegenerative disorders and amyloidoses. It is
understood now that the first essential elements in the vast majority of neurodegenerative
processes are misfolded and aggregated proteins. Altogether, the accumulation of abnormal

172
protein nanoensembles exerts toxicity by disrupting intracellular transport, overwhelming
protein degradation pathways, and/or disturbing vital cell functions. In addition,, the
formation of inclusion bodies is known to represent a major problem in the production of
recombinant therapeutic proteins. Formulation of these therapeutic proteins into delivery
systems and their in vivo delivery are often complicated by protein association. Thus, protein
folding abnormalities and subsequent events underlie a multitude of human pathologies and
difficulties with protein therapeutic applications.
The field of medicine therefore can be greatly advanced by establishing a fundamental
understanding of key factors leading to misfolding and self-assembly responsible for various
protein folding pathologies. This article overviews protein misfolding diseases and outlindes
some novel and advanced nanotechnologies,, including nanoimaging techniques,
nanotoolboxes and nanocontainers, complemented by appropriate ensemble techniques, all
focussed on the ultimate goal to establish etiology and to diagnose, prevent, and cure these
devastating disorders […]

De Concluding Remarks van dit artikel zijn ook interessant en ik citeer daar een stukje van:
[…] The last couple of decades witnessed a remarkable improvement in our understanding of
the pathology of numerous human diseases at the molecular level. In many cases, the etiology
of a disease is traced to a key protein, and it is recognized now that many devastating
disorders, including neurodegenerative diseases, amyloidoses, cataracts, arthritis, and type 2
diabetes, belong to the family of so-called protein misfolding or conformational diseases.
These disorders, while representing a group of heterologous disorders, are united by a
molecular mechanism where an underlying host protein undergoes a change in its native
conformation.
The mentioned conformational changes are accompanied by loss of normal function, gain of
new and often toxid function, aggregation, and misfolding. These proteins could be misfolded
or predisposed to misfolding as a ressult of point mutations, alternative splicing, or other
genetic alterations. For example, such proteins might contain mutations that primarily
decrease protein conformational stability but do not affect their expression of function. This
mutation-induced conformational instability can intermittently cause the affected protein to
partially unfold, then misfold, and then undergo aggegation causing cumulative cell damage.
Alternatively, even normal proteins can undergo some post-translational conformational
alterations induced bychanges in their environments or as a result of toxic insult […]

En onder zo’n ‘toxic insult’ kunnen we ook verstaan ‘vaccinaties met aluminiumhoudende
vaccins’, waardoor er ineens een verandering wordt veroorzaakt in de elektrische lading van
de omgeving van eiwitten en de eiwitten zelf. In feite hebben alle vaccins met daarin elektro-
actieve bestanddelen deze uitwerking.

In relatie tot bovengenoemde artikelen wil ik ook nog even noemen het boek Protein Folding
and Misfolding: Neurodegenerative Diseases, in de serie Focus on Structural Biology 7. de
auteurs zijn Judit Ovádi en Ferenc Orosz. Het is een uitgave van Springer Science – Business
media BV, 2009.
Interessant is ook de vermelding van de Series Editor. Dat is Rob Kaptein, van Bijvoet Center
for Biomolecular Research, van de Utrecht University, The Netherlands.
De Universiteit van Utrecht is dus betrokken bij de uitgave van dit boek. Het lijkt me dus dat
in eigen land het principe van de verkeerd gevouwen eiwitten – dat ik in deze studie
uitputtend behandel als zijnde causaal gerelateerd aan onder meer vaccinaties – niet meer kan
worden genegeerd.

173
Aluminium hydroxide en depletie van essentiële stoffen en de gevolgen
daarvan

Laten we ons eerst even de vraag stellen wat aluminium hydroxie eigenlijk voor stof is.
Daarvoor kan ik het beste even Wikipedia citeren:
[…] Aluminiumhydroxide komt voor als het mineraal gibbsiet en diaspoor. De chemische
formule is Al(OH)3.
Het is in chemische gezuiverde vorm een wit poeder met een harheid van 2,5 tot 3,5. De
dichtheid is 2,42 kg/m3. Als mineraal is het kleurloos of grijs, geelachtig, soms violet en is
meestal vrij transparant.
Het wordt ingezet als vlamvertrager; bij 200oC wordt water en aluminiumoxide gevormd,
waarbij warmte geabsorbeerd wordt.
Aluminiumhydroxide wordt ook ingezet als absorbant, emulgator, ionenwisselaar, als
antacidum (bijvoorbeeld in maagzuurremmers), en in filters.
Het wordt gebruikt in de productie van papier, keramiek, inkt, wasmiddel en in verf en
coatings.
Wanneer aluminiumhydroxide reageert met basen ontstaat het aluminaat-ion Al(OH)4 […]

Wat Wikipedia niet vermeld is dat deze stof ook al zo’n 80 jaar gebruikt wordt om – zonder
dat de preciese werkingsmechanismen en effecten ervan bekend waren – te spuiten in kleine
jonge baby’s en jonge kinderen.

Sinds de jaren twintig van de vorige eeuw voegt men aan vaccins aluminiumzouten toe aan
vaccins. Dit deed men al zo’n tachtig jaar voordat duidelijk werd hoe dat het mechanisme
waarlangs het effectiever maken van vaccins eigenlijk plaats vond. Men deed dit dus al die
jaren – in het blinde weg – omdat het nou eenmaal bleek te werken voor het doel waarvoor
het werd gebruikt. Dat het ook nog andere effecten kan hebben, daarover werd al evenmin
nagedacht.
Op 14-4-2008 verscheen in de ZorgKrant van het Erasmus MC een interessant bericht dat ik
eerst even in zijn geheel zal citeren:

[…] Geheim van effect aluminium in vaccinaties ontmanteld


Onderzoekers van het Erasmus MC en de Universiteit Gent hebben voor het eerst aangetoond
wat exact het positieve effect is van het toevoegen van aluminium aan vaccinaties. De
resultaten van het onderzoek werden onlangs online en binnenkort in print gepubliceerd in
het wetenschappelijk tijdschrift Journal of Experimental Medicine. Met deze vondst kunnen
vaccinaties in de toekomst worden verbeterd.

‘Dirty secret’
Al jarenlang wordt aan zo’n 80% van de vaccinaties die wereldwijd aan mensen worden
toegediend aluminium hydroxide toegevoegd. Sinds 1926 was duidelijk dat dit een belangrijk
positief effect heeft op de werkzaamheid van de vaccinaties, maar hoe dat proces exact werkte,
was tot nu toe onbekend. De stof kreeg daarom de bijnaam ‘dirty little secret of immunology’.

Actie
Het vermoeden bestond al dat de aluminiumzouten de dentritische cellen van het lichaam
activeert. Dit zijn de verkenners van het immuunsysteem. In eerdere onderzoeken leken
aluminiumzouten echter geen effect te hebben op de dendritische cellen. Het onderzoek onder
leiding van prof.dr. Bart Lambrecht toont nu aan dat dit effect wel plaatsvindt, maar via een
tussenstap. Door de aluminiumzouten komt in de spieren het zogenoemde urinezuur los, een

174
stof die vooral bekend is als aanleiding van jichtaanvallen. Dit urinezuur wordt door de
dentrische cellen opgemerkt die vervolgens het immuunsysteem aanzetten om tot actie over te
gaan.

Pijn
Deze vondst kan een belangrijke stap voorwaarts betekenen bij het verder verbeteren van
vaccinaties. Zo voelen sommige patiënten bijvoorbeeld plaatselijk pijn na een vaccinatie. Die
zou kunnen ontstaan door de toegevoegde aluminiumzouten. Wellicht leidt een vermindering
van de toegevoegde aluminiumzouten in de toekomst tot minder of geen pijn bij deze patiënten.
Kijk voor de onderzoeksresultaten op de website van the Journal of Experimental Medicine
[…]

Eerst wat opmerkingen naar aanleiding van dit stukje:


Ook bijwerkingen van aluminium komen tot stand via nog steeds niet onderkende of
genegeerde tussenstappen, zoals de vorming van afwijkende eiwitstructuren en depletie van
de essentiële stoffen calcium, fosfor en vitamine D
Door het versterken van de immuunrespons werkt aluminium dus ook het a-specifieke stress-
syndroom (GAS) in de hand, hetgeen kan leiden tot wiegendood en extreem verlopende
infecties ingeval van min of meer gelijktijdige besmetting met andere ziekteverwekkers.

Interessant is wat er allemaal over deze ‘smerige stof’ te lezen staat in het artikel Toxicity,
Aluminum, door Jose F Bernardo en collega’s, updated Aug 4 2010. Ik zal het even kort
samenvatten:
· Mechanismen van toxiciteit omvatten remming van de enzymactiviteit en
eiwitsynthese, wijzigingen in de nucleïnezuur-functie en veranderingen in de
celmembraan-permeabiliteit.
· Vanwege de atomaire grootte en elektrische lading verdringt aluminium enkele
vergelijkbare elementen zoals magnesium, calcium en ijzer.
· Ongeveer 95% van een aluminiumbelasting wordt gebonden aan transferrine en
intravasculair albumine en wordt vervolgens door de nieren geëlimineerd. Bij gezonde
proefpersonen wordt slechts 0,3% van oraal toegediend aluminium geabsoerbeerd via
het maagdarmkanaal en zullen de nieren de rest effectief uit het lichaam verwijderen.
· Bij intraveneuze toediening (inspuiting) of bij nierfunctiestoornissen heeft aluminium
de potentie om op te stapelen. Bij volwassenen blijft 40% van het ingespoten
aluminium in het lichaam achter en bij neonaten zelfs tot 75%.
· Als de belasting hoger is dan de excretoire capaciteit van het lichaam, dan wordt het
overschot gestort in verschillende weefsels, zoals bot, hersenen, lever, hart, milt en
spieren. Deze ophoping zorgt voor morbiditeit en mortaliteit door middel van
verschillende mechanismen.
· Dialyse kan leiden tot verhoogde concentraties aluminium in het lichaam. Een
bekende dialyse-gerelateerde botziekte was osteitis fibrosa cystica, die het gevolg was
van afwijkingen in de productie van vitamine D. dat resulteerde in een secondaire
hyperparathyroïdie, verhoogde bot ‘turnover’en de daaropvolgende peritrabecular
fibrose. In aluminium-gerelateerde botziekte zien we gebrekkige mineralisatie en
ostemalacie als gevolg van overmatige deposito’s op de site van osteoid mineralisatie,
waar normaliter calcium hoort te zitten.
· Vroeger zag men vaak dialyse encefalopathie die wordt veroorzaakt door
aluminiumafzetting in de hersenen.
· Aluminium zorgt voor oxidatieve stress in het hersenweefsel. Aangezien de
eliminatiehalfwaardetijd van aluminium uit het menselijk brein 7 jaar is, kan dit

175
resulteren in cumulatieve schade. Sommige experts geloven dat dit een rol speelt bij
de vorming van Alsheimer-achtige tangles.
· Het centrale zenuwstelsel lijkt extreem gevoelig te zijn voor metaal-geïnduceerde
oxidatieve stress. Hoge aluminium concentraties zijn aangetroffen in postmortem
hersen-specimens van patiënten met de ziekte van Parkinson. En bij diermodellen
veroorzaakte toediening van aluminium een sterke afname van het dopamine-gehalte
van het striatum.
· Aluminium heeft ook een direct effect op de hematopoiese. Er is aangetoond dat een
overmaat aan aluminium microcytaire anemie kan induceren. Dagelijkse aluminium-
injecties bij konijnen leidden binnen 2-3 weken tot een ernstige anemie, vergelijkbaar
met mesnen die lijden aan loodvergiftiging.
· Aluminium kan leiden tot bloedarmoede door verminderde heem-synthese, verlaagde
globuline synthese en verhoogde hemolyse. Aluminium heeft ook een direct effect op
het ijzermetabolisme: het beïnvloedt de absorptie van ijzer via de darmen, het
belemmert het vervoer in het serum en het verdringt ijzer bij de binding aan
transferine. Mensen met een door aluminium veroorzaakte anemie hebben vaak een
verhoogd aantal reticulocyten, verlaging van het gemiddelde celvolume en gemiddelde
corpusculaire hemoglobine.
· Andere organische uitingen van aluminium intoxicatie zijn een minder goede
immunologische reactie op infectie, via een complex multifactorieel mechanisme. Er
is ook een koppeling met vaccin-geassocieerde macrofage myofasciitis en het
chronische vermoeidheidssyndroom. Er moet dus aandacht komen voor de potentiële
gevaren van aluminium-bevattende hulpstoffen van vaccins.
· Case reports en dierproeven maken duidelijk dat het gebruik van orale aluminium-
bevattende antacida tijdens de zwangerschap moeten worden gezien als een mogelijke
oorzaak voor de abnormale foetale neurologische ontwikkeling.
· Aluminiumvergiftiging treffen we aan bij elk ras, beide geslachten en in alle
leeftijdsgroepen. Maar ouderen zijn er vanwege hun teruglopende nierfunctie
gevoeliger voor.
· Aluminiumvergiftiging manifesteert zich met meerdere fracturen (met name van de
ribben en het bekken), proximale spierzwakte, mutisme, epileptische aanvallen en
dementie. Sommige studie slaen een relatie zien tussen aluminium niveaus en de
intensiteit van uremische pruritus. Bij kinderen zien we vaak misvorming van de
botten en ook verschillende mate van groeivertraging.

In 2008 werd door de European Food Savety Authority (EFSA) een document opgesteld en
gepubliceerd (EFSA Journal (2008) 754 1-34 “Safety of aluminium from dietary intake”. In
de 88 bladzijden tellende ‘Annex’ die daarbij hoort staat in hoofdstuk 8 (bladzijde 50 e.v.) iets
interessants te lezen over neurotoxicity and neurodevelopmental toxicity. Hier gaat het
hoofdzakelijk over proefdieronderzoek en over het inspuiten van mensen met aluminium
wordt niet gerept. Maar als er bij dieren iets mis gaat, dan kan niet gezegd worden dat het
voor mensen wel volkomen veilig is. Ik begin met citeren bij 8.1. Introduction:

[…] There is considerable evidence that aluminium is neurotoxic in experimental animals, but
animal species variation exists. In susceptible species (rabbit, cat, guinea pig, ferret), the
toxicity is characterised by progressive encephalopathy resulting in death associated with
status epilepticus. The progressive neurological impairment is associated with neurofibrillary
pathology in large and medium size neurons predominantly in the spinal cord, brain stem and
selected areas of the cortex. These fibrils are morphologically different from those that occur
in Alzheimer disease. In addition, aluminium has been found to induce epileptic seizures in all

176
species studied (e.g. primates, rodents, fish). These effects have been observed following
parenteral injection ( e.g. intrathecal, intracerebral and subcutaneously) and there have been
no reports of progressive encephalopathy or epilepsy when aluminium compounds were given
orally (WHO 1997), which may be due to the low oral bioavailability of aluminium.

The neurotoxicity of aluminium can be grouped according to the presence or absence of


certain key features, including: (a) the induction of cytoskeletal pathology in the form of
neurofilamentous aggregates, (b) alteration in cognition and behaviour in the absence of
cytosketletal pathology but with significant neurochemical and neurophysiological
modifications, and (c0 the developmental stage of the host (e.g. maternal exposure with
consequent fetal effects) (Strong et. al. 1996).

Aluminium can induce neurofilamentous aggregates by several mechanisms from the level of
gene expression to catabolism of neurofilament but no single mechanism for the neurotoxicity
has been established. Aluminium also possesses a potent ability to crosslink neurofilaments in
both phosphorylated and nonphosphorylated states, which may change their solubility and
susceptibility to proteolysis. A rough association between the extent of neurofilamentous
aggregation and the severity of the clinical deficit can be determined albeit variability has
been observed among the studies, even when the study designs were comparable (Strong et al.,
1996).

Although rodents fail to develop cytoskeletal pathology in response to aluminium salts, in


most cases aluminium lactate and in a few studies aluminium chloride or aluminium nitrate
have induced behaverial abnormalities including changes in learning, memory and locomotor
activity. In these animal models aluminium has been shown to affect cholinergic activity,
glucose metabolism, signal transduction pathways, agonist-stimulated inositos phosphate
accumulation, free radical-mediated cytotoxicity, and protein phosphorylation but no single
mechanism for the neurotoxicity of aluminium has been established (Strong et al. 1996);
Yokel 2000). The understanding of the mechanism for neurodevelopmental effects of
aluminium is also limited, but there is evidence for aluminium transfer across the placenta
and impairments in neurodevelopment of offspring exposed during gestation and/or lactation
(Strong et al., 1996).

Aluminium may also affect the uptake of other metal ions. It has been demonstrated in vitro
that 15 uM aluminium stimulates uptake of nontransferrin bound iron in a human glial cell
line. Aluminium may thereby disrupt iron homeostasis in the brain by mechanism including
the transferrin receptor, a nontransferrin transporter, and ferritin. A decreased level of
ferritin may result in an increased concentration of unbound intracellular iron. As iron is
redox active this may result in increased oxidative damage. (Kim et al., 2007)

8.2 Humans
Aluminium has been associated with neurotoxicity in dialyses patients. In a study with 55
patients suffering from dialyses encephalopathy in six dialysis centres using a uniform
clinical classification, the incidence of dialysis encephalopathy rose significantly with
increasing cumulative exposure to aluminium via the dialysate (Schreeder et al., 1983; WHO
1997) […]

Dit Europese document werd samengesteld vanwege de veiligheid van oraal ingenomen
voedingsmiddelen en dranken. Omdat hier de veiligheid van aluminiumhoudende vaccins niet
in het geding was, kon men dus gewoon de nare bijwerkingen van in proefdieren ingespoten

177
aluminium vermelden plus de bijwerkingen van dialyse. Zoals elders nog besproken wordt,
kan men de relatieve veiligheid van oraal ingenomen aluminium voor gezonde personen niet
doortrekken naar het gebruik van in te spuiten aluminiumhoudende vaccins en al helemaal
niet als het daarbij dan ook nog gaat om mensen met een falend ontgiftingssysteem en/of
nierfalen.

De ‘Summary’ van dit al genoemde document van de EFSA zegt ook nog interessante dingen.
Ik citeer daarom ook enkele fragmenten hieruit.
[…] Total dietary exposure to aluminium from all sources has been estimated from duplicate
diet studies (the Netherlands, Hungary, Germany, sweden, and Italy), and market basket and
total diet studies (UK, Finland, and France). Mean dietary exposure from water and foot in
nonoccupational exposed adults showed large variations between the different countries and,
within a country, between different surveys. It ranged from 1.6 to 13 mg aluminium per day,
corresponding to 0.2 to 1.5 mg/kg body weight (bw) per week in a 60 kg adult. Children
generally have higher food intake than adults when expressed on a body weight basis, and
therefore represent the group with the highest potential exposure to aluminium per kg body
weight.. Large individual variations in dietary exposure to aluminium can occur. In children
and young people the potential estimated exposure at the 97.5th percentile ranged from 0.7
mg/kg bw/week for children aged 3-15 years in france to 2.3 mg/kg bw/week for toddlers (1.5-
4.5 years) and 1.7 mg/kg bw/week for those aged 4-18 years in the UK. Cereals and cereal
products, vegetables, and beverages appeared to be the main contributors (>10%) to the
dietary aluminium exposure in the general population.

In infants aged 0-3, 4-6, 7-9 and 10-12 months, potential dietary exposures from infant
formulae and other foods manufactured specially for infants were estimated to be respectively
0.10, 0.20, 0.43 and 0.78 mg/kg bw/week.

Potential exposure to aluminium in 3-month infants from a variety of infant formulae was
estimated by the Panel. At the mean it was up to 0.6 mg/kg bw/week for milk-based fromulae
and was 0.75 mg/kg bw/week for soya-based formulae; at high percentiles of exposure it was
up to 0.9 mg/kg bw/week for milk-based formulae and was 1.1 mg/kg bw/week for soya-based
formulae.

The Panel noted that in some individual brands of formulae (both milk-based and soya-based)
the aluminium concentration was around 4 times higher than the mean concentrations
estimated above, leading to a 4 times higher potential exposure in brand-loyal infants.

Potential exposure in breast-fed infants was estimated to be less than 0.07 mg/kg bw/week.

The oral bioavailability of the aluminium ion in humans and experimental animals from
drinking water has been estimated to be in the range of 0.3%, whereas the bioavailability of
aluminium from food and beverages generally is considered to be lower, about 0.1%.
However it is likely that the oral absorption of aluminium from food can vary at least 10-fold
depending on the chemical forms present. Although the degree of water solubility of an
aluminium compound appears to increase the bioavailability of the aluminium ion, the
presence or absence in the intestines of dietary ligands may either increase (e.g. citate,
lactate, and other organic carboxylic acid complexing agents, fluoride), or decrease the
absorption (e.g. phosphate, silicion, polyphenols).

178
After absorption, aluminium distributes to all tissues in animals and humans and accumulates
in some, in particular bone. The main carier of the aluminium ion in plasma is the iron
binding protein, transferrin. Aluminium can enter the brain and reach the placenta and fetus.

Although at high levels of exposure, some aluminium compounds may produce DNA damage
in vitro and in vivo via indirect mechanisms, the Panel considered this unlikely to be of
relevance for humans exposed to aluminium via the diet […]

[…] The Panel noted that several compounds containing aluminium have the potential to
produce neurotoxicity (mice, rats) and to affect the male reproductive system (dogs). In
addition, after maternal exposure they have shown embryotoxicity (mice) and have affected
the developing nervous system in the offspring (mice, rats). The Panel also noted that there
are very few specific toxicological data for food additives containing aluminium. Thus the
Panel considered it prudent to take these effects into account when setting a tolerable intake
for all dietary sources. The available studies have a number of limitations and do not allow
any dose-response relationship to be established. The Panel therefore based its evaluation on
the combined evidence from several studies in mice, rats and dogs that used dietary
administration of aluminium compounds. In these studies the lowest-observed-adverse-effect
levels (LOAELs) for effects on neurotoxicity, testes, embryotoxicity, and the developing
nervous system were 52, 75, 100, and 50 mg aluminium/kg bw/day, respectively. Similarly, the
lowest no-observed-dverse-effect levels (NOAELs) for effects on these endpoints were
reported at 30, 27, 100, and for effects on the developing nervous system, between 10 and 42
mg aluminium/kg bw per day, respectively.

In view of the cumulative nature of aluminium in the organism after dietary exposure, the
Panel considered it more appropriate to establish a tolerable weekly intake (TWI) for
aluminium rather than a tolerable daily intake (TDI). Based on the combined evidence from
the above-mentioned studies, the Panel established a TWI of 1 mg aluminium/kg bw/week.

The estimated daily dietary exposure to aluminium in the general population, assessed in
several European countries, varied from 0.2 to 1.5 mg/kg bw/week at the mean and was up to
2.3 mg/kg bw/week in highly exposed consumers […]

Laten we eens eventjes een rekensommetje loslaten op de hoeveelheden aluminium waar


kleine kinderen normaliter via de voeding zijn blootgesteld.
· Kinderen die borstvoeding krijgen zijn blootgesteld aan naar schatting minder dan
0.07 mg/kg bw/week. Een kind van bv. 5 kg is dan blootgesteld aan 0.35 mg
aluminium per week. Daarvan wordt – laten we zeggen – 0.3% ook echt geabsorbeerd
door de darmen. In microgrammen uitgedrukt wordt het sommetje dan: 0.3% van 350
mcg = 1,05 mcg aluminium. In de eerste 8 weken van zijn/haar bestaan absorbeert
zo’n baby dan 8 x 1,05 mcg. Dat is dan totaal ongeveer 8,4 mcg aluminium.
· Dan is het tijd voor de eerste RVP-prikken. Op de leeftijd van 2,3,4 en 11 maanden
krijgt het kind viermaal de serie DKTP, Hib-Haemophilus influenza type B en
Pneumokokken. Soms wordt ook meteen Hepatitis B gegeven. Gevolgd door BMR en
Meningokokken. Bij 4 en 9 jaar volgen nog tweemaal DTP. Op de BMR-prik na, gaat
het om dode vaccins die een adjuvans nodig hebben. Hier wordt meestal
aluminiumhydroxide of aluminiumfosfaat voor gebruikt.
· Via www.nvi-vaccin.nl kwam ik bij de bijsluiters voor artsen/productinformatie van
de vaccins van het RVP. Daar vond ik de hoeveelheden aluminiumverbindingen die
aan deze vaccins zijn toegevoegd. En dat was schrikken. Er bestaan verschillende

179
manieren waarop deze vaccins – al of niet in combinatie met die voor Hepatitis-B –
kunnen worden toegediend. Daarom is de hoeveelheid aluminium die de kinderen per
prikronde kunnen binnenkrijgen ook verschillend. Ik geef even de hoeveelheden
alluminium per vaccin:
DKTP (Infanrix IPV) is geadsorbeerd aan 500 mcg aluminiumhydroxide
DKTP-Hib (Pediacel) is geadsorbeerd aan 1500 mcg aluminiumfosfaat (330 mcg aluminium)
DKTP-Hib-Hep.B (Infanrix Hexa) is geads. op 500 mcg aluminiumhydroxide en 320 mcg Al.
Pneumokokken (Prevenar) is geads. aan 500 mcg aluminiumfosfaat (110 mcg aluminium)
DTP (DTP) is geadsorbeerd aan totaal 1500 mcg aluminiumfosfaat (330 mcg aluminium)
Hepatitis B voor kinderen (Engerix B junior) is geads. Aan 250mcg aluminiumhydroxide
Meningokokken C (NeisVac-C) is geadsorbeerd aan 500 mcg aluminiumhydroxide
BMR en Hib bevatten geen aluminium

Afhankelijk van de combinaties waarin de drie (of vier) verschillende vaccins worden
gegeven aan een baby van 8 weken oud kan dit kind verschillende hoeveelheden
aluminiumzouten binnenkrijgen. Dat varieert van 440 of 610 mcg (zonder Hepatitis B) tot 690
mcg, 860 mcg of 930 mcg (met Hepatitis B) per prikronde.

· Een baby van 8 weken die borstvoeding krijgt heeft dan in 8 weken ongeveer 8,4 mcg
aluminium geabsorbeerd – waarvan ook weer een gedeelte is uitgescheiden als het
tenminste goed is – en krijgt dan plotseling 440 - 930 mcg aluminiumzouten
ingespoten in het spierweefsel. En dat herhaalt zich dan na een maand weer, en na een
maand alweer. Een 4 maanden oude baby heeft dan al 1320 - 2790 mcg
aluminiumzouten ingespoten gekregen. Vergeleken met die ongeveer 8,4 mcg via zijn
voedsel is dat een mega-hoeveelheid.

En daarom is deze hoeveelheid dan ook te vergelijken met hetgeen de dieren in de


proefdierexperimenten kregen ingespoten. En toch verklaart men die kindervacinaties wel
volkomen veilig!!!!! En of die babies soms afwijkingen hebben aan hun ontgiftingssysteem
en/of nierenfunctie wordt nooit gecontroleerd alvorens men ze deze inspuitingen met
aluminiumzouten geeft! En over die 5 tot 10 kinderen die jaarlijks – als het topje van de
ijsberg? – worden gemeld als overleden na een vaccinatie wordt alleen maar de schouders
opgehaald, want er kan beslist geen relatie zijn met vaccinaties. Die zijn toch immers gewoon
veilig!

Een al 8 jaar durend smerig geheim van aluminiumhoudende vaccins


In bovenstaand citaat wordt aluminium hydroxide het ‘Dirty secret’ genoemd omdat men niet
wist langs welke weg de effectiveiteit tot stand komt. Ondanks dat ging men vrolijk verder
met inspuiten van nog steeds gezonde kleine kinderen. Helaas vertonen die kinderen steeds
vaker allerlei aandoeningen waarvan men ook de aanleiding niet zou weten. En dat is een
grote leugen, zoals me onlangs bleek uit een medisch handboek dat ik niet via het
Nederlandse bedrijf Geneeskundeboek.nl kon bemachtigen, maar dat me vanuit Duitsland wel
per omgaande werd toegestuurd. Het gaat om het boek Drug-Induced Nutrient Depletion
Handbook, 2nd Edition, door Ross Pelton, RPh, PhD, CCN, James B. LaValle, RPh, DHM,
NMD, CCN, Ernest B. Hawkins, RPh, MS, Daniel L. Krinsky, RPh, MS, 2001.

In het genoemde Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook staat op bladzijde 28 te lezen


dat aluminium hydroxide leidt tot de depletie van calcium, fosfor en vitamine D.

180
Elders in dit handboek staat vermeld dat alleen al de depletie van vitamine D kan leiden tot
osteoporose, spierzwakte en gehoorverlies.
Bovendien is depletie van fosfor gerelateerd aan een vergroot risico op de ontwikkeling
van kanker.
Calcium is onder meer nodig voor de aanmaak van melatonine, zodat de depletie van calcium
allerlei functies van melatonine – zoals een gezonde slaap en de methylering van het DNA –
benadeelt. Beschadiging van de methylering van het DNA door melatoninegebrek– en
daardoor van de epigenetische codering van het DNA – kan leiden tot een versterkt
kankerrisico en allerlei andere degeneratieve aandoeningen.
Calcium is ook betrokken bij de opname van de onmisbare vitamine B12.

Van het Nederlands Vaccin Instituut zou toch mogen worden verwacht dat ze precies weet
wat de effecten kunnen zijn van de aan vaccins toegevoegde stoffen, additieven, zoals
aluminium hydroxide. Hieronder volgt een klein citaat uit een uitspraak van het NVI uit
november 2008:
[…] Andere hulpstoffen kunnen wel voorkomen, maar de concentraties zijn altijd zo laag dat
er geen gezondheidsschade kan worden verwacht. Fabrikanten streven ernaar deze
hulpstoffen zoveel mogelijk te vermijden, maar soms lukt dat niet, zoals bij
aluminiumverbindingen in veel vaccins. Zonder die stof zou het vaccin onvoldoende
werkzaam zijn […]
Hierbij gaat het NVI uit van een ‘verwachting’, dus een gok dat het goed uitpakt. Er wordt
dus niet gerept over een ‘bewezen veiligheid’. Inzake het inspuiten van gezonde jonge
kinderen met een sterk neurotoxische stof – waarvan bij nierdialysepatiënten al ernstige
gevolgen zijn gemeld - gaat men dus gemakshalve maar uit van de ‘aanname’ dat er geen
narigheid uit voort zal komen…
Hoe groot is eigenlijk het wetenschappelijk gehalte bij dat NVI???

Spontane botbreuken
In in haar boek Vaccinatie, het eind van een mythe - dat voor het eerst uitkwam in 1994 en in
1999 in de Nederlandse vertaling verscheen en nog steeds verkrijgbaar is – beschrijft dr. Viera
Scheibner hoe bij sommige kinderen na de eerste vaccinaties spontaan botbreuken kunnen
optreden. Hiervoor werden zelfs al ouders berecht omdat ze zogenaamd hun kinderen heftig
door elkaar zouden hebben geschud en daardoor dit letsel zouden hebben veroorzaakt. Dr.
Scheibner schreef dit nog toe aan een door de vaccinatie teweeggebrachte verlaging van
vitamine C, een mechanisme dat ook optreedt na vaccinaties omdat vitamine C door het
lichaam wordt ingezet om schade door de vaccins te neutraliseren. Vitamine C is ook
betrokken bij het collageen dat de botten hun souplesse geeft.
Maar als we ons realiseren dat deze vaccins depleties veroorzaken van calcium, fosfor en
vitamine D, dan zal duidelijk zijn dat door deze aluminiumhoudende vaccins de bij jonge
kinderen relatief sterke ontwikkeling van de botten ernstig wordt gefrustreerd. Er kan dus in
redelijk korte tijd na vaccinaties – en vooral na diverse prikken in korte tijd – een ernstige
vorm van osteoporose ontstaan, waardoor zelfs kinderbotjes spontaan of heel erg makkelijk
kunnen breken. Ook in Nederland waren nog niet zo lang geleden vanuit enkele
ziekenhuizen meldingen van jonge kinderen met onverklaarbare botbreuken, waarbij
men al beschuldigend wees naar verplegend personeel.
Hierna komt nog ter sprake hoe de botten ook brosser kunnen worden doordat daarin
opgeslagen aluminium het benodige calcium verdringt.

181
Aluminiumhoudende vaccins leiden niet alleen tot depletie van vitamine D, calcium en fosfor
plus verlaging van vitamine C – hetgeen allemaal nadelig is voor de kwaliteit van de botten,
maar tevens verlagen alle vaccinaties de zinkspiegel. En ook dat aspect kan bijdragen aan het
ontstaan van de spontane botbreuken bij jonge kinderen.
In het ruim 40 jaar oude artikel Pathological Defects in the Epiphyseal Cartilage of Zinc-
deficient Chicks, door Nelson Westmoreland en W.G. Hoekstra (J. Nutr. 1969 May; 98(1):
76-82) wordt beschreven hoe een zinkdeficiëntie bij kuikens kan leiden tot afwijkingen in de
groeischijven van de botten. Niet alleen kunnnen hierdoor groeistoornissen van de botten
ontstaan, maar ook worden deze botten kwetsbaarder voor breuk.

Vaccinaties kunnen door verlaging van de beschikbaarheid van zink, vitamine C, vitamine D,
calcium en fosfor leiden tot benadeling van de ontwikkeling en kwaliteit van de botten,
waardoor er makkelijker en zelfs spontaan botbreuken kunnen ontstaan.
Niet alleen bij zeer jonge kinderen wordt dit verschijnsel waargenomen, maar in de zomer van
2010 werd er ook aan de bel getrokken vanwege de toename van botbreuken onder
basisschoolleerlingen. Hoewel men daar ook andere factoren voor verantwoordelijk houdt,
valt niet te ontkennen dat de huidige generatie kinderen op de basisschool veelvuldiger is en
wordt gevaccineerd dan eerdere generaties.

Vitamine C en de kwaliteit van het veldcontact


Vitamine C is niet alleen een goede antioxidant, het is daarnaast ook betrokken bij de
productie van collageen en norepinefrine. Daarnaast speelt vitamine C een belangrijke rol in
het transport van vet naar de mitochondria, voor de productie van energie in de vorm van
ATP-moleculen.
De afbraak van deze ATP-moleculen genereert vrijkomende gluonen (subatomaire deeltjes)
die resoneren met aansturende informatieve veldinformatie. Hoe meer deeltjes er vrijkomen,
hoe hoger de amplitude van al die met elkaar resonerende deeltjes wordt. En hoe sterker de
aansturingsinformatie een levens organisme kunnen aansturen volgens de blauwdruk van zijn
eigen soort.
Hoe beter de kwaliteit van het veldcontact is, hoe beter een organisme kan functioneren en
hoe beter ook zijn immuunsysteem functioneert.
De verlaging van vitamine C vlak na een vaccinatie is één van de redenen waarom het
immuunsysteem dan ook in een dip raakt.

De terugkeer van Engelse ziekte, ofwel rachitits


Op 23-4-2009 ontving ik van NaturalNews.com een interessant artikel over een kwalijk
gevolg van lage vitamine D-spiegels, onder de titel Vitamin D levels in Kids are So Low that
Rickets is Back with a Vengeance. Ik citeer uit dit verslag:

[…] Kids get so little Vitamin D these days, that Rickets – a disease that was thought to be
virtually eradicated over 50 years ago in developed countries – is back again. With it’s
characteristic bowed legs from improper bone hardening, rickets is caused by a simple
nutritional deficiency, yet children right here in the US are getting this easily preventable
disease in numbers never thought possible!

Rickets became prevalent during the Industrial Revolution in England when the already weak
British sun’s ultraviolet rays were blocked entirely by the incredible pollution in the air. Since
Vitamin D is made naturally when the skin is exposed to sunlight, but is present in few foods,
this caused children in the cities to get the characteristic bone deformities that left doctors

182
and scientists scratching their heads as to the cause. When it was finally discovered that lack
of Vitamin D was the culprit, scientists soon learned to make a synthetic form of Vitamin D
and quickly began fortifying milk products, solving the rickets problem for good – or so they
thought.

Some 80 years after the problem was ‘solved’, rickets is back …

DR. Laura Tosi, bone health chief at Children’s National Medical Center in Washington says,
“I am now treating rickets in a way that I never treated it 20 years ago.” Even more alarming,
however, is a new epidemic where bone formation in children appears normal, but is actually
much softer than it should be. As such, girls today break their arms 56% more often thantheir
peers did 40 years ago – and boys 32% more often! […]

In het voorgaande besprak ik al enkele mechanismen waarlangs vitamine D-gebrek kan


worden veroorzaakt. Maar die periode van 80 jaar legde meteen een link met iets dat ik recent
ontdekte. Vanaf 1926 – dus ruim 80 jaar geleden – gebruikt men in vaccins als hulpstof
aluminium hydroxide. En in het Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook, 2001, staat op
op bladzijde 28 te lezen dat aluminium hydroxide leidt tot de depletie van calcium, fosfor
en vitamine D. In feite leidt depletie van vitamine D ook tot een verminderde
beschikbaarheid van calcium en fosfor.

Aluminium verdringt calcium


In het artikel Toxicity, Aluminium, door Jose F Bernardo en collega’s, updated: Aug 4, 2010,
staat te lezen:
[…] No known physiologic need exists for aluminium; however, because of its atomic size and
electric charge (0.051 nm and 3+, respectively), it is sometimes a competitive inhibitor of
several essential elements of similar characteristics, such as magnesium (0.066 nm, 2+),
calcium (0.099 nm, 2+), and iron (0.064 nm, 3+) […]
Hieruit blijkt dat aluminium vanwege zijn eigen karakteristieken in de plaats kan treden van
calcium en daarom calcium verdringt. Dat kan ook gebeuren in de botten. Als er een zodanige
grote hoeveelheid aluminium tegelijk in het lichaam binnenkomt dat de afvoermechanismen
van het lichaam tekort schieten, dan wordt overtollig aluminium opgeslagen in de botten,
hersenen, lever, hart, milt en spieren. (Aldus hetzelfde artikel van Bernardo).
Het zal dus duidelijk zijn dat aluminiumhoudende vaccinaties kunnen zorgen voor een
zodanige acute overmaat van aluminium dat niet genoeg direct kan worden afgevoerd,
zodat er overtollig aluminium moet worden opgeslagen in de botten, waarbij dan
calcium wordt verdrongen. Dit maakt dan de botten in zeer korte tijd brosser en
gevoeliger voor vervorming en breuk.
Aluminium hydroxide kan dus op de zeer korte (verdringing van calcium) en de langere
termijn (verlaging van vitamine D) zorgen voor minder sterke botten.
Zelf denk ik dat dit mechanisme de belangrijkste oorzaak is van de spontane botbreuken die
we soms na vaccinaties zien. Dit zal dan hoofdzakelijk kinderen betreffen met een niet
optimaal afvoermechanisme voor aluminium (ontgiftingssystemen plus de nieren).

Teveel calcium in het bloed door aluminium


Door aluminium wordt er dus calcium verdrongen uit de botten. Maar waar blijft die calcium
dan? Die calcium komt als vrij calcium in het bloed, waar het de calciumspiegel verhoogt. Dit
kan leiden tot zogenoemde hypercalciëmie. Dit veroorzaakt volgens het Merck Manual
Handbook vaak geen symptomen. De eerste symptomen zijn gewoonlijk obstipatie,
misselijkheid, braken, buikpijn, verminderde eetlust en abonormaal grote hoeveelheden urine,

183
zeer ernstige hypercalciëmie leidt vaak tot hersenstoornissen met verwardheid, emotionele
stoornissen, delirium, hallucinaties en coma. Er kan spierzwakte optreden, mogelijk gevolgd
door hartritmestoornissen en overlijden. Bij chronische hypercalciëmie kunnen er
calciumhoudende nierstenen ontstaan. Deze aandoening wordt gewoonlijk vastgesteld bij een
routinebloedonderzoek.
Andere gevolgen van te hoog calcium in het bloed zijn onder meer hypertensie, verkalking
van de nieren en nierinsufficiëntie, ontsteking van de alvleesklier, versterkte afscheiding van
fosfaat en/of magnesium via de urine en verkalking van bloedvaten in lichaam en hersenen.

Na de eerste vaccinaties met aluminium- en kwikhoudende vaccins ontstaat er een vicieuze


cirkel.
· Aluminium verlaagt calcium en magnesium (en op termijn ook vitamine D die nodig
is voor de opname van calcium). Eventueel in de vaccins aanwezig kwik verlaagt ook
magnesium (op dezelfde manier als aluminium magnesium verlaagt).
· Verlaagd magnesium zorgt er voor dat aluminium nog makkelijker opstapelt in de
botten, waardoor er nog meer calcium uit de botten wordt verdreven. Botten worden
bros. Minder magnesium betekent minder competitie met aluminium.
· En er ontstaat hypercalciëmie. Door het teveel aan vrij calcium in het bloed wordt er
versterkt magnesium via de urine afgescheiden. Minder magnesium leidt tot nog meer
aluminiumstapeling. En tot nog grotere ontkalking van de botten en tot ernstiger
toename van calcium in het bloed.
· En bij iedere volgende injectie met aluminium (of stoffen met dezelfde atomaire en
elektro-actieve karakteristieken als aluminium) wordt deze tendens heviger.
· Op termijn kunnen dan problemen met de nieren ontstaan, waardoor de opstapeling
van aluminium nog ernstiger wordt, met alle (neuro)toxische problemen van dien.

Het werkingsmechanisme van het ‘smerige geheim’


Dat echte werkingsmechanisme van het ‘dirty secret’ dat aluminiumhydroxide heet, is door
het Erasmus MC nog geenszins helemaal onthuld. Dat geheim wordt eigenlijk verhuld
weergegeven door de beschrijving van de vaccins waarin wordt gezegd dat de antigenen ‘zijn
geadsorbeerd op aluminiumverbindingen’.

Er worden bij vaccins zowel dode als levende antigenen (microben of delen daarvan) gebruikt.
Het Lareb (augustus 2010) geeft daarvan een indeling. De bekendste indeling is die in dode
vaccins en levend verzwakte vaccins. De meeste vaccins behoren tot de dode vaccins. Dode
vaccins bevatten een geïnactiveerde microbe of hun toxoïd.
De dode vaccins hebben een hulpstof nodig om hun antigenen in de cellen binnen te loodsen.
De nog levende antigenen kunnen dit proces op eigen kracht volbrengen.
De meest gebruikte hulpstoffen daarbij zijn nog steeds de aluminium-adjuvantia, namelijk
aluminiumhydroxide en amorf aluminiumfosfaat. De dode vaccin-antigenen worden
‘geadsorbeerd’ (aan de oppervlakte vastgehouden) aan de aluminiumpartikeltjes. Die
aluminiumpartikeltjes zijn heel klein (0,051 nanometer), maar de antigenen (virussen,
bacteriën of delen daarvan) hebben ook afmetingen op nanoschaal.

Eenmaal ingespoten in het lichaam proberen die aluminiumdeeltjes – zoals al eerder


besproken – te hechten aan transferrine dat normaliter ijzer door het lichaam vervoert. En op
de rug van die aluminiumdeeltjes laten die dode antigenen zich vervoeren door het lichaam.
De reis gaat naar het intercellulaire bindweefsel tussen de cellen. En als die aluminiumdeeltjes
met hun vrachtje daar zijn aangekomen, dan openen die aluminium deeltjes door hun elektro-

184
activiteit de poorten van de cellen, door het bewerkstelligen van de zogenaamde elektroporese
van de celmembranen. Er ontstaan gaten in die celmembranen waardoor die antigenen – en
aluminiumdeeltjes – zo de cellen kunnen binnengaan.
In het voorgaande citaat van Bernardo zagen we al dat er onder invloed van aluminium een
veranderde membraan-permeabiliteit optreedt. Een vergrote doorlaatbaarheid dus.
De aluminiumdeeltjes die niet in de cellen terechtkomen zwerven nog even door het lichaam
en worden uitgescheiden of opgeslagen in de botten, hersenen, lever en andere organen.

Momenteel probeert men allerlei nieuwe adjuvantia te ontwikkelen die op dezelfde manier als
aluminium de dode antigenen in de cellen kunnen loodsen. Want op de gebruikte
aluminiumverbindingen is geen patent aan te vragen en op nieuw ontwikkelde stoffen wel.
Kernbegrippen daarbij zijn een zodanige elektro-actieve werking dat ze ook kunnen binden
aan transferrine (concurrerend met ijzer, calcium en magnesium) en de doorlaatbaarheid van
de celmembranen kunnen vergroten. Daartoe gebruikt men hulpstoffen zoals Span85
(sorbitaan trioleaat), Octoxynol 9 of 10, Triton X-100 en Carbopol.

Lagere spiegels van vitamine D door aluminiumhoudende vaccins


Goed 80 jaar geleden begon men met het steeds grootschaliger en veelvuldiger vaccineren van
kinderen met vaccins die als adjuvans aluminium hydroxide bevatten, dat leidt tot depletie
van vitamine D.
Het raadsel van de primaire oorzaak van de lage spiegels van vitamine D lijkt hiermee
opgelost.
In hun ijver om kinderen tegen van alles en nog wat in te enten, zijn kinderen nu blootgesteld
geraakt aan het risico op allerlei ander ziekten die meestal een chronisch verloop hebben. En
voordat kanker, diabetes type 2, hart- en vaatziekten, hypertensie etc. zich op de langere
termijn beginnen te openbaren, manisfesteert dat gebrek aan vitamine D zich het eerst op een
kortere termijn in de vorm van de als uitgebannen beschouwde Engelse ziekte ofwel rachitits.
Op deze manier is de gezondheidszorg gewoon weer terug bij af, waarbij aangetekend moet
worden dat wel de incidentie van genoemde welvaartsziekten epidemisch toeneemt.

De in het voorgaande genoemde ‘Ebel’ lijdt ook aan gedeeltelijk gehoorverlies. Het zou me
niet verbazen als dat – behalve aan de chronische oorontstekingen – ook is toe te schrijven
aan een door de vaccinaties geïnduceerd gebrek aan vitamine D, calcium en fosfor. Zoals nog
zal blijken is ook zijn autisme-achtige stoornis (deels?) te herleiden op gebrek aan vitamine D.

Alvorens nader in te gaan op depletie van vitamine D, eerst mechanismen waarlangs depletie
van fosfor kan leiden tot een groter risico op de ontwikkeling van kanker.

Depletie van fosfor en een groter risico op celdegeneratie en ontwikkeling van kanker
Omdat aluminiumhoudende vaccins leiden tot depletie van onder meer fosfor, kunnen deze
vaccins op termijn leiden tot celdegeneratie en de ontwikkeling van kanker.
Deze uitwerking van aluminiumhoudende vaccins werd tot nu toekenneljk altijd over het
hoofd gezien. Al sinds de invoering van vaccinaties – en met name van aluminiumhoudende
vaccins – zien medici een gestage toename van de incidentie van kanker en degeneratieve
aandoeningen.
Vanuit de wetenschap dat aluminumhoudende vaccins leiden tot depletie van fosfor , worden
deze observaties ineens heel begrijpelijk:

185
De energievoorziening
In het lichaam dient fosfor/fosfaat voor de opbouw van energierijke fosfaten, en is als zodanig
betrokken bij vele stofwisselingsprocessen: ATP (adenosinetrifosfaat), ADP
(adenosinedifosfaat) en kreatinefosfaat. Via het proces van fosforylering wordt in de
mitochondriën ADP omgezet in ATP. Bij de daaropvolgende afbraak van ATP komt energie
vrij die het energielichaam voedt. Ik noem dat ‘vrije ATP-energie’.
Zoals ik in mijn studie naar de dynamiek van het veldcontact nader uitleg, dient de
energievoorziening door de mitochondriën op energiek niveau het veldcontact plus de
vorming van nieuwe structuren op eiwitniveau. Celdeling vergt behalve aansturing door de
morfogenetische velden ook vrije energie als sub-atomaire basis voor de vorming van de
nieuwe cellen.
ATP levert ook de energie die we nodig hebben om goed te kunnen functioneren. Te weinig
ATP leidt ook tot vermoeidheid.

Degeneratie
Normaliter zet cycline-afhankelijk kinase via fosforylering aan tot celdeling volgens de
blauwdruk die voor het celdelingsgen geldt. Hiervoor is een bepaalde hoeveelheid fosfor
nodig die we via een normaal voedingspatroon dagelijks binnenkrijgen. Krijgen we echter te
weinig fosfor binnen of verliezen we teveel fosfor door depletie, dan kan de celdeling
vertragen, waardoor degeneratie kan gaan optreden. Als lichaamscellen niet tijdig worden
vervangen, dan treedt verval op. Allerlei degeneratieve processen krijgen zo een kans.

Fosfor/fosfaat is ook betrokken bij de opbouw van celmembranen. Door gebrek aan fosfor
gaat de kwaliteit van de celmembranen achteruit en dat kan weer leiden tot degeneratie van
cellen.

Een verminderde fosforylering – bijvoorbeeld door een verminderde beschikbaarheid


van fosfor - is echter ook een risicovariabele voor de ontwikkeling van kanker, omdat:
· hierdoor de kwaliteit van het veldcontact zodanig wordt geschaad dat de actuele – aan de
mens aangepaste - remming op de celdeling minder sterk wordt,
· er bij de celdeling eerder ‘fouten’ ontstaan doordat er minder aansturing is van het proces,
waardoor er meer kankergevoelige afwijkende cellen ontstaan,
· Kankercellen hebben een sterkere neiging tot deling dan normale cellen. De beschikbare
vrije energie zal daarom eerst worden gebruikt bij de vorming van nieuwe kankercellen.
Omdat er daardoor een nog groter tekort ontstaat voor de normale regeneratieve celdeling,
zullen er minder normale lichaamscellen kunnen worden vervangen, waardoor er eerder
degeneratie van het lichaam optreedt. Gedegenereerde cellen veranderen makkelijker in
een kankercel.

Nogmaals gebrek aan vitamine D en kanker


Op 15-6-2009 ontving ik van NaturalNews.com een verslag van een recente
onderzoekspublicatie betreffende de relatie tussen gebrek aan vitamine D en het ontstaan van
kanker. Omdat dit een aanvullende oorzaak betreft van het ontstaan van kanker door gebrek
aan vitamine D en dardoor ook van gebrek aan fosfor, zal ik dit verslag hieronder weergeven.

[…] Low Vitamin D May Be Root Cause of Cancer


What initially causes cancer to develop? The current scientific model assumes a genetic
mutation begins the genesis of a malignancy. But what if that assumption is wrong and there’s
another key to start of cancer? Scientists at the Moores Cancer Center at the University of

186
California (UC) in San Diego have raised that possibility. And they’ve come up with another,
brand new model of how cancer develops.

Reporting online in the current Annals of Epidemiology, they point to a host of research that
suggests cancer develops when cells lose the ability to stick together in a healthy, normal way
– and the key factor to this initial triggering of a malignancy could well be a lack of vitamin D.

In the article, Cedric Garland, DrPh, professor of family and preventive medicine at the UC
San Diego School of Medicine, and his research team explain that previous theories
associating vitamin D with many cancers have been tested and confirmed in over 200
epidemiological studies. In addition, more than 2,500 laboratory studies have been conducted
that provide an understanding of the physiological basis of vitamin D’s link to cancer.

According to Dr. Garland, researchers have documented that with enough vitamin D present,
cells adhere to one another in tissue and act as normal, mature epithelial cells. But if there is
a deficiency of vitamin D, cells can lose this stick-to-each other quality, as well as their
identity as differentiated cells. The result? They may revert to a dangerous stem cell-like state
and become cancerous.

In a statement to the media, DR. Garland suggested that much of the process that starts
cancer in the first place could be stopped at the outset by maintaining enough vitamin D in
the body. “Vitamin D may halt the first stage of the cancer process by re-establishing
intercellular junctons in malignancies having an intact vitamin D receptor,” he said. And, he
added, that if diet and supplements restore appropriate levels of vitamin D, the development
of cancer might be prevented. According to Dr. Garland, vitamin D levels can be easily
increased, if needed, by modest supplementation with vitamin D3 in the range of 2000 IU/day
[…]

Hoewel ik zelf denk dat er bij kanker meerdere causale variabelen zijn betrokken – waaronder
verstoord of verzwakt veldcontact en/of genmutaties - lijkt gebrek aan vitamine D toch zeker
op ‘eiwitniveau’ daarbij toch wel een erg belangrijke factor te zijn waarvan de toename –
opmerlijke genoeg – synchroon lijkt te lopen aan en toename van kanker sinds de invoering
van steeds grootschaliger vaccinatieprogramma’s en het massale en nog toenemende gebruik
van cholesterolverlagende statines, die ook de spiegel van vitamine D verlagen.
Net zo goed als genmutaties kunnen leiden tot een op hol slaan van de celdelingscyclus van
cellen, kan dat ook gebeuren door een tekort aan bepaalde essentiële stoffen, zoals fosfor en
vitamine D.

Gebrek aan vitamine D speelt op verschillende – en elkaar versterkende - manieren een rol bij
het ontstaan van kanker:
· T-helpercellen bevatten receptoren voor vitamine D, dat dient als immunomodulator. Bij
gebrek aan vitamine D verzwakt de functie van het immuunsysteem, dat daardoor minder
actief de maligne geworden cellen elimineert, waardoor deze een kans krijgen zich tot
tumoren te ontwikkelen. (Zie voor nadere uitleg de bespreking van het immuunsysteem.)
· Depletie van vitamine D leidt ook tot een verlaagde beschikbaarheid van fosfor. Gebrek
aan fosfor faciliteert het ontstaan en de progressie van kanker, doordat het leidt tot een
neiging tot het op hol slaan van de celdelingscyclus. (Dit mechanisme wordt hierna
besproken.)
· Gebrek aan vitamine D kan ertoe leiden dat cellen hun differentiatie verliezen en
terugkeren naar een stadium waarin ze een sterkere neiging tot delen krijgen, zoals ook bij

187
stamcellen het geval is. Een sterkere neiging tot delen is één van de risicovariabelen voor
de ontwikkeling van kanker, waarbij de celdelingscyclus op hol slaat.

Samen jagen de laatste twee genoemde effecten van gebrek aan vitamine D de druk op de
celdeling op, waardoor als het ware een ‘dubbele’ versterking van de neiging tot ontsporen
van de celdeling optreedt. En als er dan op die manier maligne cellen ontstaan, dan faalt het
immuunsysteem om deze tijdig op te ruimen.
Langs deze drie elkaar versterkende mechanismen kan vitamine D-deficiëntie één van de
belangrijkste risicovariabelen voor kanker zijn.

Nog even teugkomend op gebrek aan vitamine C


Vacinatie leidt tot verlaging van vitamine C. Hieromtrent bestaan verschillende
waarnemingen. Naast de Australische wetenschapper dr. Viera Scheibner deed ook de
Australische dr. Archie Kalokerionos hier onderzoek naar. Juist dat gebrek aan vitamine C
kan mensen met een al bestaande zwakke conditie fataal worden. Ik citeer even uit een
interview met deze dr. Kalokerinos dat in juni 1995 verscheen in International Vaccine
Newsletter:

[…] Dr. Kalokerinos thought differently. He pinpointed the increase in vaccination


campaigns as the reason why, at a certain point, up tp half of the vaccinated Aboriginal
infants died, obviously from an acute vitamin C deficiency provoked by the vaccination.
[…] At first it was just a simple clinical observation. I observed that many infants, after they
received routine vaccines like tetanus, diptheria, polio, whooping cough or whatever, became
ill. Some became extremely ill, and in fact some died. It was an observation. It was not a
theory. So my first reaction was to look at the reasons why this happened. Of course I found it
was more likely to happen in infants who were ill at the time of receiving a vaccine, or infants
who had been ill recently, or infants who were incubating an infection. Of course in the early
stages of incubation there is no way whatsoever that anyone can detect the disease. They turn
up later on. Furthermore, some of the reactions to the vaccines were not those that were listed
in the standard literature.
They were very strange reactions indeed. A third observation was that with some of these
reactions which normally resulted in death I found that I could reverse them by giving large
amounts of vitamin C intramuscularly or intravenously. One would have expected, of course,
that the authorities would take an interest in these observations that resulted in a dramatic
drop in death rate of infants in the area under my control, a very dramatic drop. But instead
of taking an interest their reaction was one of extreme hostility. This forced me to look into
the question of vaccination further, and the further I looked into it the more shocked I became.
I found that the whole vaccine business was indeed a gigantic hoax. Most doctor are
convinced that they are useful, but if you look at the proper statistics and study the instance of
these diseases you will realise that this is not so […]

Uit deze uitspraken van dr. Kalokerinos blijkt duidelijk dat het zeer gevaarlijk is om kinderen
te vaccineren die al lijden aan malnutritie, onderliggende aandoeningen of zich al in de
incubatietijd van de een of andere ziekte bevinden of net ziek zijn geweest. Kortom kinderen
die in een niet optimale conditie verkeren.

Vaak hebben deze kinderen – die wij in het westen voor het gemak maar indelen in een
zogenaamde risicogroep – gebrek aan essentiële stoffen zoals vitaminen, mineralen en
spoorelementen. Zoals bijvoorbeeld deficiënties van zink en de vitamines C en D.

188
Door de vaccinatie wordt de spiegel van vitamine C nog eens drastisch extra verlaagd, terwijl
door de meestal aan vaccins toegevoegde aluminiumzouten ook nog eens vitamine D wordt
verlaagd. Door de met de vaccinatie gepaard gaande a-specifieke stress-respons – en poging
om via het MTN-mechanisme de binnegekregen gifstoffen te neutraliseren - wordt ook de
zinkspiegel nog eens sterk verlaagd. En zink is nodig voor de productie van melatonine.
Vitamine D en melatonine zijn beiden onmisbaar voor het immuunsysteem omdat de T-
helpercellen van het immuunsysteem via twee soorten receptoren op deze cellen geactiveerd
moeten worden door vitamine D en melatonine.

Bij kinderen die – door onderliggende of net verwerkte ziekte, incubatie en/of malnutritie -
toch al erg laag zitten in deze onmisbare stoffen doet dat nou net de deur dicht, waardoor hun
immuunsysteem het helemaal laat afweten en ze niet alleen erg ziek kunnen worden van de
via de vaccinatie binnegekregen antigenen, maar ook veel vatbaarder worden voor allerlei
andere ziekmakers die ze of al in hun lichaam hebben of vlak na de vaccinatie oplopen.

Polio keert terug in Afrikaanse landen


Onder deze kop verscheen op 14-12-2009 een bericht in de media. Ik citeer even dit hele
bericht:
[…] HARARE (ANP) – Polio is bezig aan een hernieuwde opmars in Afrika. Dit jaar kregen
al negentien landen op het continent te maken met uitbraken van deze infectieziekten, waar
dat in 2008 nog gebeurde in dertien landen.
Dat maakte de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) maandag bekend tijdens een
conferentie in Zimbabwe over het inenten van kinderen tegen ziektes. Mensen die besmet zijn
met polio, kunnen verlamd raken. De ziekte treft zowel kinderen als volwassenen.
“Verschillende poliovrije landen kampen met tegenslag bij het uitroeien van polio”, aldus
Luis Gomes Samblo, topman van WHO Afrika. Hij zei verder dat overheden meer geld
beschikbaar moeten stellen voor het vaccineren van kinderen tegen ziektes zoals polio.
Op dit moment krijgt ongeveer driekwart van alle kinderen in Afrika prikken die beschermen
tegen ziektes. De WHO wil dat dit aantal aanzienlijk omhoog gaat, naar minstens 85 procent
[…]

Ik heb het idee dat dr. Kalokerinos op die conferentie in Zimbabwe best nog wel eens had
kunnen zorgen voor een verhelderende uitleg betreffende die toename van polio in dat door
malnutritie geteisterde Afrika.

Hier in het westen hebben we niet zozeer te maken met omstandigheden zoals bij de
aboriginals in Australië, maar toch heerst ook in het westen malnutrutie bij gebrek aan
hoogwaardig voedsel. En door de vele aluminiumhoudende vaccinaties die kinderen in hun
jeugd moeten krijgen, heerst ook in het westen een toenemend gebrek aan vitamine D.

Kinderen gaan dus in toenemende mate risico lopen op complicaties na vaccinaties. En dat
zien we al gebeuren. Ondanks dat slechts het topje van de ijsberg wordt aangemeld bij het
RIVM en/of Lareb, worden toch jaarlijks gemiddeld 5 tot 10 sterfgevallen na vaccinatie
gemeld. Een kleine inventarisatie naar aanleiding van het overlijden van een bijna negenjarige
jongen in maart 2009, binnen enkele dagen na vaccinatie, leerde dat slechts hooguit een kwart
van de dodelijke complicaties na vaccinatie wordt aangemeld.
Dat betekent dat er alleen al in het kleine Nederland jaarlijks minstens tussen de 20 en 40
kinderen overlijden door vaccinatie.
Het aantal kinderen dat ernstig ziek wordt, maar toch nog herstelt is onbekend.

189
Aluminium verhoogt risico op borstkanker

Op 18-3-2011 publiceerde Dr. Mercola een artikel van Russell L. Blaylock, MD, CCN,
waaruit blijkt dat aluminium in vaccins kan leiden tot borstkanker. Omdat we niet kunnen
ontkennen dat de toename van borstkanker gelijke tred houdt met de toename van de
hoeveelheid vaccins die in steeds grotere hoeveelheden worden ingespoten, zal ik dit artikel
hier in zijn geheel – als apart hoofdstukje - weergeven. Dit temeer omdat het aansluit op de
binding van aluminium aan transferrine – waarbij ijzer van die binding wordt verdrongen -
zoals in het vorige hoofdstuk werd beschreven.

[…] Breast cancer is one of the leading causes of cancer death in women worldwide and
breast cancer rates are increasing rapidly.
A compelling number of studies, though not all, have shown that free iron concentrations in
breast tissue, especially the ductal tissue, is playing a major role in stimulating cancer
development and and eventual progression to agressive, deadly cancers.

Cancers are very Dependent on Iron


Iron is needed for DNA replication in rapidly dividing cells.

A recent report from the Department of Biomolecular Sciences in Urbino Italy, found that
fluid taken from the nipple of cancer patients contained significantly higher levels of
aluminum than did nipple fluid taken from women without breast cancer – approximately
twice as much aluminum.

A number of studies have found that extracting nipple fluid by a breast pump (in both
premenopausal and postmenopausal women) is a simple way too study the microenvironment
of the ductal tissue, the site of development of most breast cancers.

Examining this ductal fluid is an excellent way to measure such things as iron levels, ferritin
(an iron-binding protein), CRP (a measure of breast inflammation) and aluminum.
The researchers also found that women with breast cancer had much higher levels of ferritin,
an iron transport protein, in their breast fluid, which was 5x higher in women with breast
cancer. This observation has been confirmed in other studies.

In previous studies researchers found that one’s intake of iron did not necessarily correlate
with risk of breast cancer, but rather the release of iron from its protective proteins, such as
ferritin and transferrin was critical.
This distinction is very important and explains why some studies found no link between iron
intake in the diet and breast cancer incidence.

Free Iron Can Be Very Dangerous


Over 90% of iron absorbed from your diet is normally bound to these protective proteins.
Recent studies have shown that some things we do can cause too much of the iron to be
released into surrounding tissues, and if this iron exists as free iron, it can trigger intense
inflammation, free radical generation and lipid peroxidation.

But iron is relatively harmless.

So, what can cause these protective proteins to release their iron?

190
One factor is an excessive alcohol intake. Studies by Lee at al have shown that women who
drink greater than 20 grams of alcohol a day significantly increase the free iron in their
breast tissue and have a higher incidence of invasive breast cancer – the most deadly form.

It has also been shown that excessive estrogen can displace iron from its protective proteins,
thus increasing free iron levels and associated breast cancer risk. This helps explain the link
between high estrogen levels and breast cancer.

Of more importance than the total intake of iron is where iron ends up that is absorbed from
your food.
As stated, most of it is bound to protective proteins, such as transferrin in the blood and
ferritin within cells. If you have a lot of extra space within these proteins for binding iron,
then a high dietary iron intake would be less harmful.

Previously it was thought that a spillover of free iron occured only when the protective
proteins (transferrin and ferritin) were fully saturated, as we see with the condition
hemochromatosis.

How Aluminum and Alcohol Worsen Iron Toxicity


We now know that both aluminum and alcohol can displace the iron from its protective
proteins, raising the level of harmful free iron, even when these protective proteins are not
fully saturated with iron.
If this occurs within the breast, as this study demonstrates, free iron levels in the breast ductal
tissue can become dangerously high and over time induce malignant tumor formation.

The question to be asked is – where did the aluminum come from?

The authors of the paper suggested underarm antiperspirants as a possibility. But, there is
another source that is becoming increasingly a problem and that is from vaccine adjuvants.

Vaccines are a Major Source of Aluminum for Many


Many inactivated vaccines contain aluminum salts to boost the immune reaction. Studies have
shown that this aluminum is slowly dispersed all over the body and may be concentrated in
breast ducts.
The amount of aluminum in vaccines is tremendous , especially in such vaccines as the
anthrax vaccine, hepatitis vaccine and tetanus vaccine.
Since many American children are being exposed to multiple doses of aluminum containing
vaccines by the time they are 6 years old, one would expect very high exposures to injected
aluminum.
A recent study by Lucija Tomljenovik and Chris Shaw found that a newborn receives a dose of
aluminum that exceeds FDA safety limits (5mg/kg/day) for injected aluminum by 20-fold, and
at 6 months of age a dose that was 50-fold higher than FDA safety limits.
Aluminum at this young age will accumulate in various tissues and with new vaccine
recommendations, children and young adults may be exposed to may more aluminum
containing vaccines every year throughout life.

With the ability of aluminum to displace iron from its protective proteins, we may not only see
a dramatic increase in breat cancer, but also other iron-related diseases, such as liver
degeneration, neurodegenerative disease, diabetes, heart failure and atherosclerosis. No one
is adressing this very real danger […]

191
De gevolgen van depletie van vitamine D

In de appendix van de studie waarvan deze studie over vaccinaties deel uitmaakt - en die gaat
over het brede terrein van depleties zoals die worden veroorzaakt door allerlei farmaceutische
middelen – behandel ik ook uitvoerig de depletie van vitamine D. Daarom zal ik hier volstaan
met het kort noemen van de andere aandoeningen – naast de in het voorgaande al besproken
kanker - die door gebrek aan vitamine D – zoals veroorzaakt door aluminiumhoudende
vaccins - kunnen worden veroorzaakt.

Vitamine D is onmisbaar voor een goed werkend immuunsysteem


Ik begin met deze opmerking omdat juist bij het voorkomnen van infectieziekten een goed
werkend immuunsysteem van cruciaal belang is.
Vitamine D werkt als een ‘immuun-modulator’, in die zin dat T-helpercellen receptoren
hebben voor vitamine D. Deze vitamine D-moleculen passen op deze belangrijke
immuuncellen als een sleutel in een slot en kunnen op die manier de T-helpercellen activeren
tot hun functioneren.
Gebrek aan vitamine D leidt daarom onherroepelijk tot een hypo-functie (=onderfunctioneren)
van het immuunsysteem, waardoor allerlei ziekmakende virussen en bacteriën een grotere
kans krijgen om toe te slaan en daarbij ook een grotere virulentie aan de dag te leggen.
Simpel gezegd: door vaccineren met aluminiumhoudende vaccins wordt het immuunsysteem
verzwakt en nemen de risico’s op het krijgen van allerlei infectieziekten – inclusief die
waartegen juist is gevaccineerd - sterk toe.

Vitamine D in relatie tot diabetes type 2


Recent onderzoek lijkt er op te wijzen dat ook vitamine D gerelateerd is aan het optreden van
diabetes mellitus type 2 (DM2)

Eind 2008 kreeg ik een uittreksel van het boek van dr. Gert Schuitemaker getiteld Nieuw Licht
op Vitamine D en chronische ziekten. Dit boek bespreekt de relatie tussen een tekort aan
vitamine D en allerlei (chronische) aandoeningen en diverse vormen van kanker. Het noemt
de relatie tussen vitamine D-deficiëntie en reumatoïde artritis en artrose, multiple sclerose,
hypertensie, diabetes, geheugenfunctie bij ouderen etc.

Op 12-3-2009 ontving het artikel Teens in Danger from Epidemic of Low Vitamin D. Ik
citeer even:
[…] This week at the American Heart Association’s 49th Annual Conference on
Cardiovascular Disease Epidemiology and Prevention, Jared P. Reis, Ph.D., and his team of
researchers at Johns Hopkins Bloomberg School of Public Health in Baltimore aannounced
their findings of a study of 3,577 adolescents, 12 to 19 year old (51 percent boys), who
participated in the nationally representative National Health and Nutrition Examination
Survey (NHANES) conducted from 2001. The scientists used a biomarker in the research
subjects’ blood to measure vitamin D obtained from food, vitamin supplements and exposure
to sunlight. “We showed strong associations between low levels of vitamin D and higher risk
of high blood pressure, hyperglycemia and metabolic syndrome among adolescents,
confirming the results of studies among adults,” Dr. Reis said in a statemant to the media.
Low levels of vitamin D could also help explain why American teens are becoming fatter. A
lack of the vitamin is strongly associated with being overweight and obesity centered around
the abdomen, Reis noted. Specificaly, the youngsters with the lowest levels of vitamin D were
2.36 times more likely to have hypertension, 2.54 times more likely to have high blood sugar

192
and about 4 times more likely to have metabolic syndrome – a group of cardiovascular
disease and diabetes risk factors that includes an increased waist circumference, high blood
pressure, elevated triglycerides, low levels of high-density lipoprotein (HDL or ‘good’)
cholesterol and high fasting glucose levels. But how wide-spread is the lack of vitamin D in
teens? Another study by researchers in the Department of Public Health at Weill Cornell
Medical College published in the March issue of the journal Pediatrics gives the answer –
about one in 7. Girls were found to have twice the risk of vitamin D deficiency than boys.
What’s more, overweight teens had nearly double the risk of being vitamin D deficit than their
counterparts of normal weight. The study used new criteria of vitamin D deficiency
recommended by a group of scientists who worked together at the 13th Workshop Consensus
for Vitamin D Nutritional Guidelines in 2007 and concluded the minium acceptable serum
vitamin D level should be raised from 11 nanograms per milliliter (ng/mL) to at least 20
ng/mL. Using this definition, the study found more than half of African-American teens are
vitamin D deficient […]

Op 18-3-2009 ontving het artikel Autism Link with Rainy Climates Points Squarely at
Vitamin D Deficiency. Ook dit zal ik even citeren:
[…] Rates of autism are higher within the rainiest counties of three different states, in an
analysis conducted by researchers from Cornell University and published in the Archives of
Pediatric and Adolescent medicine, suggesting that environmentally related factors such as
vitamin D deficiency might play a role in the disorder. “If you look at the autism literature
now, they’re much more open to an environmental trigger,” lead researcher Michael
Waldman said. Researchers conducted a new and ‘more refined’ analysis of a controversial
2006 study, released as a working paper of the National Bureau of Economic Research. Both
studies compared autism rates and other variables between the different counties of three
states: Washington, Oregon and California. The original paper, “Does Television Cause
Autism?,” found higher rats of autism in counties where a higher proportion of homes
sunscribed to cable television services, as well as counties with higher yearly rates of
precipitation. The current re-analysis confirmed the precipitation results. The new study and
the 2006 original are not the only ones to point to a link between autism and rainier weather.
In 2003, a survey by the U.S. Department of Education found the highest autism rates in
northern states such as Indiana, Maine, Massachesetts, Minnesota and Oregon, and the
lowest rates in dry or sunny states such as Colorado, Mississippi, New Mexico, Oklahoma or
Tennessee. This led some researchers to wonder if autism might not be caused, at least in part,
by vitamin D deficiency […]

Op 11-4-2009 volgde het artikel: Vitamin D Deficiency Linked to Increased C-Section Rate.
[…] A study indicates women who are short on vitamin D are more likely to have a cesarean
section delivery. The findings can be attributed to the work of a larger study which looked at
the vitamin D levels in women within 72 hours of delivery. None of the women in the study
had previous c-sections, and the rate of cesarean deliveries during the study was 17 percent.
Researchers found 36 percent of women who had delivered babies to be vitamin D deficient,
and 23 percent were found to be severely deficient. The findings indicate that a woman with
low vitamin D levels is four times more likely to deliver by cesarean than an a woman with
higher levels. Anne Merewood, an assistant pediatrics professor at Boston University School
of Medicine and co-author of the study from the Boston Medical Center, says the theory
behind these study results involves the connection between vitamin D deficiency and muscle
weakness. The uterus, which is made of muscle, may possibly lose some amount of strenght if

193
a woman is significantly low on vitamin D. If a woman’s muscles are weak due to a lack of
vitamin D, this may hinder het ability to deliver the baby vaginally […]

Meisjes hebben meer oestrogenen en daarom ook een groter risico op het ontwikkelen van een
vitamine D-deficiëntie, volgens het hiervoor al beschreven mechanisme. Kinderen met
overgewicht hebben meer vetweefsel en daarin worden oestrogenen en pseudo-oestrogenen
opgeslagen. En hoe meer vetweefsel, hoe groter het risico en de ernst van het gebrek aan
vitamine D.

Het is duidelijk dat gebrek aan voldoende vitamine D kan leiden tot een vergroot risico op
allerlei aandoeningen – waarbij meisjes en vrouwen – vanwege hun van nature al hogere
oestrogeenspiegel en het wijdverspreid gebruik van anticonceptiepillen (met synthetische
oestrogenen en gonadotrope hormonen) en extra oestrogenen tijdens de menopauze – een
sterker risico lopen. Periodieke bepaling van de spiegel van vitamine D en eventueel
noodzakelijk gebleken suppletie zouden veel narigheid kunnen voorkomen.

Alarmerende toename van vitamine D-deficiëntie


Op 2-4-2009 ontving ik van NaturalNews.com een overzicht van enkele studies die aantonen
dat de mate van vitamine D-gebrek in een decennium tijds verontrustend is toegenomen. Ik
citeer uit dit verslag met de titel Study Says Vitamin D Deficiency has increased Alarmingly:

[…] Vitamin D is a critically important nutrient. However, with most people spending an
increasing amount on time indoors, and wearing long-sleeved tops or slapping on sunscreen
lotions when they go under the sun, levels of vitamin D in our bodies are falling to
dangerously low levels. And a recent study published in the Archives of Internal Medicine has
suggested that the state of widespread deficiency in the United States population may be even
more staggering than most of us realize.

Details of Study
The study team compared data on serum 25-hydroxyvitamin D [25(OH)D] levels from the
Third National Health and Nutrition Examination Survey, or NHANES III, which had been
collected from 1988 tot 1994, with NHANES data which had been collected from 2001 to
2004. In total, complete data on 18,883 persons in the former survey and 13,369 persons in
the latter survey was used. Data on 5,362 African Americans was used in the first exercise,
while data on 3,149 of them was used in the second one.

Findings of study
During the NHNES III, the researchers found that the average level of serum 25(OH)D was
30 nanogram/milliliter (ng/mL). However, for the second survey, the average level had
dropped to 24 ng/mL, which represented a 20% decrease.
From the first to the second survey period, the proportion of persons who had at least 30
ng/mL of 25(OH)D fell by almost half, from 45% tot 23%. On the other hand, the proportion
of those who had less than 10 ng/mL of the compound rose about three-fold, from 2% to 6%.
African Americans had the worst situation to begin with, and also experienced the most
marked dip in vitamin D levels. The proportion of them who had at least 30 ng/mL of
25(OH)D fell by three-quarters, from an already low figure of only 12% to an even lower
figure of 3%. At the same time, the proportion of those with less than 10 ng/mL soared from
9% to a whopping 29%.

194
Dark-skinned people have more melanin or pigment in their skin, which means they need
more exposure to sunlight for their bodies to synthesize the same amount of vitamin as fair-
skinned people. A dark-skinned person is thus more susceptible to vitamin D deficiency.

“We were anticipating that there would be some decline in overall vitamin D levels, but the
magnitude of the decline in aa relatively short time period was surprising,” said Adit Ginde,
an assistant professor at the Univesity of Colorado Denver School of Medicine, one of the
study’s authors […]

In 10 jaar tijd was de gemiddelde spiegel van vitamine D afgenomen met 20%. Werd dat
veroorzaakt omdat in die periode het aantal zonuren met 20% afnam of omdat men 20% van
de tijd meer binnenshuis doorbracht? Nee, dat kan niet de enige reden zijn. Ook de
onderzoekers vonden de zo sterke afname van de vitamine D-spiegel in zo korte tijd
verbazingwekkend. Er moet dus nog een variabele in het spel zijn waardoor de gemiddelde
vitamine D-spiegel in zo korte tijd zo sterk kon afnemen.
En dan denk ik weer aan de door aluminiumhoudende vaccins teweeggebrachte depleties van
vitamine D, calcium en fosfor.

Vitamin D Deficiency Increasingly Linked to Serious Illnesses


Onder deze titel ontving ik op 15-5-2009 een verslag over gebrek aan vitamine D van
NaturalNews.com. Vanwege het belang hiervan in het licht van vaccinaties, zal ik de eerste
twee alinea’s hiervan even citeren:
[…] A letter published in the April 30 issue of the New England Journal of Medicine states
that almost half of critically ill patients in intensive care units (ICU’s) are deficient in vitamin
D, a common thread increasingly being linked to all sorts of adverse health conditions. Dr.
Paul Lee, an endocrinologist and research fellow at the Garvan Institue of Medical Research
in Sydney, Australia and author of the recent study, admits a direct correlation between
vitamin D deficiency and serious illness; this is a hypothesis long acknowledged by many in
the natural health community who understand the critical role vitamin D plays in maintaining
health and preventing disease.

A necessary component in perpetuating wellness, vitamin D facilitates proper blood sugar


and calcium levels in the body as well as maintains proper heart function and gastrointestinal
health. It is also said to protect the body from various infections, osteoporosis, diabetes, and
even caners. Since vitamin D is naturally present in very few foods, it is best obtained through
skin exposure to sunlight whose UBV rays cause the body to produce the vitamin naturally
and to proper levels […]

Dit bovenstaande houdt dus in dat routinematige vaccinatie tegen allerlei relatief onschuldige
kinderziekten en jaarlijkse wintergriep juist kan leiden tot het ontstaan van veel ernstiger
aandoeningen die vaak invaliderend of dodelijk zijn.

In de vijfde alinea van dit verslag staat ook nog te lezen:


[…] These factors have led many to conclude that this combination of minimal sun exposure
and scarce UBV rays, resulting in severe vitamin D deficiency, facilitates events like the ‘flu
season’and other seasonal sickness patterns that seem to occur when human beings are
exposed to the least amount of sunlight […]

En dan nog wil de reguliere medische wetenschap nog niet erkennen dat juist die jaarlijks
herhaalde griepprikken – vooral voor ouderen en zwakkeren – ervoor zorgen dat men toch

195
nog griep (en allerlei andere problemen met het immuunsysteem) krijgt omdat er door die
alluminiumhoudende vaccins juist een voorwaarde wordt geschapen voor een grotere
gevoeligheid voor een virulente infectie met griepvirussen.

Bezorgdheid over vitamine D-gebrek slaat ook toe in Nederland en Europa


Op 11-4-2009 besteedde het Algemeen Dagblad veel aandacht aan het groeiende probleem
van gebrek aan vitamine D onder de jeugd en ouderen.
De voorpagina van de krant kopte onder de titel Pubers krijgen te weinig vitamines om goed
na te denken. Ik citeer de introductie van de voorpagina:

[…] Pubers krijgen onvoldoende vitaminen en mineralen binnen, zo toont nieuw Europees
onderzoek voor het eerst aan.
“Slechte voeding betekent dezelfde dag nog slechts slechte schoolprestaties. Voeding
beïnvloedt je brein,” zegt de Spaanse hoogleraar Marcela Gonzáles-Gross over het
onderzoek onder duizenden jongeren in Europa. Concentratie en gehuegen gaan direct
achteruit. Je kunt gewoon minder goed nadenken.”
Meer dan de helft van de jongeren heeft niet het optimale niveau van vitamine D en bijna een
kwart niet de gewenste hoeveelheid ijzer, zo blijkt. “Dat heeft negatieve consequenties, ook al
meten we nu geen lichamelijke gevolgen. We hebben genoeg te eten. Toch komen we tekort.”
Ouders die bezorgd zijn over schoolprestaties, moeten bedenken dat juist bij pubers
onvoldoende gezonde voeding een rol kan spelen, zegt de onderzoeker.
Een tekort aan vitamine D leidt tot botproblemen en draagt bij aan het ontstaan van diabetes
en hart- en vaatziekten […]

Het artikel gaat verder in de katern Diagnose. Ik citeer weer verder:


[…] In Amerika heeft al één op de zeven jongeren dankzij verkeerde voeding een tekort aan
vitamine D. Dat leidt tot botproblemen en draagt later bij aan diabetes en hart- en
vaatziekten. De meeste jongeren maken zich nauwelijks zorgen over hun lijf en hersenen in de
toekomst. Maar als je een huis wilt vergroten met te weinig bouwstenen, krijg je later
scheuren en gevaarlijke verzakkingen. In d epuberteit ben je zelf één grote verbouwing. Te
weinig bouwstenen door slecht eten, levert later de nodige scheuren op, in de vorm van
welvaartsziektes […]

Elders in het Algemeen Dagblad van 11-4-2009 stond een artikel onder de kop Onnodig veel
doden door botontkalking. We zagen in het voorgaande al dat gebrek aan vitamine D kan
leiden tot meer gebroken heupen door osteoporose. Ik citeer het hele artikeltje:
[…] Iedere vijftiger die met een botbreuk bij het ziekenhuis komt, moet volgens osteoporose-
experts worden onderzocht op botontkaling. Ook moeten 50-plussers met eng risico op
osteoporose een botscan laten doen. De scan is snel, zit in het basispaket en is levensreddend.
Verbrozing van de botten is prima te voorkomen en goed behandelbaar. Met de nieuwste
medicatie zijn twee prikken per jaar of een jaarlijks infuus genoeg. Botontkalking wordt
nauwelijks door artsen en patiënten erkend. Experts stellen dat het geen kromme
vrouwtjesziekte is, maar een stille en gevaarlijke epidemie die een half miljoen tot 800.000
Nederlanders heeft getroffen.
Elke zes minuten meldt zich iemand bij de eerste hulp met een breuk door botontkalking. Vaak
wordt bij ziekenhuizen de breuk gezet en de patiënt naar huis gestuurd zonder dat de term
osteoporose valt.
Dit terwijl 40 procent van de 50-plussers die een heup breekt, ooit weer thuiskomt. De rest
overlijdt of slijt zijn leven in een verpleefhuis. “25 procent gaat binnen een jaar dood. En van

196
de 85-plussers zelfs de helft,” stellen experts Harald Verhaar en Peter van Roermund. Zij zijn
artsen van het Universitair Medisch Centrum Utrecht en zitten in de wetenschappelijke raad
van de Osteoporose Stichting.
Ze voegen toe dat botontkalking bij de helft van de polsbreuken de boosdoener is en bij
heupfracturen zelfs 80 procent. “Iemand van 50 die een pols breekt, heeft daarna twee keer
zoveel kans op een heupbreuk,”zegt Verhaar. “Botontkalking trekt door het hele skelet.”[…]

Ik denk zelf dat het niet alleen een kwestie is van te weinig essentiële stoffen binnenkrijgen,
maar dat er ook meespeelt dat er depleties worden veroorzaakt door onder meer vaccinaties
met aluminiumhoudende vaccins.

Op 17-4-2009 ontving ik een interessant artikel van Natrual.News.com, onder de titel


Pediatricians Finally Admit Children Need More Vitamin D. Ik zal het hele stuk citeren:

[…] The American Academy of Pediatrics (AAP) has doubled its recommended daily vitamin
D intake foor children and adolescents, citing concern over rising levels of rickets as well as
new evidence that higher vitamin D intake may help prevent against a wide variety of diseases.

Vitamin D plays a critical role in bone health. Deficiency in children can lead to the bone-
softening disease rickets, which can cause permanent deformity.

“New evidence [also] supports a potential role for vitamin D in maintaining innate immunity
and preventing diseases such as diabetes and cancer,”the new policy reads.

The policy increases the recommended vitamin D intake for children and adolescents from
200 IU to 400 IU per day.

“The recommendation is going to be essentially a supplement for every child and adolescent
in the United States,”said co-author Frank R. Greer, a University of Wisconsin pediatrician.

Greer noted that for a variety of reasons, children often have trouble getting all of their
vitamin D from natural sources. While the body synthesizes the vitamin naturally from
sunlight, concern over skin cancer risk has led many parents to keep from playing outdoors
except when wearing sunscreen.
Sunscreen blocks the ultraviolet rays that stimulate the skin to produce vitamin D.
Infants who don’t get eneogh sun are at an especially high risk for vitamin D deficiency, since
breast milk is very low in the vitamin.

“Breastfeeding babies are at particular risk because there’s not much vitamin D in human
milk,” Greer said. “Any kids whose mothers are vitamin D deficient … are at risk for getting
full-blown rickets. [The presence of rickets] usually becomes obvious when the child begins to
walk.”

Pediatrician Steven Abams, who has helped write other AAP guidelines, stressed that the new
policy should not be interpreted as a recommendation to stop breastfeeding.
“Giving vitamines to your babies is in no way saying that breastfeeding isn’t adequate,”
Abrams said […]

197
Hoewel dat Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook al uit 2001 stamt, wordt kennelijk
nog steeds niet de link gelegd met de verlaging van de beschikbaarheid van vitamine D door
de hele reeks vaccinaties die babies te verduren krijgen. Tegen de tijd dat kinderen beginnen
te lopen, hebben ze al relatief erg grote hoeveeleid aluminium in hun nog kleine lijfjes, zoals
door de kinderarts dr. Sears in kaart werd gebracht.

En dan roept de AAP in een nieuwe richtlijn ook nog op tot extra suppletie van vitamine D
aan kinderen, terwijl diezelfde instantie ook betrokken is bij de steeds omvangrijker wordende
vaccinatieprogramma’s voor met name kinderen. Dit neigt naar de praktijk van lijkenpikkerij:
eerst kinderen opzadelen met een – soms zeer ernstige – vitamine D-deficiëntie via vaccins en
dan vervolgens de supplementenindustrie nog even spekken met de richtlijn dat er nu
tweemaal zoveel suppleties moeten worden vertrekt.
Is de AAP echt onkundig van dat depletie-handboek? In dat geval is het een incompetente
organisatie. In het andere geval is het een misdadige organisatie.

Hieronder volgt een uitspraak van Bruce W Hollis, PhD, Professor of Pediatrics,
Biochemistry and Molecular Biology, Director Pediatric Sciences medical University of
South Carolina:

[…] “Vitamin D deficiency during pregnancy not only is linked to maternal skeletal
preservation and fetal skeletal formation but also is vital to the fetal “imprinting” that may
affect chronic disease susceptibility later in life as well as soon after birth” […]

Infantiele rickets
Als moeders tijdens de zwangerschap een te lage spiegel van vitamine D heben, dan kan een
foetus al in de baarmoeder ‘rickets’ ontwikkelen, ofwel de bekende ‘Engelse ziekte’. Deze
kinderen worden dan geboren met de zogenaamde ‘infantiele rickets’, waarbij de botten
fragiel zijn en heel makkelijk breken. Meestal breken de botten dan gewoon overdwars af,
zoals je een stokje afbreekt. Scans van zulke kinderen laten vaak vele kleine botbreuken zien,
soms ook in een een staat van herstel. Tijdens de geboorte willen deze broze botten namelijk
nogal eens breken.En ook bij de ontwikkeling van de schedelbeenderen worden afwijkingen
geconstateerd. Zelfs heel normale verzorgende handelingen kunnen al leiden tot het (bijna)
afbreken van de botten van zulke baby’s.

Helaas wordt in zulke gevallen nog steeds niet de link gelegd met vitamine D-gebrek tijdens
de zwangerschap en wordt er meestal meteen uitgegaan van mishandeling van het kind door
de verzorgers. Hetgeen natuurlijk zeer traumatiserend kan zijn.

Als we door gaan met het steeds veelvuldiger vaccineren van kinderen, tieners en jonge
vrouwen, dan is de kans aanwezig dat er steeds meer kinderen zullen worden geboren met
infantiele rickets en dat er door de ‘onwetende’ hulpverleners steeds vaker gezinsdrama’s
zullen worden veroorzaakt.

Rickets (Engelse ziekte) is weer terug van weg geweest.


In Engeland waarschuwen de artsen (begin 2011) voor een terugkeer van ‘Rickets’ ofwel de
zogenaamde ‘Engelse ziekte’, die wordt veroorzaakt door gebrek aan vitamine D. Men schat
dat nu 70% van de Britse kinderen een ernstig gebrek heeft aan vitamine D, terwijl 1 op de
1000 kinderen is gediagnostiseerd met rickets.

198
[…] “This is quite unbelievable – in an part of the country with more sunshine than anuwhere
else – it is honestly shocking,” said Nicholas Clarke, an orthopedic surgeon at Southampton
General hospital. Clarke and colleagues recently studied 200 children with bone problems
and found that 40 of them had full-blown rickets […]
Voor de oorzaak van dit gebrek aan vitamine D doet men allerlei suggesties, maar niemand
komt op het idee dat aluminiumhydroxide-houdende vaccins de beschikbaarheid van vitamine
D drastisch kunnen verlagen. Maar het medische handboek (Drugs-Induced Nutrient
Depletion Handbook, 2001) waarin dit vermeld staat is dan ook al enige tijd geleden uit de
handel genomen.

In de zomer van 2009 publiceerden onderzoekers van de Harvard University en de University


of Colorado in het tijdschrift Archives of Internal Medicine een – zeker in het licht van
bovenstaande uitspraak - wel zeer verontrustende onderzoeksuitkomst.
Zij vonden dat in Amerika 70% van de blanken en 97% van de zwarten onvoldoende hoge
spiegels van vitamine D hadden.

Het verschil tussen blanken en zwarten kan worden verklaard door de grotere behoefte aan
zon voor de aanmaak van vitamine D door gekleurde mensen. Maar het gevonden gemiddelde
van 75% vitamine-deficiënten in de totale populatie lijkt niet te relateren in een gedurende de
laatste decennia steeds afnemende hoeveelheid zonneschijn. Eerder lijkt deze toename van
vitamine-D-deficiëntie gelijke tred te houden met de eveneens steeds groter wordende
hoeveelheid aluminiumhoudende vaccins die de Amerikaanse jeugd (en oudere mens) te
verstouwen krijgt.

In het licht van de uitspraak van prof.dr. Bruce W Hollis moeten we dus concluderen dat door
de steeds sterker wordende farmaceutisch lobby voor steeds meer vaccinaties de gezondheid
van de huidige en volgende generaties volkomen wordt ondermijnd.

We kunnen dus niet anders dan concluderen dat de mensheid door de nog steeds toenemende
vaccinatiegekte bezig is aan een degeneratieproces dat nauwelijks nog te stuiten is.

Op 15-12-2009 ontving ik een artikel uit het peer reviewed vakblad Neurology dat dateerde
van Neuroly, 25 november 2009 online: 25-Hydroxyvitamin D, dementia, and
cerebrovascular pathology in elders receiving home services, door J.S. Buell PhD en
collega’s. Ik citeer uit dit artikel:
[…]
Background:
Vitamin D deficiency has potential adverse effects on neurocognitive health and subcortical
function. However, no studies have examined the association between vitamin D status,
dementia, and cranial MRI indicators of cerebrovascular disease (CVD).

Methods:
Cross-sectional investigation of 25-hydroxyvitamin D [25(OH)D], dementia, and MRI-
measures of CVD in elders receiving home care (aged 65-99 years) from 2003 to 2007.

Conclusions:
Vitamin D insufficiency and deficiency was associated with all-cause dementia, Alzheimer
disease, stroke (with and without dementia aymptoms), and MRI indicators of

199
cerebrovascular disease. These findings suggest a potential vasculoprotective role of vitamin
D […]

Vitamine-D-tekort blijk de kans op dementie, beroerte en cerebrovasculaire ziekte bij ouderen


minstens te verdubbelen. Amerikaanse onderzoekers concluderen hieruit dat vitamine D een
vaatbeschermend effect zou kunnen hebben.
Deelnemers waren 318 ouderen van gemiddeld 74 jaar die thuiszorg kregen. Een derde was
Afro-Amerikaans, bijna driekwart vrouw. Bij 44,3% was sprake van vitamine D-insufficiëntie,
bij 14,5% van vitamine D-deficiëntie. De deelnemers met dementie (23,9%) hadden
gemiddeld lagere vitamine D-spiegels: 16,8 vs. 20,0 ng.mL.
Na correctie voor leeftijd, ras en geslacht, BMI en opleiding, bleek vitamine D-insufficiëntie
het relatieve risico op dementie te verhogen met een factor 2,3, de kans op Alzheimer met een
factor 2,5, en de kans op een beroerte (al of niet in combinatie met dementie) met een factor
2,0.

Het zou dus veel zinniger zijn om ouderen standaard suppletie voor te schrijven met vitamine
D3 in plaats van steeds meer (vaak vitamine D-verlagende) vaccinaties op te dringen.
Hierdoor wordt de immuunfunctie aanzienlijk verbeterd en daarnaast lijkt er ook een
vatbeschermend effect van uit te gaan dat beschermd tegen verschillende vormen van
dementie en beroertes.

Het belang van calcium


Door de aluminiumzouten in vaccins wordt ook de beschikbaarheid van calcium benadeeld en
dat mag niet worden onderschat.
Vrijwel alle fysiologische processen in het lichaam zijn in meerdere of mindere mate
afhankelijk van calcium. Het in stand houden van de zeer gevoelige zuur-base balans in het
bloed en de cellen is daarbij wel het belangrijkste. Met 1,6% van het toale menselijke gewicht
is calcium verreweg het meest voorkomende mineraal in het menselijk lichaam.
Calcium is een belangrijk onderdeel van botten en tanden en is cruciaal voor onder andere de
spiercontractie, zenuwgeleiding, bloedcoagulatie, energieproductie en het onderhouden van
het afweersysteem.
Befin vorige eeuw was van calcium alleen bekend dat het een component van botten is. Pas
later werd ontdekt dat het een elementair onderdeel van het bloedplasma is, en essentieel is bij
bloedklontering en voor een goede hartfunctie.
Nog later werd duidelijk dat calcium een uitermate belangrijke rol speelt in alle geledingen
van het lichaam, in het bijzonder bij het reguleren van ht pH-niveau in het bloed.
Onze botten fungeren als opslagplaats voor calcium, waar zich dan ook 99% van onze totale
hoeveelheid calcium bevindt. Wanneer de pH-waarde in het bloed buiten een zeer nauwe
bandbreedte (optimale bloedwaarde tussen 7.35 en 7.46) dreigt te raken, wordt calcium uit de
botten onttrokken om dit te corrigeren.

Het zal duidelijk zijn dat door vaccins met aluminiumzouten ook heel wat mis kan gaan met
het functioneren van de calcium-afhankelijke mechanismen van de mens.

Gebrek aan vitamine D en de relatie daarvan met de kans op multiple sclerose (MS)
In de wetenschapskatern van de Volkskrant van 8-5-2010 stond een bericht onder de kop
Winterkind heeft later wat meer kans op MS. Ik citeer het bericht in zijn geheel:

200
[…] Zonlicht – Kinderen die in de maanden november en december zijn geboren, hebben op
latere leeftijd 30 procent meer kans op multiple sclerose dan kinderen die in de maanden mei
en juni zijn geboren. Dat blijkt uit Australisch onderzoek dat online is gepubliceerd door het
British Medical Journal. Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat lage concentraties vitamine
D in het bloed in verband kunnen worden gebracht met het ontstaan van MS.
De Australische onderzoekers vermoeden dat de blootstelling van aanstaande moeders aan
zonlicht, dat zorgt voor de aanmaak van vitamine D in de huid, de ontwikkeling van het
centrale zenuwstelsel of het immuunsysteem van het ongeboren kind beïnvloedt. Volgens de
onderzoekers moet worden bekeken of het zinvol is om zwangere vrouwen extra vitamine D te
geven […]
Ik vraag me af hoe zinvol deze maatregel zal zijn zolang baby’s vanaf 6 weken bijna aan de
lopende band worden gevaccineerd met aluminiumhoudende vaccins, die een verlagend effect
hebben op de spiegels van vitamine D.

Functies die benadeeld kunnen worden door een tekort aan vitamine D
Niet alleen kan vitamine D-tekort leiden tot een groter risico op MS, maar inmiddels is uit
onderzoek gebleken dat een behoorlijk aantal lichaamsfuncties afhankelijk is van voldoende
vitamine D. In het British Journal of Nutrition (2003), 89, 552-572 staat een artikel van de
hand van Armin Zitterman van het Department of Nutrition Science van de Universiteit van
Bonn, Duitsland. In dat artikel begint hij met een overzicht van de verschillende
lichaamsfuncties die afhankelijk zijn van vitamine D.
Het gaat om ‘Cells with evidence for cytosolic or nuclear and/or membrane-bound vitamin D
receptors (from Nemere & Farach-Carson, 1998; Norman, 1998; DeLuca & Cantorna,
2001)’.
De functies/celtypen die kunnen worden benadeeld door tekort aan vitamine D zijn:
[…] Intestinal cells, muscle cells, osteoblasts, distal renal cells, parathyroid cells, islet cells
(pancreas), epidermal cells, circulating monocytes, transformed B-cells, activated T-cells,
neurons, placenta, skin fibroblasts, chondrocytes, colon enterocytes, liver cells, prostate cells,
ovarian cells, keratinocytes of skin, endocrine cells (stomach), aortic endothelial cells,
pituitary cells […]

Dit zijn dus zo al 22 lichaamsfuncties die kunnen worden benadeeld door een gebrek aan
vitamine D. En daarbij behoren ook eileidercellen, prostaatcellen en de placenta, zodat door
gebrek aan vitamine D ook de menselijke reproductie in gevaar kan komen.

Gebrek aan vitamine D en de ontwikkeling van MS bij jeugdigen


Dat gebrek aan vitamine D ook kan leiden tot het ontstaan van – of terugval bij - MS bij
jongeren blijkt uit een publicatie in Ann Neurol. 2010 May; 67(5):618-24, waarvan hieronder
de samenvatting.
Het gaat om het artikel Vitamin D status is associated with relapse rate in pediatric-onset
multiple sclerosis, door Mowry EM en collega’s van het MS Center, Department of
Neurology, University of California, San Francisco, USA.

[…] Abstract:
OBJECTIVE:
We sought to determine if vitamin D status, a risk factor for multiple sclerosis, is associated
with the rate of subsequent clinical relapses in pediatric-onset multiple sclerosis.

201
METHODS:
This is a retrospective study of patients with pediatric-onset multiple sclerosis or clinically
isolated syndrome who were consecutively recruited into a prospective cohort at their clinical
visit at the pediatric multiple sclerosis centre of University of California, San Francisco or
State University of New York at Stony Brook. Of 171 eligible patients, 134 (78%) with
multiple sclerosis/clinically isolated syndrome were included in the cohort; a further 24 were
excluded from this analysis due to the lack of available serum (n=7) or lack of follow-up
(n=17). Serum 25-hydroxyvitamin D(3) levels were measured and were adjusted to reflect a
deseasonalized value. The adjusted serum 25-hydroxyvitamin D(3) level was the primary
predictor in a multivariate negative binomial regression model in which the main outcome
measure was the number of subsequent relapses.

RESULTS:
Among the 110 subjects, the mean unadjusted 25-hydroxyvitamin D(3) level was 22+/-9 ng/ml.
After adjustment for age, gender, race, ethnicity, disease duration, disease-modifying therapy,
and lenght of follw-up, every 10 ng/ml increase in the adjusted 25-hydroxyvitamin D(3) level
was associated with a 34% decrease in the rate of subsequent relapses (incidence rate ratio,
0.66; 95% confidence interval, 0.46-0.95; p=0.024).

INTERPRETATION:
Lower serum 25-hydroxyvitamin D(3) levels are associated with a substantially increased
subsequent relapse rate in pediatric-onset multiple sclerosis or clinically isolated syndrome,
providing rationale for a randomized controlled trial of vitamin D supplementation […]

Laten we ook niet vergeten dat het hier gaat om kinderen en dat deze kinderen tegenwoordig
steeds vaker worden gevaccineerd met aluminiumhoudende vaccins, terwijl aluminium
hydroxide verlagend werkt op de spiegels van vitamine D.

Op 2-8-2010 kreeg ik via NaturalNews.com een verslag van een publicatie in het vakblad
Pediatrics, waaruit blijkt dat zo’n 95 procent van de kinderen in de USA een te lage vitamine
D-spiegel hebben, waarvan slechts 1 procent suppleties met vitamine D krijgen. De meeste
kinderartsen blijken niet van dit gegeven op de hoogte te zijn.

Dat gebrek aan vitamine D leidt tot een verzwakking van het immuunsysteem wordt in dit
boek diverse malen naar voren gebracht. Op 29-7-2010 kreeg ik via NaturalNews.com een
samenvatting van een artikel in Nature Immunology dat dit nog eens onderbouwt. Ik citeer het
eerste stuk van dit verslag:

[…] Vitamin D is essential for activating immune system function


Researchers have discovered that vitamin D plays a crucial role in activating the immune
system’s ability to recognize and fight pathogens.

While scientists have long known that vitamin D plays a critical role in bone health, recent
research has begun to suggest that it also serves to regulate the immune system, helping
prevent infection, cancer and atoimmune disorders. Until now, the mechanism by which the
vitamin acts on the immune system has been unknown.

202
In a study published in the journal Nature Immunology, researchers from the University of
Copenhagen found that when a variety of white blood cells known as a T-cell comes across a
pathogen in the bloodstream, it extends a receptor in search of vitamin D. If it encounters the
vitamin, the T cell becomes ‘activated’. If there is not enough vitamin D in the blood, the cell
remains passive and no immune response occurs […]

MS: Interactie vitamine D en de genen


Onder deze kop stond op bladzijde 119 een artikeltje in het blad ORTHO van juni 2009. Het
was een verslag van een artikel in PloS Genet 2009; 5(2): e1000369:

[…] Personen die verder van de evenaar wonen hebben een grotere kans om multiple
sclerose (MS) te krijgen. Dit wordt in verband gebracht met een tekort aan zonlicht en
daardoor aan vitamine D. Andere studies wijzen op de mogelijke invloed van genetische
factoren.

Een team van Britse en Canadese wetenschappers deed onlangs een nieuwe ontdekking die
beide theorieën met elkaar verbindt. Zo leverden zij met hun onderzoek het eerste bewijs dat
vitamine D een belangrijke rol speelt bij de controle van een specifiek gen waarvan bekend is
dat het de kans op MS genetisch gezien het meest vergroot.
Binding van door vitamine D geactiveerde eiwitten aan een specifiek naastgelegen stukje
DNA bleek de expressie van dit gen namelijk te veranderen.
De onderzoekers concluderen dat vitamine D—deficiëntie bij de moeder, of zelfs bij een
eerdere generatie, via veranderde genexpressie bij de nakomelingen tot een mogelijk
verhoogd risico van MS leidt. Zo menen zij dat suppletie met vitamine D tijdens de
zwangerschap en de eerste kinderjaren de kans dat een kind op latere leeftijd MS krijgt
mogelijk verlaagt […]

Het originele artikel waarvan bovenstaand verslag is afgeleid heeft als titel Expression of the
Multiple Sclerosis-Associated MHC Class II Allele HLA-DRB1*1501 Is regulated by
Vitamin D, door Sreeram V. en collega’s. Ik citeer hieronder het Abstract van het originele
artikel.
[…] Multiple sclerosis (MS) is a complex trait in which allelic variation in the MHC class II
region exerts the single strongest effect on genetic risk. Epidemiological data in MS provide
strong evidence that environmental factors act at a population level to influence the unusual
geographical distribution of the disease. Growing evidence implicates sunlight or vitamin D
as a key environmental factor in aetiology. We hypothesised that this environmental candidate
might interact with inherited factors and sought responsive regulatory elements in the MHC
class II region. Sequence analysis localised a single MHC vitamin D response element
(VDRE) to the promotor region of HLA-DRB1. Sequencing of this promotor in greater than
1,000 chromosomes from HLA-DRB1 homozygotes showed absolute conservation of this
putative VDRE on HLA-DRB1*15 haplotypes. In contrast, there was striking variation among
non-MS-associated haplotypes. Electrophoretic mobility shift assays showed specific
recruitment of vitamin D receptor to the VDRE in the HLA-DRB1*15 promotor, confirmed by
chromatin immunoprecipitation experiments using lymphoblastoid cells homozygous for
HLA-DRB1*15.
Transient transfection using a luciferase reporter assay showed a functional role for this
VDRE. B cells transiently transfected with the HLA-DRB1*15 gene promotor showed
increased expression on stimulation with 1,25-dihydroxyvitamin D3 (P = 0.002) that was lost

203
both on deletion of the VDRE or with the homologous ‘VDRE’ sequence found in non-MS
associated HLA-DRB1 haplotypes.
Flow cytometric analysis showed a specific increase in the cell surface expression of HLA-
DRB1 upon addition of vitamin D only in HLA-DRB1*15 bearing lymphoblastoid cells. This
study further implicates vitamin D as a strong environmental candidate in MS by
demonstrating direct functional interaction with the major locus determining genetic
susceptibility. These findings support a connection between the main epidemiological and
genetic features of this disease with major practical implications for studies of disease
mechanism and prevention […]

Vaccinaties met aluminiumhoudende vaccins zullen verlagend werken op de spiegels van


vitamine D en daardoor het risico op het ontwikkelen van multiple sclerose vergroten.
Als er tevens genetische afwijkingen bestaan aan het genoemde HLA-allel, dan zal dat risico
nog groter zijn.
Omdat elektro-actief aluminium – net als kwik - op zichzelf ook al kan leiden tot degeneratie
van de myelinelaag, wordt het risico op MS door aluminium hydroxide nog groter.

Het vermijden van aluminiumhoudende vaccinaties kan dus al een preventievemaatregel ter
vermijding van MS vormen. En dat geldt temeer voor mensen met een afwijking aan het
HLA-DRB1*15 allel.

Study links vitamin D deficiency to breast cancer


Onder deze kop ontving ik op 8-102010 van NaturalNews.com een verslag van een recente
onderzoeksuitkomst waarvan ik hieronder het eerste deel weergeef:

[…] Researchers from the University of South Carolina (USC) recently conducted a study
that found a clear connection between low vitamin D levels and some of the worst and most
aggressive forms of breast cancer. Particularly in women with darker skin, those deficient in
vitamin D were found to be eight times more susceptible to malignant breast cancer than are
women with higher levels.
For the study, Susan Steck, Ph.D., M.P.H., and het colleagues from USC evaluated 107
women who had been diagnosed with breast cancer within the previous five years. Forty-
seven of the women were Caucasian while the other 60 were African-American. All women
provided blood samples to researchers who tested their levels of 25-hydroxyvitamin D (25-
OH-D).
They found that women with triple-negative breast cancer – meaning the tumors contain no
estrogen, progesterone, or HER2 receptors – had the lowest blood serum levels of vitamin D.
Triple-negative breast cancer is now widely recognized as one of the worst and most
aggressive breast cancers , since it spreads easily and quickly […]

Veelvuldig vaccineren met aluminium hydroxide-houdende vaccins werkt verlagend op de


spiegels van vitamine D en kan daardoor de incidentie van borstkanker onder jonge – en
oudere – vrouwen doen toenemen.

Vitamine D en de regulatie van genen


De laatste jaren zijner steeds meer functies van vitamine D aangetoond, die niet gerelateerd
zijn aan de calciumhuishouding. In diverse studies is aangetoond dat er in het cytoplasma en

204
de kernen van hersen-, pancreas-, huid-, kraakbeen-, bijnier-, borstklier-, amnion-, spier-,
parathyroidklier- en immuuncellen 1,25(OH2)D3-receptoren aanwezig zijn.
Het vitamine D-hormoon zou onder meer een rol spelen in de productie van insuline,
prolactine, de spierfunctie, de immuun- en stress-respons, de melaninesynthese en de
differentiatie van huid- en bloedcellen.
In een uitgebreide tabel van deze functies van vitamine D staat onder meer ook de functie van
Cytochroom c oxidase, subunit I, II en III. Dat gebrek aan vitamine D leidt tot een benadeling
van de functies van cytochroom c oxidase is aangetoond in cellen van kuikendarmen,
kuikennieren en ratten darmen.

Het cytochroom c oxidase subunit 1-gen (CO1-gen) is een stofwisselingsgen dat voorkomt op
het mitochondriaal DNA van alle levende wezens. Het gen codeert voor de subunit 1 van
cytochroom c oxidase (COX1), een enzym dat een cruciale rol speelt in de
energiehuishouding van organismen, met name in de oxidatieve fosforylering die leidt tot de
productie van ATP-moleculen.
Behalve cytochroom c oxidase zijn er nog twee andere typen genen, namelijk cytochroom c
oxidase subunit II en subunit III.

Vitamine D is dus nodig voor een goede energiehuishouding via de productie van ATP.
Gebrek aan vitamine D kan dan ook leiden tot vermoeidheid en een verminderde kwaliteit van
de aansturing van het DNA van organismen door de morfogenetische velden van hun soort,
hetgeen tot allerlei vormen van disfunctioneren kan leiden.

Langs dit mechanisme kunnen vitamine D-verlagende aluminiumhoudende vaccins leiden tot
chronische vermoeidheid en een breed spectrum van klachten door disfunctioneren van
genfuncties.

Volgens de powerpoint-presentatie van dr. Rik van Prooijen, gepensioneerd hematoloog van
het UMCU heeft vitamine D twee belangrijke functies, namelijk en hormonale functie en een
autocriene functie.

Overzicht van de hormonale functie:


· Laag serum calcium activeert paraathormoon.
· Paraathormoon activeert omzetting van calcidol naar calcitriol in de nier.
· Calcitriol stimuleert: a. Opname van calcium en fosfaat in de darm en
b. Mineralisatie van het bot middels osteocalcine.

Overzicht van de autocriene functie:


· Cellen van colon, borst- en prostaatweefsel hebben het vermogen om calcitrol te
vormen bij voldoende aanbod van calcidiol.
· Calcitriol bindt aan de nucleaire vitamine D receptor (VDR).
· De VDR reguleert de transcriptie van meer dan 200 genen.
· De transcriptie wordt in gang gezet nadat het complex van calcitriol aan de VDR een
heterodimeer vormt met de Retinoid X Receptor.

De nucleaire VDR reguleert de expressie van meer dan 200 genen waaronder genen die
verantwoordelijk zijn voor:
· Stimulatie van celgroei en differentiatie
· Remming van apoptose
· Regulering van angiogenese

205
Vitamine D kan door invloed op genexpressie een rol spelen bij verlaging van het risico
op kanker.

Epidemiologische studies wijzen op preventie van kanker door zonlicht (en dus vitamine D).

Het Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook uit 2001 zegt op bladzijde 28 dat gebruik
van aluminium hydroxide de spiegels van vitamine D, calcium en fosfor verlaagt.

Toch worden zoveel mogelijk kinderen al vanaf net na hun geboorte volgespoten met
aluminium-houdende vaccins, waarbij die kinderen met een niet optimaal werkend
ontgiftingssysteem deze aluminium hydroxide behoorlijk opstapelen, waardoor dit effect
chronisch wordt.
Die aluminiumhoudende vaccins benadelen dus de hierboven geschetste en uiterst belangrijke
functies van vitamine D. En dat betekent dus een benadeling van de celgroei en differentiatie,
verminderde remming van de apoptose en benadeling van de regulering van de angiogenese.
En dat al vanaf kinderen die amper acht weken oud zijn en soms al direct na de geboorte.

Lage vitamine D-status en vaatstijfheid


Een Tsjechische onderzoeksgroep heeft inmiddels ook nog laten zien dat te weinig vitamine D
vaatstijfheid kan veroorzaken. De Tsechische onderzoekers presenteerden in 2010 op het
EuroPrevent Congress – dat jaarlijks wordt georganiseerd door de European Society of
Cardiology - het verband dat zij vonden tussen lage vitamine D-spiegels en toegenomen
vaatstijfheid.
Bij 576 mannen en vrouwen (gemiddelde leeftijd 48 jaar) met niet-ernstig lage bloedspiegels
van vitamine D, werd de stijfheid van de aortawand gemeten door middel van ‘aortic pulse
wave velocity’ (APWV).
Bij personen met de laagste vitamine D-spiegels (laagste kwartiel) werd een significant
hogere stijfheid van de aorta gemeten dan bij personen met de hoogste bloedspiegels (hoogste
kwartiel). Na correctie van de invloed van factoren als leeftijd, geslacht en andere
vertekenende factoren, bleef het verband nog steeds significant. Een lage vitamine D-spiegel
blijkt dus een onafhankelijke risicofactor te zijn voor vaatstijfheid.
Verschillende studies aan – of in samenwerking met – de Universiteit van Maastricht hebben
aangetoond dat het vitamine K-afhankelijke matrix-Gla-proteïne (MGP) een van de sterkste
factoren in de vaatwand is die kalkafzetting tegengaat. Vitamine D is nodig voor de aanmaak
(gen-expressie) van MGP in respons op een dreigende verkalking van de vaatwand. Vitamine
K is vervolgens nodig om MPG in de actieve vorm om te zetten. MGP komt ook voor in
andere zachte weefsels.
Een eerdere studie bij 108 postmenopauzale vrouwen liet zien dat bij de combinatie van
vitamine D met vitamine K de elasticiteit van de halsslagader niet achteruit ging, gemeten
over een periodde van drie jaar. In de placebogroep en een derde groep zonder vitamine K
was dit wel het geval.

Bronnen:
1. Mayer O, Filipovsky J, Seidlerova J et al. The association between D-vitamin status
and aortic stiffness. Posterpresentation EuroPrevent, 5-7 May 2010. Abstract: P23.
2. Braam LA, Hoeks AP, Brouns F et al. Beneficial effects of vitamins D and K on the
elastic properties of the vessel wall in postmenopausal women: a follow-up study.
Thromb Haemost. 2004 Feb;91(2):373-80.

206
Vaatwandverstijving is geassocieerd met verhoogde bloeddruk. En hypertensie kan op termijn
leiden tot atherosclerose (vanwege beschadiging van de wanden van de bloedvaten door de
verhoogde bloeddruk), coronaire hartziekten, beroertes, nierfalen en problemen met het
gezichtsvermogen.
En dan moeten we ons ook realiseren dat kleine kinderen – mede door de overmaat aan
aluminiumhoudende vaccins – al heel jong kampen met een verlaagde spiegel van vitamine D.

Over de relatie tussen cardiovasculaire ellende en gebrek aan vitamine D las ik op 7-4-2011
een ‘letter to the editor’ in de NEJM, Vitamin D Insufficiency, N Engl J Med 2011;
364:1378-1380, April 7, 2011, die ik even zal citeren:

[…] To the Editor:


In this review article, Rosen (Jan. 20 issue) does not discuss the potential effect of vitamin D
on blood pressure which might explain its protective role in cardiovascular risk that has been
observed in some studies. The increased cardiovascular risk associated with vitamin D
deficiency among the Framingham Offspring Study participants who were free of
cardiovascular disease at baseline was magnified in the subgroup of patients with
hypertension. Moreover, some studies using data from the third National Health and
Nutrition Evaluation Survey have shown an inverse association between 25-hydroxyvitamin D
and hypertension or prehypertension. It has been suggested that vitamin D could lower blood
pressure through several mechanisms, including suppression of the renin-angiotensin-
aldosterone system, direct effects on vascular cells, and effects on calcium metabolism.
Taking into account the relatively safe and inexpensive way in which vitamin D levels can be
restored, we believe that while the results of well-designed prospective trials of its effects on
blood pressure are awaited, vitamin D supplementation should be offered to patients with
levels of 25-hydroxyvitamin D below target values, especially those with hypertension.

Jaime García de Tena, M.D., Ph.D.


Laura Abejón, M.D.
Pedro Horcajo, M.D., Ph.D.
Hospital Universitario de Guadalajara, Guadalajara, Spain […]

Het lijkt er dus op dat al dat geprik met aluminium hydroxide-houdende vaccins leidt tot de
toenemende epidemie van hypertensie en (cardio)vasculaire aandoeningen in de westerse
wereld.

207
Aluminium hydroxide benadeelt het Cytochroom P450-ontgiftingssysteem

Op 20-3-2011 kreeg ik een artikel binnen dat beschrijft hoe gebrek aan vitamine D kan leiden
tot benadeling van het Cytochroom P450 ontgiftingssysteem. Omdat aluminium hydroxide
leidt tot depletie van vitamine D, is het logisch dat aluminium hydroxide dus ook kan leiden
tot een benadeling van de werking van dat Cytochroom P450 systeem in de lever.

Het gaat om het artikel Seasonal variation in blood drug concentrations and a potential
relationship to vitamin D, in het blad Drug Metab Dispos., van 24-2-2011, door Lindh JD en
collega’s. Het artikel zegt het volgende:
[…] From the Karolinska Institute in Stockholm, Sweden comes the first of what I hope will
be many studies on how vitamin D affects the prescription drugs people take. Dr. Jonatan
Lindh and his colleagues found that some commonly prescribed immunosuppressants have
seasonal variations in their blood levels and that seasonality is directly related to vitamine D
levels. It turns out that vitamin D increases levels of a key enzyme made by the liver (CYP3A4)
and increased levels of CYP3A4 means that blood concentrations of certain prescription
drugs will be lower.
Theoretically those drugs include a long list, including the SSRI’s citalopram, escitalopram,
fluoxetine, norfluoxetine and sertraline, and the antipsychotics aripiprazole, haloperidol,
risperidone and ziprasidone. I only mention those because I am a psychiatrist. For a full list
of drugs that may have lower blood levels because of vitamin D increasing CYP3A4, look up
CYP3A4 in Wikipedia and read about the enzyme. Again, vitamin D increases the liver’s
production of this vital enzyme, an enzyme which then lowers levels of the drugs it catabolizes
(breaks down).

Hieronder volgt eerst wat Wikipedia – laatst bewerkt op 11-2-2011 – zegt over Cytochroom
P450:
[…] Het cytochroom P450 enzymsysteem (ook wel afgekort als CYP, P450 of CYP450) is een
verzameling enzymen waarvan er een aantal belangrijk zijn bij de afbraak van verschillende
lichaamsvreemde (xenobiotische) stoffen (zoals medicijnen en toxinen).
Andere cytochroom P450 enzymen zijn betrokken bij de biosynthese van steroïden,
prostaglandinen en retonoïden. Cytochroom P450 komt in praktisch alle levende cellen voor.
CYP enzymen zijn gevonden bij alle levensvormen, waaronder zoogdieren, vogels, vissen,
wormen, planten, schimmels, bacteriën en archaea.
CYP1A2, CYP2C9, CYP2C19, CYP2D6 en CYP3A4 zijn de belangrijkste enzymen in het
metabolisme van geneesmiddelen. Circa 40-50% van alle geneesmiddelen wordt via CYP3A4
afgebroken. Dit enzym wordt in werking beïnvloed door onder andere grapefruit, Sint-
Janskruid en sigarettenrook. Er zijn ook geneesmiddelen die de werking van CYP3A4
beïnvloeden, een deel van de wisselwerking tussen geneesmiddelen berust hierop […]

[…] Function
CYP3A4 is a member of the cytochrome P450 superfamily of enzymes. The cytochrome P450
proteins are monooxygenases which catalyze many reactions involved in drug metabolism
and synthesis of cholesterol, steroids and other lipids. This protein localizes to the
endoplasmic reticulum and its expression is induced by glucocorticoids and some
pharmacological agents. This enzyme is involved in the metabolism of approximately half the
drugs which are used today, including acetaminophen, codeïne, ciclosporin, diazepam and
erothromycin. The enzyme also metabolizes some steroids and carciogens.

208
Most drugs undergo deactivation by CYP3A4, either directly or by facilitated excretion from
the body. Also, many substances are bioactivated by CYP3A4 to form their active compound,
and many protoxins being toxicated into their toxic forms.

Tissue distribution
Fetuses do not express CYP3A4 in their liver tissue, but rather CYP3A7, which acts on a
similar range of substrates. CYP3A4 is absent in fetal liver but increases to approximately
40% of adult levels in the 4th month of life and 72% at 12 months.

Although CYP3A4 is predominantly found in the liver, it is also present in other organs and
tissues of the body where it may play an important role in metabolism. CYP3A4 in the
intestine plays an important role in the metabolism of certain drugs. Often this allows
prodrugs to be activated and absorbed – as in the case of the histamine H1-receptor
antagonist terfenadine.
Recently CYP3A4 has also been identified in the brain, however its role in the central nervous
system is still unknown […]

We zien dus dat CYP 3A4 een zeer belangrijk enzym is dat meerdere functies vervult en met
name ook dient ter ontgifting van lichaamsvreemde stoffen.
Gebrek aan dit enzym kan leiden tot verstoring van lichaamsprocessen of niet optimaal
werken van geneesmiddelen of extra veel bijwerkingen hiervan.
En bij jonge kinderen benadeelt het de op gang komende functie van dit belangrijke enzym.

Gebrek aan dit belangrijke CYP 3A4-enzym uit de Cytochroom P450-familie kan worden
veroorzaakt door vaccins met aluminium hydroxide als adjuvans. Door hun verlaging van de
beschikbaarheid van vitamine D – die nodig is voor dit enzym – kan het ontgiften van
farmaceutische producten in gevaar komen of zijn deze middelen minder werkzaam.
Aluminium hydroxide in vaccins kan dus enerzijds leiden tot medicijn-intoxicatie en
anderzijds tot een verminderde werkzaamheid van deze producten.

Op 23-3-2011 kreeg ik van NaturalNews het verslag binnen betreffende het aantal kinderen en
volwassenen dat in de US jaarlijks op de ‘intensive care’-afdelingen van ziekenhuizen terecht
komt vanwege medicijnvergiftiging. Ik citeer even het eerste stukje van dat verslag:

[…] Study: 700,000 people, mostly children, end up in ER every year foor pharmaceutical
drug poisoning
Besides motor vehicle accidents, the second leading cause of injury death in the US is drug-
related poisoning, according to a new study published in The American Journal of Emergency
Medicine. The study indicates that nearly 700,000 people end up in emergency rooms (ER)
every year from pharmaceutical drug poisoning – and most of these visits involve children.
Roughly 28,000 people die every year due to drug-related poisoning, and the highest
poisoning rates are among children under five years of age. Forty-three percent of all these
poisonings are caused by antidepressant drugs and common painkillers, many of which are
available without a prescription. And all this death occurs under the watch of the US Food
and Drug Administration (FDA) and the US Centers for Disease Control and Prevention
(CDC). […]

Kinderen in de US worden veelvuldig gevaccineerd en gebruiken relatief veel antidepressiva


en antipsychotica. Gebrek aan vitamine D leidt dan tot minder CYP3A4 en daardoor hogere
concentraties van deze psychoactieve stoffen en dus ook tot – soms fatale – vergiftigingen.

209
Maar niet alleen in de VS wordt melding gemaakt van bijwerkingen van medicijnen als
gevolg van een ontregeld Cytochroom P450-systeem. Het tijdschrift Medisch Contact van 10-
4-2011 bracht een bericht over bijwerkingen van medicijnen. Ik citeer even dat bericht:

[…] Veel opnamen door bijwerkingen


Een behoorlijk aantal acute ziekenhuisopnamen is het gevolg van ernstige bijwerkingen van
medicijnen en medische onderzoeken, blijkt uit het proefschrift van Roya Atiqi, aios interne
geneeskunde.

‘De groep medicijnen die iatrogene opnamen veroorzaakt is divers’, aldus Atiqi. ‘De meeste
acute opnamen door bijwerkingen die ik vond waren het gevolg van cardiale medicatie, maar
ik heb dan ook relatief veel hartpatiënten onderzocht.
Verhoudingsgewijs is er geen groot verschil tussen opnamen door bijwerkingen van cardiale
medicatie, anti-diabetica en bijvoorbeeld opiaten.’
Bijna twintig procent van de door Atiqi onderzochte opnamen was het gevolg van
neveneffecten van medicijnen en medische onderzoeken. ‘Tot de iatrogene onderzoeken
behoorden onder meer angiografie, colonoscopie en ERCP. Bij al deze onderzoeken kunnen
ernstige bloedingen optreden.’

Atiqi voerde het onderzoek uit op de afdelingen cardiologie, Inwendige geneeskunde en


Longziekten van het Albert Schweitzer Ziekenhuis in Dordrecht en hoopt op 20 april aan de
UvA op de resultaten te promoveren […]

210
Verschillende mechanismen waarlangs vaccinaties vitamine D verlagen

In het voorgaande heb ik al beschreven dat aluminium hydroxide de beschikbaarheid van


vitamine D – en daardoor ook van calcium en fosfor - verlaagt. Maar langs welk mechanisme
of mechanismen dat verloopt wordt nergens expliciet vermeld. Ik begin deze uitleg met een
beschrijving van vitamine D, zoals te vinden op Wikipedia:

[…] Vitamine D is een groep van in vet oplosbare prohormomen, waarvan de twee
belangrijkste vormen vitamine D2 9ergocalciferol, d eplantaardige vorm) en vitamine D3
(cholecalciferol, de dierlijke vorm) zijn. De term vitamine D verwijst ook naar metabolieten
en andere ananlogen van deze substanties. Vitamine D3 kan in het menselijk lichaam worden
geproduceerd onder invloed van ultraviolet licht van de zon, wat in de klassieke interpretatie
van het begrip ‘vitamine’ geïnterpreteerd zou kunnen worden als dat vitamine D eigenlijk
geen echt vitamine is. In de meeste gevallen is de endogene synthese echter ontoereikend en
blijft de mens afhankelijk van de aanvoer uit externe bronnen, vandaar dat het in het
algemeen toch als vitamine beschouwd wordt. Tegenwoordig wordt vitamine D3 vaak
beschouwd als prohormoon, omdat het pas na omzetting (hydroxylatie) in lever en nieren in
de actieve vorm (calcitriol) wordt omgezet. Hoewel calcitriol structureel verwant is aan de
steroïdhormonen, wordt het geclassificeerd als een secosteroïde omdat één van de
carbonringen open is.

Vitamine D speelt een belangrijke rol in diverse orgaansystemen:


· Vitamine D reguleert de niveaus van calcium en fosfaat in het bloed, door de absorptie
ervan uit het voedsel in de darmen te bevorderen, evenals de heropname ervan in nieren.
· Het bevordert de botvorming en de mineralisatie en is essentieel voor de ontwikkeling van
een intact en sterk skelet.
· Het remt de vrijgifte van parathormoon uit de bijschildklier.
· Vitamine D beïnvloedt het immuunsysteem door immunosuppressie, fagocytose, en anti-
tumor activiteit […]

[…] Verschillende vormen van vitamine D zijn ontdekt, waarvan vitamine D2 en vitamine D3
de belangrijkste zijn:
· Vitamine D1: verbinding van ergocalciferol (D2) en lumisterol, 1:1. Deze benaming
wordt niet meer gebruikt.
· Vitamine D2: calciferol of ergocalciferol (C28H44O); deze vorm wordt gemaakt uit
ergosterol (provitamine D2) in plantaardige voeding of schimmels (qua voeding het meest
relevant als kaas, paddestoelen en gist) en kan niet door het menselijk lichaam worden
geproduceerd. De stof kan ook kunstmatig worden gemaakt door dierlijk vet met
ultraviolet licht (UV) te bestralen.
· Vitamine D3 of cholecalciferol (C27H44O). Deze vorm bevindt zich in voedingsmiddelen
van dierlijke oorsprong; maar kan ook in de huid worden geproduceerd uit (het uit
cholesterol afkomstige) 7-dehydrocholesterol via een fotochemische reactie op
ultraviolette stralen uit zonlicht.
· Vitamine D4: 22,33 dihydroergocalciferol (verzadigde vorm van vitamine D2).
· Vitamine D5: sitocalciferol (gesynthetiseerd uit 7-dehydrositosterol).

Het verschil tussen vitamine D2 en D3 is dat D2 een extra CH3-groep heeft (op koolstofatoom
24), evenals een extra dubbele binding (tussen koolstofatoom 22 en 33).

211
In de meeste zoogdieren, inclusief de mens, is vitamine D3 veel effectiever dan D2 in het
verhogen van het calcidiol in de bloedsomloop. Vitamine D3 is tenminste die en waarschjnlijk
eerder 10 maal sterker dan vitamine D2, onder meer vanwege een sterkere bindingsaffiniteit
met de vitamine D receptor. Vitamie D3 heeft voor de mens dan ook de voorkeur in geval van
suppletie. Hoewel vitamine D2 nog veelvuldig gebruikt wordt, wordt het tegenwoordig door
deskundigen niet meer als gelijkwaardig beschouwd aan vitamine D3.
In sommige diersoorten echter, zoals ratten, is vitamine D2 effectiever dan D3 […]

Het komt er dus op neer dat vitamine D2 en D3 worden gesynthetiseerd uit ergosterol, dat
weer ontstaat uit cholesterol. Ik citeer even de biochemie van ergosterol uit een stuk over de
‘superpathway of ergosterol biosynthesis’:

[…] This superpathway decribes the complete pathway for the synthesis of ergosterol from
the central metabolite acetyl-CoA. It includes several subpathways, including the mevalonate
pathway, which describes the synthesis of the isopreoid building blocks dimethylallyl
diphosphate and isopentenyl diphosphate, trans,trans-farnesyl diphosphate biosynthesis,
which describes the synthesis of this central intermediate, which feeds into many different
metabolic routes, epoxysqualene biosynthesis, which describes the first commited step for the
synthesis of sterols, generating (S)-2,3-epoxysqualeen, and finally the pathways for
zymosterol biosynthesis and ergosterol biosynthesis […]

Aan de basis van deze mevalonaatroute, waarin naast ergosterol ook squaleen wordt gemaakt,
ligt de stof ‘acetyl-CoA’. En bij deze stof begint één van de mechanismen die de onmisbare
beschikbaarheid van vitamine D benadeelt. Hieruit volgt dat een gebrek aan acetyl-CoA leidt
tot een gebrek aan squaleen en vitamine D. We moeten daarom beginnen om in beeld te
brengen hoe acetyl-CoA verlaagd kan worden. Daarom kijken we eerst naar het metabolisme
waarin acetyl-CoA een rol speelt, namelijk de functie van de neurotransmitter acetylcholine.

Acetylcholine en de hart- en ademhalingsfunctie


Om een helder beeld te geven van de functie en het metabolisme van acetylcholine citeer ik
even van bladzijde 16 en volgende uit het boek Psychofarmaca, hersenen onder invloed, door
Solomon H. Snyder, 1989:

[…] De stof is uitvoerig onderzocht en was de eerste als zodanig herkende neurotraansmitter;
in feite leverde deze verbinding zelfs de eerste betrouwbare bewijzen dat het
neurotransmissiesproces van chemische aard is. Acetylcholine is bovendien een duidelijk
voorbeeld van de belangrijke wisselwerking tussen psychofarmaca en neurotransmissie bij de
ontwikkeling van geneesmiddelen , het begrijpen van hersenfuncties en het verklaren van de
symptomen van ernstige hersenaandoeningen.
Niet de hersenen maar het hart was bij de ontdekking van de neurotransmitterfunctie van
acetylcholine betrokken. In 1921 experimenteerde de Duitse farmacoloog en fysioloog Otto
Loewie met de nervus vagus, de voornaamste zenuw die de hartfunctie reguleert. De
cellichamen van de vagus liggen onder in de herenstam en sturen neerwaartse axonen naar
verschillende organen, waaronder speekselklieren, ingewanden, longen en hart. Loewie wilde
weten hoe de vagus samentrekkingen van de hartspier kon vertragen en hij vroeg zich af of
van de vagus afkomstige elektrische impulsen gewoon rechtstreeks tot in de hartspier
doorlopen, of dat de vagus misschien een stof afscheidt die als het eigenlijke werkzame
element bij de hartregulatie fungeert. Loewie’s experiment was eenvoudig van opzet. Hij
legde een kikkerhart met daaraan de vervus vagus in dezelfde soort zoutoplossing als de

212
lichaamscellen omspoelt en diend de zenuw vervolgens elektrische prikkels toe. Hij wist dat
de krachtige stimulatie van de vagus de hartslag dempt en zelfs kan stoppen. Toen hij de
zenuw zó sterk geprikkeld had dat het kikkerhart niet meer wilde kloppen, voerde Loewie de
vloeistof waarin dit hart gelegen had naar een tweede kikkerhart. Dit hield prompt ook op met
kloppen. Loewie’s conclusie was dat de nervus vagus bij prikkeling waarschijnlijk een stof
had afgegeven die de taak van de zenuwimpulsen om de hartslag te dempen en te stoppen had
overgenomen. Binnen vijf jaar na dit eerste experiment bewees Loewie dat acetylcholine de
door de nervus vagus afgescheiden stof is die de hartslag remt.

Acetylcholine wordt in zenuwcellen aangemaakt via één enkele enzymatische stap, maar pas
tien jaar na het werk van Loewie wist men welke. Deze enzymreactie verbindt twee overal in
het lichaam aanwezige stoffen, namelijk choline (vooral van belang bij de vetstofwisseling en
een bestanddeel van allerlei sooren voedsel) en acetyl-co-enzym-A, een geactiveerde vorm
van azijnzuur (een cruciale schakel in de reactieketen die voedselin energie omzet en het
voornaamste zuur in azijn). Het enzym heet choline-acetyltransferase en komt in vrije,
ongebonden vorm voor in het cytoplasma van acetylcholine bevattende zenuwuiteinden. Na de
synthese wordt acetylcholine in synapische blaasjes bewaard tot een impuls langs ht axon
stroomt en het sein tot afgifte geeft.
Na het oversteken van de synaps en de interactie met een receptor wordt acetylcholine door
een ander enzym, acetylcholinesterase, weer uitgeschakeld. Dit enzym wordt vlak naast de
receptoren aangetroffen, waar het de binding tussen choline en azijnzuur onmiddellijk kan
verbreken. Het choline dat zo vrijkomt, wordt teruggepompt in het zenuwuiteinde dat het
oorspronkelijke acetylcholine leverde; zo gaat het choline niet verloren maar kan als
bouwsteen voor nieuw acetylcholine dienen […]

Het zal duidelijk zijn dat een tekort van het afbraakenzym acetylcholinesterase leidt tot een
ophoping van acetylcholine, waardoor vervolgens de hartslag te sterk gedempt gaat worden.
Tevens zal een gebrek aan acetylcholinesterase leiden tot een tekort aan acetyl-c-enzym-A
ofwel acetyl CoA.

Acetylcholinesterase is een zinksfhankelijk enzym. Daarom laat ik eerst even een beschrijving
volgen van wat er kan gebeuren bij een gebrek aan zink (of een teveel aan koper, dat
zinkverlagend werkt). Het boek over Zink, auto-immuunziekten, voedselallergieënnn en
kanker, door Johan E. Sprietsma, 1988, zegt over acetylcholinesterase-remmers het volgende:

[...] Ratner, D et al. beschrijven in hun publikatie getiteld: ‘Chronic dietary


anticholinesterase poisoning’ in Isr. J. med. Sci. 19 (1983) 810-814, vijf gevallen van een
anticholinesterase-vergiftiging, waaruit blijkt dat met het eten van een voeding, die wel of niet
voldoende (spoor)elementen bevat, ‘de kous nog niet af is’. Wel blijkt het ook in dit geval heel
goed te zijn dat een voeding onder alle omstandigheden voldoende (spoor)elementen bevat.
Cholinesterase is het enzym dat de stof acetylcholine in het lichaam moet omzetten in choline
en azijnzuur. Acetylcholine, een zogenoemde neurotransmitter, zorgt voor de
prikkeloverdracht van zenuwen naar spieren. Het enzym cholinesterase maakt dus dat de
werking van deze neurotransmitter acetylcholine plaatselijk en tijdelijk is. Immers, zou dit
acetylcholine niet tijdig weer worden afgebroken doot het enzym cholinesterase, dan zou er te
veel van dit acetylcholine in omloop blijven en in het lichaam op onjuiste plaatsen
ongewenste effecten veroorzaken. Er ontstaat dan een acetylcholine-vergiftiging, die onder
meer tot uiting komt via chronische maag-darmsymptomen, zoals misselijkheid, overgeven
en diarree, en niet-specifieke klachten zoals: nervositeit, slapeloosheid, duizeligheid, enz.

213
De activiteit van het enzym cholinesterase neemt dus in het bloed af als gevolg van de
vergiftiging met dit anticholinesterase afkomstig van het pesticide. Het pesticide blokkeert
dus het enzym dat er voortdurend voor moet zorgen, dat het bij een prikkeloverdracht
vrijgekomen acetylcholine tijdig weer wordt afgebroken tot choline en azijnzuur [...]

Deze pesticiden die via gewasbespuiting en toepassing via de grond door de plant worden
opgenomen en daardoor in groente en fruit geconcentreerd zijn onder andere; malathion,
parathion, methomyl en aldicarp. Deze stoffen staan bekend als neurotoxische ofwel
zenuwbeschadigende stoffen. Men heeft ontdekt dat deze genoemde pesticiden stoffen
bevatten die de cholinesterase-activiteit in het lichaam doen teruglopen.
Het toevoegen van acetylcholinesteraseremmers aan insecticiden heeft dezelfde werking als
het gebruik van koper dat, via zijn negatieve invloed op de zinkvoorraad, de aanmaak van dit
enzym doet afnemen.
Mensen die door een tekort aan (spoor)elementen, zoals zink, toch al te kampen hebben met
afgenomen of zelfs al gestoorde enzymfuncties lopen een verhoogd risico op problemen.

Sprietsma schrijft verder:


[...] Het is niet eenvoudig, gezien de vele in het spel zijnde factoren, om ‘normaalwaarden’ op
te stellen voor enzymactiviteiten zoals cholinesterase.
Ratner et al. zijn al in 1954 begonnen regelmatig cholinesterasebepalingen uit te voeren bij
piloten van sproeivliegtuigen. De ‘normale range’ ofwel het gebied waarin deze
cholinesterase-activiteit lag bij gezonde mensen, werd toen vastgesteld op 2,0 tot 4,0
eenheden/l. De huidige normale range ligt op 2,0 tot 3,5 eenheden/l en is dus beduidend lager
geworden!
Dit zou kunnen duiden op een chronische blootstelling van de normale populatie aan deze
stoffen die de cholinesterase-activiteit verlagen, die zo groot is geworden dat daardoor
normale (enzym)activiteitsniveaus van voorheen voor het lichaam niet meer haalbaar zijn.
Ratner et al. wijzen hun collega’s er dan ook op, dat het bij patiënten met onverklaarbare
chronische maag-darmsymptomen, die gepaard gaan met niet-specifieke neurologische
klachten, zou kunnen gaan om deze vergiftiging via voeding met stoffen die de
cholinesterase-activiteit verlagen.
Het blijkt dus dat een vermindering en verschuiving van de enzymactiviteiten door tekorten
aan (spoor)elementen in de lichaamsweefsels, veroorzaakt door tekorten aan
(spoor)elementen in de voeding of de verminderde absorptie daarvan, niet op zichzelf staan.
Ook stoffen uit het milieu en in de voeding blijken te kunnen bijdragen tot deze gestoorde
en/of verminder enzymfuncties.
De afnemende enzymactiviteiten - veroorzaakt door genoemde cumulerende effecten -
zouden vervolgens een normale stofwisseling zodanig kunnen beïnvloeden, dat daardoor
gemakkelijker voedselintoleranties en/of (voedsel)allergieën ontstaan! […]

De genoemde klachten bij een tekort aan acetylcholinesterase zien we ook vaak optreden na
vaccinaties. Dat houdt dan tevens in dat vaccinaties zouden moeten leiden tot verlaging van
de zinkspiegel, waardoor de aanmaak van het zinkafhankelijke acetylcholinesterase wordt
benadeeld. Dat vaccinaties inderdaad leiden tot verlaging van de zinkspiegel zal ik hieronder
beschrijven. Hiervoor grijp ik nog even terug op het a-specifieke stress-syndroom – ofwel
‘Gegeneraliseerd Adaptie Syndroom (GAS) dat ik al in het begin van deze studie beschreef.
Er is daarbij sprake van een verhoging van het niveau van het stresshormoon cortisol.
Een overvloed aan cortisol leidt via het neutraliserende MTN-mechanisme (metallothioninen)
tot een snelle en sterke daling van de zinkspiegel. Het MTN-mechanisme neutraliseert via
zink niet alleen cortisol, maar ook zware metalen zoals kwik en aluminium van de vaccins.

214
Metallothioninen (MTN)
MTN is een zwavelhoudend eiwit met een grote affiniteit voor koper, zink, lood, cadmium,
kwik, aluminium en andere zware metalen. MTN speelt een rol bij :
· detoxificatie van toxische zware metalen.
· Intracellulair beschikbaar stellen van koper en zink voor inbouw van deze metalen in
metallo-enzymen.
· Handhaven van de zinkhomeostase in het lichaam.

Zware metalen en corticosteroïden kunnen de vorming van MTN induceren, waardoor een
onmiddellijke verlaging van het extracellulaire zinkgehalte optreedt, die vanuit leverreserve
wordt aangevuld. Is er geen reserve, dan wordt zink uit de membranen gehaald, waardoor een
verminderde membraanstabiliteit optreedt en verminderde protektie tegen lipidperoxydatie.
Vaccinatie leidt dus op verschillende manieren – door GAS en MTN-mechanisme - tot een
verlaging van de zinkspiegel. Als er wordt gevaccineerd met vaccins die kwik en/of
aluminium bevatten, dan zal het effect nog groter zijn dan met vaccins die deze stoffen niet
bevatten.

· Het zal nu dus duidelijk zijn dat vaccinaties op verschillende manieren kunnen leiden
tot verlaging van de zinkspiegel, waardoor er een tekort ontstaat aan het afbraakenzym
acetylcholinesterase, waardoor er een overschot ontstaat aan acetylcholine, maar
waardoor ook een tekort ontstaat aan acetyl-CoA.

· En een tekort aan acetyl-CoA leidt dan weer tot een tekort aan squaleen en egosterol
en daardoor ook tot een tekort aan vitamine D3.

· Het is dus ook via de route van het MTN-mechanisme dat aluminium hydroxide leidt
tot een verlaging van de aanmaak van vitamine D.

Vitamine D wordt verlaagd door elektro-actieve stoffen in vaccins


Er is nog een manier waarop vitamine D door vaccinaties kan worden benadeeld en dat is
door de uitwerking van elektro-actieve stoffen – zoals kwik en aluminiumzouten – op
squaleen. Niet alleen in vaccins met daarin de squaleen-emulsie MF59 worden eiwitten van
squaleen in hun ruimtelijke structuur vervormd door elektro-actieve stoffen, maar ook de
lichaamseigen squleenmoleculen kunnen door de invloed van deze stoffen vervormd raken. In
dat geval zijn die niet meer bruikbaar voor de vorming van cholesterol en het daaruit
gederiveerde ergosterol. Waardoor ook weer de omzetting in vitamine D wordt benadeeld.

We kunnen uit het voorgaande concluderen dat vaccinatie met vaccins met daarin
elektro-actieve stoffen en al of niet squaleen langs twee – elkaar versterkende –
mechanismen kunnen leiden tot verlaging van ergosterol en daardoor ook tot verlaging
van vitamine D, calcium en fosfor.

Hoe vaccinatie kan leiden tot ontstaan en verergering van chronische ontstekingsziekten
Vaccinatie leidt langs verschillende mechanisme tot een verlaging van vitamine D3. En dat
kan funest zijn bij mensen die reeds lijden aan chronische ontstekingsziekten. Ik citeer om dat
uit te leggen uit het artikel Vitamin D: the alternative hypothesis, door Paul J. Albert en
collega’s, 2009.

215
[…] Abstract:
Early studies on vitamin D showed promise that various forms of the ‘vitamin’ may protective
against chronic disease, yet systematic reviews and longer-term studies have failed to confirm
these findings. A number of studies have suggested that patients with autoimmune diagnoses
are deficient in 25-hydroxyvitamin-D (25-D) and that consuming greater quantities of vitamin
D, which further elevates 25-D levels, alleviates autoimmune disease symptoms. Some years
ago, molecular biology identified 25-D as a secosteroid. Secosteroids would typically be
expected to depress inflammation, which is in line with the reports of symptomatic
improvement. The simplistic first-order mass-action model used to guide the early vitamin
studies is now giving way to a more complex description of action. When active, the Vitamin
D nuclear receptor (VDR) affects transcription of at least 913 genes and impacts processes
ranging from calcium metabolism to expression of key antimicrobial peptides.
Additionally, recent research on the Human Microbiome shows that bacteria are far more
pervasive than previously thought, increasing the possibility that autoimmuun disease is
bacterial in origin. Emerging molecular evidence suggests that symptomatic improvements
among those administered vitamin D is the result of 25-D’s ability to temper bacterial-
induced inflammation by slowing VDR activity. While this results in short-term palliation,
persistent pathogens that may influence disease progression proliferate over the longterm […]

Gebrek aan vitamine D kan dus leiden tot een breed scala van gen-gerelateerde aandoeningen.

[…] The Vitamin D Receptor and the vitamin D metabolites


People obtain vitamin D through diet, supplements, and exposure to sunlight. Vitamin D2 is
found in plants and fungi and vitamin D3 in meats. Vitamin D3 is also produced
endogenously when the eyes and skin are exposed to ultraviolet light. Both vitamins D3 and
D2 are hydroxylated in the liver, becoming the secosteroid 25-hydroxyvitamin-D (25-D0.
Under hormonal control mechanisms, the enzyme 1-alpha-hydroxylase further hydroxyltes
25-D into the main biologically active hormone/secosteroid, 1,25-dihydroxyvitamin-D (1,25-
D). 25-D and 1,25-D serve as the native or endogenous ligands for the Vitamin D Receptor
(VDR), a nuclear receptor founds in immune and other cell types.
The VDR is responsible for transcribing 913 genes and probably many more. Directly and/or
indirectly, the vitamin D endocrine system regulates 3% of the human genome. The VDR
transcribes the beta-Defensin and cathelicidin antimicrobial peptides, broad-spectrum
antobacterials which target pathogens. When active, the VDR also transcribes TLR2, which
recognizes gram-positive bacteria.
Recent vitamin D studies seem to address two broad observations regarding 25-D. First,
serum levels of 25-D tend to be significantly lower in patients with autoimmuune disease.
Second, subjects given vitamin D, even in controlled studies, often seem to have lower rates of
autoimmune disease and fewer markers of inflammation.
These observations have led people to assume that supplemental vitamin D is beneficial,
because it decreases inflammation and autoimmune disease symptoms. Therefore, many
researchers suggest, some more strongly than others, that regular and systematic
supplementation with vitamin D alleviates autoimmune disease. We will call this view the
deficiency/disease model.
However, these same observations can be interpreted differently. Low 25-D levels in
autoimmune disease may be a result of the disease process itself, and the drop in
inflammation among individuals taking the secosteroid may stem from its ability to slow
immune function. We will call this view the alternate model. Efforts to determine which of
these models is correct must examine how 25-D affects the VDR […]

216
[…] Insights emerging from the molecular biology
Recent molecular and clinical research forms the basis for an alternate model of vitamin D
metabolism, one that fully accounts for clinical observations in autoimmune disease. If valid,
this theory significantly undermines any rationale for giving supplemental vitamin D to
patients with autoimmune diagnoses. According to the alternative model, low levels of 25-D
in patients with autoimmune disease are a result rather than a cause of the disease process.
Secondly, the reduction in inflammation, clincal disease markers, and disease symptoms in
patients taking supplemental vitamin D result from temporaly suppression of the innate
immune response.
As previously discussed, research indicates the VDR is ultimately a control system for the
innate immune response. In silico simulations show that while 1,25-D possesses the residu
necessary to agonize the VDR, 25-D does not. That the two main forms of vitamin D
alternately activate or deactivate a receptor at the heart of several critical feedback pathways
makes sense from an evolutionary viewpoint. Indeed, 25-D and 1,25-D share an almost
identical affinity for the Receptor. The body regulates the production of 1,25-D, and, in turn,
the VDR, through a series of intricate and carefully controlled feedback pathways,
mechanisms that belie the simplicity of the deficiency/disease model.
Understanding the alternate model for vitamin D requires an appreciation for how the human
microbiota has evolved to slow the innate immune response in order to facilitate its survival.
Molecular data shows certain members of the microbiota create ligands that block the
transcriptional pathways set in motion by an active VDR.
Relatively little is known about the nine of ten non-human cells persisting in Homo sapiens;
the genomes of only a fraction of such microbes have been sequensed. While some of these
bacteria may contribute to well-being, others may be pathogenic. Persistent and unique
communities of mcrobes have been detected in subjects with diseases ranging from autism to
obesity.
The inate immune system responds to chronic pathogens by secreting cytoknes and
chemokines in an effort to clear them from the body. If it fails, the result may be a disease
stalemate that accounts for the chronic inflammation observed in autoimmune disease.
Furthermore, as the microbiota continues to dysregulate the VDR, transcription of key
enzymes is thwarted. VDR production of CYP24A1 decreases, allowing 1,25-D to rise
whithout a feedback system to check it. As the hormone/secosteroid rises above a normal
range, it down-regulates, via the PXR Nuclear Receptor, the amount of vitamin D converted
into 25-D. This results in the low levels of 25-D characteristic of autoimmune diagnoses […]

Dit zelfregulerende systeem van vitamine D bij mensen met een autoimmuunziekte is
schitterend van ontwerp, maar het zal alleen naar behoren kunnen functioneren bij normale
spiegels van vitamine D. Bij een tekort aan vitamine D zal het gaan stagneren.

Hoe we het ook keren of wenden de mens heeft een zeker niveau van vitamine D nodig. Bij
tekorten treedt dysfunctie op en niet niet alleen van het immuunsysteem, maar ook van een
groot aantal gen-gerelateerde functies.
En afgezien van de vraag of er bij autoimmuunziekten altijd extra suppletie nodig is, staat
buiten kijf dat tekorten leiden tot stoornissen van de functies waarvoor vitamine D – in zijn
verschillende vormen – nodig is.
Het is dus zaak om invloeden die de normale spiegels van vitamine D verlagen zoveel
mogelijk te elimineren.

Tijdens een op 18-4-2009 in Praag gehouden conferentie zei prof. Trevor Marshall onder
meer:

217
[…] Now, vitamin D is not a nutrient, despite what we have thought foor 100 years, certainly
back to the 1930’s. Which is what? 80 years. For the last 80 years w have thought vitamin D
was a nutrient, but it s not a nutrient.
The body manufactures vitamin D There has been no human study whether any vitamin D is
necessary. There has certainly been studies in other animals. A very elegant study in fish
showed that the body manufactures all the vitamin D it needs.
Vitamin D is not a nutrient. It is a transcriptional activator. It is a secosteroid hormone […]

In het artikel Vitamin D discovery outpaces FDA decision making zegt prof. Marshall ook
nog:
[…] There is little doubt that additional transcription factors will be found as time goes by,
adding additional layers of complexity to a metabolism once thought to follow a very simple
‘vitamin in, benefit out’ model […]

Eigenlijk zou de Gezondheidsraad er dus beter aan doen om niet alleen te adviseren om
risicogroepen suppleties te geven met vitamine D, maar om tevens alle mogelijke maatregelen
te nemen om de aanmaak van lichaamseigen vitamine D3 te bevorderen. Dat houdt dan tevens
in het stoppen met vaccineren, het afschaffen van de richtlijnen voor het preventief slikken
van cholesterolverlagende statines en het juist ontraden van overvloedig gebruik van
zonnebrandcremes voor jonge kinderen, omdat blootstelling aan UV-licht nodig is.

Harris L. Coulter, Ph.D. schrijft in zijn boeken onder meer:


[…] “Probably 20% of American children – one youngster in five – suffers from
“development disability”. This is a stupefying figure ….. We have inflicted it on ourselves …..
“development disabilities”are nearly always generated by encephalitis. And the primary
cause of encephalitis in the USA and other industrialised countries is the childhood
vaccination program. To be specific, a large proportion of the millions of US children and
adults suffering from autism, seizures, mental retardation, hyperactivity, dyslexia, and other
shoots or branches of the hydraheaded entity called “developmental dusabilities”, owe their
disorders to one or another of the vaccines against childhood diseases.” […]

Omdat vaccinaties – met of zonder squaleen, kwik en/of aluminiumzouten – altijd leiden
tot verlaging van de spiegels van vitamine D, zijn vaccinaties hoogst ongewenst voor
normale spiegels van vitamine D en dus ook voor het functioneren van zeer veel
lichaamsfuncties.

En behalve dat vele lichaamsfuncties benadeeld kunnen worden en daarom kunnen


leiden tot chronische aandoeningen, kunnen door hetzelfde mechanisme dat leidt tot
verlaging van vitamine D ook nog eens verschijnselen optreden zoals plotselinge
hartdood en vermindering van de prikkelgeleiding van het zenuwstelsel, waardoor
verzwakking, extreme vermoeidheid, problemen met de motoriek en verlammingen
kunnen voorkomen.

Plotselinge dood door stagneren van de hartslag


Het zal duidelijk zijn dat door vaccinaties – waarvan de vaccins al of niet aluminiumzouten
en/of kwik bevatten – de beschikbaarheid van acetylcholine verhoogd kan worden, waardoor
hartstilstanden en ademhalingstilstanden kunnen voorkomen. Bij kleine kinderen spreekt men
dan van SIDS (sudden infant death syndrome) en bij ouderen gewoon van plotselinge dood.

218
Minder acetyl-CoA leidt tot minder vitamine D en minder myeline
Minder acetyl-CoA leidt niet alleen tot minder ergosterol en dus ook minder door het lichaam
zelf aangemaakte vitamine D3, maar ook tot minder lichaamseigen squaleen. Squaleen is een
tussenproduct in de vorming van cholesterol dat nodig is voor de isolerende myelineschede
rond de zenuwen. Dit gebeurt onder invloed van een enzym, squaleen mono-oxygenase.
Omdat squaleen – via cholesterol - een belangrijk deel uitmaakt van myeline – dat de
prikkeloverdracht door de zenuwen beschermt – kan verminderd acetyl-CoA dus ook leiden
tot een minder optimale myelinelaag rond de uitlopers van de zenuwen en daarom ook tot een
grotere kwetsbaarheid voor bijvoorbeeld MS.

Preterm Births Can be Drastically Reduced by Optimizing Vitamin D Levels


Onder deze titel ontving ik een studie naar de effecten van vitamine D uit 2009. Ik citeer eruit:
[…] As preterm births are on the rise worldwide, there is powerful new evidence supporting
the claim that sufficient vitamin D levels can reduce your risk of having a premature delivery.
It can also help protect your newborn baby from other health problems.
In what is considered the first scientific trial that meets the most stringent criteria for
‘evidence-based inquiry’, US researchers Drs. Hollis and Wagner divulged their findings at a
recent international vitamin D research conference in Brugge, Belgium.

Their findings included:


· Mothers who took 4,000 IU’s (ten times the RDA of 400 IU) of vitamin D during
pregnancy had their risk of premature birth reduced by half.
· Premature babies born to women taking high doses of vitamin D were reduced by half
at both 32 and 37 weeks, and
· There were also fewer babies who were born ‘small for dates’.
· Women taking high doses of vitamin D had a 25 per cent reduction in infections,
particularly respiratory infections such as colds and flu as well as fewer infections of
the vagina and the gums.
· The ‘core morbidities of pregnancy’ were reduced by 30 per cent in the women who
took the high-dose vitamin D (including diabetes, high blood pressure, and pre-
eclampsia – a potentially deadly increase in blood pressure and fluid).
· Babies getting the highest amounts of vitamin D after birth had fewer colds and less
eczema.

In another 2009 study on vitamin D deficiency in newborns with acute lower respiratory
infection confirmed a strong, positive correlation between newborns’ and mothers’ vitamin D
levels.

That study found that over 87 percent of all newborns and over 67 percent of all mothers had
vitamin D levels lower than 20 ng/ml, which is a severe deficiency state. As a result, the
researchers recommended that all mothers optimize their vitamin D levels during pregnancy,
especially in the winter months, to safeguard their babies’ health […]

Er is geconstateerd dat jonge kinderen relatief vaak te maken krijgen met luchtweginfecties
als gevolg van griep. Zou het kunnen zijn dat de steeds veelvuldiger vaccinaties met
aluminiumhoudende vaccins in de eerste levensjaren leiden tot een dermate lage spiegel van
vitamine D dat ze daardoor gevoeliger worden voor het ontwikkelen van luchtweginfecties?

219
Op 3-12-2009 ontving ik de Vitamin D Newsletter met daarin een verslag van twee
interessante studies. Ik zal daarom hieronder dit gedeelte van de nieuwsbrief weergeven.

[…]
Scientists around the world presented their work at the recent Vitamin D conference
in Brugge, Belgium. Many, but not all, of the scientists opined that we have to wait for
randomized controlled trials (RCT) before recommending Vitamin D. In a future
newsletter, I will review many of these presentations.

However, one was extraordinary. Professor Bruce Hollis presented findings from his
and Carol Wagner’s five million dollar Thrasher Research Fund and NIH sponsored
randomized controlled trials of about 500 pregnant women. Bruce and Carol’s
discoveries are vital for every pregnant woman. Their studies had three arms: 400,
2,000, and 4,000 IU/day.

1. 4,000 IU/day during pregnancy was safe (not a single adverse event) but only
resulted in a mean Vitamin D blood level of 27 ng/ml in the newborn infants,
indicating to me that 4,000 IU per day during pregnancy is not enough.
2. During pregnancy, 25(OH)D (Vitamin D) levels had a direct influence on activated
Vitamin D levels in the mother’s blood, with a minimum Vitamin D level of 40 ng/ml
needed for mothers to obtain maximum activated vitamin D levels. (As most pregnant
women have Vitamin D levels less than 40 ng/ml, this implies most pregnant women
suffer from chronic substrate starvation and cannot make as much activated Vitamin
D as their placenta wants to make.)
3. Complications of pregnancy, such as preterm labor, preterm birth, and infection were
lowest in women taking 4,000 IU/day, Women taking 2,000 IU per day had more
infections than women taking 4,000 IU/day. Women taking 400 IU/day, as exists in
prenatal vitamins, had double the pregnancy complications of the women taking
4,000 IU/day.

What does this huge randomized controlled trial mean?

We have long known that blood levels of activated Vitamin D usually rise during very
early pregnancy, and some of it crosses the placenta to bathe the fetus, especially
the developing fetal brain, in activated vitamin D, before the fetus can make its own.
However, we have never known why some pregnant women have much higher
activated Vitamin D levels than other women. Now we know; many, in fact most,
pregnant women just don’t have enough substrate, the 25(OH)D building block, to
make all the activated Vitamin D that their placenta wants to make.

Of course fetal tissues, at some time in their development, acquire the ability to make
and regulate their own activated Vitamin D. However, mom’s activated Vitamin D
goes up very quickly after conception and supplies it to baby, during that critical
window when fetal development is occurring but the baby has yet to acquire the
metabolic machinery needed to make its own activated Vitamin D.

The other possibility, that this is too much activated Vitamin D for pregnancy, cannot
stand careful scrutiny. First, the amount of activated vitamin D made during
pregnancy does not rise after the mother’s 25(OH)D reaches a mean of 40 ng/ml, so
the metabolism is controlled. Second, levels above 40 ng/ml are natural, routinely

220
obtained by mothers only a few short decades ago, such as President Barack
Obama’s mom probably did, before the sun scare. (President Obama was born in
Hawaii in late August before the sun-scare to a mother with little melanin in her skin)
Third, higher blood levels of Vitamin D during pregnancy reduce risk of infection and
other pregnancy complications, the opposite may be expected if 25(OH)D levels
above 40 ng/ml constituted harm.

It is heartening to see the Thrasher Research Fund and NIH support such a large
randomized controlled trial. In fact the Thrasher Research Fund has already funded a
three year follow up and the NIH request for a follow up grant is pending.
Nevertheless, a large number of medical scientists keep saying, “We need even
more science before recommending Vitamin D.” What are they really saying?

First they said we need randomized controlled trials (RCT) before we do anything.
Well here is a big one. Then they say, as they did in Brugge, “We don’t believe this
RCT, we need more money for more RCTs.” If you think about it, they are saying
pregnant women should remain Vitamin D deficient until scientists get all the money
for all the RCTs they want, which may take another ten years. How many children will
be forever damaged in that ten years?

Amazing study just presented at American Heart Association meeting

Dr. Tami Bair and Dr. Heidi May, of the Intermountain Medical Center in Utah, report
yet another study showing that your risk of heart attack, stroke, congestive heart
failure and death are dramatically increased by Vitamin D deficiency. In a
presentation at the American heart Association meeting, they found that people with
low levels (< 15 ng/ml) had a 45% increased risk for cardiovascular disease, 78%
greater risk of stroke and double the risk for congestive heart failure, not to mention a
77% increased risk of death, compared to people with Vitamin D levels > 30 ng/ml.
All that disease and death occurred in only 13 months of follow up for the 27,000
people in the study.

New York Times: Vitamin D Shows Heart Benefits in Study

So how many Americans died this last year from Vitamin D deficiency? Ten thousand?
A hundred thousand? More? How many will die next year? Someone is responsible.
Medical scientists who want more money before recommending that Vitamin D
deficiency be treated have to assume responsibility. I am all for more studies but we
have to act now, like we did with cigarettes. Remember, no human randomized
controlled trials exist showing cigarettes are dangerous, so we have much more and
better science than we did when we warned about smoking. If we fail to act on the
dangers of Vitamin D deficiency, someone will end up with blood on their hands.
[…]

Hoe langer hoe meer wordt het duidelijk dat gebrek aan vitamine D funest is voor de
ontwikkeling van de foetus en kan leiden tot grotere gevoeligheid voor infecties in het jonge
leven en een risico op hartaandoeningen later in het leven.
Als we daarbij beseffen dat aluminiumhoudende vaccins leiden tot depleties van vitamine D,
dan zal duidelijk zijn dat deze vaccins beslist niet de gezondheid ten goede komen.

221
Literatuur:
Omdat mijn eigen werk helemaal niet op zichzelf staat en vele wetenschappers al eerder bezig
waren om de gevaren van vaccinaties onder de aandacht te brengen, volgt hier een serie titels
die betrekking heeft op de ellende die vaccinaties in werkelijkheid veroorzaken. Deze titels
zijn ontleend aan de opsomming soortgelijke literatuur van Campaign Against Fraudulent
Medical Research, cafmr@pnc.com.au :

· Vaccination Debate: Do Vaccines Cause Cot Deaths? - Harris L. Coulter PhD debates
on the vaccination link to sudden infant death syndrome.
· Why a Satisfactory Solution to the Sudden Infant Death Syndrome Has Not Been
Achieved - By Dr Archie Kalokerinos - Eminent MD speaks out against the SIDS
establishment.
· Dispelling Vaccination Myths - By Alan Phillips - A presentation of the commonly
held beliefs about vaccination, and an introduction to the medical studies, government
statistics, and other credible evidence which directly contradicts these assumptions.
· Vaccination: The Medical Assault on the Immune System - By Viera Scheibner PhD -
Review of the book of the same name which summarises the results of orthodox
medical research into vaccines and their effects. The book informs of the short and
long-term dangerous side-effects of vaccines, its ineffectiveness in preventing
infectious diseases, and details the causal link between DPT and polio vaccines and
cot death.
· Experimental Vaccines and Gulf War Syndrome - By Neil Z. Miller - Excerpted from
Miller's book Immunization Theory vs Reality: Exposé on Vaccinations. Thousands of
United States military personnel who served in the Persian Gulf War are now seriously
incapacitated from experimental drugs and vaccines which were imposed on them.
· Human Sacrifices: Personal Stories of Vaccine Damage - Excerpted from
Immunization Theory vs Reality.
· More Tragic Stories of Vaccine Victims - By National Vaccine Information Center.
· AVN Launches Vaccine-Reaction Register - On January 30, the Australian
Vaccination Network will be presenting more than 200 reports of serious reactions and
deaths following vaccination to the Federal Minister for Health and insisting that he
thoroughly investigate each one.
· Paralytic Polio Linked To Vaccinations - Excerpts from The Infectious Diseases Series
by Bill Bingham, National Anti-Vivisection Society, and The Vaccine Guide by Dr
Randall Neustaedter. Reveals how the triple antigen and other vaccines have caused
cases of paralytic polio.
· Vaccination and Social Violence - By Harris L. Coulter PhD - Author of Vaccination,
Social Violence, and Criminality, Coulter develops the thesis that the "sociopathic
personality" which has emerged on a mass scale in recent decades - and which is
responsible for a disproportionate amount of crime and social violence - is causally
linked to the childhood vaccination programs. In other words, vaccination causes
encephalitis which in turn leads to these post-encephalitic states and conditions.
· Vaccination and Violent Crime - By Harris L. Coulter PhD - Hard-core criminals have
very high incidences (much higher than the population at large) of: seizure disorders,
dyslexia and hyperactivity, low IQ and mental retardation, autistic features, allergies,
tendencies to alcoholism and drug abuse, etc. Research indicates that all of these
conditions are recognisable as the long-term effects of encephalitis.
· How To Legally Avoid Unwanted Immunizations Of All Kinds - By Alternative
Health E-Mall - Into every compulsory immunization law in America are written legal

222
exceptions and waivers which are there specifically to protect you from the attempted
tyranny of officialdom.
· Secret Government Database on Vaccine-Damaged Children - By Neil Z. Miller -
Excerpted from Miller's book Immunization Theory vs Reality.

223
De HPV-vaccinaties met aluminumhoudend Cervarix en Gardasil

Men heeft het nodig gevonden om alle meisjes vanaf 9 tot 16 jaar een serie van drie prikken te
geven met deze vaccins. Voorlopig nog vanaf twaalf jaar, maar de experimenten met kinderen
vanaf negen jaar zijn al bijna afgerond. En dan zullen dus binnenkort alle meisjes vanaf 9 jaar
deze drie HPV-prikken krijgen, die dan nog worden aangevuld met een gelijktijdige prik met
een vaccin tegen Hepatitis-B. Dus in korte tijd een serie van vier aluminiumhoudende prikken
die – doordat aluminium wordt opgeslagen in het lichaam - leiden tot depleties van calcium,
fosfor en vitamine D.
In dat verband wil ik nog even een artikeltje citeren dat ik ontving op 24-3-2009:

[…] Vitamin D Deficiency Makes Young Girls’ Muscles Weak


Insufficient blood levels of vitamin D may cause adolescent girls to have weaker muscles,
according to a new study in the Journal of Clinical Endocrinology & Metabolism.
The research team was composed of scientists from Longsight Health Centre in Manchester,
the University of Manchester, Saint Mary’s Hospital for Women & Children in Manchester
and Novotec Medical GmBH in Pforzheim, Germany.

“We know vitamin D deficiency can weaken the muscular and skeletal systems, but until now,
little was known about the relationship of vitamin D with muscle power, force, velocity and
jump height in adolescent girls.”

The researchers measured vitamin D blood levels from 99 girls between the ages of 12 and 14,
all of them students at the same inner city, multi-ethnic Manchester school. They found that
75 percent of the participants had vitamin D levels lower than optimal, although none were
yet exhibiting any symptoms of deficiency.

Deficiency of vitamin D is well known to lead to hampered calcium absorption, which can
cause the weakening of bones and lead to fractures and osteoporosis. Newer research
suggests that it may also increase the risk of cancer, heart disease and autoimmune disorders.

The researchers also measured each participant’s muscle strenght and force through a
variety of jumping exercises. They found a direct correlation between vitamin D bloodlevels
and the girls’performance on the muscle strenght tests.

“These data highlight the importance of vitamin D status on muscle function in adolescent
girls. Sub-optimal force might have implications for long-term bone development,”the
researchers wrote.

Scientists and medical professionals believe that vitamin D deficiency is widespread,


particularly among darker skinned people living far from the equator, whose bodies cannot
synthesize enough of the vitamin from the weak winter sunlight. Recent studies suggest that as
many as 55 percent of apparently healthy U.S. adolescents might be vitamin D deficient […]

Met deze extra serie van vier aluminiumhoudende prikken worden de moeders van de
toekomst gestuurd in de richting van degeneratie en bevestiging van het idee van het ‘zwakke
geslacht’. Ook gekleurde meisjes moeten aan de prik geloven, of ze al vitamine D-deficient
zijn of niet.

224
In een artikel wat ik een paar dagen eerder ontving wordt gemeld hoe het percentage
bevallingen via een keizersnede de laatste jaren is verdubbeld. Dit werd ook toegeschreven
aan een verlaagde spiegel van vitamine D bij deze vrouwen.
Hoewel nog niet is bewezen dat de reproductieve functie van de gevaccineerde meisjes wordt
benadeeld, is dit al wel een eerste aanwijzing dat het op natuurlijke wijze een kind ter wereld
brengen al op zeer significante wijze in gevaar wordt gebracht door de prikken tegen slechts
twee van de vele stammen van het HPV-virus. Keizersnedes leveren altijd een groter risico op
voor moeder en kind dan bevallingen die op natuurlijke wijze verlopen.

Als jonge vrouwen tijdens hun jeugd niet zouden zijn volgepompt met aluminiumhoudende
vaccins - en zij ook verder gezond zouden hebben geleefd - dan zou hun weerstand tegen alle
HPV-virussen tijdens de rest van hun leven veel groter kunnen zijn, zodat de gevreesde
baarmoederhalskanker tengevolge van manifest geworden HPV-infecties nog minder vaak
zou voorkomen. Periodieke uitstrijkjes en veilig vrijen zouden dan ervoor kunnen zorgen dat
deze ziekte nagenoeg geen slachtoffers meer hoeft te maken.

Aluminiumhoudende placebo’s bij vergelijkende trials


Op 9-9-2009 kwam de FDA naar buiten met Vaccines and Related Biologocal Products
Advisory Committe briefing information.
Een van de naar buiten gebrachte documenten is Male indication for Gardasil, betreffende
een trial met het toedienen van Gardasil aan mannen/jongens.
Het blijkt dat men bij deze trial een actieve testgroep voor Gardasil had naast een
placebogroep die alleen het adjuvans aluminium kreeg, dat ook in Gardasil aanwezig is. De
gemelde bijwerkingen in beide testgroepen ontliepen elkaar niet veel, hoewel er in beide
groepen een aanzienlijke hoeveelheid bijwerkingen werd gemeld.
Op basis van het geringe verschil tussen de actieve- en de placebogroep werd geconcludeerd
dat Gardasil dus veilig was!

Zou het echter niet zo kunnen zijn dat dat verwchil tussen beide testgroepen zo gering was
omdat de bijwerkingen van Gardasil hoofdzakelijk worden veroorzaakt door het aan dit
vaccin toegevoegde aluminiumzout?

Heb ik niet vroeger bij het vak ‘methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek’,
ofwel M&T, geleerd dat een valide trial tenminste één volkomen neutrale (blanco) testgroep
moet bevatten? In dit geval hadden er dus minstens drie testgroepen moeten zijn, namelijk
eentje met het volledige Gardasilvaccin, eentje met alleen het gebruikte adjuvans (aluminium)
en eentje met alleen een neutrale oplossing zonder antigenen en adjuvans.
Waarschijnlijk zou dan zijn gebleken dat de neutrale testgroep gen enkele bijwerking kreeg
(met uitzondering misschien van een rood plekje op de prikplaats) en dat beide andere
groepen aanzienlijk meer bijwerkingen vertoonden. Dan zou uit de statistiek op valide wijze
zijn gebleken dat beide aluminiumhoudende testgroepen een ongeveer identiek hoog aantal
bijwerkingen te zien gaven en dat de bijwerkingen derhalve hoofdzakelijk te relateren
moesten zijn aan het gebruikte adjuvans. In dit geval aluminium.
Waarom houdt men het bij een invalide trial zonder goede blanco testgroep, om op grond
hiervan te concluderen dat Gardasil veilig is?
Volgens mij is dit met opzet zo gebeurd omdat men koste wat het kost wilde verhullen wat
men al lang wist, namelijk dat aluminium in vaccins zeer gevaarlijk is!!!

225
En op basis van zulke invalide conclusies stelt men een hele jonge generatie bloot aan ellende,
terwijl de effectiviteit van het vaccin – getuige een recente JAMA-publicatie - nog bij lange na
niet vaststaat. Ik citeer een verslag van een publicatie in JAMA van 19-8-2009:

[…] At first glance, a study just published in the August 19th edition of the Journal of the
American Medical Association (JAMA) is yet another whitewash job about the safety of the
quadrivalent human papillomavirus recombinant vaccine – beter known as Gardasil, the
genital human papillomavirus (HPV) vaccine. Licensed in June of 2006 by the Food and
Drug Administration (FDA) for girls and young women betweenn the ages of nine and 26, the
enormously hyped and advertised vaccie is designed to prevent infection with fout types of
HPV: types 16 and 18 can cause cervical cancer and types 6 and 11 are the most common
types of genital warts.
The JAMA report says that the Gardasil adverse events reported have been mostly consistent
with data gathered before the vacne was considerd safe enough to be widely administered to
young girls. But a close reading shows some disturbing additional facts.
Just as Naturalnews has consistently reported, the vaccine has caused an extraordinary
number of adverse side effects. And now comes word from the JAMA report that the HPV
vaccine has unexpectedly caused episodes of fainting and life-threatening blood clots. In fact,
in a statement to the media, these events were called ‘disproportional’ – meaning these side
effects are anything but rare. What’s more, among the 12,424 adverse reaction reports about
the HPV vaccine, 772 (6.2 percent) were serious and included 32 reports of death.

Other problems caused by the vaccine include local site reactions, skin rashes, nausea,
dizziness, headaches and even Guillain-Barré syndrome (a disorder in which the body’s
immune system attacks part of the peripheral nervous system sometimes causing paralysis)
and anaphylaxis (hypersensitivity reaction that can cause sudden death). As just reported by
CBS news, the teenage daughter of physician Scott Ratner and his wife was one of the
unfortunate girls who became severely ill with a chronic autoimmune disease, myofasciitis,
after her first dose of Gardasil. Dr. Ratner told CBS his daughterwas so ill with the
neurological problem ‘she’d have been better off getting cervical cancer than the
vaccination.’
One of the lead researchers for Gardasil has also gone public this week, telling CBS news
there is no data showing that het vaccine even remains effective beyond five years. That
means that if a ten year old girl is given the vaccine and subjected to possibly serious and
even life-threatening side effects, the vaccine may offer het no protection at all when she hits
her teens or young adulthood.
What makes the debate about Gardasil crazy to begin with is that studies have shown 70 to 90
percent of people with HPV naturally clear the virus from the body within two years of
infection – with no help from drugs or vaccines. So the most effective protection from
problems caused by HPV is to avoid being infected by the multiple strains of HPV by not
engaging in promiscuous, unprotected-by-condoms sex (the virus is transmitted sexually and
condoms do not offer 100 percent protection) and by keeping your body’s immune system
strong and healthy through good nutrition, exercise and exposure to sunlight.
In an editorial accompanying the JAMA study, Charlotte Haug, M.D., Ph.D., M.Sc., of The
Journal of the Norwegian Medical Association in Oslo expressed her concerns about the
agressively promoted Gardasil vaccine: “Wether a risk is worth taking depends not only on
the absolute risk, but on the relationship between the potential risk and the potential benefit.
If the potential benefits are substantial, most individuals would be willing to accept the risks.
But the net benefit of the HPV vaccine to a woman is uncertain. Even if persistenty infected
with HPV, a woman most likely will not develop cacer if she is regularly screened…” […]

226
Niet alleen van Gardasil zijn bijwerkingen geregistreerd bij de Amerikaanse bijwerkingen-
databank VAERS. Ook enkele Nederlandse meldingen van bijwerkingen bij Cervarix staan
daar genoteerd. Deze bijwerkingen zijn aangemeld door het Lareb en gezondheidsautoriteiten.
Ik noem drie gevallen:
· VAERS ID: 363729. Meisje, 15 jaar, tweede HPV-prik op 16-3-2009. Bijwerkingen
begonnen 3 dagen na de vaccinatie: Anaemia, Dizziness, Dyspnoea, Fatgue,
Haemoglobin decreased, Pallor.
· VAERS ID: 364046. Meisje 14 jaar, tweede HPV-prik op 20-4-2009. Bijwerkingen
begonnen 2 dagen na de vaccinatie: Apnoea, Convulsion, Cyanosis, Cyanosis central,
Dyskinesia, Electroencephalogram normal, Grand mal convulsion, Injectionsite pain,
Loss of consciousness, Nuclear magnetic resonace imaging normal, Vaccine positive
rechallenge.
· VAERS ID: 364047. Meisje, 14 jaar, Tweede HPV-prik, op 23-3-2009. Bijwerkingen
begonnen op dezelfde dag: Apnoea, Confusional state, convulsion, Cyanosis central,
Depressed level of consciousness, Drooling, Dyskinesia, Electroencephalogram
normal, Fall, Fatgue, Foaming at mouth, Incontinence, Injectionsite pain, Listless,
Loss of consciousness, Malaise, Nausea, Nuclear magnetic resonance imaging normal,
Skin discolouration, Tongue biting, Urinary incontinence, Vaccine positive
rechallenge.

Hoe valt het nou te verklaren dat we in Nederland niets te horen krijgen over deze
bijwerkingen en dat het RIVM proclameert dat de vaccinaties volkomen veilig zijn – en dat
alle geluiden over eventuele bijwerkingen berusten op ‘indianenverhalen – terwijl de
bijwerkingen van het in Nederland gebruikte Cervarix gewoon op VAERS te vinden zijn?
Voor de hardnekkige zoeker zijn er op de website van het Lareb wel degelijk ook
bijwerkingen te vinden met betrekking tot Cervarix. Hierbij moeten we wel rekening houden
met onderrapportage.
Op 24-12-2009 vond ik voor Cervarix temidden van talrijke bijwerkingen 35 meldingen van
menstruatiestoornis en 8 convulsies.
Voor wat betreft de gevreesde verlammingsverschijnselen vond ik verspreid over de rubrieken:
3 maal blikverlamming
1 maal loopstoornis
1 maal aangezichtsverlamming
2 maal paralyse
4 maal paresthesie
Het gaat hier om 11 jonge meisjes die zonder echte noodzaak werden opgescheept met een
(gedeeltelijke) verlamming en daarover horen we in de media totaal niets. Al deze meer of
minder ernstige bijwerkingen vallen voor het RIVM kennelijk onder de ‘normale’ pech.
Over het gevreesde Guillain-Barré-syndroom lezen we bij het Lareb niets. Maar de definitie
van GBS is: Normaliter is GBS een relatief zeldzame aandoening, die in extreme gevallen -
via spierverlammingen - tot ademhalingsproblemen en de dood kan leiden, en meestal
invaliderend werkt op de motoriek van handen en voeten en spraak.
Het komt mij voor dat door het opdelen van de verlammende bijwerkingen in verschillende
rubrieken het optreden van verschillende uitingsvormen van GBS aan het oog wordt
ontrokken en dat we eigenlijk zouden moeten zeggen dat er zich door Cervarix 11 gevallen
van GBS voordeden.

Waarom wordt de Nederlandse bevolking misleid? Waarom worden meisjes onder valse
voorwendselen – want bewezen niet veilig – zelfs met behulp van een reclamebureau

227
dringend opgeroepen voor deze vaccinaties die hen ernstig kunnen schaden? Kan iemand dat
nu eens afdoend uitleggen? Of weet ik het antwoord eigenlijk al?

In Expert Rev. Vaccines 8(12), 1613-1614 (2009) las ik een artikel van de hand van Diana M.
Harper, MD, MPH, MS, Professor, Vice Chair, Research Departments of Community and
Family Medicine, Obstetrics and Gynecology, and Informatics and Personalized Medicine,
University of Missouri Kansas City: Gardasil needs a new consent form.
Ik citeer het laatste stukje van dit artikel:

[…] Neurologic experts, however, have focussed on the motor neuron disease cases reported
in the VAERS and a mechanism that encompasses explanations for these serious adverse
events and he venous thromboembolism signals, irrespective of cofactor associations. The
incidence of juvenile amyotrophic lateral sclerosis (ALS), a uniformly fatal disease, is
extremely low, much lower than the 0,4-2 per 100,000 adult rate in the USA. Four girls have
died from juvenile ALS-like diseases after Gardasil administration. It is hypothized that the
neutralizing antibodies in Gardasil may also bind to the human heparin-binding motifs, which
have a similar configurational epitope to part of the HPV-16 virus-like particle. Interference
with the heparin-binding motifs would destabilize anticoagulation homeostasis, as well as
disrupting the action of superoxide dismutase 1, which is a well-established cause of ALS.
The reported serious adverse events from Gardasil are rare, but real enough to be united by a
biologically plausible mechanism.
Unlike Menactra (Sanofi Pasteur, Lyon cedex, France), which prevents immediate death from
meningitis with a known increased risk of Guillain-Barré syndrome, Gardasil will only
prevent cervial cancers decades from now in women who continue to participate in Pap
screening. The tolerance for serious adverse events in a vaccine that prevents a disease that
can kill within 24 h after contracting the bacteria is different to the tolerance for serious
adverse events in a vaccine that prevents disease from a virus that is mostly cleared by the
body within 2 years of infection and does not progress to advanced stages of cancer unless
there has been no screening for years.
What tolerance level is acceptable? In countries where routine repeated Pap screening does
not exist and the mortality from cervial cancer reaches 35 per 100,000 women, the risks of
serious adverse events from Gardasil vaccination may be acceptable.
However, in countries where organized screening is prevalent, the short- en long-term
benefits and risks of screening and vaccination must be discussed with parents and young
women prior to Gardasil vaccination […]

Waarom geeft deze hoogleraar de mogelijkheid van ernstige bijwerkingen wel toe en worden
ze in ons eigen land verzwegen, tewijl iedere discussie over nut versus gezondheidsrisico in
de kiem wordt gesmoord met de opmerking dat alleen deze broodnodige effectieve en veilige
vaccinaties kunnen leiden tot een beduidend geringere sterfte aan HPV-infecties. En dat
terwijl er naast de al wel bekende bijwerkingen op korte termijn – bijwerkingen op lange
termijn moeten nog blijken - nog helemaal geen uitsluitsel valt te geven betreffende de
effectiviteit van de vaccinaties op de langere termijn.
Welke gezondheidsautoriteit van minstens het kaliber van deze prof. Harper kan mij dat nou
eens haarfijn uitleggen???

228
Het grote onbegrepen gevaar van de relatief nieuwe hulpstof MF59 in
vaccins

Vanaf ongeveer het jaar 2000 is er steeds meer vermoeden gerezen dat relatief nieuwe vaccin-
adjuvantia – dus andere dan de al besproken kwik, aluminium en formaldehyde - kunnen
leiden tot allerlei nare bijwerkingen. Men noemt in dit verband dan squaleen, polysorbaat 80
(ook bekend als Tween 80) en Span 85. Van squaleen en polysorbaat 80 zijn lange en
overeenkomstige lijsten met bijwerkingen gepubliceerd, die zo ongeveer het totale
lichamelijke en geestelijke functioneren betreffen. Hoewel Span 85 ook wordt genoemd als
een enge stof, worden hiervan geen afzonderlijke bijwerkingenlijsten weergegeven.
Squaleen werd verdacht als veroorzaker van vele symptomen van het zogenaamde ‘Golf
Oorlog Syndroom’, waarmee vele veteranen uit die oorlog nog steeds kampen. In 2002
oordeelde een Amerikaanse federale rechter dat er een goede reden was om aan te nemen dat
squaleen gevaarlijk leek, zodat hij het Pentagon verzocht om het gebruik ervan te stoppen

Die bijwerkinglijsten van squaleen en polysorbaat 80 verbaasden me omdat ik weet dat deze
beide stoffen totaal onschuldig zijn.
· Squaleen is een lichaamseigen stof die onder meer functioneert als een tussenstof bij de
biosynthese van cholesterol.
· Polysorbaat 80 is een niet-ionogene oppervlakteactieve stof en emulgator – afgeleid van
polyethoxylated sorbitaan en oliezuur – en wordt vaak gebruikt in levensmiddelen, zoals
chocolademelk en ijsjes. Polysorbaat 80 wordt ook gebruikt als emulgator bij de
vervaardiging van geneesmiddelen voor parentale (= ingespoten) toediening.

Het leek me sterk dat deze onschuldige stoffen, waarvan er eentje nota bene lichaamseigen is,
zelf van nature zoveel onheil zouden kunnen aanrichten als wordt beweerd. Er moest dus vast
nog iets meer aan de hand zijn.

De website van Novartis – de producent van het nieuwe vaccin tegen de nieuwe H1N1-griep,
ofwel de Mexicaanse varkensgriep – bracht een begin van licht in deze kwestie. Zelf zegt de
fabrikant op zijn website over zijn relatief nieuwe paradepaardje, de adjuvans MF59 het
volgende:

[…] MF59® is Novartis’ proprietary adjuvant that is added to influenza vaccines to help
stimulate the human body’s immune response through production of CD4 memory cells.
MF59, is the first oil-in-water influenza vaccine adjuvant to be commercialized in
combination in combination with a seasonal influenza virus vaccine. Adjuvanted vaccines
combined with MF59 augment the breadth of immune response compared with non-
adjuvanted vaccines.

Studies have shown that MF59 helps elicit broad cross-reactive immune responses against a
wide range of seasonal influenza strains, includng those strains not contained in a seasonal
influenza vaccine. This has also been shown with potential H5 pandemic virus strains. The
adjuvant has also demonstrated th ability to provide strong immune memory and sustained
antibody responses when used with both seasonal and pre-pandemic vaccines, which help the
immune system produce a protective response that can be boosted several years after an
initial vaccination […]

[…] Because adjuvants bolster the body’s immune response to a pathogen, fewer antigens are
needed in each dose to develop protective immunity. Studies have shown that MF59 reduced

229
the amount of antigen required to generate an immune response to less than half the amount
used in seasonal influenza vaccines. This has the potential to extend antigen supplies in a
crisis, which is an important consideration given that production processes limit how much
vaccine can be manufactered at any given time […]

Van het nieuwe H1N1-griepvaccin werd al gepubliceerd dat het minder actief vaccin zou
bevatten dan normale (griep)vaccins omdat er gebruik gemaakt zou gaan worden van een zeer
speciale hulpstof, waardoor er minder van dat vaccin (antigenen) nodig zou zijn. Dat klopt
dus. Maar dat houdt dan wel in dat iedere Nederlander – volgens het voorgenomen schema –
tweemaal met deze nieuwe adjuvans gaat worden ingespoten. Tijd dus om eens nader uit te
pluizen welk gevaar dit werkelijk met zich mee zou kunnen brengen. Gaat het echt om een
paar onschuldige stofjes of moest ik toch de Golf Oorlog-verhalen serieus nemen?

Novartis noemt dan wel de gunstige eigenschappen van MF59, maar zwijgt hierbij over de
chemische samenstelling van deze wonderstof. Gelukkig kon ik uit een andere bron wel deze
samenstelling vernemen. Ik las het volgende:

[…] MF-59 is oil-based and composed of squalene, Tween 80 and Span 85. All oil
adjuvants injected into rats were found to be toxic. All rats injected developed a disease
similar to multiple sclerosis which left them crippled and dragging their paralyzed
hindquarters across their cages. (Kennedy, RT. Edleman, R. ‘Survey of human-use adjuvants’,
Expert Review of Vaccines, 2003 p171) […]

Dit laatste citaat leerde me de samenstelling van MF59 en vertelde me bovendien dat ik de
bijwerkingen echt serieus moest nemen.
Omdat squaleen en polysorbaat 80 van nature ongevaarlijke stoffen zijn, moest het kwaad dus
verborgen liggen in Span 85.

Squaleen wordt zelfs gebruikt als een gezondheidssupplement dat onder meer claimt dat het
een gunstige uitwerking heeft op het immuunsysteem. Deze lichaamseigen stof heeft een
gunstige invloed op vele lichaamsprocessen en de leverancier van Squalene iP6-capsules
claimt zelfs: […] remt infecties, ontstekingswerend, anticarcinogeen, herstelt het (auto-
)immuunsysteem […] Behalve als voorstof voor cholesterol is het ook werkzaam als een
speciaal soort anti-oxidant dat zuurstof absorbeert. Wikipedia zegt:
[…] Squaleen wort gebruikt als bactericide en als tussenproduct in de productie van
farmaceutishe stoffen, organische kleurstoffen, rubberchemicaliën, aromatische stoffen en
oppervlakteactieve stoffen. Ook sommige cosmetische stoffen bevatten squaleen als
‘huidregulator’ en ‘weefselhersteller’, waarbij wordt verwezen naar de antioxiderende en
cholesterol-regulerende eigenschappen van squaleen […]
en
[…] In vaccine development, squalene has been used as an adjuvant, which increases the
immune response of vaccines that would otherwise be too weak to offer protection. A squalene
adjuvant was used in an cytomegalovirus vaccine. Some animal studies have found adverse
effects, such as weakness, from squalene, and some veterans have claimed that squalene
adjuvant in vaccines was responsible for Gulf War Syndrome […]

Het lijkt dus echt dat Novartis squaleen gebruikt om zijn gunstige effecten op het
immuunsysteem. Blijft dus over Span 85 om aan een nadere blik te onderwerpen.

230
Het internet leverde een breed scala aan sites waarop Span 85 werd genoemd, maar veel
wijzer werd ik daar niet van, totdat ik stuitte op een wetenschappelijk artikel: ‘Surfactant
Effect on the Stability and Electrorheological Properties of Polyaniline Particle
Suspension’, in Journal of Colloid and Interface Science: 206, 424-438 (1998), door Hyon-
Jee Lee en collega’s. Korea.

Dit artikel beschrijft hoe er testen werden uitgevoerd met verschillende typen Span, die
worden ingezet om olie-water-oplossingen goed vermengd te houden.
[…] For the colloidal stability, Span80 was the most effective. However, considering that ER
activity comes mainly from relative large particles of O(um), which are mostly present in our
system, Span85 was the best choice for a stabilizing additive in the present ER suspension […]

Na dit onderzoeksresultaat kon Chiron de ontwikkeling van MF59 afronden, waarbij Span85
werd gebruikt om de emulsie (olie-water-oplossing) stabiel te houden. Het patent op MF59
werd daarna doorverkocht aan Novartis.

Het beeld werd al helderder:


· Het ging Chiron primair om het gebruik van squaleen vanwege de gunstige uitwerking op
het immuunsysteem en de daardoor bereikte besparing op de hoeveelheid benodigde
antigenen.
· Om het olie-achtige squaleen echter succesvol in het vaccin onder te brengen moest het
kunnen ‘binden’ met water.
· Daarvoor werd de bekende en normaliter veilige emulgator polysorbaat 80 (Tween 80)
gebruikt.
· Maar de aldus ontstane emulsie moest natuurlijk ook nog worden gestabiliseerd. En
daarvoor gebruikte men toen het reeds beproefde Span85 (=Sorbitaan Trioleaat).

De inspanningen van het ontwikkelen van MF59 leidden – volgens een verhaal van het RIVM
- in 1997 voor het eerst tot de licentie van een MF59 geadjuvanteerd influenza vaccin in meer
dan 20 landen. Deze influenzavaccins (Fluad) worden dus al meer dan 10 jaar buiten
Nederland gebruikt. In sommige therapeutische vaccins wordt MF59 als adjuvans gebruikt.
Deze worden ook in Nederland gebruikt.
Beide in Nederland geregistreerde nieuwe influenza A (H1N1) vaccins (2009) bevatten
adjuvantia waarin squaleen verwerkt is. Focetria van Novartis bevat MF59 en Pandemrix van
GSK bevat het adjuvans AS03, dat wel squaleen maar geen Span85 bevat.

In plaats van Span85 is aan Pandemrix de elektro-actieve stof Octoxynol 10 toegevoegd. Een
zusje daarvan - Octoxynol-9 staat bekend als Triton X-100. Het merkwaardige is dat op blad 2
van de productinformatie van Pandemrix wel 5 microgram thiomersal wordt genoemd als
hulpstof en pas op bladzijde 11 onder de lijst met hulpstoffen Octoxynol 10, terwijl die
Oxytonol 10 eigenlijk een zeer belangrijke hulpstof is die de cellen ontvankelijk moet maken
voor de antigenen in het vaccin. Dat doen die elektro-actieve stoffen door middel van
electroporese van de celmembranen.
In de beschrijving van Triton X-100 staat onder meer te lezen:
[…] it can be used to permeabilize unfixed (or light fixed) eukaryotic cell membranes […]
In Pandemrix doen ASO3 plus Octoxynol 10 samen hetzelfde als MF59 doet in Focetria,
waarbij moet worden aangetekend dat MF59 iets krachtiger werkt.

231
Span85 als elektro-actieve stof
Waarom de toevoeging van Span85 er toe leidde dat daarna zowel squaleen als polysorbaat 80
als gevaarlijk werden gezien, bleek al uit het begin van het genoemde artikel.
Span85 is werkzaam als stabilisator van dit soort emulsies omdat het een elektro-actieve stof
is. Deze elektro-actieve eigenschap leidt ertoe dat de afzonderlijke fijne deeltjes in de emulsie
steeds op dezelfde manier blijven rondzweven en niet kunnen gaan klonteren.
[Een emulsie is een mengsel van druppeltjes van een vloeistof in een andere vloeistof en een
suspensie is een vloeistof waarin een andere stof in zeer kleine deeltjes verdeeld rondzweeft
(zoals bijvoorbeeld colloïdaal zilver). Deze twee termen worden vaak door elkaar gebruikt.
Een colloïdale vloeistof is een substantie die zeer kleine deeltjes bevat (grootte in de orde van
10 tot de min negende – 10 tot de min vijfde meter). Sollen, gellen en emulsies zijn
voorbeelden van colloïden.]

[…] Generally, ER fluid is a typical suspension composed of micron-sized polarizable


particles dispersed in an nonconducting medium. The mismatch in conductivities or dielectric
properties between the dispersed particle and the continuous medium phase induces
polarization upon application of an electric field. The induced particle dipoles, under the
action of an electric field, tend to attract the neighboring particles to one other and cause the
particles to form fibril-like structures, which are aligned to the direction of the electric field.
Because these fibril-like structures provide additional resistance against fluid motion, ER
fluid behaves like a Bingham fluid in the presence of an electric field […]

MF59 is dus een colloïdale suspensie (emulsie) en daarom zal ik nog even nader kijken naar
de totstandkoming van dit soort vloeistoffen.
Hiervoor maakte ik gebruik van het boek The HLB System, a time-saving guide to emulsifier
selection, van ICI Americas Inc., 1976, revised in maart 1980. Ik vond een verklaring in
hoofdstuk 1: Meaning of HLB Advantages and Limitations. Ik citeer uit dit hoofdstuk, maar
begin eerst nog even met de weergave van de Vanderwaalskracht uit een natuurkundeboek:

[…] Aantrekkingskracht tussen twee moleculen. Deze kracht ligt ten grondslag aan de
drukcorrectie in de vanderwaalsvergelijking. Ze is veel zwakker dan de bindende kracht in
een chemische verbinding en werkt over slechts een kleine afstand. Ze wordt veroorzaakt door
de aantrekking van dipolen van moleculen. Voor atomen en moleculen die geen permanente
moleculaire dipoolmomenten hebben is de aantrekkingskracht het gevolg van
kernelektrondipolen (dispersiekrachten genoemd) […]

Atomen en moleculen die geen permanente dipoolmomenten hebben worden ‘non-polar’


genoemd en atomen en moleculen die dat wel hebben worden ‘polar’ genoemd.
(Heel simpel voorgesteld zijn dipolen tegengestelde polen zoals te vergelijken met een
staafmagneet met aan de beide uiteinden een andere pool. Ongelijke polen trekken elkaar aan
en gelijke polen stoten elkaar af. Staafmagneten kunnen elkaar dus aantrekken zodra ongelijke
polen in elkaars nabijheid komen en omgekeerd stoten ze elkaar af zodra twee gelijke polen in
elkaars nabijheid komen. Dit heeft te maken met (elektro)magnetisme en dus ook met subtiele
elektromagnetische ladingen. En dus ook met electro-activiteit. Op deze manier kunnen ook
atomen en moleculen elkaar aantrekken of afstoten.)

Stoffen die gebruikt worden om emulsies te maken kunnen zowel hydrofiel zijn als lipofiel.
De hydrofiele, zoals Tween 80 zijn ‘polar’ en het lipofiele Span85 is ‘non-polar’.

232
Span85 ontleend zijn aantrekkingskracht dus aan zijn kernelektrondipolen ofwel aan zijn
dispersiekracht. Deze dispersiekracht is een vorm van elektro-activiteit. Daarom moeten we
Span85 beschouwen als zijnde een elektro-actieve stof.

Ik citeer nu uit het genoemde boek van ICI:

[...] The HLB of an emulsifier is an expression of its Hydrophile-Lipophile Balance, i.e. the
balance of the size and strenght of the hydrophilic (water-loving or polar) and the lipophilic
(oil-loving or non-polar) groups of the emulsifier. All emulsifiers consist of a molecule that
combines both hydrophilic and lipophilic groups […]

Alle stoffen die leiden tot het ontstaan van emulsies – bijvoorbeeld een ‘squaleen-water-
emulsie’ - bestaan uit een molecuul dat is samengesteld uit hydrofiele en lipofiele groepen.
Het gaat daarbij om de maat en kracht van deze twee groepen binnen de emulgatormoleculen,
die bepalend is voor de kwaliteit van de emulsie en ook voor de afmetingen van de deeltjes
waarin het squaleen door deze emulgator wordt verdeeld.

In het voorgaande citeerde ik ook:


[…] The induced particle dipoles, under the action of an electric field, tend to attract the
neighboring particles to one other and cause the particles to form fibril-like structures, which
are aligned to the direction of the electric field […]

De actie van het elektrische veld wordt veroorzaakt door de elektro-activiteit van het non-
polaire Span85 dat inwerkt op het polaire Tween 80, waardoor – door het sterker worden van
de magneetsterkte van Tween 80 en daardoor ook van de onderlinge aantrekkingskracht van
de ongelijke polen van Tween 80 - een fijn netwerk wordt geschapen waartussen de
squaleendeeltjes als het ware – fijn verdeeld - gevangen worden gehouden.

Het gaat bij de gewenste kwaliteit van de MF59-emulsie dus om de juiste samenstelling van
de emulgatormoleculen, die zijn opgebouwd uit Tween 80 en Span 85

De invloed van straling en magnetische velden op de elektro-activiteit van nanodeeltjes


Door vaccinaties met MF59 bevattende vaccins of vaccins met andere nanodeeltjes
bevattende adjuvantia krijgt men dus een zekere hoeveelheid nanodeeltjes in het lichaam
gespoten. Die deeltjes kunnen dus polair of non-polair zijn. Maar van beide soorten deeltjes
kan de elektromagnetische lading versterkt worden door blootstelling aan (sterkere)
magnetische velden zoals bij een MRI-scan, en straling van bijvoorbeeld zendmasten voor
GSM en UMTS. Ook van de straling van detectiepoortjes gaat een dergelijke invloed uit.
Dat elektromagnetisme de lading – en daardoor de uitwerking - van de nanodeeltjes kan
versterken heeft de nare bijkomstigheid dat deze nanodeeltjes in nog sterkere mate in het
lichaam kunnen gaan leiden tot willekeurige ladingsverschuivingen binnen de moleculen van
eiwitten en aminozuren.
Ook de elektro-activiteit van elektro-actieve stoffen zoals kwik, aluminium en Span85 kan
door elektromagnetisme worden beïnvloed. Positieve ladingen kunnen daardoor sterker
worden en negatieve ladingen kunnen daardoor zwakker worden. Ook hierdoor kunnen
ladingsverschuivingen binnen moleculen worden bewerkstelligd.

In deze maatschappij is de invloed van elektromagnetisme in de vorm van magnetische velden


en straling niet meer weg te denken. En daarom heeft vaccineren met nanodeeltjes-bevattende
vaccins op termijn nog verder strekkende gevolgen, die niet meteen na de vaccinatie al aan

233
het licht komen, maar pas evident worden na langduriger contacten met elektro-magnetische
invloeden.
De combinatie van vaccins die elektro-actieve stoffen en nanodeeltjes bevatten met het wijd
verbreid gebruik van MRI-scans, detectiepoortjes en UMTS-masten is dus bepaald niet
ongevaarlijk!!! Door deze niet meer weg te denken elektromagnetische invloeden worden de
gevaarlijke bijwerkingen van vaccins nog eens extra versterkt.

Wat doet Span85 nog meer?


Het non-polaire Span85 levert precies voldoende elektrische veldsterkte op om de squaleen-
partikeltjes zwevend te houden. Maar wat is dan de relatie met het gevaar van vaccins waarin
dit Span85 is verwerkt?

Hiervoor moeten we even terugdenken aan de uitwerking van het elektro-actieve aluminium
hydroxide. Zoals al eerder uitgelegd, veroorzaken allerlei elektro-actieve stoffen
ladingsverschuivingen van elementen binnen moleculen. Dus ladingsverschuivingen binnen
aminozuren en eiwitmoleculen, die door die verschuiving van de samenstellende elementen
van het periodiek systeem een andere vouwing aannemen. En die daardoor ook een andere
ruimtelijke structuur krijgen aangemeten. Op die manier kunnen normaliter lichaamseigen
moleculen ineens een ‘vreemd’ karakter krijgen en door het lichaam als een antigen worden
aangezien.
Squaleen en polysorbaat 80 zijn volkomen veilig, maar dan komt Span85 er aan te pas om te
zorgen voor een goede stabiliteit van de ontstane suspensie. En tegelijkertijd leidt dan die
elektro-activiteit van Span85 tot een ladingsverschuiving in de aminozuren en eiwitten van
dat squaleen, dat daardoor opeens niet meer helemaal zo perfect lichaamseigen is.

Als men pure squaleen inspuit of slikt, gebeurt er helemaal niets verontrustends. Maar als je
de aldus met polysorbaat 80 en Span85 bewerkte – en (deels) vervormde - squaleen (en
eveneens vervormde polysorbaat) in een lichaam brengt, oraal of per injectie, dan herkent dat
lichaam deze stof niet meer als een natuurlijke lichaamseigen stof en ziet het lichaam deze
vervormde moleculen aan voor antigenen of allergenen en worden er antilichamen gevormd,
met een sterke immuunreactie – en zelfs eventueel een anafylactische shock (of anafylactoïde
reactie) - als gevolg. Ook de emulgatormoleculen - die hier een combinatie zijn van twee wel
vertrouwde stoffen – worden nu als lichaamsvreemd en dus als antigeen beschouwd.
En bovendien kunnen die lichaamsvreemde – en op onvoorspelbare manier vervormde –
eiwitten alle mogelijke lichaamsfuncties ontregelen doordat ze onterecht allerlei receptoren
kunnen bezetten, waardoor lichaams- en/of breinfuncties uitvallen of juist onbedoeld worden
geactiveerd.

· Door het elektro-actieve aluminium worden ook ladingsverschuivingen bewerkstelligd,


maar dan pas hoofdzakelijk nadat het in het lichaam is gespoten. Bij vacins die alleen
aluminium hydroxide bevatten en geen MF59 is alleen aluminium verantwoordelijk voor
de ladingsverschuivingen binnen het vaccin, dus binnen de eiwitten van de antigenen die
het vaccin vormen. Dat betekent dat het lichaam ook antilichaampjes aanmaakt tegen
zomaar vreemde eiwitten die niets van doen hebben met de specifieke ziekmakers
waartegen werd gevaccineerd. Daarna leidt aluminium hydroxide nog lange tijd tot
ladingsverschuivingen van moleculen in het lichaam zelf.
· Door het elektro-actieve Span85 wordt in vaccins het squaleen-aandeel blootgesteld aan
ladingsverschuiving, waardoor er extra lichaamsvreemde moleculen in het vaccin zitten,
waardoor een immuunrespons sterker wordt. En tevens ook het a-specifieke stress-

234
syndroom ernstiger verloopt. Daarna werkt Span85 ook nog geruime tijd door in het
lichaam, waardoor daar ook nog aminozuren en eiwitten een verkeerde vouwing kunen
krijgen.
· Voegt men aan een vaccin echter tegelijk aluminium hydroxide plus MF59 toe, dan zal
onder invloed van aluminium plus Span85 er een nog sterkere ladingsverschuiving kunnen
ontstaan binnen de antigenen van het vaccin en squaleen. De ontstane immuunreactie zal
dan des te heviger verlopen, net zoals de effecten daarna nog in het lichaam zelf.

De pogingen van de farmaceutische industrie – en dan met name van Novartis – om zo zuinig
mogelijk om te gaan met het verdelen van antigenen over de in te spuiten doses – door
gebruik van gemanipuleerd squaleen – maakt dat vaccins steeds gevaalijker worden en tot
steeds meer bijwerkingen gaan leiden.

De voor Nederland bedoelde H1N1-griepvaccins van Novartis moeten we dan ook met de
grootst mogelijke bezorgdheid tegemoet zien. Niet alleen bevatten ze gemanipuleerd squaleen
– in de vorm van MF59 - en ook aluminium hydroxide, maar iedere Nederlander moet er
volgens minister Klink ook nog eens tweemaal mee worden ingespoten.

In relatie tot het gebruik van squaleen in MF59 en de gevonden antilichaam tegen (het
vervormde) squaleen is het volgende artikel interessant:
* Asa PB, Cao Y, Garry RF., “Antibodies to squalene in Gulf War syndrome. », Exp Mol
Pathol. 2000 Feb;68(1):55-64.

Hoe makkelijk er iets mis kan gaan in het functioneren door vervorming van eiwitten
Om aan te tonen dat er door de vervorming van eiwitten tengevolge van ladingverschuiving
van atomen binnen de eiwitmoleculen inderdad alle mogelijke stoornissen in het functioneren
kunnen optreden citeer ik een passage uit de rede Op het grensvlak van Biologie en Chemie
die werd uitgesproken door prof.dr. H.S. Overkleeft bij de aanvaarding van het ambt van
hoogleraar op het gebied van de bio-rganische synthese, aan de Universiteit Leiden op 12-11-
2002.

[…] Zoals gezegd is er heel veel informatie over de processen die één eiwit kan ondergaan.
Het verhaal wordt echter totaal anders wanneer men zich realiseert dat er in een gemiddelde
cel op ieder willekeurig moment minimaal 20.000 verschillende eiwitten aanwezig zijn. Voeg
daarbij de grote verscheidenheid aan andere biomoleculen die een cel bevat, naast de al
eerder genoemde nucleosiden - bijvoorbeeld lipiden, suikers en allerlei metabolieten – en het
wordt al snel duidelijk dat we te maken hebben met een enorm comlex systeem. Hoe kan het
zijn dat dit enorm ingewikkelde systeem volkomen gecontroleerd en uitgebalanceerd
functioneert. Om dit te kunnen begrijpen moeten we niet alleen weten wat het mechanisme
van de biosynthese van en bepaald eiwit is, of hoe dit eiwit later modificaties ondergaat, maar
ok wat zijn functie is, en zijn relatie tot andere eiwitten en biomoleculen. Verder kan en
globaal inzicht niet langer volstaan: we moeten alle biologische processen en reacties op een
gedetailleerd, moleculair niveau in kaart brengen. Met andere woorden: wat zijn de
interacties van al die verschillende biomoleculen, hoe worden ze gemaakt en afgebroken, wat
zijn de bindingsinteracties die deze moleculen aangaan? Hoe werken al die factoren samen
om bijvoorbeeld tot celdeling te komen, of in te grijpen bij infecties? En hoe leren we
begrijpen wat maakt dat een specifieke factor dit evenwicht dusdanig kan verstoren dat het
leidt tot ziekte, of sterfte van het belaagde organisme? Deze factor kan bijvoorbeeld een
erfelijke afwijking zijn, een ziekteverwekkend micro-organisme of simpelweg een toxine, een

235
giftige stof. En alleen met deze kennis kunnen we gaan denken aan het ontwikkelen van
nieuwe effectieve therapieën om deze processen te bestrijden […]

Het hele complexe mechanisme dat hier door prof. Overkleeft wordt geschetst kan in principe
ontregeld raken door de invloed van elektro-actieve stoffen die op onnatuurlijke wijze – dus
via injecties en orale medicaties - in het lichaam binnenkomen, net zoals die ook via residuen
van bestrijdingsmiddelen e.d. via voedsel kunnen binnenkomen.

Een recent ontwikkelde mogelijkheid om de ruimtelijke structuur van moleculen in


beeld te brengen
Het zou hoogst interessant zijn als we zouden beschikken over de mogelijkheid om de
ruimtelijke structuur in beeld te brengen van zowel het gewone lichaamseigen squaleen en
squaleen dat beïnvloed wordt door de nabijheid van elektro-actieve stoffen – zoals kwik,
aluminiumzouten en Span85. Wellicht dat dan onomstotelijk zou komen vast te staan dan
vaccins waarin zich squaleen plus elektro-actieve stoffen bevinden levensgevaarlijk zijn
vanwege de ruimtelijk vervormde moleculen die ze bevatten en die daarom kunne leiden tot
alle mogelijke functiestoornissen. Maar die mogelijk is kortgeleden gepresenteerd.
In de kenniskatern van de Volkskrant van 29-8-2009 las ik een interessante beschrijving van
een nieuwe methode om de ruimtelijke structuur van moleculen in beeld te brengen.
Vanwege het belang van deze onderzoeksuitkomst in deze context zal ik het verslag helemaal
citeren:
[…] Atomen aftasten met een veertje
Een beeld maken van atoen in een molecuul is complex. In Zurich en Utrecht is dat nu gelukt.
Hoe zou Peter Liljeroth op een feestje uitleggen hoe hij de zomer heeft doorgebracht? Als hij
het simpel wil houden, zou de onderzoeker van de Universiteit Utrecht kunnen uitleggen dat
hij er als eerste ter wereld, samen met vier collega’s van een laboratorium van IBM in Zürich,
in is geslaagd om een keikje te maken van de ruggegraat van een molecuul. Daarvoor moet je
kijken op het niveau van atomen. Dat vraagt om heel bijzondere apparatuur en heel
bijzondere methoden.
Het vijftal heeft in het jongste nummer van Science meer woorden dan hierboven nodig om
hun opmerkelijke prestatie te beschrijven. Hun ‘camera’ is een apart soort microscoop –
eentje zonder lenzen, maar wel uitgerust met een piepklein en uiterst gevoelig veertje
waarmee de onderzoekers het oppervlak van een molecuul hebben afgetast. Zoals een blinde
een boek in braille leest.
Die vergelijking gaat enifszins mank. Een blinde raakt met zijn vingers het papier aan waarin
brailebolletjes zijn gedrukt. Het veertje in de microscoop van Liljeroth en IBM doet dat niet.
Het hangt een halve nanometer – de helft van een miljoenste millimeter – boven het molecuul.
Op die afstand kun je de aantrekkingskracht tussen atomen meten. Met gepriegel op dit
niveau hebben de onderzoekers ervaring. In een artikel dat ze in juni in Science publiceerde,
lieten ze zien dat ze met hun atoomkrachtmicroscoop de lading van afzonderlijke atomen in
een molecuul konden bepalen (positief, negatief of niet).
Dat klinkt eenvoudiger dan het is. Op het niveau van atomen zijn de krachten zo zwak, dat
elke invloed van buitenaf fataal is. De microscoop is dan ook gehuisvest in een constructie
waarin een extreem hoog vacuüm heerst en een temperatuur van minus 268 graden Celcius.
Dat is maar 5,15 graden boven het absolute nulpunt, het punt waarbij atomen tot stilstand
komen.
Normaal is de punt van de veer in de atoomkrachtmicroscoop van metaal. Om de
gevoeligheid van de punt op te krikken, hebben Liljeroth en zijn collega’s er een

236
koolmonoxidemolecuul aan bevestigd. Doort te meten hoe ver de veer ‘uitslaat’ – een kunst
op zich – kunnen ze de structuur van atomen in een molecuul in beeld brengen.
De onderzoekers gebruikten voor hun eerste atomaire kiekje een pentaceenmolecuul.
Pentaceen is een organische stof die heel goed elektriciteit geleidt. De moleculen van deze
stof zijn 0,14 nanometer klein en bestaan uit 22 koolstofatomen en 14 waterstofatomen, die
samen vijf ringen vormen.
Op de opname van Liljeroth cum suis zijn de posities van beide soorten atomen af te leiden.
Ook is de elektronendichtheid te zien tussen de atomen die de chemische bindingen vormen.
Wat is het belang van dit alles, zal ongetwijfeld een vraag zijn die Liljeroth op een feestje zal
worden gesteld. Als we het gedrag en de structuur van moleculen begrijpen, zal de
onderzoeker zeggen, kun je de bouwstenen van toekomstige schakelingen op moleculair en
atomair niveau maken […]

Maar ik denk dat dat nog lang niet alles is wat er met deze nieuwe technologie mogelijk is.
Met deze nieuwe technologie kun je namelijk ook ladingsverschuivingen binnen de moleculen
van aminozuren en eiwitten – zoals veroorzaakt door de invloed van elektro-actieve
elementen van het periodiek systeem – in beeld brengen.
En op die manier kunnen onder meer ook de verschillen tussen natuurlijke en door elektro-
actieve elementen beïnvloede moleculen in beeld worden gebracht. En dan zal eindelijk ook
onomstotelijk blijken dat er bij de squaleen in bijvoorbeeld MF59 vaak sprake is van verkeerd
gevouwen moleculen, met daarom ook een afwijkende ruimtelijke structuur, waardoor deze
squaleen niet werkt zoals normaliter verwacht zou mogen worden, namelijk het optimaliseren
van de aanmaak – door deling - van CD4-(geheugen)cellen.
En dan zal ook duidelijk worden hoe allerlei elektro-actieve stoffen – zoals bijvoorbeeld ook
kwik en aluminiumzouten in vaccins - kunnen leiden tot een breed scala aan aandoeningen
door dysfunties van aminozuren en eiwitten.

Aan de vooravond van een wereldwijde vaccinatiecampagne tegen de A/H1N1-griep met


vaccins waarin ook squaleen en elektro-actieve stoffen zitten kan nog net op tijd worden
onderzocht of er ook daadwerkelijk sprake is van verkeerd gevouwen squaleen en andere
moleculen. Op die manier kan eindelijk onomstotelijk worden vastgesteld of de ellende die de
Golfoorlogsoldaten na vacinatie ondervonden ook daadwerkelijk zijn toe te schrijven het
reeds lang verdachte adjuvans MF59.

En tevens zal dan ook komen vast te staan of de vaccins met daarin het elektro-actieve kwik
en/of aluminiumzoutem veilig zijn of niet. Ik vrees het laatste.
Onderzoeken van vaccins en de daarin gebruikte adjuvantia – ook wat betreft hun invloed op
species van menselijk weefsel en hormonen enz. - zou in korte tijd kunnen leiden tot de
conclusie of vacinaties om deze reden verwerpelijk zijn of niet. Dat wordt de hoogste tijd!!!

Idere vacinatie moet volgens een woordvoerder van het Nederlans Huisartsen Genootschap
voldoen aan de criteria die Wilson en Jungner in 1968 bij de WO formuleerden. Het gaat
hierbij om de verhouding tussen het Number Needed to Vaccinate (NNV) en het Number
Needed to Harm (NNH), ofwel hoeveel mensen er baat hebben bij de vaccinatie en hoeveel er
schade leiden.
Als kan worden aangetoond dat elektro-actieve elementen daadwerkelijk leiden
ladingsverschuiving en daardoor tot de vorming van verkeerd gevouwen moleculen in het
lichaam en de hersenen, dan zal dat Number Needed to Harm (NNH) heel anders worden en
dan zal ook meteen het criterium een andere uitkomst te zien geven. Dan kon het NNH
weleens dicteren dat er met onmiddellijke ingang moet worden gestopt met vaccineren.

237
Het nieuwe adjuvans MetaStim

In de paardenwereld is men momenteel druk met het promoten van een vaccin tegen het
zogenaamde West-Nile-virus van fabrikant Fort Dodge. Dit vaccin bevat het adjuvans
MetaStim, dat bestaat uit:

· Carbopol 941 (4.00 mg)


· Squaleen (3.24 mg)
· Pluronic L – 121
· Polysorbaat 80

Omdat dit nieuwe adjuvans MetaStim kennelijk in opkomst is - en ik het al beschreven vond
als adjuvans in een ‘human’ griepvaccin – zal ik het hier ook nog even beschrijven. Als is het
maar omdat het sterk lijkt op MF59. De dynamiek van MetaStim is hetzelfde als van MF59.

Carbopol
Ik begin met het aandeel Carbopol in dit adjuvans. Het Carbopol-patent 3869546 zegt dat
Carbopol 941 […] is a lower molecular weight member of the class of Carbopols […]

In een artikel uit 1975 door N.W. Taylor en E.B. Bagley: Tailoring Closely Packed Gel-
Particle Systems for Use as Thickening Agents, wordt een vergelijking gemaakt tussen
Carbopol en H-SPAN (hydrolized starch-polyacrylonitrile graft copolymer).
In de introductie staat te lezen:
[…] One class of polyelectric thickening agent owes its high viscosity and elastic properties
to the presence in suspension of closely packed, highly swollen gel particles. There are two
known examples of this kind of thickening agent: hydrolized starch- polyacrylonitrile graft
copolymer (H-SPAN) and Carbopol. For both materials, viscosity n can be correlated with
reduced concentration cQ, where c (g/g) is polymer concentraation and Q is swelling ratio (g
swollen gel/g polymer) in excess solvent of the same ionic strenght […]
[…] In an ionic polymer, this dispersal power strongly depends on ionic groups on the chain
as well as on ions in the solvent […]

Uit deze stukjes citaat valt op te maken dat het bij H-SPAN en Carbopol in beide gevallen
gaat om elektro-activiteit. De rol van Span in MF59 (Span85) kennen we al. Carbopol vervult
– in combinatie met squaleen - eenzelfde rol. Squaleen is reeds besproken
We kunnen dus concluderen dat MF59 en MetaStim zuster-adjuvantia zijn.

Net als bij MF59 zal ook in dit adjuvans de kans zeer groot zijn dat de eiwitten in squaleen
worden vervormd doordat er door ladingsverschuivingen een afwijkende vouwing optreedt.
Ook later in het lichaam aangebracht kan Carbopol leiden tot de vervorming van in principe
alle mogelijke eiwitten en aminozuren.

Pluronic L 121
Een publicatie uit 2004 vertelt over Pluronic L 121 het volgende:
[…] A nonionic polyoxyethylene-polyoxypropylene block co-polymer with the general formula
HO(C2H4O)a(-C3H6O)b(C2H4O)aH.
It is available in different grades which vary from liquids to solids. It is used as an
emulsifying agent, solubilising agent, surfactant, and wetting agent for antibiotics. Poloxamer
is also used in ointment and suppository bases and as a tablet binder or coater (Martindale
The Extra Pharmacopoeia, 31st ed) […]

238
In een ander document vond ik alle synonieme namen voor Pluronic L 121, waaronder 2-
methyloxirane, oxirane copolymer, kortweg ook wel oxirane genoemd.
Als chemisch formule werd opgegeven C5 H10 O2.
Ik zocht wat verder en vond op Wipedia nog een synoniem voor methyloxirane, namelijk
‘propylene oxide’. Bij de veiligheidsgegevens stond vermeld:
[…] propylene oxide is a probable human carcinogen […]

Vervolgens kwam ik terecht op een website van het ‘Government of Canada’, waar me bleek
dat Canada het gebruik van 2-methyloxirane (propylene oxide) beboet omdat het in diverse
studies kankerverwekkend is gebleken bij laboratoriumdieren. Ook kan deze stof het
ademhalingssysteem van laboratoriumdieren aantasten. Daarom valt het volgens de ‘Canadian
Environmental Protection Act van 1999’ onder de verboden (toxische) stoffen.

Conclusie:
Als ingrediënt in een adjuvans voor vele soorten vaccins gebruikt men een stof die in Canada
zelfs verboden is vanwege zijn – alom erkende – carcinogeniteit bij proefdieren en
hoogstwaarschijnlijk dus ook bij de mens.

Men vaccineert – volgens zeggen – om het risico op een infectieziekte zo klein mogelijk te
maken. Maar daarbij zadelt men dan weer wel meteen de gevaccineerden op met het risico op
het ontwikkelen van kanker, waar nog bijna geen kruid tegen gewassen is.
Men wisselt tegen hoge kosten dan het risico op een - meestal voorbijgaande - infectieziekte
in tegen het risico op een meestal wél dodelijke ziekte.

Begrijp ik dit nog? Is dit nog te begrijpen uit het oogpunt van preventie en goede
gezondheidszorg?????

Of komt deze ‘bijkomstigheid’ healthcare wel goed uit omdat ook kanker big business is?

Nano en Micro
Van MF59 weten we dat deze suspensie nanodeeltjes bevat. MetaStim bevat – dankzij
Carbopol – microdeeltjes. Nanodeeltjes zijn nog net iets gevaarlijker dan microdeeltjes.
Maar als we bij het geringere gevaar van de microdeeltjes dan ook nog het toegenomen
kankerrisico door 2-Methyloxirane (propylene oxide) optellen, dan zijn het allebei adjuvantia
die we moeten vermijden. In principe zijn beide adjuvantia– op verschillende manieren –
oncogeen, naast de ellende die ze kunnen aanrichten met betrekking tot hun elektro-activiteit.

En ook in de paardenwereld hebben de bijwerkingen zich al aangediend.

Er worden bij vaccins zowel dode als levende antigenen (microben of delen daarvan) gebruikt.
Het Lareb (augustus 2010) geeft daarvan een indeling. De bekendste indeling is die in dode
vaccins en levend verzwakte vaccins. De meeste vaccins behoren tot de dode vaccins. Dode
vaccins bevatten een geïnactiveerde microbe of hun toxoïd.
De dode vaccins hebben een hulpstof nodig om hun antigenen in de cellen binnen te loodsen.
De nog levende antigenen kunnen dit proces op eigen kracht volbrengen.
De meest gebruikte hulpstoffen daarbij zijn nog steeds de aluminium-adjuvantia, namelijk
aluminiumhydroxide en amorf aluminiumfosfaat. De dode vaccin-antigenen worden
‘geadsorbeerd’ (aan de oppervlakte vastgehouden) aan de aluminiumpartikeltjes. Die

239
aluminiumpartikeltjes zijn heel klein (0,051 nanometer), maar de antigenen (virussen,
bacteriën of delen daarvan) hebben ook afmetingen op nanoschaal.

Eenmaal ingespoten in het lichaam proberen die aluminiumdeeltjes – zoals al eerder


besproken – te hechten aan transferrine dat normaliter ijzer door het lichaam vervoert. En op
de rug van die aluminiumdeeltjes laten die dode antigenen zich vervoeren door het lichaam.
De reis gaat naar het intercellulaire bindweefsel tussen de cellen. En als die aluminiumdeeltjes
met hun vrachtje daar zijn aangekomen, dan openen die aluminium deeltjes door hun elektro-
activiteit de poorten van de cellen, door het bewerkstelligen van de zogenaamde elektroporese
van de celmembranen. Er ontstaan gaten in die celmembranen waardoor die antigenen – en
aluminiumdeeltjes – zo de (dendritische) cellen kunnen binnengaan.

Vaccins zijn pas effectief als ze een stof bevatten die de celmembranen doorlaatbaar maakt
voor de antigenen in de vaccins en de dode antigenen ook daarheen vervoert. Daartoe gebruikt
men elektro-actieve stoffen in verschillende vormen. Aanvankelijk werd decennialang
aluminium hydroxide gebruikt. Maar vervolgens zocht men naar andere stoffen die bovendien
konden zorgen voor nog kleinere deeltjes in de suspensies. Want hoe kleiner de deeltjes, hoe
makkelijker ze door de geperforeerde celmembranen kunnen binnendringen in de cellen.
Zo kennen we nu al Span85 (sorbitaan trioleaat) in MF59, Carbopol in MetaStim, Octoxynol
10 en Octoxynol 9. Die laatste wordt ook wel Triton X-100 genoemd. En daarnaast zitten er
nog diverse andere elektro-actieve stoffen in de pipe-line.

Sinds de vaccinatiecampagnes tegen de zogenaamde pandemische H1N1-griep spreekt men


ineens over geadjuvanteerde vaccins, waarbij dan volkomen wordt genegeerd dat al in de
jaren 30 van de vorige eeuw vaccins geadjuvanteerd werden met het elektro-actieve
aluminium hydroxide. Op die aluminium hydroxide en ethylkwik is echter geen patent meer
aan te vragen. En wat maakt nu de moderne vaccins zo lucratief voor de farmaceuten? De
patenten die men kan aanvragen op de adjuvantia.
Dus ontwerpt men stoffen die – net zoals aluminiumzouten en kwik – zorgen voor een
elektroporese van de celmembranen, zodat de vaccin-antigenen makkelijk in de (dendritische)
cellen kunnen doordringen. Hoe meer virusantigenen in de cellen, hoe groter ook de reactie is
op die antigenen, en hoe sterker dus ook de zogenaamde immuunrespons. (En hoe groter ook
het infectiegevaar voor gewone lichaamscellen door andere ziekmakers dan de vaccin-
antigenen.)
Zonder die elektro-actieve adjuvantia is er geen sprake van extra elektroporese van
celmembranen (DC) en zijn er meer antigenen nodig om hetzelfde effect te sorteren.

Als men mondiale vaccinatiecampagnes organiseert, dan kunnen de winsten voor de farmacie
nog groter zijn als er tevens gebruik gemaakt wordt van ‘gepatenteerde adjuvantia’. Want
voor die gepatenteerde adjuvantia kan meer veel meer geld vragen dan voor het ordinaire
aluminium hydroxide dat hetzelfde doet voor het vervoer van de ‘dode’ antigenen en met de
celmembranen, maar geen benoemde nano- of microdeeltjes bevat.
En al die oude en nieuwe adjuvantia hebben de bijwerking dat ze alle mogelijke aminozuren
en eiwitten verkeerd kunnen doen vouwen.

En hoewel op de websites van enkele farmaceuten is te lezen hoe men nog steeds op zoek is
naar nieuwe adjuvantia om de elektro-porese van celmembranen te bewerkstelligen, zegt men
anderszins tegen het publiek dat men nog steeds niet precies weet hoe al die adjuvantia
werken. Toch benoemt men tegelijkertijd al die nieuwe adjuvantia als veilig en effectief,
terwijl er nog niet eens behoorlijk is getest op korte- en langetermijneffecten.

240
Dat testen is momenteel vervangen door iets dat nog veel lucratiever is. Namelijk meteen met
die gepatenteerde duur gemaakte adjuvantia mondiaal gaan inspuiten en dan achteraf pas
monitoren wat er fout gaat. En als dat dan fout gaat, dan wordt de farmacie gevrijwaard
volgens het principe van ‘nood breekt wet’, want er dreigde een heuse pandemie en dan is dat
overmacht. Dat men die pandemie zelf mogelijk maakte door het versoepelen van de criteria
voor een pandemie wordt gemakshalve even verzwegen.

De farmacie maakte miljarden euro’s winst met het mondiaal testen van die ‘fantastische’
adjuvantia, terwijl men de proefkonijnen niets hoefde te betalen voor hun deelname, waarbij
het risico voor henzelf was.
En de artsen waren maar al te bereidwillig om mee te werken voor 8 euro per gezette prik.
Want dat kon in korte tijd wel snel de kosten van een wereldreis opleveren. Merkwaardig was
wel dat in een Zembla-programma eind 2010 een ijverig prikkende huisarts desgevraagd
vertelde dat hij zichzelf nooit zou laten vaccineren als hij ook tot de doelgroepen zou behoren.

Artsen zwichten voor het geld van de farmacie en willen dan wel eventjes die ooit afgelegde
‘Eed van Hippocrates’ vergeten die immers zegt dat men bij twijfel niet moet handelen.
En aan zulke mensen vertrouwt het volk dan blindelings de regie voor de eigen gezondheid
toe en laat het zich vanalles wijsmaken! Zelfs het feit dat men nu voor het eerst gebruik
maakte van ‘geadjuvanteerde’ vaccins. Iets wat al sinds de jaren dertig van de vorige eeuw het
geval is en gemakshalve maar even werd verzwegen.

Het nieuwe adjuvans Quil A en de vervorming van eiwitstructuren


Al enige tijd bestaat er bijvoorbeeld het adjuvans Quil A, dat ook in dierwereld veel wordt
gebruikt. Ik vond een artikel uit 2004 dat hier iets over vertelt: Effect of incorporation of the
adjuvant Quil A on structure and immune stimulatory capacity of liposomes, door Patrick H.
Demana en collega’s van de School of Pharmacy, University of Otago, Dunedin, New
Zealand. (Immunology and Cell Biology (2004) 82, 547 – 554; doi:10.1111/j.0818-
9641.2004.01276.x) Ik citeer even enkele stukken uit dit artikel:

[…] Abstract
Liposomes have been widely used as drug delivery systems for many years. However, they are
of limited use as delivery systems for subunit vaccines due to their low immunogenicity. Here
we examine the effect of incorporating the the adjuvant Quil A into liposomes on the type of
particles produced, on the ability of the different particles to stimulate murine bone-marrow-
derived dendritic cells (DC) and lymphocytes. The incorporation of increasing amounts of
Quil A, from 20% to 70% of the total lipid into liposomes, reduces the size of the particles
that form in aqueous dispersion and decreases antigen incorporation and uptake by DC.
Interestingly, the particles with 20% Quil A were more toxic to cells in culture than the
particles containing 70% Quil A, and the 20% particles were also more immunostimulatory
[…]

Ook in de Discussion van het artikel staat iets interessants te lezen:


[…] The aim of this study was to investigate the effect of incorporation of the adjuvant Quil A
on the physical structure and immune stimulatory capacity of liposomes. Specifically, we were
interested in determining if increasing amount of the adjuvant Quil A incorporated in the
formulation from 20 to 70% would further boost immune responsiveness. These
concentrations of Quil A were chosen based on the pseudo-ternary phase diagram established

241
for phospholipids, cholesterol and Quil A. Using the hydration method, the addition of 20%
Quil A to phospholipid and cholesterol (ratio 3:1) causes the formation of predominantly
ISCOM-like structures. Quil A disrupts the enclosed bilayer of the liposome forming regular
cage-like structures of approximately 40 nm in diameter.
When the Quil A content is increased to 70% ISCOM-like structures are replaced by small
(about 10 nm) ring-like micelles.
We have shown previously that increasing Quil A increases the hydrophilicity of the colloidal
structures. Therefore, in formulations containing 70% Quil A, ring-like micelles do not
aggregate to form ISCOM structures or lamellae (hexagonal array of ring-like micelles) but
instead disperse in the aqueous phase as individual particles […]

Men vond dus dat de 70%-oplossing minder profijtelijk was omdat dan de immunostimulatie
geringer is. Dat houdt in dat men dan genoegen neemt met een grotere giftigheid voor de
cellen zelf.
Hogere concentraties Quil A leiden namelijk tot een geringere opname en incorporatie van
antigenen in dendritische cellen. Minder antigenen in die dendritische cellen leiden tot een
geringere aanmaak van antilichamen. En tot nu toe is voor de medische wereld de titer van
antilichamen de belangrijkste maat voor immuniteit. Daarbij volledig voorbijgaand aan het
feit dat de antilichamen maar zeer tijdelijk bestaan en dat het primair draait om de geheugen-
B-cellen en de conditie van het immuunsysteem zelf.
Dat een geringere hoeveelheid Quil A (20%) meer toxisch is voor de cellen zelf, komt omdat
de iets grotere nanodeeltjes van het vaccin (40 nm in de colloïdale oplossing) makkelijker
kunnen leiden tot verstoringen van ionenkanalen in de celmembranen en celkernmembranen,
zoals in het volgende hoofdstuk wordt besproken. De zeer kleine nanodeeltjes van 10 nm (bij
70% Quil A) zijn in principe net iets minder gevaarlijk voor die membranen dan de iets
grotere (40 nm bij bij 20%Quil A).
Ook de ‘20% partikeltjes’ zijn elektro-actief en zullen al voldoende elektroporese van de
celmembranen van de dendritische cellen bewerkstelligen, maar daarnaast kunnen die ook
meer antigenen bevatten en in de DC-cellen naar binnen loodsen.

Het tweede citaat laat ook nog iets anders zien, namelijk structuurveranderingen tengevolge
van een toename van de elektro-activiteit. De oplossing met 70% Quil A is meer elektro-actief
dan die met 20% Quil A.
· Quil A verstoort de gesloten ‘bilayer’ van het liposoom en leidt tot de vorming van
regelmatige kooi-achtige structuren van ongeveer 40 nm in doorsnede. Dat zijn de
ISCOM-achtige structuren die ontstaan bij 20% Quil A. (ISCOMS = immune-
stimulating saponin-lipid complexes.) Deze kooi-achtige structuren kunnen relatief
veel antigenen bevatten.
· Als de Quil A-inhoud wordt verhoogd tot 70%, dan worden de ISCOM-achtige
structuren vervangen door kleine ringvormige ‘micelles’ van ongeveer 10 nm
doorsnee. Die micelles vormen met elkaar geen ISCOM-structuurtjes meer. Maar die
micelles verspreiden zich in de oplossing als individuele partikeltjes. Micelles kunnen
slechts weinig antigenen bevatten.

Uit dit laatste citaat blijkt dus dat elektro-actieve stoffen in staat zijn tot het vervormen van
eiwitstructuren.

242
De samenstelling van de griepprik in relatie tot de functie van ionenkanalen

Op 27-10-2008 ontving ik via NaturalNews.com het artikel Six Good reasons to Avoid the
Flu Shot. Afgezien van de vraag of griepprikken preventieve waarde hebben, stonden er
enkele interessante alinea’s in het stuk die ik even zal citeren:

[…] The flu vaccines, as well as all other vaccines contain mercury, which is a seriously
health compromising heavy metal. Vaccines contain Timerosal, which is made up of mercury.
The amount of mercury contained in a multi-dose flu shot is 250 times higher in mercury than
what is legally classified as hazardous waste. Side affects of mercury toxicity are vast and
include depression, memory loss, attention deficit disorder, anger, oral cavity disorders,
digestive disorder, anxiety, cardiovascular problems, respiratory issues, thyroid and other
glandular imbalances, and low immune system to name a few.

The flu vaccins contain antibiotics such as neomycin, polymyxin B and gentamicin which are
added to eliminate stray bacteria found in the mixture. Evidence shows that antibiotics wipe
out beneficial bacteria that is needed for optimum health. Antibiotics ironically lower the
immune system and cause Candida overgrowth.

Vaccines contain Polysorbate 80 as an emulsifier. This highly toxic agent can seriously lower
the immune system and cause anaphylactic shock which can kill. According to the MSDS
sheet at Science lab.com, section 11, polysorbate 80 may cause reproductive effects, cancer,
and may be a mutagenic, (change the genetics), in animals. According to PubMed.Gov,
neonatal rats that were injected with small doses of polysorbate 80 had serious damage to
their reproductive organs, often resulting in infertility. Imagine that they are recommending
this for young girls! It’s no woder that the infertility rate is skyrocketing each and every year.

There is growing evidence that flu shots cause Alzheimer’s disease due to the aluminum and
formaldehyde combined with mercury since they are even more toxic together than they are
alone. Some research suggests that people who received the flu vaccine each year for 3 to 5
years had 10 times greater chance of developing Alzheimer’s disease than people who did not
have any fly shots […]

· Over kwik en formaldehyde sprak ik al, maar ook aluminium is elektro-actief. Zoals
andere elementen aan de rechterkant van het periodiek systeem is het (sterk)
elektronegatief. Kwik en aluminium zullen samen leiden tot een sterkere elektronegativiteit
en daardoor tot een grotere kans op afwijkende ruimtelijke structuren van aminozuren en
eiwitten.
· Alzheimer is – ook in deze studie - eerder al gerelateerd aan ‘prionen’ ofwel
‘verkreukelde’ eiwitten, dus eiwitten waarvan de ruimtelijke structuur is veranderd onder
invloed van elektro-actieve stoffen. De eerder in dit hoofdstuk over de gevaren van
vaccinaties naar voren gebrachte invloed van elektro-actieve stoffen op de ruimtelijke
structuur van aminozuren en eiwitten loopt dus parallel aan de bevinding dat vaccinaties
gerelateerd zijn aan de ziekte van Alzheimer.

Hoe gedeformeerde eiwitten kunnen leiden tot disfuncties van cellen en celkernen
In de weekend-editie van NRC Handelsblad van 5 en 6-7-2008 stond een artikel getiteld
Postbedrijf Eiwit &Co, waarin Nobelprijswinnaar (1999) Günter Blobel, van de Rockelfeller
Universiteit in New York vertelt hoe eiwitten op de juiste plaats in de cel belanden.

243
Ik citeer iets uit dit artikel:

[…] Blobels groep publiceerde in Cell van 28 december 2007 de atomaire structuur van een
deel van het transportkanaal in het membraan van de celkern. Dat bestaat uit maar liefst
dertig verschillende eiwitten, die elk met 8 tot 32 kopieën samen een achtvoudig symmetrische
cilinder vormen van totaal 450 eiwitten.
“Dit transportkanaal is het mooiste en zwaarste eiwitcomplex van de cel”, zegt Blobel. “Dat
moet ook wel, want in de celkern ligt het DNA. En het DNA mag natuurlijk niet worden
aangetast door enzymen die ongewenst het membraan passeren. Tegelijkertijd moeten er in de
celkern wel allerlei andere eiwitten naar binnen kunnen, zoals de eiwitten waar het DNA in
verpakt wordt, en de eiwitten die ervoor zorgen dat bepaalde genen worden aangeschakeld.”
Het eiwittransport door het membraan van de celkern werkt uiterst subtiel, zo laat onder
andere Blobels laboratorium zien. Bij de mens zijn zo’n twintig postcodes binnen de celkern
bekend – die aminozuurvolgordes zijn allemaal net een beetje anders.
En zo heeft Blobels laboratorium ook een hele familie van allemaal net even andere
transporteiwitten voor de celkern ontdekt, karyopherins geheten. (karyo betekent in het Grieks
kern; pherein betekent transporteren). De ene karyopherin kan alleen eiwitten in de celkern
brengen, de andere kan ze er alleen maar uit vervoeren, maar er zijn er ook die heen en weer
kunnen. “Fascinerend complex”, aldus de hoogleraar […]

Het zal duidelijk zijn dat als er iets verandert aan de ruimtelijke structuur van één of meer
eiwitten die zijn betrokken bij het transportkanaal in het membraan van de celkern en/of één
of meer karyopherins, er dan van alles kan misgaan met het functioneren van de celkern.
· Er kunnen ongewenste DNA-beschadigende enzymen binnenkomen.
· Eiwitten kunnen door disfunctionerende karyopherins op de verkeerde plek aankomen,
waardoor DNA niet kan worden verpakt.
· Er kunnen bepaalde genen niet worden ingeschakeld, waardoor allerlei gen-gerelateerde
disfuncties kunnen optreden.
· Ook binnen cellen moeten eiwitten naar de goede plek worden vervoerd, naar de celkern,
het celoppervlak of naar mitochondriën. Er zijn tientallen bestemmingen voor eiwitten
binnen cellen, die allemaal afhankelijk zijn van transporteiwitten. Disfunctie van
gedeformeerde eiwitten kan dus ook het hele functioneren van de cel verstoren.

Bij iedere vaccinatie – of blootstelling aan elektro-actieve stoffen – is er dus kans op het
veroorzaken van disfunctie van transporteiwitten (en andere eiwitten) en het transportkanaal
door het celmembraan van de celkern. Omdat hierdoor het DNA op een niet te voorspellen
manier kan worden beschadigd kunnen hierdoor ook allerlei niet te voorspellen stoornissen in
het functioneren optreden. En tot nu toe worden zulke ‘random’ optredende stoornissen nooit
gerelateerd aan vaccinatie omdat men hierbij specifieke symptomen verwacht te zien optreden.
Hierdoor wordt de schade die door vaccinatie wordt aangericht schromelijk onderschat.

Elektro-actieve adjuvantia benadelen de functie van ionenkanalen in de celmembraan


In het boek Bio-energie, de potentie van niet-reguliere geneeskunde, door de arts Nico
Westerman, uitgeverij Rathega, 2006, staat een interessant hoofdstuk over de werking van de
potentiaal over de celmembraan, waarbij natrium, kalium, chloor en calcium zijn betrokken.
Ook hier is sprake van een ‘kanaal’, door de celmembraan. Ik citeer eerst van de bladzijden
260 en 261 van genoemd boek.

244
[…] Bij het potentiaalverschil over de celmembraan zijn veel ionen betrokken. De
belangrijkste zijn natrium, kalium, chloor en calcium. Er zijn twee redenen waarom ionen
zich door de celmembraan verplaatsen. De eerste is de spanningsgradiënt – het verschil in
lading, het spanningsverschil tussen de binnenzijde en de buitenzijde van de mebraan. Een
positief ion wordt op grond van de elektromagnetische krachtaangetrokken door gebieden
waar een negatieve lading is. Een negatief ion wordt door dezelfde kracht aangetrokken door
een positief gebied. De natuurwetten zeggen dat ionen zich (trachten) te verplaatsen tot het
spanningsverschil is opgeheven. De tweede reden voor verplaatsing is de
concentratiegradiënt. Als een stof aan de ene zijde van een membraan in een hogere
concentratie voorkomt, verplaatsen de moleculen zich in de richting van de laagste
concentratie. Het gevolg is dat het concentratieverschil wordt opgeheven. Ook dat is een
fundamentele natuurwet.

Toch zijn de concentraties van de ionen binnen en buiten de cel beslist niet het gevolg van de
heersende ladingsverhoudingen en concentraties. Hier zijn twee redenen voor. De eerste is
dat de celmembraan alleen maar selectief doorgankelijk is voor ionen. In de membraan
bevinden zich kanalen waar de ionen door hen kunnen (dus van buiten de cel naar binnen en
omgekeerd) – ionenkanalen. Ze bestaan uit eiwitstructuren die water aan zich hebben
gebonden en die – als ze geopend zijn – in staat zijn om geladen ionen door te laten. Het
model van ionenkanalen is in 1952 dor A.F. Huxley en A.L. Hodgkin opgesteld en later
bewezen. Dit heeft in 1963 de Nobelprijs voor geneeskunde opgeleverd. Het model van
Huxley en Hodgkin is gebaseerd op onderzoek van zenuwcellen. Later is gebleken dat de
membranen van iedere celsoort ionenkanalen bezitten. Binnen iedere cel heeft iedere
ionensoort zijn eigen kanalen. Die kanalen kunnen open of gesloten zijn. Als ze open zijn
treedt verplaatsing op van ionen op grond van de feitelijke lading- en concentratiegradiënt.
Zijn ze gesloten dan kunnen ionen er niet doorheen. Zo kunnen concentraties van ionen
voorkomen die volledig ingaan tegen de heersende lading. Dat is de reden dat er
ladingsverschillen over de membraan mogelijk zijn. Het openen en sluiten van ionenkanalen
is een actief proces waar binnen de cel complexe regulatiemechanismen voor bestaan. De
tweede reden dat de ionenconcentraties niet worden bepaald door de lading en de
concentratiegradiënt is dat in de membraan ionenpompen vorkomen. Dat zijn moleculaire
pompen die ionen tegen de concentratie- en ladinggradiënt in, actief over de membraan
pompen […]

Door de elektro-actieve adjuvantia in vaccins kan de spanningsgradiënt worden beïnvloed en


daarmee ook de verplaatsing van ionen totdat het spanningsverschil is opgeheven.
Ook kunnen deze elektro-actieve adjuvantia de opbouw van de ionenkanalen van de
celmembranen nadelig beïnvloeden.

Zoals al eerder is uitgelegd, kan door elektro-actieve stoffen in het lichaam een
ladingsverschuiving optreden binnen de moleculen van aminozuren en eiwitten. Hierdoor
krijgen deze aminozuren en eiwitten – ondanks de gelijkblijvende samenstelling – toch een
andere ruimtelijke structuur. De ruimtelijke structuur van een eiwitmolecuul wordt namelijk
bepaald door de onderlinge aantrekkingskrachten van verschillend geladen atomen binnen de
molecuul. Als die ladingen veranderen, dan verandert ook het patroon van de onderlinge
aantrekking en daarmee ook de structuur van de ‘kluwen’, hetgeen zich manifesteert als een
afwijkende ruimtelijke vorm (contour).

245
Als de ruimtelijke structuur (contour) van één of meer eiwitten verandert, dan zal de
onderlinge aansluiting van de eiwitten van het ionenkanaal niet meer perfect zijn en kan er
een disfunctioneel ionenkanaal ontstaan.
Het kan gebeuren dat zo’n ionenkanaal ‘verstopt’ zit, zich niet meer kan sluiten, of zich
helemaal niet kan vormen.

Omdat de functie van de ionenpompwerking van zeer basaal is en cruciaal belang is voor het
functioneren van levende organismen, zal duidelijk zijn dat vaccinaties die elektro-actieve
adjuvantia bevatten – via verstoring van de ionenpompwerking – kunnen leiden tot allerlei
disfuncties.

Ionenkanalen en falende insulinesecretie bij diabetes type 2


Op 29-10-2008 ontving ik van PloS medicine het artikel Why treatment Fails in Type 2
Diabetes, door Anders Rosengren en collega’s. Hierin wordt een link gelegd tussen de
werking van de ionenkanalen en de secretie van insuline. Ik citeer iets uit dit artikel:

[…] Accordingly, sulfonylureas, a group of insulin secretagogues, have long been


cornerstones in the pharmacological treatment of type 2 diabetes. These compounds bypass
the normal glucose-sensing mechanism in the pancreatic beta-cells and thereby initiate
insulin secretion. This effect is mediated by closure of the ATP-sensitive potassium channels
(K-ATP channels) in the beta-cell membrane, leading to membrane depolarization, opening of
voltage-gated Ca2+ channels, and finally Ca2+-dependent exocytosis of insulin granules.
As a result, blood glucose concentrations decrease , the risk for secondary vascular
complications is lowered, and patients experience increased quality of life […]

Het zal duidelijk zijn dat als er iets mankeert aan die ATP-gevoelige ionenkanalen voor
kalium in het bètacelmembraan, waardoor ze zich niet meer goed kunnen sluiten, er ook een
vermindering zal optreden van de aanmaak en secretie van insuline. Hierdoor zal de
bloedsuikerspiegel stijgen en kan diabetes het gevolg zijn.

Omdat vaccinaties met vaccins waarin zich elektro-actieve stoffen bevinden kan leiden tot het
disfunctioneren van ionenkanalen, kan de huidige vaccinatiegekte dus mede een bijdrage
leveren aan de oprukkende ‘diabetes-tsunami’.

Nanotechnologie vormt een bedreiging voor het functioneren van de verschillende typen
ionenkanalen
Zonder dat het publiek hier met nadruk op werd geattendeerd, is in de laatse jaren de
nanotechnologie opgerukt tot in ons voedsel. Hoewel er nog helemaal geen intensieve
verkenningen hebben plaatsgevonden betreffende de veiligheid van deze piepkleine
nanodeeltjes, worden ze al vrolijk aan producten toegevoegd die de mens in zijn lichaam
opneemt. In het Radarprogramma van 18-5-2009 vertelde de directeur van het Rathenau-
instituut dat niet bekend is wat deze deeltjes – die alle mogelijke ruimtelijke vormen kunnen
hebben - in het lichaam kunnen aanrichten als ze in de bloedbaan terechtkomen.
Gezien de afmetingen van de eveneens piepkleine ionenkanalen die ik hierboven besprak,
denk ik dat we niet kunnen uitsluiten dat door het gebuik van nanodeeltjes in voeding – die
daarom dus hoogst waarschijnlijk in de bloedbaan kunnnen terechtkomen – verstoringen
kunnen optreden in de functies van het transportkanaal in het membraan van de celkern en
de ionenkanalen van de celmembranen.

246
Een gevolg van dat laatste kan dan weer een falende insulinesecretie zijn.
Het is daarom ook helemaal niet uitgesloten dat we in de toekomst een grotere incidentie
zullen krijgen van diabetes, die kenmerken heeft van zowel type 1 als type 2.

Elektro-actieve elementen in vaccins en het risico op verstoorde genexpressie


Een verkeerde vouwing – en dus van de natuurlijke verschijningsvorm afwijkende ruimtelijke
structuur - van aminozuren, eiwitten en enzymen kan ook leiden tot een blijvend verstoorde
genexpressie. Hierdoor kunnen alle mogelijke gen-gerelateerde aandoeningen en afwijkingen
ontstaan. Deze vaak als eerste binnen een familie optredende gen-gerelateerde aandoeningen
kunnen daarna ook als overerfbare genetische aandoeningen overgedragen worden aan het
nageslacht en zich – via genetische drift – verspreiden onder de hele populatie.
Hoe dat werkt volgt – samen met evidentie voor dit mechanisme - hieronder.

Op 27-4-2009 vond ik in mijn maibox een stuk informatie onder de noemer Updates on the
International Biological Situation (Mon April 20, 2009). Het handelde over de ontwikkeling
van nieuwe soorten vaccins. Mijn oog viel direct op de volgende alinea:
[…] AVI BioPharma has apparently received FDA approval for new RNA-altered “anti-
sense” (aptly named for sure) vaccines for Ebola and Marlburg viruses. In 2005-2006 they
led the way in researching “bird-flu” vaccines, but now they are leading the way in other
virulent killer virus research. See http://www.avibio.com/biodefense-program.php. and
http://www.avibio.com/rna-therapeutics.php. [...]

Ik opende meteen het laatste van de twee genoemde bestanden en de inhoud daarvan was zo
interessant dat ik die hieronder in zijn geheel laat volgen:

[…] How RNA Therapeutics Work


Using modern methods of chemical synthesis, AVI makes compounds that bind selectively to
RNA, the carrier of genetic information from DNA to protein, and prevent production of a
particular protein. If this protein is needed for a virus infection or causes a disease, e.g.
cancer, the disease may be prevented or treated. AVI BioPharma is an early pioneer of
antisense technology, the precursor of the growing field of RNA therapeutics.

RNA-based therapeutic compounds are made up of subunits or monomers, linked together


and called oligomers. Each subunit carries a genetic “letter” or base (A, T, G or C) that
allows it to pair with its complementary monomer on the RNA target (A pairs with T and G
with C). The order of sequence of these “letters” determines the identity of the RNA to which
it binds, as well as the precise position in the sequence of the RNA that it seeks out
specifically. When the target is mRNA, which translates genetic information in protein, AVI
compounds are called Translation Suppressing Oligomers or TSO’s. AVI oligomers can also
be targeted to a pre-mRNA, which is not yet mature and needs to be processed and spliced to
make mRNA. Used in this capacity, AVI compounds are called Splice Switching Oligomers or
SSO’s because they can determine which – of several choices – mRNA is actually made
preferentially.

Genetic letters and base pairing are common to all RNA therapeutics, but chemists can
change the chemical character of the therapeutics molecules in subtle but significant ways.
For example, the fine structure and charge of the monomers determines the strenght of the
linkages that hold them to their target, the “backbone”of the oligomers can be altered to
achieve different properties, such as resistance to enzymic degradation or bioavailability.

247
The older antisense compound, and also siRNA, are designed to degrade their target RNA
molecules. Instead, AVI oligomers with morpholino backbone act by “steric blocking” –
binding to a target sequence within the RNA molecule and simply obstructing other
molecules that might otherwise interact with the RNA. Thus, there is no degadation of the
drug or its target mRNA […]

Hier staat dus beschreven wat ik eerder ook al betoogde over de uitwerking van het elektro-
negatieve aluminium. Door de ‘lading’ van dit elektro-actieve element wordt de onderlinge
binding van atomen geregeld en daarmee ook de vouwing – ofwel de ruimtelijke structuur –
van moleculen bepaald. Dit is precies wat de wetenschapper Van der Waals al in de eerste
helft van de 20ste eeuw uitvond.
Door de met behulp van ladingveranderende monomeren veranderde ruimtelijke structuur van
de beschreven kunstmatige moleculen kunnen deze moleculen nu verhinderen dat de voor
bepaalde receptorfuncties bedoelde moleculen worden geblokkeerd en onwerkzaam worden.
Als hun plek op een receptor op de celwand al wordt bezet door een ‘stereo-isomere’ – dus
qua ruimtelijke structuur veranderde – molecuul, dan krijgen de natuurlijke moleculen geen
kans meer. Hun stoel is dan al bezet.

In het eerstgenoemde bestand – Biodefense Program – staat deze werkwijze nog een keer
duidelijk genoemd:
[…] AVI-6002 and AVI-6003 are novel analogs based on AVI’s PMO antisense chemistry in
which anti-viral potency is enhanced by the addition of positively-charged components to the
morpholino oligomer linkage […]

Het functioneren van biologische systemen kan dus worden ontregeld door het toevoegen van
positief geladen componenten. Hetzelfde kan – nog steeds volgens Van der Waals in mijn
oude natuurkundeboek uit 1958 – ook worden bewerkstelligd door de invloed van elektro-
negatieve elementen.
Door het via vaccins toevoegen van elektro-actief aluminium hydroxide aan menselijke en
dierlijke organismen kunnen er binnen die organismen dus – op niet te voorspellen wijze -
zodanige ‘stereo-isomeren’ ontstaan, dat deze onterecht binden aan RNA, zodat bepaalde
genfuncties niet meer via het RNA kunnen leiden tot de normaliter gewenste eiwitsynthese.
Niet alleen kunnen die veranderde eiwitten binden op allerlei receptoren voor hormonen en
neurotransmitters, maar ook kunnen ze random - door binding op bepaalde delen van het
RNA - bepaalde door het DNA gedicteerde en door het RNA uitgevoerde eiwitsyntheses
verhinderen, waardoor allerlei lichaamsfuncties kunnen worden geblokkeerd.
Als bepaalde gen-instructies van het DNA niet worden uitgevoerd door het RNA, dan vervalt
de interactie tussen dat betreffende deel van het DNA en de aansturende morfogenetische
velden en stopt dat gedeelte van het DNA met vibreren. Hierna kunnen de betreffende
nucleotiden nooit weer opnieuw tot resonantie komen (zie hiervoor mijn studie Veldcontact)
en daarom kunnen deze nucleotiden nooit meer resoneren met de energetisch
frequentiepatronen van de aansturende morfogenetische veldinformatie. Deze genen zijn dan
du voorgoed op non-actief geraakt. Je zou dus kunnen spreken van een alternatieve manier
van genetische manipulatie, die bedoeld en onbedoeld kan zijn.
Door aluminium hydroxide in vaccins kunnen dus allerlei gendefecten ontstaan, die daarna
ook overerfbaar worden. Dit zijn dan dus geen ‘spontane genmutaties’, maar op een random
manier door vaccins geïnduceerde gendefecten.
Aluminiumhoudende vaccins kunnen dus leiden tot een onbedoeld veranderde genexpressie!!!

248
In het voorgaande werd in het kader van het Biodefense Program gesproken over vaccins die
werden ontwikkeld voor de bestrijding van bijvoorbeeld Ebola- en Marlburgvirussen en
vogelgriep en andere virulente killer-virussen. Maar dat opzettelijk lamleggen of stimuleren
van celfuncties met behulp van vaccins waarin moleculen zitten die bepaalde lichaamseigen
stoffen nabootsen – en aldus onwerkzaam maken bij de receptoren daarvoor - kan natuurlijk
ook gebruikt worden als een gerichte vorm van bioterreur. En het zou ook nog denkbaar zijn
dat er op deze manier biotereur kan worden bedreven onder het mom van vaccinaties tegen de
een of andere infectieziekte.

Een voorbeeld van een aandoening door veranderde genexpressie


Recent kwam me hiervan nog eenvoorbeeld onder ogen dat bovendien nog eens de nadruk
legt op de vele gevallen van verlammingen nadat in Amerika meisjes werden gevaccineerd
met het HPV-vaccin Gardasil.
Het gaat hier om een in 1999 gezond geboren kind dat met drie maanden de eerste DKTP-prik
kreeg. Daarna ging het snel bergafwaarts met dit kind dat zeer snel last kreeg van spierzwakte.
Enkele maanden later werd na een DNA-onderzoek vastgesteld dat het kind leed aan SMA
(Spinale Musculaire Atrofie). Het kind overleed na een verschrikkelijke lijdensweg op de
leeftijd van 3,5 jaar.
Door veranderde genexpressie kunnen niet alleen dit soort aandoeningen ontstaan, maar ook
allerlei andere functiestoornissen en ontwikkelingsstoornissen (zoals die van het autistisch
spectrum) die bij mijn weten nog nooit eerder aan vaccinaties zijn gerelateerd.
Gezien de massale HPV-vaccinaties met het aluminiumhoudende Gardasil in de VS is het
aantal meisjes met verschijnselen van verlammingen en andere functiestoornissen dan ook
heel begrijpelijk evenals de toename van het aantal ontwikkelingsstoornissen bij jonge
kinderen die steeds jonger worden opgezadeld met steeds meer doses aluminum hydroxide.

We mogen dus aannemen dat vaccinaties – zoals de griepprik – inderdaad invloed kunnen
hebben op de opbouw en instandhouding van de door eiwitten gevormde ionenkanalen.

249
Nanodeeltjes, ionenkanalen en de kanalen door de celkernmembranen

Op 1-11-2008 stond in de Volkskrant een artikel over de toxicoloog prof.dr. Ellen Silbergeld
van de Johns Hopkins Universiteit in Baltimore, die waarschuwt voor de nog nooit goed in
kaart gebrachte gevaren van het toenemende gebruik van nanotechnologie. Ook in de vaccins-
industrie doen nanodeeltjes voorzichtig hun intrede. Ik citeer twee fragmentjes uit het artikel:

[…] Nanotechnologie werkt met door de mens ontworpen deeltjes die kleiner zijn dan
honderd nanometer, ongeveer duizend keer kleiner dan de dikte van een mensenhaar. Deze
nanodeeltjes maken doorzichtige zonnebrandcrèmes mogelijk en zelfreinigende ramen,
vlekbestendig textiel, sokken die niet gaan stinken, zuiniger benzine, superdunne zonnecellen,
minuscule computertjes, nanocontainers die actieve bestanddelen in cellen kunnen brengen,
en robotjes die in het lichaam hun werk doen […]

[…] Nanodeeltjes zijn ontworpen omdat ze nieuwe en interessante eigenschappen hebben. Ze


zijn zeer actief. Ook al zijn ze gebaseerd op bestaande stoffen, zoals titaniumoxide, ze zijn in
zo’n vorm gebracht, dat ze speciale eigenschappen hebben. Silbergeld is dan verbaasd dat het
Amerikaanse Food & Drug Agency en het Europese REACH – dat chemische stoffen
beoordeelt – geen screening van nanodeeltjes vereisen omdat ze zijn opgebouwd uit
bestaande en reeds toegelaten stoffen. We hebben het hier over een andere vorm van
bestaande stoffen. Dat is echt iets nieuws, anders zou je ze ook niet kunnen patenteren, zoals
gebeurt. De overheid meet hier dus met twee maten […]

Nanodeeltjes kunnen ook worden gemaakt uit en door elektro-actieve stoffen of kunnen
functioneren als containers voor elektro-actieve stoffen. Ik ga hier straks nog nader op in.
De nanocontainers zijn bedoeld om in de cel door te dringen. Als zo’n nanocontainer gemaakt
is van een elektro-actieve stof of een elektro-actieve stof bevat, dan zal zo’n nanocontainer
kunnen leiden tot ladingverschuiving binnen de eiwitten die samen een ionenkanaaltje vormen
of een kanaaltje door het celkernmembraan. Hierdoor kan hetzelfde disfunctioneren ontstaan
als reeds werd geschetst bij de bespreking van de gevaarlijke invloed die vaccinatie kan
hebben op deze kanaaltjes. Daarnaast kan zo’n elektro-actief nanodeeltje natuurlijk ook
andere eiwitten in de cel zodanig beïnvloeden dat hun ruimtelijke structuur (contour)
verandert en de cel begint te disfunctioneren.
Net als vaccinatie met elektro-actieve stoffen kunnen ook elekro-actieve nanodeeltjes zorgen
voor een vergroot risico op DNA-mutatie en allerlei vormen van disfunctioneren van cellen.
Hierdoor ontstaat ook een vergroot risico op kanker.
En dit gevaar is nog veel groter als alleen van vacinaties, omdat deze nanodeeltjes overal in
het milieu kunnen voorkomen en ongemerkt het lichaam kunnen binnendringen.

Ziekmakende buisjes
Onder deze titel kreeg ik op 22-6-2009 een verslag binnen van Noorderlicht Nieuws, waaruit
ik zal citeren:
[…] Lijst met risico’s van koolstofnanobuisjes groeit
Koolstofnanobuisjes: bejubeld, maar ook gewraakt. Amerikanen laten zien hoe de draadjes
de afweer van muizen plat leggen. Moeten we ons zorgen maken?
Koolstofnanobuisjes zijn alleskunners. De ultrakleine draadjes van koolstof worden in heel
wat producten verwerkt: van tenisrackets tot de nieuwe radio op je nachtkastje. Dat hebben
de draadjes te danken aan hun speciale eigenschappen: superlicht, extreem sterk en goed
geleidend. Ook een ruimtelift of supersterk naaigaren van nanobuisjes zijn niet ondenkbaar.

250
De lijst met toepassingen groeit. Zo ook het rijtje met risico’s. Amerikaanse onderzoekers
laten nu in Nature Nanotechnology zien hoe de draadjes vis de longen het afweersysteem van
de muis platleggen. Zijn nanobuisjes misschien het nieuwe asbest? In een bgeleidend artikel
wordt die link op weinig subtiele wijze gelegd met een foto van vier mannen in witte pakken
die een asbestplaat opruimen.

Vezels en velletjes
Nanobuisjes zijn opgerolde velletjes koolstofatomen. De draadjes komen in veel maten. Het
zijn de langere exemplaren die een probleem geven. Ze hebben ziekmakende eigenschappen
die veel lijken op die van asbestvezels. Van deze vezels is bekend dat ze bij inademing
gezondheidsproblemen veroorzaken, waaronder kanker.
Lichaamsvreemde stoffen die tot de longen doordringen, worden door een speciaal netwerk
van cellen opgeruimd. Maar met vezels langer dan twintig micrometer weet zo’n netwerkcel –
die zich tot ongeveer dezelfde lengte kan oprekken – helaas geen raad. Een lange asbestvezel
hoopt zich dan als een kluwen in een cel op. De cel schiet daarvan in de stress en via een
keten van reacties lijdt dit tot allerlei narigheid. In het minst gunstige geval tot kanker van het
long- of borstvlies.
Van nanobuisjes is bij muizen bekend dat ze ook gezondheidsproblemen veroorzaken. In een
eerder experiment lieten wetenschappers al zien dat wanneer muizen lange buisjes in de
buik ingespoten krijgen, er ontstekingen en littekenweefselop het buikvlies ontstaan. En
van muizen die ze inademden, weten onderzoekers dat het hun afweersysteem platlegt.

Op z’n gat
Jacob McDonald en collega’s van de Lovelace Respiratory Research Institue in Albuquerque
(VS) hebben nu ontdekt wat de muizenafweer nekt. Ze stopten muizen in een kleine gaskamer
waar de dieren een lage of een hoge dosis nanobuisjes moesten inademen. De hoge dosis
maakte de dieren ziek. Een signaal uit de longen activeert de werking van prostaglandines,
hormoonachtige stoffen die op hun beurt afweercellen in de milt platleggen […]

Het inspuiten met vaccins met nanobuisjes zal – net als bij de muizen – leiden tot narigheid.
Ik denk dat we dan kunnen wachten op ontstekingen, disfunctie van het immuunsysteem en
allerlei disfuncties die ontstaan als deze nanobuisjes door de ionenkanalen van de
celmembranen en de celkernmembranen dringen en daar – als het gaat om elektroactieve
buisjes – ook nog eens allerlei aminozuren en eiwitten kunnen vervormen zodat die
disfunctioneel worden.

Nanobuisjes en/of nanodeeltjes in vaccins? Absoluut niet doen! Ze kunnen door de


ionenkanalen komen op plekken waar ze niet thuishoren en vanalles in de war sturen.

Hoe is de toestand inzake nanodeeltjes in relatie tot vaccins nu eigenlijk?


Om daar inzicht in te krijgen, raadpleegde ik het boek Vaccine Adjuvants: preparation
methods and research protocols, door Derek T. O’Hagan, 2000. In dit boek komen twee
hoofdstukken voor die handelen over microdeeltjes en nanodeeltje in vaccins. Ik citeer nu
eerst achtereenvolgens de introducties van deze beide hoofdstukken op de bladzijden 91 en
105:

[…] Over the last 20 years, the adjuvant effect achieved through the association of antigens
with polymeric microparticles has been repeatedly demonstrated. Encapsulation of antigens
into microparticles, including submicron particles (nanoparticles), promotes their entry into

251
lymph nodes and provides a high local concentration of antigens over an extended time-
period.
Microparticles also promote the interaction of encapsulated antigens with antigen presenting
cells (APCs) e.g. macrophages.
The biodegradable and biocompatible polyesters, the poly(lactide-coglycolides) (PLG) are
the primary candidates for the development of microparticles as vaccins, because they have
been used in humans for many years as suture materials and as controled-release delivery
systems for peptide drugs. However, the adjuvant effect achieved by the encapsulating of
antigens into PLG microparticles has been demonstrated only relatively recently.
Particle size was shown to be an important parameter affecting immunogenicity, because
smaller microparticles (<10um) were significantly more immunogenetic than larger particles
(>10um). The adjuvant effect of microparticles can also be enhanced by their
coadministration with additional adjuvants.
Recent studies have shown that microparticles also can exert an adjuvant effect for cell-
mediated immunity, including the induction of cytotoxic T cell (CTL) responses following both
systemic and mucosal administration. The inducting of CTC responses are important for the
eradication of virally infected cells and for immune responses against alternative
intracellular pathogens […]

[…] Nanoparticles are solid particles ranging in size from 1 to 1000 nm (1um). They consist
of macromolecular materials and can be used therapeutically of prophylactically for example,
as adjuvans in vaccines or drug carriers, in which the active principle (drug or biologically
active material) is dissolved, entrapped, or encapsulated, or to which the active principle is
adsorbed or chemically attached. One of the first areas of application of nanoparticles was
their employment as adjuvants for vaccines. The most frequent method for the prepaation of
nanoparticles for this purpose was, and still is, emulsion polymerization.
The polymers that can be employed for this process include poly(methyl methacrylate),
polyacrylamide and poly(alkyl cyanoacrylates).
Among these polymers, poly(methyl methacrylate) proved to be by far the most optimal and
suitable material. Nanoparticles made from polyacrylamide or poly(alkyl cyanoacrylate)
posses the disadvantage that their production, followed by laborious cleaning procedures as
in the case of polyacrylamide, or their adjuvant effects are very poor, as with the poly(alkyl
cyanoacrylates).
In contrast, poly(methyl methacrylate) (PMMA) nanoparticles, exhibit very good adjuvant
effects with a considerable number of antigens, their production procedure is simple and easy,
the scale-up of this procedure is unproblamatic and the material, PMMA, possesses a very
good toxicological safety record, and is slowly biodegradable. This good bioacceptability is
demonstrated by the fact that this material is in use as an artificial bone and device material
for implantation in humans for more than 50 years. It is today’s workhorse in bone cements.
As a consequence, particles of this material similar in size to nanoparticles are frequently
present in patients’ bodies as the result of such bone-replacements implants and from
interaction with the body’s cells. The body burden of particulates from these implants is
greater by far than after injection of nanoparticles in amounts required for vaccination
(maximally 2.5 mg/vaccination) […]

Toch bevat 2,5 mg nanopartikeltjes toch nog een heel groot aantal nanodeeltjes die het
functioneren ernstig in de war kunnen schoppen.
Bovendien breekt lang niet iedereen deze nanodeeltjes ook even goed af, zodat het ene
indivdu veel meer deeltjes in zijn lichaam overhoudt dan een ander individu. Ik lees ook:

252
[…] Particle size was shown to be an important parameter affecting immunogenicity, because
smaller microparticles (<10um) were significantly more immunogenetic than larger particles
(>10um)[…] en
[…] Recent studies have shown that microparticles also can exert an adjuvant effect for cell-
mediated immunity, including the induction of cytotoxic T cell (CTL) responses following both
systemic and mucosal administration […]

Die kleinere PLG-microdeeltjes kunnen dus ook doordringen tot in de cel, waarschijnlijk via
de ionenkanalen in het celmembraan, zoals al bescheven. Er gaan dus niet alleen PMMA-
nanodeeltje door die celmembranen, maar ook microdeeltjes. En die verschillende typen
deeltjes kunnen zich beide in vaccins bevinden en daarbij niet alleen virussen bevatten, maar
ook elektro-actieve stoffen die het functioneren binnenin de cel kunnen ontregelen en zelfs
leiden tot - overdraagbare - DNA-schade, zoals reeds beschreven. Tijdens hun tocht door de
celmembranen kunnen ze de ionenkanalen van die celmembranen ontregelen of verstoppen en
daarna datzelfde doen met de ionenkanalen van de celkernmembranen, terwijl natuurlijk ook
de eiwitsynthese binnenin de cel ontregeld kan raken in die zin dat er allerlei afwijkende
eiwitten kunnen ontstaan met alle mogelijke functiestoornissen van die cel als gevolg.

Dit zijn dan de polymere nanodeeltjes die in de vaccin zitten, maar er zitten in de vaccins nog
meer micro- en nanodeeltjes, waar men zo gauw niet bij stil staat. Ik bedoel hier de adjuvantia
in de vorm van emulsies, die meestal elektro-actieve stoffen bevatten, en die ik al eerder
noemde. Op deze micro- en nanodeeltjes ga ik nu nog iets dieper in.

Verschillende soorten adjuvants en de afmetingen van de partikeltjes in hun suspensies


De micro- en nanodeeltjes in de adjuvantia vormen nog een tweede bron van micro- en
nanopartikeltjes in de vaccins. Daarom laat ik nu eerst een fragment volgen uit Introduction to
Adjuvant Patent Landscape, door dr. Carol Nottenburg, Cougar Patent Law, in samenwerking
met CAMBIA.
Dit fragment beschrijft de verschillende momenteel gangbare en veelgebruikte adjuvantia en
de afmetingen van de partikeltjes in de verschillende typen adjuvantia. Als eerste wordt MF59
genoemd. In de samenstelling wordt hier de elektro-actieve component Span85 als Sorbitaan
Trioleaat benoemd. Juist deze component is het speciale gepatenteerde onderdeel ervan, zoals
ik elders in deze studie nader uitleg.

Some notable adjuvants


MF59TM is a sub-micron oil-in-water emulsion of a squalene, polyoxyethylene
sorbitan monooleate (TweenTM 80) and sorbitan trioleate. Squalene is a natural
organic compound originally obtained from shark liver oil and a biochemical
precursor to steroids. The MF59 adjuvant was developed by Chiron Corp., a
company acquired by Novartis. MF59 is approved in Europe and is found in several
vaccines, such as an influenza vaccine manufactured by Novartis. It has also been
licensed to other companies and is being actively tested in vaccine trials.

Other oil-in-water emulsions include Montanide (Seppic), Adjuvant 65 (in use since
the 1960s), and Lipovant.

AS02 and AS04 are proprietary adjuvants of GlaxoSmithKline (GSK). AS02 contains
MPLTM and QS-21 in an oil-in-water emulsion. AS02 is used in a malaria vaccine
of GSK. AS04 also is composed of MPL, but in combination with alum. This
adjuvant is used in GSK's HSV and HPV vaccine. MPL was developed by Corixa
Corp., a company purchased by GSK in order to secure MPL production for GSK

253
vaccines. MPL is composed of a series of 4'-monophosphoryl lipid A species that vary in the extent
and position of fatty acid substitution. It is prepared from lipopolysaccharide (LPS) of Salmonella
minnesota R595 by treating LPS with mild acid and base hydrolysis followed by purification of the
modified LPS.

QS-21- A natural product of the bark of the Quillaja saponaria tree species, which is native to Chile
and Argentina. QS-21 is being tested in clinical trials with a wide variety of vaccine antigens. Originally
patented by Cambridge Biotech Corp., which went into bankruptcy and spun out its therapeutic
immune system business into Aquila Biopharmaceuticals, the patents were acquired by Antigenics, Inc.
in a buy-out of Aquila.
According to Antigenics, QS-21 is licensed by corporate partners, including GlaxoSmithKline, Wyeth,
and Aventis Pasteur. In return for rights to use the QS-21 adjuvant for specific diseases, the corporate
partnershave agreed to pay Antigenics license fees, milestone payments, and royalties on product
sales.

ISCOMs is an acronym meaning immune stimulating complexes. ISCOMs are honeycomb-like


structures composed of typically Quillaja saponins, cholesterol, phospholipid and antigen. Some
ISCOMs are pre-formed without antigen and then mixed with antigen such that the antigen is
absorbed onto or conjugated to the ISCOM. ISCOMs were initially developed in the mid-1980s by
Iscotec, a company in Sweden.
Unmethylated CpG dinucleotides are the reason that bacterial DNA, but not vertebrate DNA, is
immunostimulatory. Vertebrate DNA has relatively low amounts of unmethylated CpG compared to
bacterial DNA. The adjuvant effect of CpG is enhanced when conjugated to protein antigens.
CPG7909, an adjuvant developed by Coley Pharmaceuticals has been tested in a few vaccines, an
alum-adjuvanted Hepatitis B vaccine and a CpG adjuvanted melanoma vaccine.

ADVAX, an adjuvant developed at Vaxine Pty Ltd. in Australia, is based on inulin, a natural plant-
derived polysaccharide consisting of a chain of fructose molecules ending in a single glucose. Specific
isoforms, gamma- and delta-inulin, are prepare and formulated into compositions suitable as adjuvants.
For example, one formuation of gamma inulin is a pure suspension of sub-micron particles. A
synergistic effect is obtained by combining gamma-inulin with an antigen-binding material, such as
inulin. This adjuvant is called Algammulin. Vaxine has several patent families directed to both the
gamma and delta forms of inulin and is using them in vaccine trials.

MF59 adjuvant patents


MF59 is the subject of a large patent family titled "Adjuvant formulation comprising a submicron oil
droplet emulsion". Patents have been granted in Canada, European countries of Austria, Germany,
Denmark, Spain, Greece, Hungary, Ireland, Portugal - Hong Kong, Japan and the United States. An
application is also pending in the U.S. Between the European patents and United States patents,
broader claims have issued in Europe, although claims broader than already issued in the U.S. are
being pursued.

The lead claim in EP 0 399 843 B recites an adjuvant composition comprising:


· a metabolizable oil, and
· an emulsifying agent in which the oil and emulsifying agent are in the form of an oil-in-water
emulsion; the oil droplets in the emulsion are less than 1 micrometer in diameter; and the
composition does not contain a block copolymer.

The lead claim (Claim 1) broadly encompasses oil-in-water emulsions as long as the oil is
metabolizable, the oil droplets are sub-micron in size, and a block copolymer is not in the emulsion.1
As such, this claim covers many compositions, of which MF59 is but one. The particular formula of
MF59 (squalene, polyoxyethylene sorbitan monooleate and sorbitan trioleate) isn't claimed until claim
8 (The composition of the lead claim wherein the emulsifying agent comprises a polyoxyethylene
sorbitan, mono-, di-, or triester or a sorbitan mono-, di- or triester.). The intervening claims recite
particulars about the oil - an animal oil, an unsaturated hydrocaron, a terpenoid, a vegetable oil, the oil
is 0.5 to 20% by volume; and about the emulsifying agent - comprises a non-ionic detergent.

254
The two U.S. patents have much narrower claims. US 6,299,884 B claims methods of stimulating an
immune response by administering an antigen and adjuvant consisting essentially of:
(i) 0.5% to 20% v/v of a metabolizable oil, and
(ii) 0.01% to 2.5% w/w of an emulsifying agent, in which substantially all the oil droplets of the oil-
in-water emulsion are about 100 nm to less then 500 nm diameter, and the composition does not
contain either any polyoxypropylene-polyoxyethylene block copolymer or muramyl peptide.

US 6,451,325 claims an adjuvant composition consisting essentially of :


(i) 0.5% to 15% v/v of a metabolizable oil,
(ii) 0.01% to 2.5% w/w of an emulsifying agent, and
(iii) an antigen in which substantially all the oil droplets of the oil-in-water emulsion are about
100 nm to less then 500 nm diameter, the antigen is not present in the internal phase of the adjuvant
composition, and the composition does not contain any polyoxypropylene-polyoxyethylene block
copolymer.

"Consisting essentially of" carries a special meaning in U.S. patent claims. The transitional phrase
"consisting essentially of" limits the scope of a claim to the specified materials or steps "and those that
do not materially affect the basic and novel characteristic(s)" of the claimed invention. In other words,
some additional ingredients will still render a composition infringing, but not if the ingredients
considerably alter the essential quality of the claimed invention. There isn't a bright line rule for
someone to know which additional ingredients will allow the compostion to evade the claims. It needs
to be evaluated on a case-by-case basis and a showing of evidence of alterations will likely be
required to sway a court to a finding of non-infringement.
Claims being pursued in US 10/246,195 currently (as of March 2008) recite a composition comprising:
(i) an adjuvant comprising
4-5% v/v squalene and
an emulsifying agent consisting essentially of polyoxyethylenesorbitan monooleate and
sorbitan trioleate, in which the total amount of the sorbitan ingredients is about 1% w/w;
substantially all of the oil droplets of the oil-in-water emulsions are less then 1 micron
diameter; and there isn't any polyoxyproplylene-polyoxyethylene block copolymer;
(ii) an antigenic substance
in which the antigenic substance is from a virus, a bacterium or a parasite; and
the antigenic substance is not present in the internal phase of the adjuvant composition.

Even though the United States Patent Office is often accused of issuing too broad claims, in this case,
it is the European Patent Office that has issued very broad claims. All the U.S. claims - patented or
pending - are a fair bit narrower in scope.

Als we nu kijken naar de afmetingen van de oliedruppeltjes in de verschillende typen MF59


adjuvantia, dan zien we dat deze heel klein zijn. Het eerste en laatste patent reppen beide over
kleiner dan 1 micrometer, de twee US-patenten reppen allebei over ongeveer 100 nm tot
minder dan 500 nm in diameter.
Dit betekent dat het adjuvans MF59 deeltjes bevat in de range tussen 100 nm en 1000
nm diameter. En volgens het boek Vaccine Adjuvants spreken we daarbij dan over
nanodeeltjes.

Niet alleen bevatten vaccins die MF59 bevatten dus vaak al nanodeeltjes in de vaccins zelf,
maar tevens bevat deze adjuvans ook nog eens nanodeeltjes. Dit soort vaccins kan dus via
deze nanodeeltjes het functioneren op allerlei maneren ernstig verstoren, zoals eerder al werd
besproken. En daar bovenop komt dan ook nog eens de invloed die er uitgaat van het – als
speciaal gepatenteerd middel – aan MF59 toegevoegde elektro-actieve Span85, dat dient om
de squaleen-suspensie goed verdeeld te houden, maar tegelijkertijd ook de squaleenmoleculen
in de suspensie kan vervormen, zodat die door het lichaam bij binnenkomst al worden
beschouwd als antigenen, terwijl dat Span85 ook in het lichaam nog van allerlei eiwitten de
normale ruimtelijke structuur kan veranderen.

255
Polysorbaat 80 in relatie tot het ontstaan van antigenen en nanodeeltjes
In het voorgaande schreef ik al:
[…] Polysorbaat 80 is een niet-ionogene oppervlakteactieve stof en emulgator – afgeleid van
polyethoxylated sorbitaan en oliezuur – en wordt vaak gebruikt in levensmiddelen, zoals
chocolademelk en ijsjes. Polysorbaat 80 wordt ook gebruikt als emulgator bij de
vervaardiging van geneesmiddelen voor parentale (= ingespoten) toediening […]

Ook lazen we in dit hoofdstuk al:


[…] MF59TM is a sub-micron oil-in-water emulsion of a squalene, polyoxyethylene
sorbitan monooleate (TweenTM 80) and sorbitan trioleate […]

Hoewel polysorbaat 80 (Tween 80) in ijsjes en chocolademelk volkomen veilig is, bestaan er
over de veiligheid in vaccins en parentale medicatie de nodige twijfels die bepaald niet
worden weersproken door de ellenlange lijsten met mogelijke bijwerkingen.

In het voorgaande legde ik ook al uit dat die bijwerkingen kunnen worden veroorzaakt
doordat in de nabijheid van elektro-actieve stoffen en/of invloeden de structuur van de
moleculen van polysorbaat 80 gewijzigd kan worden, waardoor de stof als niet-natuurlijk en
daarom als antigeen wordt aangezien door het lichaam. Maar voor die bijwerkingen bestaat
ook nog een andere mogelijke aanleiding, namelijk de vorming van nanodeeltjes in de
colloïdale suspensies van en/of met polysorbaat 80.

Dat polysorbaat 80 in vaccins en parentale medicatie wordt gebruikt in de vorm van een
colloidale suspensie blijkt ook uit de beschrijving van het eenmaal per week te injecteren
middel Darbepoetin Alfa (Aranesp), dat als hulpstof polysorbaat heeft. Dit middel is bedoeld
om de aanmaak van rode bloedcellen te stimuleren ingeval van nierfalen, chemotherapie en
andere aandoeningen.
Bij het General Advice voor behandelaars staat in de eerste twee aandachtspunten te lezen:
· Do not shake or vigorously agitate to prevent inactivation of medication.
· Do not administer if particulate matter, cloudiness, or discoloration is noted.

Het is dus de bedoeling dat de waterige suspensie die wordt ingespoten volkomen egaal
verdeeld is en dat het mogelijkerwijs toch tekenen gaat vertonen van ‘wolkerigheid’.
Kennelijk is de emulsie alleen zoals bedoeld werkzaam als de colloïdale verdeling in de
emulsie in stand wordt gehouden.
Hoewel polysorbaat 80 zelf als emulgator te boek staat is er toch nog een elektro-actieve
invloed nodig om te zorgen voor een juiste colloïdale suspensie en deze ook langere tijd in
stand te houden. Door het toevoegen van die in de beschrijving niet vermelde elektro-actieve
stof – die men volledig onwerkzaam acht – gebeuren er twee dingen.
· Ten eerste wordt de colloidale oplossing heel fijn verdeeld en ontstaan er daarom ook
uiterst kleine deeltjes polysorbaat, ofwel nanodeeltjes.
· Ten tweede worden er meer of minder polysorbaatmoleculen ruimtelijk vervormd door de
door die elektro-actieve stof teweeg gebrachte ladingsverschuiving binnen een aantal
moleculen. Chemisch gezien is het nog steeds polysorbaat, maar de ruimtelijke vorm klopt
door de veranderde vouwing binnen de molecuul niet meer met de normale natuurlijke
vorm. Deze verkeerd gevormde moleculen werken in het lichaam als antigenen.

Door het teweegbrengen van die fijne colloïdale structuur van polysorbaat verandert deze
veilige stof in een zeer gevaarlijke met nanodeeltjes plus ‘antigenen’, die zich ook nog eens
oneigenlijk kunnen binden op niet voor hen bedoelde receptoren.

256
Nog eens die nanodeeltjes in relatie tot vaccins tegen H1N1-griep
In het voorgaande wordt beschreven hoe nanodeeltjes een bepaalde elektro-activiteit bezitten,
ontleend aan de elektro-actieve stoffen die deze emulsies in stand moeten houden.
Door hun eigen lading kunnen deze nanodeeltjes daarom bijvoorbeeld de ionenkanalen in de
membranen van cellen en celkernen – waar ze zelf makkelijk en meestal ongewenst doorheen
kunnen passeren – ook nog eens ontregelen doordat door hun elektro-activiteit ook nog eens
de samenstellende eiwitten van deze ionenkanaaltjes – en daarmee deze kanaaltjes zelf -
vervormd kunen worden, waardoor ook nog eens andere ontregelingen binnen de cel en de
celkern kunnen ontstaan.
Het aantal mogelijkheden van nanodeeltjes om he meest basale functioneren op celniveau te
ontregelen is dus schier eindeloos. En kan naast allerlei – soms ‘vreemde en nieuwe’
aandoeningen ook leiden tot de dood.

Net nadat ik het voorgaande al had uitgewerkt werd mij een artikel aangereikt dat handelt
over nanodeeltjes in ongeteste H1N1-griepvaccins. Ik zal enkele delen citeren uit dit artikel
door F. William Engdahl, Global Research, 14-9-2009: Nano Particles used in Untested
H1N1 swine Flu Vaccines:

[…] In 2007 researchers at the Ecole PolytechniqueFédérale de Lausanne (EPEL)


announced in an article in he journal, Nature Biotechnology, that they had developed a
‘nanoparticle that can deliver vaccines more effectively, with fewer side effects, and at a
fraction of the cost of current vaccine technologies’. The article went on to describe the
effects of their breakthrough: “At a mere 25 nanometers, these particles are so tiny that once
injected, they flow through the skin’s extracellular matrix, making a beeline to the lymph
nodes. Within minutes, they’ve reached a concentration of DCs thousands of times greater
than in the skin. The immune response can then be extremely strong and effective.”

There is only one small problem with vaccines containing nanoparticles – they can be deadly
and at the least cause severe irreparable health damage […]

[…] The September 2009 issue of the respected European Respiratory Journal, made public
on 19 august, and availlable since 21 August online, contains a peer-reviewed article with the
title, ‘Exposure to nanoparticles is related to pleural effusion, pulmonary fibrosis and
granuloma’.
The article describes tests caried out in 2008 at the elite Beijing Chaoyang Hospital on seven
young women. All seven, ages 18-47 had been exposed to nanoparticles for 5-13 months in
their common workplace. All were admitted to the hospital with shortness of breath and
pleural effusions, or excessive fluids surrounding the lungs, inhibiting breathing. Non of the
seven had ever smoked and none were in any special risk group. Doctors carefully tested for
every possibility and confirmed that the lung problems had a common origin – regular
inhalation of nanoparticles in theirfactory. They had been exposed to Polyacrylat
nanoparticles

The tets confirmed the nanoparticles had set off a ‘super-meltdown’ reaction in the patients.
Despite all heroic efforts of doctors, two of the seven died from the lung complications.
In their report, the scientists concluded something so alarming it is necessary to quaote at
lenght:

‘Immunological tests, examinations of bacteriology, virology and tumour markers,


bronchoscopy, internal thoracoscopy and videao-assisted thoracic surgery were performed.

257
Surveys of the workplace, clinical observations and examinations of the patients were
conducted. Polyacrylate, consisting of nanoparticles, was confirmed in the workplace.
Pathological examinations of patients’lung tissue displayed nonspecific pulmonary
inflammation, pulmonary fibrosis and foreign-body granulomasof pleura. Using
transmission electron microscopy, nanoparticles were observed to lodge in the cytoplasm
and caryoplasm of pulmonary epithelial and mesothelial cells, but are also located in the
chest fluid. These cases arouse concern that that long-term exposure to some nanoparticles
without protective measures may be related to serious damage to human lungs’ […]

Dit citaat is duidelijk genoeg. In dit geval waren de vrouwen blootgesteld geweest aan de stof
Polyacrylaat. Ik herinner nog even aan een van de voorgaande citaten waarin werd vermeld
welke stoffen zoal worden gebruikt in vaccins en adjuvantia.

[…] The polymers that can be employed for this process include poly(methyl methacrylate),
polyacrylamide and poly(alkyl cyanoacrylates).
Among these polymers, poly(methyl methacrylate) proved to be by far the most optimal and
suitable material. Nanoparticles made from polyacrylamide or poly(alkyl cyanoacrylate)
posses the disadvantage that their production, followed by laborious cleaning procedures as
in the case of polyacrylamide, or their adjuvant effects are very poor, as with the poly(alkyl
cyanoacrylates).
In contrast, poly(methyl methacrylate) (PMMA) nanoparticles, exhibit very good adjuvant
effects with a considerable number of antigens, their production procedure is simple and
easy, the scale-up of this procedure is unproblamatic and the material, PMMA, possesses a
very good toxicological safety record, and is slowly biodegradable […]

Voor de goede orde wil ik de lezers van dit stuk er wel even op attenderen dat het direct
hierboven staande citaat afkomstig is uit het boek Vaccine adjuvants, dat werd geschreven
door Derek T. O’Hagan, die werkzaam is – of in ieder geval was – voor Chiron, het bedrijf
dat de adjuvans MF59 ontwikkelde, waarvan later het patent werd doorverkocht aan Novartis,
die er ook weer winst op maakte door het patent verder door te verkopen aan diverse andere
farmaceuten.

Deze Derek T. O’Hagan was als wetenschapper slechts gefocust op de diepte van zijn
wetenschappelijke specialisme en hield geen rekening met andere aspecten van zijn
geesteskind, dan alleen de mogelijkheid om een zo extreem mogelijke imuunrespons op te
wekken met zo min mogelijk (geinactiveerde) virale antigenen. Daarin is hij dan ook geslaagd.

In het document Summary of: WHO Virtual Consultation on the Safety of adjuvanted
Influenza Vaccines (gehouden op 3 juni 2009 15:30 – 17:30 CET) lees ik ondermeer:
[…] There are other adjuvants either licensed or under immediate consideration for use in
influenza vaccines, including aluminium salts, and to a much lesser extent virosomes and
polyoxidonium […]
[…] Polyoxidonium is a poly-electrolyte polymer used as an immunostimulator in the Grippol
influenza vaccine approved and distributed in Russia. A signal of possible safety concerns
(allergy, angiooedema) arose during a campaign in 2006 however a direct causal
relationship has not been concluded […]
De laatste zin van de samenvatting luidt:
[…] Overall, no significant safety concern or barriers to evaluating or using adjuvanted
vaccines for the current H1N1 vaccine were raised […]

258
Evidentie voor de schadelijkheid van nanodeeltjes in het menselijk lichaam
Derek T. O’Hagan hield zich dan wel niet bezig met de schadelijke neveneffecten van zijn
geesteskind, anderen deden dat al wel. Op 14-8-2006 werd op BioMed Central/Open Acces
onder de noemer Particle and Fibre Toxicology het artikel The potential risks of
nanomaterials: a review carried out for ECETOC, door Paul J.A. Born en collega’s,
gepubliceerd. Van dit artikel zal ik het abstract weergeven:

[…] During the last few years, research on toxicologically relevant properties of engineered
nanoparticles has increased tremendously. A number of international research projects and
additional activities are ongoing in the EU and the US, nourishing the expectation that more
relevant technical and toxicological data will be published. Their widespread use allows for
potential exposure to engineered nanoparticles during the whole lifecycle of a variety of
products. When looking at possible exposure routes for manufactured Nanoparticles,
inhalation, dermal and oral exposure are the most obvious, depending on the type pf product
in which Nanoparticles are used. This review shows that (1) nanoparticles can deposit in the
respiratory tract after inhalation. For a number of nanoparticles, oxidative stress-related
inflammatory reactions have been observed. Tumour-related effects have only been observed
in rats, and might be related to overload conditions. There are also a fwe reports that indicate
uptake of nanoparticles in the brainvia the olfactory epithelium.
Nanoparticle translocation into the systemic circulation may occur after inhalation but
conflicting evidence is present on the extent of translocation. These findings urge the need for
additional studies to further elucidate these findings and to characterize the physiological
impact. (2) There is currently little evidence from skin penetration studies that dermal
applications of metal oxide nanoparticles used in sunscreens lead to systemic exposure.
However, the question has been raised whether the usual testing with healthy, intact skin will
be sufficient. (3) Uptake of nanopaticles in the gastrointestinal tract after oral uptake is a
known phenomenon, of which use is intentionally made in the design of food and
pharmacological components. Finally, this review indicates that only few specific
nanoparticles have been investigated in a limited number of test systems and extrapolation of
this data to other materials is not possible. Air pollution studies have generated indirect
evidence for the role of combustion derived nanoparticles (CDNP) in driving adverse health
effects in susceptible groups. Experimental studies with some bulk nanoparticles (carbon
black, titanium dioxide, iron oxides) that have ben used for decades suggest various adverse
effects. However, engineerd nanomaterials with new chemical and physical properties are
being produced constantly and the toxity of these is unknown. Therefore, despite the existing
database on nanoparticles, no blanket statements about human toxity can be given at this time.
In addition, limited ecotoxicological data for nanomaterials precludes a systemic assessment
of the impact of Nanoparticles on ecosystems […]

Aan dit artikel worden 172 referenties toegevoegd. Er is dus al wel vaak over geschreven!
En hier heeft men het dan over het binnenkrijgen van nanodeeltjes door (1) het
ademhalingssysteem, (2) penetratie door de huid en (3) opname via het maag-darmkanaal.
Hieraan moet dan ook nog worden toegevoegd het binnenkrijgen via de bloedbaan, via
vaccinaties met vaccins die nanodeeltjes bevatten.
Hoe het afliep met 7 vrouwen die in 2008 terecht kwamen in het Beijing Chaoyang Hospital
omdat ze waren blootgesteld aan polyacrylaat nanadeeltjes vermelde ik al in het voorgaande.
Dat men ondanks de lering die men hieruit kan trekken toch onverdroten voortgaat met het
ontwikkelen van vaccins met nanodeeltjes moge blijken uit een lijst van patenten die zijn
verleend voor nanodeeltjeshoudende vaccins. Hieronder volgen die octrooinummers:

259
AU 2002 350587
WO 2004 053056
US 2004 043041
KR 2005 0017770
WO 2006 112476
WO 2008 117313
WO 2008 115641
US 2008 233181
US 2008 317799
US 2008 254066
US 2008 038295
US 2008 026988
US 2008 213373
US 2008 124350
US 2008 044484
US 2008 213373
US 2009 143477
US 2009 092633
US 2009 0047353 A1 (19-2-20090) op naam van inventor Derek O’Hagan voor Novartis
WO 2009 079066
NZ 505877
AU 6541101
CA 2649457
WO 0191728
MXPA 02006564 (WO 0149296)

Uit deze lijst van 25 octrooien – voor zover die compleet is - blijkt duidelijk dat er pas sinds
het hierboven genoemde artikel uit 2006 – dat al op 4-2-2006 werd ingediend – een duidelijke
toename is te zien in de vaccins met daarin nanodeeltjes. Sinds het samenstellen van het
artikel kwamen er nog minstens 11 of 12 patenten bij.

Bij de patentbeschrijvingen wordt vooral aandacht besteed aan de bedoelde effectiviteit, maar
over de eventuele bijwerkingen zal men liever zwijgen. Om deze bijwerkingen in kaart te
brengen is een veldproef nodig met een menselijke testpopulatie die vereist dat er dubbelblind,
placebo-gecontroleerd gewerkt wordt. Openlijk wordt door geen enkele industrie zo’n trial
opgezet, want op die manier zou men natuurljk gegarandeerd de eigen glazen ingooien.

Nee hoor, om de effectiviteit af te zetten tegen de bijwerkingen heeft men iets veel slimmers
bedacht. Voor de vaccinaties tegen de pandemisch genoemde influenza A/H1N1 zijn er door
de farmaceutische industrieën verschillende vaccins ontwikkeld, al of niet met nanodeeltjes.
Het vaccin van Novartis, Focetria, bevat door de adjuvans MF59 nanodeeltjes.
In verschillende landen zullen op verschillende bevolkingsgroepen verschillende vaccins
worden gebruikt. Bekend is in welke gebieden welke vaccins voor welke groep worden
gebruikt. Het zal nu een kleine moeite zijn om na de vaccinatierondes statistieken bij te
houden van het aantal mensen dat ondanks de vaccinaties toch nog deze griep kreeg en
hoeveel en welke andere aandoeningen zich na deze vaccinaties manifesteerden. En dit is dan
tevens af te zetten tot dezelfde aantallen bij ongevaccineerden en gevaccineerden met andere
vaccins.

260
De A/H1N1-griep komt als geroepen om veldproeven met grote aantallen te verrichten. Of de
complete uitkomsten van die veldproeven op de menselijke populatie ooit openbaar zullen
worden gemaakt blijft natuurlijk afwachten. Zelf heb ik daar niet zoveel vertrouwen in.

In de eerste week van november 2009 kreeg ik een mailtje van een gepromoveerd bioloog, die
zich ten langen leste ook gegon te verdiepen in de het hele gebeuren rond de vaccinatie tegen
de pandemiche A/H1N1. Hij startte niet zoals ik met een verkenning van allerlei
mechanismen die tot gezondheidsschade kunnen leiden, maar bezag met een kersverse blik
het aanbod en voorgenomen gebruik van de diverse vaccins die inmiddels op de markt zijn. Ik
geeft nu even zijn observaties weer:
[…] Ondertussen kan ik mijn niet aan de indruk onttrekken dat deze Mexicaanse griep-
vacinatiecampagne gebruikt gat worden als een generale repetitie voor een serieuz pandemie,
maar ook als een groot experiment:
· Een groep gevaccineerden (in Nederland tweemaal en o.a. België eenmaal gevaccineerd).
· Verschillende vaccins (Pandemrix en Focetria met respectievelijk 3,75 en 7,5 ug actieve
stof, beide ook met onder verdenking staande hulpstoffen en Celvapan zonder deze
hulpstoffen).
· Een groep niet gevaccineerden.

Toch blijf ik mij afvragen waarom België (Pandemrix 3,75 ug actieve stof) 1 vaccinatie
voldoende vindt, terwijl Nederland voor zowel Pandemrix als Focetria (7,5 ug actieve stof) 2
vaccinaties nodig vindt […]

Tijdens mij studie werd ik ook onderricht in het opzetten van trials die moesten kunnen leiden
tot valide onderzoeksuitkomsten. Voor zo’n trial heb je nodig een bepaalde onder te verdelen
populatie met een zelfde omgevingsvariabele plus verschillende testgroepen die elk anders
worden behandeld, plus een blanco controlegroep.
De Lage Landen (dus België en Nederland tesamen) vormen zo’n populatie in een relatief
klein gebied dat overeenkomstige omgevingsvoorwaarden kent (zelfde klimaat, zelfde
maatschappelijke structuur en zelfde ras en min of meer dezelfde leefgewoonten).
Binnen die onderzoekspopulatie worden er mensen niet gevaccineerd (= de controlegroep).
Verder zijn er drie verschillende vaccins met daarin geen of verschillende hulpstoffen. Deze
worden dan ook nog in verschillende hoeveelheden en éénmaal of tweemaal ingespoten.
Ziehier dus een perfecte opzet voor een verkennend onderzoek naar de effecten van zowel
vaccins als toegevoegde adjuvantia, ten opzichte van een niet behandelde controlegroep. In
België prikt men geen kleine kinderen, terwijl men in Nederland wel kinderen tussen een half
jaar en vijf jaar inent. Dus kan bij vergelijking van de Belgische en Nederlandse populatie
duidelijk worden wat de effecten zijn van de vaccinaties van kinderen onder de vijf jaar. De
kinderen van België fungeren dus als de controlegroep. Want het is toch volkomen van den
gekke dat van een groep kinderen in de grensstreek een gedeelte wel gezien wordt als vallend
binnen een risicogroep, terwijl leeftjdsgenootjes die misschien slechts 50 tot 100 meter uit de
buurt wonen niet in dezelfde risicogroep vallen. Heeft dit nog te maken met een
wetenschappelijk onderbouwd gezondheidsrisico??? Nee, absoluut niet!!!
De verschillen in het één of tweemaal prikken – dat ook een onderzoeksvraag kan zijn – zijn
in deze groep makkelijk te realiseren doordat de Lage Landen twee verschillende
onafhankelijke regeringen en dito besluitvorming kennen. Op die manier hoeft niet aan het
licht te komen dat het binnen deze Lage Landen gaat om een verdeling van testgroepen.

Ik kan niet bewijzen dat het hier inderdaad gaat om een bewust opgezette trial, maar toevallig
beantwoordt de vaccinatie-opzet in de Lage Landen wel volkomen aan de voorwaarden voor

261
het verkrijgen van een valide – dus bruikbaar – onderzoeksresultaat. En de uit dit onderzoek
verkregen data zouden heel goed gebruikt kunnen worden bij het opzetten van toekomstige
vaccinatiecampagnes voor heel andere doeleinden.
Omdat het hier gaat om een pandemische griep, kunnen ook wereldwijd de effecten op
verschillende rassen en in verschillende klimaten worden bekeken. Al die uitkomsten maken
het mogelijk om in de toekomst op wereldschaal met de grootste effeciëntie bepaalde
vaccinatiecampagnes uit te voeren.

Analogie met asbest


Toen eenmaal bekend en erkend werd dat blootstelling aan asbest op de lange termijn ook kon
leiden tot fatale aandoeningen aan de longen (asbestosis) organiseerde de overheid een bijna
ridicule heksenjacht op deze stof. Terwijl de jacht op deze stof door als marsmannetjes
verklede verwijderaars voorduurt, spuit men wel zonder enige terughoudendheid deze
asbestverwijderaars in met nanodeeltjeshoudende vaccins. En dat terwijl nanodeeltjes zelfs op
kortere termijn nog schadelijker kunnen zijn, getuige die werkneemsters in Beijing.

Maar die nadrukkelijk uitgevoerde acties met de in het wit geklede asbestverwijderaars geven
ondertussen wel het brede publiek de indruk dat de overheid en gezondheidsinstantis echt het
allerbeste voor hebben met de gezondheid van de bevolking.

Nanodeeltjes beïnvloeden genen en/of leiden tot celdood


Ondertussen zat de wetenschappelijke wereld toch niet helemaal stil en op 14-2-2009
verscheen het artikel Nanoparticle toxicity does’t get wacky at the smallest sizes. Ik citeer het
artikel:
[…] Some researchers measure the dose by total weight, some by the number of particles.
Neither method distinguishes whether a nanomaterial’s toxocity is due to the inherent nature
of the material or the paticle size under scrutiny.
“Different dose metrics give different impressions of which particles are more toxic, “he said.
To find out, Thrall and his colleagues at PNNL measured the dose at which the particles
caused a biological response. The biological response was either death of the cell, or a
change in which genes the cell turned on and off. They found that when calculating doses by
particle number or mass, the amount needed to generate a biological response was all over
the map.
They found that the best way to pinpoint how toxic the particles are to cells was to calculate
the dose based on the total surface area of the nanomaterial. Only when they considered the
surface area of the dose could they predict the biological response.
And the biological response, they found, was very similar regardless of the size of the
nanoparticles. Inside cells, some genes responded to nanoparticles by ramping up or down.
More than 76 percent of these genes behaved the same for all nanoparticles sizes tested. This
indicated to the researchers that, for these genes, the nanoparticles didn’t pick up weird
chemical properties as they shrunk in size.
“The big fear is that you’d see unique biological pathways being affected when you get down
to the nanoscale. For the most part, we did’t see that, “ said Thrall.
However, the team found some genes for which size did matter. A handful of genes, these fell
into two categories: smaller particles appeared to affect genes that might be involved in
inflammation. The larger particles appeared to affect genes that transport positively charged
atoms into cells. This latter result could be due to metals contaminating the preparation of the
larger particles, Thrall suggested […]

262
In deze laatste alinea zien we een mogelijke verklaring voor het optreden van zogenaamde
‘inflammatoire auto-immuunziekten’ - zoals artritis - na vaccinatie met vaccins waarin zich
een adjuvans-emulsie met nanodeeltjes bevindt. MF59 is bijvoorbeeld zo’n emulsie.
Het is ook duidelijk dat de nanodeeltjes – om de genen te kunnen beïnvloeden – eerst via de
ionenkanalen in de celmembranen en de ionenkanaaltjes van de cerkernmembranen moeten
zijn heengekomen, zoals ik reeds eerder beschreef.

Het volgende artikel over nanodeeltjes – met als bron de American Association for Cancer
Research - wil ik de lezer ook niet onthouden: Nanoparticles can damage DNA, increase
cancer risk, 17-4-2007 :
[…] Tissue studies indicate that nanoparticles, engineered materials about a billionth of a
meter in size, could damage DNA and lead to cancer, according to research presented at he
2007 Annual Meeting of the American Association for Cancer research.
Nanoparticles are small enough to penetrate cell membranes and defenses, yet they are large
enough to cause trouble by interfering with normal cell processes, researchers at the
University of Massachusetts say.
Such nanoparticles are currently in use in electronics, cosmetics, and chemical
manufacturing, among ther industries. Because of their extremely small size, they can be
difficult to isolate from the larger environment, as they are much too small for removal by
conventional filtering techniques.
When nanoparticles find their way into cancer cells, they can wreak havoc, according to Sara
Pacheco, an undergraduate researchers at the University of Massachusetts. Yet very little is
known about how they behave in the environment or how they interact with and affect humans.
“Unfortunately, only a very small portion of research on nanoparticles is focused on health
and safety risks, or on threats to the environment, “ Pacheco said. “I am concerned because
so many new nanoparticles are being developed and there is little regulation on their
manufacture, use and disposal.”
Pacheco and her colleagues looked at how two different types of nanoparticles could cause
DNA damage in the MCF-7 line of breast cancer cells.
She and het team examnined the genotoxicity of silica and C60 fullerene nanoparticle
suspensions using the alkaline single-cell gel electrophoresis assay (Comet assay) to quantify
breaks in single and double stranded DNA. The team chose these particular nanoparticles
types because they are commonly used commercially – in electronics, textiles and sporting
goods – and easy to work with in the laboratory setting.
“We observed both dose-dependent and time-dependent increases in DNA damage in breast
cancer cells exposed to eother aquaeous colloidal silicia or C60 fullerenes.”Pacheco said:
“DNA damage could potentially lead to mutations and ultimately increase the risk of
cancer.”
One problem is that, while it’s clear that some nanoparticles can be more toxic than others,
there’s not enough data as yet to determine the most dangerous types.
“A lot is unknown about nanoparticle function, but clearly both size and composition are
important.” Pacheco said. “Several studies have shown that smaller particles are more likely
to enter cells and cause moete toxicity.”
According to Pacheco, what makes matters worse is the fact that so far, aside from preventing
their release, there are no known ways to prevent the harmful effects of environmental
nanoparticles.
Ït is important to know whether the nanoparticles are entering the cell and causing DNA
damage directly of if they are acting on the membrane and inducing a cascade of events
resulting in DNA damage,” Pacheco said. “Once we understand the mechanisms by which

263
nanoparticles induce their toxicity, we will be better able to prevent or mitigate their harmful
effects.”
In the meantime, the experimental team suggests that great caution should be taken in
handling such nanoparticle suspensions and that any uncontrolled release should be avoided.
“Until we understand which types of nanoparticles are harmless and which have the potential
to be harmful. I think it is prudent to limit their introduction into the environment,”
recommended Pacheco […]

Dit artikel dateert van april 2007. Zoals in het voorgaande te lezen valt zijn er sinds deze
bevindingen in dit artikel reeds minstens 15 patenten verleend op vaccins met daarin
nanodeeltjes. Hoezo eerst voorzichtigheid betrachten, pas op de plaats en diepgaand en
degelijk veiligheidsonderzoek verrichten? Bovendien zijn vaccins juist bedoeld om de
gezondheid te dienen, maar inplaats van eerst onderzoek te verrichten naar de gevaren van
nanodeeltjes in het milieu besluit men om in hoog tempo door te gaan met het ontwikkelen
van vaccins die juist ook nog in het lichaam worden ingespoten!!! Niks eerst nader onderzoek,
maar zo snel mogelijk volspuiten dat klootjesvolk. Want ook kanker is natuurlijk big business!
Dat in de herfst van 2009 de Duitse regering – kennelijk met deze wetenschap – zichzelf en
het leger alleen wil laten vaccineren met adjuvans-loze – dus nanodeeltjesloze - vaccins, zegt
volgens mij toch wel genoeg.

eLab-Nanotechnology, Nanoemulsion vaccines


Onder deze titel kreeg ik een artikel over de ontwikkeling van een nieuw soort nanodeeltjes-
vaccin dat niet meer wordt ingespoten, maar via de neus geïnhaleerd. Ik citeer er het eerste
deel uit.
[…] A novel technique for vaccinating against a variety of infectious diseases – using an oil-
based emulsion placed in the nose, rather than needles – has proved able to produce a strong
immune response agianst smallpox and HIV in two new studies.
The results build on previous success in animal studies with a nasal nanoemulsion vaccine for
influenza, reported by University of Michigan researchers in 2003.
Nanoemulsion vaccines developed at the Michigan Nanotechnology Institute for Medicine
and the Biological Sciences at U-M are based on a mixture of soybean oil, alcohol, water and
detergents emulsified into ultra-small particles smaller than 400 nanometers wide, or 1/2ooth
the wide of a human hair. These are combined with part or all of the disease-causing microbe
to trigger the body’s immune response.
A team led by U-M scientist James Baker Jr., M.D., te institute’s director, pioneered the
technology, for which a patent was recently awarded to U-M.
“The two studies show the nanoemulsion platform is caapable of developing vaccines from
very diverse materials. We used whole virus in the smallpox vaccine. In the HIV vaccine, we
used a single protein. We were able tp promote an immune response using either source,”
says Baker.
The technology is licensed to NanoBio Corp ., an Ann Arbor-based biotech company which
Baker founded in 2000 and in which he has a financial interest. Baker is the Ruth Dow Doan
Professor of internal medicine and Allergy division chief at the U-M Medical School.
The surface tension of the nanoparticles disrupts membranes and destroys microbes but does
nor harm most human cells due to their location within body tissues. Nanoemulsion vaccines
are highly effective at penetrating the mucous membranes in the nose and initiating strong
and protective types of immune response, Baker says. U-M researchers are also exploring
nasal nanoemulsion vaccines to protect against bioterrorism agents and hepatitis B […]

264
Uit deze tekst blijkt dat men streeft naar steeds kleinere nanodeeltjes, terwijl we in het
voorgaande al zagen dat hoe kleiner de deeltjes worden, hoe groter het risico op celschade en
kanker wordt. (Colloïdaal zilver heeft deeltjes van 0,001 – 0,01 micron, of 1 – 10 nanometer.)
Ook geeft dit artikel overduidelijk weer dat er vandaag de dag in de wetenschappelijke wereld
sprake is van een grote mate van belangenverstrengeling met de zakelijke wereld van de
farmacie. Onderzoeken naar de veiligheid van deze ‘vaccins’ zullen door deze universiteit
naar alle waarschijnlijkheid niet zo snel meer worden uitgevoerd en gepubliceerd. En al
helemaal niet omdat een voor de handel nadelige uitkomst natuurlijk volkomen ongewenst is.

Hoe nanodeeltjes in vaccins kunnen ook leiden tot neuralebuis-defecten bij embryo’s
Hoewel Focetria van Novartis nanodeeltjes bevat in de gebruikte adjuvans MF59, wordt aan
zwangeren niet dringend afgeraden om zich vanaf drie maanden zwangerschap hiermee te
laten vaccineren. Maar aan zwangeren werd ook niet eens een veiligheidsonderzoek verricht.
Daarom laat ik in dit verband hier het artikel Zinc oxide nanoparticles damage stem cells in
the brain of mice volgen dat dateert van 11-5-2009 en dat eerder werd gepubliceerd in het
blad Nanotechnologie:

[…] In a study published in Nanotechnology last month , Minghong Wu and co-workers at


Shanghai University have discovered that zinc oxide (ZnO) nanoparticles, used in food
additives, paints, electronic devices and sunscreens, can damage or kill stem cells in the
brains of mice. These findings highlight the need for caution during the use and disposal of
ZnO manufactured nanomaterials in order to prevent potential adverse environmental and
health impacts. Previous research has shown that nanoparticles can reach neural stem cells
(NSC’s), important cells which can differentiate into any type of brain cell. NSC’s are vital
for replacing lost neurons, and damage to them could result in neurodegenerative diseases.
To investigate the potential neurotoxicity of ZnO nanoparticles, Wu et al. prepared cultures of
mouse NSC’s, and treated them with zinc oxide nanoparticles ranging from 10 to 200
nanometres in size. After 24 hours, the cell viability assay indicated that ZnO nanoparticles
manifested dose-dependent, but not size-dependent toxic effects on NSC’s. Through analysis
using confocal microscopy, transmission electron microscopy examinations, and flow
cytometry, many of the NSC’s showed clear signals of apoptosis (controled cell death), for
example through changes in shape, broken nuclei or ruptured cell membranes.
According to the researchers, the non-size dependent effects imply that the ZnO nanoparticle
toxicity comes from the dissolved zinc ions (Zn2+) in the culture medium or inside cells. It is
hypothesized that the zinc ions may induce apoptosis by targeting mitochondria in the NSC’s,
thus inhibiting cell respiration […]

In het voorgaande zagen we al dat nanopartikeltjes van allerlei soort kunnen binnendringen in
alle cellen en celkernen en dus ook in de mitochondriën met hun mitochondriale DNA.
Nanodeeltjes kunnen zich ook begeven door de moeilijk doordringbare bloed-brein-barrière in
de hersenen en kunnen zich ook begeven door de navelstreng en placenta en derhalve ook
doordringen in het embryo/foetus.
Hoewel iedereen gedupeerd kan raken door verlies van neurale stamcellen, waardoor snellere
degeneratie van breinfuncties kan optreden, speelt dit mechanisme ook een zeer belangrijke
rol bij de vroege ontwikkeling van embryo’s. Dat begint al bij de ontwikkeling van de
zogenaamde neurale buis, die aan de basis ligt van de ontwikkeling van de hersenen en de rest
van het zenuwstelsel. Juist ter voorkoming van defecten aan de ontwikkeling van de neurale
buis - zeer vroeg in de zwangerschap – wordt tegenwoordig suppletie met foliumzuur sterk
aangeraden. Ik schets even de tijdslijn waarop na de conceptie de ontwikkeling van het

265
zenuwstelsel begint. Ik citeer daarvoor uit Brain, Mind and Behaviour, second edition, 1988,
door Floyd E. Blook en Arlyne Lazerson, van bladzijde 57 en 58:

[…] The first month: By about the fifth day after fertilization., the original cell has divided
until there are about a hundred embryonic cells, in the shape of a hollow ball (the blastocyst).
At about the eight day, cells on the inside of this ball detach themselves and form a flat plate
across the inside – the embryonic disc. Whithin a week, some of the cells in this homogeneous
cluster begin to lose their uniform character – that is, cell differentiation begins – and the
disc is soon made up of two distinct layers, the ectoderm and endoderm. The ectoderm will
become the nervous system (as well oa skin, hair and fingernails). The endoderm will go on to
form the respiratory and digestrive tracts and related organs. Later a third layer, the
mesoderm, forms between the first two layers. Although the mesoderm does not become
nervous tissue, it contributes to formation of the nervous system.
Shortly after the ectoderm has become differentiated, it thickens and builds up along its
midline. At this point, it is identifiable as the primitive neural plate. Experiments have shown
that even at this primitive point in development – three to four weeks after conception –
specific segments of the plate are assigned to form specific brain parts. Early in the formation
of the neural plate, such assignments are still capable of being modified; that is, if some parts
of the neural plate are removed, the remaining tissues can make up for the lost pieces, and a
complete brain will still develop. However, only a few days further into the development
program, missing pieces can no longer be replaced, and the brain formed will be incomplete.
As the neural plate continues its growth, parallel ridges begin to form across it, and whitin a
few days of their development , these ridges fold over toward each other and fuse , to form the
neural tube. The top of this hollow tube soon thickens and begins to show three bulges. These
bulges become the hindbrain, the midbrain, and the forebrain. The remainder of the neural
tube becomes the spinal cord.
As figure 3.3 shows, a cluster of young neurons, or neuroblasts, remain outside the neural
tube when it folds and fuses. This cluster, the neural crest, will give rise to the peripheral
autonomic nervous system […]

Ook voor die eerste periode waarin het ontbreken van een deel van de neurale plaat toch nog
kan leiden tot een volledige ontwikkeling, zijn wel stamcellen nodig. Als het daaraan
ontbreekt door apoptosis van stamcellen in die neurale plaat, dan leidt dat ook in dit vroege
stadium tot een onvolmaakte neurale buis – dus een zogenaamd neurale-buis-defect en dus tot
een incompleet brein en onvolmaakt zenuwstelsel.
Het zijn stamcellen waaruit een embryo zich ontwikkeld. Dus ook latere foetale ontwikkeling
kan worden gefrustreerd door apoptosis van stamcellen. In principe kunnen door nanodeeltjes
in vaccins (en milieu) dus alle mogelijke geboortedefecten ontstaan en niet alleen maar tijdens
de eerste drie maanden van de zwangerschap.

Ook oudere foetussen worden door deze nanodeeltjes gedupeerd in hun ontwikkeling van het
zenuwstelsel en brein, net zoals jonge kinderen in de eerste twee levensjaren, als de prenatale
ontwikkeling zich gedurende deze periode voortzet in de zogenaamde postnatale ontwikkeling
waarin de kinderhersenen uitermate gevoelig zijn voor verstoring van dit proces.
Om deze redenen mogen zwangeren en kinderen onder de twee jaar beslist niet worden
gevaccineerd met vaccins die nanodeeltjes bevatten! Terwijl het om dezelfde reden – dus
apoptosis van stamcellen - voor iedereen verkeerd is en vroegtijdige degeneratie of
onvoldoende uitgroei tijdens de jeugd tot gevolg kan hebben.

266
In Japan is men er niet voor niks toe overgegaan om pas na deze eerste twee belangrijke jaren
te beginnen met vaccinaties.

Het advies van de WHO om pas vanaf 10 jaar de A/H1N1-griepvaccins toe te dienen kan zijn
ingegeven door deze overweging.
De roep in eigen land om juist kinderen van nul tot en met vier jaar in te enten omdat ze
gevoeliger zouden zijn voor die griep is volkomen onzin. De enige belangrijke reden waarom
deze jonge kinderen gevoeliger zouden zijn voor infectieziekten is niet dat ze van nature
vatbaarder zouden zijn voor deze griep, maar dat hun immuunsysteem door de talloze
vaccinaties vanaf hun geboorte al helemaal ondermijnd is geraakt.
We zitten nu met de situate dat kinderen van nul tot en met vier jaar een door vaccinaties
verzwakt immuunsysteem hebben en dat men nu overweegt om daarom deze groep jonge
kinderen – waarbij de ontwikkeling van het zenuwstelsel en brein op volle toeren draait – nog
eens te gaan vaccineren met griepvaccins die nanodeeltjes kunnen bevatten. Want men sluit
niet uit dat hiervoor ook Focetria gebruikt gaat worden. Dit is de kolder ten top!!!!!

Uit de voorgaande beschrijving van de ontwikkeling van het zenuwstelsel vanaf de


bevruchting blijkt ook dat die ontwikkeling al in een heel kritisch en kwetsbaar stadium
verkeert voordat de moeder zich volledig bewust is van de zwangerschap. Vrouwen die zich –
onbewust van hun prille zwangerschap – laten vaccineren met een vaccin dat nanodeeltjes
bevat lopen daarom een heel groot risico dat ze ofwel te maken krijgen met een spontane
abortus – omdat de natuur vaak onvolkomen vruchten afdrijft – of dat ze later een kind met
een geboortedefect krijgen. Deze geboortedefecten zullen dan vaak gerelateerd zijn aan het
zenuwstelsel en brein en de aanleiding kunnen zijn voor allerlei stoornissen, zoals autisme,
cognitieve stoornissen, ADHD, aanleg voor schizofrenie, borderline, stoornissen in de
motoriek als de ontwikkeling van de motorische cortex is benadeeld en alles wat maar
denkbaar is. Onvoldoende ontwikkeling van de visuele en auditieve cortexgebieden kan
leiden tot blindheid en doofheid enz.
En natuurlijk kan ook de ontwikkeling van alle mogelijke organen en lichaamsweefsels
worden benadeeld want alle organen hebben voor hun ontwikkeling stamcellen nodig.

Ik deed deze kennis betreffende de ontwikkeling van embryo’s gewoon op tijdens het
propedeusejaar op de oudste universiteit van ons land, namelijk in Leiden. Leiden ligt
geografisch slechts een klein stukje boven den Haag, de regeringszetel van ons land, van waar
uit men alle mogelijke regelingen – ook betreffende de gezondheid - over het land uitstrooit.

Wat jammer nou dat deze eenvoudige kennis niet gedeeld wordt door de mensen die menen
over onze gezondheid te moeten kunnen beschikken. Als de leden van de Gezondheidsraad
inderdaad beschikken over basale medische kennis - en zich ook voortdurend op de hoogte
houden van alle recente wetenschappelijke ontwikkelingen - dan zouden ze zich helemaal niet
eerst hoeven te beraden over een eventueel advies om alle kinderen onder de vier jaar te
vaccineren tegen griep en dan zouden ze ook meteen zonder enig beraad alle zwangeren
dringend moeten afraden om zich te laten vaccineren!!! Dan zouden deze hooggeleerde leden
van de Gezondheidsraad ook hebben geadviseerd om alle vrouwen in de vruchtbare leeftijd
eerst te testen op een mogelijke zwangerschap alvorens hen een griepprik met een
nanodeeltjeshoudend vaccin toe te dienen, of hen toediening van Focetria van Novartis te
verbieden.
Dan zouden al die leden van de Gezondheidsraad bij het horen van het voornemen van de
heer Klink om de Gezondheidsraad om advies te vragen inzake vaccinaties van zwangeren en

267
jonge kinderen meteen de telefoon moeten grijpen en hem dringend toeschreeuwen dat hij die
onzin meteen uit zijn hoofd moet laten!
Maar waarom gebeurt dat niet en blijft het – heel verwarrend – heel stil??? Kan dat soms
gerelateerd zijn aan het feit dat de voor zijn samenwerking met de farmacie zo vorstelijk
gehonoreerde heer Osterhaus ook lid is van diezelfde Gezondheidsraad?

En waarom moet ik in de tweede helft van oktober 2009 in het programma Netwerk op de tv
zien hoe een zwangere tevergeefs aan haar vroedvrouw om betrouwbaar advies vraagt? Leren
vroedvrouwen en gynaecologen tegenwoordig niet hoe de embryonale ontwikkeling verloopt,
hoewel die in ieder geval al in 1988 overduidelijk in beeld werd gebracht?
De enige zinnige opmerking in dat programma was dat men dan – bij gebrek aan enig inzicht
in de werkelijke risico’s – zwangeren maar beter kon vaccineren met Celvapan omdat daar in
ieder geval geen gevaarlijke adjuvantia inzitten. (Voor zover men dan de risico’s van
formaldehyde daarin even wegdenkt.)

WHO-advies betreffende vacinatie van zwangere vrouwen


Om de onduidelijkeheid en verwarring nog groter te maken publiceerde de WHO op 30-10
2009 een advies met betrekking to de vaccinatiestrategie tegen H1N1. De WHO wordt
geadviseerd door the Strategic Advisory Group of Experts (SAGA) die adviseert over
strategieën voor vaccinatie en immunisatie. En onder het kopje Vaccines for pregnant women
lees ik het volgende:
[…] Concerning vaccines for pregnant women, SAGE noted that studies in experimental
animals using live attenuated vaccines and non-adjuvanted or adjuvanted inactivated
vaccines found no evidence of direct or indirect harmful effects on fertility, pregnancy,
development of the embryo or fitus, birthing, or post-natal development.

Based on these data and the substantially elevated risk for a severe outcome in pregnant
women infected with the pandemic virus, SAGE recommended that any licensed vaccine can
be used in pregnant women, provided no specific contraindication has been identified by the
regulatory authority […]

Moet ik hieruit dan opmaken dat hiermee ook bedoeld wordt dat het nanodeeltjes bevattende
Focetria volkomen veilig wordt geacht voor zwangere vrouwen en hun ongeboren kinderen???
Mag ik me ook nog afvragen wie er zitting hebben in SAGE en wat hun betrekkingen zijn met
de farmaceutische en chemische industrie?

Nog meer artikelen betreffende de gevaren van nanopartikeltjes


Hieronder nog een greep uit de artikelen die er inmiddels verschenen zijn op het gebied van
de gevaren van nanopartikeltjes voor mens en dier:

· Nanoparticles can damage animal cells, door Simon Pitman, 28-5-2008


· Exposure to titanium dioxide and other metallic oxide nanoparticles induces cytotoxicity
on human neural cells and fibtoblasts, door James C.K. Lai en collega’s, december 2008.
· CeO2 nanoparticles induce DNA damage towards human dermal fibroblasts in vitro,
door Melanie Auffan en collega’s, Nanotoxicologie, Volume 3, issue 2 june 2009, 161–171.

268
Invloed van verarmd uranium en zware metalen op nanodeeltjes
Dat er elektro-actieve nanodeeltjes in ons lichaam zitten is op zich al een ramp, maar die ramp
kan nog ernstiger worden als een met nanodeeltjes belast individu ook nog blootgesteld wordt
aan de invloed van bijvoorbeeld de straling van verarmd uranium en de elektro-actieve
invloed van zware metalen. Hierdoor kan de elektro-activiteit van die nanodeeltjes nog groter
worden, met nog meer ladingsverschuivende narigheid vandien. Mensen die bijvoorbeeld
worden ingespoten met MF59 kunnen dus nog meer bijwerkingen verwachten als ze ook nog
gebukt gaan onder een belasting met zware metalen en/of verarmd uranium. En dat kan best
ook weleens een rol hebben gespeeld bij de gezondheidsklachten van veteranen die ook
werden gevaccineerd met MF59-houdende vaccins.

Na vaccinaties worden er ook wel nanodeeltjes uitgescheiden, die komen in milieu en


daardoor weer in plant en dier en vervolgens weer in de mens als top van de voedselketen..
Dus gaat na enige tijd alles naar de knoppen. Einde evolutieverhaal! Einde aards leven!

Die passie voor zijn wetenschappelijke uitvindingen deelde Derek T. O’Hagan met Robert
Oppenheimer, die briljante man die de wereld de atoombom hielp schenken. Het was die man
ook alleen te doen om het aantonen van de krachten die kernsplitsing kon opleveren. Toen
later bleek wat anderen met zijn uitvinding deden en hij de gevolgen daarvan onder ogen
moest zien, raakte hij psychisch in de vernieling. Ook de briljante Oppenheimer dacht vanuit
zijn kokerdenken dat hij de wereld een dienst bewees met zijn uitvinding.
Ik hoop dat die Derek T. O’Hagan er erg snel achter gaat komen dat zijn geesteskind zo snel
mogelijk naar het rariteitenkabinet moet worden doorverwezen.

Dat suspensies met nanodeeltjes geen onverdeeld succes zijn, bleek op 5-11-2009 toen
Abraxis Bioscience halsoverkop zijn product ABRAXANE® (UK103450) uit de handel
haalde.
[…] This letter is to notify you that Abraxis Bioscience is conducting a voluntary recall of the
above-mentioned lots of ABRAXANE® 5mg/ml powder for suspension for infusion to the user
level. Abraxis Bioscience is taking this precautionary action as a result of particulate matter
observed in a number of vials from lots manufactured in the same time period as the above
referenced lots […]

ABRAXANE® is de handelsnaam voor de stof Paxiclitaxel, die nanopartikels bevat.

Maar dat was niet de enige tegenvaller bij het gebruik van medicatie met nanodeeltjes, getuige
het verslag dat ik op 21-4-2010 onder ogen kreeg. Ik citeer daarvoor uit de weergave door
NaturalNews van de bevinding dat een nanodeeltjes bevattend medicijn tegen Alzheimer niet
alleen niet werkt, maar dat het ook nog eens deze aandoening verergert.

[…] Alzheimer’s drugs cause brain damage and actually worsen memory loss
Big Pharma drugs that are beeing used on humans right now and promoted as potential
treatments for Alzheimer’s disease (AD) could cause the very brain damage and memory loss
they are supposed to treat. That’s the conclusion of University of California at San Diego
(UCSD) scientists who just published their groundbreakig findings in the Proceedings of the
National Academy of Sciences.

269
The researchers combined several high tech methods to investigate nanomyloidogenic
peptides that are formed by some drugs being tested as Alzheimer’s therapies. UCSD nano-
biophysicist Ratnesh Lal and his colleagues combined three dimensional computer
simulations with high resolution atomic force microscopy membrane protein and cell imaging,
electrical recording and various cellular assays to pinpoint the function of these substances.
The results showed that the peptides created active ion channels that caused brain cells to
take in very high levels of calcium ions, eventually killing the very neurons needed for
memory . To make matters worse, biomedical researchers have long considered these brain
cell-killing nanomyloidogenic peptides to be non-toxic and targeted them as potential
Alzheimer’s treatments.
The UCSD researchers call their discovery that these peptides may be pathogenic (disease-
causing) “startling’ and say it may require new evaluations into the causes of AD and
Down’s Syndrome (which often causes Alzheimer’s disease symptoms by age 40).

Clearly, the new findings are a blow to the widely accepted hypothesis that amyloid beta
peptides must cause AD because amyloid plaques (consisting of deteriorating neurons
surrounding deposits of a sticky protein called beta-amyloid) are found in the brains of AD
patients. Big Pharma researchers have developed drugs that are supposed to treat AD by
increasing non-toxic peptides, thereby decreasing the impact of the “bad’ peptides which
generate beta-amyloid. Instead, they’ve only ended up producing more brain-damaging
peptides.

“There are several drugs to treat Alzheimer’s in Trials I and II, but we don’t believe that they
will be adopted for clinical usage,” Dr. Lal, a joint professor in the UCSD Jacobs School of
Engineering’s Department of Mechnaical and Aerospace Engineering and Bioengineering,
said in a statement to the media. “We believe we are providing the most direct mechanism of
Alzheimer’s disease and Down Syndrome pathology. Through our research we have provided
a structure and mechanism (an ion channel) that can account for the pathology. The strategy
to control the activity on this structure – the opening and closing of the channel – should be
targeted for an effective treatment.” […]

Zelf denk ik dat het beïnvloeden van het openen en sluiten van dat ionenkanaal niet de sleutel
is tot een effectieve behandeling van Alzheimer, maar dat het verstoren van de werking van
dat ionenkanaal door middel van nanodeeltjes juist de oorzaak is van de verergering van deze
ziekte. De onderzoekers schreven:
[…] The results showed that the peptides created active ion channels that caused brain cells
to take in very high levels of calcium ions, eventually killing the very neurons needed for
memory […]
Denk aan de ontregeling van de ionenkanalen door nanodeeltjes die ik al in het voorgaande
hoofdstuk beschreef.

Deze bevinding uit Californië onderbouwt mijn verhaal in het vorige hoofdstuk, waarin ik
poneer dat nanodeeltjes de ionenkanalen in de celmenbranen en de celkernmembranen kunnen
ontregelen, waardoor allerlei schade kan worden toegebracht aan het functioneren van de
cellen en het DNA.
Ik vrees dat er door het toenemend gebruik van nanodeeltjes in de medische sector nog vele
ontstellende en schrikaanjagende ontdekkingen zullen volgen.
Ik weet niet op welke aannames de vaccins tegen Alzheimer zijn gebaseerd, maar ik houd
mijn hart vast als op basis van dit soort veronderstellingen eind 2010 de voorgenomen
vaccinaties tegen de ziekte van Alzheimer van start zullen gaan.

270
Squaleen, elektro-actieve stoffen, MS en het syndroom van Guillain-Barré

Midden augustus 2009 werd bekend dat het Britse Health Protection Agency (HPA) in een
vertrouwelijke brief aan 600 neurologen heeft gevraagd om extra alert te zijn op een toename
van nieuwe incidenties van het syndroom van Guillain-Barré omdat men een link vermoedt
met het nieuwe vaccin tegen influenza A/H1N1.

Normaliter is GBS een relatief zeldzame aandoening, die in extreme gevallen - via
spierverlammingen - tot ademhalingsproblemen en de dood kan leiden, en meestal
invaliderend werkt op de motoriek van handen en voeten en spraak.
Over het ontstaan is niet veel bekend, behalve dan dat het veroorzaakt wordt door degeneratie
van de myeline-schede rond zeuwvezels.
Bekend is dat na een vaccinatiecampagne in de VS in 1976 – tegen eveneens een soortgelijke
griep – meer dan 500 mensen GBS opliepen, waarvan er 25 stierven. De vacinatiecampagne
werd stopgezet, maar het precieze mechanisme achter die vergrote incidentie van GBS werd
nooit in kaart gebracht.

Dr. Tom Jefferson, van de Cochrane Collaboration, een onafhandelijke groep die onderzoek
beoordeelt, zei hierover dat nieuwe medicijnen zich nimmer gedragen op de manier die je
verwacht en dat er misschien een link is met GBS. Hij opperde dat er misschien een relatie is
met squaleen dat in die vaccins werd gebruikt. Hij acht het mogelijk dat squaleen toch nog
onverwachte – tot nu toe onbekende - bijwerkingen kan opleveren.

Gezien het feit dat ook bij Golfoorlog-soldaten GBS relatief veel voorkwam, besloot ik om te
onderzoeken of er inderdaad zo’n link tussen squaleen en GBS mogelijk is.

GBS wordt veroorzaakt doordat de myeline-schede - die normaliter de zenuwvezels zodanig


isoleert dat de transmissie van prikkels langs de zenuwvezels zo goed als onverzwakt verloopt
– degenereert. Hierdoor treedt er verlies op van de snelheid en effectiviteit van de overdracht
van de prikkels tussen zenuwen onderling en tussen zenuwen en spieren. Dit leidt tot
neurodegeneratieve aandoeningen, waarvan GBS er eentje is. Bij GBS verzwakt de
prikkeloverdracht van zenuwen naar spieren. Hierbij kunnen willekeurige (handen en voeten)
en onwillekeurige bewegingen (ademhaling, hart en slagaders enz.) worden getroffen.

Ik begin met een paar kleine citaatjes betreffende myeline, die ik op Wikipedia aantrof.
[…] Myelin is a dielectric (electrically) insulating) material that forms a layer, the myelin
sheath, usually around the axon of a neuron. It is essentially for the proper functioning of the
nervous system […]

[…] Composition of myelin:


Myelin made by different cell types varies in chemical composition and configuration. But
performs the same insulating function. Myelinated axons are white in appearance, hence the
‘white matter’ of the brain.
Myelin is composed of about 80% lipid and about 20% protein. Some of the proteins that
make up myelin are myelin basic protein (MBP), myelin oligodendrocyte glycoprotein (MOG),
and proteolipid protein (PLP). Myelin is made up primarly of a glycolipid called
galactocerebroside. The intertwining of the hydrocarbon chains of sphingomyelin serve to
strenghten the myelin sheath […]

Maar welke vetten zijn er nog meer betrokken bij de samenstelling van myeline?

271
Een aanwijzing daarvoor vond ik in een artikel over het Smith-Lemli-Opitz syndroom (SLOS)
als oorzaak voor geboortedefecten. Ik citeer even uit het artikel dat over deze stoornis
verscheen in het Ned Tijdschr Klin Chem 1997; 22: 175-179.

[…] Het Smith-Lemli-Opitz syndroom (SLOS) wordt veroorzaakt door een blok in de laatste
stap van de cholesterolbiosynthese, de omzetting van 7-dehydrocholesterol naar cholesterol.
SLO-patiënten hebben een sterk verlaagde 7-dehydrocholesterol-delta-7 reductase activiteit
resulterend in lage plasma- en weefsel cholesterolconcentraties met hoge concentraties 7-
dehydrocholesterol.
Kenmerkende fenotypische afwijkingen zijn mentale retardatie, een afwijkend karakteristiek
gelaat, orgaan-, geslachts-, en extremiteitsafwijkingen […]
[…] In 1964 beschreven Smith, Lemli en Opitz drie niet-verwante jongens met opvallend
overeenkomstige kenmerken, waaronder mentale retardatie […]
[…] Het neurologische beeld kan dus naast een aanlegstoornis verklaard worden uit een
myelinisatiestoornis daar normaal myeline voor ongeveer 25% uit cholesterol bestaat, dat
lokaal in het centraal zenuwstelsel wordt gesynthetiseerd […]

Myeline bestaat dus voor ongeveer 25% uit cholesterol en wordt lokaal in het zenuwstelsel
gesynthetiseerd.

In het voorgaande had ik al beschreven dat squaleen een voorstof is voor de biosynthese van
cholesterol. We kunnen dus concluderen dat myeline een aandeel squaleen bevat. En hier zou
de link met GBS wel eens op kunnen berusten.

In een andere publicatie kwam ik de volgende tekst tegen:


[…] What Squalene Does to Humans
Your immune system recognizes squalene as an oil molecule native to your body. It is found
throughout your nervous system and brain. In fact, you consume squalene in olive oil and not
only will your immune system recognize it, you will also reap the benefits of its antioxidant
properties.
The difference between ‘good’ and ‘bad’ squalene is the route by which it enters your body.
Injection is an abnormal route of entry which incites your immune system to attack all the
squalene in your body, not just the vaccine adjuvant.
Your immune system will attempt to destroy the molecule wherever it finds it, including in
places where it occurs naturally, and where it is vital to the health of your nervous system.
Gulf War veterans with Gulf War Syndrome (GWS) received anthrax vaccines which
contained squalene. MF59 (the Novartis squalene adjuvant) was an unapproved ingredient in
experimental anthrax vaccines and has since been linked to the devastating autoimmune
diseases suffered by countless Gulf War vets.
The Department of Defense made every attempt to deny that squalene was indeed an added
contaminant in the anthrax vaccine administered to Persian Gulf War military personnel –
deployed and non-deployed – as well as participants in the more recent Anthrax Vaccine
Immunization Program (AVIP).

However, the FDA discovered the presence of squaleen in certain lots of AVIP product. A test
was developed to detect anti-squalene antibodies in GWS patients, and a clear link was
established between the contaminated product and all the GWS sufferers who had been
injected with the vaccine containing squalene.

272
A study conducted at Tulane Medical School and published in the February 2000 issue of
Experimental Molecular Pathology included these stunning statistics:

· ‘… the substantial majority (95%) of overtly ill deployed GWS patients had antibodies to
squalene. All (100%) GWS patients immunized for service in Desert Shield/Desert Storm
who did not employ, but had the same signs and systoms as those who did deploy, had
antibodies to squalene
· In contrast, none (0%) of the deployed Persian Gulf veterans not showing signs and
symptoms of GWS have antibodies to squalene. Neither patients with idiopathic
autoimmune disease nor healthy controls had detectable serum antibodies to squalene.
The majority of symptomatic GWS patients had serum antibodies to squalene […]

Het originele artikel waaruit deze gegevens afkomstig zijn is:


Antibodies to squalene in Gulf War syndrome, door Asa PB, Cao Y, Garry RF., Exp Mol
Pathol. 2000 Feb;68(1):55-64.

De ervaringen met vaccinaties tijdens de Eerste Golfoorlog (eind 1990 en begin 1991, Desert
Shield/Desert Storm) kregen nog een vervolg in 1997. Van de samenvatting van dit artikel uit
2002 van Asa PB en collega’s kreeg ik de Nederlandse vertaling toegestuurd:

[…] We schreven eerder dat antilichamen tegen squaleen, een experimenteel vaccinadjuvans,
aanwezig zijn bij personen met symptomen samenhnagend met het Golfoorlogsyndroom
(GWS) (P.B. Asa et al., Exp.Mol.Pathol 68, 196-197, 2000). De United States Department of
Defense startte het Anthrax Vaccine Immunization Program (AVIP) in 1997 om 2,4 miljoen
millitairen te vaccineren. Omdat bijwerkingen bij gevaccineerde manschappen leken op
symptomen van het GWS, testten we AVIP-deelnemers op anti-squaleen antilichamen (ASA).
In een plotstudie waren 6 van de 6 vaccinontvangers met GWS-achtige symptomen positief
voor ASA. In een grotere blinde studie waren slechts 32% (8/25) van de AVIP-manschappen
positief (P > 0,05) vergeleken met 15,7% (3/19) van de controlepersonen.
Verdere analyse onthulde dat er een verband bestond tussen ASA met specifieke vaccin-
batches. De incidentie van ASA bij manschappen in de blinde studie die deze batches kregen
was 47% (8/17) vergeleken met een incidentie van 0% (0/8); (P < 0.025) van de AVIP-
deelnemers die andere vaccin batches kregen.
Analyse van bijbehorende manschappen onthulde dat bij op één na alle gevallen (19/20;
95%), ASA beperkt waren tot manschappen die gevaccineerd waren met vaccin-batches
waarvan bekend was dat ze squaleen bevatten.
Behalve één symptomatische persoon, waren positieve klinische bevindingen bij 17 ASA-
negatieve manschappen beperkt tot 4 personen die vaccin ontvingen van batches die squaleen
bevatten.
ASA waren niet aanwezig in prevaccinatie-sera dat – voorafgaand aan de vaccinatie –
beschikbaar was van 4 AVIP-manschappen. Drie van deze vier persoen werden alsnog ASA-
positief na vaccinatie.
Deze resultaten suggereren dat de productie van ASA (anti-squaleen antilichamen) bij GWS-
patiënten verband houdt met de aanwezigheid van squaleen bij bepaalde batches van het
anthrax-vaccin […]

Asa PB, Wilson RB, Garry RF. Antibodies to squalene in recipients of anthrax vaccine, Exp
Mol Pathol. 2002 Aug; 73(1): 19-27. Department of Microbiology, Tulane University
Medical School, New Orleans, Louisiana 70112, USA.

273
Uit deze beide onderzoeksverslagen blijkt dat mensen met klachten na vaccinatie met een
squaleenhoudend vaccin bijna allemaal antilichamen tegen squaleen in hun lichaam hadden en
mensen zonder klachten niet. De klachten zijn dus gerelateerd aan squaleen in vaccins. Maar
lang niet iedereen werd hierdoor getroffen.
Over de aanwezigheid van squaleen in de vaccins die werden gebruikt in 1990/1991 bestaat
nog steeds discussie en uiteindelijk denkt men dat er slechts een geringe hoeveelheid in die
vaccins aanwezig was, in de vorm van een verontreiniging. Toch zagen we ook bij die
veteranen van die Eerste Golfoorlog dat er klachten kunnen worden gerelateerd aan de
aanwezigheid van antilichamen tegen squaleen.

Het lijkt er op dat de aanwezigheid van antilichamen tegen squaleen bijna altijd gepaard gaat
met een klachtenpatroon en dat tegelijk vaccins die niet of nauwelijks squaleen bevatten ook
kunnen leiden tot de aanwezigheid van antilichamen tegen squaleen.
Wat is hier de onderliggende oorzaak van. Welk mechanisme is hiervoor verantwoordelijk?

En waarom had een relatief groot aantal van deze patiënten ook te maken gekregen met GBS,
net zoals ook bij het (eveneens squaleenhoudende?) vaccin tegen de griep in 1976 het geval
was?

Als we beseffen dat elektro-actieve elementen in vaccins, zoals kwik, aluminium en Span 85
kunnen leiden tot ladingverschuiving binnen de moleculen van squaleen (als dat ook
aanwezig is in die vaccins), dan wordt het plaatje duidelijk. Daarom de volgende redenering:

· Als er in een vaccin squaleen aanwezig is samen met een elektro-actieve stof zoals
Thimerosal (kwik), aluminium of Span 85, dan zal er in dat squaleen ladingsverschuiving
kunnen optreden, waardoor de ruimtelijke structuur van de squaleenmoleculen verandert
in een niet natuurlijke – dus niet lichaamseigen – structuur (zoals we bij mensen en dieren
aantreffen).
· Hierdoor ziet het lichaam de veranderde squaleenmoleculen aan voor antigenen, hetgeen
een immuunreactie oproept waarbij antilichamen worden gevormd tegen die ‘vreemde’
squaleenmoleculen die als indringer worden gezien.
· Dat principe had ik al beschreven, maar nu komt het vervolg. Die afwijkend geworden
squaleenmoleculen in het vaccin – die we ook moeten zien als nanodeeltjes - verspreiden
zich via de bloedbaan door het lichaam en de hersenen – via de bloed-brein-barière - en
voegen zich bij de al aanwezige squaleen op die plekken waar dat van nature al in het
lichaam en de hersenen aanwezig is, dus ook in de myeline rond de axons van de zenuwen.
· Myeline wordt voortdurend nieuw aangemaakt, zoals alles in het lichaam. Dus gaat die
per vaccin aangevoerde grondstof voor myeline (via cholesterol) myeline – met daarin
afwijkende moleculen – ook functioneren in de nieuw aangemaakte myeline en zet zich
vast rond de axonen, terwijl er iets minder lichaamseigen nieuw aangemaakte myeline
(met zelf gemaakte squaleen) naast wordt afgezet. We zien dus na een vaccinatie met een
squaleenhoudend vaccin dat er rond de axonen een combinatie zit van zelf gemaakt
squaleen en per vaccin aangevoerd squaleen dat ook meer of minder afwijkende
moleculen bevat.
· Bovendien kan het in het vaccin meegekomen lipofiele Thimerosal of aluminium er ook
nog voor zorgen dat er na de vaccinatie ook nog ruimtelijke afwijkingen (afwijkende
vouwingen van eiwitten) ontstaan van door het lichaam zelf aangemaakte
squaleenmoleculen. Hierdoor kan het aantal afwijkende squaleenmoleculen in myeline
nog aanzienlijk veel groter worden.

274
· Zelfs bij gebruik van vaccins zonder squaleen – maar met aluminium of Thimerosal – kan
na vaccinatie verandering optreden van de ruimtelijke structuur van squaleenmoleculen.
· Na vaccinatie met squaleenhoudende vaccins waarin ook elektro-actieve stoffen zitten
ontstaat er al meteen – en daarna op termijn nog afwijkender wordend – mengsel van
normale en vervormde squaleen rond de axonen. Het aantal afwijkende moleculen neemt
gestaag toe. Na vacinatie met niet-squaleenhoudende vaccins die wel elektro-actieve
stoffen bevatten zien we ook een ontstaan en een toename van het aantal afwijkende
squaleenmoleculen rond de axonen optreden.
· Het lichaam herkent alleen de correct gevouwen squaleenmoleculen als lichaamseigen en
het immuunsysteem valt de ‘vervormde’ squaleenmoleculen aan. Hierdoor vallen er gaten
in de myelinebekleding van de zenuwvezels. Hierdoor neemt het isolatievermogen van
myeline af en daardoor ook de kwaliteit van de signaaltransmissie van de zenuwen.
Prikkels worden zwakker en langzamer doorgegeven. Als die transmissie onder een
bepaalde drempelwaarde komt, dan komen de zenuwprikkels niet meer over bij de spieren
en treedt verlamming op. Ook wordt de communicatie van neuronen onderling zwakker en
langzamer. Dat kan ook leiden tot een trager verwerken van informatie, zodat ook de
cognitieve functies worden aangetast.
· Als dat proces van degeneratie van myeline plaats vindt in de motorcortex – die de
willekeurige motoriek aanstuurt, dan zullen inderdaad handen, voeten, aangezichtsspieren
en de spraak het eerst worden aangetast. De invloed van de motorcortex wordt voorgesteld
door een misvormd mannetje, de ‘homunculus’ genoemd, met onevenredig grote handen,
voeten, gezicht en mond. De aansturing van deze lichaamsdelen neemt in de motorcortex
relatief de grootste plaats in en zal dan ook het eerst en ernstigst worden getroffen door
demyelinisatie. Ook de aansturing van de onwillekeurige spieren zoals die van
ademhaling, hart, slagaderen en darmperistaltiek kan worden getroffen.
· GBS is dus wél en ook weer géén auto-immuunziekte. Want er wordt wel een in principe
lichaamseigen stof aangevallen, maar die stof (squaleen) bezit niet meer de ruimtelijke
kenmerken van dat echte lichaamseigen squaleen en fungeert dus eigenlijk alleen als ieder
ander antigeen. Daarom is het vernietigen van het eigen – maar afwijkende - squaleen dus
ook te zien als een normale immuunreactie. In het serum van ziek geworden veteranen die
een vaccinatie met een squaleenhoudend vaccin kregen trof men weliswaar antilichamen
aan tegen squaleen, maar nader onderzoek zou uitwijzen dat het gaat om antilichamen
tegen ruimtelijk afwijkende squaleenmoleculen. Maar die squaleen wijkt niet af voor wat
betreft de chemische samenstelling. Normaliter bepaalt men de aard van een stof op een
scheikundige manier, namelijk door het bepalen van de chemische samenstelling aan de
hand van de aangetroffen atomen van bepaalde elementen van het periodiek systeem.
Daarbij let men niet op de vouwing van de ketens van de atomen van die elementen. (Dat
geldt ook voor de samenstelling van aminozuren.) Dat vereist weer een heel ander soort
van onderzoek, dat men tegenwoordig ook in Nijmegen kan verrichten. (Zoals elders in dit
werkstuk nog wordt besproken, kan GBS ook nog door andere mechanismen worden
veroorzaakt.)
· Het verschil in goede en verkeerde squaleen ligt dus niet in de manier van toediening,
maar aan het feit dat er al of niet een verandering is opgetreden in de ruimtelijke structuur.
Het immuunsysteem zal dus niet vanwege een toediening per injectie consequent alle
squaleen aanvallen, maar alleen antilichamen maken tegen afwijkende squaleenmoleculen.
En die laatste komen niet alleen per injectie (vaccin dat squaleen plus elektro-actieve stof
bevat) binnen, maar worden ook nog steeds in het lichaam zelf aangemaakt, nadat er een
lipofiele elektro-actieve stof is binnengekomen, die daarna grotendeels in het lichaam
aanwezig blijft.

275
Conclusie uit deze redenering:
Uit deze redenering volgt dat neurodegeneratieve aandoeningen zoals GBS (dat vrij snel
optreedt) en multiple sclerose (MS) dat meestal een wat langzamer en chronischer
verloop kent, beide kunnen worden veroorzaakt door vaccinaties die al of niet squaleen
bevatten, maar wel altijd een elektro-actieve stof zoals Thimerosal, aluminium en/of
Span85 (al of niet in MF59).
Ook mentale retardatie en achteruitgang van cognitieve vermogens kunnen worden
veroorzaakt door deze vaccinaties omdat de communicatie van hersencellen onderling –
vaak progressief – wordt benadeeld.

MS als auto-immuunziekte?
MS wordt nog steeds gezien als een klassieke auto-immuunziekte, waarbij het lichaam de
eigen myelinelaag om de zenuwvezels (axonen) aanvalt. Hoewel er ook andere oorzaken zijn
voor MS – zoals een onvermogen om door een genetisch defect goede myeline te produceren,
of een gebrek aan fosfor voor de fosfolipiden die deel uitmaken van myeline – houdt men
vooral hardnekkig vast aan de auto-immuun-visie.
Als door elektro-actief aluminium, kwik of Span85 het voor myeline benodige squaleen of
andere eiwitten vervormd raken, dan wordt niet alleen de myelinelaag dunner, maar blijven er
ook onbenutte vervormde eiwitten door het lichaam zwerven die door het immuunsysteem
worden aangezien voor antigenen. Deze onbruikbaar geworden squaleen of andere voor
myeline onbruikbaar geworden eiwitten worden dan door het immuunsysteem – als dat nog
goed werkt – opgeruimd.Het immuunsysteem valt dan bij MS niet de eigen myeline aan, maar
ruimt slechts op wat door een andere oorzaak onbruikbaar is geworden. De activiteit van het
immuunsysteem is hier dan niet de oorzaak van de MS, maar het gevolg van het degenereren
van de myeline door bijvoorbeeld injecties met elektro-actieve stoffen of de aanwezigheid van
elektro-actieve metalen die op een andere manier in het lichaam binnenkwamen.

Als in vaccins voor kinderen of ook de griepprik (H1N1) voor kinderen squaleen voorkomt
samen met een elektro-actieve stof, dan kan dit leiden tot een zodanig bepaalde mate van
degeneratie van demyelinisatie van zenuwvezels in het brein, dat er door de verminderde
geleiding van prikkels – door verminderde isolatie door myeline – een
ontwikkelingsachterstand optreedt in de vorm van mentale retardatie, net zoals bij kinderen
met SLOS. Dit naast problemen met de motoriek en andere neurologische disfuncties.
En dit kan ook gebeuren bij vaccinaties met vaccins die geen squaleen, maar enkel
elektro-actieve stoffen bevatten.

Afwijkend geraakte squaleenmoleculen en de toenemende incidentie van SLOS


Van een arts die dit boek al in een voorstadium las, vernam ik dat SLOS in het verleden zeer
zeldzaam was, maar dat er tegenwoordig sprake is van een steeds grotere incidentie van dit
Smith-Lemli-Opitz syndroom. Tegenwoordig is er zelfs een patiëntenvereniging voor SLOS.
Die toename laat zich verklaren uit het feit dat er de laatste jaren steeds meer gevaccineerd
wordt met vaccins die elektro-actieve stoffen bevatten, waardoor de ruimtelijke vorm van
lichaamseigen squaleenmoleculen ook – en soms ernstig - kan worden aangetast. Waar er een
gebrek ontstaat aan normaal gevormde squaleenmoleculen zal ook de vorming van cholesterol
benadeeld worden. Want squaleen is immers een voorstof voor de biosynthese van cholesterol.
De echte klassiek beschreven SLOS kan ontstaan voor de geboorte, door een gendefect of
door gebrek aan cholesterol bij de moeder. Maar als men jonge kinderen vaccineert met
vaccins die elektro-actieve stoffen zoals kwik en/of aluminiumzouten of zelfs MF59 bevatten,

276
dan zullen deze jonge kinderen – die in de eerste twee levensjaren nog een post-natale
ontwikkeling doormaken die qua kwetsbaarheid vergelijkbaar is met de eerste negen maanden
in de baarmoeder – alsnog een vorm van SLOS kunnen ontwikkelen.
Vrouwen kunnen dus door herhaald en veelvuldig vaccineren met vaccins die elektro-actieve
stoffen bevatten een cholesteroltekort krijgen, waardoor hun nakomelingen de kans lopen op
SLOS. En als kinderen nog gezond geboren worden, dan kunnen ze dat syndroom oplopen
door de veelheid van vaccinaties die ze al direct na hun geboorte te verwerken krijgen.

De toename van SLOS lijkt rechtevenredig met de toename van de hoeveelheid vaccinaties
met daarin elektro-actieve stoffen. Die toename is zo sterk, dat er nmiddels al een
patiëntenvereniging voor bestaat.

Onderbouwende evidentie voor bovenstaande redenering:


Omdat er registraties bestaan van bijwerkingen van alle vacinaties kan bij benadering worden
bekeken welke bijwerkingen bij alle of specifieke vaccinaties worden gemeld. Hierbij moeten
we rekening houden met het feit dat lang niet alle bijwerkingen worden gemeld en
geregistreerd. Ondanks die vermoedelijke onderregistratie komt het het bekijken van deze
gegevens toch een interessant patroon naar voren.
Hieronder zal ik in getallen weergeven welke bijwerkingen bijvoorbeeld tot nu toe werden
gemeld bij de Amerikaanse (VEARS) en Duitse (Paul Erlich Instituut) bijwerkingenbanken.

VEARS:
Alle vaccins en de incidentie van GBS daarbij: 1545 gevallen tot nu toe geregistreerd.

HPV-vaccins en de incidentie van GBS daarbij: 49 gevallen tot nu toe geregistreerd.

Alle vaccins en de incidentie van MS daarbij: 744 gevallen tot nu toe geregistreerd.

HPV-vaccins en de incidentie van MS daarbij: 50 gevallen tot nu toe geregistreerd.

Paul Erlich Instituut:


Alle vaccins en de incidentie van GBS daarbij: 170 gevallen tot nu toe geregistreerd.

HPV-vaccins en de incidentie van GBS daarbij: 3 gevallen tot nu toe geregistreerd.

Alle vaccins en de incidentie van MS daarbij: 95 gevallen tot nu toe geregistreerd.

HPV-vaccins en de incidentie van MS daarbij: 10 (9 bij Gardasil en 1 bij Cervarix)

Het valt op dat zeker bij de HPV-vaccins – en dan met name bij Gardasil – de incidentie van
MS relatief groter is dan van GBS, want het aantal gewone vaccinaties is vele malen groter
dan het aantal HPV-vaccinaties dat tot nu is gegeven.

Dit betekent dat ook de gewone vaccins – bijna altijd voorzien van Thimerosal of aluminium
– zeer gevaarlijk zijn en ook demyelinisatie kunnen veroorzaken, waardoor GBS of het iets
later manifest wordende MS kunnen optreden.

277
Deze cijfers betekenen daarom ook dat vele kinderen door deze vaccinaties – waaronder
hoofdzakelijk de gewone vaccinaties tegen de bekende kinderziekten volgens het
Rijksvaccinatieprogramma - te kampen kunnen krijgen met storingen van de motoriek,
mentale retardatie en gedragsproblematiek.

Niet alleen gedragsproblematiek kan een gevolg zijn van demyelinisatie van zenuwvezels,
ook problemen met de zintuigen zoals het gehoor en het gezicht komen voor. Als bijvoorbeeld
de axonen tussen het netvlies en het occipitale hersengebied minder goed prikkels kunnen
gaan doorgeven kan men bijvoorbeeld gaan dubbelzien omdat de op het netvlies ontvangen
beeldinformatie niet meer adequaat en synchroon kan worden verwerkt in de
achterhoofdshersenen, waar deze informatie als het ware aan het bewustzijn wordt
gepresenteerd. Ook blindheid en gehoorverlies kunnen op deze manier worden veroorzaakt.

Gedragsproblematiek
Degeneratie van myeline leidt in de hersenen tot het verzwakken van de prikkeloverdracht
tussen neuronen onderling. Hierdoor kan een verminderde communicatie optreden tussen
verschillende gebieden in de hersenen. Zo is bijvoorbeeld voor een goed psychisch
functioneren van belang dat er een goede communicatie bestaat tussen de amygdala’s waarin
de emotie wordt gereguleerd en de frontale lobben waarin het vermogen tot beslissen en
remming van impulsen zetelen. Mankeert er iets aan de communicatie tussen deze twee
belangrijke gebieden, dan kunnen – samen met nog wat afwijkingen in de communicatie met
andere gebieden - er uiteenlopende stoornissen ontstaan zoals onder andere retardief (na de
geboorte ontstaan) autisme, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en de borderline stoornis.
Vaak missen deze mensen een adequate impulscontrole en kunnen ze niet organiseren. Vaak
ook zijn deze kinderen door deze manco’s onhandelbaar en worden ze ook nooit volwassen.
Het tamelijk recent in kaart gebrachte proces van neuronenontwikkeling gevolgd door ‘snoei’
kan niet volgens het plan van de blauwdruk verlopen. En dus blijven deze gemankeerde
hersenen ook onrijp.

Nog nooit werden dit soort problemen bij jeugd op deze manier in kaart gebracht. De dokter
zegt dat prikken nodig is om geen mazelen te krijgen en stuurt een kind met gedrags- en/of
andere afwijkingen naar de orthopedagoog of de neuroloog. Maar die houden zich niet bezig
met vaccinaties, want dat is hun specialisatie niet. En de verpleegkundige op het
consultatiebureau die de eerste prikken zet, volgt alleen maar de bevelen van hogerhand op en
ziet deze kinderen na enkele jaren meestal nooit meer terug.
Is het eigenlijk wel zo vreemd dat de laatste tijd steeds meer kinderen onaangepast gedrag
vertonen en soms uit het gewone onderwijs moeten worden verwijderd? En dan zegt de
omgeving dat ze het niet begrijpt omdat het toch zo’n verschrikkelijk lief en aardig babietje
was…

Dat ik deze consequenties van elektro-actieve stoffen in vaccins niet uit mijjn duim zuig,
moge blijken uit het volgende artikel dat in 2008 verscheen in de Journal of the Neurological
Sciences (www.elsevier.com/locate/jns): Young HA, et al, Thimerosal exposure in infants and
neurodevelopmental disorders: An assessment of computerized medical records in the
Vaccine Safety Datalink, J Neurol Sci (2008), doi: 10.1016/j.jns.2008.04.002.
Ik zal alleen de conclusie van dit artikel citeren:

[…] The results of the present ecological study show an association between increased Hg
exposure from Thimerosal-containing vaccines and neurodevelopmental disorders. The
observed effects were sonsistent with several previous epidemiological studies on the

278
potential adverse effects of prenatal/early postnatal Hg exposure and are also supported by
the known adverse effects of Hg exposure on human neurodevelopment. Despite the findings
from the present study indicating that the Hg additive, Thimerosal, was associated in some
children with significant adverse outcomes, children should still continue to receive routine
childhood vaccines. However, efforts should be undertaken to remove Thimerosal from all
vaccines as rapidly as posssible, and further efforts should be undertaken to evaluate adverse
effects of Thimerosal and other mercurial compounds on human neurodevelopment […]

Niet alleen kwik moet worden verwijderd uit vaccins, maar tevens aluminium en Span85.
Want die zorgen voor dezelfde schade als het onderzochte kwik.

In de Volkskrant van zaterdag 15-8-2009 stond in de rubriek Kort een berichtje dat precies
aansluit bij dit hele betoog betreffende demyelinisatie van verbindingsvezels tussen neuronen
in verschillende gebieden in het brein. Ik citeer het in zijn geheel:

[…] In het brein van psychopaten haperen de verbindingen


Witte stof – Psychopaten hebben haperende verbindingen tussen het hersengebiedje dat
emoties reguleert (de amygdala), en het gebiedje dat verantwoordelijk is voor de
besluitvorming (de orbifrontale cortex). Dat stellen Britse onderzoekers van het London’s
King’s College Hospital in het tijdschrift Molecular Psychiatry op basis van onderzoek met
een nieuwe scantechniek bij zeven psychpaten. De Britten zagen bij hun proefpersonen gaten
in de witte stof, de ‘bedrading’ van de hersenen. De vraag is nu of deze gaten al vanaf de
geboorte aanwezig zijn, of pas later ontstaan […]

Ik denk dat ik in het voorgaande betoog het antwoord al heb gegeven.

Op 18-8-2009 ontving ik nog een lijst met bijwerkingen van vaccinaties met daarop twee
kolommen: eentje voor bijwerkingen van alle vaccinaties en eentje met bijwerkingen die
specifiek werden gemeld na Gardasilvaccinatie. Van deze lijst vanaf 01-01-2006 – die in
bewerking is en dus nog niet alle meldingen bevat – zal ik in dit verband alleen de aantallen
noemen die ik aantref achter de rubrieken Guillain-Barré GBS), Multiple sclerosis (MS) en
Paralysis.

Syndroom van Guillain-Barré: alle vaccinaties: 313, Gardasil: 49.


Multiple sclerosis: alle vaccinaties: 79, Gardasil: 50.
Paralysis: alle vaccinaties: 160, Gardasil 74.

Omdat het niet onmogelijk is dat bij de gemelde verlammingen ook degeneratie van
myelinescheden een rol speelt, moeten we constateren dat demyelinisatie door vaccinaties
inderdaad een niet te verwaarlozen rol speelt.

Gezien mijn ontdekking dat toename van het syndroom van Guillain-Barré en MS gerelateerd
kon zijn aan elektro-actieve elementen in vaccins achtte ik het noodzakelijk om hiervan de
betrokken medische wereld in kennis te stellen. Daartoe schreef ik op 19-8-2009 per e-mail
brieven naar de Nederlandse Vereniging van Neurologen en het Nederlands Huisartsen
Genootschap. Beide brieven waren identiek op de aanhef na. Ik laat hieronder dan ook slechts
de brief aan de neurologen volgen:

279
[…]
Aan de Nederlandse Vereniging van Neurologen

Zeer geachte dames en heren,

Ik zou graag om aandacht willen vragen voor de kwestie betreffende de vaccinaties tegen HPV en de nieuwe
influenza H1N1. Dit met name vanwege enkele zeer verontrustende neurologische bijwerkingen die ik recent in
kaart bracht. Ik hoop daarom ook dat u deze zending onder de aandacht wilt brengen van de leden van uw
vereniging.

Al enige jaren werk ik aan het in kaart brengen van tot nu kennelijk door iedereen over het hoofd geziene
gevaren die kleven aan vaccinaties. Dat vaccinaties niet volkomen veilig zijn wordt door de gevestigde medische
orde ook helemaal niet ontkend, zoals recent weer eens in de Volkskrant te lezen was. Niet de HPV- en de
griepprik zijn niet zonder risico, maar ook de vaccinaties in het kader van het RVP blijken niet veilig te zijn.

Vaccinaties zijn momenteel volledig ingeburgerd, zodanig zelfs dat de meeste mensen zich niet eens meer
zouden kunnen voorstellen hoe het zonder deze voor onze bestwil dringend aanbevolen prikken zou zijn.
Ik heb echter ook meegemaakt hoe prikken tegen kinderziekten niet werkzaam bleken, omdat later deze ziekten
toch nog werden doorgemaakt. Zelf heb ik nooit meer last van de seizoensgriep sinds ik me daartegen niet meer
jaarlijks laat prikken. Bovendien maakte ik van zeer nabij mee hoe een gezond kind direct na vacinatie –
dezelfde dag nog - overleed. Hoewel ik vanzelfsprekend ook mijn eigen kinderen had laten inenten tegen alles
waarvoor ze werden opgeroepen, dook toch gaandeweg twijfel op over het nut en de veiligheid van met name de
vacinaties in de grootscheepse vaccinatiesprogramma’s. (Bij vaccinaties tegen enge ziekten in het kader van
reizen naar tropische en andere vreemde oorden kun je andere overwegingen hanteren).
Toen mijn eigen kinderen afstudeerden begon ik mede daarom zelf ook nog aan een nieuwe studie. In de
afgelopen 16 jaar deed ik naar aanleiding van die studie enkele verontrustende ontdekkingen met betrekking tot
onder meer de veiligheid van vaccins en de nog niet als zodanig onderkende bijwerkingen daarvan op de kortere
en langere termijn. Ontdekking die ik stuk voor stuk met (meestal ook gepubliceerd) wetenschappelijk materiaal
kan onderbouwen.

Afgelopen dagen kwam weer eens de mogelijke link tussen vaccinaties met squaleenhoudende vaccins en het
syndroom van Guillain-Barré in de publiciteit. Uit nieuwsgierigheid en om mijn studie-manuscript (nog niet
geredigeerd) completer te maken dook ik even intensief in deze materie. Dat was best schrikken.
Niet alleen is squaleen in combinatie met Span85 (in de vorm van Novartis’ adjuvans MF59) heel gevaarlijk,
maar tevens blijkt ook dat Thimerosal (kwik) en aluminiumzouten (bijvoorbeeld het veel gebruikte aluminium
hydroxide) kunnen leiden tot het ontstaan van GBS en het wat chronischer verlopende MS. In beide gevallen kan
– door de elektro-activiteit van kwik, aluminium en/of Span85 - ladingsverschuiving worden veroorzaakt in
moleculen van het squaleen dat – via cholesterol - deel uitmaakt van myeline. Door die ladingsverschuiving
verandert de vouwing van de squaleenmoleculen, waardoor de ruimtelijke structuur gewijzigd wordt Het
immuunsysteem keert zich dan tegen deze ruimtelijk afwijkende moleculen van het squaleen die nu functioneren
als lichaamsvreemde antigenen. Hierdoor wordt de myelinelaag rond de axonen aangetast. En een verminderde
prikkeloverdracht tussen zenuwen en spieren en tussen neuronen onderling kan leiden tot verlammingen en
allerlei soorten van neurologisch disfunctioneren.
Dit mechanisme achter GBS, MS en allerlei functiestoornissen in het brein staat beschreven op de bladzijden 65
tot en met 78 van de bijgevoegde studie naar de ‘Verborgen gevaren van vaccinaties’. Het item betreffende
degeneratie van myeline door elektro-actieve stoffen in vaccins begint op bladzijde 72.

Deze hele studie getuigt van mijn bezorgde kritiek op het huidige vaccinatiebeleid, waarbij ik heb getracht om de
verborgen gevaren zo wetenschappelijk mogelijk aan het licht te brengen.
Omdat kritiek op zich alleen nog geen goede vervangende oplossing biedt, ben ik ook verplicht om zelf te komen
met een constructief voorstel tot een alternatieve oplossing. Daarom stel ik de lezers van deze studie tevens mijn
onderzoeksvoorstellen tot een nieuwe aanpak ter beschikking. Deze treft u hierbij ook als bijlage aan. Mijn
hypothese betreffende de eliminatie van virussen en andere eencellige ziekmakers treft u aan op de bladzijden 50
tot en met 64.

Hoewel diverse artsen in eerste instantie al enthousiast hebben gereageerd op deze hypotheses (totaal 228 bladz.)
durfde of wilde tot nu toe niemand om diverse redenen een experiment te beginnen. De implicaties bij een
eventueel slagen van zulke experimenten zouden namelijk enorm zijn. Niet alleen voor het welzijn van de
wereldbevolking, maar ook voor de individuele inkomens van behandelaars en de farmaceutische industrie. En
daarom liggen deze voorstellen tot een alternatieve anpak al geruime tijd op de plank.

280
Stel nou de kleine kans dat een experiment naar de eliminatie van ziekmakers inderdaad succesrijk verloopt, dan
zou op slag de hele – steeds verwarrender wordende - discussie betreffende vaccinaties van de baan zijn. Dan
zou niemand meer behoeven te worden gevaccineerd, dan zijn alle niet te verwaarlozen gevaren die daaraan
kleven van de baan en……komt er helemaal geen ernstige grieppandemie en zullen die er ook nooit meer komen.
Op dezelfde manier zou dan ook het hele Rijksvaccinatieprogramma kunnen worden afgeschaft en worden er
ook geen kinderen meer ziek omdat de bekende virussen mondiaal zullen kunnen worden geëlimineerd. En
nieuw opduikende ziekmakers – zoals het recent opgedoken en zeer gevreesde New Dehli Metallo 1-enzym -
wacht dan ook geen lang leven meer.

Deze onderzoeksvoorstellen zijn gebaseerd op diverse tamelijk recente wetenschappelijke onderzoeksuitkomsten,


die met elkaar konden leiden tot het formuleren van deze hypothetische, maar mogelijkerwijs veelbelovende
aanpak.
Daar waar de dreiging van infectieziekten wereldwijd nog steeds aanwezig is en waar virologen op 8-8-2009 nog
in de Volkskrant stellen dat vaccins nooit helemaal veilig kunnen zijn, moet er blijven worden gezocht naar een
veiliger alternatief.
[…] Ondanks de strenge eisen die aan de ontwikkeling van vaccins worden gesteld (‘Je geeft ze aan mensen die
niet ziek zijn en dat ook zeker niet willen worden’), is absolute veiligheid voor de complete bevolking een utopie,
zegt hoogleraar Kroes. Elk vaccin, elk geneesmiddel, kent zeldzame bijwerkingen, die pas bij toepassing op
grote schaal duidelijk worden […]

In deze tijd van vooruitschrijdende technologie – waarin de benodigde apparatuur voor het testen van mijn
hypothetische alternatieve veilige aanpak al voorhanden is – mogen we er niet in berusten dat we zullen moeten
blijven leven met de – vaak ook nog ontkende en verborgen – bijwerkingen van vaccinaties, die tot zoveel
individueel leed kunnen leiden.

Ik weet het, het is een utopie, maar in het licht van de in kaart gebrachte gevaren van vaccinaties, verdient dit
onderzoeksvoorstel het om tenminste toch eventjes te worden gefalsificeerd. De belangen die op het spel staan,
namelijk de aanstaande niet bijwerkingloze vaccinatie van vele miljoenen mensen tegen een pandemisch geachte
griep, zijn er groot genoeg voor.

Met een vriendelijke groet,

T.C. Kuiper – van den Bos

Bijlagen:
1. De verborgen gevaren van vaccinaties
2. Onderzoeksvoorstellen voor een alternatief gebruik van bioresonantie, via energieke methoden die zijn
afgeleid van – maar niet gelijk aan - het idee achter bioresonantie-therapie (BRT), magnetische
breinstimulatie (TMS), Deep Brain Stimulation (DBS) en elektrische nervus vagus-stimulatie (VNS).
[…]

Op deze brief aan de Nederlandse Vereniging van Neurologen mocht ik helaas geen enkele
reactie ontvangen, hetgeen me bevreemdde. De eerder vermelde vertrouwelijke
correspondentie tussen tussen het Britse publieke gezondheidsdepartement en de 600
neurologen lijkt wel een eerste aanwijzing dat het met dit versneld ingevoerde
pandemievaccin niet helemaal in orde is. Waarom deze waarschuwing in Engeland niet ook
naar andere (huis)artsen werd gezonden is vremd. Want juist huisartsen zullen vaak het vaccin
toedienen en ook doorverwijzen bij de eerste tekeken dat er na vaccinatie iets niet in orde is.
Als de publieke gezondheid het primaire punt van zorg is, dan is deze gang van zaken vreemd.

Het Nederlands Huisartsen Genootschap reageerde daarentegen wel. De brief die ik per e-mail
(CC A. Corpeleijn en T. Drenthen) op 26-8-2009 mocht ontvangen van hun woorvoerder L.J.
Boomsma, huisarts en wetenschappelijk medewerker van de afdeling Richtlijnontwikkeling
en Wetenschap van het NHG, laat ik hieronder volgen:

Geachte mevrouw Kuiper,

281
Met genoegen heb ik uw argumenten en aanzet tot een studie over de bijwerkingen en negatieve
aspecten van vaccinaties gelezen. U kent zichzelf een missie toe, die ingaat tegen gevestigde inzichten.
Net als een Titanic zijn die gevestigde inzichten moeilijk van hun koers af te brengen, maar hopelijk
leidt dit niet tot schipbreuk.
Iedere vaccinatie moet voldoen aan de criteria die Wilson en Jungner in 1968 bij de WHO
formuleerden. Vervolgens gaat het dan om het Number Needed to Vaccinate en het Number
Needed to Harm. Ofwel hoeveel mensen hebben baat bij de vaccinatie en hoeveel schade.
Bij sommige vaccinaties kunnen we vraagtekens zetten bij die afweging tussen NNV en NNH. U noemt
de HPV vaccinatie en daar is dat ook uitgebreid gebeurd. De winst is daar zeer betrekkelijk en de
schade kennen we nog niet.
Dat geldt ook in zekere zin voor de nieuwe pandemievaccinatie, daarvan zijn de voor- en nadelen nog
maar in beperkte mate bekend. Toch is het ondoenlijk in het huidige klimaat om deze af te blazen,
ondanks dit gebrek aan kennis.
Bij het RVP zijn de voordelen groot. In Afrika heb ik regelmatig te maken gehad met een
mazelenepidemie en dat is een killer voor kinderen. Dan is het NNV duidelijk gunstiger dan het NNH.
Maar in de Nederlandse situatie waar mazelen door het RVP vrijwel geeradiceerd is komen de getallen
anders te liggen. Dan is het moeilijker om argumenten te verzinnen om door te gaan met vaccineren.
Uw belangrijkste punt betreffen de bijwerkingen en hoe stellen we die vast.
Epidemiologisch is dat erg moeilijk. Denk u maar aan thalidomide, ook dat heeft nog lang geduurd
voordat de relatie tussen de afwijkingen en het medicijn duidelijk was.
Meting van electrische stromen in en rond het lichaam is allang een ingang geweest om vast te stellen
of een interventie werkt of juist niet. Veel homeopathen maken gebruik van de electroacupunctuur
volgens Voll om de keuze van hun middel te onderbouwen. Helaas zijn de resultaten ook niet
eenduidig om grootschalige invoering te realiseren.
Het huidige epidemiologische onderzoek kent een manco dat steeds meer wordt onderkend namelijk
dat het onvoldoende mogelijkheid geeft voor een individueel advies. Ook epidemioloog Vanden
Broucke in Leiden geeft dat regelmatig aan. Die individualisering is een uitdaging voor het
wetenschappelijk onderzoek. Of we voor die individualisering met impedantiemetingen verder komen
is de vraag. Hoe we zouden kunnen vaststellen dat mensen averechts reageren op een vaccinatie is
tot heden speculatief en niet goed onderbouwd. U bent vast wel bekend met de groep rond Tinus
Smits in Eindhoven die daar een mening over meent te kunnen vormen en regelmatig kinderen
vaccinaties ontraadt.
Ik wens u sterkte met uw inspanningen om uw missie uit te dragen en hoop dat deze nog eens
landen in de gevestigde zorg, die best wel nieuwe input kan gebruiken, maar zoals gezegd niet
makkelijk van haar koers is af te brengen.
Met vriendelijke groet,
L.J. Boomsma, huisarts, NHG

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)


Postbus 3231
3502 GE Utrecht
T: 030-2823574; F: 030-2823501
www.nhg.org

Ik vraag me nu ineens af of het soms mogelijk is dat ook de Nederlandse neurologen een
soortgelijke brief hebben ontvangen als hun Engelse collega’s. En ook de huisartsen hier niet.
Dan kwam mijn brief waarschijnlijk niet zo gelegen bij de neurologen. Zeker niet als er in die
overheidsbrief misschien wel werd gevraagd om een mogelijke relatie tussen het syndroom
van Guillain-Barré en de voorafgaande griepvaccinaties vooral goed onder de pet te houden.

Nadat ik op 29-8-2009 in de Volkskrant las over een nieuw ontdekte mogelijkheid om de


ruimtelijke structuur van moleculen in beeld te brengen en ik deze mogelijkheid ook had
toegevoegd aan dit manuscript, besloot ik om drie weken na het per e-mail versturen van de
eerste brief aan de Nederlandse Vereniging voor Neurologie toch nog een tweede per post te
versturen. Deze brief volgt hieronder:

282
T.C. Kuiper – van den Bos
Brielseweg 17
3233 AA Oostvoorne
tckuiper@wxs.nl
Oostvoorne, 9 september 2009.

Aan de Nederlandse Vereniging voor Neurologie


Lomanlaan 103
3526 XD Utrecht

Zeer geachte dames en heren,

Op 19 augustus j.l. stuurde ik u per e-mail een brief waarin ik melding maakte van nieuw ontdekte bijwerkingen
van squaleenhoudende vaccins, met name als het ging om de combinatie van squaleen en elektro-actieve stoffen
zoals kwik, aluminiumzouten en Span85 (in het adjuvans MF59 van Novartis).

Helaas mocht ik van u geen reactie ontvangen. En dat bevreemdt me zeer, temeer omdat ik veronderstel dat ook
de leden van uw Nederlandse Vereniging voor Neurologie wel op de hoogte zullen zijn van de brief die uw
Britse collega’s van hun overheid ontvingen. En misschien heeft ook de Nederlandse overheid wel een
soortgelijke brief verstuurd, want natuurlijk is het zaak om het optreden van meer gevallen van het syndroom
van Guillain-Barré en MS zorgvuldig te monitoren.

Op 29 augustus j.l. publiceerde de Volkskrant een verslag van een artikel dat zojuist was gepubliceerd in de
Science. Dit artikel bespreekt de vondst van enkele wetenschappers die een methode hebben ontwikkeld om de
atomaire structuur van moleculen in beeld te brengen. Het is nu mogelijk geworden om effecten van elektro-
actieve stoffen op moleculen van bijvoorbeeld eiwitten en aminozuren in kaart te brengen door het meten van de
ladingen van de afzonderlijke atomen binnen een molecuul.
Onder invloed van elektro-actieve stoffen ontstaan verschuivingen in de ladingen van de samenstellende atomen
binnen moleculen, waardoor de onderlinge aantrekking van die atomen verandert en daardoor ook de vouwing
binnen dat molecuul. Hierdoor verandert de ruimteljke structuur, hetgeen weer effecten heeft op de
eigenschappen van dat molecuul, dat bijvoorbeeld nu ineens wel of niet kan binden op voor dat molecuul
bedoelde receptoren. Door dit effect kunnen in principe alle mogelijke funciestoornissen optreden, evenals de in
mijn vorige brief beschreven degeneratie van de myelinelaag om de axonen.

Binnenkort start een mondiale vaccinatiecampagne met vaccins die niet geheel onomstreden zijn. Hetgeen ook al
blijkt uit de brief die de Britse overheid deed uitgaan naar de 600 neurologen. Door deze nieuw ontdekte
mogelijkheid om ruimtelijke structuren van moleculen in beeld te brengen is het nu mogelijk geworden om
voorafgaand aan de geplande vaccinaties eerst nog tijdig te onderzoeken of er inderdaad sprake is van het
optreden van ladingverschuiving en dito veranderde ruimtelijke structuren van zowel squaleen als andere
menselijke eiwitten en aminozuren onder invloed van elektro-actieve stoffen zoals kwik, aluminiumzouten en
Span85.
Gezien het belang van de mondiale volksgezondheid is het van het grootste belang om de mogelijkheid tot een
vergelijkend onderzoek aan te grijpen en zo snel mogelijk te laten uitvoeren. Zo’n onderzoek kan eventueel
alleen al vele gevallen van snel optredend GBS en op termijn onstaande MS voorkomen.

Mij dunkt dat uw vereniging voor neurologie de aangewezen rechtspersoon is om zo’n onderzoek op zo kort
mogelijke termijn bij de overheid af te dwingen.

Bijgaand vindt u een beschrijving van deze nieuwe onderzoeksmethode die ik heb gekoppeld aan het stuk over
‘Het grote onbegrepen gevaar van de relatief nieuwe hulpstof MF59 in vaccins’. Voor de volledigheid stuur ik
ook nog het stuk over de demyelinisatie dat u al op 19 augustus 2009 – blijkens een e-mailbevestiging – ontving.

In afwachting van een reactie uwerzijds, groet ik vriendelijk,

283
T.C. Kuiper – van den Bos

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Een dag nadat ik deze brief verzond, vond ik een artikel terug dat ik reeds in juli 2009 ontving.
Ik werkte dat uit in het volgende hoofdstukje en zond dat vervolgens ook nog naar de
Nederlandse Vereniging voor Neurologie. Hieronder volgt de brief waarmee ik het volgende
hoofdstukje vergezeld liet gaan.

T.C. Kuiper – van den Bos


Brielseweg 17
3233 AA Oostvoorne
tckuiper@wxs.nl
Oostvoorne, 11 september 2009.

Aan de Nederlandse Vereniging voor Neurologie


Lomanlaan 103
3526 XD Utrecht

Zeer geachte dames en heren,

Op 19 augustus j.l. stuurde ik u per e-mail een brief waarin ik melding maakte van nieuw ontdekte bijwerkingen
van squaleenhoudende vaccins, met name als het ging om de combinatie van squaleen en elektro-actieve stoffen
zoals kwik, aluminiumzouten en Span85 (in het adjuvans MF59 van Novartis). Op 9-9-2009 liet ik dit volgen
door een beschrijving van een nieuwe methode om ladingsverschuivingen onder invloed van elektro-actieve
elementen – en daardoor veroorzaakte verkeerde vouwingen van aminozuren en eiwitten – aan te tonen.

De dag erna vond ik een artikel terug dat ik al op 12-7-2009 ontving en dat de aanzet vormde tot de ontdekking
van nog een verontrustend mechanisme van alluminiumzouten in vaccins, ongeacht of er ook squaleen in het
geding is. Ook dit mechanisme heeft betrekking op degeneratie van de myelelinelaag om axonen, waardoor de
prikkeloverdracht in het brein en naar de spieren benadeeld kan worden.

Aluminium hydroxide leidt volgens het Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook uit 2001 tot depleties van
vitamine D, calcium en fosfor. Fosfor is nodig voor de vorming van fosfolipiden die ook een aandeel hebben in
de samenstelling van myeline. Verlaagd fosfor werkt door in een verminderde kwaliteit van de myelineschedes
en daardoor ook in een verminderde kwaliteit van de impulsoverdracht.

Gezien de enorme toename van vaccinaties met aluminium hydroxide-houdende vaccins tijdens de laatste
decennia is het niet onmogelijk dat de merkbare toename van neurologische problematiek bij – met name ook –
jongeren deels te herleiden kan zijn op dit meyeline-degenererende mechanisme van deze adjuvans, dat door
stapeling van deze lipofiele stof in de vetweefsels van lichaam en hersenen op de langere termijn kan optreden.

In relatie tot neurologische stoornissen van allerlei aard waarschuwde de kinderarts dr. Robert W. Sears in begin
2008 jaar al voor de negatieve effecten van aluminium hydroxide, dat hij de ‘nieuwe Thimerosal’ noemt. Een
opsomming van de hoeveelheid aluminium hydroxide die schoolkinderen al binnen hebben gekregen is
weergegeven in mijn manuscript dat u reeds in digitale vorm ontving bij mijn eerste brief aan u.
Het door mij in de bijlage beknopt weergegeven mechanisme van degeneratie van de myelinisering – plus het
reeds op 19-8-2009 naar u verstuurde mechanisme, via ladingsverschuiving door de elektro-actieve eigenschap
van aluminium hydroxide – zouden samen weleens de basis kunnen vormen voor de door dr. Sears reeds
geregistreerde toename van neurologische problematiek bij opgroeiende jeugd.

Deze verontrustende observaties en theoretisch in kaart gebrachte (causale) mechanismen mogen simpelweg niet
worden genegeerd. Want het gaat wel om een hele nieuwe generatie jeugd die zich op deze manier minder
optimaal kan ontwikkelen dan normaliter het geval zou zijn.

284
Als u van mening bent dat mijn theorieën niet kunnen kloppen en dus genegeerd dienen te worden, dan zou ik
dat graag op een wetenschappelijk onderbouwde manier van u vernemen.

In de hoop van u te vernemen, groet ik vriendelijk,

T.C. Kuiper – van den Bos

Bijlage:
Hoe aluminiumzouten in vaccins via depletie van fosfor leiden tot demyelinisatie.

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Een ongeveer gelijkluidende brief stuurde ik de volgende dag ook naar het Nederlands
Huisartsen Genootschap:

T.C. Kuiper – van Bos


Brielseweg 17
3233 AA Oostvoorne
tckuiper@wxs.nl
Oostvoorne, 12 september 2009.
Aan het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG),
t.a.v. de heer L.J. Boomsma
Postbus 3231
3502 GE Utrecht.

Zeer geachte heer Boomsma,

Op 26 augustus j.l. mocht ik van u een reactie ontvangen op een eerdere brief plus bijlagen betreffende de
verborgen gevaren van vaccinaties. Ik waarschuwe toen onder meer voor de effecten van de aan vaccins
toegevoegde elektro-actieve elementen in de vorm van kwik, aluminiumzouten en Span85. U stelde in uw reactie
dat de huidige gevestigde inzichten – net als de Titanic – moeilijk van hun koers zijn af te brengen en dat
ondanks gemis aan kennis in dit klimaat toch de pandemievaccinatie niet is af te blazen. Eigenlijk missen we
nog een goed meetinstrument om aan te tonen dat deze voorgenomen mondiale vaccinaties inderdaad schade aan
de gezondheid kunnen berokkenen. Een meet instrument dat eventueel aan te richten schade ook ‘zichtbaar’ kan
maken voordat er daadwerkelijk mensen met deze vaccins worden gevaccineerd. Zo’n instrument bestaat sinds
kort en het lijkt me niet onmogelijk dat dit ook in te zetten is voor het testen van de vaccins die gebruikt zullen
gaan worden voor de mega-vaccinatierondes.

Op 29 augustus j.l. publiceerde de Volkskrant een verslag van een artikel dat zojuist was gepubliceerd in de
Science. Dit artikel bespreekt de vondst van enkele wetenschappers die een methode hebben ontwikkeld om de
atomaire structuur van moleculen in beeld te brengen. Het is nu mogelijk geworden om effecten van elektro-
actieve stoffen op moleculen van bijvoorbeeld eiwitten en aminozuren in kaart te brengen door het meten van de
ladingen van de afzonderlijke atomen binnen een molecuul.
Onder invloed van elektro-actieve stoffen ontstaan verschuivingen in de ladingen van de samenstellende atomen
binnen moleculen, waardoor de onderlinge aantrekking van die atomen verandert en daardoor ook de vouwing
binnen dat molecuul. Hierdoor verandert de ruimtelijke structuur, hetgeen weer effecten heeft op de
eigenschappen van dat molecuul, dat bijvoorbeeld nu ineens wel of niet kan binden op voor dat molecuul
bedoelde receptoren. Door dit effect kunnen in principe alle mogelijke funciestoornissen optreden, evenals de in
mijn vorige brief beschreven degeneratie van de myelinelaag om de axonen.

Binnenkort start een mondiale vaccinatiecampagne met vaccins die niet geheel onomstreden zijn. Hetgeen ook al
blijkt uit de brief die de Britse overheid deed uitgaan naar de 600 neurologen. Door deze nieuw ontdekte
mogelijkheid om ruimtelijke structuren van moleculen in beeld te brengen is het nu mogelijk geworden om
voorafgaand aan de geplande vaccinaties eerst nog tijdig te onderzoeken of er inderdaad sprake is van het
optreden van ladingverschuiving en dito veranderde ruimtelijke structuren van zowel squaleen als andere
menselijke eiwitten en aminozuren onder invloed van elektro-actieve stoffen zoals kwik, aluminiumzouten en
Span85.

285
Gezien het belang van de mondiale volksgezondheid is het van het grootste belang om de mogelijkheid tot een
vergelijkend onderzoek aan te grijpen en zo snel mogelijk te laten uitvoeren. Zo’n onderzoek kan eventueel
alleen al vele gevallen van snel optredend GBS en op termijn onstaande MS voorkomen.

Bijgaand vindt u een beschrijving van deze nieuwe onderzoeksmethode die ik heb gekoppeld aan het stuk over
‘Het grote onbegrepen gevaar van de relatief nieuwe hulpstof MF59 in vaccins’. Voor de volledigheid stuur ik
ook nog het stuk over de demyelinisatie dat u al eerder ontving.

Ondertussen vond ik een artikel terug dat ik al op 12-7-2009 ontving en dat de aanzet vormde tot de ontdekking
van nog een verontrustend mechanisme van alluminiumzouten in vaccins, ongeacht of er ook squaleen in het
geding is. Ook dit mechanisme heeft betrekking op degeneratie van de myelelinelaag om axonen, waardoor de
prikkeloverdracht in het brein en naar de spieren benadeeld kan worden.

Aluminium hydroxide leidt volgens het Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook uit 2001 tot depleties van
vitamine D, calcium en fosfor. Fosfor is nodig voor de vorming van fosfolipiden die ook een aandeel hebben in
de samenstelling van myeline. Verlaagd fosfor werkt door in een verminderde kwaliteit van de myelineschedes
en daardoor ook in een verminderde kwaliteit van de impulsoverdracht.

Gezien de enorme toename van vaccinaties met aluminium hydroxide-houdende vaccins tijdens de laatste
decennia is het niet onmogelijk dat de merkbare toename van neurologische problematiek bij – met name ook –
jongeren deels te herleiden kan zijn op dit myeline-degenererende mechanisme van deze adjuvans, dat door
stapeling van deze lipofiele stof in de vetweefsels van lichaam en hersenen op de langere termijn kan optreden.

In relatie tot neurologische stoornissen van allerlei aard waarschuwde de kinderarts dr. Robert W. Sears in begin
2008 jaar al voor de negatieve effecten van aluminium hydroxide, dat hij de ‘nieuwe Thimerosal’ noemt. Een
opsomming van de hoeveelheid aluminium hydroxide die schoolkinderen al binnen hebben gekregen is
weergegeven in mijn manuscript dat u reeds in digitale vorm ontving bij mijn eerste brief aan u.
Het door mij in de bijlage beknopt weergegeven mechanisme van degeneratie van de myelinisering – plus het
reeds op 19-8-2009 naar u verstuurde mechanisme, via ladingsverschuiving door de elektro-actieve eigenschap
van aluminium hydroxide – zouden samen weleens de basis kunnen vormen voor de door dr. Sears reeds
geregistreerde toename van neurologische problematiek bij opgroeiende jeugd.

Deze verontrustende observaties en theoretisch in kaart gebrachte (causale) mechanismen mogen simpelweg niet
worden genegeerd. Want het gaat wel om een hele nieuwe generatie jeugd die zich op deze manier minder
optimaal kan ontwikkelen dan normaliter het geval zou zijn.

Met de ontdekking van het nieuwe meetinstrument dat ladingsverschuivingen – en dus verkeerd gevouwen
moleculen - zichtbaar kan maken zou een gebrek aan kennis over de uitwerking van vaccins met elektro-actieve
elementen voor een belangrijk deel kunnen worden opgeheven. Hierdoor kan ook de relatie tussen vaccins en
daaraan toegeschreven afwijkingen duidelijker worden, hetgeen ook de criteria van Wilson en Jungner in een
ander licht kan plaatsen. Ik schreef de vorige keer al dat een valide afweging tussen de criteria NNV en NNH
pas gemaakt kan worden als eerst alle mogelijke vaccinatieschade – op kortere en langere termijn – volledig in
kaart is gebracht. Dat is nog steeds niet het geval, maar dat is met de ontwikkeling van het nieuwe
meetinstrument wel een grote stap dichterbij gekomen.

Mij dunkt dat uw Nederlands Huisartsen Genootschap de aangewezen rechtspersoon kan zijn om zo’n onderzoek
op zo kort mogelijke termijn bij de overheid af te dwingen. Want het gaat tenslotte wel om de gehele
Nederlandse bevolking die anders eigenlijk moet dienen als proefkonijn voor nog niet terdege geteste vaccins.
Nu plotseling die mogelijkheid is opgedoken, mag die niet ongebruikt gelaten worden. Het gaat om de veiligheid
van vaccinaties op een mondiaal plan. Misschien zou Nederland hier zelfs in medisch-wetenschappelijk opzicht
koploper kunnen zijn. Misschien zou het NHG wel eens die logge Titanic een innoverende duw opzij kunnen
geven, waardoor in de toekomst een andere koers mogelijk wordt.

In afwachting van een reactie uwerzijds, groet ik vriendelijk,

Teuni Kuiper

Bijlagen:

286
1. Het grote onbegrepen gevaar van de relatief nieuwe hulpstof MF59 in vaccins.
2. Squaleen, elektro-actieve stoffen en het syndroom van Guillain-Barré.
3. Hoe aluminiumzouten in vaccins via depletie van fosfor leiden tot demeylinisatie.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Op 23-9-2009 ontving ik per e-mail namens het NHG een antwoord van de heer L. Boomsma,
dat hieronder volgt:

Geachte Mevrouw Kuiper,


U stuurde een samenvatting van verschillende hulpstoffen die schadelijk zouden kunnen zijn bij
vaccinatie met een begeleidende brief of het NHG mogelijk de Titanic van koers zou kunnen
veranderen.
Vanuit het NHG kunnen wij daar helaas weinig aan doen.
De registratie van een vaccin loopt via andere kanalen en niet het NHG.
Als er bijwerkingen zijn moeten deze worden gemeld bij LAREB, daar wijzen we de huisartsen op.
Als de Gezondheidsraad adviseert om een pandemische vaccinatiecampagne te starten zijn wij
genoodzaakt de voorbereidingen te treffen. Natuurlijk blijven we kritisch, want er zijn vele speculaties
over de effecten van hulpstoffen, maar het probleem is de hardheid van het bewijs. Desalniettemin
hebben de registarieautoriteiten, het Nederlands Vaccin Instituut en de Gezondheidsraad met de
mogelijke bijwerkingen in het achterhoofd besloten te vaccineren en dat gaan we in gang zetten met
zorgvuldige monitoring.
Vriendelijke groet, L.J. Boomsma, huisarts, NHG

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)


Postbus 3231
3502 GE Utrecht
T: 030-2823574; F: 030-2823501
www.nhg.org

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uit dit antwoord van het NHG blijkt dat huisartsen kennelijk de overheidsopdrachten
kritiekloos – of niet openlijk morrend – opvolgen.

Een huisarts heeft echter ook en eigen professionele verantwoordelijkheid. Hij of zij is degene
die zelfstandig moet onderzoeken en bepalen of datgene dat de overheid voorschrijft goed en
veilig is voor welk deel van zijn/haar patiënten.
De aansprakelijkhden zitten juridisch ingewikkeld in elkaar, want de huisarts verwijst naar de
Rijksoverheid met minister Klink en zijn adviesorganen. Echter, als puntje bij paaltje komt is
er nog een andere aansprakelijkheid en dat is de strafrechterlijke aansprakelijkheid. De arts of
verpleegkundige die de prik uitdeelt speelt een grote rol in het veroorzaken danwel
teweegbrengen van schade. De arts schendt door deze handeling ook zijn eed van Hippocrates.
Op basis van NIHIL gegevens over de veiligheid reeds risico-groepen injecteren is ongekend,
gezien die eed. ‘In dubio abstine’ is het principe. Dus de huisarts kan gezien zijn eigen
verantwoordelijkheid heel goed besluiten af te wachten totdat er meer gegevens over de
risico’s vanuit trials bekend zijn en zelfs zelf erop aandringen dat zulke trials worden opgezet.

287
Waarschuwing voor het syndroom van Guillain-Barré op de bijsluiter
In oktober 2009 werd ook nog een vaccin tegen de seizoensgriep goedgekeurd. Het gaat om
Fluzone van Sanofi-Avantis. In de productinformatie kwam ik de volgende rubriek tegen, met
daarin een opmerkelijke informatie:

WARNINGS AND PRECAUTIONS

5.1. Guillain-Barré Syndrome

Recurrence of Guillain-Barré syndrome (GBS) has been temporally associated


with the administration of influenza vaccine. Fluzone vaccine should be
administered to individuals who have a prior history of Guillain-Barré syndrome
only based on careful consideration of the potential benefits and risks.

Ik denk dat deze productinformatie toch ook bekend moet zijn geworden bij de Nederlandse
Vereniging voor Neurologie. In ieder geval wordt deze waarschuwing – die de fabrikant moet
vrijwaren voor claims – niet zomaar gegeven. Ik denk dat we hieruit mogen afleiden dat mijn
theorie betreffende het veroorzaken van GBS door vaccins wel enig hout snijdt.

Contra-indicatie van de griepprik bij gebruik van cholesterolverlagers


Heel veel mensen, juist in de zogenaamde risicogroepen, waaronder veel ouderen, slikken
vandaag de dag zogenaamde statines, ofwel cholesterolverlagers. Dit vanuit preventief
oogpunt.
Met behulp van die statines tracht men te komen tot een zo laag mogelijke waarde van het
lichaamseigen cholesterol, dat men volkomen onterecht afschildert als vijand nummer 1 voor
de gezondheid. Men streeft hierbij naar een waarde die veel lager ligt dan gewenst is voor
gezonde mensen. Hierbij gaat men er – ten behoeve van de omzetten van de farmaceutische
industrie - volkomen aan voorbij dat het lichaamseigen cholesterol dat in de lever wordt
aangemaakt vele onmisbare functies vervult. Één van die functies is gelegen in de rol van
cholesterol bij de samenstelling van myeline. Hoe lager de cholesterolspiegel is, hoe minder
cholesterol er beschikbaar is voor de aanmaak van hoogwaardige myeline en hoe dunner en
kwalitatief minder goed die myelinelaag rond de zeuwvezels wordt. Hierdoor kan de
overdracht van zenuwprikkels al onder druk komen te staan en kan deze functie ook al heel
kwetsbaar worden.

Er hoeft dan niet meer zoveel te gebeuren met de nog resterend kwaliteit van de myelinelaag
rond de zenuwvezels om verschijnselen te kunnen krijgen van uitval van prikkelgeleiding van
de zenuwen, hetgen zich dan op korte termijn kan vertalen in een variant van GBS en op de
langere termijn in MS. Dit is beslist geen louter denkbeeldig scenario.

Hoe lager de cholesterolspiegel is, hoe groter het risico wordt dat na vaccinatie met vaccins
met daarin elektro-actieve stoffen – die in principe ook cholesterol- en squaleenmoleculen
kunnen vervormen en onbruikbaar maken - de myelinelaag niet meer voldoende kwaliteit
heeft om naar behoren de prikkelgeleiding door isolatie te waarborgen.

Bij een zeer lage cholesterolspiegel kan daarom vaccinatie met griepvaccins waarin zich
elektro-actieve stoffen bevinden het risico op uitval van prikkelgeleiding onaanvaardbaar
hoog worden.

288
Statines worden hoofdzakelijk geslikt door ouderen. En als het aan de farmacie plus overheid
ligt binnenkort zelfs door alle ouderen boven de 50 of 55 jaar, in de zogenaamde ‘polypil’.

Juist onder ouderen zou de incidentie van GBS al groter zijn, zoals werd vermeld in het – in
deze studie ook weergegeven - artikel met betrekking tot nader onderzoek naar de incidentie
van GBS in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde van november 2009.

Met dit gegeven in het achterhoofd zou men juist statines-slikkende ouderen niet moeten
vaccineren met elektro-actieve stoffen.

Bij MS geen rol van genen, maar van omgevingsinvloeden


Dat multiple sclerose (MS) toch kennelijk andere oorzaken kan hebben dan voorheen altijd
werd gedacht bleek uit een bericht dat op 1-5-2010 in de Volkskrant werd gepubliceerd onder
de kop Dna-studie levert geen oorzaken van MS op. Ik citeer even het hele bericht:

[…] GENETICA De eerste genoombrede analyse van het dna van tweelingen met en zonder
multiple sclerose heeft geen genetische oorzaken van de auto-immuunziekte opgeleverd
(Nature, 29 april). Amerikaanse wetenschappers wilden de rol van genen versus omgeving bij
MS bestuderen. Ze onderzochten drie paren vrouwelijke eeneïge tweelingen van wie de een
MS had en de ander niet, op kleine genetische verschillen. Van een vierde paar tweelingen
werden de complete genomen in kaart gebracht. Ook werd bij alle tweelingen gekeken naar
een type afweercel dat een rol speelt bij MS, om te zien of er afwijkingen waren in het
functioneren van genen en eiwitten. De onderzoekers konden geen enkel verschil vinden dat
het ontstaan van MS kon verklaren […]

Het feit dat MS niet gerelateerd is aan een genetische aanleg lijkt er op te wijzen dat mijn
theorie betreffende het ontstaan van MS als gevolg van de (omgevings)invloed van elektro-
actieve stoffen (en/of straling) waarschijnlijk een betere verklaring aandraagt voor de toename
van MS die we sinds de vorige eeuw zien.

In het volgende hoofdstukje wordt nog meer recente evidentie aangedragen voor deze
veronderstelling (januari 2010).

Aluminium and Multiple Sclerosis


Onder deze titel kreeg ik nog een onderzoeksverslag uit 2005 aangereikt dat duidelijke
evidentie aandraagt voor het gegeven dat een overmaat aan aluminium een omgevingsfactor is
die gerelateerd is aan het ontstaan van MS. Ik citeer de weergave hiervan door The Multiple
Sclerosis Resource Centre:

[…] Evidence of link between exposure to aluminium and multiple sclerosis


Scientists at Keele University in Staffordshire have discovered the first evidence of a link
between human exposure to aluminium and multiple sclerosis.

Their research has demonstrated very high (up to 40 times the control level) urinary excretion
of aluminium in MS, particularly so in the relapsing-remitting form of the disease. Urinary
excretion of iron was also significantly elevated in MS and particularly so in the secondary
progressive form of the disease.

289
Urinary excretion of silicon, the ‘natural’ antagonist to the potential toxicity of aluminium,
was decreased in MS and particularly so in secondary progressive form of the disease.

The research suggests that individuals with MS have a higher body burden of aluminium and
that their urinary excretion of aluminium is linked to changes taking place during the
relapsing-remitting stage of the disease.

Dr Christopher Exley, Birchall Centre for Inorganic Chemistry and Materials Science,
Lennard-Jones Laboratories, Keele University, Staffordshire, said: “If, as is currently
believed, MS is a disorder resulting from the interplay between the environment and
susceptibility genes then our observation of elevated excretion of iron may be indicative of
the latter, while elevated excretion of aluminium suggests that exposure to aluminium may
be the hitherto unrecognised environmental factor in MS.”

Other researchers involved in the study were: Godwin mamutse, Olga Korchazhkina, Eleanor
Pye, Stanislav Strekopytov, Anthony Polwart, Clive Hawkins.

Source: News-Medical.Net ©2005 News-Medical.Net […]

Twee redenen waarom aluminium hydroxide kan leiden tot MS


· Vitamine D is nodig voor de aanmaak van cholesterol, dat 25% uitmaakt van myeline.
Omdat aluminium hydroxide leidt tot verlaging van vitamine D, leidt het ook tot een
verminderde beschikbaarheid van cholesterol voor de aanmaak van myeline en daarom
ook tot een verminderde kwaliteit van de isolatie van de zenuwvezels (axonen) van het
centrale zenuwstelsel. En daardoor ook tot een verminderde kwaliteit van de
prikkeloverdracht.
· Aluminium hydroxide leidt tot vervorming van de moleculen van cholesterol en squaleen,
waardoor degeneratie van myeline en afname van de kwaliteit van prikkelgeleiding.
· Deze twee effecten versterken elkaar.

Omdat ik bij lange na niet de eerste ben die de link ziet tussen vaccinaties en MS, hieronder
nu eerst wat titels van artikelen die zijn terug te vinden in appendix I.

Herroelen, L et al, "Central-Nervous-System Demyelination After Immunization with


Recombinant Hepatitis B Vaccine", Lancet, Nov 9, 1991, 338(8776):1174-1175.

Kaplanski G, Retornaz F, Durand J, Soubeyrand J, "Central nervous system demyelination


after vaccination against hepatitis B and HLA haplotype." J Neurol Neurosurg Psychiatry
1995 Jun; 58(6):758-759.

Matyszak MK, Perry VH, "Demyelination in the central nervous system following a delayed-
type hypersensitivity response to bacillus Calmette-Guerin." Neuroscience 1995
Feb;64(4):967-977.

Tornatore CS, Richert JR, "CNS demyelination associated with diploid cell rabies vaccine."
Lancet 1990 Jun 2;335(8701):1346-1347.

290
Adams, JM et al, "Neuromyelitis Optica: Severe Demyelination Occurring Years After
Primary Smallpox Vaccinations", Rev Roum Neurol, 1973, 10:227-231.

In 1988, Dietrich used MRI to show that developmentally delayed children had alterations in
their myelin. Coulter described that central nervous system damage can be exhibited as
abnormal behavior of the child. In 1935, Thomas Rivers, experimental allergic encephalitis
(EAE) can be the result of a viral or bacterial infection of the nervous system. "The fact of the
matter is that it is a matter of record that it was known that vaccination produced encephalitis
since 1926." The authors stated, "In regions in which there is no organized vaccination of the
population, general paralysis is rare. ... It is impossible to deny a connection between
vaccinations and the encephalitis (brain damage) which follows it."

Paradiso, G et al, 'Multifocal Demyelinating Neuropathy after Tetanus Vaccine', Medicina (B


Aires), 1990, 50(1):52-54.

MS in relatie tot MMF (Macrophagic myofasciitis) en aluminium hydroxide


Reeds in 2001 was bekend dat aluminium hydroxide in vaccins kan leiden tot aandoeningen
zoals MMF en MS. Ik zal daarom even het Abstract citeren van het artikel Central nervous
system disease in patients with macrophagic myofasciitis, door Authier F.J. en collega’s, in
Brain, 2001 May; 124(Pt 5):974-83.

[…] Macrophage myofasciitis (MMF), a condition newly recognized in France, is manifested


by diffuse myalgias and characterized by highly specific myopathological alterations which
have recently been shown to represent an unusually persistent local reaction to intramuscular
injections of aluminium-containing vaccines.
Among 92 MMF patients recognized so far, eight of them, which included the seven patients
reported here, had a symptomatic demyelinating CNS disorder.
CNS manifestating disorders included hemisensory or sensorimotor symptoms (four out of
seven, bilateral pyramidal signs (six out of seven), cerebellar signs (four out of seven), visual
loss (two out of seven), cognitive and behavioural disorders (one out of seven) and bladder
dysfunction (one out of seven).
Brain T(2)-weighted MRI showed single (two out of seven) or multiple (four out of seven)
supratentorial white matter hyperintense signals and corpus callosum atrophy (one out of
seven).
Evoked potentials were abnormal in four out of six patients and CSF in four out of seven).
According to Poser’s criteria for multiple sclerosis, the diagnosis was clinically definite
(five out of seven) or clinically probable multiple sclerosis (two out of seven). Six out of
seven patients had diffuse myalgias.
Deltoid muscle biopsy showed stereotypical accumulations of PAS (periodic acid-Schiff-)
positive macrophages, sparse CD8+ T cells and minimal myofibre damage.
Aluminium-containing vaccines had been administered 3-78 months (median = 33 months)
before muscle biopsy (hepatitis B virus: four out of seven, tetanus toxoid: one out of seven,
both hepatitis B virus and tetanus toxoid: two out of seven).
The association between MMF and multiple sclerosis-like disorders may give new insights
into the controversial issues surrounding vacinations and demyelinating CNS disorders.
Deltoid muscle biopsy searching for myopathological alterations of MMF should be
performed in multiple sclerosis patients with diffuse myalgias […]

291
We zien hier duidelijk een relatie tussen aluminium in vaccins en het optreden van stoornissen
van het centraal zenuwstelsel, zoals MS. Ook blijkt dat er geruime tijd kan zitten tussen de
vaccinaties en de uiteindelijke klachten en diagnose. Dit overschrijdt royaal de termijn van 41
dagen die normaliter wordt gezien als de periode waarbinnen nog aan de vaccinatie
gerelateerde verschijnselen kunnen optreden.
Het verhaal gaat verder met een artikel in de eMJA (The Medical Journal of Australia), MJA
2005; 183 (03): 145-146: Macrophagic myofasciitis associated with vaccine-derived
aluminium, door Meena Shingde en collega’s. Ik citeer uit dit artikel dat de casus beschrijft
van een voordien kerngezonde 32-jarige man die in augustus 2003 ziek bleek:

[…] He had been given inactivated hepatitis A (Havrix) and poliomyelitis vaccines
intramuscularly in March 2000, and a booster inoculation for hepatitis A in February 2001.
He was taking allopurinol for renal calculi and omeprazole for reflux. His father had died
from motor neurone disease and a brother had fasciculations. The patient had no evidence of
muscle weakness or wasting, no fasciculations, and the remainder of his neurological
examination, as well as needle electromyography , was normal.

Muscle biopsy
The interstitial connective tissue of the deltoid muscle contained a dense infiltrate of large
macrophages. Electron microscopy showed spiculated structures within these macrophages.
When an electron beam hits a sample it releases x-rays of wavelenght specific to the elements
in the sample. Using this principle, an EDAX x-ray detector revealed an aluminium peak (Ka,
1.48 keV) from the aggregates.

Macrophagic myofasciitis is characterised by the presence of sheets of macrophages in


striated muscle, a few lymphocytes and inconspicuous muscle fibre damage. It is due the
persistence of vaccine-derived aluminium in the muscle at the injection site and the
myofasciitis is localised to the injection site. Since macrophagic myofasciitis was first
described in 1998, more than 200 cases have been identified in France, with only a few cases
reported from other countries. This is the first case of macrophagic myofasciitis reported in
Australia.

Aluminium is used as an adjuvant in diphtheria - tetanus – pertusis, some Haemophilus


influenzae type b, pneumococcal, hepatitis A en B, anthrax and rabies vaccines, as well as in
tetanus toxoid. For example, each millilitre of Havrix contains 0.5 mg of aluminium, as
aluminium hydroxide. The mechanism of macrophagic myofasciitis is thought to be secondary
to an ongoing local immune reaction to the long-term persistence of this aluminium in the
muscle […]

Het komt er dus op neer dat er met behulp van spectraal-analyse aluminium-opstapelingen
zijn aangetroffen in het aangetaste spierweefsel.

Het verhaal gaat verder met een voordracht tijdens het Gautinger Impfsymposium van 14-5-
2004, door dr.med. Martin Hirte, onder de titel Impfschaden: Neue Muskelkrankheit durch
Aluminiumzusatz. Ik citeer het verslag van deze voordracht:

[…] “Eine folgenreiche und schwere Nebenwirkung aluminiumhaltiger Impfstoffe ist die
makrophagische Myofasziitis – eine entzündliche Erkrankung von Muskeln und Nerven.

292
Das Krankheitsbild wurde 1998 erstmals beschrieben (Gherardi 1998). Zwischen 1998 und
2003 wurden allein in frankreich mehr als 200 Fälllle bekannt, insbesondere im
Zusammenhang mit der Hepatitis-B- und der Tetanusimpfung (Gherardi 2003).

Die Krankheit beginnt mit starken und anhaltenden Schmerzen an der Impfstelle. In den
folgenden Monaten bis Jahren treten Muskelschäche und diffuse Muskel- und
Gelenkschmerzen auf, bei etwa jedem zehnten Betroffenen kommt es auch zu fortschreitende
Nervenschäddden, etwa Sehnstörungen, Blasenentleerungsstörungen, Gefühlsstörungen oder
Gleichgewichtsstörungen.

Viele der patienten entwickeln psychische Auffälligkeiten und chronische Müdigkeit (Authier
2001).

Die Myofasziitis kann in eine chronische Erkrankung übergehen, die einer untypisch
verlaufenden Multiplen Sklerose ähnelt. Vermutliche ursache sind Autoimmunvorgänge mit
Entzündung und Zerstörung von Muskel- und nervengewebe. Die Mehrzahl der Betroffenen
ist Träger eines Gens, das zu Autoimmunerkrankungen disponiert.

Das Besondere an dieser Impfnebenwirkung ist, dass sie sich durch eine Muskelbiopsie aus
der gegend der Impfstelle nachweisen lässt.
Im Muskelgewebe finden sich vermehrt Lymphozyten und Makrophagen, in deren Zytoplasma
Aluminium eingeschlossen ist. Im Blut finden sich Hinweise auf eine chronische Stimulation
von Immunvorgännngen und meist auch erhöhte Spiegel des Muskelenzyms Kreatinkinase.

Auch bei Säuglingen wurden inzwischen zahlreiche Fälle von Myofasziitis beobachtet mit
Muskelschäche, Entwicklungsverzögerung und neurologischen Störungen (Lacson 2002,
DiMuzio 2004).

Wegen der geringen Bekanntheit der Myofasziitis wird eine hohe Dunkelziffer vermutet.

Bei der makrophagischen Myofasziitis handelt es sich um eine schwere Impfnebenwirkung,


die jedoch noch kaum bekannt ist und wegen des verzögerten Einsetzens in der Regel nicht als
Impffolge erkannt wird.
In Deutschland gibt es bisher nur vereinzelte Meldungen. Alle Impflinge, die in den Monaten
und Jahren nach einer stärkeren lokalen Impfreaction auffallende Einbuszen im körperlichen
Wohlbefinden feststellen, sollten sich – am besten mit entsprechender Literatur ausgerüstet –
an einen neurologischen Fachartz wenden. Nur so kann mit der Zeit das wahre Ausmasz
dieser Impfkomplikation erfasst werden. Bei Kindern mit unklarer motorischer
Entwicklungsverzögerung sollte unbedingt die Bestimmung der Kreatinkinase, bei einem
auffälligen Wert eine Untersuchung von Muskelgewebe aus der Impfstelle erfolgen, falls diese
noch in Erinnerung ist.” […]

(Voor wat betreft dat gevonden gen dat zou zou leiden tot een predispositie voor
autoimmuunziekten, denk ik eerder aan een gestoorde genfunctie voor ontgiften, waardoor er
eerder een te hoge opstapeling van aluminium kan optreden.)

Aanwijzingen voor MMF bij dierproeven

293
Uit het voorgaande blijkt dat men min of meer bij toeval bij mensen stuitte op de link tussen
MMF en MS en aluminiumhoudende vaccins. Maar deze relatie wordt ook bevestigd door
dierproeven.
Ik vond het lijvige document Human Health Risk Assessment for Aluminium, Aluminium
Oxide, and Aluminium Hydroxide, dat is samengesteld door in totaal 11 universiteiten en
onderzoeksinstituten en evenveel auteurs, waarvan professor Daniel Krewski van de
universiteit van Ottawa de hoofdauteur is. Het stuk was ongedateerd, maar de jongste
gebruikte bronnen dateerden uit 2005 en in de bijbehorende disclaimer wordt melding gedaan
van peer-reviewed werk tot 1-9-2006.
Op de bladzijden 265 tot en met 267 vond ik het verslag van de dierproeven die wijzen op
MMF-achtige schade door aluminium hydroxide. Ik zal deze bladzijden daarom hier citeren.

[…] Gherardi et al. (2001) administered a single i.m. injection of an aluminium hydroxide-
containing HBV Vaccine (GenHevac, 250 uL) to rats in an attempt to reproduce lesions
characteristic of MMF. The aluminium hydroxide-containing vaccine induced a large
necrotic area containing damaged muscle fibres and neutrophils, surrounded by abundant
lymphocytes and macrophages (days 7-15), that progressed to a mature lesion (21 and 28
days). The focal inflitration of densely packed PAS-positive macrophages, without giant cell
formation or muscle fiber damage, was similar to the macrophage infiltrate seen in MMF.
Crystalline inclusions similar to those of MMF were detected by electron microscopy.
It was proposed that aluminium hydroxide forms a deposit which damages the injected tissue,
subsequently eliciting a signal from stressed cells. This signal attracts inflammatory and
antigen presenting cells and the aluminium hydroxide deposit is then subject to phagocytosis
(Balouet et al., 1997; IPCS, 1997; Schijns, 2000). Phagocytized aluminium hydroxide
increases survival of macrophages and enhances the effects of granulocyte/monocyte
stimulating factor (Hamilton et al., 2000). A number of aluminium loaded macrophages
accumulate locally, resulting in the characteristic granuloma formation, while others migrate
to the regional lymph nodes (IPCS, 1997). A recent study in monkeys showed that
macrophage accumulation persisted more than 1 year after injection (Verdier et al., 2005). A
residence time longer than 6 months was observed in rats (Gherardi et al., 2001).
Verdier et al. (2005) evaluated the local reaction and aluminium concentration following i.m.
injection of aluminium adjuvant vaccines in Cynomolgus monkeys. Two groups of 12 male
monkeys received a single i.m. injection of either aluminium phosphate adjuvant diphtheria-
tetanus vaccine or aluminium hydroxide adjuvant diphtheria-tetanus vaccine.
Four monkeys from each of the two groups were sacrificed 85, 169, or 366 days after the
single i.m. injection, and macroscopic examination of the injected site was performed to
detect any sign of local intolerance. Macrophage aggregation was graded as moderate to
marked and was accompagnied by a lymphoid inflitration in all cases following the initial
sacrifice. Analysis of the injection site revealed high aluminium content for both aluminium
treated vaccine groups; however, the aluminium concentration of the reactive zones of
animals treated with aluminium hydroxide was 4 times higher than in those treated with
aluminium phosfate. The size of the inflammatory lesion was greater in the monkeys given the
aluminium hydroxide adjuvant.
Six months after the vaccine injection 3 out of 4 monkeys exhibited appreciable lesions
composed primarily of macrophages. One of the lesions had an extensive cyst-like structure
which contained degenerate macrophages. Two of 4 monkeys in the aluminium hydroxide
group had persistent macrophages aggregations with associated minor lymphocytic
infiltrations one year following the injection. The histological appearance and persistence of
the lesion observed at the injection site is similar to the lesions observed in human cases of
MMF.

294
Therefore these results suggest that this type of lesion is a usual reaction following the
injection of an aluminium adjuvant vaccine by the i.m. route, and can occur in normal healthy
animals following the administration of both aluminium phosfate and aluminium hydroxide
containing vaccines.
A field trial involving 45 pigs was conducted to validate the hypothesis of aluminium induced
franulomas (Valtulini et al., 2005). The animals were randomly allocated to receive the same
aluminium hydroxide adjuvant vaccine which induced the formation of nodules in the muscles
of pigs from one particular farm; the adjuvant alone, distilled water, or the adjuvant and
distilled water. The pigs were injected twice i.m. and slaughtered at about 165 kg weight.
Granulomas located within muscular tissue were observed for all the aluminium-containing
vaccine groups; granulomas were not detected in any of the pigs who received only water.
Granulomas were characterized by aggregates of macrophage-derived epithelioid cells, with
some containing oval nucleus, a pale pink cytoplasm, and indistinct borders. These cells were
surrounded by an infiltrate of mixed inflammatory cells, including large multinucleated giant
cells, macrophages, lymphocytes, plasma cells and eosinophilic elements. In most samples,
multiple granulomas were joined by a unique fibrous shell.
X-ray microanalysis and atomic absorption revealed the presence of considerable amounts of
Al, both within and outside the cells. These results indicate that high amounts of aluminium
hydroxide have the potential to produce granuloma formulation […]

Maar het verhaal gaat nog verder en op 2-12-2008 hielden de Food and Drug Administration,
het Center for Biologics Evaluation and Research, National Institutes of Health en het
National Institute of Allergy and Infectious Diseases een ‘Workshop on Adjuvants and
Adjuvanted Preventive and Therapeutic Vaccines for Infectious Disease Indications’.
Van die bijeenkomst werd een schriftelijk verslag gemaakt. Ik zal alleen even citeren wat er
op de bladzijden 276 en 277 is weergegeven:

[…] So the actual situation is although there is a guideline now written a few years ago, the
scientific research on adjuvants is still based on trial and error.
And those words have been on the screen already several times this morning.
And the research is not directed to requirements for marketing authorization. They are in a
lot of cases carried out by small specialized companies or university laboratories. And if they
were successful, they will be taken over by the bigger companies to sell out their dream.
From a pharmacological point of view, we feel, as the European authorities, that there is a
lack of knowledge of mechnism of action. There is a lack of dose respons relationships. A lot
of studies are done with only one, maybe two dosages, a lack of combination studies with
different endpoints.
And most is the focus on immunological effects and there is hardly any idea about
cardiovascular or CNS effects. You can imagine that if you have a vaccine leading to the
release of cytokines, that there might also be cardiovascular effects, the safety pharmacology
[…]

In 2008 verscheen bij Elsevier ook het artikel A role for the body burden of aluminium in
vaccine-associated macrophagic myofasciitis and chronic fatigue syndrome, door
Christopher Exley en collega’s (Med Hyptheses (2008), doi:10.1016/j.mehy.2008.09.040). Ik
citeer hieruit even de Conclusion:
[…] We have discribed for the first time a case of vaccine-associated MMF and CFS which
was coincident with an aluminium overload. We have shown that the latter might be adressed
non-invasively by regular drinking of a silicon-rich mineral water. We have discussed this

295
case in the light of a burgeoning acceptance that some individuals may be hypersensitive to
aluminium-containing adjuvants in vaccines and we have suggested a possible mechanism of
aluminium-induced immune disease. When it is considered that as many as 1% recipients of
aluminium-containing adjuvants may be sensitised to future exposures to aluminium then a
cautionary case can be made in respect of future mass vaccinations (eg. against HPV) which
include this form of adjuvant […]

Vaccinatie-gerelateerde kanker bij katten


Nog even inhakend bij de MMF bij dieren volgt hier een artikeltje van 14-8-2008 dat handelt
over vaccinatiegerelateerde kanker bij katten. Ik citeer het belangrijkste hieruit:

[…] Can Vaccination Cause Cancer?


Vaccine Associated Sarcoma And Your Cat
Vaccine associated sarcoma (VAS) is an aggressive, fastgrowing feline cancer that is often
fatal. Both rabies and feline leukemia vaccinations have been linked to VAS.
Also known as injection site sarcoma, this cancer is thought to affect between one and three
cats out of every 10,000 cats vaccinated. Some vets believe the incidence is much higher, as
much as one cat in every thousand.
These odds may be low, but for most cat owners, the numbers are high enough to cause
concern.

What is Vaccine Associated Sarcoma?


A sarcoma is a malignant tumor that grows in the body’s connective tissue. This type of tumor
can frow very quickly, and can metastasize to other parts of your cat’s body. An injection site
tumor is thought to be caused by the cat’s immune system reacting to the vaccine.

Surgery to remove this type of tumor isn’t always effective, as microscopic tendrils reach from
the sarcoma into the healthy tissue surrounding it. These tendrils remain after surgery and
can cause tumor to regrow, often within a few months. In fact, 62 percent of vaccine
associated sarcoma’s will grow back within six months.

Most cats who develop VAS are between seven and nine years old. These tumors can develop
within weeks of a rabies or feline leukemia vaccination, but may take years to show up.

Is Vaccine Associated sarcoma A New Disease?


VAS was first seen in the late 1980’s when vaccine manufacturers started using aluminium as
an adjuvant to boost the body’s immune response to the vaccine. Vaccines containing
adjuvants have been implicated in the development of injection site sarcomas […]

Sinds aluminium ook werd toegevoegd aan vaccins voor katten, ontstond voor het eerst VAS.
Rond de prikplaats van het aluminiumhoudende vaccin zien we dus zowel MMF als VAS
ontstaan.

Dat was dus de stand van zaken eind 2008. En daarvoor en daarna blijft het Nederlandse
RIVM hardnekkig volhouden dat vaccinaties volkomen veilig zijn en dat er voldoende
onderzoek is gedaan om die bewering te onderbouwen.

296
Elektroporese perforeert celmembranen en leidt tot necrose
Zelf ben ik van mening dat dit onderzoek nog lang niet ver genoeg gegaan is en dat er nog
steeds vragen open staan en daarin sta ik gelukkig niet alleen. Want op bladzijde 91 van het
voornoemde stuk d.d. 2-12-2008 staat het volgende te lezen:

[…] And also what is the role of necrosis and release of endogenous danger signals
indicating an adjuvant effect. I’ll just briefly mention – didn’t have time to show you – it has
been known that alum activate some form of necrosis, at least in vivo, and necrosis is
associated with release of these endogenous danger signals.
And we have evidence that – I couldn’t show you – that necrosis activate inflammasomes and
also that it has been known for some time to be an adjuvant necrosis to be immunogenic. So I
think this is another important area to explore […]

Necrose van weke delen door de invloed van metalen


Op 6-9-2010 publiceerde NaturalNews.com het verslag van een dringende waarschuwing door
de Britse MHRA met betrekking tot de gevaren die kleven aan metalen heupprotheses.
Ik citeer het eerste deel van dit bericht:

[…] Metal hip replacements may cause soft tissue destruction and even tumors, the british
health regulatory agency has warned.
The Medicines and Healthcare Products Regulatory Agency (MHRA) recently announced that
it would test all 40,000 patients whoo had received metal hip implants for high levels of metal
in their blood. This would indicate that the implants are wearing down and releasing debris
into the body, with potentially dangerous consequences.
“Any patients who are affected by these recommendations will be contracted by their
surgeon,” the MHRA daid, and will have their implants replaced.
The procedures in question are full metal-on-metal hip implants and hip resurfacing, which
involves lining the hip socket and the top of the thigh bone with metal. In both procedures,
friction can cause bits of metal to grind loose. This debris can cause soft tiddue necrosis
(death), which can develop into a small, non-cancerous tumor known as a pseudotumor […]

De voor deze heupprotheses gebruikte metalen slijten dus af, waarbij kleine elektro-actieve
deeltjes in de weefsels kunnen terechtkomen. En daarbij zien we dan ook dezelfde
verschijnselen als reeds beschreven bij vaccinatie-gerelateerde macrophagic myofasciitis.
Waarom wordt deze vorm van necrose wel erkend bij metalen heupprotheses en wordt er niet
voor gewaarschuwd bij aluminium- en kwikhoudende vaccins?

Verderop in deze studie heb ik een hoofdstuk opgenomen over de manier waarop elektro-
actieve invloeden – waarvan toediening van aluminium hydroxide er eentje is – via
elektroporese celmembranen poreus kan maken. Helaas wordt nog steeds aan dit mechanisme
voorbij gegaan.

Er is bij mensen en bij dierproeven geconstateerd dat er na i.m. injecties met aluminium
hydroxide sprake is van ophoping van dit aluminium en dat er dan in dit prikgebied een
verhoogde activiteit gezien wordt van macrofagen, ofwel van cellen die beschadigde en
afgestorven cellen moeten opruimen. Die MMF is dus een vorm van necrose.
Ik breng eerst nog even iets uit het voorgaande in herinnering:

297
[…] Granulomas were characterized by aggregates of macrophage-derived epithelioid cells,
with some containing oval nucleus, a pale pink cytoplasm, and indistinct borders. These
cells were surrounded by an infiltrate of mixed inflammatory cells, including large
multinucleated giant cells, macrophages, lymphocytes, plasma cells and eosinophilic
elements. In most samples, multiple granulomas were joined by a unique fibrous shell.
X-ray microanalysis and atomic absorption revealed the presence of considerable amounts
of Al, both within and outside the cells. These results indicate that high amounts of
aluminium hydroxide have the potential to produce granuloma formulation […]

Zoals ik in het nog volgende hoofdstuk over het mechanisme van de elektroporese van
celmembranen nader uitleg, komt het in het kort op neer dat door de invloed van aluminium
hydroxide een verschuiving kan plaatsvinden van de ladingen van de samenstellende atomen
van de eiwitmoleculen die met elkaar het celmembraan vormen.
Dat betekent dan dat deze membraan-eiwitmoleculen veranderen van ruimtelijke structuur en
elkaar kunnen beginnen los te laten. Onderlinge hechting van moleculen berust op de ‘goede
pasvorm’ plus onderlinge aantrekkingskracht waarbij de juiste positieve en negatieve ladingen
elkaar aantrekken. Het zal duidelijk zijn dat verstoring van de juiste ladingen ook leidt tot
verzwakking van de onderlinge hechtingen van de celmembraanmoleculen.
Waar die hechting zwakker wordt of zelfs helemaal wegvalt, ontstaan gaten in de
celmembranen waardoor deze poreus worden. Dat heeft tot gevolg dat allerlei stoffen die niet
in deze cellen thuishoren nu vrij spel krijgen om binnen te dringen, ook in de celkern. Het
gevolg hiervan is dat er disfuncties onstaan in deze cellen, waardoor ze beginnen af te wijken
en zelfs afsterven.
Dan start de immuunrespons, in die zin dat deze cellen dienen te worden opgeruimd.

Dat van deze door elektroporese getroffen cellen de celkern kan worden aangetast zien we in
de observatie dat er cellen zijn aangetroffen met een ovale kern. Het disfunctioneren uit zich
ook in de afwijkende bleekrose kleur van het cytoplasma. En dat de celmembraan is aangetast
in zijn vormvastheid – want niet meer ‘gesloten’ van structuur – zien we in de waargenomen
‘indistinct borders’.
Doordat deze aangetaste cellen niet meer goed gesloten zijn en er ook grote gaten in de
membranen kunnen vallen, kan het gebeuren dat twee cellen met de gaten tegen elkaar komen
en samen een hele grote cel beginnen te vormen, waarbinnen dan ook twee kernen aanwezig
zijn. (Je zou dit kunnen vergelijken met het aaneenritsen van twee afzonderlijke
eenpersoonsslaapzakken waarin dan plaats is voor twee personen in één hele grote slaapzak.)
Via hetzelfde principe kunnen er ook nog grotere cellen ontstaan met daarin meerdere kernen.

Het blijkt dat er ook granuloma’s werden aangetroffen met een unieke vezelachtige ‘schil’.
As er door ladingsverschuiving moleculen kunnen losraken van elkaar, dan kan het ook
gebeuren dat er door ladingsverschuivingen ook onbedoeld moleculen tot elkaar aangetrokken
worden. Het zou dus kunnen gebeuren dat die waargenomen vezelachtige schil rond de
granulama’s bestaat uit slierten eiwitmoleculen die bij elkaar een onderlinge binding hebben
gevonden, nadat ze uit de openstaande celmembranen uit de vorodien gesloten cellen zijn
geraakt.
Aangezien er in en rond deze aangetaste weefselstructuren grote opeenhopingen van
aluminium zijn aangetroffen, lijkt het voor de hand te liggen dat de elektro-actieve invloed die
van deze grote hoeveelheid aluminium uitgaat verantwoordelijk is voor dit mechanisme van
elektroporese van celmembranen dat leidt tot necrose.

298
Elektroporese van celmembranen ligt ook ten grondslag aan de door aluminium
hydroxide verhoogde immuunrespons.
In augustus 2005 verscheen bij Elsevier het artikel (How) do aluminium adjuvants work?,
door James M. Brewer. Ik citeer even het Abstract:

[…] The aluminium compound, originally identified als adjuvants over 70 years ago, remain
unique in their widespread application to human vaccines. Given this history, it is surprising
that the physicochemical interactions between aluminium compound and antigens are
relatively poorly understood. This has clearly been a contributing factor to vaccine failures,
for example, through inappropriate selection of aluminium species or buffers.
Similarly, the mechanism(s) of action of aluminium adjuvants are relative unstudied,
although it appears that these agents fail to fit within the current principles underlying
activation of the immune response. This review aims to examine recent developments in our
understanding of the physiochemical and biological aspects of research into aluminium
adjuvants […]

In het voorgaande heb ik eigenlijk al uitgelegd – en dat doe ik in het betreffende hoofdstuk
over elektroporese van celmembranen nog eens – hoe aluminium de immuunrespons verhoogt.
Doordat het elektro-actieve aluminium – via elektroporese – de celmembranen poreus
maakt, kunnen de virusantigenen van de vaccins veel gemakkelijker doordringen in de
cellen. En hierdoor komt er ook sneller en heviger een immuunrespons tegen deze
virusantigenen op gang. Dat is hele verhaal.
Maar helaas komen op deze manier ook de reeds beschreven bijwerkingen op gang, zoals
demyelinisering en neuronendood, weefselnecrose en vervorming van alle mogelijke eiwitten
die zijn betrokken bij alle mogelijke lichaamsfuncties.

Maar omdat bij het openbaar maken van het werkelijke werkingsmechanisme van aluminium
als imuunresponsverhogende adjuvans dan ook meteen bekend zal raken hoe de bijwerkingen
kunnen ontstaan, houdt men al jaren hardnekkig vol dat men absoluut geen idee heeft van de
manier waarop aluminium die immuunrespons verhoogt.

En daarmee is men daarom zo terughoudend omdat inmiddels is gebleken dat ook zeer jonge
kinderen – zelfs van drie maanden oud – ook al ten gevolge van aluminiumhoudende vaccins
deze aandoening kunnen oplopen. Dus eigenlijk al vanaf de eerste vaccinaties op de leeftijd
van twee maanden of nog eerder. Ik citeer daarom even het Abstract van het artikel
Macrophagic myofasciitis in a 3-month-old child, door Mehar C. Sharma en collega’s,
Journal of Pediatric Neurology, Volume 2, Number 4/2004: 225-229.

[…] Macrophagic myofasciitis (MMF) is a rare inflammatory myopathy which occurs after
injection of aluminium-containing vaccines against hepatitis B virus (HBV), hepatitis A virus,
and tetanus toxoid. Most of the cases reported are from France and are adult patients. We
report a rare case of MMF in a 3-month-old male child of Indian origin.
He was immunized for HBV at birth after which he developed generalized hypotonia, and
central nervous system and peripheral nervous system manifestations at 1 month of age.
Muscle biopsy showed typical features of MMF and aluminium could be detected in the
muscle biopsy macrophages by ultrastructural examination and LAMMA technique.
Our case is the youngest case of MMF and one of few from Asia […]

299
Op 15-2-2008 publiceerde het Journal of Child Neurology het artikel Macrophagic
Myofasciilitis in Children Is a Localized Reaction to Vaccination, door Boleslaw Lach en
Edward J. Cupler. Ik citeer het Abstract:

[…] Macrophagic myofasciitis is a novel “inflammatory myopathy” described after a variety


of vaccinations, almost exclusively in adults. We examined the relevance of histological
findings of this myopathy to the clinical presentation in pediatric patients. Muscle biopsies
from 8 children (7 months to 6 years old) with histological features of macrophagic
myofasciitis were reviewed and correlated with the clinical manifestations.
Patients underwent quadriceps muscle biopsy for suspended mitochondrial disease (4
patients), spinal muscular atrophy (2 patients), myoglobinuria (1patient), and hypotonia with
motor delay (1 patient).
All biopsies showed identical granulomas composed of periodic acid-Schiff-positive and
CD68-positive macrophages. Characteristic aluminium hydroxide crystals were identified by
electron microscopy in 2 cases. The biopsy established diagnoses other than macrophagic
myofasciitis in 5 patients: spinal muscular atrophy (2), Duchenne muscular dystrophy (1),
phospho-glycerate kinase deficiency (1), and cytochrome c oxidase deficiency (1). Three
children with manifestations and/or a family history of mitochondrial disease had otherwise
morphologically normal muscle.
All children had routine vaccinations between 2 months and 1 year before the biopsy, with up
to 11 intramuscular injections, including the biopsy sites. There was no correlation between
histological findings of macrophagic myofasciitis in biopsies and the clinical symptoms.
We believe that macrophagic myofasciitis represents a localized histological hallmark of
previous immunization with the aluminum hydroxide adjuvants contaned in vaccins, rather
than a primary or distinct inflammatory muscle disease […]

MMF lijkt dus gerelateerd aan voorafgaande vaccinaties met aluminium hydroxide-houdende
vaccins. Maar toch krijgt niet ieder gevaccineerd kind hier mee te maken. Reeds in 2004 werd
gepubliceerd wat daarvan de reden kan zijn. Ik citeer daarvoor uit het artikel Childhood
macrophagic myofasciitis – consanguinity and clinicopathological features, door Yoram
Nevo en collega’s, Neuromuscular Disorders 14 (2004) 246-252.

[…] Abstract
Macrophagic myofasciitis has been almost exclusively detected in adults only. We describe six
children of Arab Moslem origin with this disorder. Three presented with hypotonia,
developmental delay and seizures and were evaluated for a mitochondrial disorder. The other
three children had hypotonia and predominantly motor delay. Five of the six families were
consanguineous.
A massive collection of macrophages was present in the fascia and adjacent epimysium in all
biopsies. The macrophages were periodic-acid-Schiff positive and immunoreactive for CD68.
One biopsy which was evaluated by electron microscopy and energy-dispersive X-ray
microanalysis showed crystalline structures containing aluminium in macrophages. Two
children with motor delay and hypotonia were treated with oral prednisone for 3 months with
no clinical improvement. Genetic predisposition probably accounts for the variability in the
prevalence of macrophagic myofasciitis in different populations. At least in childhood, there
seems to be no connection between macrophagic myofasciitis as a pathological entity and the
clinical symptoms and signs […]

In de Discussion van dit artikel staat ook nog te lezen:

300
[…] Recently, macrophagic myofasciitis was observed in identical twins and was associated
with HLADRB1*01. This, in addition to the relatively high incidence of this disorder detected
in France and in consanguineous Moslem families in this report supports the assumption that
it represents a genetic susceptibility to an inflammatory reaction triggered by aluminium […]

Ondanks dat men in 2004 al sterk vermoedde dat er een genetische predispositie bestaat voor
het ontwikkelen van MMF na vaccinatie met aluminiumhoudende vaccins, blijft men gewoon
maar raak prikken zonder screening vooraf op afwijkingen in het HLA-DR-systeem.

Gerechtelijke uitspraak inzake (neurologische) vaccinatieschade


Hoewel gezondheidsautoriteiten nog steeds hardnekkig volhouden dat vaccins noodzakelijk,
effectief en vooral volkomen veilig zijn, wordt daar toch ook genuanceerder over gedacht,
getuige de uitslag van een rechtszaak van een vaccinatieslachtoffer:

[…] Am 24-2-2006 wurde das Urteil des gerichtsfalles Jane Stevens (Klägerin) gegevn
Secretary of the Department of Health and Human Services (Beklagte) verkündet.

Urteil:
Die Transversale Myelitis (TM) Erkrankung der Klägerin ist Folge eines Impfschadens durch
die erfolgte Hepatitis B Impfung.

Seite 11:
“Attached to Ex. 14 are Tabs A through U consistent of medical articles to which Dr. Smith
alludes in his report. He is a clinical instructor at Harvard medical School, and an associate
neurologist at Brigham and Women’s Hospital in Boston. After reciting Ms. Stevens’history of
neurologic symptoms following both hepatitis B vaccinations, Dr. Smith recounts a large
number of case reports connecting hepatitis B vaccine with acute immune-mediated injuries
of both the peripheral and central nervous systems, including TM. Controlled epidemiologic
studies have been inadequate in accepting or rejecting an association of hepatitis B vaccine
with neurologic illness. The medical communtity finds the association of hepatitis B vaccine
and acute immune-mediated injuries of the central nervous system plausible, if not firmly
established.” […]

301
Nog meer evidentie voor het feit dat het primair de elektro-activiteit is van
de vaccins die schaadt

De eerste evidentie dat het bij MS gaat om de elektro-activiteit van de toxische stoffen werd
al aangedragen door een eerste beschrijving van multiple sclerose door prof. Jean-Martin
Charcot, de grondlegger van de moderne neurologie.

Ik zal beginnen met het weergeven van enkele historische feiten met betrekking tot de
ontdekking van MS en de mechanismen die hierbij betrokken zijn. Ik citeer hiervoor uit een
Engelstalige beschrijving die de titel heeft History of Medicine’s Understanding of Multiple
Sclerosis:

[…]
1400 – The earliest written record of someone with MS was Lydwina of Schieden, Dutch
patron Saint of Ice Skaters.
1838 – Medical drawings clearly show what we today recognize as MS, but 19th century
doctors did not understand what they saw and recorded.
1868 – Jean-Martin Charcot, professor of neurology at the University of paris, wrote the first
complete description of MS and the changes in the brain which accompany it.
1878 Myelin was discovered by Dr. Ranvier.
1919 – Abnormalities in the spinal fluid were discovered in MS, but their significance
remained puzzeling for decades.
1920 – Men were thought to be more susceptible to MS than women. Why?..... because women
were often mistakenly diagnosed with “hysteria”. – MS symptoms tend to flair each month for
most female MSers.
1925 – Lord Edgar Douglas Adrian recorded the first electrical nerve transmissions, which
helped prove demyelinated nerve cannot sustain electrical impulses.
1928 – The oligodendrcyte cell that makes myelin was discovered.
1935 – Dr. Thomas Rivers demonstrated that nerve tissue, not viruses, produced a MS-like
illness. This animal form of MS, called EAE or experimental allergic encephalomyelitis,
paved the way to our present theories of auto-immunity, for it demonstrated the body can
generate an immunologic attack against itself.
1965 – White blood cells that react against a protein in nerve insulating myelin were
discovered in MS […]

Ik vervolg met nog enkele historische feiten:


[…] It was Dr. Jean-Martin Charcot (1825 – 1893) who first scientifically described,
documented and named the disease process, we still call Multiple Sclerosis. So named from
the many scars found widely dispersed throughout the central nervous system (CNS), but
are usually found to be arrayed in a symetrical pattern near the Cerebrum’s Lateral
Ventricles.

Dr. V.B. Dolgopol in 1938, described a case of optic neuritis, caused by severe demyelination
and attribured it to Devic’s Syndrone. This syndrone was considered to be a subclass of
Multiple Sclerosis during this time period.

Merck Manual – 16’th Edition – 1992 states: “Plaques or islands of demyelination along with
destruction of both oligodendroglia and perivascular inflammation are disseminated through
the CNS, primarily in the white matter, with a predilection for the lateral and posterior
column (esp. In the cervical and dorsal regions), the optic nerves and periventricular areas.

302
Tracts of the midbrain, pons and cerebellum also are affected, cell bodies and axons usually
are preserved, especially in early lesions. Later, axons may be destroyed, usually in the long
tracts, and fibrous gliosis – this is what gives the tracts their ‘sclerotic’ appearance – Often
both early and late lesions may be found simultaneously. Chemical changes in lipid and
protein constituents of myelin have often been demonstrated in and around the plaques […]

Opmerking:
Vergiftigingen met elektro-actieve stoffen kwamen ook in het verleden regelmatig voor.

Ik wil eerst vervolgen met de samenvatting van een artikel in Neurology 2010; 74:1739-1742
Historical Neurology, Shaking up the Salpêtrière. Het artikel is getiteld Jean-Martin Charcot
and mercury-induced tremor, door Christopher G. Goetz, MD.

[…] Objective: To analyze Jean-Martin Charcot’s studies of mercury-induced tremor.

Methods: This study examines Charcot’s original notes on mercury intoxication from the
Bibliothèque Charcot, Paris, and his show-and-tell patient presentations that were hand-
transcribed by his students and later published.

Results: Using his standard method of presenting multiple patients with a similar disorder
side by side, Charcot assembled a series of patients with mercurial intoxication from the
clinics of Paris. He emphasized the rest and action components of mercury-induced tremor
and stressed the value of using graphical tremor recordings rather than relying only on visual
observation.
He drew attention to the importance of air ventilation to avoid intoxication and of removal
from intoxicating environments.
He distinguished the characteristics of mercury-induced tremor from tremor associated with
Parkinson disease, multiple sclerosis, and general paresis.
Based on the similar intention tremor in multiple sclerosis and mercury intoxication,
human pathalogy studies in multiple sclerosis, and animal experiments with mercury, he
suggested that axonal demyelination underlay this form of tremor in both conditions, the
former restricted to the CNS and the second to peripheral nerves.

Conclusions: These cases illuminate Charcot’s diagnostic strategy and his reliance on the
clinico-anatomic method to correlate pathology with clinical signs. Whereas much of
Charcot’s work emphasized hereditary etiologies of neurologic disease, these examples allow
an understanding of his views on environmental factors in neurologic disorders as well as
treatment strategies […]

Niet alleen bracht Charcot voor het eerst MS in kaart, maar tevens ontdekte hij dat de
tremoren die kenmerkend zijn voor MS dezelfde zijn als de tremoren die gezien worden bij
kwikvergiftiging en dat er in beide gevallen sprake is van demyelinisatie.

Kwik is een elektro-actieve stof, net als aluminium. het is dus erg interessant dat
Charcot ontdekte dat er bij die tremoren sprake was van een kwikvergiftiging die
gepaard ging met demyelinisatie.
Want het is mijn theorie dat kwik, aluminium en andere elektro-actieve stoffen kunnen leiden
tot demyelinisatie van axonen.

303
Op 4-10-2009 ontving ik een interessant artikel – door de Italiaan Giuseppe del Giudice, die
in dienst is bij Novartis, afdeling Siena Italia - dat aantoont dat ik inderdaad gelijk heb met
mijn betoog dat het niet gaat om de toxiciteit van squaleen in vaccins, maar om de elektro-
activiteit van stoffen in vaccins, zoals kwik, aluminium hydroxide en Span85. Met de
publicatie van dat artikel probeert Novartis aan te tonen dat vaccins met squaleen niets
gevaarlijker zijn dan andere vaccins. En daarin heeft Novartis dan deze keer inderdaad nog
gelijk ook. Maar te gelijkertijd bewijst deze publicatie onomstotelijk dat alle vaccins met
elektro-actieve stoffen tot dezelfde gevaarlijke effecten leiden. Ze zijn dus niet allemaal even
veilig, maar allemaal even gevaarlijk.
Ik herhaal nog even de conclusie uit de redenering uit het vorige hoofdstuk:

Uit deze redenering volgt dat neurodegeneratieve aandoeningen zoals GBS (dat vrij snel
optreedt) en multiple sclerose (MS) dat meestal een wat langzamer en chronischer
verloop kent, beide kunnen worden veroorzaakt door vaccinaties die al of niet squaleen
bevatten, maar wel altijd een elektro-actieve stof zoals Thimerosal, aluminium en/of
Span85 (al of niet in MF59).
Ook mentale retardatie en achteruitgang van cognitieve vermogens kunnen worden
veroorzaakt door deze vaccinaties omdat de communicatie van hersencellen onderling –
vaak progressief – wordt benadeeld.

De inhoud van het reeds genoemde artikel betreffende de adjuvans MF59


Ik geef nu eerst even de Introduction van het artikel weer:
[…] Squalene is a triterpenoid hydrocarbon oil (C30H50) produced by plants and is present
in many food. Squalene is also produced abundantly by human beings, for whom it serves as a
precursor of cholesterol and steroid hormones. It is synthetised in the liver and the skin,
trnasported in the blood by very-low-density lipoproteins (VLDL) and low-density
lipoproteins (LDL), and secreted in large amounts by sebaceous glands.
Since it is a natural component of the human body and is biodegradable, squalene has been
used as a component of vaccine adjuvants. One of these adjuvats is MG59, an oil-in-water
emilsion developed by Chiron. MF59 has been shown in various preclinical and clinical
studies to significantly enhance the immuune response to a wide variety of vaccine antigens.
Mf59 is a part of an influenza subunit vaccine which has been licensed in various European
countries since 1997. More than 20 million doses of this vaccine have been given, and it has
been shown to have an excellent safety profile.
The safety of vaccines with the MF59 adjuvant has also been shown by various
investigational clinical studies using recombinant antigens from hepatitis B virus, hepatitis C
virus, cytomegalovirus, herpes simplex virus, human immunodeficiency virus, uropathogenic
Escherichia coli, etc., with various age groups, including 1- to 3-day-old newborns.
In 2000, antisqualene antibodies were reported to be present in the sera of veterans returning
from the first Persian Gulf War with a series of symptoms diagnosed by the authors of the
report as representing the so-called Gulf Wat syndrome. The conclusions of this work, based
on Western blot assays, were severely criticized on technical grounds and were considered
inconclusive y the Institue of Medicine.
Despite the fact that vaccines given to veterans returning with Gulf War syndrome did not
contain squalene and despite that fact that symptoms similar to those of the so-called Gulf
war syndrome have been reported after several wars, including the American Civil War, we
decided to undertake a study to determine whether immunization with the influenza vaccine
with the MF59 adjuvant stimulated antibody responses against squalen. To this end, we set up

304
and validated an enzym-linked immunosorbent assay (ELISA), originally developed by
Matyas et al., and tested serum samples from adults never immunized with vaccines with
the MF59 adjuvant and serum samples from individuals vacinated with the influenza
vaccine with the MF59 adjuvant.
We conclude that antisqualene antibodies are found very frequently at low titers in sera from
healthy, unvaccinated adults and that vaccination with influenza vaccine with the MF59
adjuvant does not result in any measurable impact on these antibody titers […]

[…] Results
Low titers of antisqualene antibodies are frequently detectable in the sera of healthy subjects.
The first question we asked was wether or not IgM and IgG antibodies against squalene were
present in serum samples of healthy adult individuals who had never received vaccines
containing MF59 emulsion adjuvant. To this end, we used the validated ELISA to test serum
samples derived from adults from the United States and from western Europe. As shown in
Table 1, serum antisqualene antibodies were very frequently detectable in healthy adults.
Indeed, the frequency of IgG antibodies ranged from 26% found in the European cohort to
79% found in the U.S. cohort; the frequency of IgM antibodies varied from 64% (European
cohort) to 100% (U.S. cohort). In the eastern European cohort used to study the effects of
vaccine with the MF59 adjuvant (Table 2), 100% of sunjects were positive for antisqualene
IgG at study entry, versus 52 to 58% positive for antisqualene IgM. Thus, prevalence of
antisqualene antibodies may vary in different populations. As a matter of fact, for IgG, all
pairwise comparisons among the three cohorts resulted in statistically significant differences,
whereas for IgM only differences between the U.S. and the two European cohorts were
statistically significant. It does not appear that the frequency of antisqualene antibodies was
linked to the age of the subjects, since the antibodies were found more frequently in the sera
from the American cohort, which had an average age lower than that of th European cohorts.
Table 1 also shows that the GMT of antisqualene IgG and IgM antibodies were consistently
very low, ranging from 20 to 36 for IgG antibodies and from 31 to 51 for IgM antibodies
(quantitation limits of 10 and 40, respectively).
It should be added that when more than one serum sample was available from the same
subject, no trend towards an increase or a decrease of antisqualene antibody titers was
evident (not shwon).
Antisqualene antibody titers are not influenced by immunization with vaccines with the MF59
adjuvant. Having shown that antisqualene antibodies are found frequently in the sera of
healthy adults, we asked whether immunization with vaccines with the MF59 emulsion
adjuvant (which contains squalene) would enhance antibody titers over time. To this end, we
tested IgM and IgG antibodies in the sera of 48 individuals immunized with the influenza
subunit vaccine with the MF59 adjuvant and 52 individuals immunized with the control, split
vaccine without adjuvant. As shown in Fig. 1, prevaccination serum antisqualene IgG and
IgM antibody titers were no affected by vaccination with influenza vaccine with the MF59
adjuvant either 1 month or 6 months after vaccination. In addition, the serum IgG and IgM
antisqualene antibody titers for subjects immunized with the influenza vaccine with the MF59
adjuvant did not differ significantly from those measured for subjects immunized with the
vaccine without adjuvant at any time points studied (before, 1 month after, or 6 months after
vaccination).
As expected from the results obtained with the two younger cohorts, we also observed in a
controlled clinical trial with elderly subjects that serum antisqualene IgG and IgM antibodies
were extremely frequent before vaccination (52% to 58% for IgM and 100% for IgG).
These frequencies remained unchanged over time (1 and 6 months postvaccination)
(P=0.9011 and 0.9100 for IgG and IgM, respectivly).

305
Finally, antisqualene antibodies (IgG and IgM) were detected at similar frequencies in the
cohort immunized with the influenza vaccine with the MG59 adjuvant and in the cohort
immunized with the plain influenza vaccine without adjuvant (P=0.2360 and 0.4464 for IgG
and IgM, respectively). These P values were obtained when the analyses were repeated
considering time and vaccine time as cofactors in the logistic regression model […]

Dit is een zeer interessant artikel waar een paar belangrijke dingen uit af te leiden zijn.
Het komt er dus op neer dat er geen doorslaggevend verschil werd gevonden tussen de
antilichamen-titers van squaleen-antilichamen in de bloedmonsters van mensen die waren
gevaccineerd met squaleenhoudende vaccins of met vaccines die geen squaleen hadden bevat.
In beide gevallen trof men bij grote percentages mensen antilichamen aan tegen squaleen, of
ze nu wel of niet met een squaleenhoudend vaccin waren ingeënt.
Wel viel op dat voor beide squaleenantilichamen-titers (IgG en IgM) de waarden in de U.S.
hoger liggen dan in Europa. Dit onafhankelijk van het feit of er met of zonder
squalenhoudend vaccin was gevaccineerd.

Dat lijkt in het voordeel te zijn van de fabrikant van de squaleenhoudende vaccins, namelijk
Novartis, die ook dit onderzoek betaalde. Want het lijkt door deze onderzoeksuitkomst of zijn
squaleenhoudende vaccins net zo veilig zijn als andere vaccins die geen squaleen bevatten.
Echter……. Deze conclusie is zeer bedrieglijk en hoewel de onderzoeksuitkomst volgens mij
hoogstwaarschijnlijk niet gemanipuleerd is, kan deze conclusie ook anders worden gelezen.
Want………Alle vaccins bevatten namelijk – naast soms squaleen - wel elektro-actieve
stoffen zoals kwik en aluminiumzouten. Zoals ik al eerder beschreef, bevat MF59 de elektro-
actieve stof Span85 (die is toegevoegd om de olie-water-emulsie van squaleen in stand te
houden).

De niet-squaleen-bevattende vaccins hebben namelijk wel kwik en/of aluminium hydroxide


bevat, terwijl de MF59-bevattende vaccins het elektro-actieve Span85 bevatten.

Het feit dat er bij alle gevacineerden – zowel met MF59 als met andere niet-MF59-houdende
vaccins - antilichamen tegen squaleen worden gevonden, wijst erop dat al deze
gevaccineerden in hun lichaam squaleenmoleculen moeten hebben die worden aangezien als
lichaamsvreemd.
Dan moet er dus aan die natuurlijke – want lichaamseigen – squaleenmoleculen iets mankeren
dat er toe leidt dat ze niet meer als lichaamseigen worden herkend.

En dat ‘iets’ laat zich verklaren door bijvoorbeeld de ladingsverschuivende uitwerking van
elektro-actieve stoffen zoals kwik, aluminium en Span85 op de samenstellende atomen van
squaleenmoleculen (en ook op andere (eiwit- en amninozuur)moleculen.
Door de uitwerking van de genoemde elektro-actieve stoffen op de atomen wordt de
individuele lading van de verschillende atomen gewijzigd, waardoor ook de onderlinge
aantrekking van die atomen verandert. En dientengevolge ontstaat er een geheel andere
‘vouwing’ van de atomen binnen de moleculen. Die moleculen bevatten dan nog steeds
dezelfde samenstellende basis-elementen (atomen) en zijn dan nog steeds chemisch hetzelfde
als de ongemuteerde oorspronkelijke lichaameigen moleculen, maar hun ruimtelijke structuur
is door de gewijzigde interne vouwing niet meer hetzelfde.

Metafoor:
Je zou het kunnen vergelijken met een hoeveelheid soep. Deze kan in een literblik zitten, maar
ook in een literzak verpakt zijn. Een machine die normaliter deze soepblikken in dozen

306
verpakt, zal die (flexibele) zakken niet herkennen als de elementen waarvoor hij ontworpen is
en er niets constructiefs mee kunnen beginnen. In dat geval zal de machine een alarm laten
afgaan dat er iets niet klopt en dat die lastige zakken uit de weg moeten worden geruimd (de
vorming van antilichamen). Dit ondanks dat de soep chemisch dezelfde samenstelling heeft
als die in de wel herkende blikvorm.

Squaleen zelf is een natuurlijke en veilige stof, maar het zijn de elektro-actieve elementen die
ervoor zorgen dat er in het lichaam moleculen van squaleen worden vervormd. En dat wordt
evident gemaakt door dit onderzoek door Novartis.
Dit onderzoek toont alleen maar aan dat MF59 net zo schadelijk is als andere elektro-
actieve adjuvantia zoals kwikhoudend Thimerosal en aluminiumzouten.
En als deze elektro-actieve elementen de moleculen van squaleen aantoonbaar kunnen
vervormen tot voor het lichaam onherkenbare moleculen, dan kunnen ze dat ook met
alle andere moleculen van aminozuren en eiwitten in dat lichaam en dan zal duidelijk
worden dat in principe elke lichaamsfunctie kan worden verstoord.

Die elektro-actieve invloed leidt tot random verandering van molecuulstructuren en hoeft niet
perse betrekking te hebben op squaleen, maar kan in principe alle eiwitten in het lichaam
betreffen. En dat is ook nog eens een individueel proces. Daarom gebeurt het bij het ene
individu met onder andere squaleenmoleculen en bij een ander weer met andere moleculen.
Daardoor zien we dat er sprake is van verschillende percentages mensen bij wie er
squaleenmoleculen zijn aangetast geraakt. Toch zijn die percentages in Amerika hoger,
ondanks dat het principe op beide continenten gelijk is. Ook daarvoor is een verklaring:

Niet iedere bevolkingsgroep wordt ook even veelvuldig gevaccineerd. In de U.S. hebben
kinderen in de eerste vijf levensjaren al 33 vaccinaties gehad, tegen 11 in ons eigen land (12
jarigen hebben in ons land al 15 prikken gehad namens het RVP). Dat betekent dat alleen al
jonge kinderen in de U.S driemaal zoveel prikken hebben gehad dan in Nederland en
waarschijnlijk ook in de rest van Europa.
Zeer recent kreeg ik echter een verslag onder ogen van de moeder van een kind van 16
maanden dat zeer ernstige problemen kreeg na zijn laatste vaccinaties. Het bleek dat dit kind
met 16 maanden al 14 vaccinatie-prikken had gekregen!
Omdat al die prikken elektro-actieve stoffen hebben bevat, is het Amerikaanse kind veel
frequenter en ernstiger blootgesteld geweest – en vanwege het lipofiele karakter van
aluminium en kwik nog steeds – aan vervorming van moleculen door deze stoffen. Het is
daarom ook gewoon logisch te beredeneren waarom de titers van antistoffen tegen squaleen in
de U.S. hoger liggen dan in Europa, ondanks een klein percentage daar geen last van heeft.

Dus hebben jongere mensen in Amerika al een groter aantal prikken gehad dan de oudere
mensen in Europa. Dat is de reden waarom het leeftijdsverschil tussen de U.S en Europa geen
opvallende rol meer speelt.

In het voorgaande staat te lezen:


[…] The safety of vaccines with the MF59 adjuvant has also been shown by various
investigational clinical studies using recombinant antigens from hepatitis B virus, hepatitis C
virus, cytomegalovirus, herpes simplex virus, human immunodeficiency virus, uropathogenic
Escherichia coli, etc., with various age groups, including 1- to 3-day-old newborns […]

Dit betekent dus dat reeds bij pasgeboren kinderen van slechts een dag oud stoffen in het
lichaampje worden gespoten waardoor aminozuren en eiwitten vervormd kunnen raken en alle

307
lichaamsfuncties vanaf dat moment ontregeld kunnen raken. Aluminium en kwik stapelen
zich grotendeels op in het lichaam en blijven dus – zeker met de hele reeks vacinaties die deze
baby’s nog te wachten staat – voortdurend hun structuurveranderende werking uitoefenen op
aminozuren en eiwitten die deze jonge mensje nog in grote hoeveelheden zullen gaan
aanmaken om groter te kunnen groeien.

Het zal duidelijk zijn dat de mensen met de hoogste titers antistoffen tegen squaleen ook het
grootste risico lopen op het ontwikkelen van het syndroom van Guillain-Barré of MS, zeker
als ze bij herhaling nog worden geprikt met elektro-actieve stoffen (waaronder Span85 in
MF59).

Wat ook opviel was dat het effect op het toenemen van de antibody-titers niet waarneembaar
was na 1 maand en ook nog niet na 6 maanden. Dat komt omdat de vervorming van de
moleculen door ladingsverschuiving een proces is dat enige tijd in beslag neemt. Bovendien is
de vorming van antilichamen een proces dat daar weer iets bij achter loopt. Het effect van de
ladingsverschuiving door elektro-actieve stoffen is dus een langetermijn effect. Daarom
schieten alle trials die korter duren dan ten minste een jaar te kort om dit effect van vaccins
onomstotelijk aan te tonen. En daarom ook worden die vaccins ten onechte goedgekeurd. En
dat geldt niet alleen voor MF59-houdende vaccins, maar ook voor alle andere vaccins waarin
elektro-actieve elementen aanwezig zijn. En dat zijn dus zo goed als alle vaccins!

Met dit onderzoek heeft Novartis dus niet zozeer zichzelf en zijn eigen gepatenteerde
adjuvans vrijgepleit van gevaren, maar heeft deze fabrikant naast zichzelf ook zijn collega’s
beschuldigd van het maken van vaccins met daarin gevaarlijke stoffen, die kunnen leiden tot
vervormde squaleenmoleculen en andere afwijkende eiwitten en aminozuren.

Deze onderzoeksuitkomst zegt dus eigenlijk dat praktisch alle vaccins niet deugen en
daarom - alleen al via het teweegbrengen van ladingsverschuivingen binnen moleculen –
op termijn kunnen leiden tot alle mogelijke aandoeningen!

Prionen en elektro-activiteit
Vervormde – ofwel verkeerd gevouwen eiwitten worden ook wel ‘prionen’ genoemd. Een
stukje verder in deze studie kom ik hier nog op terug. Wetenschappers hebben inmiddels
ontdekt dat de vorming van prionen gerelateerd is aan de blootstelling aan organofosfaten en
een overdaad aan mangaan. En toevallig zijn deze stoffen elektro-actief.

Prionen zijn al vele jaren in de wetenschap bekend, maar het mechanisme chter hun vorming
schijnt nog niet algemeen te worden doorgrond. Men weet al wel dat hun aanwezigheid in he
tlichaam een immuunrespons activeert. In 1997 won Stanley Prusiner, MD, de Nobelprijs
voor de ontdekking van prionen, een acroniem voor: ‘proteinaceous infectious particles’.
Prionen worden geassocieerd met een hele verscheidenheid van langzam verlopende en fatale
ziekten in dieren en mensen. Prionen zijn dus geen virussen of bacteria. Prionen zijn eiwitten
die ziekten kunnen veroorzaken als ze verkeerd gevouwen worden en daardoor veranderen
van vorm.

Met prionen geassocieerde ziekten zijn al langer dan 50 jaar bekend. Eigenlijk zijn deze
prionen al meer dan 150 jaar geleden ontdekt - al voorafgaand aan het werk van Prusiner – en
door verschillende onderzoekers herhaaldelijk herontdekt onder verschillende namen.

308
In feite zou je dus kunnen stellen dat demyelinisatie dus wordt veroorzaakt door ‘prionen’ en
dat deze prionen een reactie van het immuunsysteem veroorzaken, omdat deze afwijkende
eiwitten nu eenmaal moeten worden opgeruimd. In die zin zijn aandoeningen tengevolge van
demyelinisatie dus ook te voegen onder de noemer van ‘prionenziekten’.

Evidentie voor de relatie tussen elektro-activiteit en verstoring van eiwitten


Dat ladingen van eiwitten gerelateerd zijn aan hun ruimtelijke structuur en het al of niet
vervormd zijn, blijkt uit de samenvatting van het artikel Net charge per residue modulates
conformational ensembles of intrinsically disordered proteins, door Albert H. Mao en
collega’s, dat op 5-5-2010 door PNAS werd gepubliceerd. Ik citeer dit abstract:

[…] Intrinsically disordered proteins (IDPs) adopt heterogeneous ensembles of


conformations under physiological conditions. Understanding the relationship between amino
acid sequence and conformational ensembles of IDPs can help clarify the role of disorder in
physiological function.
Recent studies revealed that polar IDPs favor collapsed ensembles in water despite the
absence of hydrophobic groups – a result that holds for polypeptide backbones as well.
By studying highly charged polypeptides, a different archetype of IDPs, we assess how charge
content modulates the intrinsic preference of polypeptide backbones for collapsed structures.
We characterized conformational ensembles for a set of protamines in aqueous milieus using
molecular simulations and fluorescense measurements. Protamines are arginine-rich IDPs
involved in the condensation of chromatin during spermatogenesis.
Simulations based on the ABSINTH implicit solvation model predict the existence of a
globule-to-coil transition, with net charge per residue serving as the discriminating order
parameter. The transition is supported by quantative agreement between simulation and
experiment.
Local conformational preferences partially explain the observed trends of polymeric
properties. Our results lead to the proposal of a schematic protein phase diagram that should
enable prediction of polymeric attributes for IDP conformational ensembles using easily
calculated physicochemical properties of amino acid sequences.
Although sequence composition allows the prediction of polymeric properties, interresidue
contact preferences of protamines with similar polymeric attributes suggest that certain
details of conformational ensembles depend on the sequence. This provides a plausible
mechanism for specificity in the functions of IDPs […]

Men heeft dus ontdekt dat bij een bepaalde grenswaarde in de lading van eiwitmoleculen deze
moleculen van vorm veranderen en van een keurig bolletje kunnen overgaan in een kronkelige
warboel, een warrige kluwen, waardoor de ruimtelijke structuur van zo’n eiwitmolecuul
anders wordt.
Normaliter worden de eigenschappen van een eiwitmolecuul bepaald door de volgorde van de
samenstellende aminozuren, maar bij een verandering van de lading kan door veranderde
vouwing de volgorde van de aminozuren in de vouwing van het molecuul veranderen,
waardoor ook de eigenschappen kunnen veranderen. Dit mechanisme geeft een verklaring
voor de waargenomen functieverschillen van vervormde eiwitten.

Op 17-8-2010 ontving ik het artikel Charge interactions can dominate the dimensions of
intrinsically disordered proteins, door Sonja Müller-Späth en collega’s, van de universiteiten
van Zürich, Lübeck, Basel en Lausanne:

309
[…] Abstract
Many eukaryotic proteins are disordered under phisiological conditions, and fold into
ordered structures only on binding to their cellular targets. Such intrinsically disordered
proteins (IDPs) often contain a large fraction of charged amino acids. Here, we use single-
molecule Förster resonance energy transfer to investigate the influence of charged residues
on the dimensions of unfolded and intrinsically disordered proteins. We find that, in contrast
to the compact unfolded conformations that have been observed for many proteins at low
denaturant concentration, IDPs can exhibit a prominent expansion at low ionic strenght that
correlates with their net charge. Charge-balanced polypeptides, however, can exhibit an
additional collapse at low ionic strenght, as predicted by polyampholyte theory from the
attraction between opposite charges in the chain. The pronounced effect of charges on the
dimensions of unfolded proteins has important implications for the cellular functions of IDPs
[…]

Ik denk dat deze onderzoeksresultaten mijn theorie betreffende de verandering van de


ruimtelijke structuur - en daarmee ook van de functie van deze eiwitten – voldoende
onderbouwen om er terdege rekening mee te houden.
En dit soort effecten kunnen worden teweeggebracht door kwik en aluminium, als die in meer
dan normale mate aanwezig zijn in het lichaam van een levend organisme zoals de mens.

Mannelijke onvruchtbaarheid door elektro-actieve invloeden


Maar ik denk dat dit onderzoeksresultaat nog een alarmerende boodschap inhoudt. Er wordt
namelijk gesproken van een experiment waarbij protamines waren betrokken. Dit zijn
arginine-rijke eiwitten die betrokken zijn bij de condensatie van chromatine tijdens de
spermatogenese.
Het is dus niet ondenkbeeldig dat als er onder invloed van extra – niet normale – elektro-
actieve invloeden, zoals van straling of sterk elektro-actieve stoffen, een andere lading
ontstaat in die protamines, er iets mis kan gaan bij de condensatie van chromatine. En dat op
die manier de spermatogenese wordt ontregeld. En dat zal dan weer doorwerken in
vruchtbaarheidsproblemen voor mannen omdat er dan geen goede spermavorming plaatsvindt.
Een andere dan normale lading in die protamines kan dus leiden tot het veranderen van de
ruimtelijke structuur en eigenschappen van die eiwitten, waardoor de condensatie van het bij
de kerndeling betrokken chromatine stagneert. Met als gevolg veel minder nieuwe
spermacellen, waardoor een afgenomen mannelijke vruchtbaarheid.

Aluminium hydroxide in vaccins kan dus leiden tot een afname van de mannelijke
vruchtbaarheid. En dat is ook wat we de laatste decennia zien bij jonge mannen die vanaf hun
geboorte steeds vaker werden gevaccineerd dan vroeger het geval was.

ADEM door beschadigd myeline


Bij sommige meisjes die werden gevaccineerd tegen HPV kwam ook een aandoening voor
met de benaming ‘ADEM’. Hieronder volgt de definitie hiervan zoals weergegeven door
Google:
[…] Acute disseminated encephalemyelitis (ADEM) is a neurological disorder characterized
by inflammation of th brain and spinal cord caused by damage to the myelin sheath. The
myelin sheath is the fatty covering which acts as an insulator on nerve fibers in the brain.
ADEM may occur in association with a viral or bacterial infection, as a complication of
inoculation or vaccination, or whithout a preceding cause. Onset of the disorder is sudden.

310
Symptoms, which vary among individuals, may include headache, delirium, lethargy, coma,
seizures, stiff neck, fever, ataxia, optic neuritis, transverse myelitis, vomiting, and weight loss.
Other symptoms may include monoparesis (paralysys of a single limb) or hemiplegia
(paralysis on one side of the body). The disorder occurs in children more often than in adults
[…]

Evidentie voor mijn eigen theorie over myelineschade door vaccinaties


Op 28-1-2010 kreeg ik een bericht van de National Multiple Sclerosis Society dat in News
Detail een zeer interessant artikel publiceerde, dat ik vanwege het belang ervan hier even
helemaal zal citeren:

[…] Australian Study Questions Established Concepts of Early Disease Events In MS


Investigators at the University of Sydney have published a study suggesting that the earliest
activity seen in the brain in MS is the destruction of cells that make myelin (oligodendrocytes),
occuring before the onset of immune activity usually blamed for triggering the disease. This
provocative study, co-funded by many sources including the National MS Society, opens up
new possibilities for finding the cause of the disease and developing new treatments. The
study is authored by Drs. John W. Prineas, Andrew P.D. Henderson and colleagues, and is
published in the December Issue of Annals of Neurology (2009; 66: 739-753).

Background: Multiple sclerosis has long been thought to be triggered by immune attacks in
the brain and spinal cord, causing a spectrum of neurological symptoms. Extensive research
has been underway to better understand what triggers the immune attacks and which immune
cells are involved, and better understand the damage to the central nervouss system that
occurs during the course of MS. In addition to studies of immune activity underlying what has
been considered an autoimmune process, another important approach has centered on
pathalogy studies involving microscopic explorations of MS lesions (damaged areas, also
called plaques) in the brains of people with MS.

The lead author of the current study, John W. Prineas, MB, BS, FRCP, was the 2001 winner
of the John Dystel Prize for MS Research, an award given jointly by the National MS Society
and the American Academy of Neurology. He was recognized for being the investigator who
first described how myelin, the substance that insulates nerve fibers, is broken down in MS,
and he was the first to demonstrate that myelin repair occurs during the course of MS through
the body’s natural repair processes.

Current Study: For this study, the team used brain specimens from 11 people who had died
early in the course of their MS, and the team also used comparison specimens from people
with other disorders including stroke. Some of the tests focused on subjects of specimens from
seven people who had lesions showing active myelin destruction. To get a sense of immune
cell activity in the brain and at what stage it was occuring, the team examined newly active
and resolved lesions, as well as nearby blood vessels, surrounding areas showing some
disease activity and surrounding areas that appeared normal, and areas that were farther
away grom the lesions of interest.

Results: In tissues surrounding newly forming lesions, the investigators found evidence of the
loss of oligodendrocytes with an absence of immune T or B cells that would normally be held
responsible for launching the immune attack against oligodendrocytes and the myelin they
produce. These and other immune cells, including scavenger cells (macrophages and

311
microglia ), were more numerous in lesions and surrounding tissues at apparantly later
stages of destruction and sometimes in lesions that were in the process of repair. In specimens
from two very early cases of clinical onset of disease, they found few immune cells within the
lesions and no evidence of activation of scavenger cells.

These and other unexpected findings from this study led the investigators to propose that
the early immune activity seen in active lesions is that of macrophages and microglia,
whose job it is to clean up and remove damaged myelin. They propose that lesion formation
is caused by something other than destructive immune acitivity led by inflammatory cells
against a component of myelin or oligodendrocytes.

Comment: This study is a significant addition to a small but growing body of evidence that
highlights the question of what triggers MS and whether there is something other than, or in
addition to, the immune attacks that lead to tissue damagae in the brain and spinal cord of
people with MS. Further research, which is ongoing by investigators around the world,
should shed further liht on this question and may offer novel treatment approaches […]

Deze onderzoeksuitkomst maakt het – samen met mijn theorie betreffende de beschadiging
van myeline door de invloed van elektro-actieve stoffen - heel aannemelijk dat er inderdaad
nog een andere oorzaak voor demyelinisering is aan te wijzen dan de voordien geldende visie
dat het louter gaat om een auto-immuunaandoening, waarbij het lichaam zich keert tegen de
eigen myeline door een overactief geworden immuunsysteem.
Natuurlijk zal het immuunsysteem actief moeten worden als er door misvorming van eiwitten
onvolkomen myelinemoleculen worden gevormd. Die misbaksels moeten worden opgeruimd.
Maar ze ontstaan hoogstwaarschijlijk onder invloed van elektro-actieve invloeden van stoffen
die voorkomen in vaccins en in voeding en milieu.
In dit geval is er dus eerst de misvorming van myelinemoleculen. En daartegen moet het
immuunsysteem dan optreden door de vorming van antilichamen en het actief optreden van de
opruimende macrofagen.

Deze recente onderzoeksuitkomst maakt aannemelijk dat vaccins met daarin elektro-actieve
adjuvantia inderdaad kunnen leiden tot allerlei vormen van verlammingen doordat de isolatie
van zenuwvezels vermindert door degeneratie van de myeline bekleding ervan, waardoor
prikkels niet meer adequaat aan spieren kunnen worden doorgegeven.

Bovendien kunnen elektro-actieve stoffen in vaccins leiden tot het – via elektroporese –
poreus en dus veel te doorlaatbaar maken van de celmembranen van neuronen en aldus leiden
tot celdood en verschrompeing van axonen. Daarnaast kan diezelfde elektroporese van
celmembranen er ook toe leiden dat de myeline-vormende oligodendrocyten onklaar raken en
dat daarom de productie van myeline stagneert.

Adjuvanshoudende vaccins – met kwik en/of aluminiumzouten erin – kunnen dus leiden tot
Guilain Barré-syndroom (GBS), MS en ADEM, waarbij ook allerlei halfzijdige en
gedeeltelijke verlammingen kunnen voorkomen.

In het hoofdstuk over de bijwerkingen van onder andere de griepvaccinaties met Focetria
komen tal van deze verschillende soorten verlammingen ter sprake.

312
Misvormde receptoren op celmenbranen van somatische cellen en neuronen
In principe kunen allerlei eiwitten door ladingsverschuiving misvormd raken. De receptoren
waardoor hormonen en neurotransmitterstoffen contact maken met lichaams- en breincellen
bestaan ook uit eiwitten.
Als deze receptoren door hun veranderde vouwing een andere ruimtelijke structuur vormen,
dan passen de moleculen van de hormonen en neurotransmitters daar niet meer op en kunnen
deze cellen niet meer – of veel moeilijker - worden gestimuleerd tot het uitoefenen van hun
functies. Dat betekent functie-uitval die kan leiden tot gedragsstoornissen, maar ook tot
stoornissen in het lichamelijke functioneren.
Als zoiets zich voordoet in de Eilandjes van Langerhans, dan kan diabetes het gevolg zijn.
Als de receptoren voor serotonine onklaar raken, kan dat leiden tot verminderde alertheid.
Veranderde receptoren op motorneuronen kunnen leiden tot bewegingsstoornissen.
Vaccins met daarin elektro-actieve stoffen kunnen dus ook op deze manier leiden tot
onvoorspelbare en niet aan de prik gerelateerde stoornissen en aandoeningen.

SIDS als gevolg van de elektro-actieve stoffen in vaccins


Elektro-actieve stoffen in vaccins, zoals aluminiumzouten en kwik zijn dus in staat om
receptoren te misvormen zodat ze hun functie niet meer naar behoren kunnen vervullen. Dat
kan ook gebeuren met de receptoren voor serotonine en dan kan serotonine niet naar behoren
werken. Dat geeft dan hetzelfde effect als een gebrek aan serotonine.
Maar …..het is ook mogelijk dat de serotonine zelf op deze manier een vervorming oploopt,
zodat het niet kan binden aan de receptoren hiervoor. En ook dan valt die functie uit. Een
verkeerde vouwing van serotonine valt pas op als er wordt gescreend om de ruimtelijke
structuur van deze stof.
Ook is het mogelijk dat er niet genoeg serotonine kan worden gevormd omdat er in de
aanloop naar de productie van serotonine iets misgaat met de vouwing van de daarvoor
benodigde eiwitten. En dat laatste is geen wilde veronderstelling als we letten op de
uitkomsten van een recent onderzoek dat op 3-2-2010 door JAMA werd gepubliceerd onder de
titel Brainstem Serotonergic Deficiency in Sudden Infant Death Syndrome, door Jhodie R.
Duncan en collega’s (JAMA, 2010; 303(5):430-437).

De onderzoekers ontdekten na autopsie van 41 aan SIDS overleden babies dat die in hun
hersenstam minder serotonine hadden en minder van het voor de aanmaak van serotonine
benodigde enzym TPH2. Ondanks een overvloed aan serotonine-producerende zenuwcellen
was het serotonine-niveau van de SIDS-kinderen gemiddeld 26 procent lager dan bij de
controlegroep, terwijl het niveau van TPH2 22 procent lager lag.
De voor de hand liggende conclusie is dat de zenuwcellen haperen en dus minder serotonine
aanmaken. Maar kinderarts-neonatoloog Ben Semmekrot meent dat er toch meer onderzoek
nodig is omdat nog niet duidelijk is wat er precies misgaat in de hersenen. Onderzoeken naar
en zogenaamd serotonine-gen leveren immers ook vooralsnog geen eenduidige resultaten op.

Zou het misschien ook zo kunnen zijn dat de elektro-actieve invloed van aluminium
hydroxide en/of kwik soms leidt tot een misvorming (verkeerde vouwing) van de eiwitten die
nodig zijn voor het TPH2-enzym? Enzymen bestaan immers uit eiwitten plus een niet-eiwit
koppeldeel.
In dat geval kan het gebeuren dat het onmogelijk wordt dat zo’n enzym tot stand komt. En dat
remt natuurlijk ook de productie van serotonine, want minder enzym leidt ook tot minder
eindproduct.

313
Ruim drie jaar geleden beschreef de onderzoeksgroep al een verband tussen gestoorde
serotoninehuishouding en wiegedood. De signaalstof serotonine stuurt namelijk functies zoals
ademhaling en lichaamstemperatuur.

Het lijkt mij niet onmogelijk dat langs dit mechanisme de elektro-actieve adjuvantia in
vaccins ook een bijdrage kunnen leveren aan het risico op de zogenaamde wiegendood die
opmerkelijk vaak volgt na vaccinaties.

Hoe vaccinaties langs verschillende mechanismen SIDS kunnen veroorzaken


In het voorgaande werd al besproken hoe verlaagd zink kan leiden tot een verhoogde
beschikbaarheid van acethylcholine, waardoor bij het overschrijen van een bepaalde drempel
plotselinge hartdood kan optreden.
Ook kan er door ladingsverschuiving van eiwitten iets mis gaan met de beschikbaarheid van
serotonine waardoor de ademhaling kan stoppen.
In deze beide gevallen treedt er plotselinge dood in, maar er is nog een mechanisme dat kan
leiden tot deze zogenoemde ‘wiegendood’, namelijk neuronendood in de epifyse, die
veroorzaakt wordt door de neurotoxische stoffen aluminium hydroxide en kwik.
Ook dit mechanisme werd al eerder besproken.

De epifyse (pijnappelklier) maakt verschillende aan elkaar verwante hormonen aan, alle op
basis van tryptofaan. De belangrijkste zijn serotonine, melatonine, pinoline, 5-meo-DMT en
DMT.
Omdat de epifyse ook serotonine aanmaakt, is het mogelijk dat het tekort aan serotonine dat
werd gemeten in de hersenstam van SIDS-kinderen ook te herleiden is aan de afwijkende
pijnappelklieren die volgens het eerder genoemde boek van prof. Reiter werden waargenomen
bij meer dan 100 SIDS-kinderen.
Serotonine wordt aangemaakt in zowel de epifyse als de raphe-kernen in de hersenstam. Als
de aanmaak van serotonine in de hersenstam (bijna) uitvalt, dan ontstaat er in de hersenen een
verlaagde beschikbaarheid van deze onmisbare stof.

In het hierboven beschreven onderzoek was de hoeveelheid enzym met 22 procent verlaagd,
terwijl serotonine met gemiddeld 26 procent was verlaagd. Er lijkt dus nog iets anders aan de
hand te zijn. En dat zou nu juist die verkleining van de epifyse kunnen zijn, waardoor er ook
minder serotonine wordt geproduceerd.

Het is niet onlogisch om te veronderstellen dat er bij SIDS sprake kan zijn van een combinatie
van causale factoren die elk kunnen worden veroorzaakt door vaccins met elektro-actieve
adjuvantia.

· Verlaging van zink door de a-specifieke stressrespons plus MTN-mechanisme


(ontgiften), waardoor verhoogde beschikbaarheid van hartslag remmende
acethylcholine. Zink is nodig voor een goede kwaliteit van het veldcontact en voor de
aanmaak van melatonine dat eveneens het veldcontact dient.
· Degeneratie van de pinealocyten in de epifyse door de neurotoxiciteit van kwik en
aluminiumzouten, waardoor verminderde productie van serotonine (aansturing van
ademhaling) en melatonine (kwaliteit van de veldaansturing).
· Door de elektro-activiteit van kwik en aluminiumzouten veroorzaakte
ladingsverschuiving in eiwitten, waardoor een geringere beschikbaarheid van (goede)
serotonine en melatonine (dat uit serotonine wordt gederiveerd).

314
Door verkleining van de epifyse ook slaap- en droomstoornissen en groeiachterstand
De door vaccinaties (neurotoxische adjuvantia) verkleinde epifyse (pijnappelklier) produceert
minder serotonine en melatonine. Maar daar blijft het niet bij.
In TIG, jaargang 19, nr.3, 2003 beschrijft de biologe dr. S.. Bosman in het artikel De chemie
van denken en bewustzijn de belangrijkste hormonen die door de epifyse (pinealocyten)
worden geproduceerd.
De basis daarvoor is het onmisbare aminozuur tryptofaan dat de mens moet opnemen uit zijn
voedsel. Hieronder de omzetting van tryptofaan in diverse pijnappelklier-hormonen.
· Uit tryptofaan wordt serotonine gemaakt
· Uit serotonine wordt melatonine gemaakt – hierbij is zink onmisbaar
· Uit melatonine worden twee stoffen gemaakt: pinoline en 5-MEO-tryptamine
· Uit 5-MEO-tryptamine worden 5-MEO-DMT en DMT gemaakt.

Al deze verschillende hormonen hebben elk een speciale functie bij onder meer
alertheid/ademhaling/lichaamstemperatuur, slaap, herstel en dromen. Het zal duidelijk zijn dat
een verkleinde pijnappelklier leidt tot benadeling van deze functies.

· Tekort aan melatonine leidt tot slaapstoornissen en tekort aan pinoline en DMT
· 5-MEO-DMT en DMT zijn droomhormonen. Vlak voordat de droomperioden
aanbreken wordt er melatonine omgezet in DMT en dat leidt – via een in mijn studie
Veldcontact beschreven mechanisme – tot een vorm van bewustzijnsverruiming die
we ‘dromen’noemen. In deze toestand wordt het geheugen geconsolideerd. Dromen is
dus heel belangrijk voor het leerproces. Kinderen die niet genoeg kunnen dromen
krijgen leermoeilijkheden/geheugenproblemen.
· Pinoline – dat tijdens de diepe slaap (delta-golven) uit melatonine wordt gegenereerd -
stimuleert de celdeling (mitose), hetgeen herstelprocessen ten goede komt en nodig is
voor de groei van kinderen. Een verkleinde epifyse zal dus behalve tot slaap-, droom-
en geheugen/leerstoornissen ook kunnen leiden tot snellere degeneratie van weefsels
en groeistoornissen bij jonge kinderen.

Elektro-activiteit van adjuvantia en hart- en vaatziekten en hersenbloedingen


Zoals in deze studie wordt beschreven leiden aluminium en kwik in vaccins tot de
elektroporese van celmenbranen en veranderde vouwingen van eiwitten.

Die elektroporese van celmembranen leidt tot verminderde membraanstabiliteit van cellen en
ook van de vaatwanden. Dit kan leiden tot bloedingen uit die vaten in de vorm van kleinere of
grotere hersenbloedingen.

Door die veranderde eiwitten – die door hun afwijkend geworden vouwing en dus ook
afwijkende ruimtelijke structuur niet meer functioneel zijn – kunnen in de bloedvaten ook
ophopingen ontstaan van onbruikbaar geworden eiwitten en cellen. Die rommel kan dan
proppen ‘bagger’ in de bloedvaten vormen en derhalve verstoppingen en afsterving van de
bloedvaten daarachter.

Vaccins met daarin elektro-actieve stoffen kunnen dus op verschillende manieren leiden tot
hart- en vaatziekten en hersenbloedingen en herseninfarcten.

315
Herseninfarcten bij zeer jonge kinderen
Op 28-8-2010 verscheen in de Volkskrant een artikel over een promotieonderzoek van Jeroen
Dudink. Hij onderzocht de mogelijkheden van het gebruik van de – vrij nieuwe – MRI-scan-
techniek ‘diffusion tensor imaging’ (DTI) bij de beeldvorming van de hersenen van
pasgeborenen. Aanleiding voor zijn onderzoek is het frequent aanwezig zijn van hersenschade
bij baby’s.
[…] Bepaalde vormen van hersenschade worden tegenwoordig vaker opgemerkt dan vroeger,
zegt hij. ‘We weten inmiddels dat ongeveer een op de tweeduizend kinderen die op tijd worden
geboren, een herseninfarct doormaakt rondom de geboorte. Dat kunnen we, helaas, vaak pas
achteraf constateren; bijvoorbeeld als een baby een epileptische aanval heeft.
Door regelmatig scans te maken van de hersenontwikkeling van deze kinderen, is het hopelijk
mogelijk tijdig en op een goede manier medische hulp te geven.’ […]

Wat ik me nu afvraag is of baby’s die al heel jong epileptische aanvallen krijgen inderdaad
rondom de geboorte een hersen infarct hebben doorgemaakt of dat deze hersenschade is
ontstaan na de eerste vaccinatie(s) met aluminiumhoudende vaccins waarmee men reeds na 8
weken begint. Moeten we soms dat ‘rondom de geboorte’ iets ruimer opvatten en daarin ook
de eerste paar maanden betrekken?

De methode van Dudink kan heel waardevol zijn in het geven van een antwoord op deze
vraag, Als alle in een ziekenhuis geboren kinderen direct na de geboorte zouden kunnen
worden gescand op de door Dudink bedoelde hersenschade en men scant alle baby’s die na
een vaccinatie epileptische aanvallen krijgen, dan zal daar een overlap bij zitten van baby’s
die al direct na de geboorte in een ziekenhuis werden gescand en na een vaccinatie weer.
En dan zou duidelijk moeten kunnen worden of de baby’s met de epileptische aanvallen – en
dus afwijkingen op de DTI-scan – deze afwijkingen ook reeds vertoonden direct na de
geboorte of dat ze pas later ontstonden.
Nu herleidt men deze herseninfarcten pas achteraf als schade van rond de geboorte. Misschien
dat dan blijkt dat deze schade pas ontstond na vaccinatie.

Hoe aluminium hydroxide – via ladingsverschuivingen – kan leiden tot beschadiging en


afsterven van (zenuw)cellen staat beschreven in het hoofdstukje over ‘Hoe elektro-actieve
stoffen kunnen leiden tot afsterven van (hersen)cellen’,

316
Aluminium hydroxide leidt tot motorische stoornissen en degeneratie van
neuronen

Op 20-8-2009 publiceerde het online ScienceDirect, het artikel Aluminum hydroxide


injections lead to motor deficits and motor neuron degeneraton, door Christopher A. Shaw
en Michael S. Petrik van de University of British Columbia, Vancouver, Canada, in het
Journal of Inorganic Biochemistry. Ik citeer hieronder het Abstract van dit artikel.

[…] Gulf War Syndrome is a multi-system disorder afflicting many veterans of Western
armies in the 1990-1991 Gulf War. A number of those afflicted may show neurological
deficits including various cognitive dysfunctions and motor neuron disease, the latter
expression virtually indistinguisable from classical amyotrophic lateral sclerosis (ALS)
except for the age of onset. This ALS-“cluster” represents the second such ALS cluster
described in the literature to date. Possible causes of GWS include several of the adjuvants in
the anthrax vaccine and others. The most likely culprit appears to be aluminium hydroxide. In
an initial series of experiments, we examined the potential toxicity of aluminium in male,
outbred CD-1 mice injected subcutaneously in two equivalent-to-human doses.
After sacrifice, spinal cord and motor cortex samples were examined by
immunohistochemistry.
Aluminium-treated mice showed significantly increased apoptosis of motor neurons and
increases in reactive astrocytes and microglial proliferation within the spinal cord and
cortex. Morin stain detected the presence of aluminium in the cytoplasm of motor neurons
with some neurons also testing positive for the presence of hyper-phosphorylated tau
protein, a pahtological hallmark of various neurological diseases, including Alzheimer’s
disease and frontotemporal dementia.
A second series of experiments was conducted on mice injected with six doses of aluminium
hydroxide. Behavioural analysis in these mice revealed significant impairments in a
number of motor functions as well as diminished spatial memory capacity.
The demonstrated neurotoxicity of aluminium hydroxide and its relative ubiquity as an
adjuvant suggest that greater scrunity by the scientific community is warranted […]

Maar dit is nog niet alles, ook alleen al de nabijheid van aluminium hydroxide kan neuronen
al doen disfunctioneren.

Aluminium modifies the electrical response of neuroblastoma cells to a short hypertonic


pulse
Reeds 17 jaar eerder werd er onder deze titel gepubliceerd over het feit dat aluminium de
elektrische responsen van zenuwcellen blijkt te beïnvloeden. Het gaat om een artikel door
Nadav Sorek en Halina Meiri in Archives of Toxocology, Volume 66, Number 2 / February,
1992. Ik citeer hieronder de samenvatting:

Voor een goed begrip citeer ik even iets betreffende de polarisatie van het membraan van een
zenuwcel uit Psychology, Third Edition, door Gleitman, Norton, 1990:
[…] There is a difference in potential between the inside and the outside of the fiber when the
cell is at ‘rest’ (that is, not firing). The inside is electrically negative with respect to the
outside. This resting potential is about – 70 millivolts relative to the outside of the cell. This
means that in its normal state the cell membrane is polarized. Its outside and inside are like
the electrical poles of a miniature battery, with the outside positive and the inside negative
[…]

317
[…] Abstract:
The effect of aluminium (50-100 ug/ml) on the electrical response of NIE-115 neuroblastoma
cells to a short hypertonic pulse was examined using conventional electrophysiological
techniques and computer assisted analysis.
Application of a small dose of hypertonic solution in the vicinity of the cell evoked
depolarization of the membrane potential and a biphasic change in input resistance: an initial
increase followed by a profound decrease.
Upon washout of the hypertonic stimulus, repolarization of membrane potential and complete
recovery of the input resistance were observed. In the presence of aluminium, application of
hypertonic solution had a reversible effect which showed a prolonged duration of the
response without a change in its amplitude.
It is suggested that the retardation in recovery from hypertonically induced shock may be due
to rigidification of the plasma membrane in the presence of aluminium.
Possible implications to human diseases associated with accumulation of aluminium in brain
tissue are discussed […]

Aluminium is elektro-negatief en daarom heeft het – door die elektro-activiteit – invloed op


de polarisatie, dus de verhouding waarin de binnen- en buitenzijde van het celmembraan
negatief/positief zijn.

Neuroblastomacellen zijn kankercellen van het SNS (sympathisch zenuwstelsel) die ook
buiten het lichaam worden gekweekt als cellijnen waarop men onderzoek kan uitvoeren. Deze
cellen zijn daarbij representatief voor het functioneren van allerlei andere gezonde
zenuwcellen.

Omdat het vuren van zenuwcellen alleen kan plaatsvinden bij een goede polarisatie van de
membranen van zenuwcellen, zal duidelijk zijn dat depolarisatie door de aanwezigheid van
aluminium in de nabijheid van die membranen de kwaliteit van dat ‘vuren’- ofwel de kwaliteit
van de impulsoverdracht – niet ten goede zal komen.

Terecht werd dan ook al in 1991 – bij het opstellen en inzenden van dat artikel – nagedacht
over de gevolgen van deze aluminium-geïnduceerde depolarisatie van de membranen van
zenuwcellen, die de impulsoverdracht in het zenuwstelsel nadelig beïnvloeden.

Het zal duidelijk zijn dat een opstapeling van aluminium in lichaam en hersenen kan leiden tot
depolarisatie van de membranen van zenuwcellen en daarbij het lichamelijk en geestelijk
functioneren negatief kan beïnvloeden.
Ik denk hierbij aan het ontstaan van mentale retardatie, autistiform gedrag, ongeremd gedrag,
gebrekkige motoriek en ontwikkelingsstoornissen.

Hieronder nog wat informatie over aluminium in vaccins:

Volgens Vaccines Licensed for Immunization and Distribution in the US with Supporting Documents,
http://www.fda.gov/BiologicsBloodVaccines/Vaccines/ApprovedProducts/ucm093830.htm, bevatten de volgende
vaccins (vaccinnaam/handelsnaam, fabrikant en informatie van het genoemde product) aluminium adjuvants.

Anthrax Vaccine Adsorbed/Biothrax, Emergent BioDefense Operations Lansing, Inc., "The final product is
formulated to contain 1.2 mg/mL aluminum, added as aluminum hydroxide in 0.85% sodium chloride."

318
Diphtheria & Tetanus Toxoids Adsorbed, Sanofi Pasteur Inc, "Each 0.5 mL dose is formulated to contain 6.7 Lf
of diphtheria toxoid, 5 Lf of tetanus toxoid, and not more than 0.17 mg of aluminum."

Diphtheria & Tetanus Toxoids & Acellular Pertussis Vaccine Adsorbed/Tripedia, Sanofi Pasteur, Inc., "Each
0.5 mL dose also contains, by assay, not more than 0.170 mg of aluminum and not more than 100 μg (0.02%) of
residual formaldehyde."

Diphtheria & Tetanus Toxoids & Acellular Pertussis Vaccine Adsorbed/Infanrix, GlaxoSmithKline Biologicals,
"Each 0.5-mL dose contains 4.5 mg of NaCl and aluminum adjuvant (not more than 0.625 mg aluminum by
assay). Each dose also contains ≤100 mcg of residual formaldehyde and ≤100 mcg of polysorbate 80 (Tween
80)."

Diphtheria & Tetanus Toxoids & Acellular Pertussis Vaccine Adsorbed/DAPTACEL, Sanofi Pasteur, Ltd.,
"Other ingredients per 0.5 mL dose include 1.5 mg aluminum phosphate (0.33 mg of aluminum) as the adjuvant,
≤5 μg residual formaldehyde, <50 ng residual glutaraldehyde and 3.3 mg (0.6% v/v) 2-phenoxyethanol (not as a
preservative)."

Diphtheria and Tetanus Toxoids and Acellular Pertussis Adsorbed, Hepatitis B (Recombinant) and
Inactivated Poliovirus Vaccine Combined/Pediarix, GlaxoSmithKline Biologicals, "Each 0.5-mL dose also
contains 4.5 mg of NaCl and aluminum adjuvant (not more than 0.85 mg aluminum by assay). Each dose also
contains ≤100 mcg of residual formaldehyde and ≤100 mcg of polysorbate 80 (Tween 80)."

Diphtheria and Tetanus Toxoids and Acellular Pertussis Adsorbed and Inactivated Poliovirus
Vaccine/Kinrix, GlaxoSmithKline Biologicals, "Each 0.5-mL dose contains 4.5 mg of NaCl and aluminum
adjuvant (not more than 210 0.6 mg aluminum by assay). Each dose also contains ≤100 mcg of residual
formaldehyde and 211 ≤100 mcg of polysorbate 80 (Tween 80)."

Diphtheria and Tetanus Toxoids and Acellular Pertussis Adsorbed, Inactivated Poliovirus and
Haemophilus b Conjugate (Tetanus Toxoid Conjugate) Vaccine/Pentacel, Sanofi Pasteur, Ltd, "Other
ingredients per 0.5 mL dose include 1.5 mg aluminum phosphate (0.33 mg aluminum) as the adjuvant,
polysorbate 80 (approximately 10 ppm by calculation), ≤5 μg residual formaldehyde, <50 ng residual
glutaraldehyde, ≤50 ng residual bovine serum albumin, 3.3 mg (0.6% v/v) 2-phenoxyethanol (not as a
preservative) and <4 pg of neomycin and <4 pg polymyxin B sulfate. "

Haemophilus b Conjugate (Meningococcal Protein Conjugate) and Hepatitis B (Recombinant)


Vaccine/Comvax, Merck & Co, Inc, "The individual PRP-OMPC and HBsAg adjuvanted bulks are combined to
produce COMVAX. Each 0.5 mL dose of COMVAX is formulated to contain 7.5 mcg PRP conjugated to
approximately 125 mcg OMPC, 5 mcg HBsAg, approximately 225 mcg aluminum as amorphous aluminum
hydroxyphosphate sulfate, and 35 mcg sodium borate (decahydrate) as a pH stabilizer, in 0.9% sodium chloride.
The vaccine contains not more than 0.0004% (w/v) residual formaldehyde."

Hepatitis A Vaccine, Inactivated/Havrix, GlaxoSmithKline Biologicals, "Each 1-mL adult dose of vaccine
consists of 1440 EL.U. of viral antigen, adsorbed on 0.5 mg of aluminum as aluminum hydroxide. Each 0.5-mL
pediatric dose of vaccine consists of 720 EL.U. of viral antigen, adsorbed onto 0.25 mg of aluminum as aluminum
hydroxide."

Hepatitis A Vaccine, Inactivated/VAQTA, Merck & Co, Inc, "Pediatric/Adolescent Formulation (12 Months
Through 18 Years of Age): each 0.5 mL dose contains approximately 25U of hepatitis A virus antigen adsorbed
onto approximately 0.225 mg of aluminum provided as amorphous aluminum hydroxyphosphate sulfate, and 35
mcg of sodium borate as a pH stabilizer, in 0.9% sodium chloride. Adult Formulation (19 Years of Age and Older):
each 1 mL dose contains approximately 50U of hepatitis A virus antigen adsorbed onto approximately 0.45 mg of
aluminum provided as amorphous aluminum hydroxyphosphate sulfate, and 70 mcg of sodium borate as a pH
stabilizer, in 0.9% sodium chloride."

Hepatitis A Inactivated & Hepatitis B (Recombinant) Vaccine/Twinrix, GlaxoSmithKline Biologicals, "A 1.0-mL
dose of vaccine contains 720 ELISA Units of inactivated hepatitis A virus and 20 mcg of recombinant HBsAg
protein. One dose of vaccine also contains 0.45 mg of aluminum in the form of aluminum phosphate and
aluminum hydroxide as adjuvants, amino acids, 5.0 mg 2-phenoxyethanol as a preservative, sodium chloride,
phosphate buffer, polysorbate 20, Water for Injection, traces of formalin (not more than 0.1 mg), a trace amount of
thimerosal (<1 mcg mercury) from the manufacturing process, and residual MRC-5 cellular proteins (not more
than 2.5 mcg)."

319
Hepatitis B Vaccine (Recombinant)/Engerix-B, GlaxoSmithKline Biologicals, "Pediatric/Adolescent: Each 0.5-
mL dose contains 10 mcg of hepatitis B surface antigen adsorbed on 0.25 mg aluminum as aluminum hydroxide.
The pediatric formulation contains sodium chloride (9 mg/mL) and phosphate buffers (disodium phosphate
dihydrate, 0.98 mg/mL; sodium dihydrogen phosphate dihydrate, 0.71 mg/mL). Adult: Each 1-mL adult dose
contains 20 mcg of hepatitis B surface antigen adsorbed on 0.5 mg aluminum as aluminum hydroxide. The adult
formulation contains sodium chloride (9 mg/mL) and phosphate buffers (disodium phosphate dihydrate, 0.98
mg/mL; sodium dihydrogen phosphate dihydrate, 0.71 mg/mL)."

Hepatitis B Vaccine (Recombinant)/Recombivax HB, Merck & Co, Inc, "All formulations contain approximately
0.5 mg of aluminum (provided as amorphous aluminum hydroxyphosphate sulfate, previously referred to as
aluminum hydroxide) per mL of vaccine. In each formulation, hepatitis B surface antigen is adsorbed onto
approximately 0.5 mg of aluminum (provided as amorphous aluminum hydroxyphosphate sulfate) per mL of
vaccine."

Human Papillomavirus Quadrivalent (Types 6, 11, 16, 18) Vaccine, Recombinant/Gardasil, Merck & Co, Inc,
"Each 0.5-mL dose of the vaccine contains approximately 225 mcg of aluminum (as Amorphous Aluminum
Hydroxyphosphate Sulfate adjuvant), 9.56 mg of sodium chloride, 0.78 mg of L-histidine, 50 mcg of polysorbate
80, 35 mcg of sodium borate, < 7 mcg yeast protein/dose, and water for injection. The product does not contain a
preservative or antibiotics."

Japanese Encephalitis Vaccine, Inactivated, Adsorbed (Military & Commercial)/Ixiaro, Merck & Co, Inc,
"Each dose of vaccine contains approximately 6 mcg of purified, inactivated JEV proteins and 250 mcg of
aluminum hydroxide."

Pneumococcal 7-valent Conjugate Vaccine (Diphtheria CRM197 Protein)/Prevnar, Wyeth Pharmaceuticals,


Inc, "Each 0.5 mL dose is formulated to contain: 2 μg of each saccharide for serotypes 4, 9V, 14, 18C, 19F, and
23F, and 4 μg of serotype 6B per dose (16 μg total saccharide); approximately 20 μg of CRM197 carrier protein;
and 0.125 mg of aluminum per 0.5 mL dose as aluminum phosphate adjuvant."

Tetanus & Diphtheria Toxoids, Adsorbed for Adult Use, Massachusetts Public Health Biologic Lab, "Each 0.5
ml dose contains by calculation not more than 0.45 mg aluminum and less than 100 μg (0.02%) of residual
formaldehyde. The aluminum phosphate functions as an adjuvant to increase the immunogenicity of the toxoids in
primary immunization."

Tetanus & Diphtheria Toxoids Adsorbed for Adult Use/DECAVAC, Sanofi Pasteur, Inc, "Each 0.5 mL dose
also contains a trace amount of thimerosal [mercury derivative, (≤0.3 μg mercury/dose) not as a preservative]
from the manufacturing process, aluminum adjuvant (not more than 0.28 mg aluminum by assay), and not more
than 100 μg (0.02%) of residual formaldehyde."

Tetanus Toxoid Adsorbed, Sanofi Pasteur, Inc, "Each 0.5 mL dose is formulated to contain 5 Lf (flocculation
units) of tetanus toxoid and not more than 0.25 mg of aluminum. The residual formaldehyde content, by assay, is
less than 0.02%."

Tetanus Toxoid, Reduced Diphtheria Toxoid and Acellular Pertussis Vaccine, Adsorbed/Adacel, Sanofi
Pasteur, Ltd, "Other ingredients per dose include 1.5 mg aluminum phosphate (0.33 mg aluminum) as the 15
adjuvant, ≤5 μg residual formaldehyde, <50 ng residual glutaraldehyde and 3.3 mg (0.6% v/v) 16 2-
phenoxyethanol (not as a preservative)."

Tetanus Toxoid, Reduced Diphtheria Toxoid and Acellular Pertussis Vaccine, Adsorbed/ Boostrix,
GlaxoSmithKline Biologicals, "Each 0.5-mL dose also contains 4.5 mg of NaCl, aluminum adjuvant (not more than
0.39 mg aluminum by assay), ≤100 mcg of residual formaldehyde, and ≤100 mcg of polysorbate 80 (Tween 80)."

Blijken deze opsomming van aluminiumhoudende vaccins hebben pubers in deze tijd al meer
dan zes doses aluminium ingespoten gekregen. Hoe zou het toch komen dat zoveel
opgroeiende kinderen last hebben van niet alleen een scala aan motorische beperkingen, maar
ook van een verminderde ruimtelijke geheugencapaciteit alsook van allerlei cognitieve-,
aandachtstekort- en gedragsstoornissen.

320
En hoe zou het toch komen dat steeds meer jongere mensen te maken krijgen met de ziekte
van Alzheimer, frontale dementie (ziekte van Pick) en neurodegeneratieve aandoeningen
zoals GBS, MS en ALS?

Zou dat ook kunnen worden veroorzaakt door de verschillende mechanismen waarlangs
het elektro-actieve aluminium kan leiden tot cel-apoptose, perforaties in celmenbranen,
depolarisatie van celmembranen en het veranderen van de ruimtelijke structuren van
receptoren op celmembranen?

321
Hoe aluminiumzouten in vaccins via depletie van fosfor leiden tot
demyelinisatie
In het voorgaande besprak ik al dat aluminium hydroxide leidt tot de depleties van vitamine D
en daardoor ook van calcium en fosfor. Hoewel dit staat vermeld in het Drug-Induced
Nutrient Depletion Handbook uit 2001, is dit al veel langer bekend. In een syllabus over
vitaminen, mineralen en spoor-elementen die al rond 1995 werd gebruikt op de opleiding voor
natuurgeneeswijzen in Hilversum worden het belang van vitamine D, calcium en fosfor
uitgebreid behandeld. En daarin wordt nog een belangrijk aspect genoemd, dat tot nu toe niet
aan bod kwam, maar dat ook gerelateerd is aan degeneratie van de myeline-laag om de
axonen. Ik zal eerst enkele fragmenten uit deze syllabus – door drs.Henny de Lint – citeren:

[…] In het lichaam komt fosfor als zodanig niet voor, maar wel in de vorm van fosfaat,
daarom is het beter van fosfaat te spreken […]

[…] Fosfaatdeficiëntie. Primaire deficiëntie is bij de mens niet bekend; ten gevolge van
gebruik van grote hoeveelheden aluminium hydroxide antacida, waarbij het fosfaat uit de
voeding wordt gebonden, kan een secundaire P-deficiëntie ontstaan. De symptomen zin
spierzwakte en botpijnen, het plasma-P is dan erg laag […]

[…] Het proces van absorptie van fosfor wordt bevorderd door vitamine D: dit stimuleert een
apart P-transport-mechanisme […]

Hoewel fosfor/fosfaat vele onmisbare functies heeft in het lichaam – het maakt voor o.a. ca.
10% deel uit van de nucleïnezuren en is dus onderdeel van het DNA en RNA – beperk ik me
nu tot het aspect van de fosfolipiden en het zenuwstelsel:

[…] Het is een onderdeel van fosfolipiden en is zo betrokken bij het vettransport in bloed en
lymfe en bij de opbouw van celmembranen […]
[…] Het is een onderdeel van de stofwisseling van het zenuwweefsel […]

Myeline bestaat een mix van eiwitten en lipiden, waaronder ook fosfolipiden. Op 12-7-2009
ontving ik een verslag van een onderzoeksuitkomst betreffende bestraald voedsel, waaruit ik
de eerste alinea zal weergeven:

[…] A recent study published by the University of Wisconsin-Madison showed that cats who
were fed a diet of irradiated food developed severe neurological disorders including paralysis,
movement disabillities, vison problems, cognitive degeneration, intense pain, loss of feeling,
and death. The study revealed that the irradiated food also caused the destruction of myelin, a
mixture of proteins and phospholipids that form a protective sheath around nerve fibers in the
central nervous system, which includes the brain […]

Ik kan me zo voorstellen dat vaccinatie met aluminium hydroxide als adjuvans kan leiden tot
depletie van fosfor/fosfaat, waardoor het aandeel van de fosfolipiden in de samenstelling van
myeline afneemt en daardoor dus ook de totale hoeveelheid en kwaliteit van myeline,
waardoor de myelineschede rond de axonen dunner en ijler wordt en de mate van isolatie door
deze myelinelaag afneemt. Hierdoor neemt de prikkeloverdracht tussen zenuwcellen
onderling en tussen zenuwcellen en spieren in kwaliteit af. En dat kan dan weer leiden tot de
ook in het verslag van de Universiteit van Wisconsin-Madison genoemde verschijnselen.
Aluminiumzouten kunnen dus op meerdere manieren leiden tot neurodegeneratieve
stoornissen. In de volgende hoofdstukken volgen nog meer neurotoxische mechanismen.

322
Aluminium en de wereldwijde toename van dementie

Onderzoeken wijzen uit dat aluminium wereldwijd een potentiële oorzaak is voor de 35
miljoen gevallen van dementie, waaronder de ziekte van Alzheimer sterk
oververtegenwoordigd is. Men verwacht dat dit aantal iedere 20 jaar zal verdubbelen tenzij er
een medische doorbraak plaats vindt. Ik vraag me af of daar niet eerder een inzichtelijke
doorbraak voor nodig is – dus een preventie – dan een doorbraak in de behandeling.

Inmiddels heeft men diverse genen gelokaliseerd die betrokken zijn bij voornamelijk de vroeg
optredende Alzheimer-dementie. Deze genen zouden betrokken zijn bij opstapeling van het
Bèta-amyloïde eiwit tot plaques. In de jaren 1990 ontdekte men bijvoorbeeld ook al het gen
APOE E4, dat betrokken is bij apolipoproteïne. Een fout van dit gen zou de kans op het
ontwikkelen van Alzheimer disease vergroten.
Maar zoals de Antwerpse Alzheimer-onderzoekster prof.dr. Christine Van Broeckhoven op
27-1-2011 in een tv-programma over haar onderzoek vertelde, is er slechts bij 20 tot 30
procent van de mensen met Alzheimer een afwijking op één van de gevonden genen
gevonden. Dat betekent dat bij minstens 70 procent van de mensen met Alzheimer er een
andere oorzaak moet zijn die waarschijnlijk niet genetisch van aard is.
En vanuit mijn eigen werk denk ik dan meteen aan gebrek aan zink en de invloed van een
teveel aan (sterk) elektro-actieve elementen zoals aluminium, kwik, fluor enz. Omdat een
teveel aan die laatste elementen leidt tot verlaging van zink, omdat het ontgiftingsmechanisme
van de zinkafhankelijke metallothioninen tracht om die schadelijke stoffen af te voeren,
betekent belasting met die giftige stoffen normaliter automatisch ook een te laag zinkgehalte.

Eerder in deze studie repte ik al even over het feit dat er bij de ziekte van Alzheimer sprake is
van verkeerd verkreukelde (gevouwen) eiwitten en dat de ziekte van Alzheimer ook steeds
meer wordt gerelateerd aan aluminiumhoudende vaccins. Interessant is ook dat Dr. John
McDougall, MD, aluminium aantrof in het centrum van elk van de plaques in de hersenen van
Alzheimerpatiënten.
Recentelijk stuitte ik bij PubMed op twee verschillende onderzoekspublicaties betreffende de
rol van elektro-actieve stoffen in relatie tot de ontwikkeling van de ziekte van Alzheimer.
Ik zal van beide artikelen de samenvatting hieronder citeren. Ik begin met het artikel:
Aluminium, iron, zinc and copper influence the in vitro formation of ammyloid fibris of
Abeta42 in a manner which may have consequences for metal chelation therapy in
Alzheimer’s disease, door House E, Collingwood J, Khan A, Korchazkina O, Berthon G,
Exley C. Birchall Centre for Inorganic Chemistry and Materials Science, Keele University,
Staffordshire, UK. (J Alzheimers Dis. 2004 Jun;6(3):291-301).

[…] Metals are found associated with beta-pleated sheets of Abeta42 in vivo and may be
involved in their formation. Metal chelation has been proposed as a therapy for Alzheimer’s
disease on the basis that it may safely dissolve precipitated Abeta peptides. We have followed
fibrillisation of Abeta42 in the presence of an additional metal ion [Al(III), FE(III), ZN(II),
CU(II)] over a period of 32 weeks and we have investigated the dissolution of these aged
peptide aggregates in the presence of both desferrioxamine (DFO) and
ethylenediaminetetraacetic acid (EDTA). Abeta42 either alone or in the presence of Al(III) or
FE(III) formed beta-pleated sheets of plaque-like amyloids which were dissolved upon
incubation with either chelator. Zn(II) inhibited whilst Cu(II) prevented the formation of beta-
pleated sheets of Abeta42 and neither of these influences were affected by incubation of the
aged peptide aggregates with either DFO or EDTA.

323
Freshly prepared solutions of Abeta42 either alone or in the presence of added Al(III) or
Fe(II) did not form beta-pleated amyloid in the presence of DFO when incubated for up to
8 weeks.
EDTA did not prevent beta-pleated amyloid formation in the same treatments and promoted
beta-pleated amyloid formation in the presence of either Zn(II) or Cu(II). The presence of
significant concentrations of Al(III) and Fe(III) as contaminants of ‘Abeta42 only’
preparations suggested that both of these metals were involved in either triggering the
formation or stabilisising the structure of beta-pleated amyloid. If the formation of such
amyloid is critical to the aetiology of AD then the chelation of Al(III) and Fe(III) may prove to
be a protective mechanism whilst the chelation of Cu(II) and Zn(II) without also chelating
Al(III) and Fe(III) might actually exacerbate the condition […]

Uit dit interessante stukje blijken enkele dingen:


· Aluminium en ijzer kunnen – in vivo - zuiver Abeta42 aanzetten tot plaquevorming.
· Zink en koper doen dit niet.
· Deze plaquevorming van Abeta42 vindt plaats na minstens 32 weken.
· Blootstelling van Abeta42 aan Al of Fe geeft tot 8 weken nog geen waarneembaar effect.
· Het blijkt dus dat de vorming van plaques onder invloed van Al en Fe pas op langere
termijn plaatsvindt en daarom ook pas kan worden gedetecteerd vanaf 8 maanden vanaf
het begin van de blootstelling. Zolang duren de trials voor goedkeuring van de vaccins
tegen A H1N1 niet.

Waarom veroorzaken Aluminium en ijzer wel plaques en zink en koper niet?


Aluminium(III) en ijzer(III) hebben een sterkere elektro-activiteit dan koper(II) en zink(II).
Daarom zien we bij gebruik van aluminium(III) en ijzer(III) wel na 32 weken een
landingsverschuivend effect op de samenstellende atomen van eiwitmoleculen en bij gebruik
van koper(II) en zink(II) niet. Wat niet wil zeggen dat er bij het gebruik van relatief veel
koper en zink op de langere termijn dan 32 weken niet ook een dergelijk effect kan optreden.
Hoe sterker de elektro-activiteit van een element, des te groter is het effect op de
verschillende samenstellende atomen van en molecuul. De eigen ladingen van die atomen
kunnen door blootstelling aan een sterkere positieve of negatieve kracht veranderen in meer of
minder positief of negatief of neutraal. Omdat de onderlinge aantrekkingskracht van de
atomen de vouwing van de reeks atomen in een molecuul bepaalt, wordt hierdoor ook de
ruimtelijke structuur van een molecuul gevromd. Daarom kan door blootstelling aan sterke
elektro-positieve krachten (positief of negatief) de ruimtelijke structuur van een molecuul
veranderen.

Eiwitten met een veranderde ruimtelijke structuur functioneren niet meer zoals van ze
verwacht kan worden. En dat is dan ook het geval met het Abeta-amyloid, waardoor
plaquevorming gaat optreden.
De observatie door Dr. John McDougall, MD, die een concentratie aluminium aantrof in het
centrum van elk van de plaques in de hersenen van Alzheimerpatiënten, toont aan dat er van
die aluminumconcentraties in de hersenen van Alzheimerpatiënten een elektro-actieve
werking uitging die rondom die aluminiumconcentraties zorgde voor een ladingsverschuiving
binnen de moleculen van Abeta-amyloid.

Dan kom ik nu toe aan het volgende artikel: Potential pathogenic role of beta-amyloid(1-42)-
aluminium complex in Alzheimer’s disease, door Drago D, Bettella M, Bolognin S, Cendron
L, Scancar J, Milacic R, Ricchelli F, Casini A, Messori L, Tognon G, Zatta P. Department of

324
Biology, University of Padova, Viale G. Colombo, 3-35121 Padova, Italy. Int J Biochem Cell
Biol. 2008;40(4):731-46. Epub 2007 Oct 22.

[…] The etiopathogenesis of Alzheimer’s disease is far from being clearly understood.
However, the involvement of metal ions as a potential key factor towards conformational
modifications and aggregation of amyloid is widely recognized. The alm of the present study
is to shed some light on the relationship between metal ions, amyloid
conformation/aggregation, and their potential relationship with the conformational aspects of
AD. We compare the effects of beta-amyloid(1-42) and its various metal complexes (beta-
amyloid-Al, beta-amyloid-Zn, beta-amyloid-Cu, beta-amyloid-Fe) in human neuroblastoma
cells in terms of cell viability, membrane structure properties , and cell morphology. No
significant toxic effects were observed in neuroblastoma cells after 24h treatment both with
beta-amyloid and beta-amyloid-metals (beta-amyloid-Zn, beta-amyloid-Cu, beta-amyloid-Fe);
on the other hand, there was a marked reduction of cellular viability after treatment with
beta-amyloid-Al complex. In addition, treatment with beta-amyloid-Al increased membrane
fluidity much more than other beta-amyloid-metal complexes, whose contribution was
negligible. Furthermore, the cellular morphology, as observed by electron microscopy , was
deeply altered by beta-amyloid-Al. Importantly, beta-amyloid-Al toxicity is closely and
significantly associated with a great difference in the structure/aggregation of this complex
with respect to that of beta-amyloid alone and other beta-amyloid-metal complexes. In
addition, beta-amyloid, as a consequence of Al binding, becomes strongly hydrofobic in
character. These findings show a significant involvement of Al, compared to the other
metal ions used in our experiments, in promoting a specific amyloid(1-42) aggregation,
which is able to produce marked toxic effects on neuroblastoma cells, as clearly
demonstrated for the first time in this study […]

Ook uit dit laatse experiment blijkt duidelijk dat aluminium – meer dan de andere metalen –
een significant effect heeft op beta-amyloïde, de levensvatbaarheid van cellen reduceert, de
doorlaatbaarheid van celmembranen vergroot (de celmembranen weker en minder stabiel
maakt) en de cellulaire morfologie sterk verandert. De structuur van het beta-amyloïd-
complex veranderde significant en door de binding met aluminium werd het beta-amyloïd
sterk hydrofoob, dus waterafstotend. Door de ladingsverschuiving binnen het beta-amyloïde-
molecuul kreeg dit niet alleen een andere ruimtelijke structuur, maar ook andere
eigenschappen.
Aluminium is dus nauw betrokken bij het vormen van een specifieke amyloïde-klontering die
heel goed de oorzaak kan zijn van de toxische effecten op neuroblastomacellen, die we
waarnemen bij de ziekte van Alzheimer.
We kunnen er dus niet meer omheen dat aluminium – en dus ook aluminium zouten zoals
aluminium hydroxide – op verschillende manieren toxisch zijn voor de hersenen en de
oorzaak kunnen zijn van het ontstaan van de ziekte van Alzheimer.

Een mondiale vaccinatiecampagne met aluminiumhoudende vaccins kan dus – naast allerlei
andere nare uitwerkingen op de hersenen – ook op termijn gaan leiden tot een mondiale
uitbraak van een epidemie van de ziekte van Alzheimer.

Hoe het lichaam probeert om via het zinkverlagende MTN-mechanisme aluminium


onschadelijk te maken beschreef ik al in het begin van deze studie. De aldus door aluminium
teweeggebrachte verlaging van zink leidt vervolgens tot verweking en instabiliteit van de
celmembranen.

325
Literatuur over verkeerd gevouwen eiwitten en neurodegeneratieve aandoeningen
De laatste paar jaren zijn er enkele boeken verschenen die zich richten op verkeerd gevouwen
eiwitten in relatie tot neurodegeneratieve aandoeningen. Uit het programma met prof.dr. Van
Broeckhoven – waarin ook diverse hoogleraren uit andere landen aan het woord kwamen –
moest ik opmaken dat men in het Alzheimeronderzoek zich nog steeds louter richt op het
zoeken naar afwijkende genen en het door andere oorzaken verkeerd vouwen van eiwitten
links laat liggen. Gezien de veelheid van onderzoeksmateriaal en publicaties vraag ik me af
waarom het officieel Alzheimeronderzoek daar – althans naar buiten toe – volledig aan
voorbij lijkt te gaan. Ik noem hieronder even drie tamelijk recente boeken:

· Protein Folding and Misfolding: Neurodegenerative Diseases, Ovadi und Orosz,


2009.
· Protein Misfolding in Neurodegenerative Disease, Rick Morimoto, Department of
Biochemistry, Molecular Biology and Cell Biology, Northwestern University
Evanston, 2008.
· Protein Misfolding, Aggregation, and Conformational Diseases (Part A: Protein
Aggregation and Conformational Diseases), Vladimir N. Uversky en Anthony L.
Fink, 2006.

In het laatstgenoemde boek staat op bladzijde 223 het volgende te lezen:

[…] Protein Aggregation, Ion Channel Formation, and Membrane Damage


1. Abstract
Aplethora of clinical syndromes are characterized by the deposition of amorphous, Congo
red staining material known as ‘amyloid’. These protein folding diseases include
Alzheimer’s, Parkinson’s, type II diabetes mellitus, rheumatoid arthritis, and ‘mad cow’
disease. Amyloid-forming peptides readily adapt beta-sheet structure and can
spontaneously aggregate into extended fibrils despite havind no primary squence
homology. All amyloid peptides appear to interact strongly with lipid membranes,
assemble into oligomers, and form ion-permeable channels. These channels are large,
heterogeneous, nonselective, and irreversible. They are inhibited by Congo red and
blocked by Zn(+2). The leakage pathway induced by these channels could be responsible
for the cellular pathology of amyloidoses, including membrane depolarization,
mitochondrial dysfunction, inhibition of long-term potential (LTP), and cytotoxicity. We
suggest that channel formation underlies amyloid disease […]

Vanuit deze benadering blijkt dat voldoende zink de vorming van die ongewenste
ionenkanaaltjes blokkeert. Dat betekent dat gebrek aan voldoende zink kan leiden tot de
vorming van deze door de natuur onbedoelde ionenkanaaltjes.

De natuur heeft het zo geregeld dat voor een goed functioneren van het lichaam en de
hersenen voldoende hoeveelheden nodig zijn van allerlei vitaminen en spoorelementen.
Sommige van die spoorelementen zijn elektro-actief, zoals bijvoorbeeld zink. Zink is
nodig voor het goed functioneren van meer dan 200 eiwitten en enzymen. Zink is door
zijn elektro-activiteit betrokken bij de door de natuur bedoelde vouwing van eiwitten.
Bij een gebrek aan voldoende zink kan het gebeuren dat bepaalde vouwingen niet goed tot
stand komen en er dus verkeerd gevouwen eiwitten ontstaan. Dat zien we bijvoorbeeld
ook gebeuren bij de vorming van goede insuline, waarbij voldoende zink onmisbaar is.

326
Zo is er ook voldoende zink nodig om te voorkomen dat er ‘lekjes’ ontstaan in de vorm
van door de natuur onbedoelde ionenkanaaltjes, membraanschade enz.

In een andere studie beschreef ik al dat Alzheimer via verschillende mechanismen is


gerelateerd aan zinkgebrek. Dat kan ook betekenen dat door zinkgebrek het veldcontact
verzwakt raakt en daardoor genfuncties minder goed tot expressie kunnen komen. Als er
al iets mankeert aan een genfunctie, dan is die kans nog groter. Daar telt deze bevinding
dan ook nog bij op.
En hoe komt de mens dan aan die verlaagde zinkspiegel? Daarvoor zijn verschillende
variabelen voor aan te wijzen, zoals onder meer het ouder worden, teveel stress en
zinkverlagende medicaties plus vaccinaties.

Vaccinaties leiden om diverse bij elkaar opgetelde redenen tot een te lage zinkspiegel:
· De a-specifieke stressrespons die bij iedere vacinatie hoort.
· Zinkverlaging via het MTN-mechanisme dat probeert kwik, aluminiumzouten en alle
andere niet in het lichaam thuishorende adjuvantia en hulpstoffen te verwijderen.

Die verkeerd gevouwen eiwitten – die bij de ziekte van Alzheimer een rol spelen - kunnen
door vaccinaties dus worden veroorzaakt op twee manieren:
· Via de invloed van elektro-actieve bestanddelen, zoals de adjuvantia.
· Via de daardoor teweeggebrachte verlaging van de zinkspiegel, die op verschillende
maniere bijdraagt aan de ontwikkeling van Alzheimer (verzwakking van het
veldcontact plus ladingverschuivingen van eiwitstructuren.)

Over de mondiale populatie-brede toename van de ziekte van Alzheimer (in zijn verschillende
variaties) kunnen we zeggen dat iedereen ouder wordt, er sprake is van een toenemende
populatiestress, het medicijngebruik schrikbarend toeneemt en dat mondiaal zoveel mogelijk
mensen steeds vaker worden gevaccineerd.

Op 22-9-2008 meldde HuisartsVandaag aan zijn huisartsenleden dat de FDA de vaccins voor
de komende prikrondes tegen A H1N1 had goedgekeurd. Dit na amper enkele weken van
onderzoek van enkele variabelen.
Natuurlijk werden dus de bovengenoemde effecten van aluminium hydroxide tijdens deze
korte trials nog niet duidelijk waarneembaar.
Wat dus nodig is, zijn trials die minstens 32 weken duren. Want pas op deze termijn kan
duidelijk worden dat de komende vaccinaties tegen A H1N1 kunnen leiden tot een
dramatische toename van de ziekte van Alzheimer en andere neurodegeneratieve
aandoeningen.

Naar aanleiding van het uitwerken van dit item aan de hand van de twee teruggevonden
publicaties schreef ik weer een brief naar de Nederlandse Vereniging voor Neurologie. Ik
deed dat op 23-9-2009 per e-mail met een kopie naar het Landelijk Huisartsen Genootschap:

Zeer geachte leden van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie,

Gistermorgen vond ik bij toeval twee regulier gepubliceerde artikelen terug betreffende de schadelijke invloed
van aluminium [Al(III)] op hersencellen en het beta-amyloid-eiwit dat we aantreffen in de hersenen van
Alzheimerpatienten.

Deze artikelen zijn reeds gepubliceerd in 2004 en 2007/2008 en moeten u dus ook bekend kunnen zijn.

327
Uit deze onderzoeken blijkt overduidelijk dat de neurodegeneratieve effecten van het neurotoxische aluminium
(hydroxide) - zoals de plaques bij de ziekte van Alzheimer - pas op langere termijn ontstaan en dus nog niet in
een korte trial van slechts enkele weken kunnen worden waargenomen.
De veranderingen in het beta-amyloid (de plaques) zijn pas waarneembaar na een trial van 32 weken (8
maanden). De eerste 8 weken van de blootstelling is er nog niets in die richting te merken. Bij
neurodegeneratieve bijwerkingen van aluminium hydroxide in vaccins kan het dus wel degelijk gaan om effecten
die zich pas op de langere termijn manifesteren.

Blijkens een bericht in het digitale blad HuisartsVandaag van 22-9-2009 heeft de FDA de te gebruiken vaccins
tegen de pandemische AH1N1-griep inmiddels goedgekeurd. Al deze vaccins bevatten elektro-actieve elementen
en kunnen dus ook neurodegeneratieve aandoeningen en Alzheimer veroorzaken. Bij de voorgenomen drie
prikken voor risicogroepen (1 voor seizoensgriep en 2 voor A H1N1) wordt de kans op een bijkomende epidemie
van Alzheimer's disease niet ondenkbeeldig.

De trials voor deze goedkeuringen duurden slechts enkele weken en dus kwamen de in de twee artikelen
genoemde langetermijn-effecten niet aan het licht.

De genoemde trials richtten zich primair op het beta-amyloid-eiwit, dat bleek te veranderen onder invloed van
aluminium. Dat maakt tevens evident dat ook eiwitten (zoals squaleen) die zich normaliter in myeline bevinden,
zouden kunnen veranderen onder invloed van aluminium.

Alvorens de beoogde griepvaccins daadwerkelijk kunnen worden goedgekeurd, zullen er toch minstens trials
moeten worden opgezet die minimaal 32 weken duren.
Daarna kan dan ook nog alsnog een vergelijkend onderzoek worden uitgevoerd naar al of niet aan aluminium
(complete griepvaccins) blootgestelde eiwitmoleculen van bijvoorbeeld beta-amyloid en squaleen. Hierdoor kan
dan eventueel worden bevestigd dat de structuurveranderingen in de eiwitmoleculen te herleiden zijn op de
invloed van het elektro-actieve aluminium. Over deze mogelijkheid berichtte ik u reeds in mijn tweede schrijven.

Op mijn eerste drie brieven aan u mocht ik nog niets vernemen. U kunt als neurologen echter niet doen of er
niets aan de hand is en zeker aan de hand van deze twee publicaties zult u toch enige actie dienen te ondernemen,
want uw taak is niet alleen het behandelen van neurologische aandoeningen maar ook het plegen van preventie
waar dat vanuit uw expertise mogelijk is.
Als de mogelijkheid bestaat dat door herhaalde vaccinaties van de hele bevolking er een toename ontstaat van
neurodegeneratie aandoeningen, dan zal uw beroepsvereniging daarop moeten inspelen door het eisen van een
diepgaand en grondig onderzoek, alvorens de hele bevolking zomaar met een ongewisse afloop te laten
vaccineren.

Aan de hand van de twee in de bijlage genoemde publicaties kunt u bij de overheid afdwingen dat er eerst trials
worden opgezet die tenminste 32 weken duren, alvorens de voor de Nederlandse bevolking bedoelde vaccins
voor Nederland kunnen worden goedgekeurd.

Als u de - in het kader van de inhoud van de griepvaccins verontrustende - onderzoeksbevindingen van collega's
elders op de wereld toch blijft negeren en er doet zich straks een toename voor van bijvoorbeeld het syndroom
van Guillain-Barre, MS en de ziekte van Alzheimer, dan bent u daaraan medeschuldig, want dan was u tijdig op
de hoogte van de te mogelijk te verwachten ellende en hebt u als arts uw plicht verzaakt.

In afwachting van een constructieve reactie, hoogachtend,

T.C. Kuiper - van den Bos

Omdat ook artsen van de GGD’s belast zullen worden met het vaccineren tegen de
pandemische verklaarde griep, stuurde ik alle GGD-vestigingen ook op 23-9-2009 dezelfde
uitwerking van de twee hierboven genoemde publicaties betreffende de relatie tussen
aluminium hydroxide en de plaques bij de ziekte van Alzheimer:

328
Zeer geachte artsen van alle GGD-vestigingen,

Gisteren vond ik twee publicaties uit 2004 en 2007/2008 die aantonen dat elektro-actief aluminium [Al(III)] kan
leiden tot de plaques in de hersenen van Alzheimerpatienten en bovendien op nog enkele andere manieren de
celmembranen en celmorfologie in de hersenen kunnen wijzigen.
Bovendien bleek uit 1 van de trials dat dit effect pas na 32 weken evident werd en na 8 weken nog niet
waarneembaar was.

De trials voor goedkeuring door de FDA duurden slechts enkele weken en daarom zijn deze langetermijneffecten
daarin nog niet aan het licht gekomen.

Voordat de ganse bevolking tweemaal tot driemaal wordt gevaccineerd tegen A H1N1-griep en de seizoensgriep
is dus nodig dat er trials worden opgezet die minimaal 32 weken duren. Anders wordt de hele bevolking
blootgesteld aan vaccins waarvan het effect op hen ongewis is, maar een groto risico inhoudt op ellende op
langere termijn.

U zoudt zich met elkaar sterk kunnen maken om - met de twee onderhavige publicaties in de hand - bij de
verantwoordelijke overheden eerst dringend zulke langetermijn-trials af te dwingen alvorens eraan mee te
werken dat de bevolking in het blinde weg wordt ingespoten met vaccins die elektro-actieve stoffen bevatten.
U heeft de Eed van Hippocrates niet afgelegd om daarmee Russiche roulette te spelen, neem ik aan.

Of vergis ik me daarin en zulk u fluitend uzelf en uw familieleden injecteren met vaccins die op langere termijn
kunnen leiden tot neurodegeneratieve aandoeningen zoals het syndroom van Guillain-Barre, de ziekte van
Alzheimer en MS?

Aan u de keuze om u al of niet aan de door u afgelegde eed te houden.

Als bijlage de brief (met bijlage) die ik vanmorgen verstuurde aan de leden van de Nederlandse Vereniging voor
Neurologie

Hoogachtend,

T.C. Kuiper - van den Bos

Van de medische wereld, artsen en neurologen, mag toch worden verwacht dat zij tenminste
op de hoogte zijn van de publicaties betreffende hun vakgebied in toonaangevende peer-
reviewed wetenschappelijke bladen. Waarom wordt er dan toch door huisartsen en neurologen
niet gereageerd op mijn brieven die pas allemaal werden gelezen de dag voorafgaand aan de
publicatie op 20-8-2009 in de Science van het artikel over aluminium hydroxide in relatie tot
beweginsstoornissen en degeneratie van motorneuronen of kort erna? Is er sprake van een
starre doofpotstrategie? En komt die voort uit een eigen overtuiging of wordt die gedicteerd
door de gezondheidsautoriteiten en minister van VWS in dit land of grotere machten elders in
de wereld?

Op 15-10-2009 mocht ik tot mijn verbazing toch nog een bericht ontvangen van de NVN.
Ondanks de positieve inhoud blijft het jammer dat niet wordt vermeld hoe en wanneer die
onderzoek zal gaan plaatsvinden. En gezien de twijfel aan de veiligheid was het beter geweest
als de NVN had gesteld dat er vanwege die twijfel onderzoek moet voorafgaan aan de prikken.

329
330
De ‘Van der Waals-kracht’ en ‘verkreukelde eiwitten’
Alzheimer is gerelateerd aan een verlaagde zinkspiegel, zodat ook hier sprake zou kunnen zijn
van eiwitten die disfunctioneren tengevolge van ladingverschuiving binnen bepaalde eiwitten,
de zogenaamde ‘prion-eiwitten’, waarvan men ook stereo-isomere – ofwel ‘anders
gekreukelde’ - vormen aantreft bij de ziekten van Creutzfeldt-Jacob, Variant Creutzfeldt-
Jacob, scrapie en BSE.
Ouderen hebben al een neiging tot verlaging van de zinkspiegel en door veelvuldige
vaccinaties met bijvoorbeeld aluminium en/of kwikhoudende griepvaccins en andere zwake
metalen daalt die zinkspiegel nog meer. Verlaging van zink kan ook leiden tot
ladingsverschuiving omdat er dan ook veranderingen optreden in de elektro-actieve invloeden
die normaliter in het lichaam aanwezig zijn.
Steeds meer onderzoekers vinden parallellen tussen de ziekten van Alzheimer en Parkinson en
de eerder genoemde overdraagbare sponsvormige hersenaandoeningen waardoor ook strikte
vegetariërs kunnen worden getroffen.
Wereldwijd vragen experts zich af waarom een gezond prion afwijkend en destructief wordt.
Inmiddels ontdekte men dat een hoge concentratie mangaan in de bodem, de lucht, het
drinkwater en het voedsel gerelateerd is aan de incidentie van de opgesomde ‘prion-
aandoeningen’ BSE, scrapie en wellicht ook Alzheimer. De Engelse biochemicus Mark
Purdy denkt zelfs dat de huidige Alzheimerepidemie te herleiden is op een combinatie van het
onverantwoord gebruik van op organofosfaten gebaseerde bestrijdingsmiddelen en een hoge
concentratie mangaan in voedsel en milieu.
Nobelprijswinnaar Purdy en Stephen Watley van het British Institue of Psychiatry kwamen
later tot de conclusie dat bepaalde organofosfaten in staat zijn gezonde prionen te deformeren.
Melchior Meijer schrijft hierover in een artikel dat in AD Magazine verscheen het volgende:
[…] Phosmet bewerkstelligt dat bepaalde prionen niet meer – zoals ze behoren te doen – aan
koper binden, maar aan mangaan. Als er op zo’n moment extreem veel mangaan circuleert,
kan een dodelijke kettingreactie optreden. Alle zieke Britse koeien werden behandeld met
phosmet en kregen voer dat was verrijkt met mangaanhoudende kippenstront. En de
menselijke vorm van de gekkekoeienziekte komt voornamelijk voor in fruitteeltdistricten, waar
grote hoeveelheden organofosfaten en op mangaan gebaseerde schimmeldoders worden
gebruikt […]
[…] Steekproefsgewijze lijkschouwingen laten consequent zien dat tot vijftien procent van de
overledenen die volgens hun dossier aan Alzheimer leden, feitelijk aan Creutzfeldt-Jacob zijn
bezweken […]

· Het lijkt dus mogelijk te zijn dat de ‘verkeerde vouwing’ van de prioneiwitten – die
zenuwweefsel beschermen tegen oxidatie - werden teweeg gebracht door een te grote
hoeveelheid mangaan.
· Mangaan is een overgangsmetaal dat Mn3+ ionen bevat en in laboratoria wordt gebruikt
als depolisator in droge elektrische cellen.
· Mangaan zou dus heel goed ook ladingsverschuivingen teweeg kunnen brengen in de
spiraalvormige prioneiwitten die daardoor stereo-isomeer worden aan zichzelf en daardoor
niet meer door het lichaam worden herkend en hun functie verliezen.
· Het insuline-eiwit is een dubbelstrengseiwit met een alpha- en bètastreng die door
onderlinge bindpunten verbonden zijn. Ladingsverschuiving door zinkionen beïnvloedt
hier alleen de interne kristallijne structuur. Het is echter heel goed mogelijk dat het
enkelstrengs prioneiwit een zodanig karakter heeft dat ladingsverschuiving hier wel de
tertiaire structuur beïnvloedt, zodat zowel de functie als de uiteindelijke ruimtelijke
structuur verandert.

331
· De implicatie van het voorgaande is dat het dus ook mogelijk is dat metalen zoals mangaan
leiden tot ladingverschuiving in insulinemoleculen. De aldus veranderde insuline zal dan –
in tegenstelling tot prioneiwitten - nog wel door het lichaam worden herkend en via zijn
onveranderde tertaire ruimtelijke structuur binden op insulinereceptoren, maar niet meer
optimaal effectief zijn.

Een onderbouwing voor de mogelijkheid dat stereo-isomerere insuline niet meer optimaal
effectief kan zijn stond in het het augustus 2006-nummer van de Gezondgids.
Onderzoeker Voeding, Gerard Kramer. Hij legt het verschil uit tussen links- en rechtsdraaiend
melkzuur. Ik citeer:
[…] Overigens is het een misverstand dat het melkzuur daadwerkelijk zou draaien. De termen
links- en rechtsdraaiend slaan op de structuur van het melkzuurmolecuul onder een speciale
microscoop. Buigt de lichtstraal van die microscoop naar rechts, dan heet het melkzuur
rechtsdraaiend; buigt de straal naar links, dan is het linksdraaiend […]
[…] Bij normale hoeveelheden yoghurt is rechtsdraaiend melkzuur niet gezonder of
ongezonder dan linksdraaiend. Het linksdraaiende type wordt trager verteerd, maar dat geeft
pas problemen als een volwassenen zo’n 7 liter yoghurt in een keer zou opeten […]
Het ene type melkzuur is dus stereo-isomeer aan het andere. En het ene type wordt trager
verteerd dan het andere. Dat zegt dus ook dat het mogelijk is dat een stereo-isomere variant
van de normale insulinemolecuul trager of juist sneller werkt dan de normale natuurlijke
insuline-molecuul. Hierdoor kan gentech insuline leiden tot een ander effect op de
bloedsuikerspiegel dan normaliter bij natuurlijke insuline wordt waargenomen.

Hieruit volgt dan dat niet alleen zinkgebrek kan leiden tot verminderde effectiviteit van
insuline, maar dat ook organofosfaten en mangaanhoudende bestrijdingsmiddelen op deze
manier kunnen leiden tot een vorm van diabetes-2.
Organofosfaten stapelen zich op in vet- en zenuwweefsel van zoogdieren. Oudere mensen
kunnen al een aardige voorraad hiervan in hun lichaam hebben opgebouwd en ook jongeren
krijgen meer van deze gifstoffen binnen dan eerdere generaties.
Ook de blootstelling aan mangaanhoudende schimmeldoders is momenteel groter dan vroeger,
terwijl ook het lood in de benzine is vervangen door mangaanverbindingen.

Zowel ‘Alzheimer’, ‘Parkinson’ als diabetes en obesitas zouden dus (mede) kunnen worden
veroorzaakt door ladingverschuiving binnen eiwitmoleculen ten gevolge van zinkgebrek en/of
een overmaat aan (residuen van) mangaanhoudende bestrijdingsmiddelen en benzinedampen,
dus een mangaanvergiftiging. Ook blootstelling aan zware metalen – zoals ook door
vaccinaties - kan dit effect hebben.

Hoewel mangaan in te grote hoeveelheden schadelijk is, hebben we dit spoorelement wel
nodig omdat het functioneert als enzymcofactor en een rol speelt bij de oxidatie van vetzuren.
Spoorelementen zoals koper, zink, molybdeen en mangaan functioneren als ‘niet-eiwit-
koppeldeel’ – ofwel als cofactor – bij de vorming van zogenaamde ‘metallo-enzymen’.
Dit ‘koppeldeel’ is bepalend voor de ruimtelijke structuur – en daarmee voor de functionaliteit
– van het betreffende enzym. De invloed van de lading van het metaal(ion) is bepalend voor
de lading en onderlinge koppeling van de eiwit-atomen, waardoor de ruimtelijke vorm van het
enzym-molecuul tot stand komt.
Ook andere anorganische ionen dan de genoemde metalen – zoals het chloor-ion van
bijvoorbeeld natriumchloride – kunnen dienen als ‘niet-eiwit-koppeldeel’ en invloed hebben
op de ladingen van atomen van andere elementen.

332
Een gebrek of teveel aan deze ‘niet-eiwitachtige anorganische cofactoren’ kan – evenals de
aanwezigheid van zware metalen - leiden tot verschuiving van de (bedoelde) lading van de
samenstellende atomen en daardoor een enzym opleveren met een afwijkende ruimtelijke
structuur, waardoor dit enzym zal disfunctoneren. Spoorelementen kunnen ook betrokken zijn
bij de vorming van hormonen.
Behalve de substantiële aanwezigheid van teveel of te weinig metalen kan ook ‘niet-
substantieel’ elektromagnetisme een zodanige invloed uitoefenen dat ladingverschuiving
optreedt in bepaalde eiwitten en/of enzymen en/of hormonen.
Metalen en elektromagnetisme hebben dus invloed op het meest basale niveau van het
organisch functioneren, namelijk op het niveau van de koppeling van atomen tot eiwitten,
enzymen en hormonen. Metalen en elektromagnetische invloeden kunnen de ruimtelijke
moleculaire structuur van deze stoffen zodanig laten afwijken van de door de blauwdruk
bedoelde configuraties, dat disfuncties optreden binnen het organisme.
Alzheimer, Creutzfeldt-Jacob en BSE en andere aandoeningen zoals diabetes, kanker en
pschychiatrische stoornissen kunnen volgens mij o.a. worden veroorzaakt door een teveel aan
metalen, zoals mangaan, en door een teveel aan EM-straling. Ook gebrek aan onmisbare
spoorelementen en/of anorganische cofactoren kan een rol spelen bij de disfunctie van
enzymen en hormonen en neurotransmitters.
Door genetische manipulatie kunnen ook stereo-isomere eiwitten ontstaan in voedsel en
medicijnen en deze kunnen ook ongewenste interacties en disfuncties opleveren.

De asymmetrische aminozuren en eiwitten kunnen door de ladingsverschuiving een andere,


en gespiegelde, ruimtelijke structuur krijgen die er toe leidt dat ze niet functioneren zoals de
bedoeling is, maar dat ze ook zelfs een toxische uitwerking kunnen krijgen.
Daarom vormt het gebruik van de magnetron – door de kans op het ontstaan van stereo-
isomere eiwitten - ook een serieuze risicovariabele voor de ontwikkeling van allerlei
welvaartsziekten als kanker en allerlei andere aandoeningen.

Om te illustreren dat er naast de invloed van zink en chloor kennelijk toch ook nog een andere
kracht in het spel is die bepalend is voor de ruimtelijke structuur, citeer ik een fragmentje uit
Protein Engineering of Insulin-like Growth Factor, Ph.D Thesis van Raj Gill, 1994,
University of London.
[…] Each off-axial zinc ion is coordinated by two chloride ions (or water molecules) and two
histidyls (B5 His and B10 His). The off-axial sites are not always fully occupied (Smith et al.,
1984) but at high zinc concentrations 4 Zn hexamers can be formed (Schlichtkrull, 1958). In
the 4 Zn (T3,R3) porcine and human insulin chrystals, the dimer is still the asymmetric unit
(Bentley et al., 1976, Smith et al., 1984). The 2 Zn to 4 Zn crystal transformation can be
elicited by soaking the crystalline 2 Zn hexamer in high concentrations of anions without
distorting the crystal lattice. If the chloride ion concentration is reduced below 6%, the 4 Zn
(T3,R3) crystal reverts back to the 2 Zn (T6) structure (Bentley et al., 1978) […]

De vormgevende veldinformatie van runderen en mensen is al zeer oud omdat insuline al heel
lang in de evolutie voorkomt. Daarom is deze morfogenetische aansturende kracht op de
rastervorming van het kristal (kristalrooster) groter dan het effect van de door chloor-ionen
teweeggebrachte ladingsverschuiving. Bij evolutioniar jongere functies of een verzwakte
informatie-ontvangst heeft de invloed van ionen en EM-straling de neiging om dominant te
worden en de ruimtelijke structuur te beïnvloeden.

333
Verschillende oorzaken voor Alzheimer, Parkinson en BSE
Stanley Prusiner, het brein achter de priontheorie, zegt er nauwelijks aan te twijfelen dat veel
voorkomende neurodegeneratieve ziekten zoals Alzheimer en Parkinson prionziekten zijn.
Zelf denk ik dat deze ziekten diverse oorzaken kunnen hebben en dat het onstaan van stereo-
isomere prioneiwitten door ladingverschuiving er eentje van is. Een andere oorzaak is het
falen van het ubiquitine-proteasoom systeem. Wel heeft een afwijking in de ruimtelijke
structuur van de prionen (eiwitten) uitval van het proteasoom systeem tot gevolg.
· Een verminderde beschikbaarheid of mutatie van ubiquitine – door teveel (endo)statines
en/of een gendefect - leidt tot een verminderde binding aan onbruikbaar geworden eiwitten
en daardoor tot een verzwakking van het ubiquitine-proteasoom systeem. Er wordt minder
afwijkend of gebruikt eiwit versnipperd en afgevoerd of gerecycled en er hoopt zich steeds
meer onbruikbaar eiwit in de cellen op, met als gevolg dat deze cellen beginnen te
disfunctioneren en vervolgens afsterven.
· Bij de ‘prion-oorzaak’ krijgt het oxidatieproces in de hersenen een verwoestend vrij spel.
Er sneuvelen vele hersencellen en er ontstaan gaten in het brein. Het aanvankelijk nog
normaal functionerende proteasoom systeem krijgt het niet aangewerkt om alle afwijkende
prionen en eiwitten uit de afgestorven cellen te versnipperen en wordt zelf ook aangetast.
Er ontstaan steeds meer ophopingen van eiwitten. Bij de verziekte prioneiwitten verlopen
de neurodegeneratieve aandoeningen naar mijn idee nog agressiever vanwege de uitval van
twee systemen, namelijk bescherming tegen oxidatie en eiwitrecycling.
· De vorm en locatie van de eiwitophopingen die men na post mortem-onderzoek aantreft
geven aan dat het gaat om een afsterven van zenuwcellen met verschillende functies. De
menselijke variant van BSE kenmerkt zich door bloemvormige eiwitstructuren, terwijl de
‘gewone’ Creutzfeldt Jacob witte stippen geeft. Bij Alzheimer ziet men streepvormige
plaques. Bij uitval van het proteasoom systeem en/of ladingsverschuivingen in de
prioneiwitten zullen die hersencellen het eerst worden getroffen die genetisch de grootste
gevoeligheid voor disfuntioneren vertonen. Daarom krijgt de één Alzheimer, de ander
Parkinson of Creutzfeldt-Jacob en blijven anderen gespaard. Hetzelfde geldt voor
‘somatische’ aandoeningen zoals diabetes en obesitas, waarbij niet het proteasoom systeem
een rol speelt, maar wel de gevoeligheid voor het disfunctioneren van hormonale
eiwitverbindingen als deze door ladingverschuiving in hun functionaliteit worden aangetast.
· Interessant is dat recenter post mortem onderzoek ook liet zien dat in de kernen van deze
‘stippen’ en ‘bloemen’ zich vaak concentraties aluminium bevinden. Aluminium dat in het
lichaam is gekomen door vaccins met daarin aluminiumzouten.

De rol van zink en ‘chaperonne-moleculen’ bij de plaques en tangles van Alzheimer


In het voorgaande werd duidelijk dat de ziekte van Alzheimer gerelateerd is aan een gebrek
aan acetylcholine en melatonine. Nu wil het toeval dat zowel acetylcholine als melatonine bij
hun aanmaak op verschillende manieren zinkafhankelijk zijn. Dat werd al uitgelegd in
Veldcontact. Bij verlaagde spiegels van acetylcholine en melatonine zullen we dus
hoogstwaarschijnlijk ook verlaagde spiegels van zink aantreffen. Feit is dat bij veel ouderen
de zinkabsorptie afneemt. Iets waaraan de vele herhaalde jaarlijkse griepprikken ook
bijdragen. Een verlaagde zinkspiegel zou daarom ook een basale risicovariabele kunnen zjn
voor het ontstaan van Alzheimer. Een artikel in de Science beschrijft een ontdekking die
gerelateerd kan worden aan de al genoemde Van der Waalskracht die verantwoordelijk kan
worden gesteld voor de ruimtelijke structuur (vouwing) van eiwitten..

Op 1-12-2007 trof ik in de Volkskrant een artikel aan onder de titel: Houdgreep laat eiwit
bewegen. Ik citeer enkele delen uit dit artikel over het onderzoek door Groningse fysici en

334
biologen die ontdekten hoe een als een origamifiguurtje opgevouwen eiwit toch als een slang
door een celmembraan kan glijden

[…] Nu was al enige tijde de vraag hoe dergelijke origamifuguurtjes flexibel genoeg kunnen
zijn om de tocht door de nauwe kanalen van celmembranen te volbrengen. Deze week geeft
een team van Nederlandse onderzoekers in Science het antwoord: daar hebben ze tamelijk
hardhandige lijfwachten voor.
De onderzoekers hebben gezien hoe begeleidende moleculen, zogeheten chaperonnes, een
eiwit zodanig in de houdgreep nemen dat dat zich niet kan vouwen tot zijn natuurlijke, rigide
vorm. Pas als het eiwit op deze manier min of meer undercover zijn tocht door het
celmembraan heeft voltooid neemt het zijn ‘vouw’ aan en wordt het functioneel.
Dat vouwmechanisme staat nogal in de aandacht omdat verkeerd gevouwen eiwitten ernstige
consequenties kunnen hebben. Ze kunnen gaan samenklonteren en zo ziektes als Alzheimer
veroorzaken, is het idee. Vandaar ook de interesse in de rol van de chaperonnes, die het
klonteren kunnen voorkomen […]

[…] Tans en zijn collega’s haalden een suikerbindend eiwit uit de darmbecaterie E. coli en
hingen dat tussen de piepschuimbolletjes, dieze vasthielden met een pipet en een ‘optische
pincet’, een sterke laserbundel. Ze rekten het eiwit helemaal uit, en keken hoe het eerst
langzaam in zichzelf terugveerde tot een kluwen, om zich vevolgens in de juiste vorm te
vouwen (een gebeurtenis op zich, waarbij de eiwitkluwen allerlei vormen uitprobeert tot hij
een stabiele gedaante gevonden heeft).Daarna deden ze de proef nog een keer, maar dan na
toevoeging van een chaperonne. Die bleek zich veel meer met het eiwit te bemoeien dan
gedacht. De eiwitsliert veerde wel terug tot een kluwen, maar wist zich door toedoen van de
chaperonne niet meer op te vouwen.
De onderzoekers ‘voelden’ aan de pincet ook dat het veel gemakkelijker is om een
eiwitkluwen uit te rekken (wat in de cel noodzakelijk is om het molecuul door een kanaaltje te
persen) dan de starre, opgevouwen versie van het eiwit. Daarmee bevestigt het experiment dat
chaperonnes, door eiwitten in hun wolbolletjesgedaante te houden, het transport ervan door
membranen vergemakkelijken […]

[…] Een andere Groningse groep, met onder anderen dr. Liesbeth Veenhoff, publiceert net
deze week in Nature twee artikelen waarin de poriën van een dergelijk membraan met behulp
van krachtige computerberekeningen in kaart worden gebracht. De onderzoekers zagen dat
het omhulsel van een celkern bestaat uit 456 eiwitten, met kanaaltjes daartussen. Ze ontdekten
dat er langdradige tentakels op de binnenwand van de poriën zitten. Die reguleren het
transport van eiwitten door het membraan in samenwerking met chaperonnes. Ook uit dit
onderzoek blijkt dus weer de actieve rol van de eiwitbegeleiders […]

De Van der Waalskracht zorgt voor de juiste opvouwing van eiwitmoleculen omdat bepaalde
atomen in die moleculen elkaar aantrekken door hun respectivelijke elektropositiviteit en
elektronegativiteit.
Als die structuurgevende Van der Waalskracht wordt verstoord door blootstelling aan een
relatief grote positieve of negatieve lading, wordt het bindende proces verstoord omdat dan
alle ladingen tenderen naar positief of negatief en gelijkgerichte ladingen elkaar niet meer
aantrekken. De elektropositiviteit van bijvoorbeeld zink laat dan alle ladingen verschuiven
richting positief. Bij een sterke ladingsverschuiving die zodanig is dat alle ladingen van de
samenstellende atomen van een molecuul positief of negatief worden – of er althans geen
verschillende polariteiten meer aanwezig zijn - verliest het molecuul zijn vouwing en kan het
worden gestrekt. Bij een minder sterke ladingsverschuiving - waar slechts een tendens is naar

335
één van beide polariteiten en er (naast neutrale) nog steeds positieve en negatieve ladingen
aanwezig zijn – kan het gebeuren dat een molecuul een geheel andere vorm aanneemt dan zijn
natuurlijke structuur. Ik veronderstel nu dat die gevonden chaperonnes – die kans zien om de
rigide vouwing van een eiwitmolecuul helemaal op te heffen – altijd een relatief sterke
elektronegatieve of elektropositieve lading hebben.

Zink is relatief sterk elektropositief. Dit houdt dan in dat de ‘vouwende kracht’ door
aantrekking van relatief zwakke positieve en negatieve atoomladingen door de relatief sterke
elektropositieve lading kan worden gedeactiveerd ofwel opgeheven.
Gebrek aan zink kan leiden tot onvoldoende ‘chaperonne-werking’, waardoor van bepaalde
eiwitten de ruimtelijke structuur niet tijdelijk kan worden opgeheven, zodat deze eiwitten niet
als een langgerekte sliert het celmembraan kunnen passeren om in de cel hun functie uit te
oefenen. Deze eiwitten zijn dan genoodzaakt om buiten de cel te blijven, waar ze dan – bij
doorgaande aanmaak van deze eiwitten – in hoeveelheid toenemen en eiwitophopingen
veroorzaken. Op hun beurt leiden die eiwitophopingen dan weer – samen met het niet kunnen
functioneren van die eiwitten in de cellen – tot disfunctioneren en wellicht afsterven van deze
cellen.
Als door dit mechanisme bepaalde eiwitten – zoals prion-eiwitten - niet kunnen worden
getransporteerd door het membraan van hersencellen, dan kunnen tussen de neuronen
ophopingen van deze eiwitten ontstaan, terwijl gebrek aan deze eiwitten in de neuronen kan
leiden tot het ontstaan van ‘tangles’.
· Bij een volledig falen van de chaperonne-moleculen zouden de eiwitten helemaal niet uit
hun eigen rigide vouwing – dus normale ruimtelijke structuur – kunnen worden gehaald en
zouden deze eiwitten in hun normale gedaante buiten de cellen ophopen, maar dat is
slechts een theoretische mogelijkheid.
· Het meest waarschijnlijke is dat de chaperonne-moleculen gedeeltelijk falen doordat er
slechts een relatief gering tekort aan zink bestaat. Hierdoor vinden dan
ladingsverschuivingen plaats die leiden tot een veranderde binding van positieve en
negatieve molecuulladingen. Hierdoor wordt de ruimtelijke structuur van deze eiwitten
anders dan de oorspronkelijke. De buiten de cellen opgehoopte eiwitten zullen in dit geval
ook een andere ruimtelijke structuur hebben en als ‘verkreukeld’ kunnen worden
beschouwd.

Op dezelfde manier als door een tekort aan zink in chaperonne-moleculen, kan ook een teveel
van een andere elektropositieve of elektronegatieve stof zorgen voor afwijkende chaperonne-
moleculen, waardoor volledige opheffing van de ruimtelijke structuur niet tot stand kan
komen, terwijl er tegelijkertijd ook een verandering van de ruimtelijke structuur van de
begeleide eiwitten optreedt. Dat lijkt ook het geval te zijn bij het teveel aan mangaan, dat
eerder werd genoemd.
Hoewel door de vaccinaties in eerste instantie de invloed van de plotsling sterk dalende
zinkspiegel dominant is, wat een daling van de positieve invloed oplevert, zal deze zich na
verloop van tijd weer enigszins kunnen herstellen en dan kan de blijvende – want aluminium
wordt opgelagen in onder meer het vetweefsel van de hersenen – positieve elektro-activiteit
van aluminium dominant worden en leiden tot de verschuiving van ladingen in de omringende
moleculen van hersencellen.

Tangles
De positief geladen chaperonne-moleculen offeren zichzelf op bij het beïnvloeden van de
atoomladingen van de eiwitmoleculen – en daardoor het opheffen van de rigide ruimtelijke

336
structuur - en deze chaperonnes gaan dan ook niet mee de cel in. Eenmaal binnenin de cel is
dus normaliter de invloed van deze chaperonne-moleculen op de eiwitten verdwenen en
nemen de eiwitten hun normale vouwing weer aan, waarna ze in de cel hun bedoelde
specifieke functie kunnen uitvoeren.
Maar bij de vorming van de tangles gaat er iets mis bij deze normale gang van zaken. De
tangles binnenin de hersencellen bestaan uit een kluwen draadvormige eiwitten. Deze eiwitten
missen dus hun eigen karakteristieke vouwing ofwel ruimtelijke structuur, waardoor ze niet
functioneel kunnen zijn en zich ook werkeloos ophopen.
In feite verkeren deze eiwitten dus in een toestand waarin hun eigen vouwing – die tot stand
komt door de onderlinge aantrekkingskracht van de verschillende atoomladingen – is
opgeheven.
En dat doet mij vermoeden dat er iets mis is gegaan bij het naar binnen glippen van deze - tot
een draad uitgerekte - eiwitten door het celmembraan. Ze konden nadat ze in de cel
aankwamen niet meer hun karakteristieke vouwing aannemen. En dat kan alleen maar
veroorzaakt worden doordat er iets mankeerde aan de normale atoomladingen van deze
eiwitmoleculen.
Dat is alleen maar te verklaren doordat deze eiwitten buiten de cel een zodanige ‘shock’
ondergingen dat hun lading op een extreme manier tendeerde naar positief of negatief.
Hierdoor werden niet alleen de verschillen in de polariteit van de atoomladingen van de
eiwitmoleculen tijdelijk volkomen opgeheven, maar tevens was de verandering van de lading
zodanig dat deze eiwitten nog na het passeren van het membraan zodanig waren ‘verlamd’ dat
het niet mogelijk was om meteen weer de normale vouwing (ruimtelijke structuur) aan te
nemen. Ook de intracellulaire hoeveelheden van elektroactieve stoffen (positief of negatief)
kunnen deze invloed uitoefenen op binnenkomende eiwitten of andere eiwitten die in de cel
thuishoren.
In het voorgaande citaat over de chaperonnes bleek al dat de eiwitslierten als het ware door
tentakels aan de binnenwand van de poriën door het membraan worden heengetrokken. Zodra
de eiwitten in de cel zijn aangekomen, ontspannen ze zich weer en vormen ze eerst een soort
van losse kluwen alvorens ze zich weer op hun karakteristieke manier kunnen opvouwen en
functioneren.
Als de eiwitten zich niet snel genoeg – of helemaal niet meer – opvouwen, dan raken ze met
elkaar verward en ontstaat er een eiwitkluwen waarvan de samenstellende eiwitketens zich
nooit meer ordentelijk zullen kunnen opvouwen. De cel raakt gevuld met een steeds grotere
kluwen van onwerkzame eiwitten en disfunctioneert – en sterft eventueel - door het gemis aan
de werkzaamheid van de tot een chaotische kluwen verworden eiwitten.
Niet alleen de plaques tussen de cellen in, maar ook de tangles binnenin de cellen ontstaan dus
vanuit hetzelfde mechanisme van ladingverschuiving van atomen door een overmaat of gemis
aan positieve of negatieve lading.

De elektro-actieve eigenschap van diverse stoffen kan dus leiden tot:


· een relatief lichte ladingverschuiving buiten de cel, waarbij eiwitten niet door het
membraan kunnen glijden en als een misvormde ruimtelijke structuur tussen de cellen in
plaques vormen. Dit leidt tot plaques.
· Een relatief sterke ladingsverschuiving buiten de cel, waarbij eiwitten wel door het
membraan kunnen glijden, maar binnenin de cel niet meer hun oude vouwing kunnen
aannemen. Dit leidt tot tangles.
· Een sterke of lichte ladingsverschuiving binnenin de cel waardoor eiwitten geheel of
gedeeltelijk hun vouwing verliezen en met elkaar verward raken. Dit leidt tot tangles.

337
Ladingsverschuiving door een gemis of overmaat aan negatieve of positieve stoffen kan op
deze manieren dus leiden tot zowel plaques als tangles.

Hoe ook het ubiquitine-proteasoom-systeem kan falen door elektro-actieve invloeden


Het opruimen van verkeerd gevouwen eiwitten buiten de lichaamscellen wordt verzorgd door
het immuunsysteem dat deze eiwitmoleculen aanziet voor antigenen.
Voor het opruimen van verkeerd gevouwen eiwitten binnen cellen bestaat een ander systeem.
Namelijk het ubiquitine-proteasoom systeem. Dit systeem is belangrijk voor verschillende
cellulaire processen, waaronder de celcyclus, de regulatie van de genexpressie en de respons
op oxidatieve stress. Door het steeds tijdig opruimen van teveel, beschadigde of verkeerd
gevouwen eiwitten blijft het functioneren van cellen gewaarborgd zonder verstoringen
vanwege ‘vervuiling’ binnen de cellen.
In 2004 werd de Nobelprijs voor de Scheikunde uitgereikt voor de ontdekking – in 1980 - van
dit ubiquitine-gemedieerde proces van eiwitrecycling.

Omdat Wikipedia een heel heldere beschrijving van dit ubiquitine-proteasoom systeem geeft,
zal ik even hieruit citeren:
[…] Het proteasoom is een groot eiwitcomplex dat als belangrijkste functie heeft andere
eiwitten, die overbodig of beschadigd zijn, af te breken. Proteasomen komen voor bij alle
eukaryoten en archaea, en bij sommige bacteriën. In eukaryoten komen ze voor in de celkern
en het cytoplasma.
Het proteasoom is een zogenaamde protease, een enzym dat de peptideverbindingen tussen de
aminozuren in een eiwit kan verbreken.
Gedurende de celcyclus wisselt de gewenste concentratie van bepaalde eiwitten. Daardoor is
er op sommige momenten een overschot van sommige eiwitten. Het kan ook zijn dat tijdens de
eiwitsynthese het eiwit verkeerd gevouwen is. Proteasomen vangen dergelijke overbodige of
beschadigde eiwitten op en breken ze af tot peptiden van zeven of acht aminozuren lang. Deze
peptiden kunnen vervolgens worden afgebroken en opnieuw gebruikt worden in de
eiwitsynthese.
Een eiwit dat afgebroken moet worden, wordt gemarkeerd met een klein eiwit dat ubiquitine
wordt genoemd. Het ubiquitine wordt door bepaalde enzymen, ubiquitine ligases, gekoppeld
aan het af te breken eiwit. Wanneer er eenmaal een ubiquitine-molecuul gekoppeld is aan een
eiwit, dient dat als een signaal voor andere ligases om nog meeer ubiquitine-moleculen er
aan vast te maken. Dit resulteert in een zogenaamde polyubiquitineketen. Deze keten bindt
aan het proteasoom en zorgt en zodoende voor dat het af te breken eiwit opgenomen wordt in
het afbraakgedeelte van het proteasoom.
De structuur van het proteasoom lijkt op een holle cilinder welke bestaat uit een “kern” van
vier gestapelde ringen rond een centrale holte. Iedere ring is opgebouwd uit zeven aparte
eiwitten. De binnenste twee ringen zijn elk gemaakt van zeven B-subunits, met daarin zes
‘active sites’ met protease-activiteit. Deze ‘active sites’ zitten aan de binnenkant van de
ringen, wat de reden is dat het eiwit naar binnen moet worden getransporteerd alvorens
afbraak kan plaats vinden. De buitenste twee ringen zijn elk gemaakt van zeven A-subunits,
die als het ware een “poort” vormen waardoor de eiwitten naar binnen kunnen gaan. De A-
units worden gecontroleerd doordat ze binden aan zogenaamde “kap”-structuren:
regulerende eiwitten die de polyubiquitineketens herkennen en er voor zorgen dat het
degradatieproces kan beginnen […]

Verkeerd gevouwen eiwitten in alle lichaamscellen – en dus ook in de hersenen – kunnen niet
meer adquaat worden gerecycled als ook de kleine ubiquitine-eiwitten en/of de eiwitten in het

338
grotere proteasoom-eiwitcomplex door de elektro-actieve invloeden verkeerd worden
gevouwen.
Op dat moment stagneert het recyclingsproces van op te ruimen eiwitten en raakt de cel
vervuild met overtollige, kapotte en/of verkeerd gevouwen eiwitten. Dan begint zo’n cel te
disfunctioneren en zal afsterven.
Disfunctioneren van het ubiquitine-proteasoom-systeem zal dus leiden tot een toegenomen
celdegeneratie en grotere celsterfte. Hierdoor kunnen allerlei lichaamsorganen op termijn
gaan disfunctioneren, net zoals ook het aantal goed functionerende hersencellen zal afnemen.
En dat laatste vertaalt zich dan weer in een afname van de geheugencapaciteit.
Omdat er bij aluminium in vaccins sprake is van opslag in vetweefsel – en de hersenen uit
vetten bestaan – zal er verhoudingsgewijs meer schade worden berokkend aan de hersenen.

Bij de ziekte van Alzheimer zien we tangles in de cellen ontstaan. Normaliter zouden deze
onklaar geraakte eiwitten worden opgeruimd door het proteasoom-systeem. Maar als ook de
eiwitten van ubiquitine en proteasoomcomplex verkeerde vouwingen aannemen, dan worden
onklaar geraakte eiwitten niet meer opgeruimd en ontstaan de tangles, waardoor de cellen
gaan disfunctioneren en afsterven en met elkaar plaques vormen.

Volgens een Franse publicatie d.d. 17-11-2000 is ubiquitine het enige molecuul waarvan
bewezen is dat het de hoeveelheid cellulaire préséniline verkleind. Préséniline is een van de
samenstellende eiwitten van de ‘plaques séniles’ die gevonden worden in de hersenen van
mensen die lijden aan de ziekte van Alzheimer.
Ik citeer de samenvatting van het artikel: Impairment of the Ubiquitin-Proteasome System by
Protein Aggregation, door Neil F. Bence en collega’s van het Department of Biological
Sciences van de Stanford University:

[…] Intracellular deposition of aggregated and ubiquitylated proteins is a prominent


cytopathological feature of most neurodegenerative disorders. Whether protein aggregates
themselves are pathogenic or are the consequence of an underlying molecular lesion is
unclear. Here, we report that protein aggregation directly impaired the function of the
ubiquitin-proteasome system. Transient expression of two unrelated aggregation-prone
proteins, a huntingtin fragment containing a pathogenic polyglutamine repeat and a folding
mutant of cystic fibrosis transmembrane conductance regulator, caused nearly complete
inhibition of the ubiquitin-proteasome system. Because of the central role of ubiquitin-
dependent proteolysis in regulating fundamental cellular events such as cell division and
apoptosis, our data suggest a potential mechanism linking protein aggregation to cellular
disregulation and cell death […]

Het disfunctioneren van het ubiquitine-proteasoom systeem – onder invloed van elektro-
actieve invloeden – leidt dus tot versnelde degeneratie van lichaams- en breinfuncties. De
cellen worden dan als het ware vergiftigd door hun eigen afval. Dit kan gezien worden als een
indirecte toxiciteit van elektro-actieve stoffen en –invloeden.

Factoren die ladingsverschuivingen kunnen bewerkstelligen


· Niet alleen zink heeft invloed op de lading van atomen en moleculen, maar ook andere
(overgangs)metalen hebben in meerdere of mindere mate deze eigenschap. Zware metalen
kunnen enerzijds de zinkspiegel verlagen via de MTN-dynamiek en anderzijds zelf direct
invloed uitoefenen op deze ladingen en via teweeggebrachte ladingsverschuivingen de
werking van allerlei stoffen in het lichaam kan doen afnemen. De zinkhomeostasis wordt

339
in het lichaam geregeld door metallothioninen (MTN). Dit is een zwavelhoudend eiwit met
een grote affiniteit voor koper, zink, lood cadmium, kwik en andere zware metalen. Zware
metalen en corticosteroïden kunnen de vorming van MTN induceren, waardoor een
onmidellijke verlaging van het exttracellulaire zinkgehalte optreedt. In eerste instantie
wordt dit tekort vanuit leverreserve aangevuld, daarna uit de celmembranen.
· Vaccinaties met kwik- en aluminiumhoudende vaccins kunnen – zeker omdat kwik en
aluminium in het lichaam ophopen – ook leiden tot ladingsverschuiving in
lichaamseiwitten. Het is daarom niet onlogisch om te veronderstellen dat met het toenemen
van het aantal vaccinaties dat een individu heeft gekregen ook het risico op het
ontwikkelen van de ziekte van Alzheimer toeneemt. Ik denk daarom dat de aanbevolen
jaarlijkse griepprik voor ouderen ook ten dele verantwoordelijk kan worden gesteld voor
de huidige toename van de incidentie van Alzheimer.
· Stress verlaagt de zinkspiegel via cortisol (MTN) en werkt nadelig op de kwaliteit van
allerlei hormonen en neurotransmitters. Stress is in de huidige maatschappij een
belangrijke factor.
· Versterkt verlies van zink wordt ook veroorzaakt door o.a. het gebruik van bepaalde
medicijnen, zoals orale anticonceptiva, diuretica, corticosteroïden, anti-eleptica, anti-
rematica en chlorothiaziden. Ouderen gebruiken vaak middelen tegen hypertensie,
waardoor hun zinkspiegel zich tot beneden een bepaald niveau zou kunnen verlagen.
· (Pseudo-)oestrogene stoffen verlagen de zinkspiegel en kunnen dus op indirecte manier
ladingsverschuivingen teweegbrengen. Dat zou ook een mogelijk mechanisme kunnen zijn
waarlangs mede zwangerschapsdiabetes ontstaat. Bovendien kunnen hormoonverstoorders
de aanmaak van hormonen ontregelen.
· Koortsende infectieziekten verlagen de zinkspiegel.

We zien dus dat bij ouderen om verschillende – soms in combinatie optredende - redenen een
verlaging van de zinkspiegel kan optreden die op termijn kan leiden tot een nadelig effect op
de bio-activiteit van eiwitten, en dan met name van eiwitten in de hersenen.
Bovendien wordt door zinkgebrek ook de kwaliteit van het veldcontact benadeeld en hierdoor
wordt dan weer de genexpressie verzwakt. Het ontstaan van Alzheimer is dus gerelateerd aan
zowel substantiële als energieke variabelen.

Dat de achteruitgang van Alzheimerpatiënten beter vertraagde met melatonine dan met de
gangbare medicatie kan ook worden verklaard dat het gegeven dat melatonine zink bevat.
Hierdoor is het mogelijk dat er door de indirecte zinksuppletie via melatonine net voldoende
zink binnenkwam om meer chaperonne-moleculen hun werk goed te laten doen, waardoor
meer eiwitten wel de celmembranen konden passeren. Hierdoor verbeterde het functioneren
van hersencellen en vertraagde de vorming van plaques.
Omdat melatonine ook het veldcontact verbetert nam tevens de geheugenfunctie in kwaliteit
toe.

Verschillende ontstaansmechanismen van Alzheimer zijn:


· Diverse gendefecten die o.a. het proteasoom-mechanisme benadelen.
· Trisomie 21 en/of het slikken van statines en/of een gen-gerelateerde storing in de
mevalonaatroute die de vorming van ubiquitine – en dus het proteasoom-mechanisme -
benadeelt.
· Gebrek aan essentiële spoorelementen zoals zink en/of een overmaat van bijvoorbeeld
kwik, aluminium en/of mangaan, waardoor ongewenste ladingsverschuivingen optreden,
zowel in de normale eiwitten in de cellen als in de ubiquitine-eiwitten.

340
Patent van Merck toont aan dat zware metalen zoals aluminium MS en de ziekte van
Alzheimer kunnen veroorzaken
Farmaceut Merck kreeg op 15-2-2007 een patent (WO/2007/017069) op de productie van
stoffen (derives d’adenine) die celschade door misvormingen van eiwitten ongedaan moet
maken. Het gaat hier om het remmen van zogenaamde heat shock proteins, HSP’s en dan met
name van HSP90. HSP is de oude benaming voor chaperonne-eiwitten,

Ik citeer in het Duits de eerste bladzijden van deze patenbeschrijving:


[…] “Die vorliegende Erfindung betrifft Verbindungen, bei denen die hemmung, regulierung
und/oder Modulation von HSP90 eine Rolle spielt, ferner pharmazeutische
Zusammensetzungen, die diese Verbindungen enthalten, sowie die Verwendung der
Verbindungen zur Behandlung von Krankheiten, bei denen HSP90 eine Rolle spielt.

Die korrekte Faltung und Konformation von proteinen in zellen wird durch molekulare
Chaperone gewährleistet und ist kritisch für die Regulation des Gleichgewichts zwischen
proein Synthese und Degradation. Chaperone sind wichtig für die Regulation vieler zentraler
Funktionen von Zellen wie z.B. Zellproliferation und Apoptose (Jolly and Morimoto, 2000;
Smith et al., 1998; Smith, 2001).

Hitzeschock-Proteine (heat shock proteins, HSPs)


Die Zellen eines gewebes reagieren auf äuszerlichen Stress wie z.b. Hitze, Hypoxie,
oxidativem Stress, oder Giftstoffen wie Schwermetallen oder Alkoholen mit der Aktivierung
einer Reihe von Chaperonen, welche unter der Bezeichung ‘heat shock proteins’ (HSPs)
bekannt sind. Die Aktivierung von HSPs schützt die Zelle gegen Verletzungen, die durch
solche Stressfaktoren ausgelöst werden, beschleunigt die Wiederherstellung des
physiologischen Zustands und führt zu einem stresstoleranten Zustand der Zelle.

Neben diesem ursprünglich entdeckten durch HSPs vermittelten Schutzmechanismus bei


äuszerlichem Stress wurden im Laufe der Zeit weitere wichtige Chaperon-Funktionen für
einzelne HSPs auch unter normalen stressfreien Bedingungen beschrieben. So regulieren
verschiedene HSPs beispielsweise die korrekte Faltung, die intrazellul:are Lokalisierung
und Funktion oder den geregelten Abbau einer Reihe biologisch wichtiger Proteine von
Zellen.´

“Einigen menschlichen Krankheiten liegt eine falsche Proteinfaltung zugrunde (siehe z.b.
Tytell et al., 2001; Smith et al., 1998). Die Entwicklung von Therapien, welche in den
Mechanismus der Chaperon abhängigen Proteinfaltung eingreift, könnte daher in solchen
Fällen nützlich sein. Beispielsweise führen bei der Alzheimer-Erkrankung,
Prionenerkrankungen oder dem Huntington Syndrom falsch gefaltete Proteine zu einer
Aggregation von Protein mit neurodegenerativem Verlauf. Durch falsche Proteinfaltung
kann auch ein Verlust der Wildtyp-Funktion entstehen, der eine fehlregulierte molekulare
und physiologische Funktion zur Folge haben kann.”

“HSP90 repräsentiert ungefähr 1-2 % der gesamten zellulären proteinmasse. Es liegt in der
Zelle gewönlich als Dimer vor und ist mit einer Vielzahl von Proteinen, sogenaanten Co-
chaperonen assoziiert (siehe z.B. Pratt, 1997). HSP90 ist essentiell für die Vitalität von Zellen
(Young et al., 2001) und spielt eine Schüsselrolle in der Antwort auf zellulären Stress durch
Interaktion met vielen Proteinen, deren native Faltung durch äuszerlichen Stress, wie z.B.
Hitzeshock, verändert wurde, um die ursprüngliche Faltung wiederherzustellen oder die
Aggregation der proteine zu verhindern (Smith et al., 1998).”

341
Hier wordt gesproken over vele andere eiwitten waarvan de vouwing is veranderd door een
hitteshock enz. En dat enzovoorts kunnen we - zoals in een eerdere alinea – vertalen met ‘hitte,
hypoxie, oxidatieve stress of gifstoffen zoals zware metalen of alcoholen’. Ik citeer nog even
verder:

“Im einzelnen betrifft die vorliegende Erfindung Verbindungen, die HSP90 hemmen,
regulieren und/oder modulieren, Zusammensetzungen, die diese Verbindungen enthalten,
sowie Verfahren zu ihrer Verwendung zur Behandlung von HSP90-bedingten Krankheiten,
wie Tumorerkrankungen, virale Erkrankungen wie z.B. hepatitis B (Waxman, 2002);
Immunsuppression bei transplantationen (Bijlmakers, 2000 and Yorgin, 2000);
Entzündungsbedingte Erkrankungen (Bucci, 2000) wie Rheumatide Arthritis, Asthma,
Multiple Sklerose, Typ 1 Diabetes, Lupus Erythematodes, psoriasis und Inflammatory Bowel
Disease …” […]

Merck was niet de eerste die zich dus met de vouwing van eiwitten bezighield. Ik citeer
hieronder het Abstract van een artikel door Wiegant FA, Spieker N, Van der Mast CA, Van
Wijk R., in J Cell Physiol., 1996 Nov; 169(2):364-72, getiteld: Is heat shock protein re-
inductio during tolerance related to the stressor-specific induction of heat shock proteins?

[…] The existence of stressor-specific induction programs of heat shock proteins (hsps) leads
us to analyze the possible occurence of a stressor-specific tolerance induced by either heat
shock, arsenite, or cadmium. As a measure of this tolerance re-induction of hsps was studied.
In this paper, we tested whether the refractory state is either valid for each specific hsp
(implying independent regulation of every member of the heat shock protein family) or
extends from small subsets of the hps-family to even larger groups of proteins (indicating a
more common denominator in their regulation).
(Re)-inducting of hsps does not seem to be regulated at the level of each individual hsp since
differences in induced synthesis of hsps between two stressor conditions are not supplemented
systematically upon the sequential application of the two stressors. The most notable example
in this respect is hsp60.
A pretreatment with cadmium, which hardly induces synthesis of this hsp, does induces a
tolerance to (re)-induction by heatshock, which normally induces hsp60. This suggests the
existence of a more common denominator regulating the coordinate expression of at least
some hsps.
From our data we conclude that the degree, but not the pattern, of hsp-re-induction is
influenced by the type of stressor used in the pretreatment. The pattern of hsps induced by a
secondary applied stressor still shows most of its stressor-specificity and seems to be
independent of any pretreatment. The possible implications of stressor-specifity are discussed
[…]

Als is voorbehandeld met het elektropositieve cadmium, dan zal bij nabehandeling met een
elektropositieve stof er niet zoveel verschil meer optreden. De ladingsverschuiving had dan al
eerder plaatsgevonden.
Was de eerste behandeling gedaan met een elektronegatieve stof en volgt er dan een
nabehandeling met een elektropositieve stof, dan zal de graad van verandering na de eerste
behandeling wel aanzienlijk zijn. Er is eerst een ladingsverschuiving in negatieve richting, die
vervolgens weer veranderd wordt in een ladingsverschuiving in positieve richting. Het is zelfs
mogelijk dat de tweede behandeling de eerste behandeling weer (min of meer) ongedaan
maakt. En daar lijkt het patent van Merck op aan te sturen.

342
Adenine is een van de basen in DNA en RNA en bindt met twee waterstofbruggen aan
thymine in dubbelstrengs DNA en bindt met uracil in RNA. Die onderlinge bindingen komen
ook tot stand door de verschillende ladingen van adenine, de andere twee stoffen en waterstof.
Het gaat om intermoleculaire aantrekkingskrachten die worden veroorzaakt door zwakke
elektrostatische interacties tussen de moleculen (Van de Waalskracht). Je kunt dus zeggen dat
adenine op een bepaalde manier elektro-actief is.

Cadmium is een zogenaamd zwaar metaal, dus elektro-actief en in dit geval elektropositief en
cadmium grijpt in een bepaalde mate in op de vouwing van HSP’s, dus van eiwitten.

Aluminium hydroxide is ook elektro-actief, en wel elektronegatief. Maar zowel aluminium en


cadmium leiden tot ladingsverschuivingen en daardoor tot vervorming van eiwitten. En niet
alleen maar van de zogenaamde HSP’s. En daarom kunnen die stoffen in te grote
hoeveelheden leiden tot de in de patentbeschijving opgesomde aandoeningen, waaronder de
ziekten van Alzheimer en Huntington en andere zogenaamde ‘prionziekten. En natuurlijk ook
tot het in het patent genoemde multiple sclerose (MS).

In het experiment door F.A. Wiegant en collega’s, met onder meer cadmium, werd
geprobeerd of eiwitten die eerst verkeerd werden gevouwen door blootstelling aan
verschillende invloeden – waaronder elektro-actieve stoffen – (in)tolerant werden voor een
volgende manipulatie of weer in het gareel konden worden gebracht.
Bij dit beschreven patent van Merck wordt gesproken van het manipuleren van bepaalde
eiwitten om vervolgens hierdoor dan de al eerder ontstane verkeerde vouwing van veel andere
eiwitten teniet te doen. En hierdoor de genoemde aandoeningen te behandelen. Maar mij gaat
het hier niet om deze nieuwe typen HSP90-remmers op basis van adenine, maar om wat
tussen de regels door te lezen is.

Het komt er dus op neer dat door het gebruik van bijvoorbeeld kwik en aluminium hydroxide
in vaccins er vele eiwitten in het lichaam verkeerd gevouwen kunnen worden en dat men
(Merck) nu door het ontwerpen van een elektro-actief medicijn wil proberen die door vaccins
ontstane verkeerde vouwing van eiwitten op te heffen.

Merck zegt dus eigenlijk zelf dat door elektro-actieve stoffen eiwitten verkeerd kunnen
worden gevouwen, of althans niet zoals door de natuur bedoeld is.

Merck noemt als aandoening door verkeerd gevouwen eiwitten ook MS. We zouden uit deze
patentbeschrijving dus kunnen afleiden dat Merck tussen de regels door zelf zegt dat elektro-
actieve invloeden (zware metalen) kunnen leiden tot zodanige vervorming van eiwitten dat
daardoor MS ontstaat.
Hiermee zegt Merck dus impliciet zelf dat de aluminium hydroxide en kwik in zijn eigen
vaccins en die van andere farmaceuten kunnen leiden tot onder meer de ziekte van Alzheimer
en MS ofwel demyelinisatie.

Geperforeerde celmenbranen
Behalve door ladingsverschuivingen in de chaperonne-eiwitten is het ook mogelijk dat cellen
vernietigd raken door ladingsverschuivingen in de celemenbranen van neuronen. Hierdoor
kunen deze celmenbranen poreus worden en zelfs – tijdelijke of permanente – gaten gaan
vertonen. Hierdoor kunnen stoffen die niet in deze neuronen thuishoren - en er dus ook niet in

343
kunnen worden afgebroken – gaan zorgen voor zodanige problematiek dat deze neuronen
disfunctioneel worden en afsterven. Ook dat leidt tot ophoping van ‘rommel’. En hoe minder
neuronen naar behoren functioneren, hoe minder goed het geheugen zal kunnen functioneren.

Hoe elektro-actieve soffen – zoals aluminium en kwik in vaccins – kunnen leiden tot
geperforeerde celmenbranen wordt beschreven in het desbetreffende hoofdstuk verderop in
deze studie.

Evidentie voor de toename van dementie door aluminium hydroxide


Laten we eerst even de samenstelling in gedachten nemen van bijvoorbeeld het HPV-vaccin
Gardasil. Volgens de opgave van de fabrikant bevat dat 225 mcg (microgram) aluminium
hydroxide per vaccin van een halve milliliter. Dat is dus 450 mcg per milliliter. Toen er een
vaccin ter analyse werd aangeboden aan een Duits laboratorium werd met behulp van
spectraal-analyse gemeten dat dit vaccin 414000,00 mcg/L bevatte. De opgave van de
fabrikant klopte dus aardig, want voor de hoeveelheid per liter moeten we de hoeveelheid per
milliliter met 1000 vermenigvuldigen. Per vaccin Gardasil krijgt men dus ongeveer 450.000
mcg aluminium hydroxide per liter in de spierweefsel/bloedbaan gespoten.

In zijn boek Is Aluminum the New Thimerosal? Geeft de kinderarts dr. Robert Sears een
schatting van de hoeveelheid aluminium hydroxide die kinderen via vaccinaties in hun
lichaam binnenkrijgen. Ik geef hieronder een opsomming van de hoeveelheden aluminium per
injectie:
· DTaP: 170-625 mcg (depending on manufacturer)
· Hepatitis A: 250 mcg
· Hepatitis B: 250 mcg
· HIB (for meningitits; PedVaxHib brand only): 225 mcg
· HPV: 225 mcg (Gardasil)
· Pediarix (DTaP-Hepatitis B-Polio combination): 850 mcg
· Pentacel (DTaP-HIB-Polio combination) 330 mcg
· Pneumococcus: 125 mcg

Bij de DTaP - Hepatitis B - Polio combinatie spuit men kleine kinderen dus in met 1700.000
mcg/L aluminium hydroxide en bij pneumokokken wordt per injectie 250.000 mcg/L van
hetzelfde adjuvans ingespoten.

Ook zette ik de vaccins van het RVP op een rijtje. Er bestaan verschillende manieren waarop
deze vaccins – al of niet in combinatie met die voor Hepatitis-B – kunnen worden toegediend.
Daarom is de hoeveelheid aluminium die de kinderen per prikronde kunnen binnenkrijgen
ook verschillend. Ik geef even de hoeveelheden alluminium per vaccin:
DKTP (Infanrix IPV) is geadsorbeerd aan 500 mcg aluminiumhydroxide
DKTP-Hib (Pediacel) is geadsorbeerd aan 1500 mcg aluminiumfosfaat (330 mcg aluminium)
DKTP-Hib-Hep.B (Infanrix Hexa) is geads. op 500 mcg aluminiumhydroxide en 320 mcg Al.
Pneumokokken (Prevenar) is geads. aan 500 mcg aluminiumfosfaat (110 mcg aluminium)
DTP (DTP) is geadsorbeerd aan totaal 1500 mcg aluminiumfosfaat (330 mcg aluminium)
Hepatitis B voor kinderen (Engerix B junior) is geads. Aan 250mcg aluminiumhydroxide
Meningokokken C (NeisVac-C) is geadsorbeerd aan 500 mcg aluminiumhydroxide
BMR en Hib bevatten geen aluminium

344
Afhankelijk van de combinaties waarin de drie (of vier) verschillende vaccins worden
gegeven aan een baby van 8 weken oud kan dit kind verschillende hoeveelheden
aluminiumzouten binnenkrijgen. Dat varieert van 440 mcg of 610 mcg (zonder Hepatitis B)
tot 690 mcg, 860 mcg of 930 mcg (met Hepatitis B) per prikronde.

Op 15-11-2002 verscheen in de Cicero nr 18 van het Leids Universitair Medisch Centrum


(LUMC) een interessant artikel onder de kop Overdosis aluminium, dodelijke dialyse.
Ik citeer enkele delen uit dit artikel:

[…] Curacao, 1996. Tien mensen sterven na een dialysebehandeling onder verdachte
omstandigheden. Zeventien anderen zijn ernstig vergiftigd. De oorzaak blijkt
aluminiumvergiftiging te zijn. De rechtbank verdenkt de artsen van nalatigheid en stelt een
onderzoek in. Daarbij roept men de hulp in van prof.dr. Freek de Wolff, een expert op het
gebied van aluminiumvergiftiging. Sinds de rechtbank een uitspraak heeft gedaan wil De
Wolff er wel over vertellen. Valt de artsen iets te verwijten?

“Toen men nog maar net was begonnen met het dialyseren van nierpatiënten”, begint prof.dr.
Freek de Wolff zijn verhaal, “was daar relatief weinig over bekend. Veel mensen hadden last
van neveneffecten, zoals dialyse-encefalopathie. Dat is een aandoening die lijkt op de ziekte
van Alzheimer. Mensen krijgen moeite met spreken, ze gaan raar schrijven met kleine
lettertjes, hun korte termijn geheugen wordt aangetast, de concentratie vermindert en
uiteindelijk leidt het tot een vergevorderde staat van dementie. Na enkele jaren kwamen
twee onderzoekers, één uit Eindhoven en één uit Amerika, er tegelijkertijd achter dat deze
aandoening een gevolg was van intoxicatie met aluminium. Men zorgde ervoor dat mensen
voortaan met aluminiumvrij water gedialyseerd werden, en het probleem leek de wereld uit.”

Hard gepuzzeld
“Wij waren het eerste klinisch lab in Nederland dat aluminium in het bloed kon meten.
Jarenlang hebben we aluminiumbepalingen voor het hele land gedaan. Begin jaren tachtig
waren er nog een paar gevallen van encefalopathie. En deze mensen hadden inderdaad een
hoog gehalte aluminium in hun bloed. Hier hebben we toen een hele tijd hard over gepuzzeld.
Uiteindelijk kwamen we erachter dat het aan bepaalde medicijnen lag, waar aluminium in zat.
Destijds was nog niet bekend dat de stof via het maagdarmstelsel opgenomen kon worden, en
voor gezonde mensen is dat ook niet zo’n probleem. Maar nierpatiënten kunnen het element
niet uitplassen, zoals gezonde mensen.”

Buizen bloed
Momenteel staat het onderzoek naar aluminiumvergiftiging bij dialysepatiënten op een laag
pitje. De afdeling Klinische Farmacie en Toxicologie doet nog veel aluminiumbepalingen, en
De Wolff en zijn collega-toxicoloog dr. Bert van der Voet treden geregeld op als expert op het
gebied van aluminiumvergiftiging. Zo ging dat ook met het voorval op Curacao […]

[…] Spannende tijd


Uit het onderzoek bleek wat iedereen al had vermoed: het ging hier inderdaad om
aluminiumvergiftiging. Eén patiënt had zelfs een aluminiumgehalte van 1275 nanogram per
milliliter, tegenover 6 bij gezonde personen en 50 bij de doorsnee dialysepatiënt.
Toen eenmaal vastgesteld was dat het daadwerkelijk om aluminiumvergiftiging ging, waren
er in totaal al negen mensen overleden. Eén persoon overleed achteraf in een ziekenhuis in
Florida, na enige tijd in coma te hebben gelegen.” […]

345
Na ontgifting zijn de overige 17 slachtoffers weer opgeknapt. Uiteindelijk bleek dat er een
nieuwe waterleidingbuis was aangelegd, waarvan men het dialysecentrum niet op de hoogte
had gebracht. Deze buis was aan de binnenkant bekleed met een goede soort cement. Maar
hoe beter de kwaliteit van het cement, hoe hoger ook het aluminiumgehalte daarvan is. Door
de samenstelling van het water konden aluminium en calcium gaan lekken uit de
binnenbekleding van die buis en binnen korte tijd was er een grote hoeveelheid aluminium in
dat water aanwezig.

De toenmalige directeur van dat dialysecentrum werd aanvankelijk beschuldigd, maar werd
vrijgesproken nadat hij studies kon overleggen die getuigden van het feit dat er uit cement wel
degelijk aluminium kon vrijkomen en ook nog in zulke concentraties dat vergiftiging kan
optreden. Ik citeer nu even uit het artikel van 15-10-2003 dat ik vond in het krantenarchief
van het dagblad Trouw.

[…] Ronduit sinister vond de Curacaose internist Ken Berend het dat het zo lang duurde
voordat de schadelijke effecten van aluminiumvergitiging zich manifesteerden. Terwijl
iedereen nog dacht dat 27 nierpatiënten alleen aan een te hoog calciumgehalte waren
blootgesteld – vervelend, maar niet ernstig – bleek dat het aluminium intussen heel langzaam
zijn verwoestende werk te doen. De laatste patiënt kreeg pas na 26 dagen ernstige
verschijnselen en stierf 15 dagen later […]

[…] Niemand wist dat aluminium vrij kan komen uit de cementen bekleding van de waterbuis.
Want dat bleek uiteindelijk het geval. We hebben zelfs 690 microgram per liter gemeten,
terwijl dialysecentra in Nederland al een waarschuwing krijgen bij 30 microgram
aluminium of meer.” […]

De laatste patiënt kreeg pas na 26 dagen ernstige verschijnselen en stierf 15 dagen later.
Dit betekent dat bijwerkingen van aluminiumhoudende vaccins bepaald niet binnen
enkele dagen hoeven op te treden, maar dat dit ook heel goed pas op de langere termijn
kan!

Eén patiënt had zelfs een aluminiumgehalte van 1275 nanogram per milliliter
opgebouwd door dialyse met water dat een aluminiumgehalte had van 690 mcg/L.
Die 1275 nanogram/ml staat gelijk aan 1275 mcg/L.
Door blootstelling aan water met 690 mcg/L aluminium had deze patiënt een belasting
opgebouwd van 1275 mcg/L.
Dat betekent dus dat aluminium wel degelijk in meer of mindere mate wordt opgeslagen
in het lichaam!

Bij de DTaP - Hepatitis B - Polio combinatie spuit men kleine kinderen met een gerust hart in
met 1700.000 mcg/L aluminium hydroxide per vaccin en bij pneumokokken wordt per 0,5 ml
injectie 250.000 mcg/L van hetzelfde adjuvans ingespoten.
Ook deze hoeveelheden bouwen op in het lichaam. En bedenk dat het hier om relatief erg
kleine lichaampjes gaat en dat kinderen aan de lopende band worden gevaccineerd.

Het is dus volkomen logisch om te veronderstellen dat de gehele bevolking zo langamerhand


bezig is om een steeds grotere belasting met aluminium op te bouwen en dat die langzame
vergiftiging zich bezig is te manifesteren als een toenemende epidemie/pandemie van

346
dementie, ofwel in werkelijkheid ‘vaccin-encefalopathie’, die sterk lijkt op de ziekte van
Alzheimer en daarvan qua symptomen niet of nauwelijks van te onderscheiden is.

Ook oraal krijgen we dagelijk een pietsie aluminium binnen, maar dat moet eerst door het
maagdarmstelsel worden opgenomen en daarbij gaat veel onopgenomen verloren. Vaccins
worden echter meteen in het spierweefsel/bloedbaan gespoten en daarin heeft aluminium meer
effect omdat het op die manier allemaal in het bloed terecht komt.
Mensen die per ongeluk door een waterleidingbedrijf in Camelford in Engeland aan een hoge
concentratie aluminium waren blootgesteld, kregen last van misselijkheid, braken diarree,
zweren in de mond en op de huid, huiduitslag en gewrichtspijn, maar hielden er volgens het
verslag geen blijvende gevolgen aan over. Toch zien we hier dat ook een incidentele opname
door de mond al tot vergiftigingsverschijnselen leidt. De vraag is ook hoeveel van dit
binnengekregen aluminium en toch nog is opgeslagen in het vetweefsel van hun lichaam en
pas op de nog langere termijn gaat leiden tot klachten die dan niet meer aan die incidentele
fout van het waterleidingbedrijf worden gerelateerd.

In het lijvige document Human Health Risk Assessment for Aluminium, Aluminium oxide,
and Aluminium Hydroxie, door Daniel Krewski en tien collega’s van in totaal 11
universiteiten, staat op bladzijde 537 het volgende:

[…] Neurological effects


If there is an association between aluminium exposure and risk of either AD or other forms of
dementia, the results of positive studies of exposure to aluminium in drinking water and these
health effects would serve to characterize the nature of the dose response relationship.
Martyn (1989) reported that individuals consuming drinking water with aluminium
concentrations exceeding 0.11 mg/L had a 1.5-fold greater risk for AD than those who
consumed water with aluminium concentrations less than 0.01 mg/L […]

Bij gezonde mensen verloopt de opname van aluminium uit drinkwater anders dan bij mensen
met nierproblemen en bovendien is dit nauwelijks te vergelijken met het binnenkrijgen van
een grote hoeveelheid ineens in het spierweefsel/bloedbaan.
Aluminium blijkt wel degelijk gerelateerd aan de ontwikkeling van Alzheimer.

Hoe aluminium hydroxide – via ladingsverschuivingen – kan leiden tot beschadiging en


afsterven van (zenuw)cellen staat beschreven in het hoofdstukje over ‘Hoe elektro-actieve
stoffen kunnen leiden tot afsterven van (hersen)cellen’.

Alzheimer en BSE
Op 16-1-2002 stond er een column in de krant van Pamela Hemelrijk, die geheel gewijd was
aan de verspreiding van BSE in relatie tot het gebruik van het zenuwgif Phosmet. Ik citeer
enkele fragmenten uit de column:

[...] Het aantal Alzheimerpatiënten is de laatste tien jaar schrikbarend toegenomen; in


Engeland is het zelfs verdubbeld. Zijn die mensen wel allemaal aan Alzheimer bezweken? Het
zou net zo goed Creutzfeld-Jacob kunnen zijn; de symptomen lijken sprekend op elkaar.
Alleen een lijkschouwing kan opheldering geven, en die worden slechts mondjesmaat verricht.

347
Een neuropathologe aan de Yale universiteit zegt dat 15 procent van de Alzheimerdoden die
zij tegenwoordig op de snijtafel krijgt, bij nader inzien Creutzfeld-Jacobdoden blijken te
zijn. Ze spreekt van een ‘verborgen epidemie’ [...]
[...] In 1984 werden alle Britse boeren gedwongen hun vee tegen horzels te behandelen met
een organsch fosfaat genaamd Phosmet. Dat is een zenuwgif notabene dat verwant is aan
Sarin. Er waren genoeg alternatieven voorhanden die minder giftig en even effectief waren,
maar die waren niet tiegestaan. Niet lang daarna doken de eerste gevallen van BSE in
Engeland op. Purdey waagde het een verband te legen tussen het een het ander, en diverse
eminente geleerden, onder andere van de universiteit Cambridge, vielen hem bij [...]
[...] Je zou zeggen: laten wij dan om te beginnen die organische fosfaten eens gaan mijden als
de pest. We hebben ze nergens voor nodig. Wat kunnen ons die paar horzels schelen? Maar
Brinkhorst denkt daar anders over. Het kamerlid Altsma heeft hem vorig jaar gevraagd of, en
zo ja op wat voor schaal, die zenuwgiffen bij ons worden toegepast. Maar hij kreeg niet eens
antwoord. Die stoffen konden niks met BSE te maken hebben aldus Brinkhorst, want ze zijn
‘wereldwijd’ gebruikt, terwijl BSE ‘alleen in Europa voorkomt’.
Dat is intussen achterhaald. Als ik goed ben ingelicht is er intussen ook BSE opgedoken in
Japan, Finland, Polen, Hongarije en Slowakije. Nog even en we hebben ook wereldwijd
BSE. En een overschot aan demente bejaarden [...]

Fosfaat is een factor die de koperspiegel tegenwerkt door het remmen van de
koperabsorptie.
Hierdoor ontstaat een te laag koper tegenover een te hoog zink. In het lichaam van mens en
dier zijn de ladingen van koper en zink van belang voor de goede vouwing van eiwitten.
Normaliter bestaat er ook een juiste balans tussen die twee concurrerende stoffen. Maar
doordat Phosmet nadelig werkt op de hoogte van de koperspiegel, wordt de zinkspiegel hoger
en dus de balans tussen stoffen met verschillende elektrische ladingen verstoord. Daardoor
kan ook de normale vouwing van eiwitten verstoord raken doordat er ladingsverschuivingen
optreden van de samenstellende atomen van die eiwtten, zodat er afwijkende ruimtelijke
structuren van de eiwitten ontstaan, de zogenaamde prionen. En dat is wat we zien bij BSE en
Alzheimer.
Phosmet werkt dus niet zelf op een directe manier als een elektro-actieve stof, maar indirect.

348
Langs welke mechanismen kwik en aluminiumverbindingen in vaccins ook
nog neurotoxisch zijn

Aluminium in vaccins heeft ook een neurotoxische uitwerking die langs twee verschillende
indirecte manieren tot stand komt. Ik begin met het mechanisme dat verloopt via de verlaging
van de zinkspiegel door de invloed van het MTN-mechanisme. Daarvoor herhaal ik eerst even
iets uit het begin van deze studie:

***
Metallothioninen (MTN)
MTN is een zwavelhoudend eiwit met een grote affiniteit voor koper, zink, lood, cadmium,
kwik en andere zware metalen. MTN speelt een rol bij :
· detoxificatie van toxische zware metalen.
· Intracellulair beschikbaar stelen van koper en zink voor inbouw van deze metalen in
metallo-enzymen.
· Handhaven van de zinkhomeostase in het lichaam.

Zware metalen en corticosteroïden kunnen de vorming van MTN induceren, waardoor een
onmiddellijke verlaging van het extracellulaire zinkgehalte optreedt, die vanuit leverreserve
wordt aangevuld. Is er geen reserve, dan wordt zink uit de membranen gehaald, waardoor een
verminderde membraanstabiliteit optreedt en verminderde protektie tegen lipidperoxydatie.

Vaccinatie leidt dus op verschillende manieren tot een verlaging van de zinkspiegel, waardoor
de koperspiegel tegelijkertijd ook stijgt (mits de koperabsorptie in orde is). Daardoor is er om
twee redenen een verschuiving te zien van een positieve invloed (zink) naar een negatieve
invloed (koper). Als de vaccins ook nog het elektronegatieve aluminium (hydroxide) bevatten,
dan is er een nog sterkere tendens richting negatief. Wat weer leidt tot de vorming van stereo-
isomere aminozuren en eiwitten.
Dit effect van een vaccinatie ijlt enkele weken na. Vanwege deze ‘knock-down’ van het
immuunsysteem na een vaccinatie is een gevaccineerd individu gedurende enkele weken na
een vaccinatie extra gevoelig voor het oplopen van allerlei infecties. Na ongeveer een maand
hoort het immuunsysteem zich weer hersteld te hebben.

Gevolgen van door aluminium- en kwikhoudende vaccins veroorzaakte zinkdeficiëntie


De vaccins worden gespoten in het onderhuids spierwefselen worden van daaruit langzaam
vrijgegeven aan de bloedbaan, waarbij ze niet alleen worden afgevoerd door MTN, maar voor
een groot gedeelte ook worden opgeslagen in vetweefsel. Zolang als er zich echter kwik en
aluminium in de bloedbaan bevindt, bijft het MTN-mechanisme zijn werk doen en dus ook
voortdurend de zinkspiegel verlagen, zodat er na iedere vaccinatie met kwik en/of
aluminiumverbindingen gedurend enige tijd een meer of minder ernstige zikdeficiëntie
ontstaat. Hoe vaker vaccinaties achter elkaar plaatsvinden, hoe langer en ernstiger ook de
perioden van verlaging van de zinkspiegel.
Een zinkdeficiëntie wordt gekenmerkt door een groot aantal symptomen, waaronder:
· Immuundeficiënties, zoals gevoeligheid voor infecties en verhoogde incidentie van kanker.
· Maag-darmklachten, met name diarree.
· Stoornissen met betrekking tot het centrale zenuwstelsel, zoals depressies, geïrriteerdheid,
apathie, vergeetachtigheid, dementie, snelle stemmingsveranderingen, slaapmoeilijkheden,
gedragsmoeilijkheden, hyperaktiviteit en psychiatrische problemen zoals schizofrenie.

349
· Gestoorde glucosetolerantie, afnemende insulineaktiviteit, diabetes mellitus, hypoglycemie,
vetzucht en eetstoornissen.

***

Ik citeer nu iets uit een syllabus over het element zink in relatie tot het menselijk functioneren,
die 12 jaar geleden werd gebruikt in de opleiding natuurgeneeskunde in Hilversum:

[…] Zink en het centrale zenuwstelsel


Onderzoek heeft aangetoond dat zink in de hersenen niet gelijkmatig is verdeeld; met name
hoge concentraties zink in cerebellum (kleine hersenen) en in bepaalde delen van de
hippocampus.
De hippocampus is een belangrijk onderdeel van het limbische systeem van de hersenen: het
systeem dat de inlichtingen van de buitenwereld en van het inwendige gebeuren in het
lichaam als het ware registreert, helpt bij de opslag in het gehuegen en deze inlichtingen ook
weer emotioneel verwerkt in een delnemen aan een antwoord naar buiten. Kortom: de
hippocampus speekt een belangrijke rol bij geheugenfunctie, bij herkennen, bij emotioneel
verwerken en encocriene regulatie.
Onderzoekingen tonen aan dat zink gelokaliseerd is in een bepaalde laag van de hippocampus,
namelijk de laag van de ‘mossy fibers’. Zink zit in de eindblaasjes met als taak: deelnemen
aan de prikkeloverdracht naar de piramidecellen.
In deze laag komt zink voor in twee verschillende vormen:
· Als bestanddeel van metallo-enzymen, die betrokken zijn bij de opbouw en afbraak van de
neurotransmitters glutaminezuur en gammaaminoboterzuur (GABA).
In vrije vorm, waarschijnlijk functionerend als een neuromodulator, mogelijk in de vorm van
een calciumantagonist.

Bij zinktekort is vooral de vrije vorm snel verdwenen, hetgeen o.a. is aangetoond bij
alcoholisten.

De rol van zink bij de ontwikkeling van de hippocampus:


Zinkdeficiëntie van de moeder kan aanleiding geven tot foetale afwijkingen, vooral
afwijkingen in het centrale zenuwstelsel.
Zinktekort bij zwangere ratten: de nakomelingen vertonen een gestoord leergedrag,
verminderde stresstolerantie en verminderde beweeglijkheid. Bij de mens met name
ontwikkelingsstoornissen die zich op latere leeftijd uiten in agressiviteit, lethargie, slecht
concentreren en leren etc.
Zinktekort tijdens de laatste periode van de zwangerschap en in de vroege postnatale periode
kan leiden tot vertraagde biochemische ontwikkeling van het jonge dier: o.a. afwijkingen in
de ontwikkeling van de hippocampus en cerebellum en hierdoor gedragsstoornissen.
De laatste jaren is er veel aandacht voor het zogenaamde foetale alcoholsyndroom (FAS). Bij
baby’s van moeders die tijdens de zwangerschap te veel alcohol gebruiken zie je
aangezichtsafwjkingen en gedrags- en leermoeilijkheden, die zich ook op veel latere leeftijd
kunen manifesteren. Onderzoek naar het effect van alcohol en aceetaldehyde op de DNA-
synthese bij rattenfoeten: mogelijk dat een zinktekort (vaak gevonden bij chronisch
alcoholgebruik) een factor kan zijn die het neurotoxisch effect van alcohol en/of
aceeteldehyde potentieert.

Een gestoorde ontwikkeling van de hippocampus is ook aangetoond bij jonge ratten die
onmiddellijk na de geboorte werden blootgesteld aan lood. Verder onderzoek naar een

350
mogelijk potentiërend effect van zinkdeficiëntie op de neurotoxiciteit van lood kan
belangwekkende informatie opleveren. Waarschijnlijk hebben ook andere zware metalen
zoals cadmium en kwik dit effcet.
In een samenleving waar ook zwangeren en jonge kinderen meer en meer worden blootgesteld
aan gewenste en ongewenste potentieel foetotoxische en neurotoxische stoffen zoals alcohol,
zware metalen en industriële chemische stoffen lijkt het een goede zaak om nu reeds te zorgen
voor een optimale zinkstatus. Niet direct door zinksuppletie, maar door goede voeding.

Zink en degeneratieve hersenafwijkingen:


Door de functie van zink in de hippocampus is er aandacht voor de rol van zink bij
degeneratieve hersenziekten zoals seniele dementie, waarbij naast een veelheid van
degeneratieve afwijkingen in de hersenen altijd afwijkingen in de hippocampus worden
gevonden. Sommige onderzoekers menen dat zinkdeficiëntie een duidelijke rol speelt bij het
ontstaan van seniele dementie.
Door zinkdeficiëntie is de functie van de metallo-enzymen voor de DNA-synthese gestoord,
hierdoor is er een verminderd vermogen om fouten in de DNA-synthese te herstellen wat met
name in het zenuwstelsel kan leiden tot afsterven van de zenuwcel.
Zink in de hippocampus heeft ook een beschermende functie tegen lipidperoxidatie van de
membraan […]

Denk in verband met de functie van het limbisch systeem ook even aan toegenomen agressie
door de inmiddels sufgeprikte jeugd en het overmatig drinken door dezelfde jeugd. Is het gek
dat door overmatig alcoholgebruik in combinatie met zinkgebrek door de vele vaccinaties er
een stagnatie optreedt van de hersenontwikkeling? Denk aan de toename van de ziekte van
Alzheimer en andere vormen van dementie.
Heel veel problemen met jeugd, volwaseenen en ouderen worden volgens mij – mede-
veroorzaakt door de vele vaccinaties.

Verlammingen
Zenuwverbindingen bevinden zich niet alleen in de hippocampus, maar in het gehele lichaam
En ook de spierwerking wordt aangestuurd door zenuwen. Een ernstige zinkdeficiëntie – dus
ook een door vaccinatie optredende acute zinkdeficiëntie, bij een indivdu met een voordien al
lage zinkstatus – kan dus ook leiden tot het optreden van verlammingen in diverse gradaties.
En dat is nou net wat relatief veelvuldig wordt gemeld in de groep meisjes die – meestal al
driemaal achter elkaar - zijn gevaccineerd met de HPV-vaccins Gardasil en Cervarix.

Dan volgt nu het tweede mechanisme waarlangs aluminiumverbingen – zoals aluminium


hydroxide – neurotoxisch zijn.

SMA door elektro-actief aluminium hydroxide

Elektro-actieve elementen in vaccins en het risico op verstoorde genexpressie


Een verkeerde vouwing – en dus van de natuurlijke verschijningsvorm afwijkende ruimtelijke
structuur - van aminozuren, eiwitten en enzymen kan ook leiden tot een blijvend verstoorde
genexpressie. Hierdoor kunnen alle mogelijke gen-gerelateerde aandoeningen en afwijkingen
ontstaan. Deze vaak als eerste binnen een familie optredende gen-gerelateerde aandoeningen

351
kunnen daarna ook als overerfbare genetische aandoeningen overgedragen worden aan het
nageslacht en zich – via genetische drift – verspreiden onder de hele populatie.
Hoe dat werkt volgt – samen met evidentie voor dit mechanisme - hieronder.

Op 27-4-2009 vond ik in mijn maibox een stuk informatie onder de noemer Updates on the
International Biological Situation (Mon April 20, 2009). Het handelde over de ontwikkeling
van nieuwe soorten vaccins. Mijn oog viel direct op de volgende alinea:
[…] AVI BioPharma has apparently received FDA approval for new RNA-altered “anti-
sense” (aptly named for sure) vaccines for Ebola and Marlburg viruses. In 2005-2006 they
led the way in researching “bird-flu” vaccines, but now they are leading the way in other
virulent killer virus research. See http://www.avibio.com/biodefense-program.php. and
http://www.avibio.com/rna-therapeutics.php. [...]

Ik opende meteen het laatste van de twee genoemde bestanden en de inhoud daarvan was zo
interessant dat ik die hieronder in zijn geheel laat volgen:

[…] How RNA Therapeutics Work


Using modern methods of chemical synthesis, AVI makes compounds that bind selectively to
RNA, the carrier of genetic information from DNA to protein, and prevent production of a
particular protein. If this protein is needed for a virus infection or causes a disease, e.g.
cancer, the disease may be prevented or treated. AVI BioPharma is an early pioneer of
antisense technology, the precursor of the growing field of RNA therapeutics.

RNA-based therapeutic compounds are made up of subunits or monomers, linked together


and called oligomers. Each subunit carries a genetic “letter” or base (A, T, G or C) that
allows it to pair with its complementary monomer on the RNA target (A pairs with T and G
with C). The order of sequence of these “letters” determines the identity of the RNA to which
it binds, as well as the precise position in the sequence of the RNA that it seeks out
specifically. When the target is mRNA, which translates genetic information in protein, AVI
compounds are called Translation Suppressing Oligomers or TSO’s. AVI oligomers can also
be targeted to a pre-mRNA, which is not yet mature and needs to be processed and spliced to
make mRNA. Used in this capacity, AVI compounds are called Splice Switching Oligomers or
SSO’s because they can determine which – of several choices – mRNA is actually made
preferentially.

Genetic letters and base pairing are common to all RNA therapeutics, but chemists can
change the chemical character of the therapeutics molecules in subtle but significant ways.
For example, the fine structure and charge of the monomers determines the strenght of the
linkages that hold them to their target, the “backbone”of the oligomers can be altered to
achieve different properties, such as resistance to enzymic degradation or bioavailability.
The older antisense compound, and also siRNA, are designed to degrade their target RNA
molecules. Instead, AVI oligomers with morpholino backbone act by “steric blocking” –
binding to a target sequence within the RNA molecule and simply obstructing other
molecules that might otherwise interact with the RNA. Thus, there is no degadation of the
drug or its target mRNA […]

Hier staat dus beschreven wat ik eerder ook al betoogde over de uitwerking van het elektro-
negatieve aluminium. Door de ‘lading’ van dit elektro-actieve element wordt de onderlinge
binding van atomen geregeld en daarmee ook de vouwing – ofwel de ruimtelijke structuur –

352
van moleculen bepaald. Dit is precies wat de wetenschapper Van der Waals al in de eerste
helft van de 20ste eeuw uitvond.
Door de met behulp van ladingveranderende monomeren veranderde ruimtelijke structuur van
de beschreven kunstmatige moleculen kunnen deze moleculen nu verhinderen dat de daarvoor
bedoelde moleculen worden geblokkeerd en onwerkzaam worden. Als hun plek al wordt bezet
door een ‘stereo-isomere’ – dus qua ruimtelijke structuur veranderde – molecuul, dan krijgen
de natuurlijke moleculen geen kans meer. Hun stoel is dan al bezet.

In het eerstgenoemde bestand – Biodefense Program – staat deze werkwijze nog een keer
duidelijk genoemd:
[…] AVI-6002 and AVI-6003 are novel analogs based on AVI’s PMO antisense chemistry in
which anti-viral potency is enhanced by the addition of positively-charged components to the
morpholino oligomer linkage […]

Het functioneren van biologische systemen kan dus worden ontregeld door het toevoegen van
positief geladen componenten. Hetzelfde kan – nog steeds volgens Van der Waals in mijn
oude natuurkundeboek uit 1958 – ook worden bewerkstelligd door de invloed van elektro-
actieve elementen, zoals het negatieve aluminium (hydroxide) en het positieve kwik.
Door het via vaccins toevoegen van elektro-actief aluminium hydroxide aan menselijke en
dierlijke organismen kunnen er binnen die organismen dus – op niet te voorspellen wijze -
zodanige ‘stereo-isomeren’ ontstaan, dat deze onterecht binden aan RNA, zodat bepaalde
genfuncties niet meer via het RNA kunnen leiden tot de normaliter gewenste eiwitsynthese.
Niet alleen kunnen die veranderde eiwitten binden op allerlei receptoren voor hormonen en
neurotransmitters, maar ook kunnen ze random - door binding op bepaalde delen van het
RNA - bepaalde door het DNA gedicteerde en door het RNA uitgevoerde eiwitsyntheses
verhinderen, waardoor allerlei lichaamsfuncties kunnen worden geblokkeerd.
Als bepaalde gen-instructies van het DNA niet worden uitgevoerd door het RNA, dan vervalt
de interactie tussen dat betreffende deel van het DNA en de aansturende morfogenetische
velden en stopt dat gedeelte van het DNA met vibreren. Hierna kunnen de betreffende
nucleotiden nooit weer opnieuw tot resonantie komen (zie hiervoor mijn studie Veldcontact)
en daarom kunnen deze nucleotiden nooit meer resoneren met de energetische
frequentiepatronen van de aansturende morfogenetische veldinformatie. Deze genen zijn dan
dus voorgoed op non-actief geraakt.
Door aluminium hydroxide en kwik in vaccins kunnen dus allerlei gendefecten ontstaan, die
daarna ook overerfbaar worden. Dit zijn dan dus geen ‘spontane genmutaties’, maar op een
random manier door vaccins geïnduceerde gendefecten, die daarna alle mogelijke functies –
waaronder ook zenuwfuncties – kunnen treffen.
Aluminiumhoudende vaccins kunnen dus leiden tot een veranderde genexpressie!!!

Recent kwam me hiervan nog eenvoorbeeld onder ogen dat bovendien nogeens de nadruk legt
op de vele gevallen van verlammingen nadat in Amerika meisjes werden gevaccineerd met
het HPV-vaccin Gardasil.
Het gaat hier om een in 1999 gezond geboren kind dat met drie maanden de eerste DKTP-prik
kreeg. Daarna ging het snel bergafwaarts met dit kind dat zeer snel last kreeg van spierzwakte.
Enkele maanden later werd na een DNA-onderzoek vastgesteld dat het kind leed aan SMA
(Spinale Musculaire Atrofie). Het kind overleed na een verschrikkelijke lijdensweg op de
leeftijd van 3,5 jaar.
Door veranderde genexpressie kunnen niet alleen dit soort aandoeningen ontstaan, maar ook
allerlei andere functiestoornissen en ontwikkelingsstoornissen (zoals die van het autistisch
spectrum) die bij mijn weten nog nooit eerder aan vaccinaties zijn gerelateerd.

353
Gezien de massale HPV-vaccinaties met het aluminiumhoudende Gardasil in de VS is het
aantal meisjes met verschijnselen van verlammingen en andere functiestoornissen dan ook
heel begrijpelijk, evenals de toename van het aantal ontwikkelingsstoornissen bij jonge
kinderen die steeds jonger worden opgezadeld met steeds meer doses aluminum hydroxide.

Vaccins die kwik en/of aluminium bevatten zijn dus op twee manieren neurotoxisch, (1) via
verlaging van de zinkspiegel, waarbij de individuen met de laagste zinkspiegels het grootste
risico lopen en (2) via een veranderde genexpressie.

Op 24-6-2009 ontving ik onderstaand artikel, dat voor zichzelf spreekt. Hoewel niet iedere
gevaccineerder al binnen deze tijd bijwerkingen vertoont – hetgeen op termijn beslist niet
onmogelijk is – is het aantal bijwerkingen op korte termijn al indrukwekkend genoeg.

New FDA Records Obtained by Judicial


Watch Indicate 28 Deaths Related to
Gardasil in 2008
Records Document 6,723 Adverse Reactions in 2008,
Including 1,061 Considered "Serious" and 142 Considered
"Life Threatening"

Contact Information:
Press Office 202-646-5172, ext 305

Washington, DC -- June 22, 2009

Judicial Watch, the public interest group that investigates and prosecutes
government corruption, announced today that it has obtained records
from the Food and Drug Administration (FDA) documenting 28 deaths in
2008 associated with Gardasil, the vaccination for human papillomavirus
(HPV), up from 19 deaths in 2007. The total number of Gardasil-related
deaths is 47 since the vaccine was approved in 2006. Overall, the FDA
documented 6,723 "adverse events" related to Gardasil in 2008, of which
1,061 were considered "serious," and 142 considered "life threatening."

The following are several "adverse events" documented by the FDA’s


Vaccine Adverse Event Reporting System (VAERS):

· "15 months from the completion of the GARDASIL HPV vaccination,


I had full blown cervical cancer. My oncologist would like to do a
hysterectomy at this time, but [as I have] always wanted children, I
have chosen to wait . . . I have two of the [strains] that the shot is
suppose to prevent . . . I now have cervical cancer and I am left
wondering what role the GARDASIL HPV vaccination played in the
hasty onset." (ID: 319836)

354
· "After receiving her second dose of GARDASIL … she could crawl
but … needed to use crutches or a wheel chair ... She was
experienced problems breathing and had ‘super migraines' that
never went away … She had swelling in her face, jaw and wrists.
The patient was diagnosed with GUILLAIN-BARRE syndrome, myelin
sheath degeneration and peripheral neuropathy. Patient was
hospitalized twice … patient has not recovered from symptoms." (ID:
318052)
· A 19-year-old girl with no medical history immediately experienced
side effects after receiving the Gardasil vaccine. Within eleven days
her symptoms included "Aggression, Arthralgia, Complex partial
seizures, Confusional state, Convulsion, Crying, Dizziness, Epilepsy,
Fatigue, Feeling abnormal, Grand mal convulsion, Immediate post-
injection reaction, Irritability, Myalgia, Nausea, Pain, Postictal state,
Somnolence, Syncope, Tremor, and Unresponsive to stimuli." (ID:
320598)
· "Two weeks after the third dose, the patient developed a
complication. She was taken to the hospital by ambulance but
passed away during the transport from an unknown cause…Upon
arrival in ER unresponsive, pupils fixed and dilated, no cardiac
activity. Resuscitation unsuccessful and patient expired." (ID:
314769)

The FDA VAERS reports show that since last June, 235 cases detailed
permanent disability. There were also 29 new cases of Guillain-Barre
Syndrome, and 147 cases of "spontaneous abortions," or miscarriages,
when the vaccine was given to pregnant women.

Moreover, 62 girls developed warts after receiving the vaccine. This


development is of particular concern because Gardasil, which is designed
to prevent two strains of genital warts, is not supposed to react with other
HPV strains. However, not only did previously healthy women experience
genital warts after the vaccination, but 21 girls developed warts on other
areas, most commonly the face, hands and feet, and in one case, "all over
her body." (ID: 330671)

Of the 47 reported deaths, 41 occurred within a month of receiving the


vaccine and of those 17 were within two weeks or receiving the vaccine.
In most of the deaths the cause is still unknown.

"The FDA is supposed to be a guardian of public health, and yet the


agency continues to turn a blind eye to what seems to be an extremely
serious public health problem. The public relations push for Gardasil by
Merck, politicians and public health officials needs to pause so that these
adverse reactions can be further studied," said Judicial Watch President
Tom Fitton. "The already serious problems associated with Gardasil seem
to be getting worse. No one should require this vaccine for young
children."

355
Op 19-8-2009 publiceerde JAMA een Editorial over de risico’s en baten van HPV-vaccinaties.
Ik zal deze editorial hieronder in zijn geheel weergeven.

The Risks and Benefits of HPV Vaccination


Charlotte Haug, MD, PhD, MSc

JAMA. 2009;302(7):795-796.

When do physicians know enough about the beneficial effects of a new medical
intervention to start recommending or using it? When is the available information about
harmful adverse effects sufficient to conclude that the risks outweigh the potential
benefits? If in doubt, should physicians err on the side of caution or on the side of hope?
These questions are at the core of all medical decision making. It is a complicated
process because medical knowledge is typically incomplete and ambiguous. It is
especially complex to make decisions about whether to use drugs that may prevent
disease in the future, particularly when these drugs are given to otherwise healthy
individuals. Vaccines are examples of such drugs, and the human papillomavirus (HPV)
vaccine is a case in point.

zur Hausen, winner of the Nobel Prize in Physiology or Medicine in 2008, discovered that
oncogenic HPV causes cervical cancer.1-4 His discovery led to characterization of the
natural history of HPV infection, an understanding of mechanisms of HPV-induced
carcinogenesis, and eventually to the development of prophylactic vaccines against HPV
infection.

The theory behind the vaccine is sound: If HPV infection can be prevented, cancer will not
occur. But in practice the issue is more complex. First, there are more than 100 different
types of HPV and at least 15 of them are oncogenic. The current vaccines target only 2
oncogenic strains: HPV-16 and HPV-18. Second, the relationship between infection at a
young age and development of cancer 20 to 40 years later is not known. HPV is the most
prevalent sexually transmitted infection, with an estimated 79% infection rate over a
lifetime5-6 The virus does not appear to be very harmful because almost all HPV infections
are cleared by the immune system.7-8 In a few women, infection persists and some
women may develop precancerous cervical lesions and eventually cervical cancer. It is
currently impossible to predict in which women this will occur and why. Likewise, it is
impossible to predict exactly what effect vaccination of young girls and women will have
on the incidence of cervical cancer 20 to 40 years from now. The true effect of the
vaccine can be determined only through clinical trials and long-term follow-up.

The first HPV vaccine was licensed for use in the United States in June 2006,9 and the
Advisory Committee on Immunization Practices recommended routine vaccination of girls
aged 11 to 12 years later that same month.10 However, the first phase 3 trials of the HPV
vaccine with clinically relevant end points—cervical intraepithelial neoplasias grades 2 and
3 (CIN 2/3)—were not reported until May 2007.11 Previously only reduction in the
prevalence of persistent infection and CIN from the 2 virus strains included in the vaccine
had been reported. The results were promising, but serious questions regarding the
overall effectiveness of the vaccine for protection against cervical cancer remained to be
answered, and more long-term studies were called for.12 However, no longer-term results
from such studies have been published since then.

So how should a parent, physician, politician, or anyone else decide whether it is a good
thing to give young girls a vaccine that partly prevents infection caused by a sexually
transmitted disease (HPV infection), an infection that in a few cases will cause cancer 20

356
to 40 years from now? Two articles in this issue of JAMA13-14 present important data that
may influence, and probably already have influenced, such decisions about HPV
vaccination.

The report by Rothman and Rothman13 demonstrates how the vaccine manufacturer
funded educational programs sponsored by professional medical associations in the
United States. The article illustrates how the Society of Gynecologic Oncology, the
American Society for Colposcopy and Cervical Pathology, and American College Health
Association helped market the vaccine and influenced decisions about vaccine policy with
the help of ready-made presentations, slide sets, e-mails, and letters. It is of course
reasonable for professional medical associations to promote medical interventions they
believe in. But did these associations provide members with unbiased educational
material and balanced recommendations? Did they ensure that marketing strategies did
not compromise clinical recommendations? These educational programs strongly
promoting HPV vaccination began in 2006, more than a year before the trials with
clinically important end points were published. How could anyone be so certain about the
effect of the vaccine? This matters because the voices of experts such as the professional
medical associations are especially important with a complex issue such as this.

In another article, Slade and colleagues14 from the US Centers for Disease Control and
Prevention and the US Food and Drug Administration describe the adverse events that
occurred 2.5 years following the receipt of quadrivalent HPV vaccine that were reported
through the US Vaccine Adverse Events Reporting System (VAERS). Even though most of
the reported adverse events were not serious, there were some reports of
hypersensitivity reactions including anaphylaxis, Guillain-Barré syndrome, transverse
myelitis, pancreatitis, and venous thromboembolic events. VAERS is a passive, voluntary
reporting system, and the authors call attention to its limitations. They point out that only
systematic, prospective, controlled studies will be able to distinguish the true harmful
effects of the HPV vaccine. These limitations work both ways: it is also difficult to
conclude that a serious event is not caused by the vaccine.

Whether a risk is worth taking depends not only on the absolute risk, but on the
relationship between the potential risk and the potential benefit. If the potential benefits
are substantial, most individuals would be willing to accept the risks. But the net benefit
of the HPV vaccine to a woman is uncertain. Even if persistently infected with HPV, a
woman most likely will not develop cancer if she is regularly screened.15 So rationally she
should be willing to accept only a small risk of harmful effects from the vaccine.

When weighing evidence about risks and benefits, it is also appropriate to ask who takes
the risk, and who gets the benefit. Patients and the public logically expect that only
medical and scientific evidence is put on the balance. If other matters weigh in, such as
profit for a company or financial or professional gains for physicians or groups of
physicians, the balance is easily skewed. The balance will also tilt if the adverse events
are not calculated correctly.

AUTHOR INFORMATION

Corresponding Author: Charlotte Haug, MD, PhD, MSc, The Journal of the Norwegian
Medical Association, Akersgata 2, Oslo 0107, Norway (charlotte.haug@legeforeningen.no).

Financial Disclosures: None reported.

Editorials represent the opinions of the authors and JAMA and not those of the American
Medical Association.

357
Author Affiliation: The Journal of the Norwegian Medical Association, Oslo, Norway.

REFERENCES

1. zur Hausen H. Human papillomaviruses and their possible role in squamous cell
carcinomas. Curr Top Microbiol Immunol. 1977;78:1-30. PUBMED

2. Tsunokawa Y, Takebe N, Nozawa S; et al. Presence of human papillomavirus type-16


and type-18 DNA sequences and their expression in cervical cancers and cell lines from
Japanese patients. Int J Cancer. 1986;37(4):499-503. ISI | PUBMED

3. zur Hausen H. Papillomaviruses and cancer: from basic studies to clinical application.
Nat Rev Cancer. 2002;2(5):342-350. FULL TEXT | ISI | PUBMED

4. Nobelförsamlingen 2008: the discoveries of human papilloma viruses that cause


cervical cancer and of human immunodeficiency virus.
http://nobelprize.org/nobel_prizes/medicine/laureates/2008/adv.pdf. Accessed July 16,
2009.

5. Woodman CB, Collins SI, Young LS. The natural history of cervical HPV infection:
unresolved issues. Nat Rev Cancer. 2007;7(1):11-22. FULL TEXT | ISI | PUBMED

6. Woodman CB, Collins S, Winter H; et al. Natural history of cervical human


papillomavirus infection in young women: a longitudinal cohort study. Lancet.
2001;357(9271):1831-1836. FULL TEXT | ISI | PUBMED

7. Syrjänen K, Hakama M, Saarikoski S; et al. Prevalence, incidence, and estimated life-


time risk of cervical human papillomavirus infections in a nonselected Finnish female
population. Sex Transm Dis. 1990;17(1):15-19. ISI | PUBMED

8. Human papillomavirus (HPV) natural history. http://www.asccp.org/hpv_history.shtml.


Accessed July 16, 2009.

9. FDA. June 8, 2006 approval letter: human papillomavirus quadrivalent (types 6, 11,
16, 18) vaccine, recombinant.
http://www.fda.gov/BiologicsBloodVaccines/Vaccines/ApprovedProducts/ucm111283.htm.
Accessed July 24, 2009.

10. Markowitz LE, Dunne EF, Saraiya M; et al, Advisory Committee on Immunization
Practices (ACIP). Quadrivalent human papillomavirus vaccine: recommendations of the
Advisory Committee on Immunization Practices (ACIP). MMWR Recomm Rep.
2007;56(RR-2):1-24. PUBMED

11. FUTURE II Study Group. Quadrivalent vaccine against human papillomavirus to


prevent high-grade cervical lesions. N Engl J Med. 2007;356(19):1915-1927. FREE FULL
TEXT

12. Sawaya GF, Smith-McCune K. HPV vaccination: more answers, more questions. N
Engl J Med. 2007;356(19):1991-1993. FREE FULL TEXT

13. Rothman SM, Rothman DJ. Marketing HPV vaccine: implications for adolescent health
and medical professionalism. JAMA. 2009;302(7):781-786. FREE FULL TEXT

358
14. Slade BA, Leidel L, Vellozzi C; et al. Postlicensure safety surveillance for quadrivalent
human papillomavirus recombinant vaccine. JAMA. 2009;302(7):750-757. FREE FULL TEXT

15. Sawaya GF, Brown AD, Washington AE, Garber AM. Current approaches to cervical-
cancer screening. N Engl J Med. 2001;344(21):1603-1607. FREE FULL TEXT

Aluminium hydroxide in vaccins tegen meningokokken-C geeft zelfde verschijnselen


Hierboven schetste ik de mechanismen waarlangs aluminium hydroxide in de Gardasil- en
Cervarix-vaccins tot neurotoxische bijwerkingen kan leiden. Maar momenteel bevat 80% van
de vaccins aluminium hydroxide als adjuvans.
In eigen land wordt door het RIVM in alle toonaarden ontkend dat aluminium hydroxide ook
maar de geringste gevaren voor d egezondheid oplevert. Volgens een publiekelijke uitspraak
van dr. Conyn van het RIVM is aluminium hydroxide juist volkomen bewezen veilig.
Toch blijkt uit een rapport over de bijwerkingen tijdens de eenmalige vaccinaties tegen
meningokokken-C-infecties (peildatum 1-6-2002) - met een aluminium hydroxide bevattend
vaccin - iets heel anders. Dit hoewel het RIVM de ernstigste bijwerkingen natuurlijk blijft
ontkennen op basis van arbitraire overwegingen zoals de – niet precies gedefinieerde -
tijdsinterval tussen de prik en de gemelde verschijnselen.

Omdat Cervarix en Gardasil een volkomen ander vaccin bevatten als het vaccin tegen de
meningokokken-C, kan de vergelijking tussen deze drie vaccins – voor wat betreft de
overeenkomstige bijwerkingen alleen maar te herleiden zijn op de enige wél overeenkomstige
variabele, namelijk aluminium hydroxide.
Ik citeer uit de samenvatting van het rapport de ernstigste bijwerkingen:

[…] Er zijn 105 ernstige/heftige ziektebeelden gemeld. 41 Bijwerkingen hiervan betroffen 17


kinderen met heftige lokale reacties, 3 stuipen bij koorts, 7 atypische aanvallen en 14
kinderen met zeer hoge koorts (>-40,5 graden C). Drie mogelijk ernstige gevallen waren niet
te beoordelen omdat geen aanvullende gegevens achterhaald konden worden. De overige 61
meldingen werden niet als bijwerking geduid. Deze hadden een andere oorzaak en/of een veel
te lang tijdsinterval. Dit was het geval bij 13 van de gemelde convulsies, 3 atypische
aanvallen en 1 kind met toename van absences. Van 37 meldingen van heftige of ernstige
algemene verschijnselen (ziek major) was de ziekte coïncidenteel, te weten meningitis (9),
andere infecties veelal met zeer hoge koorts (19) nefrotisch syndroom (2), syndroom van
Kawasaki (1), Henoch Schönlein (2), (ontregeling van) diabetes mellitus (2), verwardheid (1),
moeheidssyndroom (1), artritis (1). Dat gold ook, na uitgebreide beoordeling, voor de twee
gemelde sterfgevallen (een meisje met late-wiegendood en een vrouw met een intra-uteriene
vruchtdood). Ook bij de vier gemlede kinderen met een hersenziekte werd die niet door de
vaccinatie veroorzaakt of verergerd […]

Op bladzijde 26 van het RIVM-rapport betreffende de bijwerkingen van meningokokken-C


staan vermeld de Weegpunten bij de causaliteitsbeoordeling:
- diagnose met ernst en duur verschijnselen
- tijdsinterval
- biologische plausibiliteit
- specificiteit van de symptomen
- aanwijzingen voor andere oorzaken
- bewijs voor vaccin betrokkenheid
- onderliggende ziekten of nevenziekten

359
Op bladzijde 24 staat vermeld de Herkomst van postvaccinale verschijnselen:
a- vaccin / vaccinatie intrinsieke reacties
b- door vaccin / vaccinatie gepotentieerde beelden
c- programmatic errors of toedieningsfouten
d- concidentele gebeurtenissen

Op bladzijde 27 staan de Hoofdrubrieken van postvaccinale ziektebeelden met


onderverdeling naar ernst:
- lokale reactie
- algemene ziekteverschijnselen
- persistent screaming
- algemene huidverschijnselen
- verkleurde ledematen
- flauwtes
- stuipachtige beelden
- hersenziekten
- anafylactische shock
- overlijden

Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat deze laatste lijst sterke overeenkomsten vertoont
met de lijst van bijwerkingen van Gardasil en Cervarix en dat er overeenkomsten zijn die
duidelijk zijn te herleiden op de in het voorgaande reeds besproken bijwerkingen van
aluminium hydroxide.
Deze reeds op relatief korte termijn optredende overeenkomstige bijwerkingen zijn te
herleiden op zowel (1) de indirecte neurotoxiciteit van aluminium hydroxide – via het MTN-
mechanisme – als (2) de op termijn optredende depleties van vitamine D.

Als het RIVM rekening zou houden met deze twee uitwerkingen van aluminium hydroxide,
dan zouden meer rubrieken van de Weegpunten bij de causaliteitsbeoordeling en de Herkomst
van postvaccinale verschijnselen serieus moeten worden genomen bij het erkennen van
bijwerkingen van vaccinaties. En dan kunnen verschijnselen zoals convulsies, epileptische
aanvallen, verlammingen en wiegendood alsmede allerlei op termijn optredende
aandoeningen (waaronder ook diabetes) niet meer van tafel worden geveegd als zijnde
veroorzaakt door andere omstandigheden of pas optredend na een zogenaamd te lange interval.

Dit meningokokken-C-rapport van het RIVM maakt – samen met de door de Amerikaanse
FDA gepubliceerde bijwerkingen van Gardasil - duidelijk dat het niet alleen de vaccins zelf
zijn die bijwerkingen veroorzaken, maar dat heel veel bijwerkingen worden veroorzaakt door
het als volkomen veilig beschouwde – maar nooit degelijk onderzochte - adjuvans aluminium
hydroxide dat nu al ruim 80 jaar onnodig veel slachtoffers heeft gemaakt.

Hoe aluminium hydroxide – via ladingsverschuivingen – kan leiden tot beschadiging en


afsterven van (zenuw)cellen staat beschreven in het hoofdstukje over ‘Hoe elektro-actieve
stoffen kunnen leiden tot afsterven van (hersen)cellen’,

360
Gevaarlijke adjuvantia in het vaccin tegen H1N1 van Novartis

Niet alleen Nederland krijgt te maken met de griepvaccins van Novartis. Op de promotie-site
van Novartis staat in een verklaring van 24 juli 2009 onder meer te lezen:
[…] Novartis has secured several orders for H1N1 vaccins amid discussions with more than
35 governments. The US government has now awarded Novartis two contracts totaling USD
979 million for futuere purchase of H1N1 bulk vaccine and the Group’s proprietary MF59
adjuvant, while contracts have alzo been signed with other countries including France, the
Netherlands and Switzerland […]

MF59 is dus door Novartis gepatenteerd en dus zullen ook alleen de vaccins van Novartis
deze gevaarlijke stof als adjuvans bevatten. Maar uit bovenstaand citaat blijkt dat dit vaccin
wereldwijd zal worden gebruikt.

Zodra Novartis zijn experimentele MF59 klaar had, begonnen de grootschalige klinische trials.
Ik las hierover ondermeer:
[…] Gulf War veterans with Gulf War Syndrome (GWS) received anthrax vaccines which
contained squalene. MF59 (the Novartis squalene adjuvant) was an unapproved ingredient in
experimental anthrax vaccines and has since been linked to the devastating autoimmune
diseases suffered by countless Gulf War vets […]

Toch gaat Novartis onverdroten verder met het gebruik van het gepatenteerde MF59 in zijn
vaccins. Maar dat is nog niet alle gevaarlijks in de griepvaccin van Novartis.
Cynthia Janak, research journalist en president van een internationale coalitie en dr. True Ott,
PhD. ND. naturopaat en wetenschappelijk onderzoeker, schreven de studie Treatise on the
A/H1N1 flu vaccines from the United States. Ik kwam in bezit van de samenvatting hiervan
en kan daarom weergeven welke stoffen Novartis toevoegt aan zijn griepvaccins.
[…] This paper will focus on eight areas: (1) Novartis patent information regarding flu
vaccine composition. (2) Individual ingredients involved in the creation of this vaccine […]
en andere items die ik hier niet weergeef omdat ze in dit betoog niet echt relevant zijn.
De afzonderlijke stoffen die – volgens Novartis patent information – Pub. No.: US
2009/0047353 A1, Pub.Date:Feb. 19, 2009 - aan deze griepvaccins worden toegevoegd zijn:

1. Tocopherol – vitamine E. (In hoge doses kan dit gevaarlijk zijn voor mensen die
bloedverdunners slikken.)
2. Squalene – als onderdeel van MF59.
3. Polysorbate80 – surfactant.
4. 3-O-deacylated monophosphoryl lipid (3dMPL).
5. Thiomersal – Ethyl mercury.
6. Sodium Chloride
7. Tris buffer – TromeThiamine.
8. L-Histidine.
9. Sodium borate – Borax.
10. Span 85 – Sorbitan triolate – (Tween 85) – surfactant.
11. Aluminum salts – Aluminum phosphate and/or aluminum hydroxide.
12. QS21 – Saponin.
13. Histidine and Polysorbate80

We zien in deze opsomming dat er behalve MF59 ook kwik (Thiomersal) en


aluminiumzouten aan deze vaccins worden toegevoegd.

361
En dat betekent dat er in de vaccins ladingverschuivingen kunnen optreden onder invloed van
zowel MF59 (door het aandeel van Span85 hierin), kwik en aluminium.

Dat betekent dat het squaleen-aandeel in het vaccin door drie elektro-actieve krachten tegelijk
wordt beïnvloed, hetgeen kan leiden tot een nog grote risico op en incidentie van veranderde
ruimtelijke structuren van de squaleen-moleculen. Hierdoor bevat het squaleen in het vaccin
nog meer van deze lichaamsvreemde moleculen dan squaleen dat alleen beïnvloed wordt door
Span85. Hoe meer van deze lichaamsvreemd vervormde squaleenmoleculen in de vaccins,
hoe groter ook de hoeveelheid vreemde antigenen waartegen het lichaam antistoffen wil
maken en hoe sterker ook dus de immuunreactie.
Omdat de elektro-actieve invloed van Span85, kwik en aluminium op de diverse eiwitten
verschillend uitwerkt – al naar gelang van de hoeveelheid van deze stoffen in verhouding tot
de eiwitten – zal de invloed op de blootgestelde eiwitten ook verschillend uitpakken en leiden
tot allerlei verschillende vervormingen van de vouwing van deze eiwitten. Hoemeer
verschillende antigenen, hoe sterker de immuunrespons en hoe sterker de dip in het
immuunsysteem die ook wordt beschreven als het a-specifieke stresssyndroom. En hoe
vatbaarder het individu na vaccinatie wordt voor allerlei normaliter relatief onschuldige
ziekmakers. Bovendien zal het ook langer duren voordat het immuunsysteem zich weer heeft
hersteld. Het geven van de tweede prik terwijl het individu nog niet is hersteld van de eerste,
leid tot een nog extremere dip in de kwaliteit van het immuunsysteem.
Juist bij risicogroepen – met hun reeds zwakkere immuunsysteem - kan dit leiden tot zeer
gevaarlijke situaties.

Bovendien wordt ook de kans groter dat er onder die vervormde squaleeneiwitten ook
exemplaren zijn die zich – door een toevallige gelijkenis op wel lichaamseigen stoffen -
onbedoeld hechten op receptoren die niet voor hen zijn bedoeld. En dat kan leiden tot alle
denkbare disfuncties van het lichaam en de hersenen.

En dan is er nog het al eerder beschreven effect van aluminium dat zich opstapelt in het
lichaam en daarom ook op langere termijn deze elektro-actieve invloed blijft uitoefenen
binnen het lichaam.

Doordat de griepvaccins tegen A/H1N1 van Novartis zowel MF59, kwik als aluminiumzouten
bevatten, moeten we ze beschouwen als vaccins die voor wat betreft de bijwerkingen het
meest gevaarlijk zijn.
We zullen er dus rekening mee moeten houden dat deze griepvaccins van Novartis dezelfde
ellendige effecten zullen gaan opleveren als destijds de experimenteel toegediende anthrax-
vaccins tijdens de Golfoorlog.

Ik denk dat we op langere termijn ook mogen vrezen dat aluminium in vaccins gaat leiden tot
een epidemie van BSE-achtige aandoeningen, zoals de ziekten van Alzheimer en Parkinson.
Inmiddels is ontdekt wat er ten grondslag ligt aan de basis van BSE, ofwel de gekke-koeien-
ziekte.
Koeien - en andere weidedieren zoals schapen – die grazen op grasland dat veel elektro-
actieve elementen bevat, bijvoorbeeld in de vorm van zware metalen in de gebruikte
kunstmest , stapelen deze – in veel gevallen ook lipofiele – stoffen op in hun vetweefsel. De
hersenen zijn te zien als een hele grote brij vetweefsel. Dus daar wordt relatief veel van deze
stoffen opgeslagen, om daar dan op termijn steeds meer eiwitten een andere vouwing te laten
aannemen onder invloed van ladingsverschuiving van de afzonderlijke samenstellende
moleculen van de eiwitmoleculen.

362
Dus komen er op termijn steeds meer van die verkeerd verkreukelde eiwitten bij, waardoor
het functioneren van de hersenen afneemt. Op die manier ontstaan dus allerlei
hersendysfuncties die worden gediagnosticeerd als bjvoorbeeld de ziekten van Alzheimer en
Parkinson en andere. Deze aandoeningen zijn bij post-mortem onderzoek van elkaar te
onderscheiden doordat de hersenafwijkingen een verschillend patroon te zien geven, hetzij
stervormige, bloemvormige of andere vormen. Dat heeft te maken met de spreiding en
concentratie van de elektro-actieve stoffen in de hersenen, die rondom zich heen hersencellen
beïnvloeden.
De spreiding van deze stoffen in de hersenen bepaalt ook welke delen het meest worden
aangetast en dat leidt dan weer tot het verschil in dysfuncties dat wordt waargenomen. Bij
Parkinson-achtige aandoeningen zijn – met een overlap - weer hoofdzakelijk andere gebieden
aangetast dan bij Alzheimer-achtige aandoeningen. Er zijn vele variaties mogelijk.

Hoewel volgens mij Span85 niet lipofiel is, zal het nog wel enige tijd na de vaccinatie actief
blijven en dus ook nog enige tijd - via verspreiding door de bloedbaan - actief zijn met het
overal in het lichaam en de hersenen uitoefenen van zijn ladingsverschuivende invloed.

Vaccins met MF59 plus kwik en/of aluminiumzouten zullen dus een nog groter risico
opleveren op de op termijn optredende BSE-achtige aandoeningen, dan vaccins die alleen
aluminium bevatten.

En bovendien bevatten de vaccins met daarin MF59 nanodeeltjes die – zoals al eerder
besproken het functioneren van de ionenkanalen in de membranen van cellen en celkernen
kunnen verstoren en dientengevolge ook het DNA kunnen aantasten.

MF59 blijkt niet meer alleen voorbehouden voor de vaccins van Novartis zelf
Uit het voorgaande bleek dat Novartis MF59 ontwikkelde en daar ook patent op heeft. Maar
de kans bestaat dat het gebruik van MF59 nie alleen voorbehoudn zal blijven aan de vaccins
van Novartis zelf. Op 18-8-2009 stuurde iemand me een documentje toe betreffende Focetria,
The Novartis Pandemic Influenza Vaccine, receives European Union Approval, gedateerd 14
mei 2007. Het gaat hier om een anticipatie op de destijds nog gevreesde vogelgriep H5N1.
Maar in dat betreffende documentje staat ook de volgende opmerking te lezen:

[…] In january 2007, the US Department of Health and Human Services (HHS) awarded
Novartis a USD 55 million contract to further develop the MF59 adjuvant technology for use
in potentially extending vaccine supplies in case of a pandemic outbreak […]

Kennelijk was de US zo gecharmeerd van de werkzaam-vaccin-besparende-eigenschap van


het adjuvans MF59 dat het in januari 2007 Novartis een contract van 55 miljoen US dollars
aanbood voor de verdere ontwikkeling van MF59-technologie, om het compatible te maken
voor gebruik in uitgebreidere vaccin-voorzieningen die nodig zijn in het geval van een
pandemische griepuitbraak.
Ik leid hieruit af dat het niet onmogelijk is dat in geval van een grieppandemie ook andere
farmaceuten dan eventueel gebruik zouden moeten kunnen maken van een aangepaste vorm
van MF59 in hun vaccins. Dit vanwege het feit dat er door het gebruik van MF59 minder
actief vaccin nodig zou zijn per vaccin-doses. Hierdoor zou dan – als ook ander farmaceuten
minder actief vaccin per doses nodig hebben - in korter tijd een grotere hoeveeldheid vaccins
beschikbaar kunnen komen voor de hele wereldbevolking.

363
Waarschijnlijk zal de Amerikaanse HHS dat contract primair hebben aangeboden om eigen
Amerikaans fabrikanten zo snel mogelijk een zo groot mogelijke productie te kunnen laten
afzetten op de markt.

Dit contract wijst er in ieder geval wel op dat MF59 vanaf dat moment mogelijkerwijs ook
aanwezig kan zijn in andere vaccins dan die van Novartis alleen.

Op 29 juli 2009 is gestart met de beoordeling van de vaccins tegen de aangekondigde


grieppandemie. Ik citeer van de website van het CBG het volgende:
[…] Het wetenschappelijk comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik (CHMP)
waarin het CBG is vertegenwoordigd, is gestart met de beoordeling van pandemische
griepvaccins. Eerder goedgekeurde modelvaccins van de fabrikanten Baxter,
GloxaSmithKline en Novartis worden nu door de fabrikanten geschikt gemaakt voor
vaccinatie tegen het griepvirus dat nu bekend is onder de naam Nieuwe influenza A (H1N1)
[…]

Daarom is op de website van het CBG nu ook de productinformatie te vinden betreffende 4


vaccins, te weten: Celvapan van Baxter, Focetria van Novartis en Pandemrix en Daronrix van
GSK.
Om uiteenlopende redenen zijn al deze vier vaccins gevaarlijk, maar primair vanwege:

· Celvapan van Baxter is gekweekt in Verocellen van zoogdierlijke oorsprong en dat levert
het gevaar op van een besmetting met SV40, dat zich kan ophouden in de gebruikte nieren
van groene apen. Vero-cellen functioneren zelf volgens de dynamiek van kankercellen die
zich onbeperkt kunnen blijven delen. Volgens het patent (US 2009/0060950 A1) bevat dit
vaccin van Baxter formaldehyde.
· Focetria van Novartis bevat als adjuvans MF59C.1, dat hiervoor al besproken is.
· Daronrix van GSK bevat als adjuvans en hulpstof aluminiumfosfaat en
aluminiumhydroxide plus Thiomersal (Thimerosal) (50 microgram per 0,5 ml dosis). Ook
daarvan zijn de gevaren al besproken.
· Pandemrix van GSK bevat per 0,5 ml dosis 5 microgram Thiomersal (naast de adjuvans
AS03 die samen met het elektro-actieve Octoxynol 10 en kwik ongeveer hetzelfde doet als
MF59 in Focetria.

Hoewel ze alle vier gevaarlijk zijn en op korte en langere termijn kunnen leiden tot allerlei
neveneffecten, zijn Focetria en Daronrix het meest gevaarlijk voor wat betreft de effecten van
elektro-actieve elementen, zoals electroporese van celmembranen, neurodegeneratieve schade
via de hierna nog te bespreken demyelinisatie en alle andere mogelijke functiestoornissen
door de vorming van verkeerd gevouwen eiwitten en aminozuren.

Zoals al bleek bij de eerdere bespreking van de beide artikelen van Asa P.B. over:
Antibodies to squalene in recipients of anthrax vaccine, Exp Mol Pathol. 2000 en 2002,
kunnen er ook bij vaccins die nauwelijks of geen squaleen bevatten toch ook antilichamen
tegen squaleen gevormd worden en derhalve ook aan klachten worden gerelateerd.
Elektro-aciteve stoffen zoals Span 85, aluminiumzouten en kwik kunnen in principe alle
mogelijk eiwitten in het lichaam doen vervormen en daardoor tot ook tot allerlei klachten
leiden. Als er reeds in het vaccin zelf vervorming van eiwitten optreedt doordat bijvoorbeeld
de elektro-actieve stoffen de aanwezige squaleen-eiwitten en/of polysorbaat moleculen
vervormen, dan kan er al meteen bij het inspuiten van het vaccin een extreem sterke
imuunrespons optreden en in sommige gevallen een anafylactische shock.

364
Hierbij moeten we ook in gedachten houden dat de soldaten die in en na de Eerste Golfoorlog
last kregen van GWS (golfwar-syndroom) wat betreft squaleen slechts een zeer marginale
hoeveelheid binnenkregen, die ook nog werd afgedaan als een ‘verontreiniging’ van het vacin.

Dr. Anders Bruun Laursen schrijft in een artikel op Global Research dat het Pandemrix vaccin
volgens een officieel documant van de Europea Medicines Agency (EMEA) 10,68 milligram
squaleen per 0,5 milliliter bevat, wat overeenkomt met 2.136.000 microgram per miljard
microgram water, wat gemiddeld 1 miljoen keer meer is dan de hoeveelheid squaleen die zich
in het ‘vaccin A’ bevond, de veroorzaker van het Golfoorlog Syndroom.
‘Er is alle reden om aan te nemen dat de mensen nu véél zieker zullen worden dan (de
militairen) in 1990 en 1991. Dit komt op mij moorddadig over’, is de conclusie van dr.
Laursen. Het Golfoorlog Syndroom veroorzaakte bij 1 op de 4 Amerikaanse soldaten die
dienst deden tijdens de Eerste Golfoorlog in 1991 klachten zoals geheugenverlies,
concentraatiestoornissen, chronische hoofdpjn, extreme vermoeidheid,
ademhalingsproblemen, chronische darmklachten, huiduitslag en diverse andere pijnklachten.

Naast Focetria maakt Novartis ook nog een ander monovalent vaccin (dus een vaccin op basis
van slechts 1 virustype, in dit geval A/H1N1) en daarnaast ook een trivalent vaccin Fluvirin
(op basis van drie verschillende virustypen0 tegen de seizoensgriep.
In dit andere monovalente vaccin mag dan niet het in Amerika verboden MF59 aanwezig zijn,
veel veiliger zijn ook deze vaccin niet.
Ik geef daarom hieronder even de bijsluiter van deze laatste 2 vaccins ter overdenking:

[…]
Novartis Vaccines and Diagnostics Limited BLA 1750 September 2009
Influenza A (H1N1) 2009 Monovalent Vaccine
HIGHLIGHTS OF PRESCRIBING INFORMATION
These highlights do not include all the information needed to use Influenza A (H1N1) 2009
Monovalent Vaccine safely and effectively. See full prescribing information.
Influenza A (H1N1) 2009 Monovalent Vaccine
Manufactured by Novartis Vaccines and Diagnostics Ltd.
Suspension for Intramuscular Injection
INDICATIONS AND USAGE
Influenza A (H1N1) 2009 Monovalent Vaccine is an inactivated influenza virus vaccine
indicated for active immunization of persons 4 years of age and older against influenza disease
caused by pandemic (H1N1) 2009 virus (1).

DOSAGE AND ADMINISTRATION


Based on currently available information the vaccination regimen is as follows:
Children 4 through 9 years of age: Two 0.5-mL intramuscular injections approximately
1 month apart (2.2)
Children 10 through 17 years of age: A single 0.5-mL intramuscular injection (2.2)
Adults 18 years of age and older: A single 0.5-mL intramuscular injection (2.2)

DOSAGE FORMS AND STRENGTHS


Influenza A (H1N1) 2009 Monovalent Vaccine, a sterile suspension for intramuscular injection, is
supplied in two presentations:

365
Prefilled single dose syringe, 0.5-mL. Thimerosal, a mercury derivative used during
manufacture, is removed by subsequent purification steps to a trace amount (≤ 1 mcg mercury per
0.5-mL dose) (3, 11)
Multidose vial, 5-mL. Contains thimerosal, a mercury derivative (25 mcg mercury per 0.5-
mL dose). Thimerosal is added as preservative. (3,11)

CONTRAINDICATIONS
History of systemic hypersensitivity reactions to egg proteins, or any other component of
Influenza A (H1N1) 2009 Monovalent Vaccine, or life-threatening reactions to previous influenza
vaccinations. (4, 11)

WARNINGS AND PRECAUTIONS


If Guillain-Barré syndrome has occurred within 6 weeks of receipt of prior influenza
vaccine, the decision to give Influenza A (H1N1) 2009 Monovalent Vaccine should be based on
careful consideration of the potential benefits and risks. (5.1)
Immunocompromised persons may have a reduced immune response to Influenza A
(H1N1) 2009 Monovalent Vaccine. (5.2)

ADVERSE REACTIONS
Adverse Reaction information is based on studies conducted with seasonal trivalent Influenza
Virus Vaccine manufactured by Novartis (FLUVIRIN).
Vial and Syringe leaflet text Page 1 of 20 Novartis Vaccines and Diagnostics Limited BLA
1750 September 2009 The most frequently reported adverse reactions are mild hypersensitivity
reactions (such as rash), local reactions at the injection site, and influenza-like symptoms. (6)
To report SUSPECTED ADVERSE REACTIONS contact Novartis Vaccines at 1-800-244-
7668, or VAERS at 1-800-822-7967 and www.vaers.hhs.gov.
DRUG INTERACTIONS
Do not mix with any other vaccine in the same syringe or vial. (7.1)
Immunosuppressive therapies may reduce immune response to Influenza A (H1N1) 2009
Monovalent Vaccine. (7.2)

USE IN SPECIFIC POPULATIONS


Safety and effectiveness of Influenza A (H1N1) 2009 Monovalent Vaccine have not been
established in pregnant women, nursing mothers or children less than 4 years of age. (8.1, 8.3, 8.4)
Antibody responses to the trivalent seasonal Influenza Virus Vaccine manufactured by
Novartis (FLUVIRIN) were lower in the geriatric population than in younger subjects. (8.5)

See 17 for PATIENT COUNSELING INFORMATION.


Revised: September 2009
[…]

366
Bijwerkingen van de vaccinaties tegen de A/H1N1-griep en andere vaccins

Alvorens hieronder een opsomming te geven van de bijwerkingen die zoals werden
geregistreerd bij en na afloop van de vaccinaties tegen de A/H1N1-griep, wil ik eerst een
artikel weergeven van de Australische Judy Wilyman, die heel helder weergeeft op welke
basis men eigenlijk is overgegaan tot deze vaccinaties.

A new strain of ‘Swine’ Influenza Type A H1N1


or a change in surveillance?
By Judy Wilyman
PhD Candidate Murdoch University

The Australian Government recently prioritized a vaccine for community use against a new strain of
influenza. This preventative action is notable as there has been little evidence in the community that
suggests this influenza strain is more virulent than other new strains which occur regularly. In fact,
the World Health Organization (2009) states the majority of people who contract this disease
experience the milder form of influenza and recover without requiring treatment (1).

An examination of evidence provided by the Western Australian Health Department regarding deaths
to swine influenza Type A H1N1 prompts us to ask if it is possible that a change in the surveillance of
influenza in 2009 has resulted in the creation of hysteria over a new strain of influenza?

Influenza is a disease that is caused by many strains of virus. These viruses spread easily and new
strains develop regularly (2). A vaccine against influenza will only protect against one to three strains
depending on the type of vaccine used (3). For example, the current seasonal influenza vaccine
protects against Type A (H1N1), Type A (H3N2) and Type B (3). Influenza Type A H1N1 is a strain that
has been covered in influenza vaccines for many years.

The new strain of ‘swine’ flu is stated to be a recombination of genetic material from human Type A
H1N1, a strain of bird flu and 2 strains of pig flu (1). The WHO states ‘there are no known instances of
humans getting this strain of influenza from pigs and other animals’. It is also stated that this strain is
not known to be endemic in pigs (1). Yet this flu has been promoted to the public as ‘swine flu’ even
though it is a strain that has never been found in pigs. The public has been misinformed about this
strain of influenza. The term ‘swine flu’ creates anxiety and fear of a disease that has come from pigs
when the official medical term for this new strain is ‘Influenza Type A, H1N1, human strain’ (1).

The World Health Organisation states that influenza A (H1N1) is a new virus and one to which most
people have no or little immunity (1). In a study conducted by the CDC it was shown that individuals
between the ages of 18-64 had antibodies present that reacted to the swine flu virus (4). Whilst this
doesn’t indicate clinical protection it does suggest that some individuals may have immunity from
previous exposure to H1N1 (4). There is no reason to assume that the population will have no
immunity to this new strain as it may be immunologically similar to previous H1N1 viruses (5).

H1N1 is a strain of influenza that has been covered for many years in the seasonal influenza vaccine.
Therefore you would expect that the Australian Health Department would have mortality data for
seasonal H1N1 from previous years. This is not the case. The Health Department has stated ‘this data
has not been collected in previous years or for this year’ – even though Type A H1N1 has been one of
the most virulent and prevalent strains and regularly covered in the influenza vaccine(3).

367
In 2009 the Australian Health Department changed the surveillance of influenza in the community (6).
The Department of Health suggests the reason there is good data on the mortality associated with
influenza H1N1 2009 is because of enhanced surveillance systems that were put in place specifically
to monitor the pandemic (6). Prior to 2009 influenza that was notified by GP’s and laboratories was
not systematically followed up or linked to hospitalization/death data to determine outcomes (6) In
addition, post-mortem victims were not routinely tested for sub-types of influenza (6). In previous
years deaths were listed as ‘influenza’ and were not routinely sub-typed for the strain (6). The
Australian Health Department also states ‘hospitals were less likely to routinely test admitted
patients with respiratory viruses, including pneumonia, for influenza, so (in previous years) many
cases remained undiagnosed or were assumed to be primary bacterial infections (6).

This year most cases of influenza notified by labs or GP’s were followed up to see if the cases were
hospitalized or resulted in death. The Australian Health Department was also systematically testing
hospitalizations /deaths for H1N1. As a result, the health department is claiming that 90-95% of
laboratory proven influenza cases are due to ‘swine’ H1N1 (6).

It is known that incidence figures for a disease can be inflated by monitoring a disease in a more
systematic manner. A more sensitive or systematic test will identify cases that would previously have
gone unidentified. However, a greater incidence of a disease does not always indicate greater
severity to the population (7). This is the case with a disease such as influenza which has a high
incidence in the community but epidemics are known to be mild for the majority of people (8).
How can the public be sure that the number of deaths attributed to this new strain of ‘swine’ H1N1 is
different to the number of deaths associated with seasonal H1N1 in previous years if this testing was
not being done?

These changes in surveillance mean that even though influenza Type A H1N1 has been prevalent in
previous years there is no data on the number of deaths associated with this strain in previous years
because it hasn’t been monitored. The Health Department also admits that it is unclear to what
extent ‘Swine’ H1N1 infection may have contributed to the deaths it is linked with this year because
there are usually several infections present and in most cases underlying medical conditions (6). It is
well known that disease diagnosis and cause of death is an inexact science and it is up to the medical
practitioner to state the primary cause of death (9). The Health Department has not produced
statistics that show the overall death rate for influenza to be significantly worse this year than in
previous years (3). The Therapeutic Goods Association states “the experience in Australia of the
disease is mild in most cases’ (10).

The evidence presented above illustrates how different surveillance methods can enhance the
incidence of disease in the community. This leaves the cause of the increase in incidence open to
interpretation. For this reason the government should be required to publicize any changes to
surveillance practices whenever there is an increase in incidence reporting of a disease. This will
ensure that the information the public receives can be interpreted in an open and transparent
fashion that will lead to less fear and panic.

368
In addition, the government admits that the public has been misinformed by calling this strain ‘swine
flu’ but they have stated “they are unable to control how the media reports on the Influenza A (H1N1)
virus to the community” (10). Why did the government not correct this information in the media by
stating it is not a swine flu and informing the public of its medical name? This is of significant concern
when it is observed that fear is used to encourage the public to accept a medical intervention
(vaccination) in healthy individuals.

It is extremely important that we have an accurate knowledge of the harm being caused by the use
of multiple vaccines in individuals and until this science is complete we need to assess carefully how
many vaccines are necessary. A change in surveillance has a significant impact on the incidence of
disease in the community and the Public as the main stakeholder in the use of vaccines, cannot make
a proper assessment of the need for a vaccine without this information.

Judy Wilyman
PhD Candidate Murdoch University

References:
The World Health Organization (WHO)
www.who.int/csr/disease/swineflu/frequently_asked_questions/about_disease/en/index.html
(visited 17.9.09)
Jefferson T, Rivetti D, Di Pietrantonj C, Rivetti A, Demicheli V, 2008, Vaccines for preventing
influenza in healthy adults, Cochrane Database of Systematic Reviews 2007, Issue 2. Art. No:
CD001269
Government of Western Australia, Department of Health, Communicable Diseases Control
Directorate, Influenza fact sheet, 2009
Centers for Disease Control and Prevention, 2009, Morbidity and Mortality Weekly Report
(MMWR) 58, p. 521 – 524
Schuchat A, 2009, as cited in CDC, MMWR 58, p.521-524
Dowse G, 2009, WA Dept.Health, Communicable Diseases Control Directorate
Burnet, M., 1952, “The Pattern of Disease in Childhood”, Australasian Annals of Medicine, Vol.1,
No. 2: p. 93.
Heikkinen T, Booy R, Campins M, Finn A, Olcen P, Peltola H, Rodrigo C, Schmitt H, Schumacher F,
Teo S, Weil-Olivier C, 2006, Should healthy children be vaccinated against influenza? European
Journal of Pediatrics, 165: 223-228, DOI 10.1007/s00431-005-0040-9
McIntyre P, 2009, Australian Government, Department of Health and Ageing, National Centre for
Immunisation Research and Surveillance (NCIRS).
Mahajan K, 2009, Australian Government, Department of Health and Ageing, Therapeutic Goods
Association (TGA)

Op 25 -11-2009 verscheen in the New England Journal of Medicine het artikel Australia’s
Winter with the 2009 Pandemic Influenza A (H1N1) Vrus, door James F. Bishop en
collega’s. Ik citeer daar een fragment uit:
[…] Rates of absenteeism from work and school were similar to those seen in 2007, the year
in which Australia had its worst recent influenza season. The rate of hospitalizations was 23
per 100,000 population, with indigenous Australians overrepresented (16%) and about 13%
of all patients who were hospitalized being admitted to intensive care units (ICU’s). The
highest rate of hospitalizations occurred among children under 5 years of age. Boys younger
than 5 years of age were hospitalized at rate of 67.9 per 100,000 population, and girls in that

369
age group at a rate of 54.1 per 100,000 population, as compared with 51.1 per 100,000
population in this age group during previous influenza seasons. The median lenght of stay
was 3 days, with 19% of patients being hospitalized for more than 7 days […]

Uit dit artikel valt eigenlijk ook alleen maar te concluderen dat de zo gevreesde pandemische
A/H1N1-griep niet erg afwijkt van een gewone seizoensgriep en eigenlijk ook nog mild te
noemen is. En voor alle andere landen geldt eigenlijk ook tot aan december 2009 hetzelfde
beeld. En toch werd het nodig gevonden om vanaf half maart 2009 wereldwijde paniek te
zaaien betreffende een vreselijke bedreigende pandemische Mexicaanse varkensgriep, die
miljoenen slachtoffers zou kunnen gaan maken en waartegen aanvankelijk iedereen, maar
later alleen de risicogroepen, één of meerdere keren moest worden gevaccineerd. Was dat –
ook nog miljarden verslindende - middel eigenlijk niet erger dan de te verwachten kwaal?

Op 2-12-2009 kreeg ik via Pnas-online het artikel Pre-existing immunity against swine-
origin H1N1 influenza viruses in the general human population, door Jason A. Greenbaum
en collega’s. Ik citeer hieronder de samenvatting:

[…] Abstract
A major concern about the ongoing swine-origin H1N1 influenza virus (S-OIV) outbreak is
that the virus may be so different from seasonal H1N1 that little immune protection exists in
the human population. In this study, we examined the molecular basis for pre-existing
immunity against S-OIV, namely the recognition of viral immune epitopes by T cells or B
cells/antibodies that have been previously primed by circulating influenza strains. Using data
from the Immune Epitope Database, we found that only 31% (8/26) of B-cell epitopes present
in recently circulating H1N1 strains are conserved in the S-OIV, with only 17% (1/6)
conserved in het hemagglutinin (HA) and neuraminidase (NA) surface proteins. In contrast,
69% (54/78) of the epitopes recognized by CD8+ T cells are completely invariant.
We further demonstrate experimentally that some memory T-cell immunity against S-OIV is
present in the adult population and that such memory is of similar magnitude as the pre-
existing memory against seasonal H1N1 influenza. Because protection from infection is
antibody mediated, a new vaccine based on the specific S-OIV HA en NA proteins is likely to
be required to prevent infection. However, T cells are known to blunt disease severity.
Therefore, the conservation of a large fraction of T-cell epitopes suggests that the severity
of an S-OIV infection, as far as it is determined by susceptibility of the virus to immune
attack, would not differ much from that of seasonal flu. These results are consistent with
reports about disease incidence, severity, and mortality rates associated with human S-OIV
[…]

De bevolking bezit dus al een zekere immuniteit tegen de pandemische A/H1N1, die qua
karakter niet afwijkt van de seizoensgriep waarbij we al sinds 1976 weer te maken hebben
met A/H1N1. Ondanks die gebleken immuniteit gaat men toch grootscheeps inenten. Bij
ouderen die de grootste mate van immuniteit vertonen gaat men vaccineren tegen deze
A/H1N1-bevattende seizoensgriep en daarna nog ees tweemaal tegen de pandemische
A/H1N1-variant.
Dan rijst natuurlijk meteen de vraag hoe noodakelijk deze vacinaties eigenlijk zijn en wat de
effectiviteit daarvan zou kunnen zijn. Met andere woorden: ‘schieten we er eigenlijk iets mee
op’ in de zin van het voorkomen van ziekte en ziektverzuim?

370
In The Lancet van 10-8-1974 staat onder de rubriek Public Health het artikel Vaccination in
the control of influenza, door Dr. J.W.G. Smith van het Epidemiological Research
Laboratory, Central Public ealth Laboratory, London. Ik citeer de samenvatting van dit artikel:

[…] The effect of influenza vaccination in the Post Office, is being evaluated by comparing
sickness absence in over 50,000 employees to whom an injection of influenza vaccine is being
offered each winter with absence in a similar group of employees not offered vaccination.
The employees work in telecommunications units, sorting offices, and post offices in many
different parts of the United Kingdom. The study is to continue over a five-year period in
order to evaluat vaccination in outbreaks naturally differing in severity from year to year.
Findings from the first two years of the study are given.
In the first winter of the study (1971-72) only telecommunicatons employees took part. 42% of
the 26,317 employees in the group of ‘vaccinated’ units took up the offer of vaccine, and
absence in the whole group during the winter was compared with that of 25,202 control
employees who had not been offerd vaccination. Over the 6-week period at the beginning of
1972 when, in the country as a whole, the influenza outbreak had its main effect on absence,
the absence-rate in the ‘vaccinated’ units was 14.2 days per 100 employees less than in the
control units. However, this benefit was offset by the less favourable absence records of the
‘vaccinated’ group in the weeks after the outbreak.
In the winter of 1972-73 the study was extended to include postal workers as well as
telecommunications. 34% of 26,779 telecommunications employees and 36% of 31,591 postal
employees accepted vaccination; 26,130 and 33,796 employees , respectively, made up the
control groups. No evidence was obtained of a saving n sickness absence in the ‘vaccinated’
units compared with the control units. The failure to affect sickness absence is attributed
mainly to the low take-up rate of vaccination and to the low incidence of influenza among
those of working-age.
In these circumstances the results so far available show that the annual offer of an
injection of influenza vaccine in a large industry has not resulted in a significant reduction
in sickness.
It remains to be seen what happens in a large epidemic […]

Volgens dit artikel uit 1974 wist men dus 35 jaar geleden al dat vaccineren van een groot deel
van de populatie tegen de seisoensgriep zo goed als zinloos is omdat het geen significant
effect oplevert in de zin van minder ziektegevallen en/of een kortere ziekteduur. En toch ging
men verwoed daarmee door.

Volgens verschillende tellingen die eind december beschikbaar kwamen moeten er in


Nederland ongeveer 5 miljoen mensen zijn gevaccineerd. En dat op een totaal antal inwoners
van ruim 16 miljoen. Dan kom ik uit op de ruwe schatting dat 31,25% van de bevolking zou
zijn gevaccineerd (inclusief de inhaalprikken die in januari nog worden uitgedeeld).
Dat is dan ongeveer gelijk aan de percentages die werden genoemd in het bovenstaande
experiment in The Lancet van 1974, waaruit bleek dat dit geen effect sorteerde op de
populatie.
Gezien de bevindingen uit Australië en de bovenstaande bevindingen uit Engeland in 1971-73
vraag ik me echt af of die hele mondiale vaccinatiecampagne tegen de zogenaamde
pandemische A/H1N1 nu wel enig nuttig effect al opleveren. En de vraag dring zich echt
serieus op of de lasten – in de zin van bijwerkingen – de eventuele marginale baten niet
significant zullen overtreffen.

371
Dat ik niet de enige ben die zich dit afvraagt, blijkt uit een publicatie in Medisch Contact Nr.
49 op 02-12-2009. Ook de epidemioloog Luc Bonneux heeft zo zijn bedenkingen betreffende
nut en veiligheid van de pandemische griepvaccins.
Hieronder volgt het hele artikel Paniekvaccin zoals dat van de hand van Luc Bonneux in de
rubriek ‘Pinnekesdraad’ van Medisch Contact verscheen:

[…] ‘Leugens en twijfel over het vaccin’, blokletterde Metro. Ik vreesde dat het
over de met uw belastinggeld betaalde campagnes van de overheid zou gaan. De
overheid zelf had echter besloten om zich geloofwaardigheid aan te meten
door de strijd aan te binden tegen internetwanen. Wie zich daarmee bezig wil
houden, suggereert dat hij wat heeft te verbergen. De alternatieve
geneeskunde had inderdaad ontdekt dat ze ook kon verdienen aan een golfje
verse paniek. In plaats van vaccins met twijfelachtig nut proberen ze de
bange burger wat natuurlijke slangenolie uit de alternatieve winkel aan te
smeren.

Helaas hebben ze een punt. Klassieke niet-geadjuvanteerde (NA) griepvaccins


zijn gebaseerd op het principe ‘één kogel, één schot’. De geadjuvanteerde
pandemische ‘paniekvaccins’ werken als hagelschot. Ze zijn afgeleid van het
vogelgriepvaccin, dat was gericht tegen een zwerm hypothetische mutaties:
een H5N1-vogelgriep die kon spreiden van mens op mens bestond enkel als
hypothese. De adjuvantia dienden om dan de immuniteit op te jagen. Squaleen
als adjuvans bij Focetria werd voordien gebruikt bij Fluad. Dat middel is
gebruikt sinds de jaren 1990, maar werd nooit een succes.

‘De gegevens omtrent de veiligheid van Pandemrix zijn schaars omdat de


meeste klinische studies nog lopen.’ Die informatie komt uit het
informatieblad Vax Info, gefinancierd door GSK, de maker van Pandemrix.
EMEA, de Europese regelgevende instantie, schrijft: ‘Pandemrix is
goedgekeurd onder uitzonderlijke omstandigheden. Dit betekent dat het niet
mogelijk was om volledige informatie te verkrijgen over het pandemische
vaccin.’ Deze paniekvaccins zijn doorheen de Europese wetgeving gejaagd,
beroep doend op de uitzonderingstoestand. Als er aan de nieuwe pandemische
griep iets uitzonderlijks is, is het het uitzonderlijk milde karakter.

Wie gelooft dat in het vaccin een nanochip zit om de wereldbevolking uit te
dunnen, verdient vriendelijke maar besliste verpleging in een zonnige
instelling. Laat minister Klink echter uitleggen waarom Nederland twee keer
vaccineert met paniekvaccin, België één keer en de USA helemaal niet, omdat
geadjuvanteerde paniekvaccins daar verboden zijn. De USA gebruikt enkel
klassiek NA-griepvaccin. Volgens CDC en FDA zijn de paniekvaccins niet
geregistreerd wegens ontbrekende gegevens over veiligheid en werkzaamheid.

De discussie over de dubbele of enkele prik bewijst het tekort aan gegevens
over de werkzaamheid. De Gezondheidsraad beweerde dat het bewijs dat je maar
één keer moest vaccineren dun was. Het is even dun als het gaat over twee,
drie of zeventien keer vaccineren. Er zijn geen klinische studies op harde
eindpunten, enkel bepalingen van antistoftiters en die zijn hoog na één
prik. België vaccineert geen gezonde kinderen, Nederland prikt tweemaal met
Pandemrix.

372
De harde waarheid is dat de paniekindustrie er opnieuw in is geslaagd om een
probleem te scheppen bij een bestaand aanbod: an ill for a pill. Hopelijk
(en waarschijnlijk) blijven de bijwerkingen even hypothetisch als de
mutaties. De Verenigde Staten behandelden de nieuwe griep als griep met
klassiek NA-vaccin, Europa kocht massaal paniekvaccin tegen iets dat er niet
was: een kwaadaardige pandemie. Iedere Europese beslissing in onzekerheid
ging ten voordele van Big Farma, ging gepaard met zeer hoge kosten en ging
niet gepaard met enige tastbare baten.

De alternatieve paniekindustrie zet nu naar hartelust kwaadaardige


complicaties van dit vaccin in de markt. Waar de antivaccinatielobby sterk
staat, is de schade aan het vaccinatiebeleid niet te overzien. De
verantwoordelijkheid van de EU in het algemeen en de Nederlandse
paniekvirologie in het bijzonder, is verpletterend […]

In de laatste week van november 2009 meldde de CDC dat meer dan 99% van alle influenza
virussen die in Amerika tot op dat moment geïdentificeerd waren behoorden tot het type van
de ‘swine flu’. Slechts 1 op de 1.874 influenza A virussen die de vorige week geïdentificeerd
waren behoorde tot de seizoensgriep. Dat lijkt er dus op of de verwachte seizoensgriep is
verdwenen ten gunste van de pandemische A/H1N1-griep.
De vraag is nu of de pandemische griepvariant in de plaats is getreden van de normaliter te
verwachten seizoensgriep of dat die pandemische griep eigenlijk die te verwachten – maar
sterk uitvergrootte - seizoensgriep is.
Het gaat hierbij tenslotte wel om A/H1N1 waartegen al jarenlang – via trivalente vaccins -
wordt gevaccineerd en bovendien………blijkt een seizoensgriep niet vaak net een tikje anders
te zijn dan waarop tevoren werd gegokt. Wie het weet mag het zeggen.

Hoewel de pandemische griep begin december al duidelijk op zijn retour was, werd toch
benadrukt dat iedereen toch absoluut zijn tweede prik moest komen halen. In de dagbladen
verschenen daarom kwartpaginagrote gele advertenties met de dringende oproep om toch
vooral die tweede prik te komen halen.
Op 23-12-2009 ontving ik een bericht van het vaccinmonitor-onderzoek, onder de kop:
Geen afwijkende bijwerkingen van H1N1-vaccin. Ik citeer het bericht:

[…] Na de tweede vaccinatieronde tegen het H1N1-virus zijn er wederom geen afwijkende
bijwerkingen van de vaccinatie gemeld. Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb kreeg in
totaal 6800 meldingen over de vaccinatie tegen Nieuwe Influenza binnen.
Het merendeel van de bijwerkingen betrof milde reacties, zoals pijn of roodheid op de
injectieplaats en bij de gevaccineerde kinderen voornamelijk koorts. Over het vaccin Focetria
kwamen 2602 meldingen binnen en over Pandemrix in totaal 4198. In een aantal gevallen
leidde de bijwerkingen tot observatie in het ziekenhuis of een ziekenhuisopname.

Vaccinmonitor onderzoek
Naast deze reguliere meldingen, volgt het Lareb door middel van het Vaccinmonitor
onderzoek bijna 3800 personen die tijdens de vaccinatiecampagne door de huisarts
gevaccineerd zijn. Aan de hand van enquetes wordt gedurende een periode van drie maanden
gekeken welke mogelijke bijwerkingen optreden en hoe het verloop van eventuele
bijwerkingen is. Tot nu toe geven zowel de reguliere meldingen als de eerste resultaten van

373
het Vaccinmonitor onderzoek geen aanwijzingen dat de aard van de gemelde verschijnselen
afwijkt van wat uit de studies voor registratie van de vaccins naar voren is gekomen […]

Bij mijn weten heeft het Lareb uit eigen beweging nog nooit na een vaccinatieronde drie
maanden lang gevaccineerden geënqueteerd vanwege het optreden van mogelijke
bijwerkingen. Volgens de informatie van het RIVM treden bijwerkingen toch altijd slechts op
binnen 24 uur en zijn dan duidelijk waarneembaar in de vorm van koorts en een rode pijnlijke
prikplek. Alles wat er later gebeurt is toch niet meer te relateren aan die prik? Waarom dan nu
ineens die ‘nazorg’?
Is dat omdat de prikcampagne zelf de trial is die eigenlijk gedaan had moeten voorafgaand
aan de registratie? Dus waren de ter vacinatie opgeroepenen gewoon de proefkonijnen? En
houdt men dan nu ineens wel rekening met de altijd ontkende effecten op de langere termijn?

Bijwerkingen
Ik zocht op 25-12-2009 op de website naar de aard van de gemelde 6800 bijwerkingen.
Jammer is alleen dat ik nergens informatie kon vinden over de aantallen mensen die zijn
gevaccineerd met Focetria of Pandemrix, zodat niet helder wordt hoe de percentages
bijwerkingen per type vaccin nu echt liggen.
Wat ik vond was wel interessant in die zin dat er ijverig was geprobeerd om bepaalde soorten
bijwerkingen op te splitsen onder verschillende noemers, zodat het lijkt alsof er meer
verschillende, maar minder vaak voorkomende bijwerkingen zijn. Op die manier zijn leken
makkelijk om te tuin te leiden.

Hoewel er minder bijwerkingen werden gemeld van Focetria (2606) dan van Pandemrix
(4198) waren er onder de bijwerkingen van Focetria (met het MF59-adjuvans) veel meer
ernstige te melden.

· Bij Focetria zien we 9 maal een intra-uterine vruchtdood en bij Pandemrix niets van die
aard.
· Het aantal epilepsie-verschijnselen – verschillend benoemd – ontliep elkaar niet zoveel:
bij Focetria 19 en bij pandemrix 15 maal. In de meeste gevallen betrof het kinderen.
· Focetria gaf 7 anafylactische reacties (waarvan 1 schock) tegen Pandemrix 1.
· Bij Focetria 1 melding van hartdood plus 12 meldingen van overlijden (waarbij het
oorzakelijk verband niet zeker is) en bij Pandemrix 1 overledene.

Maar interessant is vooral of en in welke mate het syndroom van Guillain-Barré gezien werd
bij het MF59-houdende Focetria ten opzichte van Pandemrix. Voordat we dat gaan bekijken
moeten we ons eerst realiseren dat GBS eigenlijk een noemer is waaronder allerlei soorten
gedeeltelijke verlammingen vallen, zoals bijvoorbeeld van de spieren die de ademhaling,
spraak, handen en voeten, maar ook andere functies aansturen. Je kunt iets dus betitelen als
GBS of als een verlamming van een bepaalde deelfunctie.
Ik geef nu de lijstjes van verlammingen weer voor beide vaccins:

Focetria:
2 meldingen van facialis verlamming
5 meldingen van Guillain-Barré-syndroom
81 meldingen van paresthesie
2 meldingen van peroneale zenuwverlamming
1 melding van paresthesie mucosaal

374
3 meldingen van paresthesie van de mond

Naast deze 94 (gedeeltelijke) verlammingen werd ook 2 maal multiple sclerose (MS) gemeld.

Pandemrix:
1 melding van blikverlamming van het oog
12 meldingen van paresthesie

Als ik kijk naar het aantal meldingen van paresthesie dan scoren de 2606 Focetria-meldingen
met 81 en de 4198 Pandemrix-meldingen met 12. Bijna 7 maal zo vaak paresthesie bij de
Focetria-meldingen, die slechts 62% uitmaken van het aantal Pandemrix-meldingen. Hieruit
blijkt dat paresthesie overtuigend veel vaker voorkomt bij Focetria dan bij Pandemrix!

Kijk ik echter naar het totale aantal verlammingsverschijnselen bij beide vacins, dan blijkt de
verhouding 96 voor Focetria tegen 13 voor Pandemrix. Hier scoort Focetria 7,39 maal
Pandemrix, terwijl er acht maal vaker met Pandemrix is gevaccineerd.
Het lijkt erop dat deze uitkomsten aantonen dat mijn waarschuwing voor de uitwerking van
MF59 in Focetria hout snijdt!

We zouden het aantal voor GBS bij Focetria dus kunnen samenvatten als 94. Kijken we dan
nog even naar het artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde van november 2009,
dat verderop is weergegeven (pag. 278), dan was er van 1978-1996 sprake van een
gemiddelde toename van GBS van 1,18 gevallen per 100.000 personen per jaar, ofwel 188,8
gevallen voor een heel jaar voor de hele bevolking van 16 miljoen mensen. Omdat van die
totale bevolking slechts ruwweg eenderde is gevaccineerd zou het aandeel van die vaccinatie
slechts maximaal ongeveer 59 mogen bedragen. Het aantal van 94 is significant hoger.
Na 1996 zou de toename van GBS per 100.000 mensen 1,39 bedragen, wat neerkomt op 222,4
gevallen, hetgeen vertaald naar 5 miljoen vaccinaties neerkomt op 69,5 gevallen per jaar. De
door de vaccinaties veroorzaakte aantallen blijven buitenproportioneel groot.

In 1976 werden ongeveer 45 miljoen Amerikanen gevaccineerd tegen een H1N1-‘swine flu’
A-virus. Er werden toen in de eerste 6 weken na de vaccinatie opvallend veel nieuwe gevallen
van GBS gemeld. Nadere studies toonden aan dat er per 100.000 gevaccineerde personen
ongeveer één extra patiënt met GBS werd gezien.
Vertaald naar de ongeveer 5 miljoen mensen die nu zijn gevaccineerd tegen A/H1N1 zouden
dat er dus door deze vaccinaties 50 mogen zijn. In 1976 werd nog niet gevaccineerd met
MF59-houdende vaccins. We moeten dus concluderen dat de enorme toename van
verlammingsverschijnselen hoofdzakelijk te herleiden is op het gebruik van Focetria.

Volgens het artikel het het NTvG is GBS te benoemen als een polyradiculoneuropathie die
wordt beschouwd als een zeldzame maar ernstige complicatie van vaccinaties en infecties.
Als ik nu ook nog – naast 2 maal MS - de 4 neuropathie-bijwerkingen (neuropathie perifeer)
optel bij de verlammingen, dan geeft dat voor Focetria een totaal van 100 - verschillend
gerubriceerde - verlammingsverschijnselen.
Als ik dat zou zien in relatie tot alle 5 miljoen gevaccineerden, dan kom ik uit op 1
verlammingsgeval per 50.000 gevaccineerden. Dat is tweemaal zoveel als gemeten werd
tijdens de vaccinatiecampagne van 1976. Maar er werd niet alleen met Focetria geprikt.

375
MF59 kan kennelijk echt leiden tot een zodanige demyelinisatie van zenuwwvezels dat
(gedeeltelijke) verlammingen kunnen optreden die zijn te vatten onder de noemers van GBS,
MS en ADEM. Dit ondanks dat het Lareb sprak van 5 x GBS, conform de 1 op een miljoen!

Op 20-2-2010 kopte de voorpagina van de kenniskatern van de Volkskrant met Analyses van
bijwerkingen van vaccins tegen Mexicaanse griep tonen geen grote risico’s aan. Het artikel
had als titel Ná de prik, niet dóór de prik. Ik citeer enkele delen uit dit ‘geruststellende’
artikel:

[…] Ruim 7.400 meldingen zijn de afgelopen drie maanden binnengekomen, 2.750 over
Focetria (waarmee ruim een half miljoen kinderen en hun ouders werden ingeënt) en 4.660
over Pandemrix (bestemd voor zo’n vier miljoen patiënten uit de risicogroepen).
Dagelijks komen nog tien meldingen binnen, zegt Eugène van Puijenbroek, hoofd van de
analyse-afdeling van het Lareb. Koorts, een pijnlijke prikplek, spierpijn en hoofdpijn scoren
hoog.
Maar daarnaast zijn veel ernstige klachten gemeld: hartaanvallen, ms, diabetes, epilepsie,
hersenoedeem. Zestien sterfgevallen staan geregistreerd, plus twee miskramen en tien baby’s
die voor de geboorte overleden […]

[…] De Europese cijfers wijzen uit dat er tot nu toe niets ernstigs aan de hand is. Van alle
ziektebeelden blijft het aantal gerapporteerde gevallen ver onder het aantal verwachte
gevallen, constateert de EMA in de wekelijkse overzichten.
Ook het aantal sterfgevallen wordt zo geanalyseerd. Tot 7 februari (de meest recente
gegevens) werden minstens 36,3 miljoen Europeanen gevaccineerd. Er werden 155
sterfgevallen gerapporteerd. Vier ervan waren onverwacht, in de andere gevallen werd de
oorzaak achterhaald of speelde een onderliggende ziekte of ouderdom een rol. Europese
sterftecijfers wijzen uit dat van die 36,3 miljoen gevaccineerden er iedere dag duizend
sowieso waren gestorven, aldus de EMA. ‘Die cijfers moeten we in het achterhoofd houden.’
De (minstens) 322 duizend Europese zwangeren die werden gevaccineerd, hebben 106
miskramen, doodgeboorten en sterfgevallen van ongeboren kinderen gemeld. Dat is een
fractie van het reguliere aantal, schrijft de EMA in de laatste rapportage die woensdag
verscheen. Conclusie: er is geen aanwijzing dat de vaccins schadelijk waren voor de
zwangerschap […]

[…] EramusMC registreert Guillain-Barré


Een specifieke aandoening die al 30 jaar in verband wordt gebrachtmet griepvaccins, wordt
nu overal in Europa klinisch en epidemiologisch onderzocht: Guillain-Barré, een zeldzame
auto-immuunziekte.
In 1976 werd het Amerikaanse vaccinatieprogramma tegen een nieuw H1N1-virus voortijdig
gestaakt omdat honderden gevallen werden gemeld.
In de jaren daarna hebben studies naar het effect van de seizoenspriepprik uitgewezen dat het
rusuco op Guillain-Barré niet of nauweljks was verhoogd. Of dat ook voor de pandemische
vaccins geldt, is onduidelijk, schreven neurologen en epidemiologen onlangs in het
Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.
Zeldzame bijwerkingen kunnen pas na ingebruikname van het vaccin worden vastgesteld,
doordat bij klinisch onderzoek voorafgaand aan toelating van het vaccin te weinig
proefpersonen zijn betrokken. Europese gegevens moeten nu uitwijzen of er reden is voor
ongerustheid. Alle Nederlandse neurologen is aan het begin van de vaccinatiecampagne
gevraagd om een jaar lang alle gevallen van Guillain-Barré door te geven aan het
ErasmusMC, waar de groep van Sturkenboom samen met neuroloog Bart Jacobs meldingen

376
verzamelt en analyseert. In Nederland wordt ook getracht om met bloedonderzoek de oorzaak
van de aandoening te vinden. Meestal gaat het om een infectie, zegt Sturkenboom. Zo blijkt
het risico op de ziekte zeventien keer verhoogd na de griep.
De EMA heeft 49 meldingen van Guillain Barré, deels onbevestigd […]

Het Lareb paste hier weer eens met succes de truuc toe om door middel van spreiding van
bijwerkingen in sub-rubrieken de aantallen kleiner te laten lijken, iets wat in klinische
onderzoeken ten behoeve van de registratie van nieuwe farmaceutische middelen al langere
tijd gebruikelijk is. Zoals al werd uitgelegd bij ADEM - en ook valt onder de noemer van
polyneuropathie (polyradiculoneuropathie) (GBS) - zijn er allerlei varianten van
verlammingen mogelijk – geheel, halfzijdig, slechts 1 enkel lichaamsdeel betreffend enz –
zodat we dus alle verlammingsverschijnselen mogen optellen.
En als ik de nu verkregen aantallen voor de verschillende vaccins invoer in het sommetje dat
we reeds hadden, dan kom ik tot een wel heel erg verontrustende uitkomst voor Focetria.

· Alle soorten verlammingen voor Focetria opgeteld (per eind december 2009) komen we
uit op 100 per 500.000. (Er werd nog langer door gevaccineerd, dus de bijwerkingen
hebben eigenlijk betrekking op iets minder vaccinaties.)
· Alle soorten verlammingen opgeteld voor Pandemrix (per eind december 2009) komen we
uit op 13 per 4.000.000. (Ook hier werd nog in januari 2010 gevaccineerd, dus hebben de
bijwerkingen ook hier betrekking op iets minder vaccinaties.)

Dat komt neer op een percentage verlammingsverschijnselen van 0,000325 procent voor
Pandemrix en van 0,02 procent voor Focetria.
Hieruit blijkt dat het aantal verlammingsverschijnselen voor Focetria 61,5384 maal zo groot
was als bij Pandemrix dat geen MF59 bevatte!
Focetria - met daarin MF59 – leidde dus tot 61,54 maal zoveel verlammingen als Pandemrix!

Als we die 0,02 procent verlammingsverschijnselen bij Focetria afzetten tegen de normale
verwachting hiervan van 188,8 per 16 miljoen (ofwel 11,8 per 1 miljoen, volgens het artikel
in het NTvG), dan wordt dat 0,02 % tegen de normaliter verwachte 0,00118 % volgens het
NTvG., dan is dat artikel in de Volkskrant ineens niet zo heel erg geruststellend meer. Want
dan levert Focetria immers binnen enkele maanden vaccineren ineens 16,9491 maal zoveel
verlammingen op als normaliter tijdens een heel jaar verwacht mag worden!
Dat is in slechts enkele maanden bijna 17 maal het normale jaargemiddelde!!!

Het lijkt mij dat dit getal best significant is te noemen. Dat het percentage verlammingen bij
Focetria met 0,02% veel hoger uitkomt dan het aantal gevallen van GBS tijdens de
griepvaccinaties in 1976 (0,001% extra), komt omdat er toen nog niet met MF59-adjuvantia
werd gevaccineerd en de hoeveelheid adjuvantia - met daarin elektro-actieve stoffen - toen
ook relatief kleiner was.

Uit deze berekening komt ook naar voren dat elektro-actieve stoffen in vaccins – die sinds
1976 steeds vaker in steeds grotere hoeveelheden worden gevaccineerd – wel degelijk kunnen
leiden tot verlammingsverschijnselen, hetgeen ook helemaal niet lijkt te worden
tegengesproken door de uitkomst van het Australische onderzoek naar de oorsprong van MS
en waarbij werd ontdekt dat in ieder geval ook beschadigde myeline daarin een rol speelt bij
het begin van de aandoening, zoals ik al besprak op bladzijde 196. Ook andere mechanismen
kunnen via vaccinaties leiden tot beschadiging van myeline, zoals ik elders in dit boek ook
bespreek.

377
Opmerkelijk is dat Pandemrix bij de verschillende verlammingen tijdens de twee maanden
vaccineren op jaarbasis zo’n 0,00195% scoort tegen een normaliter te verwachten 0,00118%.
Dat is slechts 0,00077% hoger dan de normale incidentie.
Dit is heel interessant als we kijken naar de samenstellingen van de adjuvantia van beide
vaccins:

· Focetria van Novartis bevat als adjuvans MF59C.1, dat het elektro-actieve Span85 bevat.
· Pandemrix van GSK bevat per 0,5 ml dosis 5 microgram Thiomersal plus de squaleen-
houdende adjuvans AS03 die samen met het elektro-actieve Octoxynol 10 een soortgelijke
– maar iets minder sterke - uitwerking heeft.

Als we nu zien dat Focetria zo’n kleine 61,54 maal keer meer verlammingen veroorzaakt dan
Pandemrix – terwijl het wel het elektro-actieve Span85 bevat – dan moeten we concluderen
dat het elektro-actieve Span85 daarvoor als de primaire boosdoener moet worden aangewezen,
terwijl het in Pandemrix aanwezige kwik plus Octoxynol 10 dat in veel geringere mate is.
Pandemrix leidt ‘slechts’ tot een 1.6525 maal zo hoge incidentie van verlammingen als
normaliter tijdens een heel jaar mag worden verwacht. Maar ook een ruim anderhalf maal zo
grote incidentie verlammingen is natuurlijk ook wel significant te noemen!

Tevens geeft deze vergelijking aan dat het bij de gevaren van adjuvantia helemaal niet gaat
om de aanwezigheid van squaleen, maar dat het kwaad schuilt in de elektro-actieve stoffen.

Sturkenboom mag dan wel zeggen dat het risico op GBS na griep 17 maal verhoogd is, maar
het gekke is dat datzelfde risico ook 17 maal verhoogd is na een vaccinatie met het
pandemisch griepvaccin Focetria dat als doel heeft om te voorkomen dat men griep krijgt.

De verhouding verlammingsverschijnselen belicht in een gewogen gemiddelde


Als we willen weten hoeveel gevaarlijke Focetria is ten opzichte van Pandemrix, voor wat
betreft de verlammingsverschijnselen, dan kunnen we ook simpel kijken naar het zogenaamde
gewogen gemiddelde. Hier relateren we de bijwerkingen aan de hoeveelheid gevaccineerden
per merk en type van de vaccins.
· Er zijn 4 miljoen mensen gevaccineerd met Pandemrix en 0,5 miljoen met Focetria. Dat
betekent dat er 8 maal zoveel mensen zijn gevaccineerd met Pamdemrix.
· De meeste verlammingsverschijnselen zien we echter bij Focetria (100 per 500.000).
Pandemrix telde er 13 per 4000.000.
· Het aantal verlammingsverschijnselen (100) van Focetria betreft één-negende van het
aantal gevaccineerden en het aantal van 13 verlammingsverschijnselen van Pandemrix
betreft acht-negende van het totale aantal gevaccineerden.
· Als we Focetria omrekenen naar de 4000.000 van Pandemrix, dan betekent dit dat we bij
Focetria dan 8 maal 100 = 800 verlammingsverschijnselen zouden moeten zien. Als we
dat delen door 13, dan krijgen we 61,54.
· Dus op deze manier berekend zien we dat Focetria 61,54 maal zoveel
verlammingsverschijnselen oplevert dan Pandemrix.

Dan nog enkele van de ernstigste van de overige bijwerkingen:

Anafylactische reactie - Focetria gaf 7 anafylactische reacties (waarvan 1 schock) tegen


Pandemrix 1. Dit laat zich verklaren door het feit dat Focetria MF59 bevat. In het vaccin kan

378
dus de Span85 reeds eiwtmoleculen van squaleen hebben vervormd, waardoor die bij
inspuiting het lichaam binnenkwamen als niet te herkennen vreemde indringers (ook wel
antigenen genoemd). Hiertegen begint het lichaam meteen een offensief om deze vreemde
indringers op te ruimen, hetgeen dan een zogenaamde anafylactische reactie oplevert, die in
ernstige gevallen uitmondt in een anafylactische shock.

Hartdood - Bij Focetria 1 melding van hartdood plus 12 meldingen van overlijden (waarbij
het oorzakelijk verband niet zeker is) en bij Pandemrix 1 overledene.
Vaccinaties leiden altijd tot verlaging van de zinkspiegel vanwege het a-specifieke stress-
syndroom. Daarbij moet nog worden opgeteld dat ook allerlei toxische stoffen via het MTN-
mechanisme moeten worden verwijderd (althans daartoe onderneemt het lichaam een poging).
In Focetria bevinden zich meer toxische stoffen (Span85) dan in Pandemrix. Dus zal de
zinkspiegel door Focetria een grotere daling te zien geven. En bij een al lage uitgangswaarde
voorafgaand aan de vaccinatie kan de zinkspiegel bij Focetria dus makkelijker onder een
kritische minimumwaarde komen dan door Pandemrix.
Op bladzijde 95 heb ik al uitgelegd hoe een sterke verlaging van de zinkspiegel kan leiden tot
ritmestoornissen van het hart en zelfs hartverlamming.

Intra-uterine vruchtdood - Bij Focetria zien we 9 maal een intra-uterine vruchtdood en bij
Pandemrix niets van die aard. De hartjes van ongeboren kinderen zijn extra gevoelig voor de
te sterke remming door een teveel aan acetylcholine (dat ontstaat door een gebrek aan zink).
Het grote aantal gevallen van intra-urine vruchtdood kan dus gerelateerd zijn aan een te sterke
remming van de hartfunctie door teveel acetylcholine bij vruchten die zeer gevoelig zijn voor
dit soort remmende prikkels. Dit mechanisme is vaak ook verantwoordelijk voor SIDS.
Hoe spontane abortussen kunnen ontstaan door kwik en aluminiumzouten in vaccins wordt
beschreven op bladzijde 262.

Epilepsie - Het aantal epilepsie-verschijnselen – verschillend benoemd – ontliep elkaar niet


zoveel: bij Focetria 19 en bij pandemrix 15 maal. In de meeste gevallen betrof het kinderen.
Toch zien we ook hier weer meer convulsies dan bij Pandemrix. Ook hier gaat het weer om
het gegeven dat door Focetria de zinkspiegel verder kan dalen dan door Pandemrix.
Op bladzijde 254 leg ik uit hoe sterke verlaging van de zinkspiegel kan leiden tot convulsies.
Door gebrek aan voldoende zink kan er minder worden aangemaakt van de prikkeldempende
en zinkafhankelijke neurotransmitter GABA. Hierdoor wordt een teveel aan prikkels in de
hersenen minder geremd en wordt er te overdadig ‘gevuurd’. Hierdoor onstaat dus
overprikkeling en chaos, hetgeen tot convulsies (toevallen, epilepsie, grand mal of petit mal)
leidt. Koortsstuipen berusten op hetzelfde mechanisme. Hoge koorts kan in zeer korte tijd
leiden tot een snelle en sterke daling van de zinkspiegel.
Bijkomstigheid is ook nog dat acetylcholine weliswaar de hartspier remt, maar in de hersenen
juist zorgt voor extra prikkeling vanwege de betrokkenheid bij de prikkeloverdracht.
Enerzijds stimuleert acethylcholine de prikkeloverdracht en anderzijds blokkeert het de
remming van een teveel aan prikkels door GABA, Een ernstig zinkgebrek leidt dus eigenlijk
op 2 manieren tot het ontstaan van convulsies.

En dat zinkgebrek ontstaat niet alleen door griepvaccinaties, maar kan worden veroorzaakt
door alle typen vaccinaties, waarbij kinderen vaker getroffen worden dan ouderen. Bovendien
worden kinderen vaak achter elkaar – en op zeer jonge leeftijd – gevaccineerd. Recent
bereikte mij een overzichtje van wat een door vaccinaties gedupeerd klein jongetje van 16
maanden al allemaal aan gifschots te verstouwen had gekregen. Het ging om in totaal 14 shots!

379
Het Lareb houdt lijsten bij van meldingen van convulsies na vaccinaties. Hierbij is sprake van
een hoge mate van onderrapportage omdat lang niet iederen deze convulsies ook relateert aan
vaccinaties. Zo bestaat er onder andere ook een lijst onder de noemer:
Convulsie bij MENINGOKOK C, GEZUIVERD SACCHARIDENANTIGEEN

In deze lijst - die loopt vanaf 2002 tot en met heden (2010) - staan convulsies vermeld die
optraden na deze vaccinatie. Het betreft voor het merendeel meldingen van jonge kindjes,
vanaf de allereerste prikken.
De convulsies treden op met een tijdsinterval na de vaccinaties die loopt van vrijwel
onmiddellijk (dus zeer kort na de prik, uur tot uren) tot 2 weken. De meldingen bevatten ook 3
uitschieters met een interval van drie maanden, maar hierbij heb ik zelf wel enige twijfel,
want er zijn meer oorzaken voor ernstig zinkverlies dan vaccinaties, hoewel er sprake kan zijn
van een post-vaccinaal-syndroom waarbij de zinkspiegel nog lange tijd blijft dalen.
Ik maakte even een rekensommetje betreffende de gemiddelde tijd die verstreek tussen de
vaccinaties en het optreden van de eerste convulsies.
Van de 116 meldingen bedroeg de gemiddelde tijdsinterval (waarbij ik de meteen optredende
convulsie op 1 dag rekende en de meldingen van 3 maanden niet meetelde) 7,3793 dagen.
Dat betekent dat de ellende met de convulsies gemiddeld begon een kleine 7,5 dag na
vaccinatie.
En dat klinkt inderdaad heel logisch in het licht van mijn theorie over de dalende zinkspiegel.
Er zijn kinderen die al een heel lage zinkspiegel hebben en kinderen die een minder sterk
verlaagde zinkspiegel hebben op het moment van de prik. Kinderen die royaal in hun zink
zitten lopen zo goed als geen risico, maar het gaat vooral om de groep met een al niet
optimale zinkspiegel tot zelfs reeds een echte zinkdeficiëntie.
Hoe lager die zinkspiegel is op het moment van de vaccinatie, hoe sneller de kritische
ondergrens naar beneden wordt overschreden en hoe sneller de ellende al begint. Hoe hoger
die zinkspiegel toch nog is, hoe langer het duurt voordat die ondergrens wordt gepasseerd.
Van de a-specifieke stress-respons is bekend dat die ongeveer een maand duurt, met eerst een
toenemende steile dip in de zinkspiegel, waarna die zich - als het goed is - na plusminus een
maand weer heeft hersteld (als er zich tenminste geen andere dingen voordoen die een aanslag
doen op de zinkspiegel). Het herstel duurt meestal langer dan de weg naar beneden.
We zien dus in het gemiddelde van de interval tussen convulsies en vaccinaties meteen de
invloed op zink van de a-specifieke stress-respons onderbouwd.

Ik moet er ook nog bij vermelden dat die meldingen niet alleen allemaal spraken over
convulsies, maar dat er ook sprake was van een aantal andere symptomen, waaronder hoge
koorts, blikverlamming, verlaagde spierspanning, afwijkende ademhalingen, ademstilstanden,
loopstoornissen, luchtwegontstekingen enz. Het patroon was in de meeste gevallen
overeenkomstig.

Pechvogel
Op 15-2-2010 kreeg ik een overzicht toegezonden van de ellende die een klein jongetje al
overkwam nadat hij op de leeftijd van 2 maanden in het traject van het RVP terecht kwam.
Het verslag werd me toegezonden door een familielid van hem waarvan de gegevens bij mij
bekend zijn. Laten we dat jongetje voor het gemak maar even Pechvogel noemen.
Ik zal dit hoofstuk over de bijwerkingen van vaccinaties besluiten met de casus van Pechvogel
als illustratie van wat het RVP kan uitrichten ten nadele van het welzijn van gezond geboren
kinderen.

Pechvogel is geboren op 22-9-2008, een paar dagen eerder dan gepland en kerngezond.

380
Op 25-11-2008 kreeg hij – net 2 maanden oud – drie vaccinaties tegelijk: (1) DKTP, (2)Hib-
Haemophilus influenzae type B en (3) Pneumokokken.

Op 14-12-2008 krijgt hij zijn eerste antibiotica-kuur vanwege een fikse luchtweginfectie. Hij
is nog geen 3 maanden oud, maar heeft al wel 3 vaccinaties gehad die kunnen leiden tot een
enorme dip van het immuunsysteem.

Op 27-1-2009 kreeg Pechvogel weer (4) DKTP, (5)Hib- Haemophilus influenzae type B en (6)
Pneumokokken.

Op 3-3-2009 kreeg Pechvogel weer (7) DKTP, (8)Hib- Haemophilus influenzae type B en (9)
Pneumokokken. Pechvogel is nu ruim 5 maanden oud en begint minder goed te groeien.

Op 26-5-2009 wordt Pechvogel in het ziekenhuis opgenomen met hoge koorts en een flinke
luchtweginfectie. Een normale antibioticakuur helpt nu niet meer en hij krijgt een extra zware
kuur. Na een week mocht hij weer naar huis met van toen af aan 2 pufjes Atrovent per dag
naast Ventolin. Deze medicatie hielp niet echt tegen de benauwdheid. Het kind was
astmatisch geworden.
Atrovent en Ventolin zijn twee van de vele soorten amfetaminen, die dezelfde bijwerkingen
hebben als andere stimulantia (zoals Speed en bijvoorbeeld Ritalin en Strattera.)
Op de patiëntbijsluiter van Ventolin worden als bijwerkingen dan ook vermeld: trillende
handen, mond- en keelirritatie en een versnelde hartslag. Dit zijn symptomen van stimulantia!
Niet alleen werken stimulantia het ontstaan van convulsies nog in de hand, maar van Ritalin is
bekend dat het leidt tot groeistoornissen. Toediening van twee stimulantia tegelijk kan dus
heel goed hebben bijgedragen aan de groeistoornissen, voor zover die niet primair daardoor
werden veroorzaakt. Ook chronisch zinkgebrek leidt tot ontwikkelings- en groeistoornissen.

Op 1-9-2009 kreeg Pechvogel weer (10) DKTP, (11)Hib- Haemophilus influenzae type B en
(12) Pneumokokken. Hij is dan ruim 11 maanden oud en vertoont al vanaf dat hij 5,5 maand
oud was een toenemende flinke groeiachterstand, zo erg zelfs dat er door de kinderarts een
echo en foto’s van zijn schedel zijn gemaakt omdat de fontanel al bijna dicht was en men zich
zorgen maakte over de ruimte die er nog over was voor ontwikkeling van zijn hersentjes.

Op 26-9-2009 – een goed jaar oud – is Pechvogel geopereerd en werden neus- en


keelamandelen verwijderd. Hij kreeg andere medicatie tegen zijn benauwdheid plus nog een
laatste antibioticakuur met Qvar. Met de Atrovent mag worden gestopt omdat het toch niet
helpt. Inmiddels is hij ook allergisch geworden voor antibiotica en krijgt nu niets meer, ook
geen pufjes meer. Maar hij was nog steeds niet in orde. Hij was bij deze operatie ook nog niet
eens hersteld van de minstens een maand durende a-specifieke stress-respons op de laatste
vaccinatie, waardoor ook zijn weerstand nog niet op peil kon zijn. Maar daarmee houden
artsen en prikpersoneel nu eenmaal geen rekening.

Op 7-1-2010 krijgt Pechvogel – ondanks een manifeste luchtweginfectie – toch weer 2


vaccinaties tegelijk, namelijk (13) BMR en (14) MenC ofwel de meningokokken C waarbij ik
zojuist de bijwerkingen in de vorm van convulsies ter sprake bracht.

Twee weken na de laatste vaccinaties is de moeder met hem naar de huisarts gegaan omdat hij
vreselijk begon te hoesten. Ze kreeg toen een middel voorgeschreven waarvan op de bijsluiter
stond vermeld dat er een verhoogd risico was voor wiegendood en epilepsie. (Veel

381
farmaceutische middelen kunnen de zinkspiegel enorm verlagen). Gelukkig weigerde de
apotheek het middel af te geven en het kind ontliep gelukkig deze aanslag op zijn welzijn.
Ook had het kind last van diarree. Diarree werkt verlagend op de zinkspiegel omdat er dan
geen opname van zink plaatsvindt.

Als dan dat zink na een paar dagen diarree tot een zeer laag niveau is gedaald, dan ontstaat er
ook een tekort aan het zinkafhankelijke acetylcholinesterase, dat het in de hersenen als een
exciterende neurotransmitter werkende acetylcholine moet afbreken. Dus ontstaat er een te
sterkte prikkeling van neuronen die ineens ongecontroleerd gaan vuren. Tegelijkertijd is er
ook een tekort aan het zinkafhankelijke inhiberende GABA, waardoor nu ook nauwelijks of
geen prikkeldemping kan plaatsvinden. Dus werkt het ook nog dubbelop richting convulsies.
Als dat zink zo laag blijft, dan kan het gebeuren dat een teveel aan acetylcholine de hartspier
teveel gaat remmen, met hart- en ademhalingsstoornissen als gevolg. Acetylcholine werkt
namelijk remmend op de hartspier, zoals Loewie ooit ontdekte.
We zullen daarom ook nog zien dat Pechvogel ook nog aan de hartbewaking werd gelegd.

Pechvogel kreeg de laatste keer ook een BMR-prik (elders MMR genoemd). Op de
artsenbijsluiter in de verpakking van het BMR-vaccin staan tussen een hele serie andere
ernstige bijwerkingen ook ‘neurological disorders, seizure disorders, convulsions’.Andrew
Wakefield beschrijft in een artikel een variant van het mazelenvirus die na BMR-vaccinatie
diarree veroorzaakt. Ook enkele andere onderzoekers hebben een soortgelijke bevinding
gedaan. En het frappante is dat Wakefield en de andere onderzoekers ontdekten dat er daarna
ook epileptische aanvallen optraden. De casus van pechvogel lijkt dus al beschreven te zijn
door Wakefield en collega’s, want lees maar verder:

Een kleine week na het bezoek aan de huisarts werd Pechvogel opgenomen in het ziekenhuis
met hoge koorts en toevallen/stuipen. Ik heb al uitgelegd dat ook hoge koorts leidt tot een
enorme extra verlaging van de zinkspiegel. De eerste dag krijgt hij 9 convulsies en ook in de
nacht gaat dit nog door. Ook als de koorts al wegzakt blijven de convulsies doorgaan, maar
het aantal neemt af, terwijl de ernst en de duur ervan toenemen.

Pechvogel werd weer naar huis gestuurd en kampte met slaperigheid, verlaagd bewustzijn,
viel herhaaldelijk om en kon niet goed meer lopen, terwijl hij dat eerder al heel vlot deed.
Enkele dagen later werd Pechvogel weer met spoed opgenomen met hoge koorts en een
toename van de aanvallen die in korte tijd weer 25 nieuwe convulsies opleverden.
Na enkele dagen werd een EEG gemaakt om de eventuele schade vast te stellen. De uitslag
daarvan was dat Pechvogeltje leed aan epilepsie en levenslange behandeling nodig zou
hebben. In beide families komt deze aandoeningen helemaal niet voor. Het ziekenhuis bleef er
bij dat deze epilepsie niet gerelateerd kon zijn aan de voorgaande vaccinaties, omdat het kind
dan die aanvallen meteen had moeten krijgen of in ieder geval binnen 10 dagen na het prikken.
Derhalve is er ook niets aangemeld geworden bij het Lareb. Toch vreemd dat ik bij het Lareb
wel meldingen vond van 9 en meer dagen na een prik. Kennelijk wordt slechts het topje van
de ijsberg aangemeld en moet het aantal gevallen van epilepsie veel groter zijn.

Er werd gestart met het anti-epilepticum Depakine (3 maal daags 15 ml) dat elke drie dagen
werd verhoogd totdat een driedubbele dosis zou zijn bereikt.
Het kind werd voorzien van infuus, maagsonde en werd aan de hartbewaking gelegd

Twee dagen later kreeg ik het bericht dat de aanvallen bleven voortduren en dat zijn gedrag
tijdens de wakkere perioden totaal veranderd is. Hoewel het tot nu toe een erg lief meegaand

382
kind was, is hij nu vaak volkomen onhandelbaar, hij is erg boos, bijt, krabt, trekt aan haren en
lijkt dat zelf, volgens zijn moeder, niet te beseffen. Na zo’n aanval van agressie is hij heel erg
druk, zelfs zo erg dat hij ook niet meer door een volwassenen is vast te houden! Lopen lukt
niet en het kind valt voortdurend om en kruipt weer. Ook vanuit zithouding valt het kind vaak
abrupt om. Men verhoogde de medicatie naar driemaal 90 mg in plaats van driemaal 45 mg.
Het kind lijdt nu ook aan hevige diarree. De ouders kregen de opdracht om bij het spontaan
ontstaan van blauwe plekken meteen het ziekenhuis te waarschuwen.
Inmiddels wees een onder narcose gemaakte MRI-scan uit dat er geen sprake was van een
hersentumor of eerdere hersenbloeding. De hevige diarree duurt voort.

Zoals ik in Appendix II uitleg is diarree een bijwerking van Depakine. Hierdoor wordt ook
veel zink verloren en een erg lage zinkspiegel kan convulsies uitlokken, zeker als er al
epilepsie bestaat. Het komt er op neer dat de medicatie vanwege zijn eigen bijwerking niet
effectief is en dan besluit men maar om die ook nog te gaan verhogen van 24 mg daags naar
270 mg daags!
Depakine is in wezen een indirecte stimulant, hetgeen blijkt uit zijn psychotische aanvallen en
daartussen druk gedrag. In de Appendix II bespreek ik nader wat voor ellende die anti-
epileptica (zoals Depakine) nog voor dit kind in petto kunnen hebben.
In feite is Pechvogel nu ook nog voor de rest van zijn leven van de wal in de sloot geholpen.

Toen Pechvogel 17 maanden oud was, woog hij 8,5 kilogram bij een lengte van 73 cm , met
een hoofdomtrek van 44,5 cm.
Dat is dus veel te klein voor zijn leeftijd, waarbij hij ook nog eens kampt met een enorme
terugval in zijn ontwikkeling.

Het extra risico van de Aziatische bevolkingsgroep waartoe Pechvogel behoort


Pechvogeltje is hoogstwaarschijnlijk al geboren met een extra risico voor vaccinatieschade en
bijwerkingen van medicaties, zoals Depakine.
De vader van pechvogel behoort namelijk als volbloed Molukker tot de Aziatische
bevolkingsgroep. En in die Oriëntaalse populatie komt het nogal eens voor dat er iets schort
aan de genfunctie voor cytochroom P450, dat werkt als een ontgiftingsfunctie. Cytochroom
P450 (CYP) is een enzymfunctie die betrokken is bij het metabolisme en de eliminatie van
een groot aantal veel toegepaste geneesmiddelen.
In het Nederlands Tijdschrift voor Klinische Chemie 1996, vol. 21, no. 6: 290-296 lees ik
hierover onder meer:
[…] De capaciteit van het systeem verschilt per persoon. Dit leidt ertoe dat niet iedereen op
en bepaalde dosis van een geneesmiddel hetzelfde reageert. Het tempo waarin een
geneesmiddel uit het lichaam wordt uitgescheiden is immers bepalend voor de
serumconcentratie die ontstaat, hetgeen weer van invloed kan zijn op het effect.
De interindividuele variatie in metabole snelheid is grotendeels genetisch bepaald. Sommige
CYP-enzymen, waaronder CYP2D6 en CYP2C19, zijn genetisch polymorf. Er komen mutante
allelen voor, resulterend in een veranderde enzymactiviteit. Daarnaast zijn factoren als roken,
dieet, ziekte en co-medicatie van invloed op de activiteit van de CYP-enzymen […]

Het komt erop neer dat bij een mutatie van CYP de kans op een verminderde eliminatie van
toxische stoffen zoals kwik en aluminium vrij groot is, zodat er een groter risico bestaat op
stapeling van deze neurotoxische stoffen. En dat kan dan leiden tot een groter risico op
bijvoorbeeld autisme, ADHD en epilepsie.

383
Bij ruim 50% van de mensen van Aziatische origine komt een mutatie voor (CYP2D6Ch) die
leidt tot een verminderde ontgiftende enzym-activiteit, waardoor eerder toxicaties
plaatsvinden en derhalve ook (neuro)toxische schade.
Daarnaast kan er ook specifiek een mutatie bestaan van CYP2C19, waardoor de functie van
het S-mepheytoïne-hydroxy-lase wordt benadeeld. Dit enzym is compleet deficiënt bij 2 tot
6% van de Kaukasische (blanke) en bij 18 tot 23% van de Oriëntaalse populatie.
Dat betekent dat bij ruim 20% van de Molukkers er geen afbraak plaatsvindt van Depakine
(fenytoïne).
Pechvogel heeft weliswaar een blanke moeder, maar lijkt uiterlijk een volbloed Molukker, net
als zijn vader. De kans is dus tamelijk groot dat hij ook behept is met een deficiëntie van
CYP2C19, waardoor hij geen Depakine kan afbreken.
En dat is geen leuk vooruitzicht als we letten op de mogelijke bijwerkingen van Depakine,
waarvan hij nu de hoogste dosis krijgt toegediend. Die bijwerkingen zijn:

[…] Maagdarmklachten zoals buikpijn, verstopping en diarree, menstruatiestoornissen en bij


vrouwen ongewenste haargroei, trillende handen, slaperigheid, gewichtstoename en
haaruitval, allergie, leverafwijkingen, ontsteking van de alvleesklier, verstoring in de
aanmaak van bloedcellen, moeite met bewegen en spreken ofwel ‘parkinsonisme’, gedrags-
en stemmingsveranderingen […]
[…] Phenytoin may accumulate in the cerebral cortex over long periods of time, as well as
causing atrophy of the cerebellum when administered at chronically high levels […]

Onder die leverafwijkingen hoort acute hepatische Porfyrie, een afwijking waardoor het
Cytochroom P45-systeem niet naar behoren werkt. En als dat falen van het P450-systeem al
de oorzaak was van alle ellende na de vaccinaties, dan wordt die functie door de medicatie
voor de bijwerkingen van die vaccinaties nog eens extra benadeeld, waardoor het kind steeds
gevoeliger gaat worden voor nog meer bijwerkingen van andere medicaties. En die krijgt hij
ook al vanwege niet te stuiten diarree dat ook al een bijwerking is van Depakine.

Fenytoïne is teratogeen, carcinogeen, wordt geassocieerd met hyperplasia (verdikking van het
tandvlees in de mondholte), het middel veroorzaakt ook ‘drug-induced lupus en de FDA heeft
ook gewaarschuwd voor een toegenomen risico op zelfmoord door fenytoïne (zoals we dat
ook zien bij fluoxetine en ADHD-medicaties).

De gedrags- en stemmingsveranderingen plus het trillen van de handen zijn te herleiden op


het feit dat het ook bij Depakine eigenlijk gaat om een psychostimulant. In appendix II zal ik
uitleggen waarom dat zo is en welke nadelen dit nog meer oplevert voor het biochemisch
functioneren en daarvan afhankelijke functioneren.
Als we letten op de gedrags- en stemmingsveranderingen bij Pechvogel en zijn voortdurende
hevige diarree, dan mogen we veronderstellen dat hij in ieder geval in duidelijke mate gebukt
gaat onder enkele van de genoemde bijwerkingen die nogal in het oog lopen.

Ik keek ook nog even in het Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook uit 2001 en zag dat
Depakine de volgende depleties veroorzaakt:

Carnitine
Biotine,
Calcium,
Foliumzuur,
Vitamine B1,

384
Vitamine B12,
Vitamine D,
Vitamine K.

Als kinderen dus de pech hebben om door vaccinaties last te krijgen van convulsies/epilepsie,
en ze moeten daarna voor de rest van hun leven aan de anti-epileptica, dan lopen ze dus
tevens risico op de hierboven genoemde bijwerkingen – waaronder beschadiging van het
cerebellum (kleine hersenen die o.a. betrokken zijn bij ruimtelijke oriëntatie, (fijne)motoriek,
prikkeldemping en geheugen) en depleties die ook weer leiden tot ontwikkelingsstoornissen
en chronische aandoeningen.

Als we alleen al kijken wat depletie van foliumzuur voor gevolgen heeft, wordt dat al
schrikken, terwijl tegen het geven van suppleties wordt gewaarschuwd omdat dit dan de
convulsies weer kan reactiveren. Het komt er dus eigenlijk op neer dat de convulsies onder de
duim worden gehouden door verlaging van de spiegel van foliumzuur.
[…] Symptoms of folic acid deficiency include megaloblastic anemia, birth defects, cervical
dysplasia, elevated homocysteïne, headache, fatigue, hairloss, anoraxia, insomnia, diarrhea,
nausea, and increased infections […]

Dekakine verlaagt dus volgens het genoemde Depletie-handboek foliumzuur. Maar gebrek
aan foliumzuur leidt weer tot verlaging van de activiteit van het P450-systeem.

Het zal door deze inleiding duidelijk zijn dat kinderen die de pech hebben om door
vaccinaties MBD (minimal brain disorders) of convulsies op te lopen daarna vaak zijn
overgeleverd aan allerlei zogenaamde medicaties die nog meer onheil kunnen aanrichten,
zodat deze kinderen gevangen raken in een cascade van steeds meer en grotere ellende.

Salaamkrampen en Draver syndroom


Interessant is het ook om eens te kijken wat er zoal op Wikipedia te vinden is betreffend
epilepsie bij kinderen. Ik citeer iets uit een groter stuk dat daar te vinden is:
[…] Veel ernstiger zijn de zogenoemde salaamkrampen, dit is een vorm van epilepsie die
optreedt vanaf de leeftijd van 5 tot 6 maanden. Vaak is er dan sprake van een
hersenbeschadiging. Deze aanvallen bestaan uit plotselinge buig- of strekkrampen van hoofd
met romp gedurende enkele seconden. Meestal treden deze krampen op in reeksen van enkele
tot zeer vele krampen. De vooruitzichten zijn vaak slecht: verstandelijke handicap en ernstige
epilepsie. Dit geldt ook voor het zogenoemde Syndroom van Lennox-Gastaut. Dit is een vorm
van epilepsie die kan optreden bij twee- tot vijfjarige kinderen met hersenbeschadiging.
Aanvallen van plots verstijven van de spieren of juist verslappen van de spieren, waardoor het
abrupt valt en zich kan verwonden […]

[…] Dravet syndroom is een relatief ‘nieuw’ epilepsiesyndroom. Kinderen met Dravet krijgen
veel verschillende soorten epileptische aanvallen en hebben vaak een ernstige verstandelijke
beperking. De epilepsie begint al heel jong, binnen enkele maanden na de geboorte. De eerste
aanvallen worden vaak uitgelokt door koorts. De aanvallen kunnen lang duren, soms wel drie
uur. Meer over dit syndroom, ook wel bekend als Severe Myoclonic Epilepsy in Infancy
(SMEI) is te lezen op www.dravet.com.

385
Denk eens aan hersenbeschadigingen door kwik en aluminiumzouten, zoals eerder werd
beschreven. Als dan ook nog na een volgende vaccinatie (tijdelijk) de zinkspiegel sterk daalt,
dan kunnen de eerste convulsies worden uitgelokt.
Typisch is ook dat deze salaamkrampen beginnen op te treden als de kinderen reeds 9
vaccinaties gehad hebben! Zou niemand op het idee komen dat 9 vaccinaties in 5 maanden in
een klein kinderlijfje weleens tot hersenschade zou kunnen leiden??? En dat die
salaamkrampen – die vaak leiden tot ernstige epilepsie – weleens gerelateerd zouden kunnen
zijn aan die veelheid van neurotoxische stoffen die men zo ijverig in de kindertje spuit???

De volgende berichten van de ouders van Pechvogeltje waren beslist niet bemoedigend en
lijken te wijzen in de richting van de ‘salaam-krampen’. Ik citeer de ter zake doende zinnen
uit twee opeenvolgende berichten van 19-4 en 3-5-2010:
[…] Hij heeft nu veel aanvallen, die maar kort duren, 3 seconden per keer, maar soms wel
uren achter elkaar als hij slaapt […]
[…] Op dit moment gaat het slecht met hem en hij heeft veel meer aanvallen […]

En dat ‘relatief nieuwe’ epilepsiesyndroom, Dravet Syndrome, is dat opeens zomaar uit de
lucht komen vallen of is het een nieuwe evolutionaire ontwikkeling die zich in extreem korte
tijd spontaan ontwikkelt? Of zou het kunnen zijn dat in deze tijd waarin kindertjes van enkele
maanden oud al minstens 3 vaccinaties hebben gehad (en bij 4 maanden al 6 stuks) deze nog
zo tere lijfjes – waarin de breintjes nog zo kwetsbaar en nog volop in ontwikkeling zijn - veel
vaker te maken krijgen met breinschade door al die neurotoxische stoffen die men er zo
kwistig in meent te moeten spuiten?
Zou het niet gewoon zo kunnen zijn dat dat ‘nieuwe Dravet-syndroom’ gewoon het resultaat
is van de toegenomen vaccinatiegekte, waarbij kindertjes met Dravet dan gewoon worden
geofferd op het altaar van die o zo noodzakelijke, veilige en effectieve vaccinaties die alleen
maar tot doel hebben om de gezondheidheid van alle jonggeborenen tot in lengte van dagen te
beschermen?
Of…….zijn kindertjes met Dravet geofferd op het altaar van de gigawinsten van de farmacie?

Pechvogel werd gezond geboren, maar omdat het Systeem van de Gezondheidszorg hem via
het RVP zonodig ‘moest beschermen’ tegen kinderziekten – die hij met een gezond
immuunsysteem gewoon had kunen overwinnen - is deze Pechvogel nu een veel te klein
zielig hoopje mens geworden dat die aanslag van 14 vaccinaties in de eerste 16 maanden van
zijn prille leventje - plus de nodige andere medische missers - moet bekopen met niet meer
zo’n gezonde levensverwachting als hij bij zijn gezonde geboorte nog wel had.
Pechvogeltje zal de rest van zijn leven – als hij tenminste nog lang overleeft – moeten worden
gedrogeerd met stimulantia die zullen leiden tot een veelheid van bijwerkingen, zoals
psychoses waarvoor weer antipsychotica moeten worden gegeven. Bovendien leiden
stimulantia ook nog eens tot schade aan neuronen, waardoor al op zeer jeugdige leeftijd –
vooral bij chronisch gebruik – Alzheimer kan ontstaan. In Amerika zijn al 9-jarigen
opgenomen met zeer progressieve Alzheimer en ook in eigen land is men zich nu al aan het
specialiseren in de behandeling van jongeren van vroegtijdige Alzheimer en andere vormen
van dementie. Er is veel geld uitgetrokken voor een studie naar de mogelijke oorzaken en
behandelingen van dit raadselachtige fenomeen. Ik vrees dat men binnenkort wel zal besluiten
dat het werkingsmechanisme – ondanks diepgaande studies - toch helaas onbekend blijft. De
echte uitkomst van deze studies is natuurlijk een volkomen ongewenste boodschap voor de
farmacie. Of krijgen we nu binnenkort daardoor ook nog een prik tegen Alzheimer erbij???

386
In een eerder hoofdstuk beschreef ik de uitwerkingen van een overmaat aluminium op het
functioneren van mensen en proefdieren, zoals door Jose Bernardo en collega’s werd
weergegeven in het artikel Toxicity, Aluminum, updated aug 4, 2010.
Er werd onder meer genoemd een onderfunctioneren van het immuunsysteem, ijzergebrek
omdat aluminium concurrerend bindt op transferrine, groeivertraging en epilepsie.
Op 3-1-2011 kreeg ik weer een bericht over de toestand van Pechvogeltje. Het gaat nog steeds
slechter met hem. Hij is al de hele herfst en voorwinter ziek en heeft allerlei ontstekingen en
voortdurend koorts. Zijn immuunsysteem blijkt nauwelijks meer te werken, hij groeit
nauwelijks en de epilepsie wordt eerder erger dan minder. En daarnaast bleek dat hij lijdt aan
een ernstige vorm van ijzergebrek. Deze Pechvogel is het (nog) levende voorbeeld van de
uitwerkingen van een overmaat aluminium (zeker bij daarvoor gevoelige mensen), zoals
Bernardo en collega’s beschreven.
En zoals uit het eerder beschreven document van de ESFA ook al bleek, kunnen we de
hoeveelheden aluminium in vaccins voor kleine kinderen echt wel vergelijken met de
hoeveelheden aluminium die in proefdieren werden ingespoten, met de meest ernstige
neurotoxische en andere uitwerkingen.

Dit was dus een handleiding voor ‘werkenden in de zorg’ hoe ze met het verstand op nul –
vanachter een indrukwekkend en autoriteit verlenend wit schort – de gezondheid van gezond
geboren zuigelingen kunnen vernielen…..

En het trieste is dat deze casus van Pechvogel absoluut niet op zichzelf staat. Ik raad de lezer
daarom met klem aan om ook eens een kijkje te nemen op de website van het Lareb.

Griepvaccin veroorzaakt meer dan het normale percentage epileptische aanvallen


Op 31-7-2010 deed naturalNews.com verslag van een artikel over de komende
seizoensgriepprik van Reuters waarin werd vermeld:
[…] ‘And U.S. officials said they were changing the labeling on a vaccine made by
Australia’s CSL Ltd (CSL.AX) because it appears to have caused a higher than usual rate of
seizures in children’ […]

De tekst van dit verslag vervolgt:


[…] If you read between the lines here, this statement implies that: 1) Vaccines cause seizures
in children. And then 2) This particular vaccines causes a higher rate of seizures in children
than the usual rate of seizures in children.
Why is this curious? First off, because vaccine pushers have always sworn their vaccines
caused no seizures whatsoever. No neurological problems. No spontaneous abortions in
pregnant women. No increased rates of autism. Vaccines are all perfectly safe, they say, and
no children are ever harmed by them.

That’s the mythology, at least, behind vaccines. But the reality is far different: Vaccines do
cause seizures in children, and this year’s vaccines look like they’re going to cause a
significantly higher rate of seizures than usual […]

Onverklaarde moeheidsklachten bij kinderen


Op 2-3-2010 luidde HuisartsVandaag de noodklok met het item Onverklaarbare
moeheidsklachten bij kinderen. Kennelijk heeft men geen idee wat daarvoor misschien wel

387
de oorzaak zou kunnen zijn of wil men dat liever niet weten, want een kleine beschouwing
van de kennis die in de reguliere medische wereld voorhanden is, levert zo al een aantal
mechanismen van vaccinaties op die tot vermoeidheid kunnen leiden. Elk op zich, maar zeker
in combinatie met elkaar.
In het voorgaande noemde ik deze verschillende mechanismen al, maar ik zal ze hier nog
even op een rijtje zetten.

· Formaldehyde en aluminiumzouten kunnen leiden tot metabole acidose. Hierdoor wordt


de aanmaak van ATP benadeeld en dat leidt tot een minder goede energievoorziening,
waardoor het kind sneller door zijn energie heen is en zich moe voelt en tot minder in staat
is. Er wordt ook genoem dat zuurstof wordt onttrokken aan het ademhalingssysteem en
dat er ochtendvermoeidheid optreedt. Op de bladzijden 82 en 83 wordt dit nader
beschreven.
· Aluminiumhydroxide leidt tot depletie van vitamine D, fosfor en zink (zinkverlies o.a. via
MTN-ontgiftingsmechanisme). In het depletieboek wordt ook genoemd dat
aluminumhydroxide leidt tot spierzwakte en ook dat leidt tot snellere vermoeidheid en een
voortdurend gevoel van zwakte/moeheid.
· Fosfor dient voor de opbouw van energierijke fosfaten, en is als zodanig betrokken bij
vele stofwisselingsprocessen: ATP (adenosinetrifosfaat), ADP (adenosinedifosfaat) en
kreatinefosfaat. Gebrek aan deze drie fosfaatverbindingen benadeelt de
energievoorziening en dus ook het energieniveau, waardoor een gevoel van moeheid kan
worden ervaren.
· Zink beïnvloedt de vorming van cyclisch AMP. Lage zinkconcentratie stimuleert de
activiteit van calmoduline dat weer de werking stimuleert van cyclisch AMPPDE. En deze
laatste stof heeft dan weer een remmende werking op die vorming van cyclisch AMP. Op
die manier leidt een lage zinkspiegel tot een verminderde aanmaak van cyclisch AMP, dat
ook een belangrijke rol speelt bij de energievoorziening. Een lage beschikbaarheid van
cyclisch AMP benadeelt de werking van een aantal metabole en hormonale processen.

Ondanks dat bovenstaande processen - met betrekking tot formaldehyde, aluminiumzouten,


vitamine D, fosfor en zink - gewoon in de medische litaratuur zijn terug te vinden, begrijpt
men kennelijk niet dat de steeds intensiever gevaccineerde jeugd last krijgt van chronische
vermoeidheid!!!

Oververmoeidheid door overbelasting van het cytochroom P450-systeem


Door toediening van een grote hoeveelheid gifstoffen kan het ontgiftende cytochroom P450-
systeem overbelast raken, hetgeen dan zal resulteren in chronische vermoeidheid

Binnenkort kunnen we dus ook nog extra vaccinaties verwachten tegen chronische
vermoeidheid!!!!! Want alles wat ongewenst is kan toch immers worden weggeprikt? Daar
heeft de farmacie toch wel een heilbrengende oplossing voor?
Werkingsmechanimsen moeten onbekend blijven, maar voor die ‘oplossingen’is toch altijd
wel ‘evidence’ tevinden. Zeker met behulp van een paar goede statistiekgoochelaars en
ingenieus opgezette trials.

388
Cervarix, Pandemrix, een geheimzinnige ‘slaapziekte’ en ADHD

Op 3-2-2011 kwam via de tv en enkele kranten het bericht dat er een verband was gevonden
tussen ‘slaapziekte’ (narcolepsie) en het H1N1-griepvaccin Pandemrix. Ik citeer even uit de
Telegraaf:

[…] Slaapziekte door griepvaccin


Amsterdam – Nederlandse virologen zijn extra alert op een mogelijk onverwachte bijwerking
van het vaccin tegen de Mexicaanse griep nu blijkt dat dit bij kinderen kan leiden tot een
verhoogd risico op narcolepsie ofwel slaapziekte.
Uit een gisteren bekend gemaakt Fins onderzoek komt naar voren dat er een associatie is
tussen het vaccin met het middel Pandemrix en de slaapziekte. Zowel in Zweden als in
Finland kregen zestig kinderen deze ernstige ziekte vlak nadat ze het vaccin toegediend
kregen. Bij narcolepsie vallen de patiënten overdag geregeld in slaap en kunnen ze last
hebben van hallucinaties.
Vorig jaar zijn in ons land vele kinderen gevaccineerd tegen de Mexicaanse griep. Viroloog
Ab Osterhaus heeft gisteren uitgebreid gesproken met zijn Finse collega’s over deze
verontrustende ontwikkeling: “Het goede nieuws is dat het verband tussen de inenting en de
slaapziekte bij kinderen niet buiten de Scandinavische landen is gevonden. Het slechte nieuws
is dat we niet weten wat er aan de hand is en of er iets aan de hand is.”
In Finland zijn ze er in elk geval niet gerust op. “Dit is een heel onverwacht en ernstig
neveneffect”, aldus Hanna Nohynek van het Finse onderzoeksteam dat door de regering werd
samengesteld.
De resultaten van het onderzoek noemen zij opvallend, omdat narcolepsie normaal gesproken
weinig bij kinderen voorkomt. Ook in Zweden, waar een gelijk aantal kinderen met
narcolepsie is geconstateerd, is een onderzoek ingesteld.
Inmiddels heeft Osterhaus al wel de Nederlandse kinderartsen geconsulteerd. “Ik heb ze
gesproken, maar de ziekte komt sowieso al weinig voor in ons land en niet vaker sinds de
vaccinatie van anderhalf jaar terug. Hoewel er dus geen reden tot ongerustheid hoeft te zijn
voor de ouders, roept dit wel om een nader onderzoek.”
Het Finse Instituut voor de Volksgezondheid concludeert dat kinderen die met Pandemrix, het
middel tegen de Mexicaanse griep , worden gevaccineerd, negen keer zo veel kans lopen om
narcolepsie te krijgen. Osterhaus zelf denkt dat de kinderen zeer waarschijnlijk ook erfelijk
gevoelig zijn voor de slaapziekte […]

Dat laatste denk ik ook. Want niet alle kinderen krijgen te maken met ernstige bijwerkingen
door vaccinaties. Bij diegenen waarbij dat wel het geval is, is er sprake van een
tekortschietend ontgiftingssysteem, dat verschillende componenten kent zoals het MTN-
systeem, de glycoproteïnen en het Cytochroom P450 systeem en/of functieverlies van de lever
en/of nieren. Hierbij spelen erfelijke factoren vaak een rol.

Op de tv verklaarde de heer Osterhaus die avond ter geruststelling van het Nederlandse volk
nog eens tijdens ‘Editie NL’dat er eigenlijk helemaal geen reden was tot ongerustheid, want
die bijwerkingen kwamen echt alleen maar voor in de Skandinavische landen Finland en
Zweden en al helemaal niet in Nederland en de rest van Europa. Hierbij doet hij de waarheid
toch wel enig geweld aan, want al op 31-8-2010 publiceerde de website www.euroclinix.net
onder meer: […] So far, there have been 27 reported cases of sleeping disorders across the
continent, in Finland, Sweden, France, Germany, and Norway, that could be linked the H1N1
virus vaccine […]

389
Le Figaro van 3-2-2011 schreef: […] Au 31 janvier 2011, la firme (GSK) a connaissance de
162 cas de narcolepsie après vaccination, dont 70% survenus en Finlande et en Suède. En
France, il y en aurait une vingtaine, selon le Pr Yves Dauvilliers (Montpellier), qui coordonne
les centres nationaux de référence de la narcolepsie [...]
Tijdens datzelfde programma was een specialist - die betrokken was bij narcolepsie - er
minder gerust op en die verklaarde dat er in eigen land toch al 2 meldingen van narcolepsie na
vaccinatie met Pandemrix waren. Op de website van het Lareb vond ik op 5-2-2011 slechts 1
melding van narcolepsie na Pandemrix

Op het Duitse equivalent van het Lareb, het Paul-Ehrlich-Institut (PEI), vond ik ook slechts 1
melding van narcolepsie, maar die dateerde al uit 2005. Na wat langer doorzoeken stuitte ik
op een speciaal stuk dat op 1-2-2011 was opgesteld. Dat had als titel: Nachgemeldete Fälle
von Narkolepsie in zeitlichem Zusammenhang mit einer Impfung mit Pandemrix. Er waren
sinds oktober 2010 acht meldingen gedaan van narcolepsie na vaccinaties met Pandemrix. Er
waren zes vrouwelijke en twee mannelijke slachtoffers. Waarom waren ook hier de recente
narcolepsie-meldingen niet aan de gewone lijst met bijwerkingen toegevoegd?
De narcolepsie-melding uit 2005 betrof een bijwerking van het FSME-Immun (TBE) vaccin
dat – net als pandemrix - ook aluminiumhydroxide bevat.

Toevallig werd ik al op 1-2-2011 op het spoor gezet van de mogelijke oorzaak van dit
verschijnsel. Op die dag kreeg ik namelijk het verhaal binnen van een meisje dat door de serie
HVP-prikken last had gekregen van onverklaarbare aanvallen van bewustzijnsverlies, die
soms tot aan een half uur duurden. Daarom laat ik hieronder eerst de beschrijving volgen van
deze casus:

Een ‘onverklaarbare casus’


Na – en al tijdens - de serie HPV-prikken begon een meisje regelmatig flauw te vallen. De
aanvallen lijken een beetje op epilepsie, maar dat is het niet. De flauwtes duren tot een half
uur, waarbij ook sprake is van verlammingsverschijnselen. Dit doet zich met name voor als ze
suiker gebruikt. Suikergebruik lokt gegarandeerd een aanval uit. Na iedere HPV-prik werd de
situatie ernstiger. Ondanks enkele ziekenhuisopnamen staan de medici nog steeds voor een
raadsel.

Zelf denk ik aan een causaal verband met de aluminiumhoudende HPV-prikken. Daarom zet
ik hieronder alles eens puntsgewijs op een rijtje:

· Na iedere HPV-prik werd de situatie ernstiger. Er lijkt dus sprake van een link met de
HPV-vaccinaties.

· De hele serie vaccinaties bevatte 3 maal 500 mcg aluminiumzouten. Bij een niet
optimaal functionerend ontgiftingssysteem wordt daarvan behoorlijk veel in het
lichaam opgeslagen. Hierdoor kan dit meisje een grote hoeveelheid van dit sterk
elektro-negatieve aluminium hebben opgeslagen in haar lichaam en brein.

· Dat elektro-negatieve aluminium leidt tot ladingsverschuivingen van eiwitmoleculen,


die daardoor een afwijkende ruimtelijke structuur krijgen. (De vouwing van
eiwitmoleculen is namelijk afhankelijk van de verschillende ladingen van de
samenstellende atomen. Als die veranderen, dan verandert ook de normale natuurlijke
vouwing en daardoor ook de ruimtelijke structuur van die eiwitmoleculen.

390
· De verschillende bewustzijnstoestanden – van zeer alert tot en met de diepe slaap –
worden geregeld door de reticulaire formatie in de hersenstam (RAS). Daar bevinden
zich neuronen die – daartoe aangezet door bijvoorbeeld het hormoon melatonine – de
slaap inleiden door verlaging van het bewustzijn. Daartoe bevinden zich op de
celmembranen van die cellen van de RAS de receptoren voor melatonine. Die
receptoren zijn te zien als eiwitmoleculen die een zodanige ruimtelijke structuur
hebben dat daar precies een melatoninemolecuul in past.

· Als nu die eiwitstructuurtjes (receptoren) op de celmembranen van de RAS-cellen


onder invloed van een elektro-actieve stof verkeerd gevouwen worden en dus een
andere ruimtelijke structuur krijgen, dan krijgt melatonine het niet alleen moeilijker
om te binden aan die receptoren, maar zouden ook andere lichaamseigen en/of
lichaamsvreemde moleculen zich onterecht kunnen hechten aan die receptoren en deze
cellen oneigenlijk acitiveren of deactiveren.

· In theorie zou dan een andere lichaamseigen of lichaamsvreemde stof onterecht de


RAS-cellen kunnen aanzetten tot het – op een ongewenst moment - inleiden van de
slaap. Bij diepe slaap hoort normaliter ook ‘slaapverlamming’ omdat het lichaam
inactief moet blijven tijdens de droomslaap(REM)-perioden. Tijdens de diepe slaap
wordt er ook gedroomd.

· Gebruik van suiker leidde bij dit meisje tot het induceren van de perioden van
ongewenste slaap (‘flauwtes met verlammingsverschijnselen’). In theorie is het dus
mogelijk dat de suikermoleculen – door de verkeerde vouwing van de receptoren op
de RAS-cellen – zijn gaan passen op deze receptoren en daardoor ongewenst leiden tot
het induceren van kortere of langere perioden van (diepe) slaap (bewustzijnsverlies ).

· Ik denk zelf dat de tijdsduur van die flauwtes wordt bepaald door de hoeveelheid
ingenomen suiker. Omdat suiker snel wordt gemetaboliseerd, duurt zo’n flauwte dan
ook niet lager dan een half uur. Suiker zelf leidt niet tot flauwtes, maar juist tot het
opheffen daarvan. Denk maar aan de hypo’s van diabetici en het gebruik van suiker
om die op te heffen. Dus moet suiker op een andere manier betrokken zijn bij die
flauwtes die normaliter worden veroorzaakt door gebrek aan suikers (koolhydraten) en
zuurstof. Hypoglykemische flauwtes ontstaan door gebrek aan suiker/glucose en
kunnen worden hersteld door toediening van glucose. Flauwtes worden dus niet
veroorzaakt door het nuttigen van suiker.

· Het is dus helemaal niet onlogisch om te veronderstellen dat de hoeveelheid


aluminiumzouten in die HPV-vaccins (Cervarix) – 1500 mcg totaal – via opstapeling
van een groot gedeelte daarvan heeft geleid tot vervormde receptoren op de cellen van
de reticulaire formatie in de hersenstam, waardoor suikermoleculen kans zien om via
deze cellen ongeplande en onwenselijke perioden van bewustzijnsverlies te induceren.

· Hiernaast is het dan ook niet onmogelijk dat de suikermoleculen ook elders in het
brein en lichaam oneigenlijk in de plaats treden van melatoninemoleculen en nog
andere functies ontregelen, zoals die van groei- en sekshormonen.

391
Hoe elektro-actieve invloeden de natuurlijke vouwing van – in principe alle ongeveer 20.000
verschillende - eiwitten in de mens kunnen verstoren wordt uitputtend besproken in de
volgende drie boeken uit de medische vakliteratuur:

· Protein Folding and Misfolding: Neurodegenerative Diseases, Ovadi und Orosz,


2009.
· Protein Misfolding in Neurodegenerative Disease, Rick Morimoto, Department of
Biochemistry, Molecular Biology and Cell Biology, Northwestern University
Evanston, 2008.
· Protein Misfolding, Aggregation, and Conformational Diseases (Part A: Protein
Aggregation and Conformational Diseases), Vladimir N. Uversky en Anthony L.
Fink, 2006.

In relatie tot bovengenoemde artikelen wil ik ook nog even iets opmerken over het boek
Protein Folding and Misfolding: Neurodegenerative Diseases, in de serie Focus on
Structural Biology 7. de auteurs zijn Judit Ovádi en Ferenc Orosz. Het is een uitgave van
Springer Science – Business media BV, 2009.
Interessant is ook de vermelding van de Series Editor. Dat is Rob Kaptein, van Bijvoet Center
for Biomolecular Research, van de Utrecht University, The Netherlands.
De Universiteit van Utrecht is dus betrokken bij de uitgave van dit boek. Het lijkt me
dus dat in eigen land het principe van de verkeerd gevouwen eiwitten – dat ik in deze
studie uitputtend behandel als zijnde causaal gerelateerd aan onder meer vaccinaties –
niet meer kan worden genegeerd.

Zeker omdat een opstapeling van aluminium nog veel meer ellende kan veroorzaken, is het
dringend gewenst dat dit meisje op een veilige manier zo optimaal mogelijk wordt ontgift en
eventueel ontstane tekorten aan mineralen en spoorelementen zo snel mogelijk worden
aangevuld. En natuurlijk moet nog geruime tijd daarna het gebruik van gewone suiker worden
vermeden (ook in kant-en-klare producten).

Ik wierp een blik op de Lareb-bijwerkingenlijst van Cervarix en dat was interessant. Dit
meisje was klaarblijkelijk niet de enige met stoornissen van het bewustzijnsniveau. Ik vond:
· Bewustzijnsverlies 14 maal
· Syncope 16 maal
· Verminderd bewustzijn 9 maal
· Somnolentie 7 maal

Onder de noemer van ‘somnolentie’ vallen: slaperigheid en dofheid, lichte vorm van sopor
(diepe slaap, toestand van bewustzijnsdaling waarbij de patiënt nog wel door prikkels kan
worden gewekt, slaapzucht en slaapziekte/slaapaanvallen (ofwel narcolepsie =
hypersomnulentie).
Bij narcolepsie staat ook nog vermeld: onbedwingbare slaap-aanvallen die ca. 25 minuten
duren. Tijdens de slaapaanval is de patiënt bewegingloos omdat de spiertonus plotseling
wegvalt (als men daarbij in elkaar zakt, dan wordt dat ‘kataplexie’ genoemd).
Alles wijst dus in de richting van narcolepsie (somnolentie) door die HPV-vaccinaties.

392
Pandemrix
Van Cervarix weten we dat het per vaccin-prik 500 mcg aluminiumzouten bevat, maar laten
we nu eerst eens kijken naar de samenstelling van Pandemrix in relatie tot de aanwezigheid
van elektro-actieve stoffen.
Pandemrix van GSK – ook besteld door de Nederlandse regering – bevat per 0,5 ml dosis 5
microgram Thimerosal. Thimerosal is een verbinding die voor ongeveer de helft bestaat uit
kwik. Een 0,5 ml dosis Pandemrix bevat dus ongeveer 0,25 microgram kwik.
Pandemrix bevat dus 2,5 maal de reeds sinds 1-7-2006 bij wet bepaalde maximale dosis van
1,0 microgram per 0,5 ml dosis. Kinderen onder de 10 jaar kregen een 0,25 ml dosis, maar
dan wel tweemaal achter elkaar en dat maakt samen ook 0,5 ml.
Pandemrix van GSK bevat het adjuvans AS03, dat wel squaleen maar geen Span85 bevat.
In plaats van Span85 is aan Pandemrix de elektro-actieve stof Octoxynol 10 toegevoegd. Een
zusje daarvan - Octoxynol-9 - staat bekend als Triton X-100. Het merkwaardige is dat op blad
2 van de productinformatie van Pandemrix wel 5 microgram thiomersal wordt genoemd als
hulpstof en pas op bladzijde 11 onder de lijst met hulpstoffen Octoxynol 10, terwijl die
Oxytonol 10 eigenlijk een zeer belangrijke hulpstof is die de cellen ontvankelijk moet maken
voor de antigenen in het vaccin. Dat doen die elektro-actieve stoffen door middel van het
bewerkstelligen van electroporese van de celmembranen.
In de beschrijving van Triton X-100 staat onder meer te lezen:
[…] it can be used to permeabilize unfixed (or light fixed) eukaryotic cell membranes […]
In Pandemrix doen ASO3 plus Octoxynol 10 samen hetzelfde als MF59 doet in Focetria,
waarbij moet worden aangetekend dat MF59 iets krachtiger werkt.

In Pandemrix van GSK oefent het elektro-actieve Octoxynol 10 samen met kwik een
behoorlijk elektro-actieve invloed uit die vergelijkbaar is met die van aluminium in
Cervarix.

Bij kinderen met een niet goed functionerend ontgiftingssysteem stapelen kwik en Octoxynol
10 ook op. En dus wordt bij hen de elektro-actieve invloed van die niet-lichaamseigen stoffen
ook steeds groter. Omdat jonge kinderen vaak worden gevaccineerd en bijna alle vaccins
elektro-actieve stoffen bevatten, bestond er voorafgaand aan die Pandemrix-vaccinatie bij hen
al een tamelijk hoog basisniveau van elektro-actieve invloeden en kan die Pandemrix-prik net
de laatste druppel zijn geweest die leidde tot ladingsverschuivingen van de eiwitten in
bijvoorbeeld de reticulaire formatie van de hersenstam.

Natuurlijk zijn er altijd al mensen geweest met narcolepsie en vaak ziet men bij deze mensen
dan een verstoorde balans van neurotransmitters en/of tekorten aan B-vitaminen en mineralen
(waarbij soms ook erfelijkheid een rol speelt), maar hier is duidelijk sprake van een relatie
met de voorafgaande vaccinaties met Pandemrix. Dus moeten we denken aan de invloed die
dit vaccin kan hebben. En waarschijnlijk is hier dan ook sprake van een nieuwe variant van
narcolepsie.

Die elektro-actieve invloed van de hulpstoffen zal bij ieder kind weer anders uitwerken,
afhankelijk van de hoeveelheid van die stoffen en de ontgiftings-constitutie van het kind. Niet
iedereen stapelt deze stoffen op dezelfde manier op en dus is ook de mate van de
ladingsverschuiving die ze teweegbrengen verschillend. Daarom zal bij ieder individu de
vervorming van de receptoren op de celmembranen anders zijn en zullen er ook bij ieder
individu met dit euvel weer andere lichaamseigen of lichaamsvreemde moleculen eventueel
op deze vervormde receptoren kunnen gaan passen en hun oneigenlijke invloed uitoefenen.

393
Erfelijke predispositie voor narcolepsie door HLA-systeem
Narcolepsie heeft een sterke relatie met een bepaald genetische mensentype. Deze aandoening
wordt bijna uitsluitend gezien bij mensen met het HLA-DQB1*0602 genotype. Bij de eerste
22 gevallen van narcolepsie die in Finland gedurende 2009-2010 werden getest, was in alle
gevallen sprake van dit genotype.
In het Statement on Narcolepsy and Vaccination dat het Global Advisory Committee on
Vaccine Safety op 8-2-2011 naar buiten bracht wordt onder meer gezegd:
[…] The Nationl Institue considers it probably that the Pandemrix vaccine was a contributing
factor to this observed increase, and has called for further investigation of other co-factors
that may be associated with the increased risk. They consider it most likely that the
Pandemrix vaccine increased the risk of narcolepsy in a joint effect in those genetically
disposed with some other, still unknown, genetic and/or environmental factor […]

Het zou dus mogelijk zijn dat niet alleen de melatonine-receptoren een rol spelen, maar dat er
nog een andere factor is die door dezelfde elektro-actieve invloeden een aanvullende rol kan
gaan spelen, op een zodanige manier dat deze HLA-variabele samen met de vervormde
melatonine-receptoren leiden tot narcolepsie. Maar dan moet die aanvullende HLA-variabele
natuurlijk ook wel een rol spelen bij het slaapmechanisme. En dat mechanisme is er en is
gerelateerd aan het immuunsysteem.
Op het moment dat ik begon na te denken over het rol van het HLA-systeem, viel het blad
Natuurwetenschap & Techniek (NWTmagazine) van maart 2011 in de bus. Op bladzijde 31
zegt slaaponderzoeker prof.dr. Eus van Someren:
[…] Het immuunsysteem en slaap zijn zelfs zo met elkaar vervlochten, dat enkele stoffen die
betrokken zijn bij de immuunreactie ook het slaapritme beïnvloeden, te weten interleukine-I
(IL-I) en tumornecrosefactor-alfa (TNFa). Beide stoffen regelen bij ziekte allerlei cellulaire
reactiecascades om indringers uit te schakelen. Ook tijdens gezonde perioden struinen ze
echter door het lichaam, om rechtstreeks te binden aan hersencellen die slaap opwekken.
Naarmate de dag langer duurt, stapelt de concentratie van de stoffen in de hersencellen op,
om het licham er zo op te wijzen dat het tijd is om te slapen. Proefdieren waarin de IL-I en
TNFa-receptoren ontbreken, ontwikkelen dan ook ernstige vormen van slapeloosheid… Dat
verklaart trouwens meteen ook waarom zieken zoveel slapen. Bij ziekte gaat de concentratie
IL-I en TNFa automatisch omhoog, wat dus leidt tot vermoeidheid. Daarmee heeft het
lichaam een ingenieus systeem in handen om te zorgen dat zieken genoeg slaap krijgen – en
sneller beter worden […]

En dat legde de link tussen het HLA-systeem, elektro-actieve invloeden en narcolepsie. Het
HLA-systeem is ten nauwste betrokken bij het immuunsysteem. En afwijkingen aan het HLA-
systeem werken door in de rest van het immuunsysteem.
Hoewel het immuunsysteem globaal kan worden ingedeeld in verspieders, strategen en
soldaten, zijn er ook nog tussenliggende organisatielagen. Een heel belangrijke tussenliggende
organisatielaag is het Human Leucocyte Antigen-system (HLA-systeem).
Het komt er in het kort op neer dat normaliter er op de celoppervlakten van immuuncellen –
antigeen-presenterende cellen (macrofagen, B-cellen en dendritische cellen) - ‘lichaamseigen
antigenen’ zitten, die bedoeld zijn om bepaalde typen binnendringende echte antigenen te
kunnen herkennen en er aan te binden. Omdat antigenen gekenmerkt worden door
verschillende typen peptiden (eiwitketens), bestaan er ook verschillende typen HLA-DR-
antigenen. Ieder soort peptide zijn eigen ‘antigeen’. Tot nu toe heeft men er zo’n 17 ontdekt.
De aanmaak van die lichaamseigen ‘voorbeeld-en bind-antigenen’ wordt aangestuurd via het
menselijk DNA. De genen daarvoor liggen op chromosoom 6. Dat betekent dus ook dat

394
DNA-mutaties kunnen leiden tot afwijkingen aan het HLA-DR systeem en daardoor ook
kunnen leiden tot een versterkte gevoeligheid voor bepaalde ziekten. Dit is niet alleen per
individu verschillend, maar ook nog per ras.
De primaire functie van die verschillende HLA-DR factoren (eiwitten) op de membranen van
die antigeenpresenterende cellen is om te binden aan overeenkomstige antigeenpeptiden van
vreemde binnendringende antigenen. Die kunnen dan vervolgens worden gepresenteerd aan
de T-(helper)cellen die op hun beurt strategische maatregelen kunnen nemen, zoals delen in
aanvallers (T-killercellen) en helpers bij de rest van de aanvalsstrategie (T-helpercellen). Een
aanvalsplan waarbij ook geheugencellen worden gevormd die later moeten zorgen voor
immuniteit door het snel op de been brengen van een sterk leger, zodat de aanvaller later geen
nieuwe kans meer krijgt.
De antigenen op de eigen lichaamscellen, die worden bepaald door het HLA-systeem zijn dus
functioneel van betekenis voor de T-cellen die in staat zijn om zelf ongewenste vreemde
cellen te doden. (T-killer-cellen). Deze cytotoxische T-lymfocyten zijn voor wat betreft hun
functioneren dus afhankelijk van hun eigen celantigenen, zoals die – via het eigen DNA -
worden bepaald door het HLA-systeem.
HLA-DR antigenen zijn ook noodzakelijkvoor de herkenning van binnengekomen antigenen
door de organiserende T-helpercellen en dus ook voor de vorming van antilichamen.
De cellen van het immuunsysteem zijn bij hun functioneren afhankelijk van de soorten
antigenen zoals die zitten op hun eigen celmembranen en worden gemaakt volgens de
instructies van de HLA-genen op hun eigen 6e chromosoom.

(Een verhoogde aanwezigheid van lichaamseigen antigenen op de celoppervlakten van de


immuncellen wordt gezien als een reactie op prikkeling door vreemde antigenen en is dus ook
een soort van marker voor de kwaliteit van de stimulatie en werking van het immuunsysteem.)

We hebben nu de volgende observaties:


· Proefdieren waarin de receptoren voor IL-I en TNFa ontbreken lijden aan ernstige
vormen van slapeloosheid.
· Een hoge concentratie IL-I en TNFa leidt tot slaap.

Het zou kunnen zijn dat bij mensen met het genotype HLA DQB1*0602 iets zodanig mis is
met het immuunsysteem dat er voortdurend een te hoog basisniveau is van IL-I en TNFa. Dit
hogere niveau leidt op zich nog niet tot in slaap vallen, maar zet al wel druk op de ketel om
dat wel te doen zodra het andere slaapsysteem – gereguleerd door melatonine – ook aanzet tot
slaap.
Stel dus het geval dat er overdag nog een extra prikkeling optreedt van de receptoren op de
hersencellen die (mede) de slaap opwekken. Dan zullen mensen met deze HLA-afwijking
sneller in slaap vallen dan mensen zonder deze afwijking. Ze balanceren immers al op het
randje van de slaap en de prikkeling van de melatoninereceptoren geeft ze net de laatste duw
om ook meteen in slaap te vallen.

Prikkeling van de melatonine-receptoren door verkeerd gevouwen eiwitten zal zich bij veel
meer mensen voordoen dan alleen bij de mensen met deze HLA—afwijking, maar alleen bij
de mensen met deze HLA-afwijking – die al veel dichter bij de slaap vertoeven – zal die extra
prikkeling van de melatonine-receptoren leiden tot meteen in slaap vallen. En dus narcolepsie
tot gevolg hebben.

395
Hierboven legde ik deze mogelijkheid uit aan de hand van de casus waarbij suikermoleculen
de aanvallen uitlokken. In principe kan bij elk individu met vervormde receptoren van de
reticulaire formatie een andere stof (met een andere ruimtelijke structuur) een ‘slaap’-aanval
uitlokken. Maar er zijn ook individuen waarbij geen slaapaanval wordt uitgelokt omdat er
zich simpelweg geen ‘passende’ moleculen aandienen.
Toch kunnen bij deze kinderen en mensen wel nachtelijke slaapstoornissen optreden omdat de
receptoren voor melatonine zodanig zijn vervormd dat de melatoninemoleculen moeite
hebben om te binden op die voor hen bedoelde receptoren. De ‘melatonine-sleutel’ is nog
steeds onveranderd, maar het ‘slot’ is intussen veranderd.

Het is ook niet uitgesloten dat er (ook) elders dan in de hersenstam receptoren voor
melatonine zijn vervormd geraakt. En in dat geval kunnen dan ook andere stoornissen
optreden, zoals bij de groei en/of de geslachtelijke uitrijping. Want melatonine is een
multifunctioneel hormoon.

Hallucinaties zijn ook te zien als een vorm van ‘wakend dromen’. Bij bewustzijnsverlaging
(’s nachts of overdag) hoort normaliter ‘dromen’. Bij de overgangen van waken naar slapen
en andersom kunnen daarom ook hallucinaties optreden. Dit noemt men ook wel
hypnopompische of hypnogogische gewaarwordingen. Daarover bestaat voldoende literatuur.

Gezien de casus van het meisje met de HPV-prikken, lijkt het erop dat dit soort aandoeningen
zich niet alleen maar voordoet ten gevolge van vaccinaties met Pandemrix – en dan nog alleen
in Scandinavië – maar dat we dit ook in eigen land zien gebeuren met een ander vaccin.
Ik denk dat de cruciale causale variabele dan ook niet moet worden gezocht in het soort
vaccin (tegen griep, HPV, of andere ziekten) maar in de gebruikte elektro-actieve hulpstoffen,
zoals aluminiumzouten, kwik, MF59, Triton X-100, Octoxynol 10, carbopol en andere typen
hulpstoffen die gebruikt worden om elektroporese van celmembranen te bewerkstelligen.

Bij deze ‘slaapaanvallen’ wordt al meteen duidelijk dat er iets mis is, maar in veel gevallen
treden de door vervormde eiwitten veroorzaakte bijwerkingen veel sluipender op en is het
moeilijker om de reatie te zien, zoals bij een gedeelte van de gevallen van ADHD.

Reeds tussen 1926 en 1928 en significante toename van ‘slaapziekte’ door vaccinaties
Op 15-2-2011 ontving ik de link voor een website waarop interessante informatie stond. Het
ging om een persbericht van de American Medical Liberty League, Inc., Chicago, Illinois. Het
stuk dateert uit ongeveer 1937 en stelt dat het bij het bestrijden van de pokken gaat om
sanitatie in plaats van vaccinatie en geeft daarbij wereldwijde voorbeelden. Ook Holland
wordt genoemd. Ik citeer wat men bij ‘Holland’ opnoemt:

[…] Took away COMPULSATORY Vaccination in 1928 because of the alarming


frequency of “sleeping sickness” it caused and has greatly lessened disease and Death rate
[…]

Interessant in dit geheel is dan ook nog dat men vanaf 1926 aluminium toevoegde aan vaccins.
Na twee jaar inspuiten met aluminiumhoudende vaccins bleek er dus een alarmerende
toename te zijn opgetreden van ‘slaapziekte’. En wel zodanig dat men moest stoppen met het
verplichten van deze vaccinaties.
Dat ook toen al aluminiumhoudende vaccins leidden tot een verhoogde incidentie van
narcolepsie, draagt evidentie aan voor hetgeen ik hierboven beschreef. Er is in feite niets

396
nieuws onder de zon, maar helaas weigert de medische professie om ook maar iets te leren uit
tragische fouten uit het verleden.
En nu vaccineert men er weer lustig op los met aluminium en andere elektro-actieve
elementen in de vaccins en zegt men absoluut niet te weten hoe zich die ernstige bijwerking
zo opeens kan voordoen. En betwijfelt onze eminente professor Osterhaus of er wel een
relatie bestaat tussen de vaccinaties en narcolepsie, terwijl hij al wel de vaderlandse bevolking
geruststelt met de opmerking dat het alleen maar voorkomt in de Skandinavische landen. Hij
is waarlijk toch wat kort van memorie aan het worden.

ADHD-symptomen in relatie tot elektro-actieve stoffen in vaccins


Op 5-2-2011 kreeg ik van diverse kanten melding van het feit dat de Radbout Universiteit had
ontdekt dat het volgen van een zogenaamd Restrictid Elimination Diet (RED) de klachten bij
ADHD significant kan reduceren. Althans bij 64% van de kinderen met ADHD.
Zo’n 3 tot 5 procent van alle kinderen heeft ADHD en zoals ik in Appendix II beschrijf, treft
men bij kinderen met ADHD een hoge aluminium-belasting aan. Daarom is ADHD
gerelateerd aan vaccinatieschade, hoewel er ook andere oorzaken zijn aan te wijzen.
Men kan dus beredeneren dat een groot percentage kinderen met ADHD deze klachten heeft
vanwege een hoge belasting met elektro-actieve stoffen. Voor een deel zal dat kunnen worden
veroorzaakt doordat aluminium neurotoxisch is en leidt tot ontwikkelingsstoornissen en
neuronenschade en zelfs neuronendood. Voor en ander deel van de kinderen met ADHD
zouden we kunnen denken aan verkeerd gevouwen eiwitten van bijvoorbeeld de receptoren op
de cellen die dopamine moeten produceren.
Als die receptoren verkeerd gevouwen zijn, dan past daar niet meer de stof (neurotransmitter)
op die dat normaliter zou moeten doen, maar ook bestaat de kans dat er een niet
lichaamseigen (voedings)molecuul op die vervormde receptoren gaat passen en die receptoren
oneigenlijk beïnvloedt.
Receptoren kunnen op twee manieren worden beïnvloed. Namelijk stimulerend en
blokkerend/remmend. Als nu de receptoren op de dopamineproducerende cellen oneigenlijk
worden geblokkeerd, dan wordt er niet voldoende dopamine geproduceerd en dat leidt dan
weer tot een onvoldoende werkend beloningssysteem. En dat is wat we vaak zien bij ADHD.
Om toch nog voldoende ‘beloning’ trachten te vergaren, streven die kinderen naar meer
prikkels om dit gebrek te compenseren.
Als men nu ervoor kan zorgen dat die ‘blokkerende moleculen’ uit het voedselaanbod worden
verwijderd, dan blijft die onnatuurlijke blokkering/remming weg en kan er weer voldoende
dopamine worden aangemaakt. Waardoor ook de klachten afnemen.

Op 5-2-2011 verscheen er in de Wetenschapskatern van de Volkskrant ook een artikeltje over


Sarah Durston die net haar derde NWO-subsidie binnehaalde voor haar ADHD-onderzoek. Ik
citeer even een fragment daar uit:
[…] Vroeger werd ADHD vooral geweten aan een stoornis in de prefrontale cortex, het
hersengebied dat onder meer een rol speelt bij het nemen van beslissingen. Recenter werd
duidelijk dat ook de kleine hersenen en het ventrale striatum – dat de reactie op beloning
regelt – een rol spelen.
Durston denkt dan ook dat er niet één type ADHD is, maar dat er verschillende zijn, met elk
een eigen biologisch mechanisme. Omdat deze mechanismen ook bij andere psychiatrische
stoornissen een rol spelen, kan er dankzij Durstons onderzoek ook duidelijk worden waar de
overlap zit met andere stoornissen […]

397
In een paginagroot artikel in hetzelfde nummer van de Volkskrant over deze vondst van de
Radbout Universiteit beschreef men de casus van een nu 10-jarig meisje dat op 1-jarige
leeftijd haar eerste woede-aanval kreeg en daarna ernstig ADHD-gedrag begon te vertonen.
Na een periode van experimenteren met haar dieet kwam het moment dat na de laatste
wijziging binnen drie tot vier dagen haar gedrag volkomen veranderde. Ze werd een heel
ander – normaal functionerend – kind. Haar schoolprestaties verbeterden enorm en ook
sociaal ging het veel beter.
In deze casus lijkt het erop dat dit meisje op 1-jarige leeftijd (het aantal maanden wordt niet
vermeld) al heel wat (aluminiumhoudende) vaccinaties volgens het RVP had gehad en dat op
een gegeven moment de kritische hoeveelheid opgeslagen aluminium werd bereikt, waardoor
de invloed van het elektro-negatieve aluminium zo groot werd dat er ladingsverschuivingen
begonnen plaats te vinden binnen eiwitmoleculen. Hierdoor kan dan de productie van
dopamine geblokkeerd/geremd zijn geworden, hetgeen het ADHD-gedrag in gang zette.
Het wegvallen van de toestroom van het toevallig nou net op de misvormde receptoren
passende voedingsmolecuul leidde ertoe dat er weer voldoende dopamine kon worden
aangemaakt, waardoor het ADHD-gedrag sterk afnam. Het beloningssysteem van het ventrale
striatum begon weer normaler te functioneren.

Nadat ik dit mechanisme van de ontwikkeling van narcolepsie had uitgewerkt, stuurde ik
vanwege de actualiteit van het item op 7-2-2011 een mail met deze beschrijving – opgenomen
in de totale studie – naar mevrouw dr. Agnes Kant, die op 1-1-2011 in haar nieuwe functie bij
het Lareb was begonnen. Deze mail is hieronder weergegeven.

Zeer geachte mevrouw Kant,

In de afgelopen week werd door de media bericht over de mogelijke link tussen het H1N1-vaccin
Pandemrix en het ontstaan van narcolepsie. Ook het Lareb, CBG en RIVM maakten hier gewag van.
Omdat in beschik over informatie die licht zou kunnen werpen op het mechanisme hierachter - en het
Lareb sinds 1-1-2011 verantwoordelijk is voor de analyse van bijwerkingen van vaccins- ben ik zo vrij
om u mijn materiaal toe te sturen. Het bedoelde mechanisme achter de link tussen Pandemrix en
narcolepsie is ook verantwoordelijk voor de link tussen Cervarix en problemen met
bewustzijnsverlagingen en somnolentie (narcolepsie/hypersomnolentie). De HPV-prik valt onder het
RVP, reden waarom het Lareb verantwoordelijk is voor de analyse van de gemelde bijwerkingen.
Omdat u per 1-1-2011 leiding geeft aan de bewaking van de veiligheid van vaccins, richt ik me dan
ook rechtstreeks tot u.

Tot nu toe zijn er twee gevallen gemeld van de relatie tussen Pandemrix en narcolepsie. Bij Cervarix
was het aantal meldingen van somnolentie/bewustzijnsverlagingen aanzienlijk hoger. Bij beide vaccins
spelen elektro-actieve invloeden van de adjuvantia en hulpstoffen een cruciale rol bij het ontstaan van
verstoringen van het bewustzijnsniveau/slaap. Een centrale rol hierbij is weggelegd voor de
misvorming van eiwitten (verkeerde vouwing) in de hersenstam.
Over dat verkeerd vouwen van eiwitten - die daardoor een afwijkende ruimtelijke structuur krijgen -
bestaat inmiddels al heel wat literatuur. Maar helaas wordt die medische vakliteratuur bij het
beoordelen van de veiligheid van vaccins nog steeds volledig genegeerd. Behalve een groeiende
stapel artikelen, zijn er ook reeds enkele boeken verschenen die ik hier even noem:

- Protein Folding and Misfolding: Neurodegenerative Diseases, Ovadi en Orosz, 2009

- Protein Misfolding in Neurodegenerative Disease, Rick Morimoto, Department of Biochemistry,


Molecular Biology and Cell Biology, Northwestern University Evanston, 2008

- Protein Misfolding, Aggregation, and Conformational Diseases (Part A: Protein

398
Aggregation and Conformational Diseases), Vladimir N. Uversky en Anthony L. Fink, 2006

Hoe het vermoedelijke mechanisme achter de ontwikkeling van narcolepsie en somnolentie in zijn
werk gaat, heb ik beschreven in het hoofdstukje Cervarix, Pandemrix, een geheimzinnige 'slaapziekte'
en ADHD, dat begint op bladzijde 345 (kan 1 bladzijde verschoven zijn) (totaal 7 bladzijden) van de
bijlage.
In deze meegestuurde studie beschrijf ik de 'Verborgen gevaren van vaccinaties' die zich ontwikkelen
langs veelal nog niet onderkende of genegeerde mechanismen, die al wel in de medische literatuur -
in andere contexten dan die van vaccinaties - zijn beschreven.

Het RIVM weigerde ooit al in te gaan op mijn verzoek om de gevaren van verkeerd gevouwen eiwitten
- door elektro-actieve stoffen zoals aluminium, kwik, Span85 in MF59 enz. - te ontzenuwen, teneinde
die risico's van vaccinaties met daarin deze adjuvantia volledig te weerleggen.

Dus stel ik deze dringende vraag nu aan u. Als vaccinaties echt veilig zijn, zoals wordt beweerd, dan
moet het voor u als deskundige en autoriteit op dit gebied zonder meer mogelijk en eenvoudig zijn om
de in mijn studie naar voren gebrachte gevaren van vaccinaties stuk voor stuk - met
wetenschappelijke onderbouwing - te ontzenuwen.

Als volledig ontkrachten van deze naar voren gebrachte gevaren van vaccinaties niet mogelijk is, dan
zullen vanaf nu alle vaccinaties van het RVP moeten worden opgeschort. En met name de vaccinaties
met Cervarix. Want zolang niet met 100 % zekerheid kan worden gesteld dat de problemen met
bewustzijnsverlaging en somnulentie bij de vaccinaties met Cervarix absoluut niet gerelateerd kunnen
zijn aan het door mij beschreven mechanisme, dan is het vaccineren van meisjes geen ethisch
medisch handelen, maar staat dat mogelijkerwijs gelijk aan potentiele mishandeling.

De Eed van Hippocrates zegt altijd nog dat het ingeval van twijfel toch actief medisch handelen bij
gezonde personen altijd moet worden vermeden.

Omdat de uitkomsten van het onderzoek naar de relatie tussen Pandemrix pas aan het eind van de
zomer worden verwacht - en Cervarix (internationaal) tot soortgelijke bijwerkingen leidt - stel ik dus
voor dat uit het oogpunt van correct medisch handelen de vaccinaties met Cervarix tot aan de
uitkomst van het Pandemrix-onderzoek worden opgeschort.
Ik neem aan dat uw functie voldoende gewicht in de schaal legt om de andere
gezondheidsautoriteiten hiervan te overtuigen indien u geen kans ziet om mijn aangevoerde en
onderbouwde bezwaren snel te weerleggen.

Met een vriendelijke groet,

T.C. Kuiper - van den Bos

399
Fluor in relatie tot bijwerkingen van vaccinaties

Op 17-6-2009 kreeg ik van NaturalNews.com een artikel binnen over degeneratieve


spierziekten na HPV-vaccinaties met Gardasil. Vanwege het belang voor het verdere betoog
zal ik dit bericht in zijn geheel weergeven.

[…] Teenage Girls Develop Degenerative Muscle Diseases After HPV Vaccine Injections
The FDA and the Centers for Disease Control and Prevention (CDC) have launched an
investigation into a potential connection between the Gardasil vaccine for the human
papillomavirus (HPV) and a rare degenerative muscle disease.

Concern over a conection between Gardasil and the rare disease – known as amyotrophic
lateral sclerosis (ALS) or Lou Gehrig’s disease – was first raised by Phil Tetlock and
Barbara Mellers on their blog. Shortly after receiving the Gardasil vaccine two years ago,
their daughter jenny began to lose motor strenght and control, eventually vecoming
completely paralyzed before dying on March 15. Doctors suspect that she suffered from a
rare juvenile form of ALS, which affects one out of every two million children.

Government researchers might have taken no further notice, if two other sets of parents had
not contacted Tetlock and Mellers with similar cases. In one, a 22-year-old woman died 13
months after receiving the vaccine, apparently from ALS. In the other, a 12-year-old girl who
received the vaccine began losing the ability to walk soon after.

“They don’t know what she has,” het mother said, “but it’s destroying her nerves and
muscles, and none of the treatments they’ve given her are working. Before the vaccine, she
was a perfectly healthy child, going for her brown belt in karate.”

According to ALS expert Barbara Shapiro of the Case Western Reserve University School of
Medicine, it is unlikely that the cases are just coincidence.
“Juvenile ALS tends to progress very slowly over years or even decades,” she said, “but these
girls all seemed to have a more rapid, progressive form”

Shapiro has uncovered what may be a fourth case in the CDC’s adverse events database.
CDC researchers are now searching the database for other cases, ad the FDA has begun to
investigate whether a vaccine could trigger ALS.
The CDC has also received reports of ALS developing in people vaccinated against anthrax

Sources for ths story include: health.usnews.com […]

Een rapport van de Food and Drug Administration (FDA) maakt vanaf de invoering van
Gardasil in juni 2006 tot aan januari 2008 melding van 140 ‘serieuze’ negatieve reacties,
waaronder 27 ‘levensbedreigende’ gevallen, 10 spontane abortussen en 6 gevallen van de
slopende polio-achtige verlammingsziekte Guillain-Barré, naast gemiddeld één dode per
maand.
In bovenstaand citaat vermoedt men te maken te hebben met een snel verlopende variant van
ALS, en eerder FDA-rapport spreekt over de ziekte van Guillain-Barré en in het voorgaande
hoofdstuk besprak ik zelf de aandoening SMA. In alle drie de gevallen gaat het om een
neurodegeneratieve aandoening, waardoor in de VS tienermeisjes en jonge soldaten werden
getroffen en in eigen land een erg jong kind. Daarbij valt ook op dat HPV-vaccinaties in de
VS relatief meer slachtoffers lijken te maken dan in Nederland

400
Aluminium hydroxide of een andere variabele?
We weten dat in de meeste vaccins aluminium hydroxide wordt gebruikt als adjuvans.
Maar….. Cervarix bevat tweemaal zoveel aluminium hydroxide als Gardasil. Dus kan dat niet
de enige causale variabele zijn waardoor er meer slachtoffers vallen. Er moet dus minstens
nog één variabele in het spel zijn die een hele populatie kan beïnvloeden.
Toevallig ontving ik op 17-6-2009 ook nog en ander artikel van NaturalNews.com en dat
handelde over de gevaren van de fluoridering van drinkwater in de VS. En omdat ik me
realiseerde dat zowel aluminium als fluor sterk elektronegatief zijn, dook ik even in
informatie betreffende fluor. En dat leverde weer een nieuw gezichtspunt op.

Depleties door fluor tellen op bij de depleties door aluminium hydroxide


Ik begon mijn zoektocht met het bekijken van de depleties zoals die staan vermeld in het
Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook uit 2001. Dit handboek vermeldt zeer veel
farmaceutische middelen waarachter in de meeste gevallen de depleties worden vermeld die
ze veroorzaken. Helaas is niet van alle middelen gedocumenteerd óf - en zo ja - voor welke
stoffen er depleties worden veroorzaakt.
Omdat fluor een stof is die in diverse landen aan het drinkwater wordt toegevoegd en
daarnaast ook dringend wordt aanbevolen door tandartsen – in de vorm van fluortandpasta,
fluorpilletjes en fluorspoelmiddelen én er ontzettend veel recepten voor het antidepressivum
fluoxtine (Prozac) worden voorgeschreven, keek ik eens op bladzijde 129 en volgende
pagina’s of er ook depleties werden vermeld door fluorhoudende medicaties. En dat was
schrikken.

Op bladzijde 129 vond ik de neusspray Flunisolide en Fluocinolone en op de volgende


bladzijden trof ik middelen Fluocinonide en Fluticasone aan. Om er zeker van te zijn dat ik
echt te maken had met vier verschillende fluorverbindingen zocht ik er de scheikundige
formule van deze stoffen bij. Het klopte, de respectievelijke formules zijn in dezelfde
volgorde als de opsomming van de stoffen: C24H31FO6, C24H30F2O6, C26H32F2O7 en
C22H27F3O4S.
Voor Fluoxetine ( N-methyl-3-[(a,a,a-trifluor-p-tolyl)-oxyl]propylamine-hydrochloride
(Prozac) zijn geen depleties gedocumenteerd, maar we kunnen aannemen dat deze
fluorverbinding dezelfde suppleties te zien geeft als de vier hiervoor genoemde en dat ook aan
drinkwater toegevoegde fluoride en fluortabletten leiden tot dezelfde suppleties.
Het rijtje door deze fluorhoudende stoffen veroorzaakte depleties is indrukwekkend. Voor elk
van deze vier stoffen worden de volgende (en overeenkomstige) depleties opgegeven:

Calcium
Folic Acid
Magnesium
Potassium
Selenium
Vitamin C
Vitamin D
Zink

Als kinderen dan al geen ernstig gebrek aan vitamine D en calcium oplopen door de vele
vaccinaties, dan gebeurt dat wel door de fluortabletjes en fluorhoudende tandpasta die ze al
vanaf hun prille jeugd krijgen opgedrongen, terwijl vele kinderen ook nog eens gefluorideerd

401
drinkwater krijgen. En dan te bedenken dat fluorhoudende antidepressiva ook worden
voorgeschreven aan kinderen.
Toen ik dat depletieboek nog eens aan een nadere beschouwing onderwierp viel me op dat
niet alleen van Fluoxetine en Prozac er geen depleties werden gedocumenteerd, maar ook van
andere aan kinderen voorgeschreven kaskrakers zoals Ritalin, Risperidon, het verwante
Concerta en de werkzame stof Methylphenidate waren geen depleties gedocumenteerd.
Vreemd eigenlijk dat van deze veel voorgeschreven en winstgevende middelen geen depleties
werden vermeld, terwijl die natuurlijk wel bekend moeten zijn. Ook de stof melatonine – een
zeer belangrijke lichaamseigen stof – wordt totaal niet genoemd, terwijl er in het boek van
prof.dr. Reiter – met voorwoord door prof. dr. W.J. Rietveld – heel wat farmaceutische
middelen worden genoemd die melatonine verlagen. Het lijkt erop dat de schrijvers er bij de
uitgave al voor hebben moeten gezorgd niet al teveel de bedoelingen van de farmacie in de
wielen te rijden. Aan kinderen Prozac voorschrijven met de vermelding van de depletie van
acht zeer onmisbare stoffen voor een goede ontwikkeling kon natuurlijk niet door de beugel.

Een teveel aan fluor leidt tot depleties van wel zeer onmisbare elementen voor een gezonde
geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van kinderen en een goede gezondheid van
volwassenen. In twee andere studies heb fluor al uitputtend behandeld. Hier wilde ik alleen
nog even wijzen op de door fluor veroorzaakte depleties. In eigen land zouden ouders kunnen
besluiten om hun kinderen geen fluorproducten te laten gebruiken. Maar in landen waar wel
het drinkwater wordt gefluorideerd, worden kinderen blootgesteld aan zowel vitamine D-
verlagend fluor als vaccinaties die ook nog eens vitamine D verlagen.
In het voorgaande maakte ik er al melding van dat in Amerika en Europa – en eigenlijk in de
hele geïndustrialiseerde wereld - de jeugd een zorgwekkende daling laat zien van de vitamine
D-spiegels. Hoe zou dat nou toch kunnen komen???
En hoe zou het toch komen dat er – ondanks gebruik van fluor – op termijn toch problemen
ontstaan met tandbederf volgens hetzelfde mechanisme dat ook osteoporose veroorzaakt? Als
we kijken naar de door fluor veroorzaakte depleties dan is dat plaatje overduidelijk.

Door de verlaging van vitamine D verzwakt fluor het immuunsysteem, waardoor als niet-
pathogeen bekend staande bacteriën en schimmels zich pathogeen gaan gedragen. De
vatbaarheid voor infecties wordt groter en ook zullen infecties virulenter worden en ernstiger
verlopen.
De ernst van bijwerkingen zoals veroorzaakt via depleties door aluminium hydroxide wordt
dus nog eens verdiept door gelijktijdige depleties door fluor.

Zink, vitamine C en foliumzuur zijn onmisbaar voor een goede kwaliteit van de aansturing
van het DNA door morfogenetische veldinformatie. In Veldcontact bespreek ik hoe een
verzwakte aansturing vanuit de morfogenetische- en bewustzijnsvelden leidt tot allerlei
vormen van somatisch disfunctioneren plus geheugen – en leerprolemen en depressies.

De combinatie van fluor plus aluminium hydroxide


Op 17-6-2009 ontving ik van NaturalNews.com het al genoemde artikel over fluor, waaruit ik
hier nog even een fragment zal citeren:
[…] Dr. Phyllis Mullenix was an established neurotoxicologist whose research proved
fluoride to be a neurotoxin affecting the central nervous systeem. Her work was not only
dismissed when she published it in 1995, but it also ended her career. What’s ironic is that
one of her mentors, Dr. Harold Hodge, who served as the chief toxicologist for the Manhattan
Project, aka the Atomic Energy Commission, was instrumental in selling fluoride to the public.
As her work progressed and she reported her findings to Hodge, he shrugged them off. It

402
wasn’t until much later that Mullenix learned that Hodge had conducted his own research 50
yeas earlier and had discovered then the connection between fluoride and its ill effects on the
central nervous system.

Many of the early opponents to water fluoridaton recognized that fluoride was a critical
component in uranium and aluminium production and a necessity in the making of the ‘bomb’.
Common sense told them that adding the waste product of a chemical that can cut through
steel is bound to have some adverse health effects. Despite their best efforts, a massive PR
campaign was waged and won and fluoride was shoved into public drinking water supplies
and into dental curriculums – a neat and tidy solution to the expensive problem of what to do
with toxic waste. And, much of the research supporting fluoridation came from industry-
funded studies. How objective! […]

Na het lezen van dit citaat pakte ik ook nu weer even mijn oude scheikundeboek erbij en las
nog eens nauwkeurig wat daarin te lezen staat over de relatie tussen aluminium en fluor.
[…] Fluorverbindingen worden gebruikt in de staalindustrie, in glas en glazuur, de
verwerking van uranium, de productie van aluminium en in een reeks hoogwaardige
organische chemicaliën. Fluor is het meest reactieve en meest elektronegatieve element: het
reageert direct met alle elementen, zelfs met het edelgas xenon. Als krachtigste oxidatiemiddel
heeft het de kenmerkende eigenschap bij andere elementen waar het zich mee verbindt, de
hoogste oxidatietoestand te veroorzaken […]

Omdat mijn vroegere scheikundelessen toch al enige tijd geleden zijn, zocht ik op het internet
verder en daar vond enkele artikelen betreffende de biologische werking van fluor in relatie
tot aluminium. En dat leverde de volgende opmerkingen op:
[…] Er zijn aanwijzingen dat fluoriden giftiger zijn in aanwezigheid van aluminium […]

[…] Beryllium fluoride and aluminium fluoride are also used as phosphatase inhibitors,
since these compounds are structural mimics of the phosphate group and can act as
analogues of the transition state of the reaction […] (Hierover werd gepubliceerd in 2001 en
2002.)

Nu begon het verhaal al wat duidelijker te worden en begon ik me ook te realiseren waarom er
door het HPV-vaccin Gardasil – dat toch minder aluminium hydroxide bevat dan het in
Nederland gebruikte Cervarix – zich in Amerika toch relatief meer neurotoxische en andere
bijwerkingen voordoen dan in Nederland.

In de VS is er nog steeds sprake van fluoridering van het drinkwater. En er blijken bovendien
aanwijzingen te zijn dat fluoriden giftiger zijn in aanwezigheid van aluminium. In de VS zien
we dus bij de gevaccineerde tienersmeisjes (HPV) en soldaten (Anthrax) een combinatie van
gebruik van fluoride plus het ingespoten aluminium hydroxide. Bovendien zullen de tieners
die in Nederland werden geprikt waarschijnlijk al geen fluortabletjes meer gebruiken - maar
veelal fluorhoudende tandpasta - zodat hier in mindere mate sprake was van een toegenomen
toxiciteit van deze ongelukkige combinatie. En dat zou dus een verklaring kunnen zijn voor
de grotere relatieve incidentie van neurodegenratieve aandoeningen in de Verenigde Staten
van Amerika.

Versterkte bijwerkingen
Uit de tweede opmerking blijkt dat ‘aluminium fluoride’ – dat zich erg makkelijk vormt
omdat fluoride reageert met bijna alle stoffen, dus ook met het aluminium uit de aluminium

403
hydroxide in de vaccins – acteert als zijnde qua ruimtelijke structuur analoog aan moleculen
van de fosfaatgroep. Aluminium fluoride-moleculen kunnen dus bij receptoren de plaats
innemen van fosfaat-moleculen, waardoor onbedoeld het normale functioneren van
fosfatasemechanismen ernstig kan worden verstoord.

Door de combinatie van fluor en aluminium hydroxide – door de combinatie van


aluminiumhoudende vaccins me gefluorideerd drinkwater en/of fluortabletten (of andere
fluorhoudende gebitsverzorgende producten) en/of fluorhoudende antidepressiva – zien we
verschillende nadelige effecten:
· Zowel fluor als aluminium hydroxide leiden tot depleties van vitamine D en dat leidt
ondermeer tot een dubbele aanslag op de kwaliteit van het immuunsysteem.
· Fluor en aluminium gaan in het lichaam een verbinding aan tot ‘aluminium fluoride’
dat qua ruimtelijke structuur de plaats kan innemen van moleculen van de fosfaatgroep,
waardoor deze aluminium fluoride onbedoeld gaat functioneren als een
fosfataseremmer, waar dat niet de bedoeling is, zodat het functioneren ernstig kan
worden verstoord.
· Zowel fluor als aluminium zijn elektronegatieve elementen en daarom zal er bij een
combinatie van deze stoffen in het lichaam ook een dubbel zo sterke tendens zijn naar
de vorming van stereo-isomere aminozuren en dito eiwitten, die in het lichaam ook de
plaats van andere moleculen kunnen innemen bij receptoren en in samengestelde
moleculen.
· Fluor en aluminium worden beiden zoveel mogelijk onschadelijk gemaakt door het
MTN-mechanisme, waarvoor zink nodig is. Daarom leidt voortdurend gebruik van
fluor al tot een verlaagde zinkspiegel. Komt daar dan nog eens een vaccinatie-shot
aluminiumhoudend vaccin bij, dan treedt er bij het ‘a-specifieke stress-syndroom na
vaccinatie’ een extra grote dip op in het immuunsysteem, met een grotere kans op een
zeer ernstige of fatale infectie en een geringere kans op een spoedig herstel van het
immuunsysteem. Zinkdeficiëntie leidt tot neurotoxische ellende.
· Ik las ook nog dat fluoride in drinkwater de opname van aluminium met 600%
bevordert. Dit zal betrekking hebben op de eerder vermelde vorming van aluminium
fluoride in het lichaam.

In het voorgaande deel van deze studie naar de verborgen gevaren van vaccinaties besprak ik
al enkele mechanismen waarlangs neurodegeneratieve aandoeningen en neurotoxische schade
kunnen ontstaan. Ik herhaal ze nog even:
· Via de vorming van ‘stereo-isomere’ eiwitmoleculen – onder invloed van
elektronegatieve elementen zoals aluminium en fluor – kan de functie van de
ionenkanalen in het celkernmembraan verstoord zijn geraakt, waardoor toxische
stoffen het DNA kunnen beschadigen.
· De door elektronegatieve elementen veroorzaakte veranderingen in het DNA – zie
hiervoor de beschrijving bij het Biodefense Program – kan ook leiden tot een
veranderde genexpressie.
· Door gebrek aan zink ontstaat ook gebrek aan melatonine en daardoor kan de
epigenetische codering van het DNA verstoord raken, waardoor veranderde
genexpressie ontstaat.
· Zink is nodig voor de signaaloverdracht tussen neuronen. Gebrek aan voldoende zink
leidt tot stoornissen in de signaaloverdracht.

Bij de eerste twee oorzaken is sprake van de vorming van afwijkende ruimtelijke structuren
van moleculen door ladingsverschuiving onder invloed van elektronegatieve elementen. De

404
combinatie van extra aluminium en extra fluor in het lichaam leidt tot een sterkere
elektronegatieve invloed dan die van aluminium alleen. Hierdoor wordt de kans op de
vorming van deze ‘stereo-isomere’ moleculen groter en dus ook de kans op disfunctioneren
door onder meer een veranderde genexpressie.

Bij de laate twee oorzaken voor disfunctioneren is er sprake van een sterk verlaagde
zinkspiegel. In het voorgaande besprak ik reeds het MTN-mechanisme. Hierbij is zink nodig
om via metallothioninen zware metalen en andere toxische stoffen – zoals fluor en aluminium
– zoveel mogelijk onschadelijk te maken. De combinatie van fluor en aluminium zorgt voor
een sterkere druk op dit MTN-mechanisme en derhalve zal er ook meer zink nodig zijn. De
zinkspiegel wordt door de combinatie van fluor en aluminium nog dramatischer verlaagd.
Hierdoor ontstaat – naast een nog grotere dip in het immuunsysteem – een nog groter risico
op verstoring van de epigenetische codering van het DNA plus een nog grotere verzwakking
van de signaaloverdracht (ook die van zenuwstelsel naar de spieren).
Sterkere verzwakking van het immuunsysteem – dat door de voortdurende fluorsuppletie en
eerdere aluminiumhoudende kindervaccinaties toch al verzwakt is – leidt ook tot een nog
grotere infectiegevoeligheid. Er zijn diverse virussen die in staat zijn om de epigenetische
codering van het DNA aan te tasten, zodat ook langs deze weg nog schade kan worden
berokkend aan de genexpressie.

Een bijkomende factor is de kwaliteit van de aansturing door de morfogenetische velden van
de mens. Op verschillende manieren (zie Veldcontact) is zink betrokken bij de kwaliteit van
deze onmisbare aansturing van het DNA. Als de aansturing van het DNA verzwakt, dan wordt
ook het risico op ongewenste DNA-mutaties bij celdelingen en spontane functie-uitval van
nucleotiden groter. En die spontane gendefecten kunnen ook weer leiden tot tal van
aandoeningen die zich zomaar voor het eerst in een familie voordoen en daarna eventueel -
via eveneens gemuteerde kiembaancellen – ook nog aan het nageslacht kunnen worden
doorgegeven.
Bovendien is het mogelijk dat door verzwakking van het veldcontact met de moderne
informatievelden van de mens evolutionair oudere - en daardoor qua amplitude sterkere –
informatie van evolutionaire voorgangers dominant wordt, waardoor evolutionair oudere
functies meer op de voorgrond gaan treden, ten koste van moderne varianten daarvan of
remmingen daarop (zoals ook het zwakker worden van de rem op de celdeling tot kanker kan
leiden). Zeker bij zich nog ontwikkelende kinderen kan dat ook leiden tot stoornissen in de
breinontwikkeling die uitmonden in bijvoorbeeld verzwakte impulscontrole, borderline-
stoornis, agressie en angststoornissen en het nooit volwassen kunnen worden. Op deze manier
kan bij een gezond geboren kind alsnog fylogenetische terugval worden bewerkstelligd.

Dat de vermeende ALS een veel sneller verloop heeft als de klassieke ALS kan worden
veroorzaakt door een combinatie van een veranderde genexpressie plus een voortdurend laag
blijvende zinkspiegel (door voortdurend toegevoegd gefluorideerd drinkwater), waardoor de
door het gendefect gestaag zwakker wordende zenuwfunctie – en daardoor ook zwakker
worden spierfunctie - nog eens extra wordt benadeeld in zijn prikkeloverdracht. Hierdoor
neemt de progressiviteit van de aandoening exponentieel toe. En dat geldt zowel voor ALS,
SMA als voor de ziekte van Guillain-Barré.

Epilepsie en convulsies na vaccinaties


Niet alleen verlammingen kunnen tot de bijwerkingen behoren van vaccinaties, maar ook
verschillende varianten van epilepsie en convulsies (stuipen) worden regelmatig gemeld. En

405
ook die zijn terug te voeren op een door vaccinaties veroorzaakt mechanisme. In Amerika zijn
na vaccinatie met Gardasil ook gevallen van epileptische aanvallen en/of convulsies gemeld,
maar op 18-5 2009 ontving ik een artikel van NaturalNews.com dat een helder beeld gaf van
dit soort bijwerkingen van het HPV-vaccin Cervarix, in het United Kingdom, zoals gemeld
door de Medicines and Healthcare products Regulatory Agency (MHRA), de Engelse
tegenhanger van de Amerikaanse FDA.
In het UK gebruikt ongeveer 10% van de bevolking gefluorideerd drinkwater, maar
daarentegen bevat Cervarix weer de dubbele hoeveelheid aluminium hydroxide van Gardasil.
Ik citeer even de laatste alinea van het genoende artikel 1300 Girls Hamed by HPV Vaccines
in UK; Bizarre Side Effects Like Paralysis and Epilepsy:

[…] The MHRA reports show a total of 2,891 adverse events reported in 1,340 girls. The
majority were minor and short-lived problems, such as swelling, rashes, pain or mild
allergies to the vaccine. A number of cases were more severe, however, including 20 cases of
blurred vision, four cases of convulsions, one case of seizures and one epileptic fit. Five cases
of partial paralysis were reported, including Bell’s palsy (face), Guillain-Barré syndrome
(legs), hypoaesthesia (loss of sense of touch) and hemiparesis (severe weakening or paralysis
of half the body […]

Hoewel – zeker in de VS - een verlaagde kaliumspiegel (tengevolge van depleties door fluor)
aan de basis kan liggen, zal ik me bij mijn bespreking van de relatie tussen vaccinaties en
epilepsie en convulsies primair bepalen tot gebrek aan het element zink, dat kan worden
veroorzaakt door vaccinaties.

In het voorgaande besprak ik al de door vaccinaties geïnduceerde snelle en sterke verlaging


van de zinkspiegel door het MTN-mechanisme, dat met behulp van zink probeert om toxische
stoffen zoveel mogelijk te elimineren. Vlak na een vaccinatie kan er dus enige tijd een sterk
gebrek aan zink zijn.

Een onderliggende oorzaak voor convulsies en epileptische aanvallen – groot of klein, petit
mal of grand mal – ligt in de functie van de inhiberende neurotransmitterstof GABA (gamma-
amino-butyric-acid). Door een tekort aan deze prikkelremmende neurotransmitter GABA kan
de prikkeldemping in de hersen uitvallen, waardoor neuronen te hevig gaan vuren en een
zogenaamde ‘toeval’ ontstaat. Nu wil het geval dat deze GABA afhankelijk is van de
beschikbaarheid van zink. Het zal duidelijk zijn dat bij een plotselinge sterke daling van de
zinkspiegel - door het inwerking treden van het MTN-mechanisme na vaccinatie – ook de
hoeveelheid GABA kan dalen tot onder een kritische waarde, waardoor een toeval en/of
convulsies kunnen optreden.
Stuipen zien we weleens bij kinderen met hoge koorts, de zogenaamde koortsstuipen. Bij
hevig koortsende ziekten wordt via transpiratie veel zink verloren, zodat ook op deze manier
de beschikbare GABA onder een kritische waarde kan komen, zodat de prikkeldemping
gradueel uitvalt. Dit uit zich dan in ‘ijlen’ (ofwel hallucineren) en soms ook koortsstuipen.
Voor degenen die geïnteresseerd zijn naar een beschrijving van dit mechanisme, zal ik er
hieronder nog even iets dieper opgaan.

GABA en de axonen van Purkinje


De axonen van de Purkinje-cellen die eindigen aan de neuronen van de subcorticale kernen
(van de kleine hersenen en vestibulariskernen) werken niet prikkelend maar remmend. Deze
Purkinje-cellen zijn inhiberende neuronen met een hoog gehalte aan GABA, die een sterk
remmende invloed hebben op de zenuwcellen van de kleine hersenkernen, die voortdurend

406
prikkels ontvangen via de axonencollateralen van de afferente vezels. Een verdere
voortgeleiding van deze impulsen kan echter niet geschieden omdat de kernen onder de
remmende controle van de Purkinje-cellen staan. Pas als de Purkinje-cellen door inhiberende
‘schakelneuronen’ zelf geremd worden, valt hun eigen remmende werking weg. Dan volgt in
de betreffende kerndelen een voortgeleiding van de prikkel.
De inhiberende schakelneuronen worden gevormd door de stercellen, de korfcellen en de
Golgi-cellen. Ze worden door elke binnenkomende impuls geprikkeld
De kleine hersenen zijn dus ‘zelfstandige schakelcentra’, die impulsen vasthouden en
doorgeven en waarin een voortdurende tonische prikkeling bestaat. Het verder geleiden wordt
door de kleine hersenschors door fijn afgestemde remming en ontremming geregeld.
Als alles goed verloopt werken die kleine hersenen als een perfect ruisfilter, dat ongewenste
input uit filtreert en de overgebleven info actief ‘verbeeldt’. Maar bij een te weinig van de stof
GABA of gewoon te weinig Purkinje-cellen, wordt de inhiberende, dus filtrerende, werking
van de Purkinje-cellen sterk gereduceerd en reageren we ook op ‘ruis’, waardoor er veel
teveel prikkels worden doorgegeven die op hun beurt weer leiden tot een veel te overvloedig
vuren van neuronen.
Purkinje-cellen ontvangen hun prikkels op directe wijze door zogenoemde ‘klimvezels’ en op
indirecte wijze door zogenoemde ‘mosvezels’, via tussenschakeling op korrelcellen. Ook een
afwijking aan deze klim- en mosvezels en korrelcellen kan dus de functie van de Purkinje-
cellen verstoren.
Het is bekend dat de transmissie van de korrelcellen, de talrijkste neuronen van het
cerebellum, verzorgd wordt door glutaminezuur, dat een van de belangrijkste aminozuren van
de stofwisseling en eiwitsynthese is, maar ook fungeert als neurotransmitter. Het
glutaminezuur stimuleert het vuren van neuronen en is waarschijnlijk de voornaamste
excitatoire transmitter van de hersenen.

Voor opbouw en onderhoud van zenuwcellen is zink van levensbelang en een gebrek aan dit
vitale spoorelement kan funest zijn voor de werking van sommige soorten zenuwcellen en
neurotransmitters. Als er door zinkgebrek iets mis gaat met het voorkomen van bepaalde
cellen en/of stoffen in het cerebellum, schopt dat meteen de zo fijn afgestemde remming en
ontremming in de war en is het ruisfilter defect.
Onderzoek naar de rol van zink in biochemische lichaamsprocessen leerde me dat zink
voorkomt als bestanddeel van metallo-enzymen, die weer betrokken zijn bij opbouw en
afbraak van de neurotransmitters glutaminezuur en gamma-aminoboterzuur (GABA).
Daarnaast komt zink ook in vrije vorm voor, waarbij het waarschijnlijk functioneert als
neuromodulator.
Via haar aandeel in de metallo-enzymen is zink dus mede verantwoordelijk voor het
gehalte aan glutaminezuur en GABA.

Uit het bovenstaande blijkt dat een gebrek aan zink verantwoordelijk kan zijn voor een te kort
aan de excitatoire neurotransmitter glutaminezuur en de inhibitoire of remmende
neurotransmitter GABA, die als het aan de bijbehorende receptorplaatsen op een neuron bindt,
de vuursnelheid van dat neuron vertraagt.
In feite heb ik hiermee al aannemelijk gemaakt dat een extreme verlaging van de zinkspiegel
– in gang gezet door het door het a-specifieke stress-syndroom geactiveerde MTN-
mechanisme – kan leiden tot zowel convulsies als epileptische aanvallen in verschillende
gradaties.

407
GABA, kalium en epilepsie/convulsies
Omdat er in streken met gefluorideerd drinkwater ook vaak lage kaliumspiegels voorkomen
(zie depleties door fluor), kan deze conditie een extra risico betekenen voor het ontstaan van
epileptische aanvallen door gebrek aan zink. Daarom volgt hieronder nog een stukje
technische informatie, zoals ik dat al in een ander studie betreffende kaliumverlagende
statines had uitgewerkt.

In zijn overzichtsartikel GABA and Glycine schrijft Steven M. Paul in 2000 over de relatie
tussen kalium en GABA:
[…] Activation of GABA-B receptors in many brain regions results in an increase in
K+channel conductance with a resultant hyperpolarization of the neuronal membrane. This
increase in K+ conductance is often blocked by treatment with pertussis toxin, indicating that
many postsynaptic GABA-B receptors are directly coupled to K+ channels through an
intervening G protein. There is conside rable evidence that a large proportion of GABA-B
receptors are coupled to G proteins, but there is also evidence that some presynaptic GABA-B
receptors may be directly linked to K+ channels [...]

GABA activeert dus de werking van de zogenoemde kaliumpomp. Om bij een afnemende
kaliumspiegel toch zo goed mogelijk te kunnen functioneren is extra GABA nodig ter
compensatie. GABA bindt op drie verschillende receptors: GABA-A, B en C.

In Neuroscience Letters 338 (2003) 177-180 las ik in het artikel The effects of vigabatrin on
type II spike wave discharges in rats het volgende:
[…] An increase in GABA concentration can alter the balance between GABA-A and GABA-B
conductances since the affinity of GABA for both receptor types differ […]
Dat effect van verandering in concentratie zal gelden voor zowel toename als afname hiervan.
GABA heeft dus een verschillende mate van affiniteit met zijn A- en B-receptors. Daarom
kan het gebeuren dat GABA primair – vanwege de door statines veroorzaakte lagere
kaliumspiegel – eerst extra compenserend bindt op de receptoren die bedoeld zijn om het zo
belangrijke kaliummechanisme op gang te houden. Hierdoor blijft er minder GABA
beschikbaar voor receptoren van het type A die het meest talrijk in de hersenen voorkomen en
die bedoeld zijn om te zorgen voor prikkeldemping. Hierdoor kunnen stoornissen optreden die
worden veroorzaakt door GABA-gebrek. Dat kan betrekking hebben op verstijving van
spieren, maar ook epilepsie kan door gebrek aan prikkeldemping optreden.
Gebrek aan GABA – en dus binding op GABA-A-receptoren – leidt tot epilepsie, dus tot
zwaardere of lichtere toevallen. De zogenaamde ‘grand mal’ gaat niet onopgemerkt voorbij,
maar met de ‘petit mal’ is dat anders. Hier gaat het om relatief korte ‘wegrakingen’ die door
de omgeving niet eens opgemerkt hoeven te worden. Na zo’n ‘wegraking’ ontbreekt de
herinnering aan de tijd die dit in beslag nam volkomen. Er vallen ‘gaatjes in het geheugen’.
Aandoeningen die gepaard gaan met een lagere GABA-spiegel worden gekenmerkt door het
risico op toevallen, zoals ook wordt beschreven in het overzichtsartikel in het Nederlands
Tijdschrift voor Klinische Chemie 1998; 23: 124-129 onder de titel Erfelijke ziekten in het
GABA metabolisme door N.M. Verhoeven, K.M. Gibson en C. Jakobs.
Het is dus niet onmogelijk dat er door een relatief tekort aan GABA in de hersenen (lichte)
toevallen optreden bij statineslikkers, die worden ervaren als momenten van geheugenverlies
die men voordien nooit had.

Volgens het Woordenboek van de psychologie is epilepsie een overkoepelende term voor een
aantal aandoeningen die met elkaar gemeen hebben dat ze gepaard gaan met een combinatie

408
van de volgende verschijnselen: periodieke motorische of sensorische toevallen, met of
zonder werkelijke convulsies, vertroebeling of verlies van bewustzijn, motorische,
sensorische of cognitieve stoornissen, en hiermee gepaard gaande afwijkingen in het
encefalogram. We kennen de volgende globale onderverdeling:
1. de focale of partiële epilepsie, met relatief plaatselijke haard voor corticale storingen en
toevallen van vrij specifieke aard (zoals bijvoorbeeld temporaal-epilepsie)
2. de algemene epilepsie, die wordt gekenmerkt door diffuse, algehele toevallen met een
EEG-patroon waaruit pathologische activiteit over het gehele oppervlak van de hersenen is
af te leiden. Deze vorm van epilepsie kan worden veroorzaakt door een tekort aan de
remmende neurotransmitter GABA.

Bij 70% van de epileptici ligt de oorzaak van hun aandoening niet in aangeboren afwijkingen,
infecties in de hersenen, hersentumoren of andere letsels of afwijkingen.
Zou het kunnen zijn dat bij 70% van de epileptici de oorzaak ligt in een tekort aan GABA dat
onder meer kan worden veroorzaakt door gebrek aan zink en kalium, dat weer kan worden
veroorzaakt door vaccinaties en gefluorideerd drinkwater of andere te hoge fluorconsumptie?

Het valt niet te ontkennen dat convulsies en epileptische aanvallen kunnen worden
veroorzaakt door vaccinaties. En ook valt niet te ontkennen dat convulsies en
epileptische aanvallen kunnen leiden tot blijvende hersenschade en zelfs tot de dood.

Aluminium hydroxide is schadelijk. Fluor is ook schadelijk. Maar samen in hetzelfde lichaam
is de schadelijkheid nog groter dan de som van de aparte nadelen.
En toch geeft men heel jonge kinderen fluorproducten plus aluminiumhoudende vaccins…

Over de depleties van vitamine D en andere onmisbare stoffen door aluminium hydroxide en
fluor werd al in 2001 gepubliceerd. En over de gevaarlijke uitwerking van het aluminium
fluoride-molecuul publiceerde men in 2001 en 2002.
Dus al minstens acht jaar worden in gebieden met gefluorideerd drinkwater voortdurend
zwangeren, jonge kinderen en iedereen anders blootgesteld aan depleties van ACHT stoffen
die onmisbaar zijn voor een gezonde ontwikkeling en gezond functioneren en krijgen in niet
gefluorideerde gebieden jonge kinderen voortdurend fluorproducten voorgeschreven!!!

Zou iemand me kunnen uitleggen waarom gezondheidautoriteiten op basis van kennis die
reeds in 2001 beschikbaar was, toch keihard doorgaan met het - langs verschillende en
gecombineerde schadelijke wegen - vernielen van de geestelijke en lichamelijke gezondheid
van meestal nog gezond geboren kinderen???

Maar dan moeten die kinderen nog wel eerst min of meer voldragen geboren kunnen worden.

Nog even terug naar de 10 gerapporteerde spontane abortussen na vaccinatie met


Gardasil en na de pandemische griepprikken (bijwerkingenhoofdstuk)
Tamelijk kort na vaccinaties met het aluminiumhoudende Gardasil werden in de Verenigde
Staten 10 spontane abortussen gemeld. Men spreektvan spontane abortussen - of miskramen
– als de vrucht in een vroeg stadium van de zwangerschap wordt afgedreven. Naar alle
waarschijnlijkheid ging het hierbij om jonge vrouwen in de eerste periode van hun
zwangerschap en het is de vraag of ze zich allemaal wel bewust waren van die zwangerschap,
want ik kan me voorstellen dat zich anders niet hadden laten vaccineren met een vaccin dat

409
niet was uitgetest op zwangeren. Geen arts kan namelijk zonder test vooraf hard maken dat
die vaccins voor hen veilig zijn.

Omdat het heel goed mogelijk is dat er door deze vaccinaties inderdaad spontane abortussen
kunnen worden opgewekt, zal ik proberen duidelijk te maken langs welk mechanisme dit dan
kan verlopen. Dit ga ik doen op basis van de empirische uitkomst van een als zodanig
volkomen onbedoelde dierexperimentele trial in Zwitserland.

In het verleden schreef ik al eens een stukje studie betreffende de relatie tussen de verhoogde
incidentie van spontane abortussen en een zinkdeficientie. En toen ik – reeds bezig met deze
onderhavige studie – het navolgende citaat onder ogen kreeg, was de link snel gelegd. Maar
eerst even dat citaatje dat eind september 2009 via de computer op mijn bureau terecht kwam:

[…] Hans Urs from a Swiss farmer’s association, Bauernverstand (www.bauernverstand.ch),


noted many parallels betwen the ‘swine flu’ vaccine and the compulsory ‘blue tongue’
vaccination campaign of sheep.
Urs said farmers had been systematically misinformed by the government about the dangers
of the bluetongue vaccine containing mercury among other toxins while the dangers of the
diaease had been hyped by the media.
On the package of the bluetongue vaccine, there was , he said, an explicit statemant that it
had not been tested on pregnat sheep – and of course, this was were most of the injuries
occured.
As a result of the bluetongue vaccines, there were numerous abortions and injuries to
sheep […]

Hieronder volgt mijn redenering:


Vaccins bedoeld voor mensen en schapen bevatten allemaal zware – elektro-actieve - metalen
zoals kwik en/of aluminium. Via het MTN (metallothioninen)-mechanisme wil het lichaam
zich daar zoveel mogelijk van ontdoen en daarvoor wordt zoveel zink gebruikt dat de
zinkspiegel daalt. Hoe lager de uitgangswaarde van zink is op het moment van vaccinatie, tot
hoe lager die zinkspiegel kan dalen ten gevolge van die vaccinatie. Hierbij speelt ook de bij
alle zoogdieren optredende s-specifieke stressrespons-na vaccinatie een aanvullende rol.

Bij een beginnende zwangerschap wordt door het embryo het hormoon hCG aangemaakt
(humane choriongonadotropine). Dat hCG-hormoon zorgt ervoor dat het – in de eierstok
achtergelaten – corpus luteum het hormoon progesteron gaat produceren. Hierdoor wordt de
volgende menstruatie voorkomen en kan het prille embryo zich innestelen in de baarmoeder.
Tijdens de eerste periode van de zwangerschap blijft er nog hCG worden aangemaakt om de
jonge zwangerschap te bestendigen.

Hoe een te lage concentratie hCG leidt tot een spontane abortus wordt beschreven in een
artikel in het tijdschrift Natuur & Techniek van juni 1999.

In mijn eerder vermelde studie naar de relatie tussen zinkdeficiëntie en een grotere kans op
een spontane abortus kwam ik tot de conclusie dat hCG – net als de andere gonadotrope
hormonen – zinkafhankelijk is. Een bevestiging vanuit de wetenschappelijke
onderzoekspraktijk en de reguliere medische literatuur is niet te verkrijgen omdat deze sector
de waarde van zink grotendeels ontkent en dus ook nooit meeneemt in wetenschappelijke
beschouwingen.

410
Als bij een prille zwangerschap die zinkspiegel onder een bepaalde waarde komt, dan zal er
een zodanig lage concentratie hCG kunnen ontstaan, waaronder het lichaam geen kans meer
ziet om de zwangerschap in stand te houden. En dus ontstaat er een spontane abortus.

Vrouwen die met een te lage zinkspiegel de zwangerschap ingaan lopen dus al van nature een
hoger risico op een spontane abortus. Maar dat risico wordt des te groter als ze in het begin
van hun zwangerschap ook nog worden gevaccineerd met vaccins waarin zich kwik en/of
aluminium bevindt.

Het is dus niet alleen de zinkspiegelverlagende vaccinatie die het risico op een spontane
abortus met zich meebrengt, maar tevens de bijkomende risicovariabele van een reeds
bestaande zinkdeficiëntie.
Omdat lang niet iedere zwangere al min of meer zinkdeficiënt is, zal ook niet iedere zwangere
na vaccinatie een spontane abortus krijgen. Wat niet wegneemt dat in het geval dat de vrucht
blijft zitten, deze wel schade kan ondervinden van het lipofiele kwik en/of aluminium via de
andere reeds besproken en nog te bespreken mechanismen.

Als de vrucht wel blijft zitten, dan kan er toch ook nog neurologische schade ontstaan bij het
zich ontwikkelende embryo.

Omdat artsen nooit de hoogte van de zinkspiegel laten bepalen alvorens te vaccineren en er
ook geen laboratoriumexperimenten zijn gedaan met zwangere dieren, is het volkomen
onverantwoord om zwangeren – in welk stadium van de zwangerchap dan ook - te vaccineren.

Indirect bewijs voor de relatie tussen zinkverlagende vaccinaties en spontane abortussen


Kwik en aluminiumzouten leiden via het MTN-mechanisme tot verlaging van de zinkspiegel.
Betreffende de uitwerking van kwik op zwangere schapen en apen bestaat echter wel het
bewijs dat kwik terecht komt in de foetus, alwaar het kan leiden tot hartdood - via verhoging
van acetylcholine door zinkverlaging – en een verlaging van hCG in de baarmoeder.

Op 29-1-2010 vond er een interview plaats met John Moore, A Leading Mercury/Dental
Health Researcher die sprak over de verborgen gevaren van de tweede meest toxische
materiaal dat de mens kent. Daarin noemde dr. Moore studies die ik helaas na een dag zoeken
niet kon vonden. Waarschijnlijk zijn die na ongeveer 20 jaar ook niet meer op internet op te
sporen. Daarom zal ik me behelpen met de uitspraken die deze dr. John Moore op 29-1-2010
deed. Ik citeer uit dit lange interview het volgende:

[…] There were some very interesting studie conducted on sheep and monkeys at the
University of Calgary in the late 1980s and early 1990s with mercury to see how it acted on
these animals. They used sheep and monkeys in the studies. First they started with the sheep
by putting mercury fillings in them. They had a radioactive trace element of mercury in the
fillings so they could follow it in the system. Whithin 29 days it went through the entire
system including crossing the placental membrane, going into the fetus and so forth. The
whole reason for doing this study was to see if it was released into the system at all and, of
course, they found a massive release. A lot of it went to the gastrointestinal area but it really
went everywhere. I have the studies on that. It’s very clear what happened and anyone can
see this.

They decided that since the mercury did go somewhere , they would do monkey studies. Had it
not gone throughout the system of the sheep, they wouldn’t have followed up with the monkey

411
studies. In the study with the monkeys they only ate twice a day and again, in 28-29 days, the
mercury went through the entire system. Massive amounts were found in the gastrointestinal
area. It’s interesting to note that gastrointestinal ailments trouble millions op people. Not
only does mercury affect your entire system, it affects your oxygen transfer capacity very
badly. For example, we have the four oxygen sites on each red blood cell and it seems that for
a man, if you block three and half of those four sites (with mercury and/or carbon monoxide),
he will basically ‘go to bed’, not caring whether he lives or not. A woman, for some reason,
seems to get by and function until three and three-quarters are blocked, which is just amazing
to me. I don’t know what the difference is, but there is some difference between male and
female […]

Het bovenstaande onderzoek is gedaan met behulp van kwikhoudende gebitsvullingen. Maar
via vaccins komt een relatief grote hoeveelheid kwik ineens het lichaam binnen, zodat de
effecten van vaccinaties zeker zo ernstig mogen worden genoemd.

· We zagen dus hoe kwikhoudende vacinaties tegen ‘blauwtong’ leidden tot vele
spontane abortussen.

· We zagen dat kwik zich door het hele lichaam verspreidt en dus ook tot in de
baarmoeder en de foetus.

· We zagen hoe kwik zich bindt op de rode bloedlichaampjes en aldus zuurstof


verdringt. Dit leidt dus ook tot zuurstofgebrek bij de foetus.

· We weten dat kwik leidt tot verlaging van de zinkspiegel omdat het lichaam via het
MTN-mechanisme probeert om zoveel mogelijk kwik door binding aan
metallothioninen af te voeren (waarvoor zink nodig is).

· We weten dat voldoende zink nodig is voor de instandhouding van de hCG-spiegel.

· We weten dat te laag zink leidt tot te hoog acethylcholine, waardoor de werking van
de hartspier word afgeremd, waardoor ritmestoornissen en hartdood kunnen ontstaan.

Bij elkaar opgeteld leidt dit tot de conclusie dat kwikhoudende vaccins langs verschillende
mechanismen kunnen leiden tot intra-uterine vruchtdood en/of spontane abortus.

Hoewel aluminiumzouten zich niet binden op de rode bloedlichaampjes, leidt aluminium wel
tot verlaging van de zinkspiegel, zodat door aluminium ook en tekort aan hCG kan ontstaan,
met als plotselinge hartdood. Dit kan ook leiden tot spontane abortussen en/of intra-uterine
vruchtdood.

Ik denk dat we niet meer kunnen ontkennen dat vaccinaties met daarin kwik en/of aluminium
kunnen leiden tot spontane abortussen en/of vruchtdood in de baarmoeder.
En waar de vrucht in leven blijft kan de ontwikkeling van de hersenen worden benadeeld door
het afsterven van neuronen en zuurstofgebrek.

En als het toch niet tot een spontane abortus komt, dan kan er ook nog vanalles mis gaan. Op
17-11-2010 kreeg ik een artikel binnen waarin ik onder meer de volgende alinea’s aantrof:

412
[…] According to Dr. Russel Blaylock, retired neurosurgeon and author of Excitotoxins: The
Taste That Kills, various studies have proven that artificially stimulating the immune system
causes a cytokine immune reaction that damages the forming brain of a fetus.
Throw in thimerosal mercury additives as well as formaldehyde and other toxic materials
delivered in the vaccines. These circulate through the fetus if a pregnant woman is vaccinated.
The child can become prone to seizures, auism, schizophrenia, and a host of other
neurological problems […]

Aangezien ik mijn kennis heb verzameld uit de reguliere medische literatuur vraag ik me af
hoe het kan dat aan zwangeren wordt gezegd dat vaccins volkomen veilig zijn en dat men
juist zwangere vrouwen preventief moet vaccineren om hun vrucht te beschermen……
Stel ik nu een vraag die om de een of andere reden ongewenst is?????

Vaccinaties voor zwangeren zijn bovendien niet effectief


Al die risico’s voor de ongeboren vruchten bij het vaccineren zijn ook nog eens voor niets ook.
Want die vaccinaties zijn niet effectief omdat het immuunsysteem tijdens de zwangerschap op
een laag pitje staat. Tijdens de zwangerschap is het immuunsysteem tijdelijk zwakker dan
normaal het geval is. Dit is om te verhinderen dat de vrucht wordt afgestoten als zijnde een
voor de helft vreemd lichaampje.
Omdat die ongeboren vrucht het resultaat is van moeders DNA en vaders DNA, komt het
DNA van het kind niet geheel overeen met dat van de moeder en loopt het in feite gevaar –
om net als een getransplanteerd orgaan – afgestoten te worden.
Bij mensen met een getransplanteerd orgaan houdt men daarom met behulp van medicatieve
immuunsuppressie voor de rest van het leven het immuunsysteem in een verzwakte toestand.
Bij zwangerschap regelt de natuur dat geheel zelf. En daarom maken zwangere vrouwen
tijdens de zwangerschap ook minder antilichamen aan. Vaccineren is daarom ineffectief.

413
Specifieke gevaren van gentech vaccins met ‘virus like particles’ (VLP)

Op 18-8-2009 ontving ik van een financieel blad een artikel over de succesvol lijkende
ontwikkeling van een nieuw vaccin tegen het nieuwe A/H1N1. Ik zal het begin van het artikel
NOVAVAX Virus-Like Particle Vaccine Protects Against 2009 Pandemic H1N1 Influenza
Virus citeren:
[…] First report of a vacine protecting ferrets against the 2009 pandemic H1N1 virus.
Rockville, Md., Aug. 18/PRNewswire-FirstCall/ - Novavax, Ins. (Nasdaq: NVAX – News)
announced positive preclinical results with Novavax’s 2009 novel H1N1 influenza virus-like
particle (VLP) vaccine. The study, conducted by scientists from Novavax and the Centers for
Disease Control revention (CDC) based in Atlanta, GA, under a collaborative agreement,
represents the first efficacy report of a 2009 novel H1N1 vaccine in ferrets. The ferret model
is widely accepted to be the most appropriate animal model for evaluating influenza disease
and vaccines. Novavax scientists designed the vaccine using recombinat virus like particles
(VLP) technology against an H1N1 virus strain (A/California/04/2009) isolated in the
beginning of the 2009 H1N1 outbreak.

Novavax produced the candidate vaccine and delivered it to the CDC in less than four (4)
weeks from the day the genetic sequences of the virus strain became available. The speed at
which this was accomplished is a testament to the fast response afforded by Novavax’s
proprietary, recombinant cell-based VLP technology which is not dependent on growing
influenza virus in eggs and the development of virus seed stocks.

The Novavax VLP vaccine candidate protected ferrets against the 2009 novel H1N1 virus.
The ferrets received a 3.75, 7.5, or 15.0 mcg dose of the 2009 H1N1 VLP vaccine or a
placebo and were boosted with a second dose after three (3) weeks. All of the H1N1 VLP
vaccinated animals, even in the lowest 3.75 mcg dose group, developed hemagglutination
inhibition (HI) antibody titers of 1:40 or higher, considered a protective level of immunity,
against the H1N1 virus. Remarkably, even after receiving a single dose of 7.5 or 15 mcg 2009
H1N1 VLPs, the animals developed an HI titer of 1:40 or higher against the H1N1 virus […]

Gelet op de laatste zin lijkt het vaccin dus heel effectief spul te zijn. Maar ik ben bang dat dit
vaccin nog veel effectiever is dan men zou wensen. Maar dan effectief in de zin van
ongewenste bij-effecten doordat het is gemaakt op basis van in elkaar geknutselde
virusachtige deeltjes.
Men gebruikte van het betreffende H1N1 slechts enkele stukjes RNA – de stukjes die als
effectief antigen nodig zijn om een effectieve immuunreactie op te roepen. In die opzet zijn de
gentechnologen dan ook geslaagd. Maar hierdoor is er geen sprake meer van een compleet
virusgenoom. Men plakte als het ware alleen die stukjes aan elkaar die met elkaar de meest
effectieve immuunreactie zouden oproepen. Het virus is dus incompleet en uit balans voor
wat betreft zijn communicatie met zijn eigen informatieve morfogenetische velden. En dat
kan op vrij korte termijn gevolgen hebben voor de ontvangers van het vaccin waarin dit
incomplete opnieuw gesynthetiseerde virus zit.

Aan de hand van het nog volgende item betreffende de dominantie van een donkere
huidskleur boven een lichte huidskleur, probeer ik duidelijk te maken dat er bij
levensprocessen ook nog zoiets meespeelt als informatieve morfonetische veldinformatie
waarmee alle DNA – en RNA, zoals bij de griepvirussen - van alle levende organismen
interacteert. En het is deze niet te negeren veldinformatie op quantumniveau die door de
gentechnologen over het hoofd is gezien.

414
Dat deze informatie-overdracht op quantumniveau echt bestaat is in een laboratorium al
vastgesteld door Lene Hau, die hierover publiceerde in het blad Nature.

Enige tijd geleden werkte ik in het kader van een andere studie al eens de gevaren van
incompleet synthetisch DNA uit. Ik deed dat toen met het oog op in elkaar geknutseld
bacterieel DNA. Maar omdat dit ook is te extrapoleren naar viraal genoom, zal ik nu een
(aangepast) gedeelte uit die studie hieronder laten volgen.

De gevaren van (toekomstige) bacteriën en virussen met synthetisch DNA


Op 2-2-2008 stond er in de Kenniskatern van de Volkskrant een verontrustend artikel
betreffende een nieuwe ontwikkeling in de biologie, namelijk de bionanowetenschap ofwel de
‘synthetische biologie’, waarbij de mens zelf voor ‘Schepper’ gaat spelen door het in elkaar
knutselen van nieuwe bacterie-genomen op basis van nieuwe combinaties van stukjes
bacterieel DNA-materiaal. Hierdoor hoopt men bacteriën te kunnen maken die allerlei
handige functies kunnen gaan uitvoeren, zoals het produceren van medicijnen, plastics,
biobrandstoffen of zelfs Co2 uit de lucht wegvangen. Hierbij gaat het in feite om een extreme
vorm van genetische modificatie. Ik citeer even enkele fragmenten uit het artikel:

[…] Synthetische organismen zijn relatief algemeen binnen tien jaar, voorspelde Venter in
2004. Het maken van bacteriële genomen is in 2012 routine, stelde Dew Endy van MIT vorige
week op de BBC. Op termijn zijn synthetische planten, dieren, mensen denkbaar. Een andere
Amerikaanse bioloog,, Chris Voigt, verwacht zelfs al een synthetisch menselijk genoom in
2014 […]

[…] Venter intussen ligt aardig op schema, zegt Diederik Zijderveld, directeur van het
Nederlands Genomics Iniative. Stap één maakte hij vorig jaar: het overplanten van een
genoom van de ene bacterie in de andere. Stap twee is blijkbaar nu gelukt: het namaken van
het genoom. Stap drie is het nieuwe genoom in een lege bacterie stoppen – als het laden van
de software in een computer – en zorgen dat de bacterie zich vervolgens conform zijn nieuwe
blauwdruk gedraagt. Dit doel kan binnen een jaar zijn bereikt, zo is de verwachting.
Uiteindelijk wil Venter toe naar een synthetisch ‘minimaal genoom’ waarut alle niet
essentiële ballastgenen zijn verwijderd. Dit kan dienen als een neutraal platform voor het
maken van allelei nuttige bacteriën. ‘Zie het als een soort chassis waarop je als op een
printplaat allerlei genen-modules kunt inpluggen’, aldus Vriend […]

[…] Intussen roept de synthetische biologie veel ethische vragen op. In het Rathenau-rapport
figureerden vorig jaar bijvoorbeeld risico-scenario’s waarbij synthetische organismen
ontsnappen naar het milieu en waarbij kennis over het maken van gevaarlijke bacteriën in
handen valt van terroristen […]

[…] Deze week werd bekend dat biofysicus en universiteitshoogleraar Cees Dekker een
nieuwe afdeling voor bionanowetenschap gaat leiden aan het gerenommeerde KKavli
Instituut voor Nanowetenschap.
Bionanoscience, op het nog onontgonnen snijvlak van biologie en nanotechnologie, wordt
volgens Dekker éen van de sleutelwetenschappen van de 21ste eeuw’. Het gaat om het inzetten
van nanotechniek, zoals het sleutelen aan dna en andere bouwstenen van de cel […]

[…] Morrelen aan het leven, ‘voor God spelen’ – de overtuigde christen Cees Dekker gaat er
opmerkelijk soepel mee om. ‘Mijn vrouw zegt wel eens: moet je dat wel doen, voor God

415
spelen? Mijn antwoord is: ja, God heeft de mens gemaakt om creatief de natuur te bewerken,
als boer , als metaalbewerker, synthetisch bioloog. Als je me dus vraagt: mag dat, zeg ik ja,
het moét zelfs. Het is een opdracht. Iets anders is: met welk doel? Het maken van
biobrandstof is natuurlijk iets anders dan een biowapen […]

De citaten zijn duidelijk. Men wil zelf nieuwe organismen ontwerpen en begint bij de
bacteriën, waarbij men een ‘basis-chassis’ wil gebruiken om allerlei andere genen en/of
fragmenten van genen in te bouwen tot een compleet nieuw eencellig organisme dat zich
natuurlijk ook moet gaan vermeerderen. Alle levende organismen en ook eencelligen, zoals
bacteriën, worden aangestuurd door veldinformatie met verschillende amplituden, dus door
sterkere en zwakker informatie. Eigenlijk moet dat nog iets helderder worden gesteld:
· In feite zijn het de genen en onderdelen van genen die resoneren met veldinformatie van
verschillende amplitude. Hoe ouder een bepaald gen(onderdeel) is en hoe meer van deze
genen(gen-onderdelen) – wereldwijd – resoneren, hoe hoger de amplitude is van de
informatie. Alle resonanties tellen bij elkaar op tot een grotere gezamenlijke amplitude.
· In een bepaald gen(oom) kunnen verschillende onderdelen resoneren met een verschillende
informatieve amplitude. En zolang dat verschil onder een bepaalde kritische grens blijft is
er dan helemaal niets aan de hand. Pas als het verschil te groot wordt, dan gaat de
informatie met de kleinste amplitude mee resoneren met de informatie met de grootste
amplitude. Hierdoor valt dus een brok informatie uit en verandert de aansturing van het
betreffende gen, dat hierdoor niet meer zal kunnen coderen voor de bedoelde eiwitsynthese.
Er ontstaat dan een heel ander – en onbedoeld – type eiwit of helemaal geen eiwit.
· Door zo’n disfunctioneel geraakt gen kan dan een totaal disfunctioneren van de cel
ontstaan. In alle organismen die op een natuurlijk manier evolueerden - en bleven bestaan -
is er geen sprake van zo’n disbalans in amplitudesterkten.
· Anders wordt dat wanneer men willekeurig stukjes DNA met een verschillende
evolutionaire ouderdom en verschillende huidige spreiding aan elkaar koppelt tot een
splinternieuw genoom. Dan bestaat het gevaar dat men fragmenten aan elkaar koppelt die
qua geresoneerde amplitude zo van elkaar verschillen, dat er uitval van informatie optreedt
doordat relatief te zwakke amplitudes gaan mee resoneren met relatief veel sterkere
amplitudes. De uitkomst van het functioneren van zo’n synthetisch tot stand gekomen
genoom zal dan heel anders kunnen zijn dan voorheen werd beoogd.
· Omdat celdelingsgenen behoren tot de alleroudste en in alle levende organismen aanwezig
zijn heeft de informatie die deze genen aanstuurt een heel hoge amplitude, die makkelijk
dominant kan worden boven allerlei andere aansturende informatie, die daardoor kan
beginnen mee te resoneren, met uitval van die informatie als gevolg. Als dat gebeurt in een
laboratoriumsetting is dat alleen maar pech voor de nanobiotechnologen. Maar dat kan ook
gebeuren met informatie die de remmingsmechanismen van de celcyclus aanstuurt van
organismen waarmee zo’n synthetische genoom in aanraking komt. Dat betekent dat
hogere organismen – mensen, dierenen en planten die in aanraking komen met een
substantiële hoeveelheid van deze ‘creatief tot stand gekomen synthetische bacteriën’ een
grotere kans hebben op het ontwikkelen van kanker/celwoekeringen omdat de rem op de
celdeling verzwakt c.q. uitvalt. En dat is nog maar één manier waarop disfunctie kan
ontstaan onder invloed van deze synthetische bacteriën.

Het zal duidelijk zijn dat als deze synthetische bacteriën – waarvan bij de assemblage
helemaal geen rekening is gehouden met de factor veldinformatie-amplitude – per ongeluk of
zelfs bedoeld in het milieu terechtkomen er een ramp kan ontstaan die zijn weerga niet kent.
Als zulke bacteriën in mensen en/of dieren terechtkomen, dan kan het effect nog vele malen
erger zijn dan de ramp die in oktober 2007 duidelijk werd na het onoordeelkundig gebruik van

416
de probiotica-mix bij ernstige zieke patiënten. Mensen kunnen overlijden, dieren kunnen
massaal doodgaan, de plantenwereld kan vernietigd worden, de hele voedselvoorziening kan
in gevaar komen. Kortom er kan een onvoorspelbare schade aan de natuur en alle op aarde
levende organismen worden aangericht.

Hoewel wetenschappers er al in geslaagd zijn om bijvoorbeeld het genoom van de


Mycoplasma genitalium te ontcijferen, weet men nog lang niet alles van het functioneren van
bacteriën en komt men ook momenteel nog steeds voor verrassingen te staan. De
waargenomen functie van de ene bacterie blijkt niet altijd te extrapoleren te zijn naar een
soortelijke, verwante bacterie. Een leuk voorbeeld hiervan stond op 30-6-2007 nog in de
Kenniskatern van de Volkskrant. Ik citeer een paar fragmenten uit het artikel De tbc-bacteriën
gaan helemaal los.

[…]De bacteriën die tuberculose en lepra veroorzaken, volgen een andere route in menselijke
cellen dan tot nu toe werd aangenomen. Deze bijzondere ontdekking werd bij toeval gedaan
door profdr. Peter Peters van het Nederlands Kanker Instutuut – Antoni van
Leeuwenhoekziekenhuis (NKI-AVL) in Amsterdam. Hij publiceert deze week de resultaten met
onder andere postdoc Nicole van der Wel in het toonaangevende tijdschrift Cell.
De tbc-bacterie wordt in de geïnfecteerde cel opgenomen in een soort blaasje, het fagosoom.
Nu blijkt dat de bacterie daarna door de wand van het fagosoom breekt en los in de cel komt
te liggen. Wetenschappers namen aan dat de bacterie jaren lang in het blaasje bleef zitten.
Daarmee is de reden voor het soms snelle en heftige beloop van de ziekte tuberculose (tbc)
ook begrijpelijk. Een bacterie die vrij in de cel ligt, heeft makkelijk toegang tot voedingstoffen
die nodig zijn voor groei en vermenigvuldiging.
De redacteuren van Cell waren zo verrast door het artikel dat ze extra onderzoek wilden om
de vinding te bevestigen. Celbioloog Peters: ‘het was zo bijzonder dat ze zeiden dat het óf
heel goed óf grote onzin was.’
Mogelijk leidt de ontdekking tot verbetering van tbc-vaccins. Ook vaccins tegen lepra en
virussen die een rol spelen bij het ontstaan van kanker, kunnen mogelijk ontwikkeld, danwel
verbeterd worden. Tbc is een wereldwijd voorkomende infectieziekte waaraan circa 4400
mensen per dag sterven.
De onderzoekers hebben ook ontdekt welk stukje genetisch materiaal ervoor zorgt dat de
bacterie door de wand van het fagosoom breekt. Een bepaald stuk DNA in de bacterie, dat
RD-1 wordt genoemd, bevat genen die een aantal eiwitten maken.
Die eiwitten vormen samen een complex dat ervoor zorgt dat het fagosoom samensmelt met
het celmaagje, oftewel lysosoom.
Daarna prikt het complex als het ware een gat in de wand van het geheel. Zo komt de
tuberculosebacterie vrij in de cel te liggen.
Hoe kan het dat dit niet eerder bekend is geworden? De tbc-bacterie is immers al meer dan
honderd jaar bekend.
Peters: ‘Onderzoek op besmettelijke bacteriën is gevaarlijk, want je kunt er zelf ziek van
worden. Dus werd in het verleden meestal het minder gevaarlijke zusje van de bacterie
bestudeerd, BCG. Maar de veronderstelling dat deze twe zusjes zich op dezelfde manier
gedragen, klopt niet.
De BCG-bacterie, die voor tbc-vaccinatie wordt gebruikt, breekt namelijk niet uit het
fagosoom. Door de ontsnappingsgenen RD-1 aan het BCG-vaccin toe te voegen, gebeurt dat
waarschijnlijk wel en wordt vaccinatie effectiever. […]

Deze bevinding geeft weer eens temeer aan dat men nog lang geen volledig inzicht heeft in
het functioneren van voor de mens gevaarlijke bacteriën. Als de RD-1-genen per ongluk in

417
zo’n nieuw te bouwen synthetische bacterie waren terechtgekomen, dan zou een als ‘makke
bacterie’ gepland ontwerp onbedoeld kunnen veranderen in een ziekmakend monster van
wereldklasse.
En het is niet gegarandeerd dat er niet nog veel meer van dit soort mechanismen wachten op
ontdekking.

Het is ook niet uitgesloten dat die tbc-bacterie die niet uit het fagosoom breekt ergens in zijn
genoom een ‘rem’ heeft waardoor de aanmaak van die ‘uitbraak-eiwitten’ geremd wordt. Net
zo goed als moderne organisme voor hun celcylus naast (van de bacteriën geërfde)
celdelingsgenen ook beschikken over een later ontwikkeld remmingsmechanisme op die
celdeling.
· Stel de mogelijkheid dat ooit in een bacteriegenoom zo’n remmend gen wordt ontdekt dat
verhindert dat bacteriën na infectie snel uit het fagosoom breken. Zo’n remmend gen zou
jonger kunnen zijn dan de uitbraakgenen en dus ook worden aangestuurd door een
zwakkere informatieve amplitude.
· En stel dat zo’n gen dan zou worden gebruikt bij de assemblage van een synthetische
bacterie, met het doel hem ‘tam’ te maken in die zin dat besmetting met zo’n bacterie geen
direct gevaar oplevert voor de gezondheid.’
· En stel dat er bij de samenstelling van zo’n synthetisch bacteriegenoom dan sprake zou zijn
van een te groot verschil tussen de verschillende aansturende informatieve amplituden van
de samenstellende genen. Dan zou het kunnen gebeuren dat de uitbraak-remmende genen
hun aansturing verliezen omdat die informatie begint mee te resoneren met bijvoorbeeld de
sterkere informatie van de uitbraakgenen. Als dat zou gebeuren, dan verandert een als
‘goedaardig en nuttig’ bedoelde bacterie misschien wel in een ‘ongekende moordmachine’
die door niets en niemand meer te bedwingen is.

En wie zegt dat dit niet kan gebeuren, moet nog eens terug denken aan de verschillende – nog
steeds onbegrepen - rampen die al eerder gebeurden met experimentele gentech therapieën.
Hieraan kan heel goed het hierboven beschreven mechanisme ten grondslag hebben gelegen.
Door uitval van bepaalde informatie kan een genetisch gemanipuleerd organisme
‘incomplete’ eiwitten aanmaken met een veranderde ruimtelijke structuur, of worden er
bepaalde eiwitten helemaal niet aangemaakt. Hierdoor kunnen ernstige disfuncties en
immuunreacties optreden.

Omgevingsinvloeden en het risico op uitval van genen of delen daarvan


Er is nog een variabele die zorgt dat het functioneren van synthetische bacteriën
onvoorspelbaar is.
Zolang het amplitudeverschil tussen verschillende genen of onderdelen daarvan onder een
bepaalde kritische grens blijft, zal de synthetische bacterie waarschijnlijk functioneren zoals
werd bedoeld. Het is echter denkbaar dat door de invloed van (sterke) magnetische en/of
elektrische velden een totale versterking optreedt van de amplitude van de veldinformatie
waarmee die nieuwe synthetische bacterie resoneert.
Hierdoor kunnen onderlinge amplitudeverschillen groter worden. Hierdoor kan dan wél een
kritische grens overschreden worden, waardoor de info met de kleinste amplitude zich
conformeert aan de info met de grootste amplitude en er dus informatieverlies optreedt voor
de genen die met de kleinste amplitude resoneren.
Natuurlijk geëvolueerde organismen kennen dit probleem niet.

Als er op deze manier bijvoorbeeld synthetische probiotica zou worden gemaakt, dan zou dat
voor gezonde mensen – in kleine doses – best nog wel even goed kunnen functioneren. Als

418
echter de totale veldinformatie van die mensen zou worden vergroot door plotselinge
blootstelling aan sterke magnetisch en/of elektrische velden, dan kan er een opeens sprake zjn
van disfunctioneren, terwijl er ogenschijnlijk geen enkele aanwijzing voor te vinden is.

Dan is er nog de variabele van de aantallen. De amplitude van de veldinformatie wordt ook
bepaald door het aantal genen (individuen) dat met bepaalde informatie resoneert. Vele
overeenkomstige trillingen maken samen een grote amplitude.
Als echter dragers van overeenkomstige genen uitsterven, dan wordt de amplitude van die
genen ook weer lager.
Een synthetisch organisme dat aanvankelijk goed functioneert kan – als oorspronkelijke
dragers van overeenkomstige genen uitsterven – dan ook beginnen te disfunctioneren omdat
tussen die bepaalde overeenkomstige genen en andere genen een te groot amplitudeverschil
begint op te treden, waardoor functie-uitval plaatsvindt.

Als we nu zouden proberen om bijvoorbeeld synthetische probiotica te maken om eigen


darmbacteriën te vervangen of het immuunsysteem hierdoor te versterken , zoals de opzet was
bij het mislukte experiment met de zesvoudige probiotica-mix, dan kan het gebeuren dat door
vermindering van het aantal eigen darmbacteriën bepaalde overenkomstige informatie van de
synthetische bacteriën zodanig in amplitude daalt dat er uitval optreedt in de synthethische
bacteriën en ze op een onvoorspelbare manier gaan disfunctioneren of ook doodgaan.
Op dezelfde manier kan door een relatief teveel aan synthetische probiotica ook de eigen
‘nuttige’ darmflora het loodje leggen of op onvoorspelbare manier gaan disfunctioneren.

Eerdere onbegrepen mislukkingen door onvoorspelbaar disfunctioneren


In het Tijdschrift voor Integrale Geneeskunde, 15e jaargang, januari 1999, vond ik op de
bladzijden 29-33 een artikel onder de noemer: ‘Genetische manipulatie: de risico’s’, waarin
twee mislukkingen met genetische manipulatie van bacteriën werden vermeld. Eentje daarvan
betrof toevallig ook een variant van de tubeculosebacterie.
[…]
· Een bodembacterie, Klebsiella planticola, werd genetisch veranderd, zodat hij uit
landbouw afval alcohol zou kunnen maken. De plantenresten zouden als compost over het
land uitgestrooid moeten worden. Voordat dit procedé grootschalig in gebruik werd
genomen bleek dat deze bacteriën de bodem vergiftigden. Tarwe die op deze
voedingsbodem uitgezaaid werd kiemde weliswaar, maar de plantjes verwelkten en
stierven af.
· Zweedse onderzoekers hadden bij de pathogene bacterie Yersinia pseudotuberculosis twee
genen uitgeschakeld die in de infectiecyclus van deze bacterie een belangrijke rol spelen.
Daardoor verwachtten de onderzoekers een verminderde virulentie. Maar tot hun
verrassing bleek bij dierproeven een drastische toename van de pathogeniteit.

Zo’n ‘toevallig ongelukje’ met een synthetische bacterie is dus helemaal niet alleen maar
denkbeeldig. Een ongeluk van deze aard kan in snel tempo allerlei levensvormen vernietigen.

Het onderzoek naar kernsplijting leverde uiteindelijk ook de vernietigende kernwapens op,
waarvan de ontwerpers zich pas na de bombardementen op Hiroshima en Nagasakie ontzet
realiseerden welk ‘monster’ ze hadden geschapen. En sinds die tijd is de wereld voortdurend
in de ban van angst voor totale vernietiging.

419
De godvruchtige Dekker kent kennelijk de bijbel op zijn duimpje en weet natuurlijk ook wat
er te lezen staat in het bijbelboek Genesis, onder de hoofdstukken ‘Het paradijs’ (2: 8-25) en
‘De eerste zonde’ (3: 1-24). In het tweede hoofdstuk staat de frase (15-17) waar Dekker in het
artikell over de bionanothenologie op doelt:
[…] En de Here God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en
te bewaren. En de Here God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij
eten, maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten
dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven […]

Die boom der kennis van goed en kwaad bevat de kennis van de kosmische dynamiek,
waaronder ook het functioneren van de relatie tussen veldinformatie en DNA. Het wezen van
‘god’ ligt zelfs in het mechanisme van de werking van veldinformatie. Dat is het domein waar
‘god zelf’ als de ‘intelligente designer’ de evolutie aanstuurde. En van dat creatieve werk van
god zelf dient de mens af te blijven, omdat de kennis van die mens niet gelijk is aan die van
god zelf. En denkt de mens dat hij zich toch ongestraft kan wagen aan het manipuleren van
dat ‘Intelligent Design’, dan komen daar geheid brokken van. Als de mens gaat manipuleren
met brokken DNA, dan speelt hij met krachten die hij – getuige de recente ramp met de
probiotica en eerdere rampen met gentech therapieën - zelf (nog) niet kent en dat kan dan niet
alleen de mensheid doen uitsterven, maar zelfs al het andere leven op aarde vernietigen.
Zodanig zelfs dat alleen die synthetische bacteriën de aarde zullen beërven en de evolutie
weer terug is bij af.

In het derde hoofdstuk staat in vers 4 en 5:


[…] De slang zeide echter tot de vrouw: Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten
dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende
goed en kwaad […]

De verleiding is inderdaad groot. Als het Cees Dekker inderdaad zou lukken om met zijn
onderzoeksgroep biobrandstof overvloedig beschikbaar te maken voor de mensheid die
inmiddels het groeiende leger ‘heilige koeien’ als het hoogste goed aanbidt, dan zal hij
worden vereerd als god zelf. Dan zou hij mondiaal de held zijn die (ongestraft) het leven naar
zijn eigen hand kan zetten. Dan zou hij zelf ‘gelijk aan God’ zijn. Dat is de hoogste
onderscheiding die een wetenschapper zichzelf kan toekennen.

Maar voor die prestatiedwang van Dekker en zijn mede-wetenschappers moet wél de hele
wereld betalen met het risico op totale vernietiging van al het natuurlijk geëvolueerde leven.

Cees Dekker profileerde zich als criticus van de evolutietheorie en als iemand die niet op
voorhand de mogelijkheid van ontwerp (Intelligent Design) verwerpt. Kennelijk gaat hij er
van uit dat eerder al andere nanowetenschappers voortdurend bezig waren om steeds nieuwere
versies van allerlei soorten – en zelfs totaal nieuwe soorten – te ontwerpen op de manier die
hij nu ook nastreeft. Kennelijk kwam hij nooit op het idee dat aansturende intelligente
bewustzijnsvormen – via aansturing van mutaties in DNA – vorm hebben gegeven aan de
ontwikkeling van de evolutie. En dat de door evolutionaire ontwikkelingen ontstane
morfogenetische veldinformatie via DNA-codering vervolgens weer soortgenoten aanstuurt in
analoge ontwikkelingen. En dat proces begon al vanaf de eerste ontwikkeling van RNA/DNA.

Dat bacteriën hun eigen morfogenetische veldinformatie hebben, is inmiddels in een


laboratorium ontdekt. Met behulp van een lasertechniek wist men van diverse
bacteriestammen hun karakteristieke ‘muziek’ op te nemen. Dat het hier ging om

420
morfogentische informatie in de vorm van digitaal gecodeerde vibraties was echter nog niet
bekend. De onderzoeker sprak – tijdens een TV-uitzending van National Geographic Chanel
op 26-1-2006 - over een ‘opera van bacteriestemmen’ die opklinkt uit ons lichaam. Een
genetisch gemanipuleerde bacterie kan als een dissonant de hele opera verstoren.

Ik denk dat Cees Dekker zich eerst eens zou moeten verdiepen in mijn boek Veldcontact, in
plaats van – voor zichzelf gunstige - verkeerde interpretaties te geven van hetgeen ooit – door
mensenhand – als bijbeltekst werd afgedrukt. De heer Dekker zou zich eerst diepgaand
moeten verdiepen in het mechanisme van veldinformatie en de in kwantumvelden opgeslagen
bewustzijnsinformatie van diverse niveaus, alvorens – als synthetisch bioloog - zelf voor
‘god’ te gaan spelen. Zolang het – door Intelligent Design ontwikkelde - mechanisme van
morfogenetische en andere veldinformatie als aansturing van levensprocessen wordt
genegeerd is de mens nog steeds ‘Dom’ bezig.
Synthetische bacteriën ontwerpen voor de productie van biobrandstof kan zomaar onbedoeld
ontaarden in het ontwerpen van een moorddadig biowapen!

Terug naar de VLP virussen van Novavax


Het hele betoog betreffende synthetische bacteriegenomen is ook te extrapoleren naar virale
genomen.
Het in de vaccins gebruikte selectief opnieuw in elkaar gemonteerde genoom zal naar alle
waarschijnlijkheid wel delingsgenen bezitten, want het is de bedoeling om zo snel mogelijk
zoveel mogelijk van dit vaccin te kunnen maken. Het is nu mogelijk dat de overblijvende
virale genen worden aangestuurd door morfogenetische aansturingsinformatie die onderling
zodanig in sterkte (amplitude) verschilt, dat de (altijd zwakkere, want evolutionair jongere)
remmende genen door mee-resonantie uitgeschakeld raken, waardoor alleen de
celdelingaanjagende informatie nog maar gebruikt kan worden. Hierdoor zullen die gentech
virussen een relatief zeer sterke mate van celdeling te zien geven en zich in zeer korte tijd
vermenigvuldigen.
Door die snelle toename in aantal, neemt ook de amplitude van de gezamenlijk
geïnteracteerde soortgebonden veldinformatie snel in amplitude toe. Ook blootstelling aan
relatief sterke elektromagnetische velden kan die amplitude vergroten en zelfs dat mee-
resoneren teweegbrengen. In het lichaam van de ontvanger van vaccins waarin deze
gentechvaccins zitten, klinkt dan veldinformatie betreffende celdeling warmee onze eigen
cellen resoneren. Want de mens deelt deze zeer basale celdelingsgenen met de vroegste
organismen in de evolutie.
In dat geval kunnen – daar waar het vaccin zich in het lichaam bevindt, en dat is via de
bloedbaan eigenlijk overal – lichaamscellen gaan mee-resoneren met de relatief sterke
celdelingsinformatie, die nog eens optelt bij de door de mens zelf al ontvangen informatie.
Aan de op deze manier extreem sterk geworden celdelingsinformatie zal het eigen menselijke
celdelings-remmende mechanisme – via jongere genen – geen weerstand meer kunnen bieden,
met als gevolg dat er ongeremde celdeling en dus op termijn ook tumoren ontstaan.

Omdat onder invloed van de vaccinatie tijdelijk het immuunsysteem in een dip verkeert, is dat
systeem niet in staat om al die maligne wordende cellen allemaal tijdig op te ruimen, zodat er
naar alle waarschijnlijkheid ontspoorde cellen de kans krijgen om uit te groeien tot
kankergezwellen. Jammer dat men deze fretten niet eerst eens even enkele weken langer heeft
geobserveerd alvorens alleen het succes van het aantal (titers) antilichamen bekend te maken.

421
Toch is er al wel een indicatie voor de juistheid van mijn betoog gepubliceerd in dat
financiële blad. Er wordt namelijk al een indicatie gegeven voor de onverwacht sterke mate
van vermenigvuldigen van de gebruikte VLP-virussen. Ik lees namelijk:

[…] Al of the H1N1 VLP vaccinated animals, even in the lowest 3.75 mcg dose group,
developed hemagglutination (HI) antibody titers of 1:40 or higher, considered a protective
level of immunity, against the H1N1 virus. Remarkably, even after receiving a single dose
of 7.5 or 15 mcg 2009 H1N1 VLPs, the animals developed an HI titer of 1:40 or higher
agianst the H1N1 virus […]

Het is bekend dat het grootste aantal antilichamen wordt aangemaakt bij de hoogste doses
antigenen.
Nu ziet men tot grote verbazing dat zelfs de zwakste doses net zoveel antilichamen genereert
als de hoogste doses en dat zelfs een enkele doses hetzelfde resultaat genereert – namelijk een
maximaal aantal antilichamen – als een dubbele doses dat doet.

Dat kan alleen maar betekenen dat die kunstmatige VLP-virussen zich als een gek zijn gaan
delen, veel sneller dan normaliter het geval zou zijn. Maar het immuunsysteem heeft een
bovengrens aan het aantal antilichamen dat bij een virale aanval wordt gevormd.
Door dat maximale aantal antilichamen reageerde het immuunsysteem van de fretten
inderdaad in eerste instantie effectief op het aangeboden levende virus. Omdat het een
incompleet virus betrof, kon dat virus de fretten niet echt opzadelen met H1N1, maar slechts
oproepen tot de aanmaak van antilichamen.

Maar wat men niet heeft afgewacht is of deze fretten na verloop van tijd ook niet allen
tekenen begonnen te vertonen van kanker.

En wat men ook niet heeft afgewacht is hoe het immuunsysteem van de fretten zich op
termijn zou gaan gedragen. Want er mogen dan voldoende antilichamen zijn gevormd tegen
een aanval met een door het immuunsysteem herkenbaar levend virus, maar is dat
immuunsysteem wel in staat om op termijn de ongebreidelde vermenigvuldiging van die
VLP-virussen bij te benen? Kan het niet zo zijn dat het immuunsysteem van die fretten op een
zeker moment uitgeput zou raken en niet meer alle VLP-virus-antigenen wegvangen? En wat
gebeurt er dan met dat almaar groter wordende leger van VLP’s in het lichaam?

En kan het ook niet zo zijn dat die VLP-moleculen soms toevallig net iets teveel kunnen
lijken op bestaande lichaamseigen moleculen? Net zoals de door ladingsverschuiving
vervormde moleculen van eiwitten en moleculen?
En zouden er dan niet op dezelfde manier als bij die eerder besproken ‘stereo-isomere’
(ruimtelijk afwijkende) moleculen allerlei verstoringen van het natuurlijke biofunctioneren
kunnen gaan optreden omdat die VLP-moleculen oneigenlijk in de plaats kunnen gaan treden
van lichaamseigen moleculen?
Ik denk dat op die manier – op termijn – bij alle gevaccineerden een erg breed spectrum van
functiestoornissen zal gan optreden, in veel gevallen dan ook nog gecombineerd met kanker!

De onvoorziene – en erg succesvol lijkende – bevindingen in de trial met de fretten wijzen


onomstotelijk al in deze richting. Als dit VLP-vaccin tegen A/H1N1 in productie wordt
genomen om een groot deel van de wereldbevolking mee te vaccineren, dan zal het snel
gedaan zijn met het huidige leven op deze planeet. Dan zullen binnen de kortste keren in
elkaar geknutselde incomplete H1N1-virussen de macht overnemen.

422
Dat ik met deze vrees niet overdrijf – en dat VLP’s (gentechnologie) ook onbedoeld tot nog
andere nare effecten kunnen leiden - wordt bevestigd door een artikel in het tijdschrift
Medisch Contact dat ik vond op
http://medischcontact.artsennet.nl/tijdschrift/archief/Tijdschriftartikel/Virussen-
vleermuizen-en-vogelpoep.htm
Het artikel Virussen, vleermuizen en vogelpoep, door Evert Pronk en Twan van Venrooij
staat in publicatie nr. 36 – 24 september 2001. Het artikel gaat over de ontdekking van het
humaan metapneumovirus (hMPV), maar interessant is het laatste deel dat handelt over
bioterrorisme dat gebruik maakt van gentechnologie. Ik citeer het laatste deel van dit item:

[…] Een bijeffect van de nieuwste genetische technieken is dat het de productie van
biowapens makkelijker heeft gemaakt. Met als doel betere medicijnen te ontwikkelen, zijn er
verschillende bedrijven bezig met ‘gerichte moleculaire evolutie’. Door met behulp van
‘DNA-shuffling’ expres variate in de genen aan te brengen ontstaan er afwijkende eiwitten die
eventueel als medicijn zijn te gebruiken. Deze techniek kan echter ook worden gebruikt om
biowapens te ontwikkelen, zoals is gedemonstreerd door Willem Stemmer van het bedrijf
Maxygen in Redwood City, Californië. Met deze methode hebben onderzoekers bewust een
E.coli geproduceerd die 32.000 keer minder vatbaar is voor het antibioticum cefotaxime dan
normale E-coli’s. Kort na publicatie van deze bevinding kreeg Stemmer het verzoek van de
American Society for Microbiology om de ontwikkelde bacteriën te vernietigen . Stemmer
heeft dit verzoek ingewilligd.

Ook kan er onbedoeld een biologisch wapen ontstaan. Bij het produceren van een
contraceptief vaccin voor muizen maakte men gebruik van een niet-pathogeen
muizenpokkenvirus waaraan genen coderend voor eiwitten op de muizeneicellen, werden
toegevoegd. De bedoeling was dat de geïnfecteerde cellen antilichamen gingen produceren
tegen de eigen eicellen. Om het vaccin te optimaliseren voegden de onderzoekers ook een gen
toe dat de antilichaam-productie stimuleert: IL-4. Dit gen bleek echter een deel van het
immuunsysteem bij de muizen lam te leggen, met als gevolg dat de muizen stierven. Erg
verontrustend is dat ook muizen die eerder waren gevaccineerd tegen het virus, binnen enkele
dagen stierven. Als deze technieken worden toegepast op organismen die bruikbaar zijn voor
biologische oorlogsvoeiring (Bacillus anthracis, Yersinia pestis, Francisella tualensis) zijn de
gevolgen nie te overzien, aldus veel wetenschappers.

Toch is er volgens sommige experts nog geen reden voor paniek. De in het laboratorium
geproduceerde bacteriën kunnen waarschijnlijk moeilijk buiten het lab overleven en de kans
is groot dat zij kunstmatig geïntroduceerde eigenschappen snel zullen verliezen. Hoeveel
schade een biologisch wapen kan berokkenen voordat deze pathogene genen verdwijnen, blijft
echter en raadsel

Volgens de Gezondheidsraad is het risico klein, maar niet nul. Om beter te zijn voorbereid
moet er een draaiboek ‘Bioterrorisme’ komen. In het deze zomer uitgebrachte advies van de
Gezondheidsraad ‘Verdediging tegen bioterrorisme’ staat dat artsen er alert op moeten zijn
dat het optreden van zeldzame infectie-ziekten te wijten kan zijn aan het moedwillig
verspreiden van biologische agentia. Bij een aanslag met een biologisch wapen is een snelle
verificatie van belang en moeten er direct experts, zoals de GGD, worden ingeschakeld […]

Ondanks deze alarmerende bevinding in 2001 ging men toch lekker door met de ontwikkeling
van de VLP-vaccins, die dan ook nog zijn bedoeld voor in principe de hele aardse populatie.

423
Ik lees hier: […[ Dit gen bleek echter een deel van het immuunsysteem bij de muizen lam te
leggen, met als gevolg dat de muizen stierven. Erg verontrustend is dat ook muizen die eerder
waren gevaccineerd tegen het virus, binnen enkele dagen stierven. Als deze technieken
worden toegepast op organismen die bruikbaar zijn voor biologische oorlogsvoeiring
(Bacillus anthracis, Yersinia pestis, Francisella tualensis) zijn de gevolgen niet te overzien,
aldus veel wetenschappers […]

Ook bij mensen kan onbedoeld (of niet?) het immuunsysteem benadeeld worden en
bovendien bleek dat muizen die waren gevaccineerd voorafgaand aan de vaccinaties met
vaccins waaraan later dat gen voor IL-4 was toegevoegd, binnen enkele dagen stierven.
Die muizen stierven als het ware ‘met terugwerkende kracht’ aan de gevolgen van het
toevoegen van IL-4 aan de vaccins voor een later experiment bij andere muizen.
Dit is iets wat die wetenschappers helemaal voor onmogelijk hadden gehouden. Als ze echter
rekening hadden gehouden met de variabele ’aansturende veldinformatie’, dan hadden ze
kunnen weten dat de virale antigenen in de eerste groep muizen konden gaan mee-resoneren
met de veldinformatie waarmee de latere hoeveelheid virale antigenen bij de latere groep
testmuizen ging resoneren. Derhalve begonnen de virale antigenen in de eerste groep
testmuizen dezelfde eigenschappen te vertonen als de virale antigenen in de laatste groep
testmuizen. Hierdoor stierven de muizen in de eerste testgroep alsnog.
Dit effect treedt voornamelijk op als de beide groepen testmuizen in elkaar nabijheid in het
zelfde laboratorium verblijven, maar is ook over grotere afstanden werkzaam. Dit effect is al
reeds in 1965 door de Rus Kaznacejev beschreven als het zogenaamde cytopatisch
spiegeleffect. Hij noemde het door hem bewezen informatie-overdrachtmechanisme waarbij
biofotonen biochemische reacties kunnen induceren: ‘cytopathisch spiegeleffect’.

Kaznacejef wilde weten of celculturen elkaar onderling kunnen beïnvloeden en nam daarom
twee volledig geïsoleerde celculturen die hij – gescheiden door quartsglas – naast elkaar zette.
Eén van de culturen behandelde hij telkens met een bepaalde stressfactor, bijvoorbeeld een
virus, gif of sterke UV-straling die kan leiden tot mutaties door replicatie van extra genetisch
materiaal).
De celculturen werden voorzien van een voedingsbodem en bij 37 graden Celcius in het
donker opgesteld. Voor de ongeveer 12.000 experimenten werden ook cellen van menselijke
embryo’s gebruikt en tumorcellen van baarmoederkanker. Men ontdekte enkele interessante
dingen:
· De onderlinge beïnvloeding trad alleen op als er Quartsglas werd gebruikt, dat veel meer
UV-straling doorlaat dan gewoon glas. Het leek dus dat morfogenetische informatie
hoofdzakelijk via het UV-spectrum wordt doorgegeven, maar daarbij van een zodanig
zwakte is dat dit normaliter niet als zichtbaar licht wordt doorgegeven.
· Om een effect te kunnen hebben moesten de beide celculturen ongeveer 4 tot 5 uur met
elkaar in contact zijn geweest. Het waarneembare effect ontstaat echter pas na ongeveer
18 tot 20 uur. Na 48 uur was het effect optimaal.
· Het cytopathisch spiegeleffect bleek gedurende het jaar variaties te kennen in kwaliteit.
Na verloop van enige tijd ontdekte men dat deze schommelingen verband hielden met
variaties in de sterkte van het aardmagnetisch veld. Ook variaties in de zonneactiviteit
konden deze schommelingen in de kwaliteit van de informatie-overdracht veroorzaken.

Deze cytopathische effecten werden waargenomen bij 75 tot 80 procent van de experimenten.
Ik citeer nog even een fragment uit Die Entdeckung der Wellengenetik in Rusland , een artikel
door Hartmut Müller, dat in 2001 verscheen in raum&zeit, Ehlers Verlag GmbH, en dat te
vinden is op: http://www.esomay.ch/pdf/wellengenetik.pdf

424
[…] Für die Auslösung des Zytopathischen Spiegeleffektes reicht also eine minimale UV-
Biophotonen-Dosis. Der Energieaustausch zwischen lebenden Zellen beträgt etwa 10-3 erg/s
pro Zelle, umgesetzt in UV-Quanten ermöglicht diese Energiemenge eine
Informationsüberträgung über den oben genanneten optischen Kanal von maximal 109 bit/s.
Dies entspricht ungefähr der gesamten Menge an elementaren biochemischen Reaktionen, die
in einer Zelle pro Sekunde ablaufen. Die Berechnungen von Kaznacejec im Jahre 1964
weisen auf einem lebendes Zellgewebe idealen Informationskanal hin. Jedes einzelne UV-
Biophoton scheint daher sowohl Energielieferant als auch zytogenetisches Signal für die Zelle
zu sein.In 1968 registrierten die Amerikaner Frase und Fray eine spontane ultraswache
ingrarote Strahlung (IR-Strahlung) der Nervenzellen des Hummers, die Aufschluss über
submolekulare strukturbildende Prozesse in der Zelle gibt […]

[…] Werden sich entwickelnde Embryonen in künstlicher Isolation von externen


elektromagnetischen Feldern gehalten, dann können sie ihr genetisches Programm nicht
vollständig realisieren und entwickeln dadurch zum Beispiel unnatürliche Formen oder haben
nur eine geringe Lebenserwartung. Zellen in der Wachstumsphase benötigen also zwingend
die exogenen wellensemiotischen Strukturen zur Vervollständigung des genetischen Code und
damit zur Stabilisierung der Steuerung der Eiweissynthese und anderer biochemischer
Prozesse […]

· Müller, Hartmut: Schock für die Gentechnik: Gen-Informationen nicht in der DNA
enthalten! Revolution in der Gentechnik: Der wellengenetische Code. ‘raum&zeit’, Nr.
109, 2001, Ehlers Verlag GmbH.
· Müller, Hartmut: Weltweit erstes Institut für Raum-Energie-Forschung eröffnet: Erste
Adresse für Neue Physik und ganzheitliche Naturwissenschaft. Raum&zeit, Nr. 109, 2001,
Ehlers Verlag GmbH

[…] Die Bedeutung der Wellengenetik für die Regeneration der Zellen
Die DNA als Substanz und als laseraktives Hologramm im Austausch met dem
elektromagnetischem Umfeld bestärkt die Vermutung der Existenz und wichtigen Funktion
der psychischen Übertragung zwischen Menschen für sowohl für das Wachstum und die
regeneration sowohl der Zellkerne als auch für ihr unmittelbares und weiteres Umfeld.
Die Betrachtung der positiven psychischen Übertragung als Energieaustausch auf
Strahlungsebene kann damit von zentraler Bedeutung für die Zellentwicklung,
Zellregeneration und wahrscheinlich sogar der Zelldegeneration – ähnlich dem Prozess des
zytopathischen Spiegeleffektes – sein […]

Dit onderzoek toonde aan dat bio-informatie – ofwel morfogenetische informatie – wordt
overgedragen door lichtfotonen in het spectrum van infrarood tot en met ultraviolet. En dat is
niets nieuws, want ook in de natuurkunde wist men al dat licht geldt als informatiedrager.
Ook is afdoende aangetoond dat levende cellen niet alleen informatie kunnen ontvangen, maar
ook ‘uitstralen’, zodat onderlinge beïnvloeding mogelijk is.
Alleen al de nabijheid van cellen die door een virus zijn aangetast kan – bij voldoende
veldsterkte – ervoor zorgen dat in de geïsoleerde cellen hetzelfde virusgenoom actief wordt.
Onder invloed van de morfogenetische informatie van het virus wordt in de gezonde cellen
ook viraal RNA of DNA gevormd door replicatie van bestaande nucleotiden tijdens de
celdeling.

425
In de door vaccins geïnfecteerde cellen van de eerste groep testmuizen werd door resonantie
met de veldinformatie van de laatste groep door vaccins geïnfecteerde muizen ook datzelfde
gen voor IL-4 actief. Zoals blijkt uit de experimenten van Kaznacejef is dat effect pas na 48
uur optimaal, zodat het verklaarbaar is dat het immuun-ondrukkende effect van dat resonerend
tot expressie gebrachte IL-5-gen pas na enkele dagen leidde tot het sterven van de eerste
groep testmuizen. Door onwetendheid betreffende een zeer basale natuurwet had men in dat
laboratorium met de ontwikkeling van een geboortebeperkend vaccin voor muizen
tegelijkertijd ook een biowapen gemaakt, dat niet alleen gevaarlijk – en zelfs desastreus – was
voor de testgroep die er mee gevaccineerd was, maar dat tevens net zo gevaarlijk bleek te zijn
voor die testmuizen die er niet zelf mee in aanraking waren gekomen. Slechts enkele dagen
nabijheid volstond om ook voor hen een dodelijk wapen te blijken.

Het hier aangehaalde artikel van Hartmut Müller dateert – net als het artikel in Medisch
Contact – uit 2001. En toch werd de link tussen beide bevindingen niet gelegd en ging men
ijverig door op de ingeslagen zeer gevaarlijke weg, die in 2009 leidde tot de triomfantelijke
presentatie van de VLP-vaccins, waarvan ik zojuist al de gevaren besprak. En ook die gevaren
zijn door enkele etmalen nabijheid van wel gevaccineerde personen over te dragen op niet
gevaccineerde individuen.

Uit het voorgaande blijken drie dingen:


· Toegevoegde stukjes genetisch materiaal – zoals VLP’s kunnen onvoorziene
neveneffecten hebben.
· Die onvoorziene neveneffecten kunnen door resonantie worden overgedragen aan andere
individuen.
· Voor een ‘besmetting’ door een virus is niet perse een echt ‘overspringend’ of
binnendringend virus nodig, maar de nabij resonerende veldinformatie – zelfs van achter
een quartsglazen afscheiding - van een wel besmet individu is al voldoende om een
gezond individu te laten mee-resoneren, waardoor dat gezonde individu zonder
daadwerkelijke substantiële besmetting toch ook ziek kan worden. (Of niet, als het
immuunsysteem naar behoren functioneert.)

(In mijn studie Veldcontact ga ik nader op deze materie in.)

In het artikel in Medisch Contact lees ik onder meer:


[…] Volgens de Gezondheidsraad is het risico klein, maar niet nul. Om beter te zijn
voorbereid moet er een draaiboek ‘Bioterrorisme’ komen. In het deze zomer uitgebrachte
advies van de Gezondheidsraad ‘Verdediging tegen bioterrorisme’ staat dat artsen er alert op
moeten zijn dat het optreden van zeldzame infectie-ziekten te wijten kan zijn aan het
moedwillig verspreiden van biologische agentia. Bij een aanslag met een biologisch wapen is
een snelle verificatie van belang en moeten er direct experts, zoals de GGD, worden
ingeschakeld […]

Het komt mij voor dat artsen, GGD’s, RIVM en Gezondheidsraad acht jaar na het verschijnen
van beide artikelen intussen weleens alert zouden kunnen zijn op de gevaren van via
gentechnologie vervaardigde vaccins in plaats van zich sterk te maken voor vaccinaties van de
hele populatie met niet eens goed uitgesteste vaccins, waarbij de nieuwe VLP-vaccins ook
zullen kunnen worden gebruikt.

Vaccins opdringen aan de totale wereldpopulatie zonder eerst alle mogelijke gevolgen te
bestuderen kan gelijk staan aan het moedwillig verspreiden van biologische agentia!

426
Zijn die VLP’s wel zo effectief en betrouwbaar als beschermend vaccin?
VLP’s zijn te zien als constructies van genen, ofwel van stukje DNA of RNA. Men spreekt
dan ook wel van ‘constructen’.
In Journal of General Virology (2002), 83, 1851-1859 wordt in een artikel beschreven hoe
werken met dit soort genconstructen ook kan leiden tot volkomen onverwachte resultaten met
een fataal effect: Vaccination of pigs with a DNA construct expressing an influenza virus
M2-necleoprotein fusion protein exacerbates disease after challenge with influenza A virus,
door Paul P. Heinen en collega’s. Ik citeer delen uit dit artikel:

[…] Discussion
The experimental vaccines evaluated in the present study induced the desired immune
responses. All vaccines induced an antibody response to the extracellular domain of the M2
protein of influenza A virus and the M2eNP DNA vaccine additionally induced an NP-specific
lymphoproliferation response. However, no protection was observed when the vaccinated
pigs were challenged with a swine influenzavirus.
Clinical signs and virus excretion were not reduced in the vaccinated groups compared with
the non-vaccinated control group. On the contrary, the vaccinated pigs showed more severe
clinical signs after challenge than the control pigs. In particular, the M2eNP DNA-vaccinated
pigs showed severe signs and three out of six pigs died on days 1 and 2 post-challenge.
Previous studies in mice have suggested that enhancement of the antibody response to the M2
protein by vaccination may provide broad-spectrum immunity to humans (Mozdzanowska et
al., 1999; Neirynck et al., 1999; Treanor et al., 2001), and we have suggested the same for
pigs (Heinen et al., 2001). However, the results of the present study in pigs indicate that
antibodies to M2e can also exacerbate disease. Therefor, clinical signs after infection should
be observed closely in further studies using M2 as an immunogen and caution should be
exercised in using M2 in humans […]

[…] From the results obtained in this study, it is uncertain which immune mechanism
underlies the observed exacerbation of disease. However, pigs in which only antibodies
against M2e were induced showed a severity of clinical signs after challenge infection that
was intermediate between the severity seen in the non-immunized control group and the
M2eNP DNA immunized group in which both antibodies to M2e and influenza virus-specific
T cells were induced. These findings suggest that the antibodies to M2e are involved, while in
the M2eNP DNA group, T helper cells played a role in the exacerbation, probably by
stimulating inflammatory responses […]

Het komt er dus op neer dat vaccinatie met het ‘M2eNP-construct’ niet leidde tot bescherming
tegen het infecterende virus, maar dat er juist – ondanks een voldoende geachte hoeveelheid
antilichamen – toch nog verergering van de infectie plaatsvond, en wel zodanig dat de helft
van de varkens daaraan bezweek.
Zou het ook niet zo kunnen zijn gegaan dat het kunstmatige ‘M2eNP-construct-virus’ zich –
net als bij de eerder besproken fretten - sterk is gaan delen, wat weliswaar leidde tot de
vorming van een grote hoeveelheid antilichamen, maar wat tegelijkertijd het immuunsysteem
wel uitputte omdat die vermenigvuldiging van die constructvirussen niet goed meer was bij te
benen? En als dan uieindelijk na enige tijd ook nog het echte infecterende virus opduikt, dan
loopt die infectie meteen uit de hand omdat het immuunsysteem al uitgeput is en nu ook nog
moet vechten tegen twee vijanden tegelijk, namelijk tegen het zich nog immer
vermenigvuldigende constructvirus en het echte virus. Dat moet dan wel fataal aflopen en in
ieder geval leiden tot een veel ernstiger verloop van de infectieziekte dan normaliter verwacht

427
mag worden na een vaccinatie, die juist bij een echte infectie ervoor moet zorgen dat deze
virale ziekmaker adequaat kan worden afgeweerd.

Veranderingen van het DNA van de gastheer van de VLP’s


Virussen – ook kunstmatige, zoals de VLP-genconstructen – hebben voor hun
vermenigvuldiging gastheercellen nodig. Dus komen die VLP’s (genconstructen) binnen in de
lichaamscellen van mens en/of dier.
In die cellen kunnen die VLP’s de remmende genen van de celdelingscyclus -die jonger zijn
dan de genen die aanzetten tot deling en die daarom een kleinere amplitude hebben - laten
mee resoneren met hun eigen celdelingsinformatie (die deze constructen wel hebben omdat
die juist nodig zijn om snel een grote hoeveelheid van deze VLP-antigenen te laten ontstaan),
waardoor de remmende informatie van de gastheercellen verloren gaat.
Hoe zwakker het veldcontact van de betreffende gastheer is, hoe makkelijker dit kan gebeuren.
En hoe groter de hoeveelheid VLP’s wordt, , hoe sterker ook de gezamenlijke amplitude van
die delingsinformatie wordt, die samen met de eigen menselijke delingsinformatie uiteindelijk
de remmende informatie overstemt en laat mee resoneren met de aansturende
morfogenetische informatie voor celdeling.
Ook in de buurcellen van de eerste door het virus ingenomen gastheercellen valt – vanwege
mee resoneren met de dominantie van de delingsinformatie – de remmende informatie uit.

Een cel die dient ter vermenigvuldiging van een virus legt zelf het loodje. Maar cellen die niet
zelf door dat virus zijn geïnfecteerd kunnen – bij gebrek aan een rem op de celdeling - zelf
nog ongecontroleerd gaan delen en daarom veranderen in een kankercel.
Door de besmetting met de VLP’s vindt er enerzijds celdood plaats en anderzijds kunnen
ongeïnfecteerd gebleven cellen veranderen in kankercellen, of leiden tot extra sterke
weefselgroei.

In die overlevende buurcellen vinden door het mee resoneren met die sterke delingsinformatie
uitval plaats van informatie die bedoeld is voor evolutionair jongere functies. Niet alleen van
remming op de celdeling, maar ook van andere functies die jonger zijn dan de
celdelingsfunctie. Genfuncties met een kleinere amplitude kunnen daardoor stilvallen bij
gebrek aan adequate aansturingsinformatie, omdat de voor hen bedoelde aansturingsnformatie
begint mee te resoneren met de delingsinformatie. Er zijn dus nog meer verstoringen van de
celfunties mogelijk dan alleen ongecontroleerde celdeling. Er kan dus in cellen een andere
genexpressie gaan optreden, met allerlei stoornissen in het gezonde functioneren als gevolg.
Omdt eenmaal stilgevallen nucleotiden van het DNA niet meer opnieuw tot resonantie met
veldinformatie kunnen overgaan, is deze veranderde genexpressie dus permanent. Men zou
dus kunnen spreken van een ‘ongecontroleerde vorm van genetische manipulatie door die
VLP’s’ (genconstructen), omdat de uitkomst van de effecten van die VLP’s niet precies
voorspelbaar zijn. Bij mensen met een grote amplitude van de eigen veldinformatie zal er
minder schade aan de genfuncties optreden dan bij mensen met een zwakkere amplitude.
Maar dat is aan de buitenkant niet zomaar vooraf waar te nemen.

VLP’s en vaccins tegen papillomavirussen


In het volgende hoofdstuk behandel ik het gegeven dat de vaccins tegen papillomavirssen
(zogenaamd tegen baarmoederhalskanker) allebei ook VLP’s – ofwel ‘genconstructen’-
bevatten.

428
Nu is inmiddels bekend geworden dat een aantal meisjes kort na de vaccinaties met één van
deze beide vaccins – Gardasil of Cervarix – precies die aandoeningen kregen als waartegen ze
door de vaccins tegen enkele papillomavirussen zouden moeten zijn beschermd.
Er zijn meldingen van ondermeer:
· genitale wratten
· ontstoken eierstokken
· gevorderde PAP-stadia en zelfs baarmoederhalskanker
· enkele weken na haar derde HPV-prik overleed een meisje in zeer korte tijd aan een
griepinfectie

Natuurlijk bestaat de kans dat deze meisjes juist deze aandoeningen kregen omdat hun
immuunsysteem ten tijde van de vaccinatie niet erg goed in conditie was, waardoor de
vaccinaties juist leidden tot het manifest worden van reeds aanwezige latente besmettingen
met HPV-virussen. Want vaccinaties leidden ook nog eens tot een – meestal tijdelijke - (extra)
dip in het immuunsysteem, waardoor een infectie die latent aanwezig is ineens manifest kan
worden .

Het is echter ook mogelijk dat de VLP-vaccins leidden tot een sterke deling van die virale
VLP-constructen, waardoor het – door de vaccinatie toch al benadeelde - immuunsysteem in
korte tijd uitgeput raakt van het vechten tegen die almaar groeiende overmacht van VLP-
virussen. Hoewel er wel veel antilichamen worden gevormd, is het uitgeputte immuunsysteem
na enige tijd toch niet meer in staat om nog langer met succes te vechten tegen een al latente
besmetting of een vlak na de vaccinatie opgelopen nieuwe HPV-infectie.
Op die manier lokt een vaccinatie met VLP’s - ofwel genconstructen – juist die ziekten uit
waartegen wordt gevaccineerd en wordt het gevaccineerde individu ook kwetsbaarder voor
allerlei andere infecties waarmee het in aanraking komt. En dat zou het aan griep overleden
meisje fataal kunen zijn geworden.

In dat geval zou dat meisje dus net zo op het toegediende vaccin hebben gereageerd als de
overleden varkens. Hoewel de antigenen betrekking hadden op verschillende virussen was het
uiteindelijke effect op het immuunsysteem hetzelfde en overleden meisje en varkens aan een
(natuurlijke) griepinfectie die normaliter niet dodelijk had hoeven zijn.

In feite kunnen individuen door vaccinaties met VLP’s (genconstructen) in een toestand
worden gebracht die vergelijkbaar is met aids na een besmetting met HIV. Het
immuunsysteem wordt dan ondermijnd en daardoor kunnen allerlei normaliter niet fataal
verlopende infecties dat nu wel worden.
Hoe minder optimaal de toestand van het immuunsysteem is ten tijde van de vaccinatie met de
genconstructen, hoe groter het risico is dat er zich ook inderdaad zo’n uitputting van het
immuunsysteem voordoet.

429
VLP’s in de HPV-vaccins Gardasil en Cervarix

In het voorgaande heb ik al het een en ander over de HPV-vaccins Gardasil en Cervarix
gezegd. Maar een heel belangrijk aspect van de gevaren van deze vaccis voor de gezondheid
is nog niet aan de orde gekomen. Pas naar aanleiding van het voorgaande hoofdstukje over de
gevaren van VLP’s kom ik nog een keer op deze beide vaccins terug.
Ik begon het vorige hoofdstuk met de vermelding dat er met behulp van VLP’s een nieuw
vaccin werd ontwikkeld tegen de pandemische A/H1N1. Maar al voordat deze pandemische
griep op het toneel verscheen was er een andere massale inentingscampagne gestart, namelijk
die tegen enkele menselijke papillomavirussen. En vele meisjes hadden daar al twee
vaccinaties tegen ontvangen. Hierbij werden ook relatief veel bijwerkingen gemeld.
Enkele oorzaken voor deze bijwerkingen werden al genoemd, maar ik denk dat de
belangrijkste oorzaak pas in dit hoofdstuk aan de orde komt.

Ik zal beginnen met het noemen van het patent dat aan de ontwikkeling van Gardasil en
Cervarix ten gronslag ligt:

[…] US Patent 5821087 – Production of recombinant human papillomavirus type II protein


utilizing papillomavirus 6/11 hybrid DNA […]

Dit patent werd verleend op 13 oktober 1998 en is geldig tot 11 september 2016.

Ik vervolg met de FULL PRESCRIBING INFORMATION van bladzijde 9883612 van


Gardasil:
[…] 1.1 Indications and usage

1.1 Girls and Women


Gardasil ® is a vaccine indicated in girls and women 9 through 26 years of age for the
prevention of the following diseases caused by Human Papillomavirus (HPV) types included
in the vaccine:
· Cervical, vulvar, and vaginal cancer caused by HPV types 16 and 18
· Genital warts (condyloma acuminata) caused by HPV types 6 and 11
And the following precancerous or dysplastic lesions caused by HPV types 6, 11, 16 and 18:
· cervical intraepithelial neoplasia (CIN) grade 2/3 and Cervical adenocarcinoma in situ
(AIS)
· Cervical intraepithelial neoplasia (CIN) grade 1
· Vulvar intraepithelial neoplasia (VIN) grade 2 and grade 3
· Vaginal intraepithelial neoplasia (VaIN) grade 2 and grade 3

1.2 Boys and Men


Gardasil is indicated in boys and men 9 through 26 years of age for the prevention of genital
warts (condyloma acuminata) caused by HPV types 6 and 11 […]

Op bladzijde 9883611 lees ik echter niets over die jongens en mannen, maar staat er bij 1.2
iets anders te lezen:

[…] 1.2 Limitations of GARDASIL Use and Effectiviness

The health care provider should inform the patient, parent, or guardian that vaccination does
not substitue for routine cervical cancer screening. Women who receive GARDASIL should

430
continue to undergo cervical cancer screening per standard of care. [See Patient Counseling
Informatiom (17.1).]
GARDASIL has not been demonstrated to provide protection against disease from vaccine
and non-vaccine HPV types to which a woman has previously been exposed through sexual
activity. [See Cinical Studies (14.2).]
GARDASIL is not intended to be used for treatment o active genital warts; cervical, vulvar,
and vaginal cancers; VIN; or VaIN.
GARDASIL has not been demonstrated to protect against diseases due to HPV types not
contained in the vacine. [See Cinical Studies (14.3).]
Not all vulvar and vaginal cancers are caused by HPV, and GARDASIL protects only against
those vulvar and vaginal cancers caused by HPB 16 and 18.
GARDASIL does not protect against genital diseases not caused by HPV.
Vaccination with GARDASIL may not result in potection in all vaccine recipients […]

Als we het bovenstaande goed tot ons laten doordringen, dan komen we tot de conclusie dat
Gardasil niet bij iedere vrouw effectief is en daarnaast ook nog slechts een zeer beperkt
spectrum van aandoeningen kan helpen voorkomen, terwijl uiteindelijk uitstrijkjes onmisbaar
blijven, vooral ook omdat de genoemde aandoeningen waartegen Gardasil bescherming zzou
moeten bieden ook door andere oorzaken kunnen ontstaan.
Men zou dus net zo goed concluderen dat het een waardeloos vaccin is!

Kennelijk is dat bij de fabrikant van Gardasil ook al bekend, want op 30-5-2008 werd door de
EMEA de productinformatie aangepast. Onder Section 4.8. “Undesirable effects” staat te
lezen:
[…] For clarity bleeding was replaced by bruising.
The numbers of subjects experiencing arthritis/arthropathy were updated.
The post marketing experience section was revised to include lymphadenopathy, GBS and
headache […]

Op 15-7-2008 volgde de volgende aanpassing door de EMEA. De toename van de


bijwerkingen werd eventjes gecompenseerd door een uiterst vage uitbreiding van het
werkingsspectrum, in een poging om het kosten-baten-plaatje weer enigszins in balans te
brengen.
[…] Section 4.4 “Special warnings and precautions for use”
The warning concerning Gardasil protection against diseases caused bij HPV types 6, 11, 16
and 18 was revised to include protection against diseases caused by certain related HPV types.
A cross reference to section 5.1 was included.
“Gardasil will only protect agianst diseases that are caused by HPV types 6, 11, 16 and 18
and to a limited extent against diseases caused by certain related HPV types (See section
5.1).” […]
In sectie 5.1 werden naast de 4 reeds genoemde typen HPV geen andere typen genoemd.

Op 23-7-2008 vond bij de EMEA weer een volgende aanpassing van de productinformatie
plaats. Onder Section 4.8. “Undesirable effects” staat nu te lezen:
[…] The CHMP endorsed the update of the numbers in the safety population.
The inclusion of the adverse reaction pain in the extremity as common was ensorsed by the
CHMP.
The CHMP did not endorse the MAH proposal to delete “Injection-site bruising” […]

De reactie op de priklocatie is kennelijk ook heftiger dan normaal en dat geeft al te denken.

431
Het quadrivalent HPV-L1-VLP-vaccine Gardasil van Sanofi-Pasteur MSD bevat naast dit
virusaandeel ook 225 microgram amorf aluminiumhydroxyfosfaat sulfaat als adjuvans. En
daarnaast bevat het de hulpstoffen natriumchloride, L-histidine, polysorbaat 80, natriumboraat
en water voor injectie.
Door het aandeel aluminiumzouten kunnen de moleculen van polysorbaat 80 al voorafgaande
aan de injectie worden vervormd, waardoor het lichaam reeds op de entlocatie te maken krijgt
met binnenkomende onnatuurlijke stoffen die meteen als antigeen worden aangevallen en dan
daarom leiden tot een flinke reactie met bloeduitstortingen. Normaliter vind de lichamelijke
immuunrespons op de virale antigenen pas plaats in het lichaam zelf.
De niet te ontkennen hevige immuunreactie op de prikplek zelf verraadt al dat er iets niet in
de haak is met het vaccin.

Dan komen we nu toe aan de beschrijving van het in Europa veel gebruikte Cervarix.
[…] Cervarix is a non-infectious, recombinant, AS04-adjuvanted vaccine that contains
recombinant L1 proteins, the major antigenic capsid proteins of HPV types 16 and 18.

Cervarix contains 20 ug of HPV-16 L1 protein and 20 ug of HPV – 18 L1 protein assembled


as VLP’s as the active ingredients. The L1 proteins are formulated with the AS04 adjuvant
system, which is composed of 50 ug of MPL and 500 ug of aluminium hydroxide salt. The
vaccine is preservative-free […]
Als hulpstoffen zijn natriumchloride en natriumdiwaterstoffosfaat toegevoegd.

Dit vaccin zou dus beschermen tegen slechts 2 van de 4 HPV-typen als waartegen Garasil
claimt (deels) te beschermen. En daarvoor beschikt het ook over een op basis van VLP’s
ontwikkeld vaccins, dat bovendien is geadjuvanteerd met ruim de dubbele hoeveelheid
aluminiumzouten als Gardasil! En juist dit vaccin werd door de Nederlandse overheid
uitverkoren om te worden ingespoten bij de hoop voor de toekomst, namelijk jonge meisjes
vanaf 12 jaar.

In Amerika (Gardasil) en in Engeland (Cervarix) komen steeds meer bijwerkingen aan het
licht, maar in Nederland gaat men lustig door met de HPV-prikcampagne, waarbij men het
uitoefenen van druk op de doelgroep niet schuwt!

Over de gevaren van aluminiumzouten in vaccins wijdde ik al uit. Maar als we in het vorige
hoofdstuk over de VLP’s hebben gelezen welke afschuwelijke invloed ook nog van de VLP’s
uitgaat, dan zal duidelijk zijn dat er in de toekomst nog heel veel ellende kan voortkomen uit
die zo kwistig gevaccineerde – en als o zo noodzakelijk geproclameerde - HPV-vaccins.

432
Gevaarlijk vectorsysteem voor VLP’s in Cervarix

Op 28-3-2010 kreeg ik materiaal in handen waaruit bleek dat het RIVM meisjes uit de
geboortejaren 1993 en 1994 dringend uitnodigde tot deelname aan een nogal opmerkelijk
onderzoek. Niet alleen moesten ze een nogal intieme enquete invullen over onder meer hun
seksleven (meisjes van 15/16 en 16/17 jaar), maar ook werd aan de nog niet met een HPV-
vaccin gevaccineerde meisjes gevraagd om een zelfgemaakt ‘uitstrijkje’ (een zogenaamde
‘vaginale brush’) op te sturen naar het RIVM en dat over een jaar nog eens te herhalen. Dit
tegen beloning met een kadobon van 10 euro per keer. Ze moesten er ook voor tekenen dat het
RIVM hun DNA gedurende 15 jaar zou bewaren.

In de aan de meisjes en hun ouders gerichte brief stond te lezen:


[…] Om het inentingsprogramma te controleren, net als bij alle nieuwe vaccins die worden
ingevoerd in het Rijksvaccinatieprogramma, voert het RIVM een HPV-onderzoek uit […]

[…] Mijn “vaginale brush” mag door het RIVM gedurende 15 jaar worden bewaard en getest
worden op aanwezigheid van een HPV-infectie en afweerstoffen […]

[…] De toestemmingsverklaring en de ‘vaginale brush’worden gescheiden van elkaar


bewaard. De ‘vaginale brush’wordt gedurende vijftien jaar op het RIVM bewaard en
onderzocht op HPV […]

[…] Om het verloop van HPV-infecties beter te begrijpen en het effect van het
inentingsprogramma te controleren, wordt er een HPV-onderzoek gedaan. Hiervoor vragen
wij jouw medeqerking. In dit onderzoek wordt gekeken hoe vaak HPV-infecties voorkomen
bij meisjes geboren in 1994. De gegevens van meisjes die zich laten inenten tegen HPV zullen
worden vergeleken met de gegevens van de meisjes die dat niet doen. Deelname aan het
onderzoek staat dus los van je keuze of je je wel of niet laat inenten tegen HPV. Het onderzoek
zal minimaal vijf jaar lopen. We vragen in eerste instantie je medewerking voor deelname aan
de eerste twee onderzoeksmomenten van 2010 en 2011 […]

[…] Na afloop van het HPV-onderzoek ontvangen alle deelnemers een brief met de algemene
uitkomsten van het onderzoek. De uitslagen van alle deelnemers tezamen zijn daarin verwerkt,
zonder dat iemand kan zien wat jouw persoonlijke uitslag was. Je krijgt in principe geen
individuele uitslag, tenzij na meerdere metingen blijkt dat je een langdurige HPV-infectie hebt
waar je lichaam niet goed op reageert. In dat geval ontvang je een brief die je mee kunt
nemen naar je eigen huisarts […]

· Merkwaardig is dat de meisjes zelf geen directe uitslag krijgen over het al of niet reeds
besmet zijn met (één of meerdere van de HPV-varianten) en zich dus in onwetendheid
over een eventueel reeds bestaande besmetting toch gewoon moeten laten vaccineren. En
dat terwijl die hele HPV-campagne in eerste instantie op die jonge meiden was gericht
omdat ze zonodig moesten worden gevaccineerd voordat ze seksueel actief zouden
worden en vanaf dat moment besmet konden raken. Die vaccinaties dienden dus volgens
het eerste verhaal om besmetting op die manier te voorkomen. Vaccineren bij een reeds
bestaande besmetting is niet zinvol en kan een latente besmetting - alleen al door het
vanwege de prik (tijdelijk) zwakker worden van het immuunsysteem – manifest maken.
· Pas als bij de tweede ‘vaginale brush’ blijkt dat de besmetting nog steeds bestaat – en
eventueel is verergerd door de vaccinaties – dan kan het meisje naar de huisarts.

433
· Het staat buiten kijf dat me voorafgaand aan de eerste HPV-prikcampagnes eerst al had
moeten inventariseren welk percentage van de jonge meisjes reeds – en dan ook nog
zonder voorafgaande seksuele activiteit – met HPV is besmet. Waarom wilde men zovel
mogelijk meisjes vaccineren, zonder eerst vast te stellen of dit nog zin had? Waarom pas
achteraf effecten bekijken? In de eigen documentatie van de fabrikant staat bovendien dat
de vaccinaties niet kunnen dienen als behandeling van een bestaande HPV-infectie.
· De volgende vraag is dan ook waarom moet elke ‘vaginale brush’ - die natuurlijk ook
DNA bevat – dan ook nog 15 jaar worden bewaard, als meteen na inlevering wordt
bekeken of er sprake is van een HPV-infectie. En als meteen per jaar- lichting kan worden
berekend hoeveel procent van de niet-gevaccineerde meisjes reeds is besmet. Volgens de
informatie mochten nu alleen niet-gevaccineerde meisjes meedoen. Volgend jaar doen dan
meisjes mee die wel of niet zijn gevaccineerd en dan kan dus die vergelijking worden
gemaakt of er ondertussen bij de nog steeds niet gevaccineerde meisjes wel of niet meer
HPV-infecties zijn opgetreden dan bij de wel gevaccineerde meisjes. Tot zover is er nog
niets bijzonders aan de hand. Echter, waarom moet dat materiaal dan nog 14 jaar langer
worden bewaard? De monsters zijn getest en al of niet positief bevonden en dat al of niet
met de mate van besmetting (aantal virusdeeltjes en aantal antilichamen). Als daarmee
voldaan is aan het doel van dit onderzoek, waarom dan nog langer dat genetisch materiaal
bewaren? In de informatie was wel sprake van ‘in eerste instantie’. Wat zou er eventueel
in een tweede instantie nog kunnen volgen?
· Bovendien is het nog nooit gebeurd dat bij andere vaccinaties van het RVP ook zoveel
experimenten, enquetes en tests werden georganiseerd. Dit is echt uitzonderlijk.
· Het feit dat de ‘vaginale brushes’ apart worden bewaard van de bijbehorende
documentatie zegt niet veel, want die twee dingen zijn door de ontkoppelaar ook weer te
koppelen. Dat gebeurt bij dubbelblind trials ook.

Spelen eventuele - nog onbekende langetermijneffecten – een rol bij die bewaartermijn?
Worden die vaginale brushes – met daarin ook DNA van de meisjes – zo lang bewaard omdat
de mogelijkheid van onvoorziene langetermijneffecten van vaccinatie met Cervarix niet is uit
te sluiten of misschien zelfs wel verwacht wordt? Is er voor deze gedachte ook een aanleiding
ter rechtvaardiging ervan? Ik vrees van wel.

In het voorgaande hoofdstuk over de gevaren van VLP’s in vaccins besprak ik de


mogelijkheid dat VLP’s onder bepaalde omstandigheden konden leiden tot onbedoelde
veranderingen (mutaties) aan het gastheer-DNA. Als er op de langere termijn onverklaarbare
functiestoornissen beginnen op te treden bij de met Cervarix gevaccineerde meisjes, dan kan
altijd een nieuw DNA-onderzoek nog worden vergeleken met de toestand van het DNA van
vlak voor de vaccinaties. Op die manier kan dan worden bekeken of er in de tussentijd
inderdaad DNA-mutaties zijn opgetreden en zo ja, welke. Dit geeft dan natuurlijk ook een
leerzaam inzicht in de langetermijneffecten van deze vaccins, in het kader van de door het
RIVM benadrukte ‘zorgvuldige monitoring’ na invoering van elk nieuw vaccin….
(Alleen is men nog nooit zo zorgvuldig tewerk gegaan betreffende de evaluatie nadien.)

Zeer recent diende zich nog een tweede rechtvaardiging voor deze gedacht – betreffende een
reden voor het 15 jaar bewaren van vaginale slijmmonsters - aan.
In maart 2010 kreeg ik nog een verslag toegezonden van een telefoongesprek tussen GSK –
de fabrikant van Cervarix – en de FDA: Record of Telephone Conversation – Cervarix, June
29, 2009.
Op maandag 29-6-2009 om 3:32 PM mailde Matt.Whitman@gsk.com met kopie naar
Cynthia.A.D’Ambrosio@gsk.com naar Helen S. Gemignani van de FDA het verslag van een

434
telefoongesprek over de goedkeuring van een UNII (unique ingredient identifier) voor het
HPV-vaccin Cervarix. Er staat onder meer te lezen:

[…] Therefore, we are asking that you assess whether these existing UNII codes are
appropriate, or assign a new UNII code for this unique vaccine expression vector system
(Trichoplusia ni cells) […]

Voor de VLP’s in Cervarix gebruikt men dus een uniek vaccin-expressie vector systeem dat
bestaat uit cellen van de Trichoplusia ni, een nachtuiltje dat nogal gevreesd is in de land- en
tuinbouw. In eenvoudige bewoordingen betekent dit dat cellen van het nachtuiltje worden
gebruikt om als cellijn verder te kweken. Die celkweken worden gebruikt om daarin virussen
te laten vermenigvuldigen voor onder andere gebruik in vaccins.
De FDA moest dus goedkeuring verlenen aan het gebruik van die nachtuiltjes-celliijn voor de
vervaardiging van het Cervarix-vaccin. In dit geval moesten die nachtuiltjescellen dienen om
als gastheercellen op te treden voor de VLP’s (virus-like-particles) die daarin moesten worden
‘vervoerd’ (vectum betekent dragen en vervoeren) het menselijk lichaam in.

In de Summary of Product Characteristics (SPC) van Cervarix (van GlaxoSmithKline) staat


als werkzame stof genoemd: […] L1 protein in the form of non-infectious virus-like
particles (VLPs) produced by recombinant DNA technology using a Baculovirus system
which uses Hi-5 Rix4446 cells derived from Trichoplusia ni […]

Tot zover lijkt er op het eerste gezicht nog niks mis, behalve dan dat die VLP’s op zich niet zo
gezond zijn. Maar …..in de inleiding en een eerder hoofdstuk van dit boek besprak ik al hoe
ook de gastheercellen (hostcellen) van bijvoorbeeld het griepvaccin Celvapan – de al sinds
1962 gebruikte Vero-cellen, die als cellijn(en) afstammen van de groene apen – niet zo veilig
zijn omdat ze eigenlijk net zo functioneren als kankercellen die zich onbeperkt kunnen blijven
delen, omdat hun telomeren voortdurend op lengte worden gehouden. Een tweede en daaraan
gerelateerd gevaar van deze Vero-cellen is dat deze cellen aneuploïde zijn, hetgeen wil
zeggen dat er afwijkende aantallen chrosomen in deze cellen zitten. Ook dat is een
kankerrisico. Dit nog afgezien van het risico dat die cellijnen besmet kunnen zijn met SV40.

Ook met de voor de VLP’s in Cervarix gebruikte cellijnen is iets dergelijks aan de hand. Het
gebruik daarvan kan risicovol zijn. De verschillende risico’s van het gebruik van deze
cellijnen zijn drieledig:
· De kans op onbedoelde mutaties van het mitochondriaal- en kern-DNA, waardoor op
langere termijn onvoorziene functiestoornissen kunnen beginnen op te treden.
· De kans op onbedoelde mutaties aan het DNA van de telomeren (uiteinden van de
chromosomen, die te vergelijken zijn met de plastic kokertjes om de uiteinden van
schoenveters), waardoor celdeling onmogelijk kan worden of de telomeren in veel te snel
tempo korter worden. In beide gevallen treedt dan te snelle en te vroegtijdige veroudering
op. Normaal kunnen gewone lichaamscellen – darmcellen, stamcellen en kankercellen
uitgezonderd - tijdens een mensenleven 50 maal delen en worden bij iedere celdeling de
telomeren een stukje korter. Je kunt telomeren zien als een ‘knipkaart voor 50
delingsbeurten’.
· De kans op onbedoeld muteren van de door de cel gedragen VLP’s (HPV-virus-stukjes),
waardoor er geen immuniteit optreedt tegen de VLP’s van een bepaald virus (in dit geval
HPV), maar er wel antilichamen worden gevormd tegen een onbekende mutant, waarvan
de effecten ook nog eens onbekend zijn.

435
Dan zal ik nu moeten vertellen waarom ik me zorgen maak over die hostcellen voor de VLP’s
in Cervarix en waar ik de daarvoor benodigde informatie heb gevonden. Voor de volhouders
onder de lezers volgt hieronder daarom een nogal technische uiteenzetting die ook kan
worden overgeslagen, maar die wel interessant is omdat die onder meer laat zien dat er al
sinds 1970 over deze materie wordt gepubliceerd.

Publicaties betreffende de het nachtuiltje Trichoplusia ni (een soort mot) als host-cel
Trichplusia ni is een organisme waar al geruime tijd veel wetenschapplijke belangstelling
voor bestaat vanwege zijn bruikbaarheid als vector (dragercel) bij gentechnologie. VLP’s zijn
het resultaat van gentechnologie. Er wordt wat afgeknutseld met de cellen van het diertje. Ik
begin met een citaatje uit een publicatie (letters to nature) in Nature 226, 466-467(02 May
1970; doi:10.1038/226466b0:

[…] Established Insect Cell Line from the Cabbage Looper, Trichoplusia ni, door W.F.
Hink, The Ohio State University, Facultry of Entomology.
Cultured mammalian cells are finding increasing use as a basis for conducting physiological
and biochemical investigation outside the organism. Insect cell lines have originated from
primary explants of embryonic tissue or tissues from larval and pupal stages of the donor.
Cells from primary explants of embryonic tissue from the fruit fly, Drosophila melanogaster;
the mosquito, Aedes aegypti; leaf hoppers, Agallia constricta and A. quadripunctata; and
cockroaches, Periplaneta americana and Blabera fusca, continued to multiply and were
subcultured.
Primary cultures of larval tissues from, the silkworm, Bombyx mori; the rice stem borer,
Chilo suppressalis; and mosquitoes, Aedes aegypti, A. albopictus and Anopheles stephensi,
were subcultured and developed into cell lines.
Cells originating from pupal ovaries of the moth, Antheraea eucalypti, have also been
established as a cell line.
This article reports the first successful establishment of a cell line derived from adult tissue
of the cabbage looper, Trichoplusia ni […]

In 1970 ontwikkelde men dus voor het eerst een celkweek met cellen uit volwassen weefsel
van het al genoemde nachtuiltje. Alle cellijnen waarop men onbeperkt kan voortkweken
omdat de cellen tijdens het delen niet verouderen (omdat de telomeren niet korter worden)
functioneren eigenlijk net als kankercellen.
Kooltelers vrezen dit nachtuiltje (mottensoort). Koolplanten die last krijgen van deze mot
kwijnen vroegtijdig weg. Zijn bijnaan luidt ‘cabbage looper’. Behalve ‘kool’betekent
‘cabbage’ ook nog ‘vegeterend persoon’. Looper betekent onder meer ‘lus’ of ‘strop’. Het
komt erop neer dat dit motje koolplanten ‘wurgt’ ofwel op de een of andere manier doet
wegkwijnen. Ik noemde net ook al ‘functiestoornissen’ en ‘vroegtijdige veroudering’. Hoe
zou dat in zijn werk kunnen gaan?

Men experimenteerde verder met de cellen van deze mot en op 24-11-1994 verkondigde het
Journal of Invertebrate Pathology, Volume 64, Issue 3, op de bladzijden 260-266 het
volgende artikel: A new insect cell line from Trichoplusia ni (BTI-Tn-5B1-4) susceptible to
Trichoplusia ni single enveloped nuclear polyhedrosis virus, door Robert R. Granados en
collega’s.

436
Het komt er op neer dat men er in slaagde om een cel van de Trichoplusia ni te gebruiken als
een ‘envelop’ (ofwel een omhulsel of gastheer-cel) voor het genoom (dus erfelijk materiaal
van het polyhedrosis-virus, dat daarbij wordt verpakt in een cel van de Trichoplusia ni-cellijn.

Men knutselde voort en bedacht later dat men die Trichoplusia ni-cellen ook wel kon
gebruiken om er die o zo gevaarlijke VLP’s in te verpakken. En zo geschiedde dus.

Maar of die ‘verpakking’ nu wel zo geschikt is, is nog maar de vraag. Want er dook namelijk
nog een artikel op betreffende een bepaalde eigenschap van die Trichoplusia ni. Cellen van
dat motje beschikken over interessant DNA dat het makkelijk maakt om daar ‘vracht-DNA’ in
te vervoeren, maar dat eigen DNA van die Trichoplusia ni kan nog meer. En dat is hoogst
bedenkelijk. Ik citeer daarom even iets uit het artikel Transposon mutagenesis of
baculoviruses: analysis of Trichoplusia ni Transposon IFP2 insertions within the FP-locus
of nuclear polyhedrosis viruses, door L.C. Caryl en collega’s in Virology, 1989, vol. 172, no1,
pp. 156-169(3p.) :

[…] Abstract
The transposable IFP2 element of Trichoplusia ni was originally isolated as a host DNA
insertion in spontaneous FP mutants of Galleria mellonella or Autographa california nuclear
polyhedrosis viruses (NPVs).
The termini of IFP2 insertions from five indepentdently isolated FP mutants were sequenced.
In all cases IFP2 is flanked by 13-bp terminal inverted repeats and has additional inverted
repeats of 19bp in lenght located asymmetrically with respect to the ends of the element.
Insertion of IFP2 into the viral genome always generated a duplication of the
tetranucleotide target site, TTAA […]

Dit artikel beschrijft hoe in de gastheercellen van Trichoplsia ni het erfelijk materiaal van een
bepaald virus veranderingen ondergaat. In dat virus-genoom ontstaan spontaan
‘tussenvoegsels’ (insertions). Dat gebeurde steeds op dezelfde manier bij alle vijf mutanten.

Die inserties van IFP2 van Trichoplusia ni in het virale genoom leidden altijd tot het
genereren van een duplicatie (herhaling) van de uit vier nucleotiden bestaande eenheid TTAA,
maar dan op een gespiegelde (inverted) manier. De sequentie (nucleotidenvolgorde, ofwel de
volgorde van kralen op een kralenketting) TTAA verdubbelde zich steeds als TTAA-AATT.

Als het mogelijk is dat Trichoplusia ni in het genoom van zijn ‘virale vrachtje’ mutaties
teweeg brengt die leiden tot een gespiegelde duplicatie van de nucleotideneenheid TTAA, dan
zou diezelfde Trichoplusia ni dat kunstje ook wel eens kunnen uithalen met het genoom van
de mens en met de virus-onderdeeltjes (VLP’s) die het draagt. Want de cellen van
Trichoplusia ni worden gebruikt om - ‘bevracht’ met de HPV-VLP’s - in de mens te spuiten,
alwaar dat DNA ook in contact kan komen met het DNA van de mens.

En toen begonnen er bij mij opeens een paar alarmbellen te rinkelen. Want kort tevoren had ik
me nog beziggehouden met de telomeren in kankercellen en had ik gezien dat de sequentie
van de telomeren (volgorde van de DNA-‘kralen’) van de menselijke chromosomen een TTA-
eenheid bevatten.
Daarom laat ik hieronder even een stukje citaat volgen uit een artikel van Noorderlicht Radio.
Op 15-4-2004 verscheen op internet ‘Koningin van de Telomeren gekroond’, een artikel over
de moleculair biologe Elizabeth Blackburn die veel onderzoek deed aan telomeren.

437
[…] De dr. A.H. Heinekenprijs voor de Geneeskunde 2004 gaat naar Elizabeth Blackburn, de
vrouw die zo ongeveer alles heeft ontdekt over telomeren. Die houden de uiteinden van onze
chromosomen netjes bij elkaar, tikken de levensjaren van een cel weg en beloven zowel
eeuwige jeugd als de dood.
Ze wordt de ‘Koningin van de Telomeren’ genoemd, omdat ze aan de wieg stond van vrijwel
alles wat we weten over vorm en functie van telomeren, de uiteinden van de chromosomen.
Deze koningin – de Australisch-Amerikaanse moleculair biologe Elizabeth Blackburn – zal
worden bekroond met de dr. A.H. Heinekenprijs voor de Geneeskunde 2004. De vijf
Heinekenprijzen worden elke twee jaar uitgereikt aan vooraanstaande wetenschappers en
kunstenaars.
Toen Blackburn in 1975 begon met haar onderzoek naar telomeren, was er weinig meer
bekend dan dat ze de uiteinden vormen van de DNA-dragende chromosomen (telomeer is
Grieks voor einddeel) en dat ze na elke celdeling iets korter worden. Als een klok houden ze
het aantal celdelingen bij. Zijn de telomeren ‘op’, dan kan een cel niet meer delen en wordt
hij inactief of sterft af, waarop het weefsel veroudert.
Blackburn maakte duidelijk waar die telomeren uit bestaan en wat ze daar aan het eind van
die chromosomen doen. De uiteinden zijn een ellenlange herhaling van een kort en simpel
stukje DNA, dat bij elk organisme weer een beetje anders is. Bij geboorte hebben mensen
telomeren van zo’n achtduizend keer TTAGGG, waarvan er nog vijftienhonderd over zijn
als ze met pensioen gaan.
Die code is betekenisloos, maar zeker niet zinloos. Het zorgt dat het chromosoom niet gaat
rafelen, zo’n beetje zoals de stevige eindjes van schoenveters dat doen.

Menselijke chromosomen delen ongeveer 50 maal en hebben per deling dus 6500/50 = 130
aaneengeschakelde DNA-sequenties nodig. Die DNA-sequentie TTAGGG codeert op zich
niet een eiwit en was gezien zijn eenvoud kennelijk al – in een iets andere variant - aanwezig
bij zeer eenvoudige organismen. Kennelijk was deze soort sequentie al aanwezig voordat
verdere evolutie van soorten begon en is er een direct verband met de celdeling van de
allereerste eencelligen, een functie die verder gaat dan alleen het ‘op slot’ houden van
chromosoomslierten.
Elizabeth Blackburn ontdekte tijdens haar bestudering van de chromosomen van het
eencellige waterdiertje Tetrahymea ook al dat daar aan de uiteinden van de chromosomen
verschillende keren de DNA-sequentie (kralenpatroon) CCCCAA werd herhaald.

Ik citeer even verder uit een artikel van 5-10-2010 in de Scientist.com, dat handelt over een
gedeelde Nobelprijs voor Elisabeth Blackburn, Carol Gleider en Jack Szostak voor hun
ontdekkingen aan telomeren:
[…] While presenting her findings at a conference in 1980, Blackburn met Szostak, who had
just observed that minichromosomes, linear DNA molecules, rapidly degrade when
introduced in yeast cells. The two decided to join forces – introducing the CCCCAA sequence
into the minichromosomes and then injecting them into yeast cells. The sequence, named
telomere, protected the minichromosomes from degradation by keeping their ends intact,
indicating the existence of a previously unknown mechanism in DNA replication. The pair of
researchers published their results in 1982 in Cell.

Soon after, Blackburn and het then-graduate student, Caro Gleider, found that an enzyme,
telomerase, was responsible for the formation of the telomere DNA sequence. The enzyme’s
RNA component contained the CCCCAA sequence and served as a template fro replication.
Its presence allowed a DNA strand to copy itself completely from end to end. The two
scientists published their findings in Cell in 1985 and Nature in 1989 […]

438
[…] Blackburn and Szostak went on to discover that mutations in the RNA of the
telomerase enzym led to the gradual shortening of telomeres and eventual inhibiting of cell
division in Tetrahymena and yeast, respectively. Greider also showed that the aging of
human cells is delayed by telomeres […]

Hieruit moeten we dus concluderen dat de telomeer-sequentie van de mens – TTAGGG – dus
gelijk is aan de RNA-sequentie TTAGGG die dient als ‘mal’ voor de vorming van telomeren.
Als er een mutatie optreedt in die RNA-sequentie, dan worden ook die telomeren afwijkend
van het voor de mens bedoelde patroon. En dan kan dat leiden tot eventueel onbedoeld
verkorten van de telomeren of het verhinderen van de celdeling.
In beide gevallen zal dan versnelde veroudering van cellen en weefsels optreden.

Het is heel aannemelijk dat menselijk DNA ergens stukjes sequentie heeft in de vorm van
TTAA. En dan zullen die stukjes spiegelbeeldig tussenvoegsels ernaast krijgen in de vorm
van TTAAAATT. Dat zal dan leiden tot onbedoelde functieverandering en/of –uitval.
Als dan ook nog door het DNA van die nachtuil TTAGGG onbedoeld kan veranderen in
TTAATTGGG, dan zou er naast functieverlies/verandering ook nog een te snelle veroudering
van menselijke functies kunnen optreden.

Het optreden van gekopieerde inserties in het DNA (gespiegeld en ongespiegeld) heeft het
vanaf het begin van het eencellig leven mogelijk gemaakt dat er gaandeweg steeds
complexere organismen konden onstaan en de evolutie mogelijk werd. Het mechanisme van
gekopieerde tussenvoegsels is dus eerder regel dan uitzondering bij de vermenging van
verschillende soorten binnen één organisme.

Evidentie voor het voorafgaande


En als we onszelf geruststellen met de gedachte dat dit soort DNA-veranderingen alleen
voorkomt bij primitieve organismen zoals virussen en bacteriën, dan is er onlangs toch een
ontdekking gedaan, die deze relatieve rust wegneemt.
Volgens een artikel in het blad Nature van 8-4-2010, Transfer of carbohydrate-active
enzymes from marine bacteria to Japanese gut microbiotica, door Jan-Hendrik Hehemann
en collega’s, kunnen ook bij mensen die soort ‘DNA-inbouwsels van andere organismen’
voorkomen.
Een groep Franse onderzoekers heeft ontdekt dat de bacteriën die Japanners met zich dragen
in hun darmen vreemd DNA bezitten dat afkomstig is van een totaal ander type bacterie dan
normaliter in menselijke darmbacteriën wordt aangetroffen.
In menselijke darmbacteriën van Japanners van het gewone soort Bacterioides plebeius trof
men DNA aan van de zeebacterie Zobellia galactivorans, die bepaalde enzymen gebruikt om
stoffen uit de algenfamilie Porphyra (zeewier) te verteren.
Kennelijk hebben Japanners ooit – vanwege hun hoge consumptie van zeewier – het DNA
van de enzymen van die zeewierverterende bacterie in hun eigen darmbacteriën ingebouwd,
omdat dit hen een voordeel opleverde in hun overleving op dit voedsel uit de zee.
Het is al jaren bekend dat bacteriën DNA van buiten kunnen opnemen en dit in hun eigen
genetisch materiaal inbouwen. Nu is ook gebleken dat het in de echte mensenwereld ook
gebeurt, en wel in de darmen van de mens.
Dit doet ook veronderstellen dat het niet onmogelijk is dat de menselijke darmbacteriën
erfelijk materiaal van de Trichoplusia ni kunnen overnemen, zeker gezien de al eerder
beschreven opname door menselijke darmbacteriën van DNA van een heel andere bacterie.
Het is niet uitgesloten dat darmbacteriën ook beschikken over één of meerdere stukjes TTAA.
En hoe zullen die darmbacteriën – als dit echt zou gaan gebeuren – dan gaan functioneren?

439
Het ‘op slot houden’ van de ‘chromosoom-veter’
Ik denk dat het reststuk van 1500 aaneengeschakede TTAGGG-codes nodig is om de
chromosomen ‘op slot’ te houden, want anders zou de laatste deling weleens een ratjetoe aan
verwisselingen van genen te zien kunnen geven en aldus maligne cellen opleveren.
Dat ‘hele DNA-sliertje’ was nodig bij de celdeling. Was dat om de tel bij te houden? Ik denk
van niet. Was het om steeds een volgende deling mogelijk te maken door het laten oplossen
van een stukje telomeer? Dat is mogelijk, maar wat gebeurde er met het opgeloste stukje
telomeer? Kan het zijn dat dat opgeloste stukje telomeer nodig was voor een stukje van de
celdelingsdynamiek zelf?

Bij kankercellen wordt extra telomerase aangemaakt waardoor de cel eeuwig kan blijven
delen, bij gewone cellen wordt geen extra telomerase aangemaakt, want daar worden de
telomeren tot aan het laatste slotstukje opgebruikt.
Volgens mij is de uitwerking van telomerase en het afbraakproduct van de telomeren
hetzelfde en wordt afgebroken telomeer en/of telomerase gebruikt bij de aanzet tot celdeling,
maar hoe?

DNA ziet er uit als een getwiste dubbele draad. Als zo’n draad aan de uiteinden wordt
gefixeerd blijft alles netjes gestrekt liggen, maar als de uiteinden worden losgelaten, dan heeft
deze getwiste draad de neiging om de opgebouwde spanning te ontladen en draait de getwiste
draad – al of niet chaotisch sterk in elkaar in tegengestelde richten. Een S-twist, levert dan een
Z-twijning op. Ik denk dat dat is wat er in Duitsland is gesignaleerd bij het sterk in elkaar
gerolde DNA van afgestorven kankercellen. Normaliter houden de laatste 1500 codes de
getwiste draad onder spanning, waardoor het DNA zich niet in een compacte en chaotische
twijning kan oprollen. Bij dat loslaten van de getwiste draad zullen de uiteinden wat rafelen,
maar het overgrote deel van de getwiste draad neigt tot een onmiddellijke twijning.
Waarschijnlijk is bij die kankercellen met opgerolde chromosomen door een normaliter niet
bedoeld proces het nog niet verbruikte stuk telomeer ‘opgelost’ geraakt of op een andere
manier geïnactiveerd. Was dat uit voorzorg om op die manier verdere deling van een in wezen
maligne cel te voorkomen?
Is er een kankeronderdrukkend gen actief geworden en heeft dat gen gezorgd voor het snel
oplossen of anderszins inactiveren van de voor deling benodigde telomeren (die zelf ook een
bepaalde chemische samenstelling vertegenwoordigen)?
Of kan het zijn dat er bij die afgestorven kankercellen sprake is geweest van een mutatie in
het RNA van het telomerase, waardoor de juiste telomeer-sequentie niet meer kon worden
gedupliceerd?
Maar als dat dan tot gevolg heeft dat de kankercellen afsterven omdat ze niet meer kunnen
delen, dan geldt dat ook voor de gewone gezonde cellen.
Ik vrees dus echt dat een mutatie aan de RNA-sequentie van telomerase – en daarmee ook van
de telomeren gaat leiden tot een sterk versnelde veroudering van de mens.

Ook elders in het menselijk genoom is het mogelijk dat er duplicaties optreden van TTAA
sequenties. En wat die mutaties in eiwitcoderende genen dan voor gevolgen hebben blijft
raden, maar zeker is wel dat het normale functioneren ongewenst verstoord kan worden.

In een heel mensenleven delen gewone somatische cellen ongeveer 50 maal. Stel even dat de
mens 100 jaar kan worden en in die periode 50 celdelingen meemaakt. Dan betekent dit dat
cellen iedere twee jaar zich een keer delen (in de jeugd wat sneller dan op gevorderde leeftijd).
Ellende met Trichoplusia ni als vectorcellen voor VLP’s in HPV-vaccins zou dus pas na enige

440
tijd aan het licht kunnen komen. En omdat niet alle lichaamscellen tegelijkertijd delen, is dit
een proces dat zich over enkele jaren kan uitspreiden.
Vreemde verschijnselen ten gevolge van Trichoplusia ni zullen zich daarom ook pas geruime
tijd – misschien wel 5 jaar - na vaccinatie met Trichoplusia ni-vectorcellen gaan manifesteren,
in de vorm van langzaamaan optredende disfuncties van allerlei aard, snellere veroudering
van lichaamsweefsels, kortom mutaties en verval.

Als die mot zich – als larve/rups - tegoed doet aan koolplanten, dan brengt hij ook een beetje
van zijn DNA bij die koolplant naar binnen en kwijnt daarna die koolplant weg. Vandaar de
bijnaam van het beestje.

Nadat ik die Trichoplusia ni op het spoor was gekomen en had ontdekt welke risico’s
vaccinaties met die mottencellen met zich mee kunnen brengen, heb ik op maandag 22-3-
2010 een dringende brief per e-mail naar de Gezondheidsraad geschreven met de essentie uit
de voorgaande beschrijving plus het verzoek om niet reeds op 29-3-2010 te beginnen met de
tweede ronde van de vaccinatiecampagne, maar eerst nader onderzoek te verrichten naar
eventuele nadelige (langetermijn) gevolgen voor de mens. Gevolgen die misschien pas vijf
jaar na vaccinatie duidelijk worden. Mutaties aan het DNA zijn – hoe dan ook – niet meer
terug te draaien en het gaat om jonge meisjes die het grootste deel van hun leven nog voor
zich behoren te hebben. De e-mail naar de Gezondheidsraad was vergezeld van CC’s naar
minister Klink, prof.dr. Roel Coutinho en dr. Marina Conyn-van Spaendonck van het RIVM.
De Gezondheidsraad reageerde niet en zoals eerdere keren de drie CC’s ook uiteraard niet.
Alleen kreeg ik in de week tussen die e-mail naar de Gezondheidsraad en de start van de
tweede vaccinatiecampagne toevallig die oproep tot het afstaan van een vaginale brush
(inclusief DNA) voor 15-jarig depot door het RIVM onder ogen.
Ik vraag me echt af of ik de Gezondheidsraad en het RIVM iets nieuws vertelde.

441
New Onset Autoimmune Diseases (NOADs) en vaccinaties

Met het toenemen van het aantal vaccinaties dat kinderen en volwassenen te verstouwen
krijgen neemt ook het aantal auto-immuunziekten steeds meer toe. Men vraagt zich of er
inderdaad een relatie zou kunnen zijn met vaccinaties. Ook de fabrikant van Cervarix vroeg
zich dat kennelijk af en haast zich om het publiek gerust te stellen.In zijn revisie van de
‘Product Monograph’ van Cervarix per 5-2-2010 staat namelijk op bladzijde 11 het volgende
te lezen:

[…] New Onset Autoimmune Diseases (NOADs)


The pooled safety database, which included controlled and uncontrolled trials which enrolled
females 10 through 25 years of age, was searched for new medical conditions indicative of
potential new onset autoimmune diseases.
Overall, the incidence of potential NOADs, as well as NOADs in the group receiving
CERVARIXtm was 0.8% (95/12,533) and comparable to the pooled control group (0.8%,
87/10,730) during the 4.3 years of follow-up(mean 3.0 years). In the largest randomized,
controlled trial (Study HPV-008) which enrolled females 15 through 25 years of age and
which included active surveillance for potential NOADs, the incidence of potential NOADs
and NOADs was 0.8% among subjects who received CERVARIXtm (78/9319) and 0.8%
among subjects who received Hepatitis A Vaccine [720 EL.U. of antigen and 500 mcg
Al(OH)3] control (77/9235) […]

Niks aan de hand dus. In zowel de actieve testgroepen als de controlegroep is de incidentie
van nieuwe gevallen van autoimmuunziekten 0,8%. En bij het Hepatitis A-vaccin is dat
percentage net zo groot als bij HPV-vaccin. In alle gevaccineerde groepen – echt of placebo -
is die incidentie precies even zo groot, namelijk 0,8%. We zouden nu bewezen moeten zien
dat vaccinaties niet gerelateerd zijn aan het optreden van nieuwe gevallen van auto-
immuunaandoeningen, want de controlegroep gaf hetzelfde beeld en dat is normaliter
representatief voor het niet gevaccineerde deel van de bevolking (voor wat betreft periode en
leeftijds/sekse-categorie). Punt uit. Of toch niet?
Ik wierp eerst nog eens een blik op de ‘Clinical Trials’ die de genoemde trials nader toelichten
op bladzijde 20 van de gereviseerde productbeschrijving van Cervarix, d.d. 5-2-2010. En toen
kroop er een aap uit de mouw.
De vaccins (0,5 ml) Cervarix bevatten 500 mcg aluminium hydroxide, die vaccins (0,5 ml)
Hep A bevatten 500 mcg aluminium hydroxide en …de placebo’s bevatten ook 500 mcg
aluminium hydroxide.

Het ging in dit verhaal dus om 4 testgroepen die allemaal 500 mcg aluminium hydroxide per
prik hadden gekregen. En in die vier groepen zouden er ook steeds 0,8% nieuwe gevallen van
een autoimmuunziekte zijn geweest tijdens de – ook ongeveer evenlange – periode waarin de
meisjes/vrouwen werden gevolgd.

Er is dus helemaal geen vergelijking mogelijk met een blanco controlegroep die in diezelfde
periode niet werd gevaccineerd. En in die genoemde leeftijdsvategorie – 10 tot 25 jaar –
wordt er over het algemeen niet of nauwelijks gevaccineerd, want de kindervaccinaties zijn
dan al achter de rug en de griepprikken voor ouderen zijn nog niet in zicht.
Dus weten we niet wat het verschil zou zijn tussen helemaal niet vaccineren en vaccineren
met aluminium hydroxide als adjuvans. Dat hebben die farmajongens van GSK slim gedaan.
Trouwens, met Gardasil van Merck was het precies hetzelfde verhaal.

442
Op PubMed is het volgende artikel te vinden: Quantifying the possible cross-reactivity risk
of an HPV16 vaccine, door Kanduc D., J Exp Thr Oncol. 2009; 8(1):65-76. Ik citeer het
Abstract:

[…] Background:
The potential adverse events associated with vaccination for infectious diseases underscore
the need for effective analysis and definition of possible vaccine side effects. Using the HPV16
proteome as a model, we quantified the actual and theoretical risks of anti-HPV16
vaccination, and defined the potential disease spectrum derived from concomitant cross-
reactions with the human organism.

Methods:
We searched the primary sequence of the HPV16 proteome for heptamer aminoacid
sequences shared with human proteins using the Protein International resource database.

Results:
The human proteome contains 82 heptapeptides and two octapeptides found in HPC16. The
viral matches are spread among proteins involved in fundamental processes, such as cell
differentiation and growth and neurosensory regulation. The human proteins containing the
HPV16-derived heptamers include cell-adhesion molecules, leukocyte differentiation antigens,
enzymes, proteins associated with spermatogenesis, transcription factors, and neuronal
antigens. The number of viral matches and their locations make the occurence of side
autoimmune cross-reactions in the human host following HPV16-based vaccination almost
unavoidable.

Conclusions:
Any antigen-based vaccine needs to be carefully and thoroughly desined and critically
screened for potential side effects by comparing sequence similarity at the molecular level […]

Het blijkt dus dat bijvoorbeeld het virus HPV16 beschikt over 84 eiwitten die de mens ook
heeft. En 82 eiwitten zijn 7 aminozuren groot en 2 van die eiwitten zijn 8 aminozuren groot.
Een proteoom is het totaal aan verschillende eiwitten (proteoom komt van proteïne), net zoals
het genoom het totaal aan verschillende genen is.

Ook andere ziekmakers – zoals bacteriën en parasieten – hebben in hun proteoom eiwitten die
overeenkomen met die bij de mens. Dat ligt bij ieder pathogeen organisme weer iets anders.
De mens heeft zich evolutionair ontwikkeld uit lagere organismen en daar hoorden de
virussen ook bij. Hoewel de mens er in de loop van de evolutie steeds meer genen en
eiwitfuncties bijkreeg, deelt hij diverse van zijn meest fundamentele functies toch nog steeds
met organismen lager op – of op de bodem van – de evolutionaire hiërarchie.

Als iemand besmet raakt door een bepaald virus, dan gaat zijn/haar immuunsysteem dat virus
te lijf door antilichamen te maken die zich hechten aan herkenbare eiwitten van die indringer.
Hierdoor kan die indringer – dus zijn virusdeeltjes – worden opgeruimd door de vreetcellen.
Bij een normale infectie wordt het immuunsysteem ook niet extreem overgeactiveerd en richt
het zich meestal alleen op de virale indringers. Na afloop blijven er dan een aantal
geheugencellen over die bij een volgend contact met hetzelfde type indringer kunnen zorgen
voor een zeer adequate afweerreactie. Mits natuurlijk dat immuunsysteem wel in een goede
conditie is. Dat is echte immuniteit.

443
Het kan ook gebeuren dat het immuunsysteem de infectie niet goed de baas kan worden en dat
er een chronische infectie ontstaat. In dat geval kan het gebeuren dat er ook antilichamen
terechtkomen op lichaamseigen eiwitten die identiek zijn aan die van de aanvaller. En dan
ontstaat een auto-immuunreactie, waarbij het lichaam zich niet alleen richt op de eiwitten van
de aanvaller, maar tevens op identieke eiwitten – en daardoor ook vaak cellen - van het eigen
lichaam. Op die manier kan bijvoorbeeld ook diabetes type 1 ontstaan.

Als een individu wordt gevaccineerd, dan zien we een soortgelijke reactie. Het lichaam maakt
antilichamen aan tegen de virale antigenen die binnenkomen. Maar tevens kunnen die
antigenen ook terechtkomen op eigen eiwitten die identiek zijn aan die van het virus of de
virusdelen, zoals bijvoorbeeld ook VLP’s.
Hoe langer een infectie duurt of hoe heviger de reactie op de infectie is, des te groter ook de
kans dat er antigenen op de lichaamseigen eiwitten terechtkomen en er op die manier een
auto-immuunreactie start.

Nu heeft men uitgevonden dat er methoden zijn om de immuunrespons op vaccins te


verhogen. Hiervoor maakt men veelal gebruik van het elektro-actieve aluminium waarmee
men dan via elektroporese van de celmembranen gaten laat ontstaan in die celmembranen,
waardoor de virussen uit het vaccin veel makkelijker in de cellen kunnen binnendringen en de
immuunrespons ook heftiger wordt. Met daarbij tevens de grotere kans dat er ook een auto-
immuunreactie start.
In een vaccin Cervarix zit 500mcg aluminium hydroxide. En toch beweert de fabrikant dat er
geen auto-immuunziekten door worden geactiveerd. Ik heb geen inzage in de echte
onderzoeksgegevens, maar heb toch wel mijn twijfels bij die bewering…..

Auto-immuunziekten ontstaan dus niet zomaar spontaan zonder enige aanleiding. Deze
aandoeningen worden getriggerd door ziekmakers die beschikken over stukjes DNA die
identiek zijn aan ons DNA en daarom ook identieke eiwitten aanmaken. Alles wat er aan
overlap is levert voor de mens in principe een risico op voor het ontstaan van een auto-
immuunaandoening. En als het immuunsysteem eenmaal heeft geleerd om jacht te maken op
een bepaald eiwit, dan blijft het daarmee hardnekkig doorgaan.

Menselijk dna bevat meer infiltranten dan gedacht


Onder deze kop trof ik in de Volkskrant van 9-1-2010 een berichtje aan in de Kennis-katern.
Als we bedenken dat DNA codeert voor eiwiten, dan zal duidelijk zijn dat ons lichaam sporen
bevat van oeroude evolutionaire voorgangers. En juist die eiwitten van die evolutionaire
voorgangers – waarvoor we het DNA in ons genoom dragen – kunnen leiden tot nieuwe auto-
immuunziekten. Ik citeer even het hele berichtje:

[…] GENOOM – Het genetisch materiaal van mensen (en andere zoogdieren) blijkt meer
vreemd dna te bevatten dan werd gedacht, ontdekten Japanse onderzoekers. Niet alleen bevat
het menselijk genoom dna-sporen van endogene retrovirussen – een oude klasse rna-virussen
die in ons dna wordt overgeërfd – maar ook stukjes dna van een niet-retroviraal ‘bornavirus’
(Nature 6 januari). Dit moet circa 65 miljoen jaar geleden in het genoom van primaten zijn
geïnfiltreerd, en speelt nu een rol in de genetische vernieuwing […]

Als de mens zou worden gevaccineerd met volledig HPV16 virus – een virus zonder
envelop/mantel en dus zonder manteleiwitten – dan zou het immuunsysteem in principe jacht

444
kunnen gaan maken op 84 lichaamseigen eiwitten, die alle betrokken zijn bij fundamentele
levensprocessen.
De HPV-vaccins maken echter gebruik van VLP’s – virus-like-particles – die slechts bepaalde
delen van het HPV-genoom uitmaken. En dus gaat het bij die vaccins ook niet om 84
overeenkomende eiwitten. Dat maakt de kans op het ontstaan van autoimmuunaandoeningen
weer iets kleiner.

Maar in principe zijn vacinaties er op gericht om de immuunrespons kunstmatig op te voeren.


En daarmee wordt dan tevens de kans op het ontstaan van auto-immuunziekten groter.
En dat was aan de fabrikant van Cervarix ook heel goed bekend. En om op voorhand het
artikel van D. Kanduc over HPV16 - en het risico op autoimmuunziekten als bijwerking - uit
2009 te ontzenuwen heeft GlaxoSmithKline in zijn revisie van de productinformatie van
Cervarix op 5-2-2010 dat verhaaltje opgenomen waarin wordt gesteld dat zowel in de
controlegroep – die normaliter een afspiegeling is van dezelfde samenstelling als de actieve
testgroep en die niet echt actieve stoffen krijgt ingespoten - als in de vaccintestgroepen het
ontstaan van nieuwe auto-immuunziekten slechts 0,8% bedraagt.
Dat zet het publiek op het been dat vaccinaties niet leiden tot een grotere incidentie van auto-
immuunziekten dan normaliter in de bevolking voorkomt. En dat was natuurlijk ook de
bedoeling.

Aluminium en de poreuze celmembranen als de grote boosdoeners


Het was GSK er natuurlijk primair om te doen om in ieder geval te weerleggen dat men met
HPV16 een niet te verwaarlozen risico zou lopen op auto-immuunziekten, want ook in die
VLP’s zijn natuurlijk wel diverse overeenkomstige genen/eiwitten van HPV16 aanwezig.
Dat die onderzoekers bij hun onderzoek nou net hadden gekozen voor het HPV16-virus maakt
dat juist ook HPV16 – dat in Cervarix voorkomt – wat beladen is geworden. Die mogelijkheid
van bijwerkingen in de vorm van het ontstaan van autoimmuunziekten heeft GSK natuurlijk
graag willen uitpoetsen.

In het voorgaande is nu al besproken hoe virussen kunnen leiden tot auto-immuunziekten en


waarom aluminium hydroxide daarbij een bevorderende rol speelt. Maar waarom leidt enkel
aluminium hydroxide dan tot net zoveel auto-immuunziekten als vaccins met daarin
virusantigenen, als we tenminste GSK geloven?

Behalve virussen – en als pathogeen bekend staande bacteriën krijgt de mens voortdurend
allerlei micro-organismen binnen die gelukkig lang niet allemaal proberen om in onze cellen
te inflitreren teneinde zich daar via ons eigen DNA te vermenigvuldigen. Die micro-
organismen komen per ongeluk binnen en zijn er niet op uit om zich via de mens als gastheer
te kunnen handhaven en uitbreiden. Normaliter raken we die organismen ook weer gewoon
kwijt.
Maar ….. als door de aanwezigheid van het elektro-actieve aluminium hydroxide de
celmembranen in het menselijk lichaam poreus zijn geworden, dan kunnen al die andere
micro-organismen natuurlijk ook makkelijker – zelfs per ongeluk – ook in die ‘wijd open
staande’ cellen binnenkomen.
Omdat die menselijke cellen helemaal niet gewend zijn aan de aanwezigheid van die
ongenode gast-micro-organismen – die natuurlijk in hun proteoom ook overeenkomsten
hebben met het menselijk proteoom – zal het menselijk immuunsysteem natuurlijk meteen
gaan proberen om die vreemde micro-organismen te lijf te gaan en uit te roeien.
Die vreemde micro-organismen worden door het immuunsysteem gezien als antigenen
waartegen antilichamen moeten worden gemaakt. En dat gebeurt – als het goed is – dan ook.

445
Maar tegelijkertijd kunnen die antilichamen natuurlijk ook weer terecchtkomen op
overeenkomstige eiwitten van de mens. En hierdoor kan het menselijk immuunsysteem zich
dan ook weer onbedoeld keren tegen eigen menselijke eiwitten.

Het lijkt er op dat het niet vooral de bekende infectieziekten zijn die kunnen leiden tot auto-
immuunziekten – waarbij aluminium hydroxide adjuvantia leiden tot een groter risico – maar
dat het primair aluminium is dat door het poreus en doorlaarbaar maken van de celmembranen
de mogelijkheid schept dat het immuunsysteem zich keert tegen menselijke eiwitten die
identiek zijn aan eiwitten uit het proteoom van primitieve micro-organismen die – al of niet
met de bedoeling de mens als gastheer te gebruiken – makkelijker in menselijke cellen
kunnen infiltreren doordat die daarvoor ‘wijd open staan’.

Zo beschouwd kunnen alle vaccins met aluminiumzouten als adjuvans dus bijdragen aan het
toenemen van auto-immuunziekten. En daarbij hoeven de in die vaccins gebruikte
antigeeneiwitten niet eens veel overlap te vertonen met het menselijk proteoom, omdat er
tegelijkertijd immers ook allerlei andere micro-organismen met hun proteoom een rol kunnen
spelen. Want die slippen samen met de virusantigenen – weliswaar als ongenode gasten – ook
gewoon mee naar binnen, de cellen in.

Veel auto-immuunziekten ontstaan al in de jeugd, zoals diabetes type 1 en tegenwoordig ook


steeds vaker diabetes type 2, de ziekte van Addison, coeliakie en de ziekte van Crohn. En
eigenlijk is dat niet zo verwonderlijk als we beseffen hoe vaak kleine kinderen worden
gevaccineerd.

GSK heeft dan wel de verdenking betreffende het veroorzaken van extra auto-immuunziekten
afgewend van Cervarix, maar daarmee werd - via de handige truuk om de placebo’s van
aluminium te voorzien - wel de verdenking gelegd op alle vaccins met daarin elektro-actieve
stoffen zoals aluminium hydroxide.

Literatuur over de incidentie van auto-immuunziekten – op internet beschikbaar - vermeldt


dat auto-immuunziekten relatief het meest voorkomen in de Verenigde Staten en Westerse
landen en dat in 2010 meer dan 23,5 miljoen Amerikanen leidt aan een auto-immuunziekte.
Dat betekent dat het gaat om 7,65 tot 8% van de bevolking van Amerika.
Er werd vermeld dat men daarvoor geen bekende oorzaken kon aanwijzen, maar dat de
leefwijze in ieder geval geen factor van betekenis vormt…….

Wat we wel weten is dat in de VS en de rest van de Westerse wereld de vaccinatiegraad het
hoogst is van de wereld en dat vanaf 1926 de meeste vaccins alluminium bevatten.
Opmerkelijk genoeg gaat het bij de NOAD’s om 8% per 4 jaar, bij testgroepen die volledig
werden gevaccineerd met aluminium.
In de VS en de rest van Westerse wereld is niet iedereen gevaccineerd, dus is er geen sprake
van een 100% vaccinatiegraad, zoals in de vermelde testgroepen.
De conclusie lijkt zich aan te dienen dat die ruim 23,5 miljoen Amerikanen hun auto-
immuunziekte hoogstwaarschijnlijk toch te danken hebben aan de moderne leefwijze waarbij
veelvuldig wordt gevaccineerd.

Het zou interessant zijn om precieze cijfers te hebben over de percentages mensen in de VS
en de rest van de Westerse wereld die behept zijn met afwijkingen aan de verschillende
ontgiftingssystemen – zoals Cytochroom P450, de glycoproteïnen, het methallothioninen-

446
systeem en nierfalen– waardoor ze meer dan gemiddeld giftige stoffen zoals aluminiumzouten
en kwik in hun lichaam stapelen.
Het zou me niet verbazen als er tussen het percentage auto-immuunziekten en het percentage
afwijkingen aan de ontgiftingssystemen een zekere overeenkomst zichtbaar zou worden…

In verband met de rol van de glycoproteïnen en de nieren is de dissertatie van Johan Willem
Smit (1997) interessant: Excretory mechanisms for cationic drugs: role of p-glycoprotein
and other organic cation transporters. De introductie van de samenvatting van dit
proefschrift luidt:
[…] In this thesis some molecular aspects of transmembrane transport of drugs are studied,
as mediated by P-glycoprotein and other related transport proteins. These membrane proteins
are present in liver, kidneys and intestine and it is hypotized that they are involved in the
elimination of cationic drugs from the body via bile, urine and small intestinal contents
(faeces) […]
Tot de eenvoudige cations (kationen) behoren aluminium (Al3+) en kwik II (Hg2+) en tot de
polyatomic cations behoort kwik I (Hg2,2+).
De p-glycoproteïnen – die zich ook in de nieren bevinden – vervullen dus een onmisbare rol
bij de afvoer van de atomen (kationen) van aluminium en kwik.
Maar omdat die p-glycoproteïnen ook kunnen worden vervormd (verkeerd gevouwen) onder
invloed van elektro-actieve invloeden – van bijvoorbeeld voldoende aluminium- en
kwikatomen – kunnen aluminium hydroxide en kwikhoudend Thiomersal zelf ook leiden tot
een benadeling van dit ontgiftingssysteem.

Waarom MS bij de juiste behandeling in veel gevallen omkeerbaar kan zijn


De klassieke opvating is dat MS een auto-immuunziekte is die moet worden behandeld door
het platgooien van het afweersysteem.
Volgens mijn theorie is MS in de meeste gevallen geen klassieke auto-immuunziekte, maar
wordt deze aandoening – als gevolg van toenemende elektro-actieve invloeden - veroorzaakt
door verkeerd gevouwen eiwitten. Deze verkeerd gevouwen eiwitten moeten natuurlijk ook
door het immuunsysteem worden opgeruimd, zodat dat immuunsysteem een verhoogde
activiteit vertoont.

Als die elektro-actieve invloeden afkomstig zijn van stoffen waarmee het lichaam is
vergiftigd, zoals een overmaat aan kwik, aluminiumzouten en/of andere zware metalen en
fluor, dan zal een goede ontgifting het niveau van deze belasting kunnen verlagen, waardoor
de elektro-actieve invloed afneemt.

Klassieke auto-immuunziekten duren levenslang en behoeven ook levenslang medicatie om


het enigszins leefbaar te houden. Pseudo-auto-immuunziekten kunnen worden verlicht of zelfs
verdwijnen als er met succes kan worden ontgift, terwijl het immuunsysteem wordt versterkt
met bijvoorbeeld extra vitamine D en melatonine.

Waarom keert het immuunsysteem zich dan niet levenslang tegen die hierboven besproken
eiwitten bij MS, want het afweersysteem moet toch ook die verkeerde eiwitten – die het ziet
als antigenen – markeren met een antilichaampje?

Kijk, bij die ‘verkeerd gevouwen MS-eiwitten’worden er antilichamen gemaakt tegen een
vreemd en niet lichaamseigen eiwit (want onherkenbaar fout gevouwen en waarschijnlijk ook
niet voorkomend in de natuur). Als de eiwitten van myeline weer goed gevouwen worden -

447
omdat de ongewenste elektro-actieve invloed afneemt of zelfs verdwijnt - dan valt er niets
meer op te ruimen want dan zijn er geen lichaamsvreemde eiwitten meer die gemarkeerd
moeten worden met een antilichaampje.
En tegen de goede lichaamseigen eiwitten had dat immuunsysteem zich immers nooit gekeerd,
dus die gewoonte hoeft het afweersysteem nu ook niet vol te blijven houden.

Maar waarom keert dat immuunsysteem zich dan niet tegen de lichaamseigen myeline?
Wel, primitieve micro-organismen – zoals virussen en bacteriën – werken nog niet met
myeline, dus kunnen er betreffende myeline nooit overlappende eiwitten zitten in het
proteoom van micro-organismen en de mens.
En juist dat gegeven van overlappende eiwitten maakt de mens kwetsbaar voor de klassieke
auto-immuunziekten.

MS lijkt alleen maar op een auto-immuunziekte, maar is het niet. Het lichaam keert zich hier
niet tegen normale lichaamseiwitten, maar tegen door een oorzaak van buitenaf misvormde
eiwitten.

Wel is denkbaar dat er door een gendefect te weinig myeline wordt gevormd, waardoor ook
de prikkelgeleiding benadeeld wordt. Maar ook in dat geval is er geen sprake van een
klassieke auto-immuunziekte.

Om klassieke auto-immuunziekten te begrijpen, moet je ook de evolutie van de organismen


begrijpen. Alleen datgene aan eiwitten dat primitieve en evolutionair jongere organismen
gemeenschappelijk hebben kan leiden tot auto-immuunziekten.
In de literatuur wordt hier en daar gewag gemaakt van zogenaamde ‘reversible MS’. Dat klopt,
want in die gevallen is het probleem van de ongewenste elektro-actieve invloed goed
aangepakt en het immuunsysteem versterkt in plaats van verzwakt.

Hoe elektro-actieve stoffen in vaccins op nog een andere wijze leiden tot auto-
immuunziekten
In het voorgaande besprak ik hoe elektro-actieve stoffen in vaccins leiden tot auto-
immuunziekten door het versterken van de immuunrespons via elektroporese (perforeren) van
de celmembranen, waardoor allerlei pathogene micro-organismen die cellen kunnen
binnenkomen.
Maar er is nog een tweede mechanisme dat pas op 4-4-2011 naar buiten werd gebracht. En dat
mechanisme heeft direct te maken met de vervorming van eiwitten door elektro-actieve
stoffen. Er is dus eigenlijk sprake van twee mechanismen die elkaar versterken bij het
vergroten van het risico op auto-immuunziekten.

Ik zal beginnen met het citeren van het artikelje in de Volkskrant van 4-4-2011, dat licht werpt
op dit tweede mechanisme voor het ontstaan van auto-immuunziekten:

[…] Cellen afweersysteem geven hun (300) geheimen prijs


Wetenschappers van het Nederlands Kanker Instituut (NKI) hebben ontdekt hoe een van de
belangrijkste controlemechanismen van het afweersysteem werkt. Ze testten alle menselijke
eiwitten en vonden er driehonderd die de werking van de moleculen aan de buitenkant van de
immuuncellen beïnvloeden.

448
Door hun vondst kan de komende jaren gericht worden gezocht naar geneesmiddelen
waarmee het immuunsysteem is te manipuleren. Het onderzoeksteam, onder leiding van
hoogleraar Jacques Neefjes, heeft de bevindingen gepubliceerd in Cell.
Het controlesysteem werkt via zogeheten MHC-II moleculen, die zich op de afweercellen
bevinden, legt Neefjes uit. Die fungeren als presenteerblaadjes die stukjes eiwit van een virus,
een bacterie of een kankercel laten zien aan de T-cellen van het afweersysteem.
Die T-cellen kunnen geïnfecteerde of kankercellen doden. Maar als ze te krachtig werken, zijn
de MHC II-moleculen verantwoordelijk voor auto-immuunziekten zoals gluten-allergie en MS.
De verscheidenheid aan MHC-moleculen is bovendien groot en voor ieder mens specifiek.
Daardoor ontstaan vaak afstotingsverschijnselen na een transplantatie.
De MHC-moleculen brengen bij ziekteverwekkers een nuttige afweer op gang maar zijn ook
betrokken bij de keerzijde van dat afweersysteem, aldus Neefjes. ‘Daarom is het van belang te
weten hoe die moleculen werken en worden gecontroleerd.’
Om daar achter te kome, testten vijf onderzoekers uit de groep van Neefjes alle 23 duizend
mesnelijke eiwitten in weefselkweken. De eiwitten werden een voor een uitgeschakeld zodat
het effect op de MHC II-moleculen kon worden besstudeerd.
Zo vonden ze driehonderd eiwitten die de hoeveelheid MHC II-moleculen bleken te
beïnvloeden. Daarvan waren er 150 onbekend.
De NKI-onderzoekers vergeleken hun lijst met de lijst van eiwitten die ooit door andere
onderzoekers waren ontdekt bij patiënten met een auto-immuunziekte. Twintig ervan konden
zo in verband worden gebracht met een auto-immuunziekte.
Neefjes: ‘de rol van die eiwitten bij het ontstaan van de ziekte was onduidelijk, wij kunnen nu
aantonen dat ze van invloed zijn op de MHC-moleculen op de afweercellen.’
De onderzoekers onderzochten daarna welk effect die driehonderd eiwitten hebben op het
functioneren van de MHC II-moleculen. Ze bepaalden ketens van eiwitten die elkaar
controleren en onthulden zo voor het eerst het systeem van de biologie van de afweerreaktie
[…]

Die MHC-moleculen behoren tot het zogeheten MHC-complex ofwel voluit Major
Histocompatibility Complex, dat een deel is van het genoom.. Bij mensen wordt dit MHC ook
wel HLA genoemd. Mensen met bepaalde HLA-typeringen (Human Leucocyte Antigens)
hebben een verhoogd risico op bepaalde aandoeningen, waaronder ook bepaalde auto-
immuunziekten, maar daarop wordt bij vaccinaties nooit vooraf gescreend.
Dat MHC codeert voor membraaneiwitten (glycoproteïnen) die zich aan de oppervlakte van
veel zoogdiercellen bevinden en die een belangrijke rol spelen bij de herkenning van ‘eigen’
en ‘nier-eigen’ elementen in het lichaam.
Wikipedia zegt verder:
[…] MHC-II moleculen zijn alleen aanwezig op de buitenkant van antigeen-presenterende
cellen. Het molecuul is een dimeer die op twee plaatsen in het celmembraan ligt verankerd.
MHC-II moleculen presentereen aminozuren van eiwitten die via endocytose de cel zijn
binnengekomen.
Als een macrofaag een ziekteverwekker heeft gefacyteerd (opgegeten) en gelyseerd (verteerd)
dan knipt hij daarna stukjes van de eiwitten van de ziekteverwekker en presenteert die op he
MHC-II. Verschillende T-helpercellen zullen kijken of hun antigeenreceptor past en als het
klikt zal de cel B-cellen aanzetten tot het produceren van antistoffen die werken op het
specifieke antigeen […]

De onderzoekers bepaalden ketens van eiwitten die elkaar controleren. Maar door elektro-
aktieve invloeden kunnen in principe alle mogelijke eiwitten worden misvormd door
verkeerde vouwing. En dat betekent dan dat zowel die driehonderd gevonden eiwitten

449
vervormd kunnen raken alsook die MHC II-moleculen zelf. En dat betekent dan weer dat het
hele systeem van die MHC II-moleculen ontregeld kan raken, waardoor van een adequate
controle binnen dat systeem niets meer terecht komt.
· Als er teveel MHC II-moleculen ontstaan, dan wordt de afweerreactie te hevig en kan
een auto-immuunziekte ontstaan, als het tenminste gaat om eiwitten die de mens
gemeen heeft met in zijn lichaamscellen binnengedrongen pathogene micro-
organismen
· Als er te weinig MHC II-moleculen ontstaan, dan is er sprake van een niet-effectieve
immuunreactie en kan een chronische infectie ontstaan. En ook deze conditie kan –
zoals eerder genoemd en bij overeenkomstige eiwitten tussen pathogene micro-
organismen en de mens - leiden tot een auto-immuunziekte.

In het begin van het geciteerde artikeltje schrijft men dat deze ontdekking kan leiden naar
geneesmiddelen waarmee het immuunsysteem is te manipuleren…….
Maar met vaccinaties is men al een eeuw bezig om het immuunsysteem te manipuleren!!!
Helaas zonder dat men al die tijd goed wist hoe dat immuunsysteem eigenlijk werkt……
En toch beweerde en beweert men altijd dat vaccinaties bewezen veilig en effectief zijn omdat
er reeds overvloedig en uitputtend onderzoek naar is verricht. En nu komt dan opeens deze
aap uit een corrupte mouw. Pas nu werd voor het eerst dit aspect van het systeem van de
biologie van de afweerreactie onthuld, nadat al geruime tijd de incidentie van auto-
immuunziekten gestaag toeneemt en de link tussen vaccinaties en auto-immuunziekten op
slinkse wijze werd verhuld door de vergelijking tussen groepen proefpersonen die wel of niet
actief werden gevaccineerd, maar waarbij de placebogroep net zoveel aluminium kreeg
ingespoten als de actieve testgroep.

Elektro-actieve invloeden van bijvoorbeeld adjuvantia leiden dus langs twee mechanismen tot
de toename van auto-immuunziekten.

Dat autoimmuunziekten zijn gerelateerd aan geadjuvanteerde vaccins wordt ook duidelijk uit
een artikel dat ik begin mei 2011 ontving: ‘ASIA’ – Autoimmune/inflammatory syndrome
induced by adjuvants, door Yehuda Shoenfeld en Nancy Agmon-levin, Journal of Immunity,
Elsevier. Ik zal 2 onderdelen uit dit artikel citeren:

[…] 1.4. The macrophagic myofasciitis syndrome and the adjuvant alum
Perhaps the most evaluated post-vaccination condition is the macrophagic myofasciitis
syndrome (MMF), in which a causal link was clearly delineated. MMF is a rare immune
mediated condition first reported in France by Gherardi et al. It is caused by deposition of
aluminium, used to adjuvant different vaccines, which bring about an immune mediated
muscles disease. MMF characterizes by systemic signs and symptoms as well as local active
lesion at the site of inoculation. Systemic manifestations include myalgias, arthralgia, marked
asthenia, muscle weakness, chronic fatigue, fever and in some cases the appearance of a
demyelinating disorder. Additionally, elevated creatine kinase (CK) and erythrocyte
sedimentation rate as well as the appearance of autoantiboides, and myopathic EMG changes
have also been documented.
The local lesion of MMF was found to result from persistence of aluminium adjuvant at the
site of inoculation months and even 8-10 years following immunization. Muscle biopsy reveal
infiltration of large Pas-positive, MHC-1-positive macrophages and CD8 T-cells, in the
absence of muscle fiber damage. At electron microscopy, these macrophages enclose
cytoplasmic crystal material representing aluminium hydroxide. Intriguingly, a discrepancy

450
exists between the wide application of aluminium hydroxide and the rarity of MMF. This
inconsistency was resolved by the observationsthat MMF might appear mainly in genetically
susceptible subjects carrying the HLA-DRB1*01. This connection was first described in
identical twi sisters diagnosed with MMF. In addition it was detected in 66% of 9 patients
with MMF compared with 17% of 230 controls suggesting an odds ratio of 9.8 (95%
confidence interval 2.0-62.2). Thus, lending support to the idea that in a minority of
genetically prone patients aluminium may induce this syndrome […]

[…] 1.7. ASIA – autoimmune/auto-inflammatory syndrome induced by adjuvant: a new


syndrome to be defined
These enigmatic, nevertheless prominent clinical signs and symptoms are common to the four
conditions discussed in this review, and coincide in many individuals diagnosed with either
‘siliconosis’, MMF, GWS or post-vaccination events. Additionally , in up to 35% of patients’
autoimmunity (i.e. autoantibodies) or an overt autoimmune disease was described.
Further more, a common denominator to these four conditions is presently suggested that is
the exposure to a component that comprises an adjuvant effect. One might suggest that
similarly to animal models, and the genetic link observed in MMF, the adjuvant effect
persuade the appearance of these conditions only in subjects who are genetically susceptible.
Another possible explanation, that may overcomegenetic barriers, is the co-exposure to more
than one trigger such as the exposure to another deleterious environmental factor (i.e.
infectious agent) or co-exposure to more than one adjuvant.
Taking it all together, we suggest that these four somehow enigmatic conditions: siliconosis,
MMF, GWS and post-vaccination phenomena that share clinical and pathogenic
resemblances will be included under a common syndrome entitled the “Autoimmune (Auto-
inflammatory) Syndrome Induced by Adjuvants” (ASIA).
We further propose several major and minor criteria, that although require further validation
may aid in the diagnosis of this newly defined syndrome.
The amassed data regarding each condition may enable us a spacious view of the immune
responses to environmental adjuvants, as well as better definition and diagnosis of these
conditions. Moreover unraveling the pathogenesis of this newly defined syndrome may
facilitate the search for preventive and therapeutic interventions […]

451
Bioresonantie ter bestrijding van virusinfecties en het Post-Vaccinaal
Syndroom

Toen ik na een hele winter tobben met kinkhoest samen met mijn kleinzoon bij toeval een arts
ontmoette die ook behandelingen met bioresonantie toepaste, was het leed snel geleden. Na
enkele behandelingen met bioresonantie was de kinkhoest snel verleden tijd en knapte hij
weer op.
Door de bioresonantiebehandeling werd het virus snel geïnactiveerd, in die zin dat het
verzwakt werd, en daardoor kreeg het eigen afweersysteem van de jongen weer de kans om
zich te hervinden en actief te worden en het virus zelf goed onder de duim te krijgen.

Hoewel beoefenaars van de bioresonantietherapie beweren dat het inverteren (omkeren) van
de informatie betreffende de ziekte/ziekmaker leidt tot het volledig elimineren van die
ziekmaker (bijvoorbeeld een virus, bacterie of schimmel) waag ik het te betwijfelen dat het
aanbieden van een omgekeerd signaal leidt tot het volledig uitwissen van de invloed van die
ziekmaker. Wel kan ik me voorstellen dat er een bepaalde graad van verzwakking kan
optreden die het mogelijk maakt dat zo’n ziekmaker nu wel kan worden bestreden door het
eigen immuunsysteem.

Toen ik eenmaal de effectiviteit van bioresonantie had ervaren liet ik wat later ook mezelf op
deze manier behandelen voor een hevige bacteriële keelontsteking. Met hetzelfde snelle
resultaat.
Naar aanleiding van deze twee opmerkelijk effectieve behandelingen verdiepte ik me in de
literatuur over deze door de reguliere – en met farmaceutische middelen dwepende –
wetenschappelijke wereld hardnekkig genegeerde bioresonantietherapie.
Daardoor kwam ik tot de conclusie dat het afschaffen van het RVP helemaal niet hoeft te
leiden tot angst voor overlijden of blijvende schade door een enge kinderziekte.
Als meteen na het manifest worden van een virusinfectie een behandeling met bioresonantie
wordt toegepast, dan zal deze beginnende infectie snel in de kiem worden gesmoord en geen
blijvende schade aanrichten. Op die manier zal ook de incidentie van deze ziekten teruglopen.
En omdat er bij bioresonantie geen farmaceutische middelen worden ingezet, is er ook geen
sprake van bijwerkingen of het opbouwen van resistentie van de virussen.

Het post-vaccinaal syndroom in ruime zin kan worden veroorzaakt doordat het lichaam een
‘infectie’ die veroorzaakt wordt door een vaccin niet goed kan verwerken. Maar ook kunnen
klachten na een vaccinatie worden veroorzaakt door een opstapeling van de gebruikte
hulpstoffen en adjuvantia. De mate waarin dit gebeurt kan bij iedereen anders zijn.
Hier kan dus ook bioresonantie nuttig zijn en wel op twee manieren:
· via bioresonantie kunnen de virussen en/of bacteriën zodanig worden verzwakt dat het
eigen immuunsysteem ze voortaan wel de baas kan.
· Via bioresonantie kan een bepaalde mate van ontgifting worden bereikt, waardoor de
invloed van deze toxische stoffen verkleind of weggenomen kan worden.

Sommige behandelaars kiezen hierbij voor de homeopathische aanpak. Maar hierbij kunnen
weer talloze ongewenste neveneffecten ontstaan, waardoor men van de wal in de sloot
verzeild raakt. Hoe homeopathie kan leiden tot ongewenste effecten die niet vooraf kunnen
worden ingeschat, wordt in een volgend hoofdstuk besproken.
Hoe bioresonantie effectief kan zijn bij de ontgifting wordt grappig genoeg aangetoond door
en onderzoek naar het gelijksoortigheidprincipe bij homopathie aan de universiteit van

452
Utrecht. Ik citeer nu even een stuk dat ik aantrof op een website betreffende onderzoeken naar
de effectiviteit van homeopathie:

[…] In 1997 werd er aan de universiteit van Utrecht een belangrijke fase van een
baanbrekend onderzoek afgerond. Zeven jaar lang deed de vakgroep celbiologie van deze
universiteit onderzoek naar het zogenaamde ‘gelijksoortigheidprincipe’. Het
gelijksoortigheidprincipe is het belangrijkste uitgangspunt van de homeopathie. Het stelt dat
klachten worden genezen door een geringe dosis van een stof die soortgelijke klachten bij
gezonde proefpersonen juist kan veroorzaken.
Wat heeft het Utrechts onderzoeksteam onder leiding van Dr. Roeland van Wijk nuu gedaan?
In een serie onderzoeken werden dierlijke cellen in het laboratorium blootgesteld aan warmte,
zodanig dat er schade aan de cellen optrad. Vervolgens voegde men opnieuw - maar in iets
mindere mate – warmte toe en men constateerde een sneller herstel van de cellen, dan zonder
deze extra toevoeging van warmte.
Op dezelfde wijze beschadigde men dierlijke cellen met een arsenicumverbinding. Behandelde
men vervolgens de cellen met een hoge verdunning van deze arsenicumverbinding, dan trad
een aanmerkelijk sneller herstel in van de cellen, dan wanneer men niets deed. Dezelfde
proeven werden herhaald met cadmium, met hetzelfde resultaat.
Het herstel van de cel na toediening van een verdunde dosis van de zelfde stof blijkt vooral
effectief te zijn als deze snel na de aanvankelijke schade wordt gegeven.
Uit verdere proefneming blijkt dat in latere fases na de beschadiging een verdunde dosis van
een andere stof nog wel in staat is het herstel te bespoedigen als een verdunning van dezelfde
stof geen effect meer heeft. Dat herstel verloopt des te beter als de andere stof een zekere
gelijkenis vertoont met de stof die gebruikt werd om de cel te beschadigen. De onderlinge
gelijkenis van verschillende stoffen wordt vastgesteld door met elkaar te vergelijken wat de
activiteit was van bepaalde beschermeiwitten in de respectievelijk beschadigde zoogdiercellen.

De laatste resultaten van dit fundamentele onderzoek zijn vastgelegd in een publicatie van de
Universiteit van Utrecht: The Similia Principle in surviving stress; mammalian cells in
homeopathy research. Auteurs: R. van Wijk en F.A.C. Wiegant […]

Bij warmte worden cellen beschadigd en ontstaan er afbraakstoffen in de cel die een toxische
uitwerking hebben. Een klein beetje warmte maakt het voor de cellen makkelijker om die
toxische stoffen kwijt te raken, waardoor herstel vergemakkelijkt wordt.

Een hoge verdunning van bijvoorbeeld arsenicum of cadmium draagt dezelfde ‘Eigenton’
ofwel specifieke soorteigen trilling van die elementaire stoffen. Met bioresonantie-apparatuur
kan men ook deze trilling registreren en toedienen aan een celkweek.

In beide gevallen zal toedienen van de energieke afdruk van de betreffende stof er toe leiden
dat die stof – die kort na opname/beschadiging nog bezig is om zich te hechten aan die cellen
– extra sterk gaat mee resoneren met die toegediende energieke afdruk van zichzelf. De
‘Eigenton’ wordt hierdoor versterkt en de trilling van die stof (atomen/moleculen) wordt
heviger. Hierdoor wordt de hechting van die toxische stof aan de cellen bemoeilijkt en/of
worden reeds tot stand gekomen hechtingen weer ongedaan gemaakt.
Dat maakt het mogelijk dat de cellen de toxische stof weer kunnen kwijtraken. Een
ondersteunende therapie met het innemen van stoffen die deze giffen binden zorgt voor een
vlottere uitscheiding van deze stoffen uit het lichaam.

453
Hoe langer men wacht met de behandeling, hoe ernstiger de beschadiging reeds zal zijn en
hoe omvangrijker en steviger ook de toxische stoffen al zijn gehecht aan die cellen. Ontgiften
wordt dan zeer moeilijk tot onmogelijk.

Als effect helemaal uitblijft dan kan een andere middel nog weleens enig resultaat geven,
maar dat is dan niet gebaseerd op een gelijkenis met cadmium of arsenicum, maar op een
middel dat een bepaald gunstig effect heeft op beschermeiwitten in de aangetaste cellen. Dat
is slechts met trial and error te vinden in de homeopathische- and bioresonantiepraktijk en
vereist laboratoriumonderzoek.

Al met al bewijst deze onderzoeksuitkomst van de heren Van Wijk en Wiegant wel dat het in
trilling brengen van toxische stoffen die in het lichaam zijn binnengekomen kan leiden tot
ontgifting en (gradueel) herstel van de aangetaste cellen en/of erger kan voorkomen.

454
Het post-vaccinaal syndroom en het syndroom van Guillain-Barré

Volgens mij ontstaat het post-vaccinaal syndroom als het eigen immuunsysteem na de
vaccinatie niet goed genoeg in staat is om de geinjecteerde virale/bacteriële ziekmakers goed
onder de duim te krijgen. Door het optreden van het a-specifieke stress-syndroom meteen na
de prik krijgt het immuunsysteem even een enorme optater, waardoor het - meestal slechts
tijdelijk – verzwakt. Het immuunsysteem schiet dan eventjes tekort, maar is na een maand
hersteld en weet dan de nog aanwezige ziekteverwekkers meestal wel te baas te worden. Wat
dan overschiet zijn een aantal CD4-cellen die de herinnering aan de geïnjecteerde
ziekteverwekker vasthouden, zodat bij een volgende blootstelling razendsnelle deling van die
betreffende CD4-cellen kan optreden, waardoor een sterk immuunleger wordt geformeerd om
snel en adequaat die ziekteverwekker te overwinnen en te elimineren.

Soms ook gaat het mis en is het immuunsysteem niet tijdig in staat om de ingespoten
indringers te weerstaan. Die krijgen dan de kans om zich eerst nog wat te vermenigvuldigen
en virulenter te worden. Als het immuunsysteem zich niet op tijd heeft hersteld – hetgeen
ongeveer een maand duurt – dan lukt het vaak niet meer om als immuunsysteem de vijand
echt de baas te worden. Het virus blijft actief in het lichaam aanwezig, het immuunsysteem
spant zich in maar kan het niet de baas worden en er is steeds sprake van een lichte mate van
infectie. Dit is een vorm van lichamelijke stress die leidt tot een verhoogde productie van
cortisol. En langdurig teveel cortisol is erg nadelig voor de ontwikkeling van de hersenen en
andere zenuwverbindingen. Bovendien leidt een verhoogd cortisol tot een verlaagde
zinkspiegel. Dit verloopt via het MTN-mechanisme waarbij zink geofferd wordt om cortisol
te neutraliseren. En zink vervult in het lichaam vele onmisbare functies, waarvan alleen al
ruim 200 enzym-functies bekend zijn. Zink is namelijk een co-factor bij de aanmaak van
enzymen. De elektro-activiteit van zink is namelijk bepalend voor de ruimtelijke structuur van
vele enzymen en hormonen, waaronder insuline. Er kan dus in deze situatie van voortdurende
lichte infectie van alles misgaan met de ontwikkeling en het functioneren. Men spreekt in zo’n
geval van een zogenaamd Post-Vaccinaal-Syndroom.
Vaak zien we op termijn een bepaalde mate van mentale retardatie optreden naast een niet
optimale motoriek, gedragsproblemen en allerlei lichamelijke kwalen. Want ook de
vatbaarheid voor andere infecties wordt groter doordat het immuunsysteem al overbelast is
door de strijd tegen de net iets machtiger geworden ingespoten ziekteverwekker.

Verderop komt nog aan de orde dat vooral bij kleine kinderen met hun nog onrijpe
immuunsystemen vaccinaties een verschuiving teweegbrengen van de hoeveelheid T-1-cellen,
die de algehele afweer regelen, naar een grotere hoeveelheid antilichamen producerende T-2-
cellen. Hierdoor wordt de algehele afweercapaciteit verzwakt, waardoor het immuunsysteem
de kracht kan ontberen om nieuwe infecties – door vaccinaties of natuurlijke besmettingen –
het hoofd te bieden. En dan ligt het post-vaccinaal syndroom (PVS) op de loer.

Gecombineerde vaccins leiden vaker tot het post-vaccinaal syndroom omdat er dan meer
power van het immuunsysteem is vereist dan het vaak kan genereren na de enorme
verzwakking van de vaccinatie. Het immuunleger moet als het ware zijn kracht verdelen
omdat het tegen een overmacht van diverse vijanden tegelijk moet strijden.

Door nu via bioresonantie aan kinderen en volwassenen met het post-vaccinaal-syndroom de


gespiegelde energiepatronen van hun ingespoten ziekteverwekkers aan te bieden, verzwakken
die virussen (tijdelijk) en krijgt het eigen immuunsysteem weer even de kans om zich te
herstellen en met volle kracht die vijandelijke ziekteverwekkers te lijf te gaan.

455
Voor dat doelgebruikt de bioresonatie-therapeut zogenaamde nosoden. Dat zijn capsules die
gevuld zijn met de ziekteverwekkers waarme mensen worden ingespoten. Zo zijn er nosoden
met BMR-ziekteverwekkers en D(K)TP-ziekteverwekkers, maar ook nosoden met een enkele
ziekteverwekker.
Als dezelfde nosode wordt gebruikt als die waarmee de klachtengevende vaccinatie
plaatsvond, dan lukt het vaak om het post-vaccinaal-syndroom op te heffen. Het getroffen
individu kan daarna weer verder met zijn ontwikkeling en vaak worden
ontwikkelingsachterstanden nog ingelopen ook. Omdat de cortisol- en zinkspiegels zich
daarna weer kunen normaliseren, verdwijnen meestal ook de andere klachten als sneeuw voor
de zon.

Het werken met nosoden heeft vaak wel succes bij het verzwakkend behandelen van de
ziekteverwekker, maar bijwerkingen als gevolg van de aan vaccins toegevoegde hulpstoffen -
zoals thimerosal, kwik, aluminium hydroxide en Span85 – worden daardoor niet opgeheven.
Daarvoor moet men werken met het aanbieden van de (ongespiegelde) energieke afdruk van
de adjuvantia, zoals aluminium hydroxide, waardoor deze stof zich door de versterkte trilling
‘lostrilt’ uit de cellen, zodat er ontgifting plaatsvindt.

Het zal duidelijk zijn dat men dus niet moet werken met de gespiegelde of ongespiegelde
energieke afdruk van het complete vaccin omdat dan of de antigenen of de adjuvantia niet
behandeld worden. Omdat in de meeste gevallen de adjuvantia de primaire boosdoener zijn
van het PVS, kan men beter beginnen met ontgiften met behulp van de energieke afdruk van
de adjuvantia.
Hierdoor zal de zinkspiegel weer kunnen normaliseren omdat er geen extreem beroep meer
hoeft te worden gedaan op het MTN-mechanisme. Daardoor wordt het immuunsysteem ook
weer sterker en zal makkelijker de rest-infectie te lijf kunnen gaan.
Eventueel kan in dit ontgifte stadium ook nog die ziekteverwekker verzwakt worden door het
aanbieden van de gespiegeld energieke afdruk ervan, waardoor het immuunsysteem
makkelijker de overhand kan krijgen.
Een extra suppletie met zink, vitamine D, vitamine C en melatonine kan ook aanbevolen zijn.

Volgens immunoloog Eric Claassen, werkzaam in het Erasmus MC in Rotterdam, speelt


vooral zink een belangrijke rol in het afweersysteem. ‘Uit onderzoek blijkt dat zinktekorten
kunnen leiden tot een verminderde functie van het immuunsysteem en daardoor tot een
verhoogde gevoeligheid voor infecties.’

De in het voorgaande besproken casus van Ebel beschrijft volgens mij de gevolgen van een
post-vaccinaal-syndroom ten voeten uit.

Griepvaccinaties, griepinfecties, cytokinestormen en het onstaan van GBS


Iemand kan spontaan besmet raken met een (griep)virus en flink ziek worden. Ook kan
iemand gevaccineerd worden terwijl zijn immuunsysteem in een niet optimale conditie
verkeert. Zo iemand kan dus te kampen krijgen met een zogenaamd post-vaccinaal syndroom,
waarbij gedurende langere tijd zijn lichaam in een geïnfecteerde toestand blijft verkeren.
In beide situaties is er sprake van een ernstige en/of langdurige ontsteking.

Bij bijvoorbeeld het griepvaccin Celvapan – dat geen adjuvans bevat – zien we op de
bijsluiter enkele zeer zeldzame bijwerkingen staan, die volgens mij slechts voorkomen als er
na vaccinatie met Celvapan sprake is geworden van een post-vaccinaal syndroom. Ik noem:

456
Vasculitis (= een ontsteking van de bloedvaten)
Encefalomyelitis (= een ontsteking van het centrale zenuwstelsel)
Neuritis (= een ontsteking van de zenuwen)
GBS (= is een soort verlamming)

Het valt op dat hier hoofdzakelijk gesproken wordt over ontstekingen. Bij veel infectieziekten
– waaronder bijvoorbeeld griepinfecties – wordt een zogenaamde cytokinestorm in gang gezet
ofwel getriggerd/uitgelokt door deinfectie. Dat kan door de baccinatie, maar vaker gebuert dit
door de hevigheid van de infectieziekte.
Cytokines zijn hormonen die het mmuunsysteem helpen reguleren. Cytokines kunnen –
wanneer ze op het juiste tijdstip in de juiste hoeveelheden worden vrijgemaakt – infecties
helpen bestrijden. Maar er zijn verschillende soorten cytokines en veel cytokines zijn
inflammatoir – dus ontstekingsbevorderend – en beschadigend voor het lichaam als ze te lang
in het lichaam aanwezig blijven of in te hoge niveaus voorkomen.
Een cytokinestorm wordt ook wel een inflammatoire cascade genoemd. Bijvoorbeeld het
H5N1-virus uit 2006 is niet alleen gedeeltelijk resistent tegen cytokines die betrokken zijn bij
het bestrijden van virussen, maar het vermindert ook de productie van anti-inflammatoire
cytokines. In wezen veroorzaakt het H5N1-griepvirus dus een versnelling van de aanmaak
van ontstekingsbevorderende cytokines, terwijl het tegelijkertijd ook de ontstekingsremmende
cytokines verlaagt door de aanmaak ervan te remmen. De ontstekingsprocessen lopen dan uit
de hand en het immuunsysteem kan crashen.
Niet alleen door het H5N1-virus kan dit gebeuren. Teveel cytokines kunnen aldus leiden tot
de bij de bijwerkingen genoemde ontstekingen. Ook kunnen allerlei andere structuren door
ontstekingsprocessen beschadigd raken, zoals ook de myeline rond de axonen (uitlopers) van
de zenuwen, waardoor weer verlammingen kunnen ontstaan. Ook direct door de ontstekingen
van de zenuwen kan het syndroom van guillain-Barré (GBS) ontstaan. GBS kan dus diverse
oorzaken hebben – vaccinatie, spontane infectie, vervormd squaleen (waardoor degeneratie
van myelinelagen) – die allemaal leiden tot hetzelfd symptoom, namelijk een verlamming, die
maar in zeer zeldzame gevallen helemaal verdwijnt.

Stel dus dat iemand wordt gevaccineerd op het moment dat zijn immuunstatus niet optimaal is.
Hij/zij zal dan grotere moeite hebben om de ingespoten antigenen (virusantigenen en
eventueel ook door elektro-actieve stoffen vervormde eiwitten) de baas te worden. Vaak gaat
dat langer duren dan normaal en zo kan dat gevecht tegen die antigenen dan ook een
chronische verloop krijgen. Er ontstaat dan een zogenaamd post-vaccinaal syndroom. Het
immuunsysteem spant zich tot het uiterste in, maar kan de infectie/ontsteking niet echt de baas
worden. In de tussentijd worden er veel cytokines gevormd, die ook erg lang in het lichaam
aanwezig blijven. Op die manier wordt die inflammatoire cascade in gang gezet. Door de
voortdurende en zich uitbreidende ontsekingsprocessen kunnen dan bloedvaten, centraal
zenuwstelsel en andere zenuwen ontstoken en aangetast raken, met ook eventuele
verlammingen als gevolg.

Gelukkig komt dit zelden voor als de mensen die geprikt worden goed gezond zijn en hun
immuunsysteem op dat moment goed functioneert. Maar als er iets schort aan de kwaliteit van
het immuunsysteem op het moment van prikken, dan is een dergelijke ontwikkeling niet
denkbeeldig.
Kinderen die al een reeks vaccinaties hebben gekregen, pubers en ouderen en chronisch
zieken hebben vaak een iets minder goed werkend immuunsysteem en zijn daarom ook
gevoeliger voor zo’n nare onwikkeling na vaccinatie.

457
Bovendien hebben tegenwoordig ook veel mensen verlaagde niveaus van vitamine D,
vanwege te weinig zonuren, opstapeling van vitamine D-verlagende aluminiumzouten uit
eerder ingespoten vaccins en het overvloedig gebruik van medicatie en genotsmiddelen die de
beschikbaarheid van melatonine verlagen. Voorbeelden van die laatste categorie zijn
bijvoorbeeld diverse bloeddrukverlagers, antidepressiva, slaapmiddelen, koffie, tabak, alcohol
en coca cola.

Begin november 2009 verscheen er in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde een
artikel onder de titel Guillain-Barré-Syndroom en het nieuwe influenza A(H1N1)-virus.
Ik citeer delen uit dit artikel, waaraan werd meegewerkt door het ErasmusMC te Rotterdam,
het CBG, het RIVM, terwijl in het artikel zelf ook het Lareb en de Nederlandse neurologen
worden genoemd:
[…]
· De komende weken wordt mogelijk een derde van de Nederlandse bevolking gevaccineerd
tegen nieuwe influenza A(H1N1).
· In 1976, tijdens een Amerikaanse vaccinatiecampagne tegen een soortgelijk virus, werd
een toename gezien van het guillain-barré-syndroom (GBS) van ongeveer 1 patiënt per
100.000 gevaccineerden.
· Onderzoek naar latere influenzavaccins toonden geen of een veel lager verhoogd risico op
GBS.
· GBS kan ook optreden na infecties, waaronder influenza A. De kans op GBS na een
influenzavaccinatie is waarschijnlijk veel lager dan het risico op GBS na een influenza-
infectie.
· Het is onbekend of vaccinaties tegen of infecties met het nieuwe influenza A(H1N1)-virus
GBS kunnen induceren. Door de zeer lage frequentie van GBS kan dit alleen tijdens de
vaccinatiecampagne worden bepaald.
· In Nederland zijn verschillende maatregelen getroffen om deze risico’s tijdens de
vaccinatiecampagne te monitoren.

Weinigen kan het ontgaan zijn dat er momenteel een pandemie is van het nieuwe influenza
A(H1N1)-virus (‘de Mexicaanse griep’). De pers besteedt volop aandacht aan deze pandemie
en aan het vaccinatieprogramma hiertegen dat net is begonnen. In de komende weken wordt
mogelijk een derde van de Nederlandse bevolking gevaccineerd. Bij een vaccinatiecampagne
tegen een soortgelijk influenzavirus in de VS in 1976 zag men een toename van het guillain-
barrés-yndroom (GBS), waarna de campagne werd gestaakt.
GBS is een polyradiculoneuropathie die wordt beschouwd als een zeldzame maar ernstige
complicatie van vaccinaties en infecties. Het is onbekend of de huidige vaccins tegen het
nieuwe influenza A(H1N1)-virus GBA kunnen uitlokken, maar gezien de ervaringen in 1976 in
de VS moet men wel rekening houden met die mogelijkheid.
Onzekerheid daarover onder de bevolking en in de media zou een effect kunnen hebben op de
vaccinatiegraad. Het is daarom van belang inzicht te krijgen in de feitelijke risico’s. Hier
presenteren we een kort overzicht van de beschikbare wetenschappelijke gegevens.

Incidentie en voorafgaande infecties


De incidentie van GBS in Nederland, gebaseerd op gegevens uit 1978-1996, is 1,18 per
100.000 personen per jaar (95%-BI: 1,08-1,29). In Nederland krijgen dus jaarlijks ongeveer
200 personen GBS. De aandoening treft mannen en vrouwen van alle leeftijden, maar de
incidentie neemt toe met de leeftijd. Twee derde van de patiënten meldt verschijnselen van een
infectie in de 4 weken voorafgaand aan de eerste neurologische symptomen.
[…]

458
Infecties met influenzavirus
Relatief recent zijn er aanwijzingen gevonden dat GBS ook kan optreden na de
griep.Ongeveer 30% van de GBS-patiënten heeft last van griepachtige klachten die aan de
neurologische symptomen vooraf gaan. In de eerste 30 dagen na dergelijke klachten is het
relatieve risico op het krijgen van GBS zelfs 17 keer verhoogd (95%-BI: 9-30). Bij bijna 14%
van de GBS-patiënten met deze griepverschijnselen zijn ook serologische aanwijzingen voor
een recente infectie met influenza A. Deze samenhang zou kunnen verklaren dat men direct na
een periode met veel influenza-infecties soms een toename ziet van het aantal
ziekenhuisopnames van patiënten met GBS. Onbekend is echter in hoeverre de kans op GBS
afhankelijk is van het type influenzavirus.

Vaccinaties tegen influenza


In 1976 werden ongeveer 45 miljoen Amerikanen gevaccineerd tegen een H1N1-‘swine flu’
A-virus. Er werden toen in de eerste 6 weken na de vaccinatie opvallend veel nieuwe gevallen
van GBS gemeld. Nadere studies toonden aan dat er per 100.000 gevaccineerde personen
ongeveer één extra patiënt met GBS werd gezien. Het gebruikte vaccin bleek in
proefdierstudies ook antistoffen tegen gangliosiden te kunnen induceren, ofschoon niet bekend
is of deze ook pathogeen kunnen zijn.
In latere studies naar de reguliere vaccinaties tegen seizoensinfluenza vond men geen of een
zeer geringe verhoging van de kans op GBS, namelijk minder dan 1 extra patiënt met GBS op
1 miljoen gevaccineerden. Mogelijk wordt het risico op GBS deels bepaald door het type en
de samenstelling van het vaccin. Voor de Nederlandse patiënten zijn er geen aanwijzingen dat
influenza-vaccinaties vaak voorafgaan aan het ontstaan van de GBS (N. van der Maas, nog
niet gepubliceerde data). Over het algemeen is de kans op GBS na een griepvaccinatie dus
zeer klein en waarschijnlijk lager dan de kans op GBS na een infectie met influenza.

Vaccins tegen pandemische influenza


De Nederlandse regering heeft tegen de huidige H1N1-griep twee verschillende vaccins tegen
het pandemische influenzavirus aangekocht. Beide vaccins zijn geregistreerd met de
influenza-H5N1-stam als basis. Bij het uitbreken van de huidige pandemie hoefde alleen de
viruscomponent van het vaccin gewijzigd te worden, een proces waar al decennia ervaring
mee is voor de siezoensgriepvaccins. De vaccins zijn elk getest bij meer dan 3000 gezonde
personen tussen 18 en 60 jaar. In deze klinische studies is tot nu toe geen verhoogd risico op
GBS aangetoond.
Het is echter belangrijk om op te merken dat studies van deze omvang te klein zijn om de kans
op een zeldzame complicatie zoals GBS vast te stellen. Om bijvoorbeeld een vergelijkbare
toename in de incidentie van GBS te kunnen vaststellen als bij het H1N1-vaccin uit 1976
zouden 0,5 tot 1 miljoen personen moeten worden gevaccineerd. De huidige situatie met de
pandemische-influenzavaccins verschilt in dat opzicht niet van de introductie van andere
vaccins: zeldzame bijwerkingen, die optreden bij minder dan 1 op de 1000 gevaccineerden,
kan men pas na registratie en ingebruikname van het vaccin vaststellen. Bij grootschalig
toegediende vaccins is het cruciaal om het optreden van zeer zeldzame maar mogelijke
ernstige bijwerkingen als GBS nauwkeurig te monitoren.

Maatregelen
In Nederland zijn verschillende maatregelen genomen om het risico op het krijgen van GBS
na vaccinatie tegen het pandemische influenzavirus te kunnen bepalen. In de eerste plaats
hebben wij recent de Nederlandse achtergrondincidentie van GBS bepaald voor de periode
na 1996, om een mogelijke toename van het aantal nieuwe gevallen van GBS nauwkeuriger
en sneller te kunnen opsporen; deze bedraagt nu 1,39 per 100.000 personen per jaar (95%-BI:

459
0,88-1,90; nog niet gepubliceerde data). Ten tweede zal het Nederlands Bijwerkingen
Centrum Lareb de veiligheid van de pandemische-influenzavaccins monitoren via een systeem
van spontane meldingen. Ten derde zal via de neurologen een landelijke studie worden
uitgevoerd naar het verband tussen influenza-infecties, vaccins tegen het pandemische
influenzavirus en het optreden van GBS. De data worden tegelijkertijd samengevoegd met
gegevens uit andere Europese landen om sneller uitsluitsel te geven over een mogelijk
verband tussen GBS en vaccins tegen het pandemisch influenzavirus […]

Na mijn brieven naar de Nederlandse Vereniging voor Neurologie kreeg ik als antwoord dat
er een onderzoek zou gaan plaatsvinden door de NVN zelf, het ErasmusMC, het RIVM, het
CBG en het Lareb. Ik denk dat de aard van dat onderzoek hierboven is weergegeven.

460
De gevaren van de klassieke homeopathie

Omdat de gevaren en bijwerkingen van vaccinaties steeds bekender worden, nemen steeds
meer mensen hun toevlucht tot de klassieke homeopathie om ofwel de vaccinaties zogenaamd
te laten begeleiden ofwel om een oplossing te zoeken voor de ellende nadien. Dit is sterk af te
raden omdat men op die manier van de wal in de sloot kan terechtkomen. Ik leg uit waarom.

Er zijn artsen die hun patiënten aanraden om zich niet op de traditionele manier te laten
vaccineren, maar de bedoelde vaccinaties via homeopathie te nemen. Hierbij wordt een
energieke afdruk – door middel van sterke verdunning in water en schudden verkregen –
toegediend met het idee dat dit net zo effectief, maar veiliger, is dan een ‘gewone’ vaccinatie.

Voor zover ik weet gebeurt dit met alleen de vaccin-antigenen of met gebruikmaking van het
complete vaccin.
Als deze behandeling bedoeld is om immuniteit te verkrijgen tegen bepaalde ziekmakers, dan
schiet deze behandeling zijn doel voorbij. Want het vormen van antilichamen – en liefst ook
geheugencellen – geschiedt alleen als het immuunsysteem te maken krijgt met stoffelijk
aanwezige antigenen.
Bovendien kan de energieke afdruk van de vaccins/antigenen wel leiden tot het verstoren van
de veldinformatie die bedoeld is voor het gezonde organisme.

Er zijn ook homeopaten die aan de weg timmeren met hun methode om na een traditionele
vaccinatie deze nog eens ‘homeopatisch verdund’ over te doen, teneinde de nadelen van de
gewone vaccinatie op te heffen en ongedaan te maken. Ook dit moet kritisch worden bezien.
Zoals ik al betoogde in het hoofdstukje over bioresonantie, kan ook dit leiden tot meer ellende
omdat de energieke afdruk van de evolutionair oudere antigenen de veldinformatie van de
moderne mens kan verstoren, waardoor andere functies kunnen beginnen te disfunctioneren.

Hoe dat precies in zijn werk kan gaan, wordt hieronder uitvoeriger uitgelegd.

Voormalig minister Hoogervorst en andere tegenstanders van homeopathie veroordeelden


deze therapie omdat die zou berusten op een onterechte claim. Volgens hen kan homeopathie
niet werkzaam zijn omdat er in de homeopathische verdunningen geen of bijna geen
substantiële aanwezigheid van stoffen wordt aangetroffen. Was dat maar zo.
Terwijl de werkzaamheid van een homeopathisch middel hen ontgaat, ontsnapt ook het gevaar
van deze therapie helaas aan hun blikveld en daarmee ook het gevaar van allerlei stoffen in
milieu en voeding.

In de beroepsgroep van klassiek homeopaten valt ook te beluisteren dat deze therapie niet zo
effectief is als men vaak doet voorkomen. Daarvoor zijn verschillende redenen. Ik citeer eerst
even enkele uitspraken van homeopathie-docenten uit een programma van themadagen voor
2006, dat ik ontving van de ‘School voor Homeopathie’ in Amersfoort. Deze cursussen
worden gegeven als nascholingsdagen voor de NVKH.

[…] Binnen de homeopathie is het gebruikelijk dat er een bepaalde groep middelen als
kindermiddelen wordt beschouwd. Deze middelen werken vaak goed, maar na verloop van
tijd blijkt, wanneer wij kinderen op later leeftijd terugzien, dat er in essentie niets veranderd
is en we dezelfde problemen, zei het vaak in een nieuw jasje opnieuw tegenkomen […]
[…] In veel Europese landen loopt de homeopathische geneeskunde in populariteit terug. Hoe
komt dat? Is klassieke homeopathie nog wel een adequate aanpak voor de patiënt van de

461
eenentwintigste eeuw? […] Hoe vermijden we dat we vastlopen met een casus of eindeloos
nieuwe middelen blijven voorschrijven in de hoop dat we tenslotte het similium zullen vinden?
Hoe vermijden we dat na enkele consulten de patiënt het voor gezien houdt en voor de rest
van zijn leven antipropaganda maakt voor de homeopathie […]
[…] Het is vaak een lastige klus om de patiënten te genezen. Je hebt prachtige resultaten,
maar ook worstelpartijen en lukt het totaal niet […]

In de uitnodiging voor de seminars is een prominente plek ingeruimd voor het seminar van
een zekere Peter Chappell die in juni het zogenoemde ‘second similium’ zal presenteren. Ik
citeer de inleiding voor dit seminar:
[…] Naast het First Similium, de keuze van het homeopatisch middel volgens de regels van
Hahnemann, heeft Peter Chappell voor ernstige ziekten, die tot nu toe niet of slecht te
behandelen waren, een Second Similium ontwikkeld. Het gaat hier om middelen voor ziekten
als HIV, het Chronisch Vermoeidheids Syndroom, Parkinson en vele andere ernstige ziekten.
Inmiddels heeft Peter zo’n 90 verschillende middelen ontwikkeld. Volgens enkele
vooraanstaande homeopaten ligt hierin de toekomst van de homeopathie.
Naast de theoretische onderbouwing zal ook veel aandacht besteed worden aan de klinische
toepassing van deze middelen en zullen een aantal casussen gepresenteerd worden zodat zelf
met deze middelen gewerkt kan gaan worden.
De opbrengst van dit seminar gaat in zijn geheel naar de projecten van Peter Chappel in
Afrika […]

Het komt me voor dat de uitspraken van de praktiserende Nederlandse homeopaten niet
geheel in overeenstemming zijn met de hooggespannen verwachtingen voor de door Chappel
ontwikkelde tweede-generatie-middelen, die dan bovendien ook nog succes zouden kunnen
boeken bij ziekten zoals HIV en Parkinson.
Ik neem aan dat als er een werkelijk effectieve oplossing komt voor HIV, Parkinson en andere
ernstige ziekten, dit dan toch wel door de mondiale media zou worden rondbazuind.

Omdat ik eerder al uit interesse een homeopathisch seminar bijwoonde, kreeg ik in de herfst
van 2006 een uitnodiging voor een seminar dat Philip Baily in mei 2007 zal geven.
Onderwerp is deze keer de behandeling van ‘Attention Deficit Disorder’ en ‘Obsessive-
Compulsive Disorder’.
In een andere studie behandel ik ontwikkelingsstoornissen die kunnen ontstaan tijdens de
zwangerschap of bij het jonge kind. Het is zelfs mogelijk dat er ook tijdens de periode tot aan
de adolescentie ontwikkelingsstoornissen optreden.
ADHD en ADD berusten primair op ontwikkelingsstoornissen van het brein. En dat is ook het
geval bij OCD. Deze laatste stoornis heeft een zekere overeenkomst met PTSS in die zin dat
er in het ervaringsveld van de patiënt sprake is van informatie met een extreem hoge
amplitude die ongevraagd als dominant op de voorgrond treedt. Vaak gaat het om
onverwerkte traumatiserende items uit de vroege jeugd of zelfs om traumatiserende
ervaringen van familieleden – meestal ouders – met sterk overeenkomend DNA (zie hiervoor
mijn andere werk).Deze items sturen het hele functioneren aan. Als er ontwikkelingsschade is
aan de frontale lobben is het voor de patiënt bijna onmogelijk om weerstand te bieden aan de
ongewenste aansturing en volgt het zogenaamde obsessief-compulsieve ofwel dwangmatige
gedrag.
Zowel ADHD/ADD als OCD berusten dus primair op ontwikkelingsstoornissen tengevolge
van een ontoereikend veldcontact en/of stress (lees hiervoor in mijn andere werk).

462
Er is dus sprake van een afwijking in het organisch functioneren tengevolge van afwijkende
hersenstructuren. Het lijkt me toch wat erg optimistisch om aan te nemen dat het gebruik van
een homeopathisch middel dit dysfunctioneren zou kunnen opheffen.
Voor ADD worden 5 verschillende middelen genoemd, ieder voor een ander gedragskenmerk
van ADD: Baryta zouten voor de aanpak van leerstoornissen, Baryta Iodatum is nuttig bij
leerstoornissen en Baryta Fluratum wordt gebruikt bij dwars en ontwijkend gedrag. Vaak
worden ‘spinnen-remedies’(Tarentula Hispaniola) ingezet bij hyperactief en manipulatief
gedrag en als ADD valt onder het autistisch spectrum, dan zou Lac Felinum moeten worden
gebruikt. Bij een zwakke ego-structuur wordt Lithium ingezet.
Volgens de uitleg bij de uitnodiging zullen deze remedies worden besproken aan de hand van
videocasussen waarbij behandeling met deze middelen succesvol was.
Het zou interessant zijn als er ook MRI-scans zouden worden getoond van de hersenen van de
betrokken individuen die een vergelijking mogelijk maken tussen de toestand van het brein
voorafgaand aan de behandeling en erna. Ook zou een opsomming van allerlei bijwerkingen
en ‘beginverergeringen’ die voorafgingen aan het zogenaamde succes erg interessant zijn.
Bij afwijkende hersenstructuren kan er ook sprake zijn van een onderfunctioneren van de
bovenste chakra’s. Het is in principe mogelijk om door middel van stimulering van het
afwijkende gebied de chakrafunctie – en daarmee de kwaliteit van het veldcontact zoveel
mogelijk te optimaliseren, maar ik denk zelf dat acupunctuur hiervoor een veiliger methode is
dan het op subjectieve manier zoeken naar een geschikt homeopathisch middel bij patiënten
die allemaal beschikken over een typisch individuele aura.
Hooguit kan homeopathie – in het gunstigste geval – het veldcontact verbeteren en daarmee
het gedrag wat beïnvloeden, maar het risico op allerlei andere narigheid is niet denkbeeldig,
zoals nog nader wordt besproken.

In augustus 2005 was ik getuige van een gesprek tussen enkele klassiek-homeopaten die met
elkaar spraken over de vervelende nasleep van een zogenaamde ‘proving’. Beide waren na het
deelnemen aan zo’n proving enkele maanden totaal in de lappenmand geweest en hun
gezondheid had zich maar moeizaam weer hersteld. Eén van hen had bovendien zijn eigen
kind per ongeluk tweemaal een verkeerd middel voorgeschreven. De tweede maal voor een
relatief onschuldige kwaal, waardoor het kind maandenlang geteisterd werd door een nare
hoest en zeer vatbaar was voor diverse passerende virussen.
Blijkens hun ervaringen kon homeopathie ook heel vervelend uitpakken, want als het niet
deed wat het moest doen, dan kon het vervelende en langdurige bijwerkingen opleveren.
De enige ervaring die ik tot dat moment zelf had met homeopathie was de vervelende
ontdekking dat ik na een tamelijk langdurige en niet succesvolle therapie voor hardnekkige
vermoeidheid – bij weer een andere homeopaat - al geruime tijd bleek te lijden aan diabetes
type 2. Het gebruikte homeopathische middel had gelukkig niet gezorgd voor waarneembare
bijwerkingen maar omdat was verzuimd om klinische tests uit te voeren, was de hoge
bloedsuikerspiegel nooit aan het licht gekomen. Een bezoek aan de huisarts en het
laboratorium leerde me dat ik beter eerder een laboratoriumtest had kunnen laten doen, dan
me op subjectieve wijze te laten diagnosticeren door een homeopaat die slechts vroeg naar
bepaalde voorkeuren, aversies, dromen en gewoonten. Het na de reguliere diagnose door deze
homeopaat verstrekte ‘werkzame middel’ tegen diabetes – want afgeleid van ‘suiker’
(succrosum) - dat ik uit nieuwsgierigheid ook eerst nog even probeerde was totaal niet
effectief. Succrosum helpt absoluut niet tegen diabetes en volgens mij helpt Tarentula ook
niet tegen de symptomen van ADHD/ADD, ondanks de bedragen die met deze seminars
worden verdiend.
Met behulp van daartoe geëigende medicatie daalde de bloedsuikerspiegel daarna wel naar
acceptabele waarden en verdwenen ook de eerdere vage klachten. Met schrik besefte ik dat er

463
ook sprake had kunnen zijn van een nog ernstiger aandoening, die door gebrek aan adequate
onderzoeken al in een onomkeerbaar stadium had kunnen zijn.
Al deze ervaringen – vanuit verschillende bron – vragen om een nadere studie van de werking
van homeopathie. Want slechts het gehoorzaam opvolgen van Hahnemann’s op de empirie
gebaseerde idee is te kort door de bocht. Omdat de homeopathie verdere fundamentele
theorievorming omtrent een natuurwetenschappelijk te verklaren dynamiek onnodig vindt,
heb ik me in deze materie verdiept. En dat was schrikken.

Provings
Om uit te vinden welke stoffen effectief zouden kunnen zijn tegen bepaalde aandoeningen
houden homeopaten ‘provings’ of ‘verwrijvingen’, waarbij ze zichzelf als gezonde personen –
in groepjes - blootstellen aan de energie van een bepaalde stof. De psychische en somatische
symptomen die deze bezigheid bij hen oproept zouden dan bij zieke mensen door deze stof
kunnen worden bestreden, is de gedachte.
In feite wordt bij de gezonde proefpersoon zijn functioneren op een bepaalde manier
verstoord. Dit gebeurt niet door de substantiële invloed van de stof op receptoren van
bepaalde organen in zijn lichaam, maar door lokale verstoring van zijn veldcontact, waardoor
bepaalde lichaamsgebieden beginnen te disfunctioneren. Die verstoring kan geruime tijd
aanhouden. Om dit uit te leggen zal ik eerst beknopt beschrijven hoe de aura ontstaat.

Het ontstaan en onderhoud van de aura


De aura, of het energielichaam van de mens wordt opgebouwd door zijn ‘chakra’s’, die in
directe relatie staan met de grotere en kleinere gebieden in het lichaam waarin een relatief
sterke aanmaak en afbraak plaatsvindt van ATP en (poly)peptiden. In mijn studie Veldcontact
leg ik uit hoe daarbij ongebonden gluonen vrijkomen die dienen als drager van veldinformatie,
die via fotonen – die door de gluonen worden gegenereerd – wordt doorgegeven aan het DNA.
Chakra’s zijn dus eigenlijk wolkjes ‘gluonen’ die een bepaalde soort veldinformatie bevatten.
Gluonen zijn niet materieel en moeten worden gezien als informatiedragende en verbindende
trillingsverschijnselen op subatomair niveau. De door hen gegenereerde fotonen vormen het
intermediair met de materie.

Talrijk zijn de beschrijvingen van de chakra’s die in het menselijk – en dierlijk – energieveld
aanwezig zijn. Men noemt daarbij zeven hoofdchakra’s en talrijke kleinere chakra’s, die
samen een heel stelsel van ‘energiepoorten’ vormen, die in verbinding staan met de kosmos.
· Door sommige auteurs worden aan de chakra’s verschillende kleuren toegekend. De
onderste chakra (1) zou dan rood zijn en via een ‘regenboogverloop’ zouden de bovenste
twee (6 en 7) indigo en wit zijn.
· Anderen spreken over – in totaal 144 ‘draaiende wielen’.
· Weer anderen hebben het over ‘trechtervormige’ kolken waardoor – aan de voor- en
achterkant van het lichaam energie wordt aangezogen. Er zou één kolk naar boven zijn
gericht (bovenste = hemel) en eentje naar beneden (onderste = aarde).

Rond deze chakra’s is een soort van mystieke leer opgebouwd die tot in detail allerlei
bijzonderheden beschrijft op een niveau dat voor de gewone man niet waarneembaar is.
Inmiddels is ook een hele school van ‘aura-healers’ gevormd, die op allerlei manieren en om
allerlei redenen therapie bedrijven. Ik denk dat deze chakra’s’s op een heel wat minder
mystieke manier zijn te duiden, zonder afbreuk te doen aan hun veronderstelde aanwezigheid
en werking. Ik zal proberen uit te leggen wat volgens mij de aard en werking van deze
chakra’s inhoudt.

464
De aura wordt opgebouwd uit ongebonden gluonen die vrijkomen bij katabolische processen,
zoals de afbraak van ATP-moleculen in de mitochondrieën van alle cellen en de meer lokale
afbraak van (poly)peptiden.
Deze ongebonden gluonen komen dus in het hele lichaam vrij, maar de hoogste concentratie
wordt gegenereerd door de in het lichaam aanwezige organen, zoals darmen, lever, nieren,
alvleesklier, maag, thymus, longen, hart, schildklier, hersenen enz. Deze organen zijn in de
loop van de evolutie opgebouwd.
De allereerste cellen genereerden ongebonden gluonen en vormden zo een eerste aura, die
gekenmerkt zou kunnen worden als een aura met slechts één chakra. Want ik denk dat we de
hoofdchakra’s en kleinere chakra’s kunnen herleiden op bronnen van hoge concentraties
ongebonden gluonen. Naarmate de organismen complexer werden en er meer aparte organen
ontstonden, kwamen er ook meer bronnen voor het genereren van ongebonden gluonen bij.
Het aantal chakra’s nam toe. Volgens mij is iedere (grote of kleinere) chakra dus te relateren
aan een orgaanfunctie die tevens – door het produceren van makkelijk afbreekbare stoffen -
veel vrijkomende ongebonden gluonen genereert.
De ‘grote trechtervormige chakra’s’ worden door de ‘auradeskundigen’ zodanig in kaart
gebracht dat ze aan voor- en rugzijde de trechters op dezelfde hoogte zitten, dus recht
tegenover elkaar rond hetzelfde lichaamsgebied. Het is aannemelijk dat als een bepaald
orgaan door katabolische processen een gluonenwolk genereert, dat die wolk dat rondom dat
orgaan uitdijdt en dus tegelijk naar de voor- en achterkant van het lichaam.

Volgens mij behoren de spijsvertering en geslachtsorganen tot de oudste functies en zijn de


hersenen – in de ons bekende menselijke vorm – het laatst ontwikkeld. Derhalve zijn volgens
mij de onderste chakra’s ontwikkeld in een periode dat het bewustzijnsniveau nog erg laag
was. De bovenste chakra’s zijn gerelateerd aan de hersenen en zijn ontwikkeld toen het
bewustzijn al op een hoger niveau functioneerde.
Dat zou verklaren waarom aan de chakra’s kleuren worden toegekend die van beneden naar
boven corresponderen met de regenboogkleuren van (infra)rood naar (ultra)violet. Dus ook
van de lagere frequenties naar de hogere frequenties. Dat klopt met mijn bewering dat het
bewustzijn tijdens de evolutie langzaam in frequentie toenam. (Zie studie ‘Veldcontact’)

De voorstelling van de draaiende wielen of aanzuigende trechtervormige kolken die


kosmische energie de aura intrekken is ook te verklaren. De energie die door de verschillende
draaikolken wordt aangetrokken zou als voedende kracht verbonden zijn met verschillende
‘verzorgingsgebieden’ in het lichaam. Iedere chakra zou volgens de ‘deskundigen’ bepaalde
orgaanfuncties ondersteunen. Op zich is dit ook juist.
· Organen of groepen organen genereren zogenaamde katabole energie - ofwel ongebonden
gluonen – die lokaal de aura versterken door hun hoge concentratie vrij resonerende
deeltjes.
· Hoe groter de concentratie van deze deeltjes, hoe meer deze deeltjes elkaar in hun
resonantie versterken en hoe groter de amplitude van deze informatiedragende deeltjes.
· De deeltjes van de aura resoneren met de informatie van deeltjes (gluonen) uit de
omgeving. Op deze manier neemt de aura informatie op uit het grotere informatieve
bewustzijnsveld. Ter hoogte van bepaalde organen neemt de aura dus makkelijker
informatie op uit het veld. Met deze informatie kunnen deze organen functioneren
conform de blauwdruk van hun soort en vervolgens weer nieuwe gluonen genereren voor
het opnemen van nog meer informatie. De aansturende informatievoorziening van allerlei
organen houdt zichzelf dus normaliter zelf in stand via wolkjes met een sterkere
concentratie zelfgegenereerde gluonen.

465
· Opname van veldinformatie gebeurt echter niet in de vorm van opzuigen via draaikolken,
maar gewoon via resonantie. De beschreven trechtervorm zou volgens mij te herleiden
kunnen zijn op het ‘uitwaaieren’ van vrijkomende gluonen vanaf de plek van productie
van de af te breken moleculen.
· Het kosmische (aarde-)veld bevat alle mogelijke informatie, maar het eigen trillingsniveau
(frequentie) van de lokaal gevormde en afgebroken peptiden is bepalend voor het soort
informatie waarmee kan worden geresoneerd. De onderbuik zal daarom wel resoneren met
simpeler morfogenetische informatie, maar niet met de complexere vormen van informatie,
zoals geheugeninformatie en inspirerende informatie die afkomstig is van hogere
bewustzijnsniveaus. Hoe hoger het eigen trillingsniveau van de gluonen die ontstaan uit
stoffen die worden gemaakt door de hoger gelegen organen, hoe complexer de informatie
waarmee kan worden geresoneerd. De bovenste chakra resoneert via gluonen die worden
gegenereerd door de afbraak van DMT dat – onder invloed van verlaging van de
hersengolven - gemaakt wordt in de epifyse.
· Elke chakra pikt dus uit het universele informatieveld dus die informatie op die voor het
functioneren van zijn eigen lichaamsregio nodig is. Hogere chakra’s pikken tevens de
basale informatie van de lagere regionen op. Hoewel hersenen geheugen- en inspirerende
informatie kunnen verwerken, zijn ze voor hun fysiologische processen ook aangewezen
op basale functioneringsinformatie omtrent bijvoorbeeld doorbloeding en stofwisseling.
Natuurlijk bestaat er een bepaald achtergrondniveau dat wordt geleverd door de ATP-
productie van alle lichaamscellen. Maar de energieopbrengst van 1 molecuul van een
peptide is veel groter dan die van 1 molecuul ATP.
· Hoe complexer de af te breken peptide is, hoe groter de concentratie gluonen die het kan
genereren en hoe hoger de amplitude kan worden. Hogere chakra’s leveren via hun soort
peptiden ook hogere concentraties gluonen, hetgeen ook leidt tot een grotere amplitude.
Complexere moleculen zijn samengesteld uit meer atomen en daarom komen er bij
afbraak ook meer losse – subatomaire - deeltjes vrij. Hoe hoger de frequentie en de
amplitude, hoe groter ook het informatiebereik. Dat verklaart ook dat DMT kan leiden tot
bewustzijnsverruiming en dat de bovenste chakra wordt gezien als ‘de poort naar de
hemel’.

De natuurlijke trillingen van de gluonen zelf fungeren als draaggolven voor de veldinformatie.

In alle organen zijn het de mitochondriën in de cellen die functioneren als energieproducenten.
De in de mitochondriën geproduceerde ATP genereert bij afbraak hiervan de gluonen die met
elkaar de chakra’s en de aura vormen.
Interessant is daarom het bericht in de Kennis-katern van de Volkskrant van 6-3-2010:
[…] Mitochondriaal dna kan tussen weefsels variëren
GENETICA – Mitochondriaal dna, het genetisch materiaal van de mitochondriën in de cel, is
heterogener dan gedacht, blijkt uit een studie van normale- en kankercellen (Nature, 4 maart).
Mitochondriaal dna is niet identiek door het lichaam heen, maar kan van weefsel tot weefsel
binnen één individu sterk variëren. De ontdekking is van groot belang voor de ontwikkeling
van biomarkers bij kankeronderzoek en voor forensisch onderzoek. In beide gevallen wordt
gebruik gemaakt van mitochondriaal dna […]

Omdat hun genetische uitrusting de mitochondriën aanstuurt bij de productie van ATP, zal
een verschillend genoom ook de verschillende organen/weefsels verschillend aansturen in hun
energieproductie en dus ook leiden tot een verschillende hoeveelheid vrjgekomen gluonen.
En dat leidt dan weer tot de verschillende energiewaarden van de verschillende ‘chakra’s’.

466
De link tussen mijn voorgaande theorie en de Chinese geneeskunde
Ook in de Chinese geneeskunde spreekt men over orgaangebieden en het gegeven dat de
energie van het ene orgaangebied het andere gebied beïnvloedt. In deze leer gebeurt dan in
een soort van ‘kringloop’ van energie die een circadiaans ritme vertoont. Ik veronderstel dat
dat circadiaans ritme wordt aangedreven door het ritme van de tijdstippen waarop doorgaans
wordt gegeten en geslapen. Vooral het ontbijt is hierbij belangrijk omdat deze eerste maaltijd
van de dag de kringloop – via de maag - weer in beweging zet. Dus de tijden waarop
verschillende organen druk bezig zijn met het genereren van energie uit metabolische
processen. Hierdoor ontstaan er net als bij de meteorologie plekken met een ‘hoge luchtdruk’
- ofwel hoge energetische waarde die bepaald wordt door het grotere aantal vrijkomende
quantumdeeltjes - en een ‘lagere luchtdruk’ – ofwel plekken met een lagere energetische
waarde, die bepaald wordt door een geringere opbrengst van vrijkomende quantumdeeltjes uit
minder actieve metabolische processen.
Net als in de meteorologie loopt er een stroom van de hogere luchtdruk naar de lagere
luchtdruk. Analoog hieraan loopt er een energetische stroming van delen met een hogere
energetische waarde naar delen met een lagere energetische waarde.
Net zoals deze luchtdrukverschillen verlopen langs bepaalde ‘routes’ op de weerkaart,
verlopen ook die energetische waardeverschillen in dierlijke organismen zoals de mens
normaliter langs bepaalde routes, die men wel kan benoemen als ‘meridanen’, ofwel de korste
routes tussen bepaalde energetische waardeverschillen, tussen gebieden met een hoger voltage
en gebieden met een lager voltage. Als één of meer organen gaan disfunctioneren, dan treden
er onbedoelde ‘energieke depressies’ op en loopt de energetische lichaamsklimaatregulering
uit de pas omdat de energiestromen gaan afwijken. Hierdoor komen andere organen in
‘energetische nood’ omdat de toevoer van voldoende energie gestremd wordt. Hierdoor neemt
dan de kwaliteit van het veldcontact af, waardoor de organen die niet meer van een adequate
energiestroom worden voorzien – en zelf niet in voldoende mate energie kunnen genereren –
gaan disfunctioneren. Hierdoor wordt de energiestroom nog meer verstoord en ontstaat ziekte.
Vaak wordt ziekte van het ene orgaan veroorzaakt door disfunctioneren van een ander –
energie-genererend – orgaan.

Op 22-9-2008 ontving ik de eerste nieuwsbrief van de ABB (Artsenvereniging voor


Biofysische geneeskunde en Bio-informatietherapie). Hierin trof ik een beknopte
samenvatting aan van de hoofdlijn van de Chinese geneeskunde, die mooi aansluit bij mijn
eigen theorie. Daarom zal ik deze beschrijving hier citeren:

[…] Meridianen binnen de acupunctuur


Naast het concept van de acupunctuurpunten heeft de chinese geneeskunde van oudsher het
concept van het meridiaansysteem gehad; je kunt spreken van energiekanalen die onder de
huid en in het inwendige van het lichaam verlopen.
Binnen de westerse wetenschappelijke methode is voldoende onderzoek gedaan waaruit blijkt
dat meridianen geen imaginaire entiteiten zijn. Hun bestaan is aantoonbaar.

De meridianen zijn met elkaar verbonden in een bepaalde volgorde. Interessant is hoezeer de
traditionele Chinese geneeskunde en de biofysische geneeskunde het erover eens zijn dat
binnen de meridianen ‘energie’ stroomt. Het Chinese denken heeft het dan over ‘qi’, de
biofysische geneeskunde gaat uit van elektromagnetische signalen. Hoe de interpretatie ook is,
het meridianensysteem kan worden beschouwd als een geordend systeem waarbinnen energie
door het lichaam circuleert. De Chinese geneeskunde gaat uit van 12 organen die voor een
deel dezelfde naam hebben als de Westerse organen. Maar ongeacht die overeenkomst in

467
naam, zijn de Chinese organen in feite uitgebreide energetische regulatiepatronen waar de
overeenkomstige anatomische organen onderdeel van uitmaken. Om verwarring te
voorkomen is het gebruikelijk om de Chinese organen met een hoofdletter te schrijven. Ieder
Chinees orgaan is nauw gerelateerd met een meridiaan (energievat) dat dezelfde naam heeft
als het Orgaan.

Er wordt vanuit gegaan dat ieder Orgaan een bepaald aandeel levert in de energieproductie
van het organisme en dat de Organen hun energie aan elkaar overdragen via meridianen.
Een te sterk of een te zwak functionerend orgaan kan zo storend werken op de energetische
verhoudingen van andere Organen, waardoor pathologische verschijnselen kunnen ontstaan.
De traditionele Chinese geneeskunde heeft deze energieoverdracht in kaart gebracht. Zo
draagt de Lever energie over aan de Long (beide zijn yinorganen).
Van de Long gaat de energie naar de Dikke darm en vervolgens naar de Maag, de laatste
twee zijn yangorganen. Dan van Milt-pancreas naar Hart (alle twee yinorganen), vervolgens
naar de Dunne darm en dan naar de Blaas, allebei yangorganen.
Dan van Nier naar Kringloop, beide yinorganen (“Kringloop’ is als orgaan niet bekend
binnen de Westerse fysiologie, maar heeft allerhande aspecten van wat in het Westen als
‘circulatie’ wordt beschouwd). Dan gaat de energie door naar de 3-Voudige verwarmer
(eveneens een orgaan dat binnen het Westen niet bekend is, maar dat vooral kenmerken heeft
die met energieproductie te maken heeft). Vandaar naar de Galblaas (net als de 3-voudige
Verwarmer een yangorgaan). Tenslotte wordt de energiekringloop gesloten doordat de
galblaas zijn energie aan de Lever overdraagt.

Over een etmaal gezien fluctueert de activiteit van de Organen in een heel specifiek ritme dat
al duizenden jaren door de Chinese geneeskunde wordt onderscheiden. Ieder orgaan heeft
tijden van maximale en minimale activiteit. Dat uit zich bijvoorbeeld in hormonale en
biochemische veranderingen binnen het lichaam. Het Chinese fysiologische denken heeft dit
in kaart gebracht en dat heeft een weergave van de Orgaanactiviteit opgeleverd die bekend
staat als ‘de orgaanklok’. Op de Orgaanklok (die wordt weergegeven in de vrom van
cirkelvormige tabellen in de vorm van een klok) kan worden afgelezen wanneer de
verschillende Organen het meest actief en het minst actief zijn […]

De Chinese ‘Organen’ kunnen volgens mij worden gezien als de al eerder genoemde
‘orgaanfuncties die bepaalde lichaamsgebieden energetisch voeden door middel van metabole
processen, die door het bijbehorende katabolisme vrijkomende quantumdeeltjes genereren’.
Ik denk dat de Chinese beschrijving van het energielichaam – in Organen - accurater is dan de
westerse die een grovere indeling in 7 hoofdchakra’s hanteert. De Chinese beschrijving
strookt dan ook meer met de door het metabolisme van de verschillende organen
gegenereerde energie van het ‘energielichaam’ dat het hele lichaam doordrenkt.

De kwaliteit van dat lokale metabolisme vindt ook zijn neerslag in de effectiviteit van de
ionenpompen voor met name de kalium-natrium uitwisseling, die medebepalend is voor het
lokale lichaamsvoltage. Het ene orgaan draagt meer bij aan de hoogte van het voltage dan het
andere en dat is gerelateerd aan de mate van metabolisme die op bepaalde lichaamslokaties
plaatsvindt. En dat geldt ook voor het genereren van quantumdeeltjes.
De energie via de meridianen loopt van gebieden met een hoger voltage naar gebieden met
een lager voltage. Meridianen zijn dus de routes tussen gebieden met een hoger voltage en
gebieden met een lager voltage.

468
Aurablokkades
Aurahealers houden zich bezig met het ‘repareren van geblokkeerde chakra’s’, want
‘geblokkeerde’ chakra’s kunnen volgens hen leiden tot ernstig disfunctioneren. Dat
disfunctioneren van de door mij gedefinieerde vorm van chakra’s kan leiden tot meer of
minder ernstig disfunctioneren van allerlei organen zal duidelijk zijn. Want als organen
verstoken zijn van adequate veldinformatie-voorziening, dan kunnen ze niet naar behoren
functioneren en vervolgens ook hun eigen informatievoorziening niet meer op gang houden.
De betrokken lichaamsregio’s genereren dan veel ijlere - en dus zwakkere - lokale
gluonenwolkjes, waardoor de amplitude van de draaggolven lager is en de uit het
morfogenetische veld opgenomen informatie veel zwakker resoneert en uiteindelijk minder
goed door het DNA kan worden opgevangen. Het gevolg kan bijvoorbeeld zijn: verminderde
hormoonproductie, verminderde enzymwerking, verminderde zinkabsorptie en kanker. Maar
in principe kunnen alle mogelijke functies verzwakken of zelfs uitvallen.

Chakra-healing met behulp van acupunctuur


Een volgens mij veilige en effectieve manier om chakra’s weer op krachten te krijgen is via
de Chinese acupunctuur, acupressuur en voetzoolreflexologie/massage.
Hoewel ook deze drie verwante therapieën geen genetische defecten kunnen verhelpen,
kunnen ze wel het onderfunctioneren van chakra-gebieden aanpakken en zorgen voor
optimaliseren van het functioneren van deze lichaamsgebieden/organen.

Deze therapieën berusten op het prikkelen van de perifere uiteinden van zenuwen die in
relatie staan met allerlei orgaanfuncties. En natuurlijk speelt ook hier de dynamiek van de
stressreductie door aandacht een aanvullende rol. Het mechanisme is als volgt:

· Door prikken, drukken of masseren worden de zenuwuiteinden gestimuleerd.


· Daardoor worden orgaanfuncties gestimuleerd.
· Daardoor wordt het metabolisme van die organen verhoogd.
· Een verhoogd metabolisme leidt tot meer ATP en (poly)peptiden en daaruit vrijkomende
quantumdeeltjes.
· Die vrijkomende quantumdeeltjes zorgen ervoor dat de aura ter hoogte van die organen
een grotere concentratie quantumdeeltjes gaat bevatten.
· Omdat meer deeltjes zorgen voor een sterkere resonantie, neemt ter plaatse van die
organen de amplitude van de veldinformatie toe.
· Een sterker informatie-aanbod zorgt voor een betere overdracht van deze informatie aan
de betrokken organen en daardoor ook een beter functioneren.
· Dit kan weer effecten hebben op naastliggende chakra’s en zelfs de hele aura,, zodat ook
het algehele functioneren van deze therapie kan profiteren.

Omdat deze therapie alleen gebruik maakt van prikkeling van de eigen zenuwen van de
patiënt zijn bijwerkingen door verkeerde vormen van energie uitgesloten.
· Als er een verkeerd perifeer gebied wordt geprikkeld, dan heeft de therapie niet het
beoogde effect en wordt hooguit een goed functionerend gebied extra geprikkeld. Dat
heeft geen nadelige gevolgen voor zo’n functie. Er treedt geen verlies van informatie-
kwaliteit op in andere gebieden. Er treedt dan alleen geen verbetering op in het
dysfunctionerende orgaan omdat de daaraan gerelateerde zenuwen niet extra worden
geprikkeld. Hier geldt wel: ‘baat het niet, dan schaadt het niet’.
· Als prikkeling van een bepaald perifeer zenuwgebied niet het beoogde resultaat heeft, kan
ongestraft een volgende poging worden gedaan. Als enig resultaat uitblijft is misschien
sprake van een genetisch defect of een ongunstige verstoring in de biochemie van een

469
patiënt, hetgeen kan worden veroorzaakt door gebrek aan essentiële stoffen (in de juiste
verhouding) of sterke pseudo-oestrogene invloeden.
· Wel wordt ook door de acupunctuur soms een te specifieke werking geclaimed. Het blijft
gaan om een methode die primair werkt op basis van het versterken van het veldcontact
door stimuleren van het metabolisme van organen.
· Gezien de positieve resultaten met voetzoolreflexologie en –massage lijkt het evident dat
lopen op blote voeten orgaanfuncties stimuleert en daarmee ook het veldcontact verbetert.
Ook het positieve effect van massage – gecombineerd met stressreductie door aandacht -
is hierop veelal te herleiden. Massage van kinderen stimuleert een gezonde ontwikkeling
conform de blauwdruk omdat daardoor de kwaliteit van het veldcontact toeneemt.

Massage, betere doorbloeding en meer ATP


Massage van orgaangebieden – en dus van slecht functionerende organen – kan ook leiden tot
een verbeterde doorbloeding. Een verbeterde doorbloeding zorgt voor een beter
zuurstoftransport. Cellen hebben voor hun ATP-productie voldoende zuurstof nodig.
Een verbeterd zuurstoftoevoer door massage van zwakke chakragebieden kan dus leiden tot
een verbeterde ATP-productie en daardoor tot een beter veldcontact van deze organen. Door
een verbeterd veldcontact worden de orgaanfuncties beter aangestuurd en zullen deze organen
beter beginnen te functioneren, hetgeen er toe leidt dat ze zelf hun ATP-productie ook weer
op een beter peil brengen.
Lichaamsmassage van chakragebieden kan dus ook een vorm van chakra-healing zijn.

Orthomanuele behandeling van wervelscheefstanden heft ‘aurablokkades’ op


Als er sprake is van een wervelscheefstand, dan kunnen zenuwen en bloedvaten bekneld
raken, zodat een verminderde prikkeloverdracht en doorbloeding optreedt. Hierdoor kunnen
de lichaamsgebieden - c.q. organen - die van deze prikkeloverdracht en doorbloeding
afhankelijk zijn beginnen te dysfunctioneren.
Hierdoor produceren deze organen minder (poly)peptiden die bij afbraak kunnen bijdragen
aan de ‘deeltjesdichtheid’ - en daardoor aan de resonantiekwaliteit – van het energielichaam
ter plaatse. Hierdoor zal ook de aansturende informatievoorziening vanuit de morfogenetische
velden naar deze organen zwakker worden, hetgeen er toe leidt dat het dysfunctioneren nog
verder toeneemt. Een neerwaartse spiraal is geboren en er zal progressie van de dysfunctie
beginnen op te treden.
En dat niet alleen: ook nabij gelegen organen – die zelf niet direct getroffen worden door
uitval van prikkeloverdracht en/of doorbloeding – krijgen te maken met een lokaal verzwakt
energieveld, waardoor de kwaliteit van de voor hen bestemde morfogenetische informatie
afneemt en dysfunctie kan optreden.
Wervelscheefstanden kunnen dus leiden tot de zogenaamde ‘chakrablokkades’ en in
aangrenzende lichaansgebieden (chakragebieden) zorgen voor dysfuncties.
Dit doet veronderstellen dat het opheffen van afwijkingen in de wervelkolom zou kunnen
leiden tot het verbeteren van lichamelijke en geestelijke functies. En daarvoor is inmiddels
evidentie verzameld. In 1981 publiceerde Sickesz het boek Orthomanipulatie (Stafleu),
waarin zij vooral betoogt dat elk mens absoluut symmetrisch moet zijn en ‘ontdekt’ maar
liefst vijf mogelijkheden van wervelscheefstand.Het resulterende klachtenpatroon, dat ergo
ook voor orthomanuele behandeling in aanmerking komt, gaat verder dan klachten van het
bewegingsapparaat: menstruatieklachten, suikerziekte, maagpijn, diarree, eczeem, astma,
hartkloppingen, oorsuizen et cetera, kunnen behandeld worden.

Uit de opsomming van aandoeningen die verlicht kunnen worden door het opheffen of
verminderen van de door scheefstand van gewrichten en wervels veroorzaakte

470
‘chakrablokkades’ blijkt dat allerlei lichaamsfuncties kunnen worden benadeeld, waaronder
ook die van de pancreas. Een afwijking ter hoogte van de pancreas kan inderdaad leiden tot
een hypofunctie van de pancreas, zodat er minder insuline wordt aangemaakt, waardoor de
bloedsuikerspiegel stijgt. Ook dysfunctie van het hart behoort tot de mogelijkheden, evenals
de al genoemde atherosclerose van de bloedvaten in de hartstreek en hogere delen (hals en
hersenen).
Afname van de kwaliteit van het veldcontact kan – zoals ik elders in mijn werk uitvoerig
uitlegde – onder meer leiden tot depressie en andere vormen van psychisch dysfunctioneren.

In het artikel Correlatie tussen orgaanfunctiestoornissen en wervelfoutstanden, een


prospectief onderzoek, in het Tijdschrift voor Integrale Geneeskunde, 1994, p. 195, geeft M.
Sickesz in grafiekvorm – waarbij alle wervels en hun eventuele stand-afwijkingen in kaart
worden gebracht – duidelijk aan welke orgaandysfuncties zijn gerelateerd aan welke
wervelfoutstanden en hoe de mate van dysfunctie gecorreleerd is aan de mate van foutstand.
Dit laat tevens zien welke lichaamsgebieden in hun organisch functioneren worden benadeeld
door de verschillende mogelijke wervelfoutstanden.

Voorwaarden voor een blijvend effect van chakra-healing


Het is echter zeer de vraag of die aurahealers en acupuncturisten ook inderdaad de chakra’s
blijvend kunnen activeren, want de productie van allerlei peptiden vereist namelijk dat er
sprake is van:
· Voldoende sterk veldcontact en dus een voldoende zink-, koper- en zuurspiegel plus de
afwezigheid van interfererende EM-velden, low-level magneetvelden en pseudo-
oestrogene en andere informatie-interfererende invloeden. Daarnaast moeten er voldoende
essentiële stoffen aanwezig zijn. Als één of meer van de bovengenoemde factoren de
kwaliteit van het veldcontact aantasten, dan kunnen er niet voldoende peptiden worden
gevormd en derhalve zal de chakra – ofwel de lokale gluonenwolk – nooit voldoende
geconcentreerd worden. Er zal dus in dat lichaamsgebied dan ook geen optimale
informatievoorziening plaatsvinden omdat de amplitude van de resonantie relatief laag
blijft.
· De afwezigheid van een hoog stressniveau. Stress vreet namelijk zink en zink is nodig
voor vele lichaamsprocessen. Dit gebeurt mede door de vorming van stresshormonen, die
zelf ook op diverse manieren – door interferentie en imitatie van andere stoffen bij de
recptoren - het functioneren benadelen.

Volgens mij kan het disfunctioneren van chakra’s zoals dat door de meeste aurahealers wordt
gedefinieerd dan ook alleen blijvend worden verholpen door de twee genoemde
variabelenrubrieken te elimineren. En dat kan door het veranderen van omgevingsfactoren,
psychiatrische interventies en in zeer belangrijke mate door een ortomoleculaire behandeling
in de zin van een nauwkeurige laboratoriumdiagnose en eventuele suppletie van essentiële
stoffen en/of het opheffen van de oorzaak van tekorten door te sterke afscheiding of te geringe
absorptie van deze stoffen.
Ontregeling van de biochemie kan – net zoals bij mijn diabetes – ook een genetische oorzaak
hebben en dan is echt tot op heden nog steeds suppletie en/of medicatie noodzakelijk.

Mits ondersteund door de juiste orthomoleculaire en/of medicinale aanpak, zou homeopathie
theoretisch kunnen dienen om bij een juiste aanpak de chakrawerking weer op gang te
brengen, waardoor de aura weer volledig werkzaam wordt en het veldcontact wordt
geoptimaliseerd. Hierdoor zullen allerlei vage klachten verdwijnen die te relateren zijn aan
gebrek aan veldcontact.

471
Chakra’s, trillingsgetallen en aanvulling van energie
· Lichamelijke en/of psychische klachten ontstaan dus als de aura lokaal te ‘ijl’ is en
onvoldoende vrije deeltjes bevat om draaggolven van voldoende amplitude te genereren,
voor het optimaal dragen van veldinformatie. Ook de met deze informatie gecodeerde
fotonen zullen dan te zwak zijn om op een adequate manier het DNA te bespelen. Kortom:
een lage amplitude van de gluonen leidt tot verzwakking van informatie-overdracht.
· Ieder chakragebied - ofwel lichaamsgebied met een bepaalde orgaanfunctie – maakt
bepaalde kenmerkende peptiden aan die bij afbraak zorgen voor een ‘wolkje gluonen’ met
een eigen kenmerkende frequentie. Het gaat hierbij om een ‘chakra-eigen frequentie’ die
als ‘zweving’ de resultante is van een een aantal frequenties van afgebroken stoffen. Ieder
individu heeft zijn eigen kenmerkende metabolisme en daarom zullen de zwevings-
frequenties van overeenkomstige chakragebieden van persoon tot persoon iets afwijken.
Binnen dezelfde frequentieband per chakra heeft ieder individu toch zijn eigen frequentie
en daarom heeft eenzelfde middel voor eenzelfde orgaanstoornis bij verschillende mensen
een verschillende uitwerking, goed of verkeerd. Dit geldt voor alle chakra’s. Daarnaast is
het ook nog zo dat het metabolisme van organen in de tijd kan veranderen, door genezing,
veroudering of onder invloed van andere processen in het lichaam. Hierdoor kan de
zwevingsfrequentie van een chakra zich in de loop van de tijd wijzigen, zodat een eerder
goedwerkend middel averechts begint te werken (of omgekeerd). Door onderlinge
wisselwerking van het metabolisme van orgaanfuncties zullen ook de frequenties van de
andere chakra’s mee veranderen. Door het gebruik van een goed of verkeerd middel
worden dus automatisch ook andere chakragebieden beïnvloed en daarom heeft een
homeopathisch middel invloed op het totale functioneren.
· Het is bekend dat alle stoffen van het periodiek systeem beschikken over een eigen
frequentie. De ene stof heeft daardoor een hogere ‘frequentie’ ofwel ‘Eigenton’ dan de
andere. Dat oplopen van de frequenties van de verschillende chakra’s is te relateren aan
het oplopen van de door sommigen waargenomen regenboogkleuren van de verschillende
chakra’s. Oplopende atoomnummers zijn gerelateerd aan steeds hogere chakra’s.
· Om nu de energie van een ‘te ijle’ chakra aan te vullen – ofwel de amplitude van dat
wolkje gluonen te vergroten - teneinde het veldcontact te optimaliseren en een kwaal te
verhelpen, moet aan het betreffende individu precies die energie worden toegediend die
past bij het trillingsniveau van de ‘zieke’ chakra. Dat aanvullen van energie kan gebeuren
in de vorm van extra sterke trillingen in de juiste frequentie. Deze extra sterke vibraties
versterken dan de al bestaande amplitude van de draaggolven (gluonen). Versterking van
amplitude kan namelijk plaatsvinden door (1) toevoegen van meer resonerende deeltjes en
(2) toevoegen van extra sterke vibraties van dezelfde frequentie. De homeopathie werkt
primair volgens het laatste principe, dat als het goed is het eerstgenoemde principe op
gang brengt.
· Als de frequentie van het ‘middel’ afwijkt van dat van de chakra, dan zullen vanwege het
faseverschil meer of minder lange zwevingen kunnen ontstaan met een nieuwe frequentie.
Omdat de golven elkaar op gezette afstanden beurtelings versterken en uitdoven, ontstaat
een nieuw en langer golfpatroon, waardoor een draaggolf overblijft met een (veel) lagere
frequentie die niet geschikt is voor het dragen van de voor het chakragebied bedoelde
informatie. Hoe dichter de twee frequenties bij elkaar liggen, hoe langer het nieuwe
golfpatroon wordt en hoe lager de nieuw ontstane frequentie en hoe minder kans er
overblijft dat er nog voor dat chakra bedoelde informatie kan worden gedragen.

472
· Door het gebruik van een homeopathisch middel dat ‘het net niet is’ - en qua frequentie
dicht in de buurt ligt van de bedoelde frequentie – kan dus die chakra het meest efficiënt
verstoord worden. Het is dus een kwestie van ‘goed of helemaal mis’.
· Omdat naburige chakra’s elkaar onderling beïnvloeden, is er meestal sprake van een
‘cluster’ van klachten die te relateren zijn aan een zelfde lichaamsregio. Het is dan zaak
om uit te vinden welke orgaandisfunctie de echte boosdoener is en van welk
energieniveau er precies een tekort is. Omdat een verzwakte chakra ook afbreuk doet aan
de totale energieke sterkte van de aura, kunnen ook minder lokaal gerelateerde klachten
optreden, zoals geheugenverlies enz.
· Allerlei stoffen, zoals mineralen, plantaardige en dierlijke organismen zijn opgebouwd uit
de elementen van het periodiek systeem en vertegenwoordigen daarom een bepaalde eigen
zwevingsfrequentie. Daarom zal de energie van specifieke natuurlijke producten – net zo
als (een combinatie van) de elementen van het periodiek systeem een grote overeenkomst
kunnen vertonen met de zwevingsfrequentie van specifieke chakra-gebieden. Dient men
de overeenkomstige frequentie aan, dan zal de amplitude van de lokaal te zwakke
veldinformatie sterker worden. Dit werkt alleen bij een goede overeenkomst van het
frequentiegebied. Bij een afwijkend frequentieaanbod zullen de klachten verergeren. Het
verkeerde middel heeft dus een averechtse uitwerking. Maar dat is nog niet alles.
· Het verkeerde middel kan daarnaast ook nog zodanig lijken op de zwevingsfrequentie van
andere chakra’s dat ook zwevingen optreden met hun zwevingsfrequenties. Om effectief
verstorende zwevingen te veroorzaken is namelijk een bepaalde mate van overeenkomst
nodig. Als de overeenkomst kleiner wordt, neemt de kans op zwevingen af en heeft de
energie van een bepaalde stof geen invloed. Er ontstaat dan geen effectieve zweving en
ook geen amplitudeversterking meer. Het is dus mogelijk dat een verkeerd middel niet
alleen de bestaande klachten ongemoeid laat of verergert, maar er kan ook een ander
chakragebied ontregeld raken, waardoor andere orgaanfuncties ook beginnen te
disfunctioneren. In extreme gevallen kan het ‘behandelen’ van een relatief onschuldige
klacht leiden tot het ontregelen van belangrijke vitale functies.
· Vanwege de incidentie waarmee klachten na een verkeerd middel verergeren noemt men
dit algemeen een ‘begin-verergering’ die nodig is om te laten zien dat het middel werkt!!!
Een echt juist middel zou meteen de chakra moeten versterken, waarna het
disfunctioneren afneemt. De helaas veelvuldig gesignaleerde beginverergering geeft alleen
aan dat er van homeopathische middelen inderdaad een niet te negeren invloed uitgaat.
Onder invloed van een aanvankelijk goedwerkend middel kan zich – bij herhaald gebruik
– ook een terugval voordoen omdat de chakrafrequentie onder invloed van het
herstelproces veranderde en het goede middel is veranderd in een onjuist middel.
· Het vervelende is dat een ernstiger ontregeld chakragebied of een extra ander ontregeld
gebied niet zo makkelijk weer is te herstellen. Want in het geval dat een verkeerde middel
een gezond gebied ontregelde moet er nu ook nog weer gezocht worden naar het 'echte
juiste' middel om dit ongedaan te maken, terwijl bovendien de eerste klacht ook nog
steeds moet worden behandeld. En hoewel hiervoor soms meerdere alternatieven bestaan
blijft het toch vaak zoeken naar een spelt in een hooiberg, waarbij nog meer chakra’s
kunnen worden ontregeld. Als een chakragebied langere tijd ontregeld is, dan gaat het
orgaan – of de organen - in het betrokken lichaamsgebied zodanig onderfunctioneren dat
die chakra steeds verder wordt verzwakt en dan zal dit zich niet binnen korte tijd spontaan
herstellen. De neerwaartse spiraal heeft de neiging om zich in stand te houden. Het zal
duidelijk zijn dat er tijdens het ‘soms langdurig zoeken naar het juiste middel’ nogal wat
extra gezondheidsschade kan worden veroorzaakt, terwijl ondertussen de oorspronkelijke
klacht in dezelfde of versterkte mate blijft bestaan.

473
· Dit ‘zoekproces’ kan ook nog wel eens extra lang duren of zelfs vergeefs zijn omdat men
over het hoofd ziet dat er voor bepaalde orgaanfuncties wel voldoende essentiële stoffen
moeten worden aangevoerd in het lichaam. En bij een onvolwaardige voeding of genetisch
bepaald onvermogen tot absorptie, productie of verwerking van bepaalde spoorelementen,
aminozuren, eiwitten, vitaminen en enzymen kan de behandeling inderdaad zinloos zijn en
– tijdens het ‘zoeken naar het goede middel - slechts gevaar opleveren voor andere
chakra- of orgaangebieden.
· Als het lichaam geen tekorten of genetische afwijkingen zou hebben en slechts zou
disfunctioneren bij gebrek aan adequate veldinformatie, dan zou in principe een enkele
kortdurende behandeling voldoende moeten zijn om de chakra(‘s) te versterken, waarna
het lichaam zelf die chakra(‘s) weer op peil kan houden. Als voortdurende behandeling
nodig blijkt om een chakra te ondersteunen, dan is er fundamenteel iets mis en is er sprake
van tekorten aan essentiële stoffen en/of genetisch bepaald onvermogen tot bepaalde
celfuncties of bijvoorbeeld retrovirussen.
· Ook als men de toestand na verloop van tijd weer onder controle krijgt, kan er al
onherstelbare schade zijn ontstaan. Door gebrek aan adequaat veldcontact heeft het DNA
een sterkere neiging tot toevallige mutaties en werkt ook het DNA-repairmechanisme dat
dit moet herstellen niet optimaal. Er kans dus al onherstelbare DNA-schade (celschade)
zijn ontstaan en zoals bekend vormen afwijkende cellen een risico op kanker. Bij
homeopathie is er dus helemaal geen sprake van ‘baadt het niet, schaadt het niet’, ook niet
als het gebruikte middel helemaal geen molecuul van het gebruikte middel meer bevat.

Een controversieel natuurkundig verschijnsel


Naast de vondst van de similiaregel deed Hahnemann ook nog de ontdekking dat hoe verder
de oplossing van een substantie werd verdund, des te werkzamer het geneesmiddel werd. Ik
citeer even iets van bladzijde 64 uit het Handboek energetische geneeskunde van Richard
Gerber (1988/1997, Becht):
[...] Het proces van herhaald verdunnen bleek het geneesmiddel krachtiger te maken.
Hahnemann noemde dit verschijnsel potentiëring. In hoge mate verdunde oplossingen van
homeopathische stoffen werden gebruikt om tabletten melksuiker met een laagje te bedekken,
die dan door de patiënt konden worden ingenomen. Deze homeopathische geneesmiddelen
waren zodanig ver verdund dat in vele van de toegediende medicijnen niet één enkele
molecuul van het oorspronkelijke kruid aanwezig was! Hahnemanns waarneming van steeds
grotere werking door steeds zwakkere concentratie, staat zeker in tegenspraak met vele van
de aanvaarde beginselen van dosering-gebonden effect in de farmacokinetica! [...]

Uitgaande van het gegeven dat de hoeveelheid resonerende deeltjes in een oplossing of
verzameling bepalend is voor de grootte van de amplitude van de (zwevings)frequentie, neem
ik aan dat de amplitude van de verdunning zonder aanwezige molecuul van een stof lager zal
zijn dan van een oplossing waarin nog substantie aanwezig is.
Volgens Hahnemann was nu de laagste amplitude de meest werkzame. Dat strookt niet met de
veronderstelling dat juist gestreefd moet worden naar een zo groot mogelijke versterking van
de amplitude van veldinformatie.
Ik geloof zelf dan ook niet dat de sterkste verdunning het meest effectief zal zijn. Maar wel
zal de sterkste verdunning de minste schade aanrichten indien het om een verkeerd middel
gaat, en dus ook de minste bijwerkingen of beginverergeringseffecten te zien geven. In die zin
werkt het wel het beste, zeker als er tevens sprake is van een placebo-effect.
Ik ben bang dat het verhaal over de krachtigste werking van de grootste verdunning een
onderdeel is van de mythevorming rond de homeopathie, die wars is van alle substantiële

474
variabelen en doet voorkomen alsof het fysiek functioneren zich volledig afspeeld op een
louter energiek niveau.
Het gemis aan realiteitszin omtrent (1) de noodzaak van klinische tests en de aanwezigheid
van essentiële voedingsstoffen, (2) de invloed van de genen, (3) het in acht nemen van de
meest elementaire natuurkundewetten en (4) de onzin omtrent goede indicatie van de begin-
verergering maakt de huidige klassieke homeopathie tot een kwakzalversbedrijf dat niet alleen
misleidt, maar ook grote schade kan berokkenen.

Neuroses en placebo-effect
Homeopathie wordt ook aangewend om gedragsproblematiek te behandelen. Vooral van
neuroses. Neuroses zijn gerelateerd aan stress. Stress verlaagt de zinkspiegel en daarmee
wordt ook de aanmaak van vele stoffen (zoals enzymen) benadeeld. Hierdoor worden diverse
orgaanfuncties getroffen, waardoor die betreffende lichaamsgebieden een verminderd
metabolisme te zien geven en derhalve ook een verzwakking van de chakra’s of ‘informatieve
deeltjeswolken’. Omdat een slechtere informatievoorziening ook onderfunctioneren tot gevolg
heeft, raakt men in een vicieuze cirkel gevangen. Omdat ook de hersenen hierdoor energiek-
informatief worden benadeeld, kunnen dan ook weer gedragsstoornissen optreden die moeilijk
op te lossen zijn. Om de echte oorzaak weg te nemen zou men stressreductie moeten
bewerkstelligen. En dat is wat er vaak in eerste instantie gebeurd.
Door de tijd en aandacht die een eerste consult vergt krijgt de patiënt het gevoel serieus
genomen en begrepen te worden. Er wordt eindelijk geluisterd en hulp belooft. En dat geeft
soms al een aanzienlijke acute stressreductie. Het niveau van stresshormonen neemt af en de
zinkspiegel stijgt weer. Het functioneren verbetert, de chakra wordt beter gevoed en het
veldcontact wordt ook sterker. Dit is in feite een snelwerkend placebo-effect dat ook door
iedere andere therapeut met voldoende beloftevolle aandacht zou kunnen worden
bewerkstelligd. Een onwerkzaam middel kan zo toch effectief lijken, voor zover het niet leidt
tot nadelige zwevingen die het disfunctioneren verergeren.
De patiënt is gelukkig want ‘het middel’ heeft – ondanks het uitblijven van de begin-
verergering - geholpen. Natuurlijk kan er ook zijn gekozen voor een juist middel en dan zal
het verbeteren van de situatie nog effectiever verlopen.
Maar de kans is niet denkbeeldig dat er een verkeerd middel wordt voorgeschreven en dat er
eerst een begin-verergering optreedt, gevolgd door een eindeloze zoektocht naar het juiste
middel. En als dat niet wordt gevonden eindigt de patiënt als een hopeloze neuroot in een
dieper dal dan voorheen.

Wetenschappelijke evidentie voor het placebo-effect van homeopathie


Dat positieve resultaten van homeopathie grotendeels worden bereikt door stressreductie
wordt ook evident gemaakt door een uitputtende literatuurstudie, waarvan de uitkomst werd
gepubliceerd in The Lancet van augustus 2005, onder de titel: ‘Are the clinical effects of
homoeopathy placebo effects? Comperative study of placebo-controlled trials of
homeopathy and allopathy’.
De interpretatie van deze studie met 110 homeopathische en 110 conventionele placebo-
gecontroleerde onderzoeken luidde:

[…] Biases are present in placebo-controlled trials of both homoeopathy and conventional
medicine. When account was taken for these biases in the analysis, there was weak evidence
for a specific effect of homoeopathic remedies, but strong evidence for specific effects of
conventional interventions.
This finding is compatible with the notion that the clinical effects of homoeopathy are placebo
effects […]

475
Hier betreft het waarschijnlijk uitsluitend een positief effect van een homeopathische
behandeling. Maar dat homeopathie niet geheel en al op berust op gunstige placebo-effecten
wordt duidelijk gemaakt door onderstaande casussen.

Casuïstiek
De twee aanvankelijk gezonde homeopaten die aan provings hadden meegedaan zaten
maandenlang – zelfs ernstig - in de lappenmand voordat hun functioneren zich weer
langzaam begon te herstellen. Het ‘verwreven’ middel had één of meerdere chakra’s en dus
orgaanfuncties verstoord. Om dit mechanisme te illustreren zal ik beschrijven welke gevolgen
de homeopathische behandeling van een simpel beginnend zwemmerseczeem en daarna van
een lichte virusinfectie met verkeerde middelen hadden.
· Het al genoemde kind kreeg een middel dat bij provings een bepaald soort uitslag
veroorzaakte dat bij oppervlakkige visuele beschouwing leek op het plekje op zijn ene
voet.
· Hierop raakte het hele lichaam van het kind binnen korte tijd bedekt met een jeukende
rode uitslag, terwijl het plekje op de voet gewoon aanwezig bleef.
· Na enige tijd verdween de uitslag en via een bekend zalfje tegen zwemmerseczeem
verdween later ook het plekje op de voet.
· Daarna kreeg het kind – net als bijna de hele klas – een virusinfectie die gepaard ging met
een dag of wat koorts, wat diarree en een keertje overgeven. Het kind kreeg meteen de
eerste dag een middel toegediend om weer snel op de been te zijn.
· Het kind herstelde echter langzamer dan de andere kinderen in de klas en begon ook
vervelend te hoesten en die hoest bleek zeer hardnekkig en leek zelfs wat op kinkhoest.
Vervolgens kreeg hij – via een te hulp gevraagde collega-homeopaat - weer een middel
tegen die hardnekkige hoest. Het was een middel dat gegeven werd bij een soort hoest die
zo op het eerste gehoor wel leek op de hoest van het kind. Men gaf een tuberculosemiddel,
‘tub.Koch’. Een middel dat is afgeleid van de tuberkelbacil. Nader artsen- en/of
laboratoriumonderzoek werd niet verricht.
· Het gevolg was dat het kind nog benauwder begon te hoesten. Deze hoest hield
maandenlang aan en door de nachtelijke benauwdheden - waarbij nu ook diep vastzittend
slijm hoorde - en vele malen braken tengevolge van deze hoestbuien, ging de conditie van
het kind achteruit. Steeds als het een week of wat iets beter leek te gaan, werd het kind
weer geveld door een toevallig virusje dat de school passeerde. Hij kwam er maar niet
bovenop.
· Uiteindelijk werd de huisarts bezocht en die schrok. Die constateerde een beginnende
longontsteking en vond dat die gekke hoest leek op astma, hoewel dat het toch niet echt
was. Er werd niets verteld over het gebruikte tuberculosemiddel. Antibiotica en een
astmakuur brachten uitkomst en verlichting. Langzaam knapte het kind weer op.

Wat was er vanaf dat verkeerd behandelde onschuldige herfstvirusje gebeurd?


· Het eerste middel – dat het immuunsysteem had moeten mobiliseren - had waarschijnlijk
de keelchakra ontregeld. Het gebied rond de thymus werd benadeeld in de ontvangst van
veldinformatie en het immuunsysteem begon te disfunctioneren. Het slijmvlies in de keel
raakte ook ontregeld, met de droge hoest als gevolg. Met de almaar heersende bacteriële
en virale besmettingen in de klas kreeg het aangetaste immuunsysteem geen kans om zich
rustig te herstellen en het raakte steeds uitgeputter.

476
· Om die hardnekkige hoest te bestrijden luisterde men naar de hoest en vond dat die klonk
als de hoest van iemand met tuberculose. Dus gaf men een van tuberculose afgeleid
middel. Omdat het kind geen tuberculose had, ontwikkelde het de symptomen hiervan.
Dat middel had niet de goede zwevingsfrequentie, maar vertoonde wel een bepaalde
overeenkomst en dus werd het keelgebied nog verder in zijn veldcontact benadeeld door
de opgewekte zwevingen. Er ontstond nu een verergering van de hoest in de richting van
tuberculose. Deze keer met slijmvorming en sterkere benauwdheid, terwijl het probleem
dieper in de luchtwegen leek te zitten.
· Antibiotica en een astma-puf verlichten uiteindelijk de situatie en na ruim een half jaar
tobben was het kind weer in goede conditie.

Trial and error


Getuige de opmerking van één van de docenten van de School voor Homeopathie is de
hierboven beschreven casus eerder regel dan uitzondering. Het gaat gewoon om een niet
ongevaarlijke vorm van trial and error, waarbij men afgaat op subjectieve interpretaties in
plaats van een klinische diagnose. Hierbij wordt dan gebruik gemaakt van ‘manuals’ die
bestaan uit opsommingen van allerlei symptomen die zouden horen bij een bepaald middel,
ofwel een gebrek aan een bepaald frequentiespectrum. Vaak bestrijken deze opsommingen –
ofwel symptoonclusters – dan ook nog meerdere chakragebieden en wordt in feite gegokt om
welk ‘beeld’ het gaat. En homeopathisch beeld zegt eigenlijk gewoon welke zwevings-
frequentie ondervertegenwoordigd is.
Dat deze vorm van therapie niets anders is dan symptoombestrijding komt ook tot uitdrukking
in de opmerking dat men de kinderen later terugziet met hetzelfde probleem in een ander jasje.
De oorzaak van de kinderklachten is dan nog steeds niet weeggenomen omdat dezelfde
chakragebieden – ofwel dezelfde organen - nog steeds structureel disfunctioneren.
Omdat de kwaliteit van het totale veldcontact - dus ook van de hersenen – deels bepaald
wordt door het totaal van alle chakra’s, zal ook de geestelijke ontwikkeling schade kunnen
ondervinden van het disfunctioneren. De problematiek die dat in de loop van de ontwikkeling
met zich meebrengt zal veranderen, maar de oorzaak niet.

Reguliere proefkonijnen en homeopathische provings


Nadat ik tien jaar lang de homeopathische praktijk van zeer nabij heb mogen volgen, kan ik
niets anders concluderen dan dat de homeopathie minstens zulke gevaarlijke bijwerkingen
kent als de reguliere praktijk met producten van de farmacie.
Beide therapeutische richtingen maken gebruik van proefkonijnen om via trial and error
nieuwere symptoombestrijdende middelen te zoeken. En in beide stromingen vallen
regelmatig slachtoffers.

In de reguliere branche wordt de dienst uitgemaakt door de farmacie en in de homeopathie


loopt men eensgezind aan achter allerlei goeroes die nieuwe kunstjes hebben uitgeprobeerd.
Maar in beide gevallen ontbreekt het aan echt fundamenteel onderzoek en theorievorming en
wordt een toevallig succesje meteen gegeneraliseerd naar een grootschalige productie of een
duurbetaalde workshop.
Veel van de bijwerkingen van reguliere medicijnen berusten op het mechanisme van een
‘verkeerd homeopathisch middel’. Zowel in de reguliere als in de homeopathische benadering
geldt: ‘de ene patiënt is de andere niet’.

477
Incidentie van kinderziekten neemt niet af doordat er meer wordt
gevaccineerd

Artsen vertellen over het algemeen dat de kinderziekten waartegen wordt gevaccineerd
minder vaak voorkomen omdat er zo veelvuldig tegen wordt gevaccineerd en dat dus de
vaccinatie-dekkingsgraad er voor zorgt dat er minder kinderen ziek worden. Dat is voor leken
een oncontroleerbaar verhaal wanneer er wordt gevaccineerd en tegelijk neemt de incidentie
van deze kinderziekten af. Maar is er echt zo’n causaal verband? Ik denk van niet en als
onderbouwing voor deze mening geef ik het onderstaande in overweging:

Volgens de British Association for the Advancement of Science waren tussen 1850 en 1940
de incidenties van kinderziekten met 90% afgenomen, alvorens men op grote schaal begon
met het vaccineren van babies en jonge kinderen.
Waterpokken namen - zowel in Europese landen als daarbuiten – zowel met als zonder
vaccinatieprogramma’s af.
Tuberculose nam in Europa en Amerika enorm af zonder vaccinaties, hoewel armoede en
onvolledige behandeling ervoor kunnen zorgen dat ze terugkomt.
Ziekten als builenpest en roodvonk zijn grotendeels verdwenen zonder enig
vaccinatieprogramma.
De oorzaken van afname van besmettelijke ziekten ligt in een betere hygiëne, betere riolering,
betere voeding en een hogere levensstandaard. Een recent rapport van de
Wereldgezondheidsorganisatie constateert dat de huidige afname van zulke ziekten in veel
ontwikkelingslanden niet voornamelijk te danken is aan vaccinaties en verbeterde medische
zorg, maar aan dezelfde factoren die de afname in het westen teweegbrachten: hygiëne,
voeding en een hogere levensstandaard.
Ook bestaat er geen correlatie tussen niet-gevaccineerde mensen en epidemieën. De relatie
tussen de aanwezigheid van antilichamen en het niet krijgen van de overeenkomstige ziekten
is niet wetenschappelijk aangetoond. Tests hebben uitgewezen dat mensen met weinig
antilichamen een ziekte kunnen weerstaan en mensen met veel antilichamen haar kunnen
krijgen. In feite is aangetoond dat gevaccineerde mensen de betreffende ziekte kunnen
oplopen – zelfs in bevolkingspopulaties met een 100% vaccinatiegraad.

De Australische wetenschapper Viera Scheibner, die sinds 1986 zo’n 30.000 bladzijden
medische artikelen over vaccinatie heeft onderzocht, schrijft: “Ik heb niet één verhandeling
gevonden die kon aantonen dat tijdens een epidemie uitsluitend niet gevaccineerde kinderen
de desbetreffende ziekte kregen. Zelfs tijdens vaccintests kregen veel kinderen die
gevaccineerd waren de ziekte waartegen zij waren ingeënt, en vaak binnen enkele dagen.”

In 1796 voerde de Engelse plattelandsarts Jenner de eerste vaccinatie uit tegen het humane
pokkenvirus. In 1979 constateerde men dat dit pokkenvirus geen slachtoffers meer maakte. In
de tussenliggende 183 jaar is natuurlijk wel wereldwijd de hygiëne verbeterd, vooral in
dichtbevolkte gebieden van de inmiddels geïndustrialiseerde landen. De met het pokkenvirus
besmette bedwantsen verdwenen van het toneel. Hierdoor werden de besmettingen ook steeds
minder talrijk. Hierdoor verloor het pokkenvirus ook aan kracht in die zin dat de amplitude
van de bijbehorende veldinformatie steeds kleiner werd. Hierdoor ontstond de situatie dat het
pokkenvirus op een gegeven moment zodanig aan sterkte (virulentie) had ingeboet dat het
‘degenereerde’ tot een virus dat geen slachtoffers meer kon maken.
Verbeterde hygiëne zorgde er op een natuurlijk manier voor dat de kracht van het pokkenvirus
vanzelf uitdoofde.

478
Als we de loop van de geschiedenis volgen, dan zien we dat steeds ontdekkingsreizen, grote
expansieve oorlogen of lange-afstandshandel leidde tot een verstoring van het ecologisch
evenwicht. Dit leidde tot massale sterfte en – nadat immuniteit tegen de ziekte was verworven
– een nieuw evenwicht. Daarna leefde de nieuwe ziekte nog slechts voort als endemische
ziekte, die een keer per generatie tot een (milde) utbraak kwam: de nieuwe infectieziekte was
‘gedomesticeerd’.
De grote vraag die zich hierbij aandient is die naar de rol van de geneeskunde. Werkt zij zinds
Robert Koch en Louis Pasteur aan de successievelijke uitroeiing van de ziekten die de mens
bedreigen en is het verloop van de geschiedenis dus lineair? Of wordt zij voortdurend voor
nieuwe uitdagingen gesteld, en kent de geschiedenis juist een cyclisch verloop?

De kwaliteit van het immuunsysteem is de bepalende factor


De doorslaggevende factor die bepaalt of een individu een bepaalde ziekte krijgt – ofwel of
een infectie de kans krijgt zich te manifesteren – is nog steeds primair de conditie waarin het
immuunsysteem verkeert. En het vervelende is dat juist door de vaccinaties het
immuunsysteem verzwakt kan raken. Op de lange termijn door de depleties van vitamine D,
(en daardoor van calcium en fosfor) en op de korte termijn door de direct na de vaccinatie
optredende dip in de kwaliteit van het immunsysteem door het Gegeneraliseerd Adaptie
Syndroom (GAS).
Het is dus helemaal niet vreemd dat gevaccineerde kinderen binnen enkele dagen na de
vaccinatie ziek worden als ze in deze periode worden geïnfecteerd met de ziekte waartegen ze
net zijn ingeënt. Ze worden dan niet ziek van de geïnactiveerde ziekmakers in het vaccin,
maar de door de vacinatie veroorzaakte dip in de afweer maakt ze op dat moment gevoeliger
voor die infectie en andere infecties.
Heeft een kind op het moment van vaccinatie al een (sterk) verlaagde afweer, dan kan het
gebeuren dat het kind ziek wordt van de geïnactiveerde – dus verzwakte – virussen en/of
bacteriën in het vaccin. Als het immuunsysteem niet meteen adequaat optreedt tegen de
ingespoten ziekmakers, dan krijgen ze volop de gelegenheid om zich weer te herstellen van de
tijdelijke verdoving door formaldehyde en kunnen ze aanleiding geven tot een heuse
infectieziekte die dan wordt veroorzaakt door het vaccin.

Als we een blik werpen op enkele historische feiten betreffende de effectiviteit van vaccins,
dan zien we dat vaccinaties niet alleen mensen niet beschermen tegen het krijgen van ziekten
waartegen is gevaccineerd, maar dat ze ook leiden tot uitbraken van dezelfde zieken als die ze
zouden moeten voorkomen. De onderstaande opsomming is overgenomen van de website
vaccinationdebate.com:

[...] Take a look at some of the historical data below showing various vaccination
programs and the outbreak of that very disease either immediately to several years later.

- In 1871-2, England, with 98% of the population aged between 2 and 50 vaccinated
against smallpox, it experienced its worst ever smallpox outbreak with 45,000 deaths.
During the same period in Germany, with a vaccination rate of 96%, there were over
125,000 deaths from smallpox. (The Hadwen Documents)

- In Germany, compulsory mass vaccination against diphtheria commenced in 1940 and


by 1945 diphtheria cases were up from 40,000 to 250,000. (Don`t Get Stuck, Hannah
Allen)

- In the USA in 1960, two virologists discovered that both polio vaccines were

479
contaminated with the SV 40 virus which causes cancer in animals as well as changes in
human cell tissue cultures. Millions of children had been injected with these vaccines.
(Med Jnl of Australia 17/3/1973 p555)

- In 1967, Ghana was declared measles free by the World Health Organisation after 96%
of its population was vaccinated. In 1972, Ghana experienced one of its worst measles
outbreaks with its highest ever mortality rate. (Dr H Albonico, MMR Vaccine Campaign in
Switzerland, March 1990)

- In the UK between 1970 and 1990, over 200,000 cases of whooping cough occurred in
fully vaccinated children. (Community Disease Surveillance Centre, UK)

- In the 1970`s a tuberculosis vaccine trial in India involving 260,000 people revealed
that more cases of TB occurred in the vaccinated than the unvaccinated. (The Lancet
12/1/80 p73)

- In 1977, Dr Jonas Salk, who developed the first polio vaccine, testified along with other
scientists that mass inoculation against polio was the cause of most polio cases
throughout the USA since 1961. (Science 4/4/77 "Abstracts" )

- In 1978, a survey of 30 States in the US revealed that more than half of the children
who contracted measles had been adequately vaccinated. (The People`s Doctor, Dr R
Mendelsohn)

- In 1979, Sweden abandoned the whooping cough vaccine due to its ineffectiveness. Out
of 5,140 cases in 1978, it was found that 84% had been vaccinated three times! (BMJ
283:696-697, 1981)

-The February 1981 issue of the Journal of the American Medical Association found that
90% of obstetricians and 66% of pediatricians refused to take the rubella vaccine.

- In the USA, the cost of a single DPT shot had risen from 11 cents in 1982 to $11.40 in
1987. The manufacturers of the vaccine were putting aside $8 per shot to cover legal
costs and damages they were paying out to parents of brain damaged children and
children who died after vaccination. (The Vine, Issue 7, January 1994, Nambour, Qld)

- In Oman between 1988 and 1989, a polio outbreak occurred amongst thousands of
fully vaccinated children. The region with the highest attack rate had the highest vaccine
coverage. The region with the lowest attack rate had the lowest vaccine coverage. (The
Lancet, 21/9/91)

- In 1990, a UK survey involving 598 doctors revealed that over 50% of them refused to
have the Hepatitis B vaccine despite belonging to the high risk group urged to be
vaccinated. (British Med Jnl, 27/1/1990)
- In 1990, the Journal of the American Medical Association had an article on measles
which stated, "Although more than 95% of school-aged children in the US are vaccinated
against measles, large measles outbreaks continue to occur in schools and most cases in
this setting occur among previously vaccinated children." (JAMA, 21/11/90)

- In the USA, from July 1990 to November 1993, the US Food and Drug Administration
counted a total of 54,072 adverse reactions following vaccination. The FDA admitted that
this number represented only 10% of the real total, because most doctors were refusing
to report vaccine injuries. In other words, adverse reactions for this period exceeded half
a million! (National Vaccine Information Centre, March 2, 1994)
- In the New England Journal of Medicine July 1994 issue a study found that over 80% of
children under 5 years of age who had contracted whooping cough had been fully
vaccinated.

480
- On November 2nd, 2000, the Association of American Physicians and Surgeons (AAPS)
announced that its members voted at their 57th annual meeting in St Louis to pass a
resolution calling for an end to mandatory childhood vaccines. The resolution passed
without a single "no" vote. (Report by Michael Devitt)

Bovenstaande lijst met ‘bedenkelijke’ vaccinatie-incidenten spreekt voor zich en toont aan dat
hetgeen in deze studie naar voren wordt gebracht betreffende de werking van het
immuunsysteem en het belang van een goed werkend immuunsysteem - dat in zijn
functioneren ernstig wordt aangetast door (herhaald) vaccineren - beslist serieus moet worden
genomen.

Het ontstaan van ‘nieuwe infectieziekten’


Nu de gewone kinderziekten – waar tegen wordt ingeënt – veel minder voorkomen, zien we
steeds meer nieuwe kinderziekten ontstaan. Ik signaleer de zogenaamde ‘vierde ziekte’ en
andere varianten die nog geen duidelijke naamgeving hebben.
En tegen hoe meer ziekten men kinderen inent, hoe meer nieuwe infectieziekten er ontstaan.
En dat laat zich heel makkelijk verklaren als we even terugdenken aan het gegeven dat apen
normaliter niet ziek werden van SIV, maar na inenting wel.
Door de toenemende hoeveelheid kwik en aluminium in het lichaam worden binnenkomende
virussen in steeds sterkere mate ook ‘afgeslankt’, waardoor ze celmembranen kunnen
passeren.
Virussen die vroeger nooit leidden tot ziekten omdat ze geen kans zagen om in de cellen door
te dringen wordt het nu steeds makkelijker gemaakt om dat wel te kunnen. Kinderen krijgen
nu geen mazelen omdat ze daartegen zijn gevaccineerd, maar die vaccinatie maakt het wel
mogelijk dat een voorheen onschuldig virus nu wel kan toeslaan, waardoor het lijkt alsof er
een nieuwe infectieziekte is ontstaan.
Vaccinaties tegen de ene infectieziekte faciliteren gewoon andere virusinfecties. Het is
gewoon dweilen met de kraan open, terwijl daarnaast ook nog eens kinderen worden
gedupeerd in hun verdere ontwikkeling.

Gemodificeerd maismeel en onverklaarde koortsaanvallen bij baby’s


In het voorgaande beschreef ik hoe vaccinaties de ontwikkeling en het welzijn van jonge
kinderen kunnen benadelen. Maar niet alleen die vaccinaties vormen een bedreiging. Ook
speciaal voor baby’s ontwikkelde babyvoeding in de vorm van melkpoeder voor flesvoeding
kan de gezondheid en ontwikkeling van baby’s benadelen. En dat geldt speciaal voor de op
doktersrecept via de apotheken verkrijgbare hypoallergene melkpoeder voor kinderen met een
melkallergie of lactose-intolerantie. Hoewel deze melkpoeder geen lactose bevat en de
melkcaseïne al is voorbewerkt in de zin van ‘voor-afgebroken’, levert dit product toch
gezondheidsrisico’s op die kennelijk niet worden onderkend.

De hypoallergene dieetvoeding in de vorm van melkpoeders voor zuigelingen bevatten


namelijk gemodificeerd maiszetmeel als emulgator. Zoals ik elders in mijn werk nader
beschrijf kunnen in producten die tot stand komen via gentechnieken stereo-isomere eiwitten
voorkomen. De incidentie van deze stereo-isomere eiwitten is onvoorspelbaar, net zoals het
karakter ervan.
Het immuunsysteem kan verschillend reageren op deze afwijkende eiwitten.
· Meestal wordt zo’n stereo-isomeer eiwit door het immuunsysteem als onnatuurlijk herkend
en aangezien voor een allergeen dat bestreden moet worden.

481
· Ook kan het stereo-isomere eiwit een zodanige ruimtelijke structuur hebben gekregen dat
het bij receptoren voor een ander eiwit in de plaats kan treden en aldus het normale
functioneren kan verstoren.

In het eerste geval is er sprake van een mobilisatie van het immuunsysteem om de
veronderstelde ‘indringer’ onschadelijk te maken. Dat gaat gepaard met koorts en ziekzijn.
Hoe sterker het immuunsysteem is ontwikkeld, hoe hoger ook de koorts kan oplopen. Zodra
het stereo-isomere eiwit is opgeruimd of via het natuurlijke metabolisme is verteerd en/of
afgevoerd verdwijnt de koorts weer. Meestal duren zulke situaties één of twee dagen, dus
ongeveer net zolang als een metabole cyclus duurt. Bij een herhaald aanbod van stereo-
isomere eiwitten in de melk kan de malaise langer duren.
Bij mijn beide kleinkinderen heb ik herhaaldelijk zulke korte perioden van koorts ‘zonder
aanwijsbare oorzaak’ meegemaakt. De arts deed het af met de opmerking over een ‘koudje’,
een virusje of iets wat kinderen nu eenmaal wel vaker hebben. De oudste dronk ‘gewone’
flesvoeding en was normaal volgens het geldende vaccinatieprogramma ingeënt en de jongste
gebruikt de hypoallergene variant en is niet gevaccineerd.
Waarom de oudste toch dezelfde verschijnselen vertoonde als de jongste volgt hierna. Maar
eerst nog even terug naar de hypoallergene melk-oorzaak.

Zo’n koortsaanval gaat gepaard met een verminderde voedselinname want een ziek kind heeft
geen eetlust. Dat betekent dat ook de productie van ATP vermindert en dientengevolge ook de
kwaliteit van het veldcontact afneemt. Dat benadeelt dan weer de ontwikkeling van de baby.
En hoewel het hier gaat om relatief korte stagnaties in de aansturing van de ontwikkeling mag
de ernst hiervan niet worden onderschat, zeker als dit soort ‘onverklaarbare koortsaanvallen’
regelmatig voorkomen. Ook een aantal subtiele stoornissen kan optellen tot een niet te
verwaarlozen factor.

Ook allerlei ander voedsel dat gentech componenten bevat kan bij jonge kinderen leiden tot
de hiervoor geschetste koortsaanvallen en vormen van disfunctioneren.

Vaccinaties kunnen deze effecten nog versterken. Mijn oudste kleinkind dronk geen
zuigelingenmelk die gemodificeerd maismeel bevatte, maar was wel ingeënt. Doordat de
vaccins kwik bevatten dat lange tijd in het lichaam blijft opgeslagen, kunnen allerlei eiwitten
in het lichaam en in het (gezonde) voedsel ook veranderen in stereo-isomere eiwitten.
Hierdoor kan dan ook een reactie van het afweersysteem optreden, naast allerlei vormen van
disfunctioneren.
Als het gaat om eiwitten die kunnen worden verteerd of uitgescheiden, dan duurt de
koortsaanval relatief kort. Gaat het hierbij echter om eiwitten die langer in het lichaam blijven,
dan kunnen zo auto-immuunziekten ontstaan.

Gentech producten en vaccinaties leiden dus tot nieuwe ziektebeelden die niet goed worden
begrepen. Deze koortsende aandoeningen worden vervolgens weer vaak ‘behandeld’, want
een ziek kind moet liefst zo snel mogelijk koortsvrij worden gemaakt. Dus wordt er vaak
volgens de methode van trial and error gebruik gemaakt van koortsremmers en zelfs
antibiotica en virusremmers. Het eerste middel waarnaar men dan grijpt is meestal
paracetamol. En helaas is paracetamol niet zonder bijwerkingen.

Met de beste bedoelingen stellen ouders hun kinderen bloot aan de risico’s van genetisch
gemodificeerde producten, vaccinaties en medicaties. En dat levert allemaal onnodige risico’s
voor het welzijn en de (brein)ontwikkeling van hun kinderen.

482
En dan nog begrijpt men kennelijk niet hoe het komt dat momenteel zo’n hoog percentage van
de schooljeugd last heeft van allerlei stoornissen, al of niet helder gedefinieerd.
Volgens mij leiden veel kinderen aan lichte subvormen (varianten) van autisme, ADHD,
borderline enz. omdat hun breinontwikkeling tijdens de eerste paar levensjaren – in
verschillende stadia - herhaaldelijk werd gestagneerd door ‘onschuldige koortsende ziektes’
die niet nodig zouden zijn geweest als men de gevaren van vaccinatie en gentechnologie maar
onder ogen wilde zien.

Mijn beide kleinkinderen illustreren onbedoeld dat vaccinaties en gemodificeerd maismeel


(en andere gemodificeerde producten) ieder op zich kunnen leiden tot dezelfde – tot nu toe
onbegrepen – korte perioden van koorts die worden veroorzaakt door stereo-isomere eiwitten
die ofwel in die afwijkende ruimtelijke structuur met de voeding werden opgenomen ofwel
door het ingespoten kwik in het lichaam zelf worden gevormd.
Het zal duidelijk zijn dat de combinatie van het gebruik van gemodificeerde voedsel plus
vaccinaties kan leiden tot een grotere incidentie van dit beschreven soort ‘koortsdagen’.

Twijfels aan de veiligheid van genetisch gemanipuleerde maïs


Op 14-1-2008 trof ik het Algemeen Dagblad het volgende artikeltje aan:
[…] Voorlopig einde teelt gengewassen
De prominente Franse boerenactivist José Boveé eet weer nadat de regering besloot te
stoppen met de teelt van genetisch gemanipuleerde gewassen.
President Sarkozy nam dit besluit nadat een comité van onderzoekers had verklaard dat
‘ernstige twijfels’ bestaan over de genetisch gemanipuleerde maïs (MON 810) die in
Frankrijk wordt geteeld. De pollen van de gemanipuleerde gewassen kunnen zich kruisen met
die van ‘traditionele’ gewassen op nabij gelegen velden. Ook kan het maïs invloed hebben op
insekten en wormen.
Volgende maand behandelt het Franse parlement het wetsvoorstel over de ‘gengewassen’ […]

Genetisch gemodificeerde maïs kan dus ook volgens die onderzoekers invloed hebben op
levende organismen zoals insekten en wormen. Die organismen bestaan ook bij de gratie van
een gezonde eiwitsynthese en hun functioneren kan ook worden verstoord door afwijkende
eiwitmoleculen. Hieruit volgt logischerwijs dat dan ook het functioneren van zuigelingen
hierdoor kan worden benadeeld.

483
Een gezond immuunsysteem is de beste verdediging tegen infecties

In deze studie betoog ik ergens dat het immuunsysteem dan wel in staat kan zijn om – na
vaccinatie met de betreffende antigenen – een bepaalde ziekteverwekker te herkennen, maar
als het immuunsysteem te zwak is om een voldoende sterk leger te mobiliseren om die
ziekteverwekker op doeltreffende wijze te lijf te gaan, er dan nog steeds geen bescherming
bestaat tegen deze ziekteverwekker. Ik deed die uitspraak in relatie tot de verzwakking van
het immuunsysteem door aan vaccins toegevoegd vitamine D-verlagend aluminium hydroxide
(op langere termijn) en het optreden van de a-specifieke stressrespons na vaccinatie (op korte
termijn).
Op zaterdag 5-9-2009 las ik in de kenniskatern van de Volkskrant het artikel Alle ballen op
het virus, zodra het is herkend, dat beschrijft hoe onderzoekers van het
kankerinstituut/Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis ontdekken hoe het immuunsysteem T-
cellen organiseert. Omdat dit artikel mijn eigen mening onderbouwt, zal ik het in zijn geheel
hier weergeven:

[…] Heeft het lichaam de afweer tegen elk virus klaarliggen, of ontstaat die pas bij infectie?
Dat laatste, blijkt in Amsterdam.

Als het immuunsysteem een virus signaleert, brengt het een omvangrijk leger T-cellen
(bepaald type witte bloedcellen) op de been dat de indringer onschadelijk moet maken. Dat
gebeurt volgens een ingenieus systeem: eerst worden in de lymfeklieren uit de miljoenen
aanwezige T-cellen de zeldzame cellen geselecteerd die het virus herkennen. Die specifieke T-
cellen worden door contact met het virus geactiveerd, waarna ze zich razendsnel
vermenigvuldigen.
Sinds de Australische viroloog en Nobelprijswinnaar Frank Burnet in 1957 ontdekte hoe die
immuunrespons ontstaat, bleef één vraag onbeantwoord: wat bepaalt de grootte van dat leger
T-cellen nu precies?
Als de reactie van het lichaam op een virus sterker wordt, komt dat dan doordat een groter
aantal van de zeldzame virusspecifieke T-cellen (zogeheten naïeve cellen) wordt geactiveerd,
of gaan die cellen zich na activering veel vaker delen? Die wetenschap is van groot belang
voor de verbetering van vaccins, waarmee op kunstmatige wijze een T-celrespons op gang
wordt gebracht.
Bijna 50 jaar nadat Burnet voor zijn ontdekking werd gelauwerd, hebben twee onderzoekers
van het Nederlands Kanker Instituut (NKI)/Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis nu het
antwoord gevonden op die openstaande vraag. Vrijdag publiceerden ze hun bevindingen in
Science.

Het probleem was altjid dat van die enorme populatie T-cellen die bij een infectie op het virus
afdoken, nooit kon worden vastgesteld wat hun herkomst was, zegt Ton Schumacher,
hoogleraar immuuntechnologie in Leiden en groepsleider op de afdeling Immunologie bij het
NKI. “We wisten dat die T-cellen nakomelingen waren van naïeve T-cellen die door de
infectie waren gerekuteerd, maar we hadden geen idee van hoeveel verschillende naïeve T-
cellen ze precies afkomstig waren.”
Om daar achter te komen, ontwikkelde Schumacher samen met immunoloog Jeroen van Heijst
een vaderschapstest voor witte bloedcellen. Ze brachten in de naïeve T-cellen van muizen
unieke genetische labels aan (Schumacher spreekt van dna-barcodes, bijna zoals in de
supermarkt). Daarna stelden ze de dieren bloot aan verschillende virussen in uiteenlopende
doses. Door de dna-barcodes in de T-cellen die na de virusinfectie ontstonden, onderling te

484
vergelijken, bleek het mogelijk hun afkomst vast te stellen. Als een geactiveerde T-cel zich
deelt, erven de nakomelingen immers hetzelfde genetische label.
De NKI-onderzoekers wisten zo aan te tonen dat de kracht van de immuunrespons vooral
wordt bepaald door het aantal keren dat de T-cellen zich delen en veel minder door variatie
in de selectie van virusherkenners. Die selectie blijkt altijd bijna optimaal, aan welk virus of
welke dosis ze de muizen ook blootstelden.

Ballenbak
Schumacher trekt een vergelijking met een ballenbak. Stel: het lichaam krijgt met een
griepvirus te maken. Dan moeten de lymfeklieren eerst uit een gigantische bak met ballen in
ontelbare kleuren de ballen met die ene, vrij zeldzame kleur zien te vinden; dat zijn de naïeve
T-cellen die een receptor hebben voor het antigeen (eiwit) dat van het griepvirus komt.
Het repertoire aan T-cellen dat het lichaam aanmaakt, is enorm divers, legt Schumacher uit:
zij zijn in staat alle mogelijke lichaamsvreemde antigenen te ontdekken. Dat ingewikkelde
systeem is nodig om te overleven, want virussen evolueren. Dat vermogen om zoveel
verschillende virusantigenen te herkennen, leidt tot een extreme diversiteit: voor ieder
virusantigeen zijn maar zeer weinig naïeve T-cellen aanwezig die het kunnen herkennen.
Schumacher schat dat aantal op 1 per 100 duizend. “Een muis die nog geen influenza heeft
gehad, heeft misschien een paar honderd influenzaspecifieke T-cellen in zijn hele lichaam.”
Desondanks verloopt de zoektocht naar die kleine groep noodzakelijke T-cellen, de klonale
selectie, bij elke virusinfectie zeer efficiënt, tonen Schumacher en Van Heijst aan. Ontcijfering
van de genetische labels maake hun duidelijk dat het aantal virus herkennende T-cellen dat
wordt ingeschakeld, altijd min of meer constant is, of het nu om een milde of ernstige infectie
gaat. “Dat was een openbaring”, zegt Schumacher. De weddenschappen in het laboratorium
van het NKI gingen allemaal verloren, lacht hij.” Iedereen had verwacht dat een milde, korte
infectie tot een minder effective selectie van T-cellen zou leiden.”
Pas na die selectie vormt zich het bestrijdingsleger van witte bloedcellen. Zodra de
geselecteerde T-cellen het virus herkennen, vermenigvuldigen zij zich razendsnel, een proces
dat klonale expansie wordt genoemd. De NKI-onderzoekers tonen aan dat de omvang van dat
leger wordt bepaald door de kracht van die expansie. Hoe heviger de infectie, hoe meer
nakomelingen de geselecteerde T-cellen vormen; hun aantal kan variëren van duizenden tot
miljoenen.
Veruit de meeste T-cellen gaan na het vervullen van hun belangrijke taak dood. Een fractie
leeft de jaren erna door als een geheugencel. Zodoende is het lichaam voorbereid op een
nieuwe infectie met dezelfde ziekteverwekker. De geheugencellen kunnen sneller reageren op
een nieuwe infectie, waardoor die minder heftig verloopt.
De NKI-wetenschappers maken met hun conclusies duidelijk waar de sleutel ligt voor de
productie van betere vaccins. Schumacher: “We moeten analyseren hoe we de expansie
kunnen maximaliseren, hoe we die T-cellen zich zoveel mogelijk gelijk kunnen laten
vermenigvuldigen. Net zoals dat gebeurt na een zware infectie.” […]

Het komt er dus op neer dat het aantal keren dat die enkele geschikte T-cellen zich delen, de
kracht bepaalt van de respons van het immuunsysteem op een binnendringende
ziekteverwekker.

Als we daarna bekijken hoe de huidige vaccins de kracht van het immuunsysteem – om in
korte tijd zoveel mogelijk geschikte T-cellen zich te laten delen – zelf ondermijnen, dan zal
duidelijk worden dat de huidige praktijk van vaccineren helemaal niet effectief kan zijn.

485
Een T-geheugencel blijft lange tijd in het lichaam en is niet actief zolang er geen indringers
opdoemen die deze T-geheugencellen triggeren. Indien achter dezelfde ziekteverweker als
waaraan de T-geheugencel herinneringen heeft op het toneel verschijnt, dan begint normaliter
de deling van die geheugencel, waarbij de door deling ontstane nieuwe T-lymfocyten precies
weten welke indringer vernietigd moet worden. Hierdoor krijgt een volgende infectie geen
kans meer om het lichaam ziek te maken. Een T-geheugencel bewaart dus de informatie van
bepaalde ziekteverwekkers die het al eerder tegenkwam, zodat bij een volgende invasie
hiermee sneller kan worden afgerekend. Normaliter delen de T-geheugencellen dan en al die
nieuwe geheugencellen genereren op hun beurt weer antilichamen tegen die ziekteverwekker.

Het doormaken van echte infectieziekten zorgt voor de aanmaak van grote hoeveelheden
geheugencellen. Vaccineren, wat ter voorkoming van infectieziekten wordt ingezet om een
pseudo-infectie te imiteren, stimuleert echter niet zozeer de aanmaak van die T-
geheugencellen, maar wel de productie van antistoffen ter bestrijding van een specifieke
ziekteverwekker.
Die antistoffen blijven echter niet gedurende lange tijd aanwezig in het lichaam, maar de T-
geheugencellen daarentegen wel. Voor een langdurige bescherming heb je dus meer aan T-
geheugencellen dan aan antilichamen. Maar van het grootste belang daarbij is dan natuurlijk
wel dat het immuunsysteem op krachten blijft om als de nood aan de man komt die explosieve
deling van geheugencellen mogelijk te maken.
Doormaken van een echte infectie biedt dus daarna een veel betere – en levenslange -
bescherming dan de kunstmatige bescherming via antilichamen die door vaccins wordt
aangereikt en veel korter duurt.

Helaas heeft het hierboven vermelde onderzoeksresultaat van het NKI zo goed als geen
invloed gehad op de hype betreffende de noodzakelijk aanwezige antilichamen waarop de
hele vaccins-gemeenschap gefocussed blijft.
Op 10-1-2011 werd in JEM (Journal of Experimental Medicina) het artikel Broadly cross-
reactive antibodies dominate the human B cell response against 2009 pandemic H1N1
influenza virus infection, door Jens Wrammert en collega’s, gepubliceerd. Ik citeer hier even
het abstract:

[…] The 2009 pandemic H1N1 influenza pandemic demonstrated the global health threat of
reassortant influenza strains. Herein, we report a detailed analysis of plasmablast and
monoclonal antibody responses induced by pandemic H1N1 infection in humans. Unlike
antibodies elicited by annual influenza vaccinations, most neutralizing antibodies induced by
pandemic H1N1 infection were broadly cross-reactive against epitopes in the hemagglutinin
(HA) stalk and head domain of multiple influenza strains. The antibodies were from cells that
had undergone extensive affinity maturation. Based on these observations, we postulate that
the plasmablasts producing these broadly neutralizing antibodies were predominantly derived
from activated memory B cells specific for epitopes conserved in several influenza strains.
Consequently, most neutralizing antibodies were broadly reactive against divergent H1N1
and H5N1 influenza strains. This suggests that a pan-influenza vaccine may be possible,
given the right immunogen. Antibodies generated potently protected and rescued mice from
lethal challenge with pandemic H1N1 or antigenically distinct influenza strains, making them
excellent therapeutic candidates […]

MedNet publiceerde een Nederlandstalige samenvatting van bovengenoemd artikel. Hieruit


geef ik een gedeelte weer:
[…] Overlap

486
Het H1N1-pandemievirus induceerde een immuunrespons tegen componenten van het virus
die overlap vertoonden met eerdere influenzavirussen waaraan patiënten waren blootgesteld.
Kennelijk zijn dit moleculen die essentieel zijn voor het functioneren van het griepvirus en zijn
die consistent, aldus de onderzoekers.
Analyse
Eerste auteur van het onderzoek was Jens Wrammert, assistent hoogleraar microbiologie en
immunologie aan Emory University School of medicine en het Emory Vaccine Center. Het
onderzoek startte met de bedoeling om antistoffen van patiënten die herstelden van de H1N1-
infectie te gebruiken als behandeling van patiënten die ernstig ziek waren. Van negen
patiënten die matig tot levensbedreigend ziek waren geweest, is de immuunrespons
geanalyseerd, zijn de antistofproducerende witte bloedcellen geïdentificeerd en vervolgens de
verantwoordelijke genen geïsoleerd.
Brede bescherming
Met deze genen zijn in totaal 86 verschillende antistoffen geproduceerd en getest op
verschillende griepstammen. Vijf antistoffen reageerden met alle H1N1-virusstammen die een
rol speelden bij de seizoensgriep van de afgelopen tien jaar, de Spaanse griepvirusstam van
1918 en een mogelijk dodelijk H5N1-vogelgriepvirus. Zo’n brede bescherming wordt zelden
gezien bij seizoensgriepinfecties, aldus Wrammert.
Reactivatie
Opvallend was dat de patiënt met de meest ernstige infectie alleen beschermd was tegen het
H1N1-virus van de pandemie. Dat geeft aan dat deze patiënt absoluut geen immuniteit had
tegen H1N1-virussen. Bij patiënten met een milder beloop van de ziekte vormden
immuuncellen die zich al bij eerdere virusinfecties hadden ontwikkeld, al een basis voor de
immuunreactie op H1N1. Deze cellen werden in feite gereactiveerd.
Kruisreactie
De kruisreagerende antistoffen worden geproduceerd door zeer sterk gemuteerde genen. Ooit
ontstaan om één griepvirus te weerstaan, heeft het stukje DNA zich met nieuwe mutaties
aangepast bij volgende infecties. De antistoffen grijpen aan op een gebied dat het virus
gebruikt om de cel binnen te dringen. Omdat dit virusdeel minder veranderlijk is dan andere
virusregio’s stellen de onderzoekers voor om dit als basis te gebruiken voor een vaccin dat
bredere bescherming biedt […]

Het doormaken van een willekeurig griepje leidt dus tot het ontwikkelen van geheugencellen
die influenzavirussen met een kleine variant ook meteen kunnen herkennen en daar een
verdedigingsleger tegen vormen. De enige voorwaarde is wel dat het immuunsysteem op
krachten blijft en niet keer op keer weer wordt verzwakt door een opeenvolging van
griepprikken die zo goed als geen geheugencellen doen aanmaken, maar slechts leiden tot
vergankelijke antilichamen. De beste, breedste en langstdurende bescherming tegen griep is
het ooit een keertje doormaken van griep. En voor mensen met een gezond immuunsysteem is
dat echt niet onoverkomelijk.
Mensen met een al verzwakt immuunsysteem maken bovendien bij vaccinaties zo goed als
geen antilichamen aan en lopen bovendien het risico om door die vaccinaties juist griep te
krijgen. Want na een griepprik is het immuunsysteem een maand van slag door de
daaropvolgende a-specifieke stressrespons. En als in die periode zich een langwaaiend
griepvirus aandient, dan is de kans juist groot dat die griep ook echt kan toeslaan vanwege de
(tijdelijke) dip in het immuunsysteem.
De beste aanpak voor het verkrijgen van een behoorlijk immuniteit tegen griep is dus om bij
verzwakte mensen het immuunsysteem op te bouwen met natuurlijke middelen, zoals
vitamine D, vitamine C, voldoende zink, melatonine en coenzym Q10. En dan de natuur zijn
gang laten gaan.

487
Op 26-10-2010 ontving ik van NaturalNews een verslag van een publicatie in het medisch
vakblad Nutrition and Metabolism die was gewijd aan de functies van coenzym Q10 in het
lichaam van de mens. Hieronder volgt het onderdeel over het nut van Q10 voor het
immuunsysteem:
[…] Provides Critical Energy for Strong Immune System Function
Our immune system requires considerable energy to combat potentially lethal pathogens and
rogue cancer cells. Coenzyme Q10 has been found to help boost our immuun system when an
invader is detected. The coenzyme works at the cellular level by providing critical support for
our natural killer cells which are the first line of defense in detecting and removing viral and
bacterial invaders.
Coenzyme Q10 has also been shown to lower levels of damaging systemic inflammation by
down regulating the secretion of chemicals (NF-kappaB) which lower our immune response.
Researchers have shown that increasing blood levels of the coenzyme can raise antibody
response by 57% which improves the time it takes for our immune system to respond to an
invader […]

Promotie-onderzoek bewijst dat het bij immuniteit primair om geheugencellen draait


Op 16-3-2011 verscheen er in de Volkskrant en artikel over een belangrijk promotie-
onderzoek. De kop van het artikel luidde: Griepprik kan onverwacht nadeel hebben.
Vanwege het belang ervan, geef ik het eerste deel van het artikel weer:

[…] De jaarlijkse griepprik zou op lange termijn een onverwacht nadeel kunnen hebben.
Onderzoek bij muizen en fretten wijst uit dat een natuurlijke infectie met een influenzavirus
gedeeltelijk kan beschermen tegen virussen van een ander subtype, maar dat vaccinatie die
kruisbescherming juist kan voorkomen.

Als zich een compleet nieuw (pandemisch) virus aandient, zoals de vogelgriep, zijn de
ongevaccineerde dieren opmerkelijk genoeg in het voordeel. Of vaccinatie bij mensen, met
name bij jonge kinderen, tot een vergelijkbaar nadeel leidt, moet nader worden onderzocht,
schrijft Rogier Bodewes in zijn proefschrift waarop hij vrijdag aan het Rotterdamse Erasmus
MC promoveert.
Maar omdat nieuwe pandemieën op de loer blijven liggen is het zaak om dat risico in kaart te
brengen, zegt hij. Die kruisbescherming, zogeheten heterosubtypische immuniteit, ontstaat
doordat de zes interne eiwitten van de influenza A-virussen grotendeels identiek zijn, legt
Bodewes uit. Bepaalde cellen van het immuunsysteem, cytotoxische T-cellen, hebben een
geheugen en herkennen die inerne eiwitten bij opeenvolgende infecties. Die T-cellen ruimen
geïnfecteerde cellen op.

Muizen en fretten
Bodewes vergeleek twee groepen muizen en fretten (waarvan het immuunsysteem lijkt op dat
van de mens) die hij blootstelde aan het vogelgriepvirus H5N1. De eerste groep had even
daarvoor al een infectie met een H3N2-virus doorgemaakt, de tweede groep was
gevaccineerd voordat ze met het H3N2-virus werden geïnfecteerd. Het verschil was vaak een
kwestie van leven of dood, vertelt hij. H5N1 is uiterst gevaarlijk: hoewel maar weinig
infecties voorkomen, overlijdt 60 procent van de mensen die het oplopen. Maar de
ongevaccineerde dieren hadden een voorsprong: in hun milt en longen trof Bodewes veel
meer specifieke T-cellen aan: die hadden het H5N1 virus aan zijn interne eiwitten herkend en
zorgden met hun respons voor een zekere bescherming.

488
Een vaccin activeert slechts een deel van het immuunsysteem, verduidelijkt hij: de B-cellen
herkennen de eiwitten op de virusmantel (die in het vaccin zitten en reageren door antistoffen
te maken. De respons van de cytotoxische T-cellen blijft echter achter […]

Wat Bodewes hier dus eigenlijk doet, is het bevestigen van de al eerder genoemde
onderzoeksuitkomst van het Nederland Kanker Instituut/ Antoni van Leeuwenhoek
Ziekenhuis: het gaat bij een goede en brede immuniteit dus primair om de geheugencellen. En
zo’n immuniteit wordt niet verkregen door vaccineren, maar door gewone blootstelling aan
pathogenen.
Hieronder laat ik eerst een internetbeschrijving volgen van de zogenaamde ‘humorale afweer’.
Verderop in deze studie komt dit onderwerp nogmaals vanuit en andere invalshoek aan de
orde.
[…] De Humorale afweer
Antistoffen zijn eiwitten die worden geproduceerd door B-lymfocyten, die behoren tot de witte
bloedcellen. De B-lymfocyten en de antistoffen samen worden de humorale afweer genoemd
en zijn op zich weer onderdeel van de specifieke afweer. Dit deel van ons afweersysteem is in
staat om onderscheid te maken tussen wat tot ons eigen lichaam behoort en wat vreemd is in
ons lichaam, zoals bacteriën, virussen, maar ook bloedcellen met een afwijkende bloedgroep
en nu blijkt dus ook tegen bepaalde voedingsmiddelen. Het immuunsysteem (afwersysteem)
herkent niet de volledige lichamsvremde structuur maar slechts een eiwit- of een
suikeronderdeel hiervan, dat antigeen genoemd wordt. De B-lymfocyten worden gemaakt in
het beenmerg vanuit lymfoïde stamcellen.

Een jonge B-lymfocyt, die nog nooit eerder een antigeen heeft ontmoet, maakt een primaire
antistof die het als zogenaamde B-cel receptor (BCR) op het celmembraan vertoont. De B-
lymfocyten verlaten nu het beenmerg om naar de secundaire lymfoïde organen, zoals
lymfeklieren en milt, te gaan. Hier zullen de B-lymfocyten voor het eerst antigenen ontmoeten.
Aangezien een B-lymfocyt veel verschillende primaire antistoffen kan maken, zijn er slechts
enkele cellen die het gepresenteerde antigeen kunnen binden. Om echter de B-lymfocyt aan te
zetten om zijn antistof te gaan moduleren, zodat dit beter past, en om er voor te zorgen dat de
B-lymfocyt zich gaat vermenigvuldigen, is er een tweede soort cel nodig van het specifieke
afweersysteem: de T-helper lymfocyt. Alleen wanneer er een binding van zowel een antigeen
als van een T-helper lymfocyt aan de B-lymfocyt plaatsvindt, kan er differentiatie en
proliferatie optreden. Deze uitrijping van een B-lymfocyt vindt plaats in de secundaire
lymfoïde organen.
De uitgerijpte B-lymfocyt kan of een plasmacel of een memory B-lymfocyt worden.
· De plasmacel verlaat de secundaire lymfoïde organen om zich naar het beenmerg te
begeven. Hier bevinden zij zich in het juiste milieu om grote hoeveelheden antistoffen
te gaan produceren.
· De memory B-lymfocyt blijft in de circulatie en zal tijdens een tweeede invasie van een
antigeen snel weer antistoffen van dezelfde specificiteit kunnen maken.

Wanneer een antistof aan een antigeen bindt, wordt een immuuncomplex gevormd dat door
weer andere witte bloedcellen uit onze bloedbaan verwijderd wordt.

De humorale component wordt dus verzorgd door B-cellen en dan vooral de plasmacellen.
Deze plasmacellen kunnen een aantal antistoffen (antilichamen) afgeven aan het bloedplasma.
Deze behoren tot de familie van de immunoglobulinen en zijn in vijf klassen onderverdeeld:
IgA, IgD, IgM, IgE en IgG […]

489
De door de plasmacellen gemaakte antistoffen richten zich echter op een zeer specifieke
pathogeen en hebben een korte levensduur, terwijl de geheugencellen in de circulatie blijven
en clusters van subtypen van een bepaald pathogeen herkennen en daarop meteen aan het
delen slaan om een grote aanmaak van antilichamen in gang te zetten. Hierbij wordt de hele
omweg van een jonge-B-lymfocyt overgeslagen en kan er vel adequater worden opgetreden.
De geheugencellen gaan levenslang door met circuleren, zodat niet alleen de immuniteit
levenslang is, maar ook breed. Hierdoor bestaat er ook immuniteit tegen muterende
pathogenen.
Zoals Bodewes al ontdekte – en later in dit stuk nog ter sprake komt - blijft bij vaccinatie de
vorming van de geheugencellen achter, ten voordele van de vorming van plasmacellen.
Door vaccinaties ontstaat dus een zeer beperkte immuniteit tegen 1 specifieke pathogeen, die
bovendien ook nog eens van zeer korte duur is.

De indeling van de cellen van het immuunsysteem wekt nogal eens verwarring. Een andere
indeling dan hierboven is weergegeven is bijvoorbeeld de indeling in
· het humorale systeem dat bestaat uit B-geheugencellen ofwel TH-1 cellen en
· het cellulaire systeem dat bestaat uit plasmacellen ofwel TH-2 cellen die antilichamen
maken.

Dat bij griepuitbraken vooral kinderen ziek worden is in het licht van het voorgaande dan ook
heel logisch. Ouderen zullen – vooral als ze niet eerder werden gevaccineerd, maar wel al
eerder werden geïnfecteerd – al een kruisbescherming hebben tegen nieuwe varianten (of
subtypen) van die griep en dus niet zo snel weer opnieuw ziek worden. En voor jonge
kinderen kan het de eerste keer zijn dat ze met griep in aanraking komen. En zo’n natuurlijke
griepbesmetting – en het doormaken van deze griep – kan bij deze jonge kinderen ertoe leiden
dat ze levenslang een brede immuniteit opbouwen voor griep, door het vormen van
geheugencellen hiervoor. Vaccineren van jonge kinderen tegen griep verhindert dit.

En als men mensen met griep wil helpen om zo snel mogelijk deze infectie de baas te worden,
dan is het volgens eerder vermeld onderzoek wellicht een idee om deze mensen/kinderen - in
plaats van de niet bijwerkingloze virusremmers - extra Q10 toe te dienen, want daarmee
kunnen ze hun aanmaak van antilichamen met wel 57 procent verhogen.

Homeostatische expansie
Als een indringer waarvoor al geheugencellen bestaan zich opnieuw aandient, dan vindt er
een proces plaats dat bekend staat als ‘homeostatische expansie’, ofwel het op peil brengen
van de hoeveelheid T-cellen door die T-geheugencellen, ook wel ‘klonale expansie’ genoemd.
Naast de geheugencellen bestaan er ook kort levende T-cellen en zogenaamde autoreactieve
T-cellen. Auto-reactieve T-cellen zijn T-cellen die hun taak niet uitvoeren zoals zou moeten
en die ook lichaamseigen cellen aanvallen.
Na het verslaan van een nieuwe infectie blijft een kleinere hoeveelheid van die T-lymfoccyten
bestaan als de nieuwe langlevende geheugencellen, terwijl de meerderheid van die door deling
ontstane nieuwe T-lymfocyten het loodje legt bij het uitoefenen van hun functie.

Als er teveel autoreactieve T-cellen worden aangemaakt, ontstaat een onomkeerbaar proces,
zoals bij diabetes type 1, waarbij de éilandjes van Langerhans’ worden vernietigd door
autoreactieve cellen. Hierdoor verliest de alvleesklier hoe langer hoe meer het vermogen
insuline aan te maken waardoor de verschijnselen van suikerziekte zich openbaren.

490
Het op 16-4-2004 verschenen artikel in het wetenschapsblad Cell: Homeostatic Expansion of
T cells during immune insufficiency generates autoimmunity, door het Department of
Immunology van het Scripps Research Institue van de University of California, vertelt
waarom er te veel autoreactieve T-cellen worden gemaakt tijdens de homeostatische expansie
bij lymfopenie. Bij lymfopenie zijn er te weinig T-cellen en dus ook te weinig langlevende T-
cellen ofwel T-geheugencellen.
Dit onderzoek noemt het westerse vaccinatiebeleid van kinderen als een oorzaak voor het
ontwikkelen van lymfopenie en hierdoor ook van de grote toename van auto-immuunziekten
zoals diabetes type 1, die de laatste jaren steeds sterker in incidentie toeneemt.

Indien er veel geheugencellen zijn, dan verloopt de homeostatische (klonale) expansie naar
wens. Eventuele tekorten kunnen snel worden aangevuld door deling van de geheugencellen
naar T-lymfocyten. Deze nieuwe T-lymfocyten zijn gericht op indringers.
Het genoemde onderzoek toont aan dat er bij een tekort aan T-geheugencellen – doordat er
bijvoorbeeld weinig echte infecties zijn doorgemaakt – door de klonale expansie nu de
autoreactieve T-cellen de kans krijgen om zich te vermenigvuldigen. Omdat er te weinig T-
geheugencellen aanwezig zijn om de klonale expansie-delingstaak uit te voeren moeten de
autoreactieve T-cellen bijspringen om voor dat tekort te compenseren.
Maar autoreactieve T-cellen vallen helaas ook de cellen van het eigen lichaam aan en kunnen
– als er een heleboel zijn – ook een auto-immuunziekte veroorzaken.

Omdat kinderen door al die vaccinaties niet meer zoveel echte infectieziekten doormaken,
worden er ook minder T-geheugencellen gevormd. De kans is dan aanwezig dat ze bij een
echte infectie kampen met een tekort aan T-geheugencellen – want vaccinaties leiden primair
tot de vorming van antilichamen en niet zozeer tot de aanmaak van T-geheugencellen –
waardoor ook een relatief grote deling van autoreactieve T-cellen gaat plaatsvinden als
compensatie. En dat kan dan weer uitlopen op de ontwikkeling van een auto-immuunziekte.

Een ander punt is dat vaccins veelal adjuvantia bevatten die de zinkspiegel omlaag brengen en
daardoor ook de melatoninespiegel – die trouwens ook lager wordt door fors gebruik van coca
cola en te weinig slaap. Op termijn verlaagt de in vaccins aanwezige aluminium ook nog eens
de beschikbaarheid van vitamine D. Te weinig melatonine en/of vitamine D leidt ertoe dat de
T-geheugencellen zich ook niet voldoende kunnen delen, zodat er bij een echte infectie te
weinig T-geheugencellen aanwezig zijn om de aanval het hoofd te kunnen bieden, waardoor
ook weer die autoreactieve geheugencellen compenserend te hulp moeten schieten, waardoor
ook weer het risico op auto-immuunziekten ontstaat.

Verzwakking van het immuunsysteem kan worden veroorzaakt door adjuvantia zoals kwik
(Thimerosal), aluminium hydroxide (of aluminium sulfaat) en de vaccinatie op zich in de
vorm van het a-specifike stresssyndroom. Verder is ook de zinkverlagende belasting met
andere zware metalen een factor van betekenis. Omdat T-cellen voorzien zijn van receptoren
voor melatonine en vitamine D, zijn deze twee stoffen onontbeerlijk voor de stimulans tot
delen van die T-cellen.

Aluminium hydroxide in vaccins is lipofiel en stapelt zich op in het lichaam waar het
gedurende zeer lange tijd zijn invloed uitoefent. Aluminium hydroxide verlaagt – volgens het
Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook, 2001) de spiegel van vitamine D. En vitamine D
is van levensbelang voor een goed functioneren van het immuunsysteem, dus ook voor het
vermogen om in zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk delingen van naïeve cellen te laten

491
plaatsvinden. T-helpercellen bevatten namelijk receptoren voor vitamine D, dat dient als
immunomodulator.
Op een ‘Call to Action’ van 14 internationale vitamine D experts op 30 april 2008 kwam naar
voren dat voldoende vitamine D de incidentie en ernst van griep en van verschillende andere
infectieziekten verlaagt.
De Gezondheidsraad publiceerde mede hierom het advies Naar een toereikende inname van
vitamine D. Den Haag: Gezondheidsraad, 2008. Publicatienummer 2008/15. Te vinden op:
www.gezondheidsraad.nl.
Zie ook het artikel: Vitamin D Level, Respiratory Tract Infections, and Controlled trials,
door Harri Hemilä, Arch Intern Med. 2009;169(15):1443.

In het licht van dat advies van de Gezondheidsraad en het reeds in 2001 voor de tweede maal
gedrukte Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook is het ook merkwaardig dat tot 2006
suppletie met vitamine D3 400 IE nog wel werd vergoed maar nu niet meer. En neodohydral
D3 600.000 IE werd omstreeks 2000 zomaar uit de handel genomen.
Hoewel? Deze strategie past wel bij het uit de handel halen van dit depletieboek.

Op 29-12-2010 ontving ik van PNAS het artikel T-cell cytokines differentially control human
monocyte antimicrobial responses by regulating vitamin D metabolism, door Kristina
Edfeldt en collega’s. Het abstract toont aan dat voldoende vitamine D van essentieel belang is
voor het goed kunnen functioneren van het immuunsysteem.

[…] Abstract
We investigated the mechanisms by which T-cell cytokines are able to influence the Toll-like
receptor (TLR)-induced, vitamin D-dependent antimicrobial pathway in human monocytes. T-
cell cytokines differentially influenced TLR2/1-induced expression of the antimicrobial
peptides cathelicidin and DEFB4, being up-regulated by IFN-y, down-regulated by IL-4, and
unaffected by IL-17. The Th1 cytokine IFN-y up-regulated TLR2/1 induction of 25-
hydroxyvitamin D-1a-hydroxylase (i.e., CYP27B1), leading to enhanced bioconversion of 25-
hydroxyvitamin D3 (25D3) to its active metaabolite 1,25D3.
In contrast, the Th2 cytokine IL-4, by itself and in combination with the TLR2/1 ligand,
induced catabolism of 25D3 to the inactive metabolite 24,25D3, and was dependent on
expression of vitamin D-24-hydroxylase (i.e., CYP24A1). Therefore, the ability of T-cell
cytokines to differentially control monocyte vitamin D metabolism represents a mechanism by
which cell-mediated immune responses can regulate innate immune mechanisms to defend
against microbiological pathogens […]

Kwik in vaccins (in de vorm van Thimerosal) leidt tot een verlaging van de zinkspiegel. Dit
verloopt via het MTN-mechanisme, waarbij zink wordt gebruikt ter detoxificatie van zware
metalen. Het is algemeen bekend dat voldoende zink nodig is om het immuunsysteem op
krachten te houden. Een overvloed aan kwik leidt via het neutraliserende MTN-mechanisme
(metallothioninen) tot een snelle en sterke daling van de zinkspiegel. En de ontwikkeling van
T-cellen via de thymus staat of valt met het beschikbaar zijn van voldoende zink.

Zink in relatie tot melatonine. Door de poging tot neutraliseren van kwik en aluminium door
het MTN-mechanisme wordt de zinkspiegel lager. Ook het na een vaccinatie optredende a-
specifieke stress-syndroom leidt tot verlaging van de zinkspiegel.

492
Zink is nodig voor de aanmaak van melatonine, dat wordt gederiveerd uit zinkafhankelijke
serotonine. En melatonine is van groot belang voor een goed functionerend immuunsysteem.
Ik citeer even vanaf bladzijde 54 van Melatonine, door dr. Reiter, 1995/1996.
[...] T-cellen behoren tot de belangrijkste cellen van het immuunsysteem. Ze ontstaan in het
beenmerg en begeven zich vervolgens naar de thymus (vandaar de T), waar ze worden
opgeleid om te reageren op een specifiek doel. De ene T-cel wordt misschien subtiel
aangepast om te reageren op het poliovirus, een andere op hepatitus-B, een derde op het
aidsvirus enzovoort. Elke T-cel heeft een uniek doelwit. Wanneer een T-cel is afgestudeerd
aan de thymus, gaat hij op zoek naar een vijand. Op ditzelfde moment hebt u miljarden T-
cellen in uw lichaam, die uitkijken naar hun afzonderlijke doelwitten. Zodra een T-cel een
vijand signaleert, komt er een ingewikkeld proces op gang, dat resulteert in de aanmaak van
miljoenen klonen . Op die manier kan uw lichaam in enkele dagen overschakelen van één
enkele verkenner op een goed toegerust leger.
U maakt twee hoofdtypen T-cellen aan: T-killercellen, die deel uitmaken van het aanvalsteam,
en T-helpercellen, die de hele operatie leiden. T-helpercellen coördineren andere cellen in het
immuunsysteem door het aanmaken van een familie van intercellulaire signaalstoffen,
cytokinen genoemd. Elke cytokine reguleert een ander stel cellen, remt de groei van sommige
en stimuleert die van andere. (Tot de cytokinen behoren interleukinen, interferonen, kolonie-
stimulerende factoren en tumor-necrose-factoren.) Zonder T-helpercellen die het
immuunsysteem coördineren, zou de strijd verloren zijn. het zou zijn alsof u een oorlog
probeerde te voeren terwijl uw hele verbindingsnet is uitgevallen.
De doorbraak van de ontdekking van Maestroni en Conti is dat T-helper-cellen
melatoninereceptoren bevatten.
Wanneer een cel een receptor heeft voor een bepaald hormoon, houdt dit in dat dat hormoon
een belangrijke rol speelt bij het reguleren van die cel. De Zwitserse onderzoekers hebben
aangetoond dat, wanneer melatonine zich koppelt aan zijn receptor op de T-helper-cel, er een
stortvloed van gebeurtenissen in beweging wordt gezet, beginnend met het stimuleren van
een factor die lijkt op een sleutelcytokine en bekend staat als interleukine-4 of Il-4. Deze Il-4-
factor op zijn beurt stimuleert een groep andere immuuncomponenten. Zoals u kunt zien
worden er, wanneer melatonine een verbinding aangaat met een T-helper-cel, rimpelingen
verspreid naar een groot aantal delen van het immuunsysteem [...]

Gebrek aan melatonine – dat ook door andere variabelen kan worden veroorzaakt – leidt dus
ook tot een minder goed functioneren van het immuunsysteem. Dus indirect – via de al
genoemde mechanismen – leiden kwik en aluminium plus het a-specifieke stress-syndroom
ook tot een gebrek aan melatonine, waardoor de T-helpercelen niet voldoende worden
geactiveerd en de vorming van het aanvalsleger onder de maat blijft.

Squaleen en de ellende die veroorzaakt wordt door pogingen om – bijvoorbeeld als


MF59 – deze verbinding stabiel te houden
Men zoekt al enige tijd naarstig naar een stof die de vaccins effectiever maakt in de zin van
het stimuleren van de aanmaak van meer geheugencellen, in de hoop dat er dan ook meer van
deze naïeve cellen zullen blijven voortleven om ten tijde van een echte aanval met ziekmakers
sneller te kunnen beschillen over een adequaat immuunleger. Deze stof meende men
gevonden te hebben in het lichaamseigen squaleen, dat in het lichaam ook een functie vervult
in het op krachten houden van het immuunsysteem.
Op zijn website zegt Novartis onder meer over squaleen bevattende adjuvans MF59:
[…] MF59® is Novartis’ proprietary adjuvant that is added to influenza vaccines to help
stimulate the human body’s immune response through production of CD4 memory cells […]

493
Squaleen wordt zelfs gebruikt als een gezondheidssupplement dat onder meer claimt dat het
een gunstige uitwerking heeft op het immuunsysteem. Deze lichaamseigen stof heeft een
gunstige invloed op vele lichaamsprocessen en de leverancier van Squalene iP6-capsules
claimt zelfs: […] remt infecties, ontstekingswerend, anticarcinogeen, herstelt het (auto-
)immuunsysteem […]
Omdat het moeilijk bleek om oplosingen met squaleen stabiel te houden werd er gezocht naar
formules om dat wel te bewerkstelligen. Novartis denkt de oplossing gevonden te hebben aan
het toevoegen van polysorbaat 80 plus Span85. Maar die laatste is een elektro-actieve stof die
ertoe leidt dat andere moleculen die met deze Span85 in aanraking komen kunnen gaan leiden
aan zogenaamde ‘ladingsverschuiving’ van de samenstellende atomen, waardoor aminozuren
en eiwitten een totaal andere vouwing kunnen krijgen. Dat geldt voor de moleculen van het
squaleen, zowel als voor lichaamseigen moleculen waarmee MF59 in aanraking komt.
Hierdoor kunnen werkelijk alle mogelijke vormen van dysfunctioneren ontstaan, waaronder
een verstoring van het normale functioneren van ionenkanalen in de celmembranen en in de
membranen van de celkernen.
Het vervelende hierbij is dan ook nog dat het squaleen in natuurlijke staat in het lichaam wel
zorgt voor een hoge productie van CD4-cellen, maar dat het squaleen in combinatie met
Span85 dat niet of veel minder doet omdat Span 85 zorgt voor een afwijkende molecuulvorm
van de normale squaleenmoleculen, zodat het door Span85 vervormde squaleen niet meer
(optimaal) kan binden aan de daarvoor bestemde receptoren van de CD4-cellen die het moet
aanzetten tot deling. En dat geldt dan na inspuiting ook voor het lichaamseigen squaleen.
Ook in combinatie met de elektro-actieve stoffen kwik en aluminium vervormt squaleen,
waardoor een zelfde ineffectiviteit optreedt van squaleen in vaccins en ook in het menselijk
lichaam.
In combinatie met Span85, kwik en/of aluminiumzouten leidt ingespoten en lichaamseigen
squaleen door vervorming van de squaleenmoleculen zelfs tot een veel lagere immuunrespons
dan normaal. MF59 werkt dus juist averechts en is daarnaast zeer gevaarlijk voor het overige
functioneren.
Kwik en aluminiumzouten werken via de vervorming van lichaamseigen squaleen dus ook
nog eens een optimale deling van de CD4-geheugencellen tegen en daarmee ook de kracht
van de immuunrespons op ziekteverwekkers.

Enkele divisies van het verdedigingsleger, CD4- en CD8-cellen


Op alle T-helpercellen komen oppervlakte-receptoren voor, namelijk CD3-moleculen. Op
60% van de volwassen T-helpercellen komen CD4-moleculen voor. Dit zijn dan de CD4-T-
helpercellen, die ofwel zorgen voor het stimuleren van het immuunsysteem om antistoffen te
maken of die als geheugencel blijven voortbestaan, om de herinnering aan de ziekteverwekker
levend te houden.
CD8-cellen zijn de cytotoxische cellen ofwel de ‘killercellen’ (de pathogenen-vreters). Deze
killer-cellen kunnen geïnfecteerde somatische cellen of tumorcellen – via cytolyse - aanzetten
tot de dood en virussen of andere pathogenen doden of onschadelijk maken.
CD4-cellen zetten dus aan tot de vorming van antistoffen (antibodies) of worden een
geheugencel. En de CD8-cellen behoren tot de soldaten die de ziekmakers en geïnfecteerde
cellen moeten opruimen.

Vaccins zijn niet effectief omdat ze eigenlijk het paard achter de wagen spannen. Het
immuunsysteem wordt door de diverse hiervoor beschreven mechanismen zodanig
verzwakt dat de vaccinaties slechts gezondheidsrisico’s opleveren, terwijl van enige
effectiviteit geen sprake zal zijn omdat de kracht van het immuunleger tegelijkertijd
wordt uitgehold. Ziekmakers kunnen eventueel nog wel worden herkend, maar niet

494
meer adequaat kunnen worden bestreden omdat de geschikte T-geheugencellen (CD4-
geheugencellen) zich niet meer voldoende snel en in voldoende mate kunnen delen.

En het tragische is dat er daardoor ook niet meer voldoende T-cellen kunnen worden
gevormd bij aanvallen door andere ziekmakers, waardoor ook andere ziekmakers een
steeds grotere kans krijgen om toe te slaan, waardoor het risico op overlijden en
complicaties over de hele breedte steeds groter wordt. En tevens neemt het risico op het
ontstaan van auto-immuunziekten ook nog toe. (En dat is ook al wat we zien bij gebrek
aan vitamine D. Hier neemt ook de sterfte aan alle oorzaken toe.)
Dit is ook de uitkomst van een aantal onderzoeken, waarvan de literatuurverwijzingen
hieronder worden weergegeven.

Dat de aanwezigheid van vaccinale antistoffen niet noodzakelijkerwijs synoniem is met


bescherming blijkt uit de volgende publicaties:

- « The findings of efficacy studies have not demonstrated a direct correlation between
antibody response and protection against pertussis disease.” MMWR, March 28,
1997/Vol.46/N).RR-7,p.4.

- Smallpox : « Neutralizing antibodies are reported to reflect levels of protection, although


this has not been validated in the field.” JAMA, June 9, 1999, Vol. 281,N°22,p.3132.

- H.Flu (HIB) : « The antibody contribution to clinical protection is unknown. HibTITER


package insert: “ The precise level of antibody required for protection against HiB invasive
disease is not clearly established .” http://www.cdc.gov/nip/publications/pink/hib.pdf

De ineffectiviteit van vaccinaties blijkt uit de volgende publicaties:

The Measles Vaccine is Ineffective


(Outbreaks Often Occur Among Highly, or Fully, Vaccinated
Populations):

· FDA. "FDA workshop to review warnings, use instructions, and precautionary


information [on vaccines]." (Rockland, Maryland: FDA, September 18, 1992),
p. 27.
· Faich, G.A., et al. "Measles outbreak in Rhode Island." Public Health Report
1981 May-June; 96(3):264-266.
· CDC. MMWR (February 1, 1985).
· CDC. MMWR (June 1984).
· CDC. MMWR (June 6, 1987).
· Gustafson, T. "Measles outbreak in a fully immunized secondary school
population." New England Journal of Medicine 1987; 316:771-74.
· Markowitz, L.E., et al. "Patterns of transmission in measles outbreaks in the
United States, 1985-1986." New England Journal of Medicine 1989; 320:75-81.
· Robertson, S.E., et al. "A million dollar measles outbreak: epidemiology, risk
factors, and a selective revaccination strategy." Public Health Reports
(January-February 1992), p. 24.

495
· Edmonson, M.B., et al. "Mild measles and secondary vaccine failure during a
sustained outbreak in a highly vaccinated population." Journal of the American
Medical Association 1990; 263:2467-71.
· Minnesota Department of Health. "Measles summary, 1987."
· CDC. "Measles." MMWR 1989; 38:329-330.
· CDC. "Measles -- Quebec." MMWR 1989; 38:329-30.
· CDC. "Measles -- United States, 1990." MMWR 1991; 40(2):369.
· CDC. "U.S. Childhood Immunization Update: Measles." (March 1997).
· CDC. "Measles -- United States, 1999." MMWR 2000; 49(25): 557-560.

Kunstgrepen om de immuniteit zoals verkregen door vaccinaties op te voeren lopen –


afgezien van de gevaren die dat met zich mee brengt - op niets uit. Vaccineren leidt er toe dat
de zo gewenste klonale expansie bij een volgende blootstelling juist wordt tegengewerkt

Aids-achtige conditie
Door de vele vaccinaties ontstaat er een ‘AIDS-achtige’ conditie. Hoewel de conditie niet
identiek is, heeft de door overvloedige vaccinaties teweeggebrachte conditie wel dezelfde
uitwerking als het klassieke AIDS-beeld van de witte bloedlichaampjes. Bij AIDS zien we
een verlaagd aantal CD4-cellen, het type witte bloedcellen waarin het HIV-virus zich in eerste
instantie in verstopt. Hoe minder van die CD4-cellen er zijn, hoe minder CD4-cellen er
beschikbaar zijn om zich snel en adequaat te delen in het geval van een infectie en hoe meer
kans zo’n ziekteverwekker de kans krijgt om toe te slaan. Bij overmatige vaccinaties zijn er
weliswaar wel voldoende CD4-cellen aanwezig, maar kunnen die zich vanwege de
afgenomen vitaliteit van het immuunsysteem ook niet meer delen in de zo noodzakelijke mate.
Net als bij AIDS neemt dus ook na meerdere vacinaties het algemene infectiegevaar toe.

Chemotherapie en lagere titers van CD4-cellen


Een natuurarts die veel kankerpatiënten in haar praktijk heeft, vertelde me iets zeer
interessants dat aansluit bij het bovenbeschreven ‘aidsachtige beeld’ dat na vele vacinaties
kan ontstaan.
Zij kreeg het idee om kankerpatiënten voorafgaand aan de chemotherapie naar een
laboratorium te sturen om te laten bepalen wat de titers waren van hun CD4- en CD8-cellen.
Na afloop van een chemokuur en/of een serie chemokuren werden opnieuw de titers van de
Cd4- en Cd8-cellen bepaald. En wat bleek nu? Door de chemokuren daalden de titers van de
CD4- en CD8-cellen aanzienlijk. De mensen bij wie die titers van CD4 en CD8 de grootste
daling vertoonden door de chemokuren bleken ook de kleinste overlevingskansen te hebben.

Juist bij kankerpatiënten terughoudend zijn met vacinaties, ook met vaccinaties tegen griep
· We zagen dus dat een reeks vaccinaties kan leiden tot lagere titers van CD4-cellen.
· Chemotherapie leidt tot verlaging van de titers van CD4- en CD8-cellen.
Als we nu kankerpatiënten die al chemotherapie hebben ondergaan ook nog eens gaan inenten,
dan zullen hun titers van CD4-cellen nog eens extra dalen en zullen ze gaan lijden aan het
hierboven al beschreven ‘aids-achtige beeld’, waarbij ze nog steeds de griep waartegen ze
werden gevaccineerd kunnen krijgen, misschien zelfs alleen al vanwege de vaccinatie. En
bovendien worden ze – net zoals bij aids – ook heel vatbaar voor allerlei andere infecties, die
vervolgens een ernstiger verloop kunnen krijgen en zelfs ook fataal worden.

Kankerpatiënten die al chemo ondergingen kunnen dus beter niet gevaccineerd worden zonder
voorafgaande bepaling van de titers van hun CD4- en CD8-cellen.

496
Het is in het licht van bovenstaande onderzoeksbevindingen dan ook op zijn minst
merkwaardig dat de gezondheidsautoriteiten juist deze groep mensen – als risicopersonen –
ook nog eens blootstelt aan een nog groter risico op gezondheidsschade.

Deze groep patiënten is het meest gebaat bij een dringend advies om zoveel mogelijk
infectiegevaar te vermijden, en te proberen het immuunsysteem zoveel mogelijk te versterken
door zoveel mogelijk slaap, zomin mogelijk stress, royale hoeveelheden vitamine D3,
vitamine C en melatonine en daarnaast het vermijden van allerlei stoffen die de
melatoninespiegel doen dalen, zoals koffie, coca cola, alcohol en tabak.

Natuurlijk ontstane immuniteit en CD4-cellen


Bij experimenten om te meten hoe groot de effectiviteit van vaccins is met betrekking tot het
verkrijgen van een bepaalde mate van immuniteit lezen we altijd de titers van de opgewekte
antilichamen tegen een bepaalde ziekteverwekker. Ook immuniteit voor eerder doorgemaakte
natuurlijke infecties wordt zo uitgedrukt. En dat terwijl we weten dat de aanwezigheid van die
antilichamen slechts van gelimiteerde duur is. CD4-geheugencellen blijven normaliter wel
permanent aanwezig. Zou men de titers weergegeven van de aangetroffen geheugencellen
tegen bepaalde ziekmakers, dan konden die conclusies weleens heel anders uitpakken.

Hieronder volgt eerst nog iets betreffende het ontstaan van het menselijk afweersysteem:
Bindweefsel, mestcellen en witte bloedlichaampjes
Bindweefsel is een weefsel waarin de cellen van elkaar geïsoleerd zijn door een matrix.
Hierbij spelen zogenaamde ‘mestcellen’ een belangrijke rol. Het biologieboek zegt over
mestcellen:
[…] Cellen die voorkomen in de grondsubstantie (matrix) van los bindweefsel. Deze matrix
wordt vermoedelijk door de mestcellen zelf afgescheiden. Mestcellen treft men ook aan in de
bekleding van bloedvaten en sommige komen als basofiele granulocyten voor in het bloed. Ze
scheiden heparine (een anticoagulerende stof) en histamine af […]
[…] En basaofiele granulocyt is een witte bloedcel (leukocyt) met granula die men kan
kleuren met een basische kleurstof. De kern is gelobd. De basofiele granulocyten maken
slechts 0,5% uit van alle leukocyten. Ze bewegen op dezelfde wijze als amoeben en kunnen
bacteriën fagocyteren. Ze worden beschouwd als wandelende mestcellen, vergelijkbaar met
die welke men aantreft in de wand van bloedvaten […]

Ik heb het vermoeden dat die oeroude blauwgroene bacteriën zich hebben ontwikkeld tot de
bindweefsel producerende mestcellen en een bepaald soort witte bloedcellen – de basofiele
granulocyten - bij dierlijke meercelligen.
Ik denk ook dat de kracht van een gezond immuunsysteem verklaard kan worden uit het
gegeven dat de velden van die oude blauwgroene bacteriën – via een deel van de door hen aan
het kern-DNA afgestane genen – verantwoordelijk zijn voor het functioneren van het
immuunsysteem, want als het immuunsysteem uit die oude blauwgroene bacteriën is
geëvolueerd, dan moet dat worden aangestuurd door enorm sterke velden. In ieder geval
houden de fagocyterende immuuncellen er nog wel dezelfde dynamiek op na die ten tijde van
die prehistorische symbiosevorming tussen prokaryoten en primitieve eukaryoten gebruikelijk
was, namelijk het opnemen van elkaar.

Ik denk dat het relatief kleine aandeel (0,5%) van de basofiele granulocyten in het totaal van
de witte bloedlichaampjes gezien moet worden als het meest belangrijke deel van het bloed.
Ik veronderstel namelijk dat deze basofiele granulocyten – samen met de door hun

497
blauwgroene bacteriële voorgangers aan het kern-DNA afgestane genen - zorgen voor het
functioneren van het hele immuunsysteem.

Dr. Nordenstrom was de eerste die ontdekte dat witte bloedcellen een negatieve elektrische
lading hebben. Dat betekent dus dat deze witte bloedcellen - net als alle andere (bloed)cellen -
door hun negatief geladen DNA gehoorzamen aan de veldinstructies van de blauwdruk van
ons bestaan. De instructies voor de witte bloedlichaampjes zijn echter al ouder en sterker dan
die voor de laatste evolutionaire aanpassingen van de mens. Die stammen nog van voor de tijd
dat bloed zijn intrede deed in de evolutionaire ontwikkeling.
Interessant is dat ten tijde van het ontstaan van die oeroude blauwgroene bacteriën ook
melatonine al bestond en deel uitmaakte van alle levende eencellige organismen.
Interessant is in dit verband ook de ontdekking van Maestroni en Conti dat T-helpercellen
melatoninereceptoren bevatten. Dus ook hier zien we weer melatonine in relatie tot negatief
geladen cel-DNA van witte bloedcellen. Melatonine is zelfs nog ouder dan de oorspronkelijke
blauwgroene bacterie die volgens mij aan de basofiele granulocyten ten grondslag lag. Ik
verwijs nog even naar het eerdere citaat van bladzijde 54 van Melatonine, door dr. Reiter.

Het gegeven dat de onmisbare T-helpercellen melatoninereceptoren bevatten, terwijl de uit de


blauwgroene bacterie ontstane basofiele granulocyten voor hun functioneren al gebruik
maakten van melatonine, doet vermoeden dat de in een wat ouder biologieboek genoemde
basofiele granulocyten tenminste een nauwe relatie hebben met de door Reiter genoemde T-
helpercellen. De basofiele granulocyten worden gezien als mestcellen en daarvan is bekend
dat ze signaal- ofwel boodschapperstoffen afscheiden en misschien doen ze nog wel meer ook.

[…] Onze afweer rust voor een belangrijk deel op de schouders van de witte bloedcellen,
waarvan verschillende types bestaan, zoals de T-cel, zo genoemd omdat de cel in de thymus
(zwezerik) wordt gemaakt. De T-cellen vormen de grondtroepen van de afweer. Ook
dendritische cellen zijn witte bloedcellen en behoren tot het afweersysteem. Met hun lange
uitlopers doen ze denken aan inktvissen. Deze spionnen van het immuunapparaat vervullen
een belangrijke functie. Wanneer vijandige organismen het lichaam binnenkomen, zal een
deel van hen door de tentakels van een dendritische cel worden gevangen. Deze spoedt zich
vervolgens naar de lymfeklieren en toont de daar gelegerde T-cellen zijn prooi, ongeveer
zoals een speurhond een lap wordt voorgehouden. Pas dan komen de T-cellen in actie […]

Het klinkt niet onlogisch als ik veronderstel dat de basofiele granulocyten dezelfde zijn als
deze ‘dendritische cellen’, die de leiding hebben van het immuunsysteem door het verkennen
van de aanvallers en het gericht reageren daarop door de eigen aanmaak van signaalstoffen of
het tonen van de binnendringers aan de T-helper-cellen, die door een efficiënte aanmaak van
cytokinen een leger van gespecialiseerde fagocyterende aanvallers kunnen instrueren tot aktie
over te gaan.
Ooit drong de blauwgroene bacterie als prokaryoot zelf een primitieve eukaryoot binnen om –
samen met de purperbacterie – daarmee een duurzaam samenwerkingsverband aan te gaan.
Daarna duldde die blauwgroene bacterie niet meer dat er nog andere eencellige indringers
zich van zijn territorium meester zouden maken. Hij ontwikkelde dus een
verdedigingssysteem dat zo goed functioneerde dat het heden nog steeds gebruikt wordt.
Hoewel hij zelf als eerste waarnemer bleef functioneren, ontwikkelde hij als achterban een
heel leger van allerlei verdediginsfunctionarissen, van coördinatoren tot en met veldwerkers.

Die CD4-geheugencellen bestaan al zolang er prokaryoten samengingen met primitieve


eukaryoten. Sommige van die blauwgroene cyano-bacteriën werden macromoleculen in

498
extracellulair bindweefsel tussen cellen en andere evolueerden tot cellen die andere
eencelligen moesten weren uit deze nieuw ontstane symbiotische eukaryoten. Die prille Cd4-
cellen keerden zich via een ook weer evoluerend mechanisme tegen alle levende eencelligen
die ook nog wilden meedoen in die prille symbiose. Die afwerende ‘soldaten’ van het eerste
evolutionaire uur kunnen nu worden beschouwd als de huidige CD4-geheugencellen die zich
keren tegen bedreigende levende eencelligen, zoals virussen en lichaamsvijandige bacteriën,
gisten en schimmels.
Dat doen die CD4-cellen door het genereren van antilichamen, die wel worden gemeten en
gepubliceerd bij allerlei immuniteitsonderzoeken.

Het binnendringen van levende eencelligen leidt normaliter tot de aanmaak van CD4-cellen
met een geheugen voor het ‘smoelwerk’ van de betreffende bedreiger van de gezondheid.
Vanuit de evolutionaire historie worden er geen CD4-cellen gegenereerd door dode en
incomplete eencelligen (die immers nooit de eerste symbiose dreigden te verstoren),
kunstmatige genconstructen zoals VLP’s, en door elektro-actieve stoffen vervormde
moleculen van bijvoorbeeld eiwitten. Deze ‘dode’ antigenen lokken alleen maar antilichamen
uit en geen geheugencellen. En die antilichamen zijn van tijdelijke aard.

De implicatie van dit al uit het begin van de evolutie van de meercelligen stammende
mechanisme is dat alleen het zelf doormaken van een echte infectie of het gebruik van
levende ziekteverwekkers leidt tot de meest optimale immuniteit. Maar dat moet natuurlijk het
liefst voor het publiek verborgen blijven. Want dat zou er immers de nadruk op vestigen dat al
dat geknoei met dode virussen en bacteriën, genconstructen, VLP’s en delen van eiwitmantels
natuurlijk gewoon kolder is voor een hooguit tijdelijk effect en alleen maar noopt tot series
herhalingsvaccinaties met daarin weer een heleboel gevaarlijke ‘hulpstoffen’.
En het gebruik van levende virussen en bacterien is natuurlijk ook ongewenst omdat men dan
de mens blootstelt aan de gevolgen van natuurlijke infecties die men juist zegt te willen
voorkomen met die vaccinaties.
Er zit dus maar één ding op en dat is het zorgen voor een zo optimaal natuurlijk werkend
immuunsysteem door voldoende zink, daglicht en slaap (melatonine), voldoende vitamine D
en het vermijden van alle factoren die leiden tot gebrek aan zink en vitamine D.

Een tijdens de hele evolutie van de mens zo perfect ontwikkeld mechanisme als het
immuunsysteem, dat de mensheid tijdens die lange evolutie ook nog nooit in de steek heeft
gelaten – omdat de mens er anders nooit gekomen en gebleven zou zijn – heeft echt geen
rigoreus ingrijpen door de op winst beluste farmaceutische industrie nodig om de mensheid
nog veel langer te kunnen dienen. Integendeel: juist door ingrijpen van die farmaceutische
industrie – met vaccins en allerlei ‘geneesmiddelen’ die afbreuk doen aan de beschikbaarheid
van melatonine en vitamine D wordt de werking van dat grandioze immuunsysteem ernstig
bedreigd. En daaraan dragen ook diverse genotsmiddelen - zoals coca cola, alcohol en tabak –
en stress hun steentje bij.

Natuurlijke immuniteit
Er gaat niets boven een op natuurlijke wijze verkregen immuniteit, gewoon door blootstelling
aan ziekteverwekkers in de normale leefcontext. Hierdoor wordt het immuunsysteem niet
kunstmatig verzwakt, maar blijft op volle sterkte, zodat het ten eerste meteen adequaat
reageert bij eerste blootstelling aan een ziekteverwekker en ten tweede bij het herkennen van
die ziektverwekkers na verloop van tijd ook nog steeds adequaat kan reageren om deze

499
ziekteverwekkers – na herkenning – meteen snel met een groot leger aan te vallen en te
elimineren. Dit wordt ook duidelijk geïllustreerd door de onderstaande publicaties:

Natural Immunity is Superior:

· CDC. "Babies of vaccinated moms more susceptible to measles." Pediatrics


(November 1999).
· "Natural immunity to measles yields greater neutralizing capacity than
vaccination." Journal of Medical Virology 2000; 62:91-98.

Een zeer recente publicatie in The Lancet (2009) geeft aan dat van het doormaken van de
natuurlijke Mexicaanse griepinfectie een beschermende werking uit kan gaan tegen latere
infecties met subtypen van het griepvirus, zoals bijvoorbeeld het volgegriepvirus (H5N1). Dit
bevestigt weer eens te meer de voordelen van een natuurlijk opgebouwde immuniteit en het
nadeel en de beperkingen van vaccineren.

Mensen die al voor 1976 geboren zijn hebben vaak al een (gedeeltelijke) immuniteit tegen het
nieuwe griepvirus omdat hun immuunsysteem – lees geheugencellen – virus(onderdelen)
herkent waarme ze eerder in aanraking kwamen, dus ook (onderdelen van) het H1N1-virus uit
1976. En dat na ondertussen meer dan 30 jaar.
Door jonge kinderen te vaccineren tegen deze tot nu toe relatief milde griep ontneemt men –
afgezien van de gevaren van die vaccinaties - hen de kans om op natuurlijke wijze hierdoor te
worden geïnfecteerd en natuurlijke CD4-geheugencellen voor dit virus op te bouwen die hen
in de rest van hun leven tegen dit virus zouden kunnen beschermen.
Het immuunsysteem van deze kinderen wordt zo steeds afhankelijker van kunstmatig
verworven en slechts tijdelijke werkende bescherming. Terwijl het nog maar de vraag is of die
bescherming met een bepaalde hoeveelheid antilichamen wel voldoende zal zijn als bij een
verzwakt immuunsysteem de infectie harder kan toeslaan en ernstiger verlopen dan verwacht.
Een levende ziekmaker genereert slechts antilichamen door tussenkomst van delende CD4-
cellen. En als door die verzwakking van het immuunsysteem er bij de confrontatie met een
levend virus (of bacterie) niet voldoende CD4-cellen kunen worden gegenereerd, dan raakt de
voorraad antilichamen tegen die – nu in levende lijve verschijnende - ziekmaker ook
voortijdig uitgeput en blijkt de eerdere vaccinatie zo goed als waardeloos te zijn geweest.

Waar het eigenlijk alleen maar om gaat is om te zorgen dat iedereen – groot en klein –
beschikt over een zo gezond mogelijk immuunsysteem, dat niet geremd wordt in zijn
mogelijkheid om in korte tijd zeer veel aanvalscellen te produceren. Dat kan door te zorgen
voor voldoende vitamine D, zink en melatonine en daaraan wordt al grotendeels voldaan door
zon, stressreductie en het vermijden van melatonineverlagende genotsmiddelen, vaccinaties
en voldoende slaap.

Evidentie voor het belang van voldoende slaap


Een studie door The Archives of Internal Medicine evalueerde 153 mensen die via
neusdruppels werden blootgesteld aan een verkoudheidsvirus. Men vond dat degenen die
minder dan 7 uren sliepen een driemaal zo grote kans hadden om van dat virus ziek te worden
dan de mensen die meer dan 8 uren slaap per dag kregen.

Uitkomsten van trials met al of niet geadjuvanteerde griepvaccins

500
Op 10-9-2009 publiceerde the New England Journal of Medicine (NEJM ) het artikel
Response after One Dose of a Monovalent Influenza A (H1N1) 2009 Vaccine – Preliminary
Report, door Michael E. Greenberg en collega’s.
Ik geef uit dit artikel achter elkaar weer de ‘results’ en de ‘conclusions’ uit de samenvatting
en een stukje uit de ‘discussion’:

[…] Results: By day 21 after vaccination, antibody titers of 1:40 or more were observed in
116 of 120 subjects (96.7%) who received the 15-ug dose and in 112 of 120 subjects (93.3%)
who received the 30-ug dose. No deaths, serious adverse events, or adverse events of special
interest were reported. Local discomfort (e.g., injection-site tenderness or pain) was reported
by 46.3% of subjects, and systemic symptoms (e.g., headache) by 45.0% of subjects. Nearly
all events were mild to moderate in intensiy.

Conclusions: A single 15-ug dose of 2009 H1N1 vaccine was immunogenic in adults, with
mild-to-moderate vaccine-associated reactions. (Clinicaltrials.gov number, NCT00938639.)
[…]

[…] Discussion:
A single 15-ug dose of unadjuvanted 2009 H1N1 vaccine resulted in titers of 1:40 or more
on hemagglutination-inhibition assay in 96.7% of adult subjects, despite the prevailing
assumption that two doses of vaccine would be required. These results will help to inform
pandemic planning, especially in light of widespread concern about vaccine availability
because of low manufacturing yields. The high level of immune protection afforded by a
single 15-ug dose should improve the coverage and logistics of mass H1N1 vaccination
programs.

The robust immune response to the H1N1 vaccine after a single dose was unanticipated.
Much of the current global pandemic planning is predicated on previous experience that two
doses of vaccine are required to elicit a protective immune response in populations that are
immunologically naive to a new influenza strain […]

Let wel: de gebruikte vaccins waren ‘Unadjuvanted’, waardoor het immuunsysteem minder
werd verzwakt! Het blijkt dus dat een milde eenmalige besmetting al kan leiden tot een
optimale immuunrespons. Bovendien zal na die ene besmetting met een optimaal aantal
antilichamen als gevolg, de deling van het aantal CD4-geheugencellen ook optimaler verlopen.
Waarom is dit eigenljk niet eerder getest? In ieder geval bewijst deze test de voorgaande
theorie dat een milde eenmalige besmetting zonder enge adjuvans leidt tot de beste immuniteit.

A Novel influenza A (H1N1) Vaccine in Various Age Groups


Onder deze titel stond in the New England Journal of Medicine van 21-10-2009 een artikel
door Feng-Cai Zhu en collega’s, dat precies aansluit op het hierboven genoemde artikel. Ik
citeer hiervan het Abstract:

[…] Background:
There is an urgent need for a vaccine that is effective against the 2009 pandemic influenza A
(H1N1) virus.

Methods:

501
A split-virus, inactivated candidate vaccine against the 2009 H1N1 virus was manufactured,
and we evaluated its safety and immunogenicity in a randomized clinical trial. Subjects were
between 3 and 77 years of age, stratified into four age groups. The immunization schedule
consisted of two vaccinations, 21 days apart. Subjects were injected with placebo or with
vaccine, with or without alum adjuvant, at doses of 7.5 ug, 15 ug, or 30 ug. Serologic analysis
was performed at baseline and on days 21 and 35.

Results:
A total of 2200 subjects received one dose, and 2103 (95.6%) received the second dose, of
vaccine or placebo. No severe adverse side effects associated with the vaccine were noted. In
the nonadjuvanted-vaccine groups, injection-site or systemic reactions, most mild in nature,
were noted in 5.5 to 15.9% of subjects. Among the subjects receiving 15 ug of nonadjuvanted
vaccine, a hemagglutination-inhibition titer of 1:40 or more was achieved by day 21 in 74.5%
of subjects between 3 and 11 years of age, 97.1% of subjects between 12 and 17 years, 97.1%
of subjects between 18 and 60 years, and 79.1% of subjects 61 years of age or older; by day
35, the titer had been achieved in 98.1%, 100%, 97.1% and 93.3% of subjects, respectively.
The proportion with a titer of 1:40 or more was generally highest among the subjects
receiving 30 ug of vaccine, with or without adjuvant. Vaccine without adjuvant was
associated with fewer local reactions and greater immune responses than was vaccine with
adjuvant.

Conclusions:
These data suggest that a single dose of 15 ug of hemagglutin antigen without alum adjuvant
induces a typically protective immune response in the majority of subjects between 12 and 60
years of age. Lesser immune responses were seen after een single dose of vaccine in younger
and older subjects. (ClinicalTrials.gov number, NCT00975572 [Ckinicaltrials.gov].) […]

Ook dit tweede onderzoek naar de immuniteit na vaccinatie komt tot dezelfde conclusie,
namelijk dat geringe doses van niet-geadjuvanteerde vaccins leiden tot de beste mate van
immuniteit met de minste bijwerkingen.
Kennelijk voegen die luidkeels geprezen adjuvantsia - ofwel versterkers van de
immuunrespons - niet zoveel toe aan de effectiviteit van de vaccins als er wordt vergeleken
met vaccins met dezelfde hoeveelheid antigenen.
In principe hoeft het immuunsysteem maar even te snuffelen aan een beperkt aantal antigenen
om al voldoende geheugencellen te vormen die de herinnering aan deze antigenen met zich
meedragen. Voor de echte immuniteit op het moment van een volgende blootstelling is echter
wel van belang dat het immuunsysteem niet tussentijds wordt verzwakt.
Als geringe blootstelling aan antigenen - zonder adjuvantia - al leidt tot voldoende immuniteit,
waarom worden er dan toch die imuunsysteemverzwakkende adjuvantia zoals aluminium
hydroxide (en MF59) aan toegevoegd? Want dat resulteert alleen maar in een falend
immuunsysteem op het moment dat er echt een bestrijdingsleger moet worden gevormd tegen
de antigenen waarmee men was gevaccineerd!

Waarom zitten dan toch die – klaarblijkelijk overbodige - adjuvantia erin?????

Op 21-12-2009 publiceerde The Journal of the American Medical Association (JAMA) het
artikel Immunogenicity of a Monovalent 2009 Influenza A (H1N1) Vaccine in Infants and
Children, door Terry Nolan en collega’s. Ik citeer de samenvatting van dit artikel:

[…] Context:

502
In the ongoing influenza pandemic, a safe and effective vaccine against 2009 influenza
A(H1N1) is needed for infants and children.

Objective:
To assess the immunogenicity and safety of a 2009 A(H1N1) vaccine in children.

Design, Setting, and Participants:


Randomized, observer-blind, age-stratified, parallel group study assessing 2 doses of an
inactivated, split-virus 2009 influenza A(H1N1) vaccine in 370 healthy infants and children
aged 6 months to less than 9 years living in Australia.

Intervention:
Intramuscular injection of 15 ug or 30 ug of hemagglutinin antigen dose of monovalent
unadjuvanted 2009 influenza A(H1N1) vaccine in a 2-dose regimen, administered 21 days
apart.

Main Outcome Measures:


Hemagglutinin assay to estimate the proportion of participants with antibody titers of 1:40 or
greater, seroconversion, or a significant antibody titer increase, and factor increase in
geometric mean titer. Assesments of solicited adverse events during 7 days and unsolicited
adverse events for 21 days after each vaccination.

Results:
Following the first dose of vaccine, antibody titers of 1:40 or greater were observed in 161 of
174 infants and children in the 15-ug group (92.5%; 95% confidence interval [CI], 87.6%-
95.6%) and in 168 of 172 infants and children in the 30-ug group (97.7%; 95% CI, 94.2%-
99.1%). Corresponding seroconversion rates were 86.8% (95% CI, 80.9%-91.0%) and 94.2%
(95% CI, 89.6%-96.8%), and factor increases in geometric mean titer were 13.6 (95% CI,
11.8-15.6) and 18.3 (95% CI, 15.7-21.4) All responses were robust regardless of age,
baseline serostatus, or seasonal influenze vaccination status. The majority of adverse events
were mild to moderate in severity.

Conclusion:
One 15-ug dose of vaccine was immunogenic in infants and children starting at 6 months of
age and vaccine-associated reactions were mild to moderate in severity.

Trial Registration: clinicaltrials.gov Identifier: NCT00940108 […]

Het komt er dus op neer dat één enkele doses met 15 microgram ongeadjuvanteerd vaccin
voldoende is om bij kinderen van 6 maanden een voldoende grote immuunrespons op te
roepen in de zin van bescherming tegen de A(H1N1)-griep.
In het licht van deze onderzoeksuitkomst en het gegeven dat algemeen al geadviseerd wordt
om jonge kinderen – vanwege hun kwetsbaarheid voor adjuvantia - slechts te vaccineren met
halve doses liefst ongeadjuvanteerde vaccins is het toch wel erg merkwaardig dat de
Nederlandse overheid onverkort vasthoudt aan tweemaal vaccineren met een wél
geadjuvanteerd vaccin.

Op dit artikel verscheen op 22-12-2009 een reactie in NRC-Handelsblad, dat ook vermeldde
dat in Nederland iedereen nog steeds 2 prikken krijgt. Ik citeer:

503
[…] In Nederland krijgen echter alleen risicopersonen het vaccin tegen Mexicaanse griep:
60-plussers, mensen met een chronische ziekte die hun afweer verzwakt, of kleine kinderen
van een half tot vijf jaar. Dat zijn mensen bij waarbij het eigen afweersysteem soms niet sterk
genoeg op de mexicaanse griep reageert. En dat schiet dan ook tekort bij en vaccinatie, want
die aapt de natuurlijke infectie na […]
Merkwaardig is echter dat die kleine kinderen van een half tot negen jaar waar dit onderzoek
nu juist betrekking op had toch ook tot die risicogroep moeten behoren. Of behoren alleen
kindertjes in Nederland tot die risicogroepen en andere kindertjes elders in de wereld niet?
Bovendien is het verweer dat mensen in de risicogroep vaker moeten worden geprikt omdat
hun afweersysteem zwakker is, ook onzin. De verminderde weerstand tegen virussen zou juist
een reden moeten zijn om het lichaam niet onnodig verder te stressen met griepprikken, die
het nog eens verder verzwakken.
Bovendienging het hier om een vaccin zonder adjuvans. Vaccins met aduvans – zoals men in
Nederland gebruikt – stressen het lichaam nog meer.

Op 17-12-2009 verscheen in The New England Journal of Medicine het artikel: Trial of 2009
Influenza A (H1N1) Monovalent MF59-Adjuvanted Vaccine, door Tristan W. Clark en
collega’s. Ik citeer de samenvatting van het artikel:

[…] Background:
The 2009 pandemic influenza A (H1N1) virus has emerged to cause the first pandemic of the
21st century. Development of effective vaccines is a public health priority.

Methods:
We conducted a single-center study, involving 176 adults, 18 to 50 years of age, to test the
monovalent influenza A/California/2009 (H1N1) surface-antigen vaccine, in both MF59-
adjuvanted and nonadjuvanted forms. Subjects were randomly assigned to receive two
intramuscular injections of vaccine containing 7.5 ug of hemagglutinin on day 0 in each arm
or one injection on day 0 and the other on day 7, 14, or 21; or two 3.75 ug doses of MF59-
adjuvanted vaccine, or 7.5 or 15 ug of nonadjuvanted vaccine, administered 21 days apart.
Antibody responses were measured by means of hemagglutnation-inhibition assay and a
microneutralization assay on days 0, 14, 21, and 42 after injection of the first dose.

Results:
The most frequent local and systemic reactions were pain at the injection site and muscle
aches, noted in 70% and 42% of subjects, respectively; reactions were more common with the
MF59-adjuvanted vaccine than with nonadjuvanted vaccine. Three subjects reported fever,
with a temperature of 38 C or higher, after either dose. Antibody titers, expressed as
geometric means, were higher at day 21 among subjects who had received one dose of MF59-
adjuvanted vaccine than among those who had received onde dose of nonadjuvanted vaccine
(P<0.001 by the microneutralization assay). By day 21, hemagglutination-inhibition and
microneutralization antibody titers of 1:40 or more were seen in 77 to 06% and 92 to 100%
of subjects receiving MF59-adjuvanted vaccine, respectively, and in 63 to 72% and 67 to 76%
of those receiving nonadjuvanted vaccine, respectively. By day 42, after two doses of vaccine,
hemaglutination-inhibition and microneutraliation antibody titers of 1:40 or more were seen
in 92 to 100% and 100% of recipients of MF59-adjuvanted vaccine, respectively, and in 74 to
79% and 78 to 83% of recipients of nonadjuvanted vaccine, respectively.

Conclusions:

504
Monovalent 2009 influenza A (H1N1) MF59-adjuvanted vaccine generates antibody
responses likely to be associated with protection after a single dose is administered
(ClinicalTrials.gov number, NCT00943358 [ClinicalTrials.gov].) […]

· Ook uit dit onderzoek blijkt dat zonder adjuvans (maar met meer antigenen) een
bevredigend resultaat kan worden bereikt.
· Bovendien blijkt dat eenmalige vaccinatie met het geadjuvanteerde vaccin reeds
voldoende is.
· Ook blijkt dat bijwerkingen vaker voorkwamen bij de geadjuvanteerde vaccins dan bij
de ongeadjuvanteerde vaccins. Geadjuvanteerde vaccins zijn dus onveiliger dan
vaccins zonder adjuvans.

Vanuit veronderstelde goede intenties van de farmaceutische industrie en overheden kan ik


geen logisch antwoord op bedenken voor de noodzaak om adjuvantia te gebruiken of om toch
tweemaal te vaccineren met geadjuvanteerde vaccins.

Een plausibele verklaring hiervoor kan ik wel bedenken vanuit minder integere bedoelingen
van Big Farma. Als men het publiek wijsmaakt dat er voor een goede immuunversterking van
het vaccin echt adjuvantia noodzakelijk zijn in de vorm van aluminium hydroxide en MF59,
dan hebben die voor de gezondheid beslist overbodige stoffen voor de farmacie wel de
bijkomstigheid dat door al deze vaccinaties het immuunsysteem van de mensheid verzwakt,
waardoor steeds meer farmaceutische middelen nodig zijn om allerlei daardoor ontstane
aandoeningen symptoombestrijdend te behandelen. En dat is natuurlijk wel heel gezond voor
de portemonnee van de farmabazen.

Waar aluminium meteen door verlaging van vitamine D, calcium en fosfor leidt tot verlaging
van de immuunstatus en allerlei andere aandoeningen zoals kanker – ook een farmaceutische
kaskraker – leidt MF59 door zijn ladingverschuivende eigenschap en nanodeeltjes op termijn
tot een nog breder scala van aandoeningen, dus tot nog veel meer toekomstig kassagerinkel.

Al vanaf het begin van de vaccinatietraditie – waaraan de eerste winsten werden verdiend –
kreeg de farmacie door dat het toevoegen van adjuvantia die hele business nog veel
lucratiever zou kunnen maken. Dat is bij uitstek de manier om een zo breed mogelijk publiek
een zo groot mogelijke verscheidenheid van aandoeningen te laten ontwikkelen, waarbij dan
voor de meest voorkomende stoornissen weer nieuwe middelen op de markt zouden kunnen
worden gegooid. En door die verscheidenheid van bjwerkingen was het voor het publiek zo
goed als niet mogelijk om door te krijgen dat er – naast de al bekende genetische defecten -
heel basaal nog een andere zeer belangrijke oorzaak voor deze nog steds in incidentie
toenemende ellende was, namelijk vaccinaties met daarin stoffen die op diverse manieren
kunnen leiden tot een breed scala van aandoeningen.

De creatieve Jenner probeerde op zijn eigen en qua intentie goedbedoelde manier iets te doen
aan de pokken. Maar daarna nam de farmacie het met dollartekens in de ogen van hem over
en begon de wereldbevolking steeds gemener te belazeren en ten eigen gerieve steeds zieker
te maken.
Allevier hierboven genoemde trials tonen het aan en zoals hierna nog ter sprake komt, is dit
recent ook gebleken uit een heel grote trial in Canada, die echter niet als zodanig was bedoeld.
Dit experiment op de bevolking toonde met heel grote aantallen onomstotelijk aan dat na een
eerste vaccinatie tegen de seizoensgriep de vatbaarheid voor de influenza A/H1N1
verdubbelde. Reden waarom die vaccinatie tegen de seizoensgriep meteen werd gestaakt.

505
Op 8-4-2010 bereikte mij het artikel Does Seasonal Influenza Vaccination Increase the Risk
of Illness with the 2009 A/H1N1 Pandemic Virus?, door C. Viboud, PloS Med 7(4):
e1000259. En wat vond deze studie?
Het kwam er op neer dat mensen die in 2008 de seizoensgriepprik kregen 274% meer kans
hadden om te worden geïnfecteerd door de H1N1-varkensgriep dan die welke geen
seizoensgriepprikken namen.

Evidentie voor een verzwakt immuunsysteem door vaccinatie


Het viel me vroeger – toen ik nog jaarlijks de prik tegen de seizoensgriep haalde - al op dat ik
na die prik de hele winter in de lappenmand zat en van de ene infectie naar de andere
verkoudheid sukkelde. En ik ben absoluut lang niet de enige. Maar alles went en dan zegt de
dokter dat het maar goed is dat je bent gevaccineerd tegen de griep, want anders had het
allemaal nog veel ernstiger kunnen aflopen.
Nadat ik geen baas meer had die me aanzette tot die griepvacinaties als preventie voor
arbeidsverzuim, stopte ik onmiddellijk met die vaccinaties. En vanaf dat moment was ik
tijdens de winters net zo fit als in de zomer. Ook anderen verging dat zo.
Inmiddels de nodige jaren van studie verder weet ik wat die verhoogde vatbaarheid voor
allerlei infecties veroorzaakte. Dat was gewoon de weerstandsverlaging die werd veroorzaakt
door het aluminium hydroxide in de griepvaccins, die leiden tot verlaging van vitamine D. En
omdat vitamine D onmisbaar is voor de activatie van het immuunsysteem via de receptoren
voor deze vitamine op de immuuncellen, leidt verlaging van vitamine D tot een verzwakking
van het immuunsysteem.
Omdat aluminium hydroxide lipofiel is en daarom in het lichaam opstapelt en grotendeels
aanwezig blijft, blijft het ook zijn vitamine D-verlagende werking uitoefenen.
Tijdens de reeks gevaccineere winters kreeg ik soms ook gewoon griep, naast allerlei andere
infecties. Omdat men nooit tevoren exact weet welke griepstam de komende winter zal
heersen, gebeurt het natuurlijk ook wel eens dat er door die vaccinatie geen immuniteit tegen
die virusstam werd gevormd en dat de CD4-cellen die heersende stam niet eens herkennen.
Bovendien zullen – in geval van een wel herkennen – de CD4-cellen niet optimaal delen
vanwege de verzwakking van dat immuunsysteem.

Op 1-10-2009 ontving ik het bewijs voor bovenstaande redenering. In Canada is men al


begonnen met het programma dat men ook in Nederland wil uitvoeren. Namelijk eerst een
prik tegen de seizoensgriep en vervolgens nog twee tegen de A/H1N1-griep. Drie in totaal.

Inmiddels is het Canadese seizoensgriepvacinatieprogramma per direct gestopt voor het doen
van nieuw wetenschappelijk onderzoek. De doktoren daar zijn stomverbaasd nadat een per-
reviewed studie heeft uitgewezen dat de reeds tegen de seizoensgriep gevaccineerde personen
(12 tot 13 miljoen) een tweemaal zo grote kans hebben op het oplopen van de tevens
rondwarende A/H1N1-griep dan de nog niet tegen de seizoensgriep ingeënte individuen.
Dr. Ethan Rubinstein, hoofd infectieziekten van de Universiteit van Manitoba zegt: “We
snappen het mechanisme niet.”
Bovendien, aldus dr. Rubinstein, toont het onderzoek aan dat mensen die een griepprik
hebben gehad tijdens het 2008-2009 winterseizoen, nog steeds, tot ver in 2009 kwetsbaar
blijken voor het varkensgriepvirus. Een periode waarin toch de meeste immuunsystemen in
staat zouden moeten zijn om zich te herstellen van het (seizoens-) griepvaccin dat al is
toegediend.

506
Op 6-4-2010 verscheen over deze kwestie de publicatie Association between the 2008-09
Seasonal Influenza Vaccine and Pandemic H1N1 Illness during Spring-Summer 2009:
Four Observational Studies from Canada. Ik citeer even de Conclusions:
[…] Prior receipt of 2008-09 TIV was associated with increased risk of medically attended
pH1N1 illness during the spring-summer 2009 in Canada. The occurrence of bias (selection,
information) or confounding cannot be ruled out. Further experimental and epidemiological
assessment is waranted. Possible biological mechanisms and immunoepidemiologic
implications are considered […]

Moeten we hieruit concluderen dat artsen eigenlijk helemaal geen benul hebben van hetgeen
waar ze mee bezig zijn? Snappen ze niet dat deze vaccins leiden tot verzwakking van het
immuunsysteem, waardoor de mens juist vatbaarder wordt voor allerlei infecties waarmee hij
in aanraking komt?
De door de seizoensgriepprik verzwakte immuunsystemen van de reeds gevaccineerde
Canadese bevolkingsgroep kunnen niet voldoende weerstand meer bieden aan het
rondwarende A/H1N1-virus en daarom wordt de kans om daadwerkelijk ziek te worden zelfs
verdubbeld!
Op zich leiden vaccinaties altijd al tot een verzwakking van het immuunsysteem, door het
optreden van de a-specifieke stressrespons. Door vaker achter elkaar te vaccineren wordt die
verzwakking steeds ernstiger en is er steeds langer tijd nodig voor herstel. Als er echter ook
nog adjuvantia in de vorm van zinkverlagend kwik en/of aluminium aan de vaccins is
toegevoegd, dan vindt ook daardoor nog een zinkverlaging plaats die – door de opslag en
stapeling van kwik en aluminium in het lichaam - blijft doorwerken. Verlaging van zink geeft
ook verlaging van melatonine. En melatonine is onmisbaar om de T-helpercellen te activeren.
De observatie dat mensen die gevaccineerd werden in de winter van 2007-2008 ver in 2009
nog een verhoogde kans hadden op infectie met griep, onderbouwt mijn theorie hieromtrent.

Deze studie toont eindelijk aan wat met mij een heleboel mensen al jaren ervaren: die
preventieve griepprikken helpen een mens alleen maar van de wal in de sloot, met soms ook
nog eens ernstige gevolgen. Want het zijn niet alleen onschuldige verkoudheden die daardoor
een grotere kans krijgen.

Op 11-11-2009 publiceerde The Lancet-Infectious Diseases het artikel Yearly influenza


vaccinations: a double-edged sword? (Volume 9, Issue 12, Pages 784-788, December 2009),
door Rogier Bodewes, Joost HCM Kreijtz en Guus F Rimmelzwaan.
Deze publicatie geeft aan dat het op natuurlijke wijze doormaken van een Mexicaanse
griepinfectie een beschermende werking heeft tegen latere infecties van andere, gevaarlijker,
subtypen van het virus, zoals bijvoorbeeld het veel dodelijker vogelgriepvirus. Opnieuw een
bevestiging van de voordelen van natuurlijk opgebouwde immuniteit tegenover het nadeel van
vaccineren. Ik citeer de samenvatting van dit artikel:

[…] Yearly vaccination against seasonal influenza viruses is recommended for certain
individuals at high risk of complications associated with influenza. It has been recommended
in some countries, including the USA, that all children aged 6-59 months are vaccinated
against seasonal influenza. However, it has been shown – mainly in animals – that infection
with influenza A viruses can induce protective immunity to influenza A viruses of other
unrelated subtypes. This so-called heterosubtypic immunity does not provide full protection,
but can limit virus replication and reduce morbidity and mortality of the host. This type of
immunity might be relevant to human beings when a new subtype of influenza A virus is

507
introduced into the population, such as the new influenza A H1N1 virus responsible for the
present influenza pandemic and the highly pathogenic avian influenza H5N1 viruses that are
causing an ever increasing number of human infections with high mortality rates. Preventing
infection with seasonal influenza viruses by vaccination might prevent the introduction of
heterosubtypic immunity to pandemic strains, which might be a disadvantage to
immunologically naive people - eg, infants […]

Herhaald vaccineren leidt dus niet alleen tot uitputting van het immuunsysteem, waardoor
men minder weerstand krijgt tegen infecties. Maar ook is de immuniteit die verkregen wordt
uit vaccinaties minder optimaal dan die welke wordt gegenereerd door het doormaken van
eerdere infecties. Door deze echte infecties verkrijgt men een bredere immuniteit tegen
varianten van de reeds doorgemaakte infectie, terwijl bovendien het immuunsysteem niet
verzwakt raakt. Men is op die manier nu beter bewapend tegen andere typen griep en allerlei
andere infecties alsook kanker.

Het synchroon lopen van de toegenomen vaccinatiegekte en de incidentie van kanker


In het blad NWTMagazine (natuurwetenschap & techniek) nr 5, mei 2010, staat op de
bladzijden 68 en 69 in een artikel over kanker het volgende te lezen:
[…] Ons immuunsysteem kan in principe een kwaadaardige cel herkennen, net zoals het een
bacterie, virus of malariaparasiet herkent. Toch sterven er jaarlijks miljoenen mensen aan
kanker. Waarom ruimt het immuunsysteem niet alle tumoren op?
Dat komt omdat in ons immuunsysteem drempels zijn ingebouwd die ervoor zorgen dat het de
eigen lichaamscellen niet aanvalt. Bacteriën en virussen zijn herkenbaar als ‘niet-
lichaamseigen’ indringers; kwaadaardige tumorcellen worden niet aangevallen, omdat ze er
te veel uitzien als ‘lichaamseigen’. Tenminste, dat was lange tijd de consensus onder
immunologen. Maar kankercellen onderscheiden zich wel degelijk van gezonde cellen, omdat
ze honderden mutaties met zich meedragen. Het immuunsysteem ziet de cellen wel als
‘veranderd’, maar het blijft hangen als waarnemer, in plaats van over te gaan tot de aanval.
Kankercellen worden getolereerd, om redenen die nog niet helemaal duidelijk zijn […]

Zou het ook zo kunnen zijn dat het immuunsysteem door al die vaccinaties tijdens de laatste
eeuw zodanig verzwakt is geraakt dat het nog wel de kankercellen herkent, maar er niet meer
in voldoende mate tegen kan optreden?

Bofuitbraak onder gevaccineerden


Dat kunstmatig verkregen immuniteit via vaccinaties niet leidt tot echte bescherming later in
het leven, blijkt uit de onderstaande voorbeelden die ik ook al in de inleiding aanhaalde:
Op 11-2-2010 bereikte mij het bericht van een uitbraak van de bof in New Yersey en New
York. Op zich niets abnormaals, maar het merkwaardige is wel dat de meeste mensen die de
bof kregen er juist wel tegen waren ingeënt.
[…] In Ocean County, New Yersey, county spokeswoman Leslie Terjesen told CNN that 77
percent of those who caught mumps had already been vaccinated against mumps […]
Volgens de logica van de vaccinatielobby zouden juist de niet gevaccineerde personen het
meest gevoelig moeten zijn voor de bof, want de gevaccineerde personen zouden er toch –
met een hoeveelheid toxische hulpstoffen in hun lijf als prijs daarvoor – toch voldoende
antistoffen voor hebben moeten opgebouwd? Waarom werden dan hoofdzakelijk
gevaccineerde personen ziek? Zou dat kunnen zijn omdat vaccinaties in werkelijkheid juist
het immuunsysteem verzwakken, zoals ik in deze studie uitvoerig uitleg?

508
De recente uitbraken van bof en mazelen onder gevaccineerde mensen lijken er op te wijzen
dat niet de ongevaccineerde mensen ziekten verspreiden, maar juist de gevaccineerde omdat
die door hun verzwakte afweer gevoeliger zijn voor het oplopen van deze infecties. En hoe
vaker men gevaccineerd wordt, hoe meer het afweersysteem verzwakt wordt.

Niet alleen oncontroleerbaar ver weg worden juist gevaccineerde personen ziek, ook in eigen
land komt dit voor, volgens het Algemeen Dagblad van 26-3-2010. Ik citeer uit het bericht:
[…] Bofuitbraak treft studenten
Delft – Ruim honderd studenten in verschillende studentensteden zijn getroffen door de bof.
Het overgrote deel is als kind gevaccineerd tegen de ziekte. Roel Coutinho, directeur van het
Centrum Infectieziektebestrijding, spreekt van een ‘beperkte uitbraak’.
De uitbraken zijn gezonstateerd in Delft, Leiden en Utrecht. Een van de studenten is kort
opgenomengeweest in het ziekenhuis. De andere getroffenen zullen geduldig moeten wachten
tot de verschijnselen voorbij zijn, want de bof is niet te behandelen.
Kleine uitbraken komen volgens Coutinho vaker voor. “Maar deze uitbraak is een stuk groter.
Hoe het kan dat de bof ondanks vaccinaties toch de kop op steekt, is al jaren een
internationale discussie. Er is nog geen sprake van een ernstige situatie, maar dat kan
veranderen.” […]
Zoals ik in deze studie uitleg, levert alleen een echt doorgemaakte infectie levenslange
immuniteit op en een vaccinatie slechts een zeer beperkte tijdelijke, terwijl daarvoor dan wel
het immuunsysteem wordt verzwakt.
En nog doet deze tweede observatie van een bof-uitbraak – onder gevaccineerden - in zeer
korte tijd geen bellen rinkelen bij heer Coutinho, die zeker weet dat vaccineren noodzakelijk
en effectief is.

Dode soldaten na vaccinaties in 1918 door verzwakt immuunsysteem


Tijdens WO I overleden vele soldaten en burgers. Die zogenaamde Spaanse griep waaraan ze
overleden werd in 1918 voor het eerst gerapporteerd in een Amerikaanse legerplaats, Camp
Funston in Fort Riley, bij soldaten die zich voorbereidden op hun plicht in WO I en daarom
25 vaccinaties kregen. Volgens de CDC verscheen dezelfde griepstam ook weer in 1976. Dits
was ook weer bij een Amerikaanse legerbasis, bij Fort Dix. En weer werden kort voor deze
uitbraak gevaccineerde soldaten getroffen, waarvan er eentje aan deze griep overleed. Buiten
deze kazerne werd er niemand ziek. Kennelijk waren de veelvuldig gevaccineerde soldaten
gevoeliger voor het oplopen van deze griepinfectie dan mensen die minder of geen vaccinaties
hadden ontvangen.
Toen legervaccinaties in 1911 verplicht werden, steeg het sterftecijfer aan tyfusvaccinaties
naar het hoogste punt in de geschiedenis van het Amerikaanse leger. US Secretary of War
Henry L. Stimson meldde 63 sterfgevallen en 29.585 gevallen van hepatitis als direct gevolg
van vaccinaties tegen gele koorts tijdens de eerste zes maanden van WO I. Er zouden ook
zeven jonge mannen na vaccinatie plotseling zijn overleden.
Een rapport in de Irish Examiner zegt daarover dat het verslag van de Surgeon-Genral van het
Amerikaanse leger laat zien dat er gedurende 1917 in totaal 19608 mannen werden
opgenomen in de legerhospitaals vanwege de bijwerkingen van de antityfus-vaccinatie en
vaccinia. Als de legerartsen de symptomen van tyfus met een sterker vaccin probeerden te
onderdrukken, veroorzaakte dit een erger vorm van tyfus: paratyfus. Maar als ze een nog
sterker vaccin bereidden om die te onderdrukken, dan creëerden ze een nog erger Spaanse
griep ziekte.

509
De conclusie van dit verhaal is duidelijk. Hoe vaker en sterker men vaccineert, hoe meer het
immuunsysteem verzwakt raakt en hoe vatbaarder men wordt voor rondwarende ziekmakers
en hoe ernstiger die infectieziekten verlopen.

Maar waarom overleden er dan ook zoveel niet-gevaccineerde burgers aan deze griep?
Doordat er zoveel soldaten besmet werden en ernstige infecties doormaakten tengevolge van
dit nieuwe – door antigene shift ontstane – virus, nam de cumulatie van morfogenetische
veldinformatie van dit nieuwe virus snel tie, met het gevolg dat de amplitude van deze
veldinformatie snel relatief groot werd. Dat betekent dat ook de ‘virulentie’ van dit virus
steeds groter werd. Hierdoor wordt de besmettingskans van dit virus ook groter en kunnen
infecties heviger verlopen. En dat was des te erger omdat door de ontberingen van WO I de
gezondheidscondities – en daarmee ook de conditie van het immuunsysteem – van de meeste
mensen sterk achteruit was gegaan.
Nadat door de verhoogde kwetsbaarheid van die soldaten het virus zo aan kracht kon winnen,
werd daarna de verzwakte bevolking het slachtoffer van dit virus waartegen ze zo goed als
geen weerstand had. Ten eerste al niet omdat het een nieuwe mutatie was die niet door CD4-
geheugencellen werd herkend. En ten tweede niet omdat de conditie van hun immuunsysteem
zodanig was verzwakt dat er ook niet in hoog tempo de vereiste aantallen afweercellen
konden worden aangemaakt door deling van CD4-cellen. Dat het virus niet werd herkend was
niet het ergste, maar dat het immuunsysteem niet in staat was tot het genereren van voldoende
immuuncellen om dat virus te bestrijden was nog veel erger.

Eigenlijk kunnen we concluderen dat als die soldaten niet zo idioot veel vaccinaties hadden
gekregen – en hun immuunsysteem daardoor niet enorm was verzwakt – dat nieuwe Spaanse
griepvirus nooit zoveel impact had gekregen en de wereldbevolking niet zo zijn uitgedund
door die berucht geworden Spaanse griep. Het was dus gewoon de schuld van die talrijke
vaccinaties dat de hele wereld werd getroffen door deze fatale pandemische griep.

In feite is die pandemische griep van 2009 dezelfde als die van 1918/1919. Dat deze keer die
fataal geachte griep een mild verloop heeft komt omdat de bevolking nu niet net 25 andere
vaccinaties achter de rug heeft en dat de pandemie al op zijn retour was voordat de eerste
vaccinaties daartegen begonnen.
Typisch is wel dat juist jonge kinderen en jongeren de grootste vatbaarheid vertoonden. Toch
past dit volkomen in dit verhaal. Want hebben niet juist jonge kinderen en jonge mensen in
hun leven al niet in relatief korte tijd heel veel vacinaties gekregen?

Pandemische 2009-griep niet ernstiger dan eerdere seizoensgriep-typen.


Op 8-9-2010 publiceerde The Journal of the American Medical Association (JAMA) het
artikel Clinical Characteristics and 30-Day Outcomes for Influenza A 2009 (H1N1), 2008-
2009 (H1N1), and 2007-2008 (H3N2) Infections, door Edward A. Belongia en collega’s.
Het onderzoek onder 6874 ziek geworden participanten was opgezet omdat nog niet eerder
klinische karakteristieken van de pandemische 2009-H1N1 waren vergeleken met die van
eerdere seizoensgriep-typen. De conclusie van dit onderzoek was:
[…] In this population, individuals with 2009 H1N1 infection were younger than those with
H3N2. The risk of most serious complications was not elevated in adults or children with
2009 H1N1 compared with recent seasonal strains […]

Niet alleen werden er door de pandemische 2009 H1N1 minder mensen ziek dan door een
gewone seizoensgriep, maar tevens waren de klinische verschijnselen ook niet ernstiger dan

510
van de gebruikelijke seizoensgrieptypen. Alle heisa rond die ‘pandemische’ griep lijkt dan
ook onterecht te zijn geweest.
Verbazingwekkend is daarom ook de aankondiging door de CDC met betrekking tot het
griepseizoen 2010-2011, zoals die door NaturalNews.com op 7-9-2010 werd weergegeven:

[…] So this year, officials are doing everything they can to speed up the production process
so the vaccines will be ready when the scare campaigns begin this fall. Except this time,
officials are planning to target virtually everyone over the age of six months, including
healthy, young adults.
This year’s shot contains strains of last year’s H1N1 virus, as well as strains of H3N2 and
influenza B.
Officials are aiming to have manufacturers produce up to 165 million doses of this combo
vaccine, which the U.S. Centers for Disease Control and Prevention (CDC) says will be more
than have ever been produced for a single flu season.
According to reports, the CDC is soon planing to launch a full ad campaign to promote the
new shot, and is even encouraging people who already got the H1N1 vaccine last year to get
it again this year […]

Kennelijk smaakten de gigantische winsten van het vorige jaar naar meer en probeert men nu
de omzet van vaccins nog wat op te schroeven.
En dan gaat het om een vaccin dat wordt gevormd door eerdere griepvirustypen, waarmee al
velen zijn gevaccineerd en waarmee ook al velen werden geïnfecteerd, zodat er bij velen al
immuniteit tegen deze virustypen moet bestaan.
Degenen die deze grieptypen al doormaakten zijn voor het leven hiertegen immuun en zolang
hun immuunsysteem op krachten blijft zullen ze hiertegen voldoende gewapend zijn.
En ……… als die griepvaccins echt effectief zouden zijn, dan moeten ook al degenen die al
eerder met deze typen werden gevaccineerd hiervoor ook immuniteit bezitten. Ja toch?

Als men het nu toch dringend nodig acht dat diegenen die een jaar eerder tweemaal werden
gevaccineerd met H1N1 plus de gewone seizoensgriepprik nu weer opnieuw hiermee worden
gevaccineerd, dan bewijst dit dat de autoriteiten ervan uitgaan dat die vaccinaties niet langer
immuniteit geven dan hooguit een jaar!!!
Dan hebben die vaccinsfabrikanten – samen met de autoriteiten – nu dan uit onstuitbaar
winstbejag eindelijk toegegeven dat die vaccinaties hooguit gevaarlijke onzin zijn die slechts
zeer kort enige bescherming bieden. En de vraag rijst dan vanzelf hoe effectief andere
vaccinaties dan wel zijn. Hoe lang duurt daarvan de bescherming door de veel geroemde
antilichamen eigenlijk?

Ik denk dat met deze actie door de CDC eigenlijk meteen het antwoord is gegeven op de
vraag naar de oorzaak van de eerder vermelde bofuitbraak onder studenten, waarvan de
meeste in hun jeugd keurig hiertegen werden gevaccineerd.
Men vindt het dus uit winstbejag nodig om jonge kinderen bloot te stellen aan risicovolle
inspuitingen met antigenen en gevaarlijke hulpstoffen, terwijl dit absoluut niet effectief is ter
voorkoming van de (kinder)ziekten waartegen is gevaccineerd.

Borstvoeding en een goede start van het immuunsysteem


In de Journal of Dairy Science Vol. 60. No.4 stond een artikel dat op 10-11-1976 was
ingediend: Colostral Cell-Mediated Immunity and the Concept of a Common Secretory

511
Immune System, door Michael J. Parmely en Alan E. Beer van de Departments of Cell
Biology and Obstretics and Gynecology van de University of Texas Health Science Center.
Uit dit artikel blijkt het belang van borstvoeding in de eerste tijd na de geboorte. Ik citeer van
dit artikel de Concluding remarks:

[…] The mammary gland has evolved as a mammalian organ which in the female member of
the species is called upon periodically to undrgo physiological changes that will prepare it
for the task of sustaining the newborn during its first few days or weeks in life. From an
immunologic viewpoint, colostrum can be viewed as the vehicle for communicating temporary
maternal humoral and cellular immunity to the suckling, a proces that apparently is
approached with utmost reservation during mammalian gestation. We are only beginning to
appreciate the selectivity with which the mammary gland enriches colostrum and milk with
immunoglobulins and immunocompetent cells.
Even less is known about the mechanism that regulate the accumulation of lymphocytes in
colostrum. Are the cells that are selected by the mammary tissue for presentation to the
newboen precommitted in their antigen specificity and, in the case of B lymphocytes,
precommitted to IgA synthesis? Or do cells arrive randomly in mammary tissue and
experience selective differentiation? In the case of T lymphocytes, are there also restrictions
in functional capabilities such that cells committed to killing virus-infected cells are
concentrated at the expense of cells capable of suppressing immune responses?
Clearly, more experimentation is needed before any definitive statement can be made about
the fate of ingested lymphocytes in the gastrointestinal tract of the newborn. Currently
available evidence suggests that the environment is not inhospitable to the short-term survival
of leukocytes although there is little precedence for transepithelial migration of lymphocytes
from the intestinal lumen to the subepithelial tissues.
Most of the infectious agents that confront the newborn do so by virtue of their inhalation
or ingestion. It is apparent that important relationships exist between immunologic events
occuring within the maternal intestine and respiratory tract and the appearance of antibody
and effector lymphocytes in colostrum.
With the deposition of milk into the alimentary tract of the suckling, the migration of B and T
lymphocytes comes ‘full circle’ from intestinal mucosa to mammary gland to intestinal
mucosa, justifying what initially appeared to be an unlikely migratory route. Thus, the breast
accumulates only the appropriate lymphocyte clones and with them imparts local temporary
immunity to the suckling until its immune defense mechanisms mature at weaning […]

Uit dit artikel blijkt dat borstvoeding ervoor zorgt dat de pasgeborenen zich de eerste tijd van
hun jonge leventje kunnen verweren tegen allelei ziekmakers, die hoofdzakelijk via het
spijsverteringskanaal en de ademhalingsfunctie binnenkomen. Totdat hun eigen
immuunsysteem na de zoogperiode is uitgerijpt drijft hun immuunsysteem dus – via de
moedermelk - grotendeels op de immuunstatus van hun moeder. Hoewel al na enkele weken
kan worden begonnen met het geven van extra hapjes, beslaat de zoogperiode tot en met het
afbouwen ervan toch wel maand of negen. Pas dan is het immuunsysteem van de baby ook
voldoende uitgerijpt om zelf infecties te lijf te gaan.
Maar wat zien we in de praktijk meestal? Veel kinderen krijgen niet eens moedermelk en
krijgen al na twee maanden hun eerste vaccinaties, die ook al een aanslag doen op het zich
nog pril ontwikkelende immuunsysteem. Door de vele vaccinaties die daarna in rap tempo
volgen, krijgt het imuunsysteem van deze jonge kinderen niet meer de kans om voldoende uit
te rijpen en daarom worden ze vatbaar voor allerlei infecties, die vaak chronisch worden. Ze
worden vooral vatbaarder voor aandoeningen van de luchtwegen, zoals ook al blijkt tijdens
perioden met griep. Dus: liefst moedermelk tijdens een ruime zoogperiode en geen vaccinaties.

512
De hygiëne hypothese in relatie tot een onvolwaardig immuunsysteem
In de jaren 80 van de vorige eeuw ontdekte men het verband tussen het in veel mindere mate
doormaken van infectieziekten door kinderen en het toenemen van allergieën en auto-
immuunziekten, zoals astma, diabetes type 1, een bepaalde vorm van reuma en MS, terwijl
ook leukemie bij kinderen toenam. Ook verminderde blootstelling aan schimmels en
parasieten draagt bij aan een minder optimale ontwikkeling van het immuunsysteem.
Er zijn 2 soorten T-helpercellen, namelijk TH-1 en TH-2. Bij zijn geboorte heeft een baby
veel TH-2-cellen. Deze kunnen bij een infectie het immuunsysteem aanzetten tot het maken
van antistoffen.
Zodra de moederlijke antistoffen zijn uitgewerkt en het kind voor het eerst zelf een infectie
moet weerstaan, dan worden ook TH-1-cellen aangemaakt. Deze TH-1-cellen remmen de
productie van antistoffen onder invloed van TH-2-cellen af. De TH-1-cellen richten zich meer
op de afweer, hetgeen belangrijk is als een ziekmaker voor het eerst binnenkomt.
Uit dierproeven blijkt dat als infectieziekten op jeugdige leeftijd niet meer vookomen, er te
weinig TH-1-afweercellen worden aangemaakt, waardoor de kans toeneemt dat er teveel
antistoffen worden aangemaakt. Hierdoor wordt de kans groter dat het immuunsysteem zich
gaat richten op ongevaarlijke binnendringers, zoals onbekend voedsel enz.

Volgens prof.dr. Willem van Eden, hoogleraar immunologie, stimuleren vaccins juist de TH-2
cellen die aanzetten tot de aanmaak van antistoffen en niet de TH-1-cellen. Hierdoor zou de
kans op allergie en auto-immuunziekten groter worden.
Volgens Van Eden worden door vaccinaties niet alleen de TH-2-cellen geactiveerd tot het
aanzetten tot de aanmaak van antilichamen, maar nemen ze door vaccinaties ook nog eens in
aantal toe.
Het zal duidelijk zijn dat vaccinaties op deze manier kunnen leiden tot het ontstaan van
allergieën en auto-immuunziekten.

Na de eerste vaccinaties zien we dat een groep kinderen die voorheen in goede gezondheid
verkeerden opeens allerlei infecties gaan ontwikkelen. We zien dan chronische verkoudheden,
oorontstekingen, luchtweginfecties enzovoorts. Een verklaring hiervoor is de door prof. Van
Eden beschreven verschuiving van een ‘afweer met behulp van witte bloedcellen’ naar een
‘afweer met behulp van antistoffen’. Als dat gebeurt tijdens een periode waarin de kinderen
hun afweer nog aan het opbouwen zijn, dan kan een ernstig verlies van de kwaliteit van het
afweersysteem het gevolg zijn. En dat leidt tot vergrote infectiegevoeligheid.
We zien nu veel antistoffen, maar de TH-1-cellen zijn in de minderheid en juist deze cellen
zijn belangrijk bij de afweer van nieuwe infecties, die daardoor veel meer vrij spel krijgen.

Omdat bij een verminderde afweer vanwege een verschuiving naar te weinig TH-1-cellen
nieuwe infecties veel minder effectief kunnen worden bestreden, kunnen deze infecties ook
veel makkelijker een chronisch karakter krijgen. En dat is ook wat we zien bij het ontstaan
van een post-vaccinaal syndroom (PVS).

Nog steeds meet men de effectiviteit van vaccinaties af aan de hand van de ontstane
antilichamen tegen een bepaalde ziekteverwekker, maar daarbij ziet men over het hoofd dat
het immuunsysteem door die vaccinaties ook op diverse manieren wordt verzwakt waardoor
het lichaam kwetsbaarder wordt voor allerlei andere ziekteverwekkers.

513
Als we kijken naar de bijwerkingen van vacinaties die gemeld worden bij het Lareb (het topje
van de ijsberg) en de ellende die allergieën en astma met zich meebrengen, plus het aantal
kinderen dat jaarlijks een astma-aanval niet overleeft, dan zal duidelijk zijn dat we een andere
weg moeten inslaan en moeten zorgen voor en sterk immuunsysteem en vaccinaties moeten
uitbannen. Gewoon weer moedermelk, veel slaap (vanwege de productie van voldoende
melatonine), veel in de zon (en eventueel veel extra vitamine D) en dan gewoon de normale
kinderziektes met vertrouwen tegemoet zien. En liefst ook Coca Cola en andere melatonine-
verlagende stoffen vermijden. Dat kweekt een gezond en sterk immuunsysteem aan.

Physical fitness prevents seasonal flu infections far better than vaccines
Onder deze kop ontving ik op 24-1-2011 van NaturalNews een verslag van een
onderzoeksuitkomst die werd gepubliceerd in het British Journal of Sports Medicine. Ik citeer
even het eerste deel van dit verslag:

[…] Staying physically fit may reduce your time spent sick during cold and flu season by
nearly 50 percent, according to a study conducted by researchers from Appalachian State
University and published in the British Journal of Sports Medicine.
Researchers followed 1,002 adults younger than age 86 for 12 weeks in either the fall or
winter of 2008. Participants reported how much time they spent exercising and rated their
own fitness on a 10-point scale. The researchers found that after adjusting for potentially
complicating factors such as age, body mass index, education, fruit intake, marital status,
mental stress and sex, people who exercised at least five days per week spent 43 percent less
time with an upper respiratory tract infection than people who exercised one or fewer days
per week.
The reduction in sick time was caused both by lower infection and quicker recovery rates.
People who self-reported as highly fit spent 46 percent less time sick than people who
reported low fitness. Severity of illness was also 41 percent lower in those who reported high
fitness or high levels of aerobic activity […]

514
Vaccinaties en immuunsuppressie in de dierwereld

Toevalligerwijs kwam ik in januari 2011 in contact met een gepensioneerde veearts die me
wat praktijkverhalen vertelde, waarbij vaccinaties een rol speelden.
Hij vertelde daarbij het verhaal van een boer die zijn melkveestapel grotendeels had verloren
na de vaccinatie van zijn dieren met een trivalent levend vaccin tegen pinkengriep, terwijl die
populatie (veestapel) al massaal met het BVD-virus besmet was. Hij kende ook nog een
vergelijkbaar geval waarbij hij niet zelf als veearts was opgetreden.
BVD (Boviene Virus Diarree) is een virusinfectie bij rundvee waardoor het hele
maagdarmkanaal ontstoken raakt en hevige diarree ontstaat met de dood tot gevolg. In het
begin van de jaren 1990 vond men op diverse boerenbedrijven ook besmettingen met het
BVD-virus zonder dat daarbij diarree optrad.

Op het genoemde boerenbedrijf stierven in een voorjaar vijftien kalveren aan longontsteking.
De gezondheidsdienst voor Dieren verrichtte onderzoek en er werd geconstateerd dat ze aan
de pinkengriep waren overleden. Hiertegen werden op dat bedrijf de dieren al jarenlang
systematisch gevaccineerd.
Een bloedonderzoek leverde alleen een ontstekingsbeeld en een te lage zinkspiegel op.
De overlevende kalveren kregen te maken met een fikse groeiachterstand.

Een half jaar later gingen er weer een groot aantal kalveren dood door longontsteking. Deze
keer werd ook het BVD-virus aangetroffen. Bijna de hele veestapel - kalveren, pinken en
koeien - had afweerstoffen tegen het BVD-virus en had dus deze infectie al meegemaakt.
Vijftien dieren bleken permanente virusdragers die de rest van de veestapel besmetten. Als
een kalf in de baarmoeder wordt besmet met dit virus en het immuunsysteem hier nog geen
raad mee weet, dan kan dat virus permanent aanwezig blijven in het kalf. Zo’n kalf wordt dan
geboren met een verzwakt immuunsysteem en besmet weer andere dieren in de stal.
De overlevende dieren kregen weer een enorme groeiachterstand, gaven later te weinig melk.

Terugkijkend moest de veearts constateren dat ten tijde van de trivalente vaccinatie met
levend virus tegen de pinkengriep zo’n beetje de hele veestapel al was besmet met het BVD-
virus en dus niet in een goede conditie verkeerde.
De vaccinaties ondermijnden ook nog eens enige tijd het immuunsysteem van de dieren,
waardoor de BVD-besmettingen manifest(er) werden en er ook dieren stierven aan
longontsteking. Kalveren die toen werden geboren hadden nog geen afweerstoffen tegen deze
BVD en sneuvelden ook.
In feite begon de ellende door de vaccinaties met dat trivalente levende vaccin tegen
pinkengriep bij dieren die al een andere infectie onder de leden hadden.

Die veearts dacht zelf dat een BVD-besmetting werkt als een HIV-besmetting (aids). Volgens
hem onderdrukt dat BVD-virus het immuunsysteem, waardoor allerlei andere infecties ruim
spel krijgen. Zelf heb ik daar een ander beeld bij.

· Zoals al vermeld, hoort bij een BVD-infectie een ontsteking van het hele
maagdarmkanaal en meestal ook diarree.
· Ontstekingen leiden tot zinkverlies en ontstekingen van het hele maagdarmkanaal
helemaal, omdat er dan ook niet genoeg zink kan worden opgenomen uit de voeding.
Men vond ook een te lage zinkspiegel bij de doodgegane kalveren.
· Bij een te lage zinkspiegel horen ook groeiachterstanden.

515
· Gebrek aan zink leidt langs verschillende mechanismen tot verzwakking van het
immuunsysteem. (o.a. via te weinig zinkafhankelijk melatonine, waarvoor receptoren
zitten op de T-helpercellen.)

Het is dus niet het BVD-virus zelf dat zich gedraagt als het HIV-virus, maar de door dat
BVD-virus veroorzaakte zinkgebrek. Hierdoor ontstaat de zogenaamde ‘immuunsuppressie’.

En eigenlijk had die veearts dat zelf ook kunnen inzien, want hij vertelde me ook nog een
ander verhaal:

Eind jaren 1980 had deze veearts op een groot rundveebedrijf in een dubbelblind experiment
(dus met controlegroep) ook een significant effect aangetoond van dagelijks extra oraal zink,
gedurende drie weken, op vaak dodelijk verlopende longontstekingen bij kalveren met een
BVD-besmetting. Hij had hiervoor geen verklaring en deze bevindingen zijn dan ook helaas
niet gepubliceerd geworden.

Het beeld wordt nu duidelijk:


· De kalveren in het dubbelblinde onderzoek waren besmet met het BVD-virus,
waardoor ze ernstig gebrek kregen aan zink, hetgeen hun immuunsysteem sterk
verzwakte en waardoor ze longontsteking opliepen.
· Als men deze zieke dieren enige tijd een extra hoeveelheid zink toediende, dan
normaliseerde hun immuunsysteem zich weer en kwamen ze er weer bovenop.

Helaas werd dit mechanisme nog niet door die veearts begrepen, maar daarin staat hij helaas
niet alleen.

Toen men zieke dieren (met BVD) vaccineerde tegen de pinkengriep hadden deze al een
verlaagde zinkspiegel en daarom een verzwakt immuunsysteem. De vaccinatie leidde ook nog
eens tot een (normaliter tijdelijke) verlaging van de zinkspiegel vanwege de op vaccinaties
volgende a-specifieke stressrespons, waardoor het immuunsysteem in een nog diepere dip
terechtkwam en het met die dieren fout afliep. Ze kregen pinkengriep doordat ze het levende
vaccin niet de baas konden worden.

Vaccineren van verzwakte mensen en kinderen met levend vaccin – en al helemaal trivalent -
zal een averechts effect hebben omdat ze – net als koeien – de aangeboden antigenen niet
goed aan kunnen en last kunnen krijgen van een permanente belasting met die ingespoten
virusantigenen. Het zal hun immuunsysteem blijvend kunnen verzwakken, waardoor ze
vatbaarder worden voor alle mogelijke andere ziekteverwekkers (die het immuunsysteem nog
verder kunnen ondermijnen en het moeilijker maken om die nieuwe infecties te overwinnen).
Bovendien kunnen ze door vaccinaties met levend virus juist de ziekte krijgen waartegen ze
worden gevaccineerd.

Het bovenstaande illustreert de opmerking van Michèle van Vugt, internist-infectioloog van
het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam:
[…] Sommige hiv-patiënten met verminderde weerstand en sommige 65-plussers mogen niet
worden ingeënt tegen gele koorts, want de kans dat ze die ziekte krijgen van het vaccin is te
groot […]

Tegenwoordig wordt tegen gele koorts gevaccineerd met het 17D-vaccin dat verzwakte
levende virussen bevat.

516
Pokkenvaccinatie, effectiviteit en bijwerkingen en wat de pokken ons leren

Ik herhaal nog even een fragment uit een eerder hoofdstuk:


[…]
In 1796 voerde de Engelse plattelandsarts Jenner de eerste vaccinatie uit tegen het humane
pokkenvirus. In 1979 constateerde men dat dit pokkenvirus geen slachtoffers meer maakte. In
de tussenliggende 183 jaar is natuurlijk wel wereldwijd de hygiëne verbeterd, vooral in
dichtbevolkte gebieden van de inmiddels geïndustrialiseerde landen. Hierdoor werden de
besmettingen ook steeds minder talrijk. Hierdoor verloor het pokkenvirus ook aan kracht in
die zin dat de amplitude van de bijbehorende veldinformatie steeds kleiner werd. Hierdoor
ontstond de situatie dat het pokkenvirus op een gegeven moment zodanig aan sterkte
(virulentie) had ingeboet dat het ‘degenereerde’ tot een virus dat geen slachtoffers meer kon
maken.
Verbeterde hygiëne zorgde er op een natuurlijk manier voor dat de kracht van het pokkenvirus
vanzelf uitdoofde.
[…]

We moeten ons nog even realiseren dat die meneer Jenner op het idee werd gebracht van deze
tragische vergissing in de geschiedenis van de geneeskunde door het bijgeloof van de
melkmeisjes van Gloucestershire in zijn tijd, die geloofden dat iemand die eenmaal
koeienpokken had overleefd daarna geen humane pokken meer zou kunnen krijgen. Op dat
bijgeloof uit de achttiende eeuw is uiteindelijk onze hele vaccinatie-industrie gevestigd…..

Dat het uiteindelijk de verbeterde hygiëne was die de pokken deed verdwijnen beschreef ik al
in de introductie, maar zal ik hier nog een keertje herhalen.

Dr. Campbell (1865 – 1931), uit Texas, ontdekte dat de pokken alleen verspreid werden door
de beet van het bloedzuigende insect dat bekend staat als ‘bedwants’, ofwel Cimex
Lectularius. ‘Cimex’ is latijn voor ‘insect of wandluis’ en Lectularius is Latijn voor ‘bed’.
Hij bewees dat de pokken niet besmettelijk zijn en dat het ook geen ‘airborne disease’ is. Het
pokkenvirus verspreidt zich dus niet via de lucht.
Die bedwantsen nestelden zich in de met stro gevulde matrassen van die tijd. Een remedie
was eenvoudig. Het verbranden van die stro-matrassen en het vervangen daarvan door andere
schone matrassen en/of matrassen die niet aantrekkelijk waren voor bedwantsen reduceerde
het risico op pokken aanzienlijk.
Uitbraken van de pokken troffen altijd de woonbuurten van de laagste sociale klassen, waar
het in die tijd bepaald niet zo proper was en men meestal (met meerderen naast elkaar) sliep
op vieze bedden waarin de bedwantsen een goed onderkomen hadden. Verbeterde sanitatie
deed wonderen en de pokken werden steeds zeldzamer.
Campbell ontdekte ook dat vaccinaties de pokken niet konden voorkomen, maar omdat hij nu
wist hoe die ziekte kon worden uitgeroeid was dat ook geen probleem meer.
Hoewel Campbell en anderen probeerden om zijn werk uit te geven, werd het volkomen
genegeerd, zelfs ook nog toen hij in 1919 door de staat Texas werd genomineerd voor de
Nobelprijs voor zijn werk met betrekking tot de ontdekking hoe malaria ontstaat door de beet
van de malariamug. Die Nobelprijs ging zijn neus voorbij en daarna raakte hij snel in de
vergetelheid.
Maar ja, toen dr. Campbell ontdekte hoe de pokken nou echt werden veroorzaakt – en hoe die
ellendige ziekte kon worden voorkomen – was de fabricage van pokkenvaccins al een erg
lucratieve bezigheid geworden en zat de vaccinindustrie niet meer te wachten op de
onthullende bevindingen van Campbell.

517
Op 21-6-2007 publiceerde Science Daily een artikel dat werd weergegeven op de website van
het Nederlands Vaccin Instituut (NVI). Ik citeer het eerste deel van dit bericht:

[…] Nieuw vaccin tegen pokken


In Amerika, Ohio, is een nationaal onderzoek begonnen om de veiligheid en effectiviteit van
een nieuw vaccin tegen pokken aan te tonen. Het wordt uitgevoerd door het Amerikaanse
University Hospitals Case medical center (UHCMC) en de Case Western reserve University.
Omdat het vaccin verzwakt materiaal bevat, geeft het naar verwachting minder ernstige
bijwerkingen dan het bestaande vaccin (Dryvax) en kan het ook gebruikt worden door mensen
met een verzwakt immuunsysteem. Het onderzoek is begonnen op 15 juni jl. en volgt 215
vrijwilligers, verspreid over het land, gedurende twee jaar. De testpersonen moeten in
algemene gezonde toestand zijn en mogen niet eerder gevaccineerd zijn tegen pokken.

Het onderzoek met het nieuwe pokkenvaccin richt zich vooral op volwassenen tussen de 18 en
34 jaar die niet eerder tegen pokken ingeënt zijn.
Het huidige pokkenvaccin, Dryvax®, dat is goedgekeurd door de Amerikaanse FDA, is niet
voor algemeen gebruik geschikt vanwege de vele ernstige bijwerkingen die bij bepaalde
personen kunnen optreden. ‘Het huidige vaccin kan bijvoorbeeld niet gebruikt worden door
mensen met een verzwakt immuunsysteem, zoals patiënten met HIV of personen met bepaalde
huidziekten, zoals eczeem’, vertelt Robert Salata, hoofd van de afdeling Infectieziekten bij het
UHCMC.

Het nieuwe vaccin, Imvamune®, is anders dan Dryvax® omdat het vaccin meer verzwakte
vormen van het levend virus bevat. ‘Omdat het vaccin verzwakt is, zijn er zoveel minder
bijwerkingen dat het vaccin geschikt is voor iedereen, ook voor mensen met een verminderde
weerstand’, aldus Salata. ‘We hopen dat het nieuwe vaccin een veiliger alternatief is voor het
bestaande vaccin.’ […]

Ik kreeg een document met de titel Schatting van het aantal bijwerkingen als gevolg van
massavaccinatie pokken, van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Centrum
voor Infectieziekten Epidemiologie. Het stuk was ongedateerd, maar de jongste bron was van
juni 2001. Ik citeer hieruit enkele fragmenten:

[…] De in de zestiger jaren gerapporteerde sterftekansen als gevolg van complicaties na


pokkenvaccinatie lopen sterk uiteen. Een meer directe methode om sterfte na vaccinatie te
schatten op basis van deze geobserveerde kansen levert een iets lagere sterftekans op
(ongepubliceerdde resultaten Wallinga & Teunis). Het is bovendien mogelijk dat sterfte als
gevolg van complicaties na pokkenvaccinatie door verbeterde vehandelingsmogelijkheden
momenteel lager ligt dan in de zestiger jaren. In verband met het toegenomen aantal mensen
met een contra-indicatie voor vaccinatie, is een goede triage zeer belangrijk […]

[…] In Nederland werd een incidentie van 12-13 encefalopathieën per miljoen vaccinaties bij
kinderen jonger dan twee jaar geobserveerd […]

Uit dit stuk valt in ieder geval duidelijk op te maken dat het RIVM wel degelijk ernstige
bijwerkingen en sterfgevallen na vaccinaties tot de mogelijkheden rekent. En met name
encefalopathie bij kinderen jonger dan twee jaar.

518
Wat de sterftekans is na bijvoorbeeld de vaccinatiecomplicatie encefalopathie is te vinden bij
het Kennissysteem Infectieziekten en Arbeid (KIZA), dat put uit LCI protocol Pokken (2003).
[…] De Gezondheidsraad heeft op 30 september 1974 geadviseerd om zuigelingen niet meer
routinematig te vaccineren tegen pokken. Het vaccinatieprogramma van militairen ging wel
nog enkele jaren door. Het RIVM is eind 2001-begin 2002 gestart met het gebruiksklaar
maken van de bestaande voorraden vaccin en de productie van extra doses van het
vacciniavaccin […]

[…] Postvaccinale encefalitis en encefalitis: incidentie 12,3/1.000.000 primovaccinaties. Bij


jonge kinderen wordt het beeld van een encefalopathie gezien, terwijl bij volwassenen sprake
is van encefalitis. Van alle gevallen overlijdt gemiddeld 30%, terwijl sommigen er
permanente neurologische schade van overhouden (25%) […]

Op de website Gezondheid.be staat een interessant stukje dat is ontleend aan New Scientist /
Maryland Medicine van 29 mei 2002. Ik geef het stukje in zijn geheel weer:

[…] Pokken-vaccinatie houdt het minder lang uit dan gedacht


In het algemeen wordt er van uitgegaan dat pokken sinds de jaren ’70 de wereld uit zijn. Toch
bestaat de kans dat deze ziekte wel weer eens de kop zou kunnen opsteken, omdat de pokken-
vaccinatie het minder lang uithoudt dan gedacht.
Pokken (of variola) is een zeer besmettelijke, acute infectieziekte die door het variolavirus
veroorzaakt werd. In 1977 heeft de WHO officieel variola tot een uitgeroeide ziekte verklaard,
gevolgd door de afschaffing van de vaccinatie op 8 mei 1980.
Maar in feite heeft bijna iedereen die vóór het midden van de jaren ’70 werd ingeënt, zijn
immuniteit verloren. Dat bleek toen 621 microbiologen in de staat Maryland (USA) een
opfris-vaccinatie voor hun werk kregen. Van hen waren er maar 40, oftewel 6%, die nog
steeds immuun waren.
Een van de onderzoekers oppert dat hier dus akelige mogelijkheden voor terroristische
aanvallen klaarliggen. Anderzijds erkent hij ook dat de prijs voor herinvoering van de
pokken-vaccinatie misschien wel hoger is dan de risico’s van een dergelijke aanval.
Wanneer er nu een massa-vaccinatie in Amerika zou plaatsvinden, zouden er 180 mensen
sterven aan de complicaties van de prik […]

Moet ik vrezen dat het Nederlandse RIVM daar anders tegenaan kijkt en er een andere
kosten/baten-analyse op na houdt en daarom bezig is om een volgende massavaccinatie voor
te bereiden? Een pokken-massavaccinatie die gegarandeerd zal leiden tot de nodige doden en
gehandicapten?
En gaat dat RIVM ook dan tegen het publiek volhouden dat die pokkenvaccinatie,
noodzakelijk, effectief en vooral veilig is?

Waarom blijven de pokken al minstens 30 jaar weg?


· Eind jaren ’70 en officieel in 1980 stopte men met het vaccineren tegen de pokken.
· Mensen die vóór halverwege de jaren 70 waren gevaccineerd hadden voor 94% geen
immuniteit meer.

Dat betekent dus dat praktisch de hele menselijke populatie – voor zover die nooit zelf een
echte pokkeninfectie opliep – niet immuun is voor de pokken. Toch is er al minstens 30 jaar –
en eigenlijk al 40 jaar - geen opleving meer geweest van deze vroeger zo gevreesde
infectieziekte.

519
Volgens alarmerende berichten zou er van mazelen weer een opleving merkbaar zijn en waren
er in de winter van 2009/2010 plotseling in de VS en in Nederland uitbraken van de bof en dat
ook nog voornamelijk onder daartegen gevaccineerde personen. Waarom dan niet van de zo
gevreesde pokken?

De uitleg is simpel:
· Vaccinatie beschermt slechts (zeer) korte tijd en bovendien sluipen mazelen en de bof
wereldwijd nog steeds rond. Hierdoor blijft de amplitude van de veldinformatie van
die ziekteverwekkers op een zodanig peil dat die ziekten nog steeds van mens op mens
kunnen worden overgedragen. Die ziekteverwekkers worden nog steeds ondersteund
en aangestuurd door hun veldinformatie. Zodra de bescherming door de antideeltjes
ophoudt, grijpen dus de mazelen en de bof hun kans weer, zeker als de conditie van
het immuunsysteem van de geïnfecteerden beneden peil is. (Echte blijvende
immuniteit wordt verkregen door de aanmaak van geheugencellen en dat gebeurt niet
door vaccinaties, maar door het doormaken van de ziekte.)
· Door verbeterde leefcondities van de mens kregen pokken steeds minder kans om
mensen te infecteren en nam – door het teruglopend aantal gastheren en –dames – de
activiteit van het pokkenvirus af en daarmee ook het op sterkte houden van hun
informatieve velden. Hun informatie doofde daardoor uit tot een zodanig lage
amplitude dat het voor het virus niet meer mogelijk was om van mens op mens over te
gaan. Als die amplitude van de pokkeninformatie beneden een bepaald peil komt, dan
is dat fataal voor het virus en sterft het uit. En slaagt het er ook niet meer in om zelfs
mensen met een verzwakt immuunsysteem succesvol te infecteren.

Als men in een laboratorium nog beschikt over een monster van het virus, dan zullen
mensen die dat krijgen ingespoten nog wel antilichaampjes maken tegen dit virus, maar
het virus zelf is zijn infectiekracht kwijt om zelf mensen te infecteren.
De enige manier om dat virus weer sterker te maken is om een groot aantal mensen in te
spuiten met dat van nature verzwakte pokkenvirus en daarvoor mensen te kiezen met een
lamgelegd immunsysteem, zodat dat virus in ieder geval geen tegenspel krijgt. Hoe meer
van die virussen de kans krijgen om zich op deze manier weer te vermenigvuldigen, hoe
meer hun informatieve velden weer versterkt worden. Totdat de amplitude weer zodanig
hoog is geworden dat het virus weer zelfstandig mensen kan besmetten. Maar daarvoor
zijn veel mensen en tijd nodig.

Waarom bleef in de winter van 2009/2010 de seizoensgriep weg?


In het voorgaande zagen we dat – ondanks sterk teruglopende immuniteit ertegen – toch de
pokken niet meer vanzelf terugkwamen.
Nu deed zich het merkwaardige verschijnsel voor dat in de winter van 2009/2010 er wel
sprake zou zijn geweest van een pandemische H1N1-griep die sterke overeenkomst zou
vertonen met de Spaanse griep van 1918, maar dat – hoe bestaat het – voor het eerst sinds
heugenis de normaliter te verwachten ‘seizoensgriep’ zomaar wegbleef.

Wereldwijd hebben regeringen intussen hun scepsis bij die vreemde pandemie en de gang van
zaken daar omheen. Ik heb daar ook zo mijn idee over.
Zoals elders in deze studie op verschillende plaatsen naar voren komt, lijkt er evidentie te
bestaan voor het vermoeden dat men heeft gepoogd om met behulp van monsters van het oude

520
1918-griepvirus een nieuwe pandemie te genereren. Dit vanuit verschillende mogelijke
motieven die er hier even niet toe doen.

Stel nu even dat dat inderdaad zo is. Dan heeft men geprobeerd om opnieuw een griepvariant
in de wereld te zetten waarvan de specifieke informatie – net als bij de pokken - allang was
uitgedoofd.
Men heeft met behulp van deze oude monsters vaccins gemaakt en de mensheid blootgesteld
aan besmetting op een bepaalde locatie in Mexico. Maar deze besmetting miste de kracht om
op eigen gelegenheid de mensheid verder te besmetten.
Wat er wel gebeurde was dat de te verwachten seizoensgriep – die steeds wordt ondersteund
door de informatieve velden van de vorige variant – gewoon zijn ronde ging doen.
Het publiek moest maar geloven dat de gemelde ziektegevallen werden veroorzaakt door die
tot pandemisch uitgeroepen griep, waarover zoveel tamtam was gemaakt. En verder werden er
voor de gewone zieke man geen testen uitgevoerd om aan te tonen om welke type griep het
eigenlijk ging.

Ik heb zelf het idee gekregen dat er in de winter van 2009/2010 gewoon sprake is geweest van
een – toevallig ook nog milde – variant van de gewone seizoensgriep en dat de met veel ijver
stiekum in de wereld gezette oude Spaanse 1918-griep gewoon met een sisser is afgelopen
omdat die niet de energetische kracht meer had voor het veroorzaken van een pandemie.

Ik denk dat het verschil tussen die 1918-griep en zijn huidige afleiding daarvan in de
griepstammen van de laatste jaren toch net zo groot was, dat die 1918-griep zich niet meer
kon laten ondersteunen/aansturen door de nog op krachten zijnde moderne informatieve
griepvelden.

Ik denk ook dat de seizoensgriep van 2009/2010 zo mild was omdat er in vergelijking tot
vorige jaren nu wat grotere mutaties waren. En voor die mutaties kon de nieuwste variant niet
leunen op de al bestaande informatie. Hierdoor was dus de energetische aansturing van deze
laatste griepvariant wat zwakker dan de jaren ervoor en had die griep dan ook een ‘mild’
karakter.

Wat ook de reden achter die kunstmatige pandemie geweest mag zijn, het plan is mislukt
omdat men zich geen rekenschap geeft van de onmisbare invloed van informatief aansturende
velden achter alle levende organismen, dus ook achter virussen.

Het RIVM speelt met vuur


Met het uitbreiden en aanleggen van voorraden van het pokkenvirus/vaccins speelt het RIVM
met vuur. Want hierdoor kan – zeker als dit wereldwijd gebeurt – ook tevens de amplitude
van dit virus weer toenemen en het moment dichterbij brengen dat het pokkenvirus weer in
staat raakt om op eigen krachten een mens te infecteren. Zeker als die mens – net zoals vele
veelvuldig gevaccineerden – kampt met een verzwakt immuunsysteem.
Men zou er beter aan doen om alle voorraden van het pokkenvirus te vernietigen, om op die
manier een eventuele opleving van de kracht ervan – door gebrek aan inzicht - te voorkomen.

Dweilen met de kraan open

521
Voor alle typen virussen geldt dat steeds als men deze kweekt voor vaccins, men de
hoeveelheid virusmatriaal vergroot, waardoor de informatieve velden die deze virussen
aansturen ook weer sterker worden en dus ook de virulentie van die virussen.
Het kweken en vaccineren met levende virussen – of zelfs met delen van virussen – is dus
gewoon dweilen met de kraan open.
Aan de ene kant vaccineert men – ten koste van vele bijwerkingen – kinderen/mensen die
daardoor slechts een tijdelijke immuniteit verkrijgen. En aan de andere kant is men
voortdurend bezig om de virulentie van die virussen te vergroten.
Enige tijd na die vaccinaties – als de immuniteit daartegen is uitgewerkt – lopen de
gevaccineerden dus een grotere kans om daadwerkelijk deze ziekte echt te krijgen. En
misschien ook nog wel in een ernstiger mate dan nodig zou zijn geweest als men geen
virussen had gekweekt om te vaccineren.

We zien het gebeuren met de mazelen en de bof. Volgens Roel Coutinho is er wereldwijd veel
discussie omdat men het totaal niet begrijpt. Geen wonder, want voor begrip van dat
mechanisme moet men toch eens de blik wat verbreden en ook de natuurkunde in
beschouwing nemen en zich niet laten verblinden door de vaccinatielust van de farmacie.

Met al dat verwoed vaccineren met gekweekte virussen of virusonderdelen – en pathogene


bacteriën en parasieten - is men druk bezig om de mensheid uit te leveren aan steeds sterker
wordende ziekteverwekkers.

Dat sterker worden van die informatieve velden is een wereldwijd proces. Als men nu in het
westen bezig is met de kweek van virussen, dan worden diezelfde virussen elders op de
wereld ook – in iets mindere mate - sterker. En dat betekent dat als men in het westen de
kinderen vaccineert, tegelijkertijd in derde-wereld-landen de besmettingskans voor
(ongevaccineerde) kinderen groter wordt omdat daar diezelfde virussen ook aangestuurd
worden door een grotere amplitude van hun informatieve velden. Uitbraken worden heviger
en ernstiger. Hoe groter de concentratie virussen, hoe groter de amplitude, maar die
amplitudevergroting breidt zich wel steeds verder in de omgeving uit.

De farmacie vaart er wel bij, maar de mensheid niet. En uiteindelijk zullen op deze manier de
ziekteverwekkers zegevieren.
De enige heilzame methode om ziekteverwekkers te bestrijden is door te zorgen voor een
sterk eigen immuunsysteem en dat gemanipuleer met virussen, bacteriën en parasieten
achterwege te laten.

Dat de pokken zijn weggebleven is mede te danken aan het feit dat men stopte met vaccineren.

Korte tijd nadat ik het voorgaande had getikt, was ik op zoek naar bepaalde informatie en
stuitte bij toeval op een vertaling van een stuk over pokken uit het boek Vaccination: The
“Hidden” Facts, door Ian Sinclair.
Ik kende de schrijver niet en alvorens dit stuk over te nemen, wilde ik eerst weten wat de
achtergrond van deze Ian Sinclair is. Ik begon een zoektocht op de naam van Ian Sinclair en
vond al meteen lovende recensies op zijn brede oevre. Hij bleek wetenschapper met een
indrukwekkende staat van dienst en daarnaast een gevierd schrijver. Ik vond diverse lijsten
met boeken en artikelen die hij alleen of samen met anderen had geschreven. Maar het
eigenaardige daarbij was, dat ik nergens de titel van dat boek over vaccinaties tegenkwam.
Dat leek gewoon niet te bestaan, ondanks andere lijsten met publicaties over studies
betreffende de problematiek rond pleegkinderen enzovoort. Toen ik uiteindelijk de originele

522
Engelstalige versie van zijn boek gevonden had, bleek het 99 pagina’s te bevatten en reeds
gepubliceerd te zijn in 1992 en vier drukken te hebben beleefd. Toch niet bepaald een uitgave
die vanwege ondergeschikte kwaliteit uit zijn boekenlijst geweerd moest worden.
Kan het zijn dat dat boekje zeer onwelkome informatie bevat die – gekoppeld aan de status
van Sinclair – anders veel te wijd verbreid zou zijn geworden onder een te groot publiek?

Ik plaats dit stuk van prof. Sinclair omdat het een degelijke illustratie biedt voor hetgeen ik
hiervoor al trachtte uit te leggen. Sinclair laat zien hoe het enerzijds de verzwakking van het
immuunsysteem is die de gevoeligheid voor en het verloop van de pokkeninfectie groter en
ernstiger maakt. En anderszijds leidt vaccineren tot een grotere amplitude – en daardoor tot
een grotere virulentie/besmettelijkheid – van het virus. Hoe meer virusdeeltjes van een virus
in omloop zijn – als vaccins en als echte infecties – hoe gemener een virus is.

[…]
Hoewel in Engeland in 1852 de verplichte inenting tegen pokken geïntroduceerd werd doodde
in de periode 1857 tot 1859 een pokkenepidemie 14.244 mensen. In 1863 tot 1865 eiste een
tweede epidemie het leven van 20.059 mensen. In 1867 werd de wetgeving op het gebied van
de verplichte inenting verscherpt waarbij mensen die weigerden zichzelf of hun kinderen te
laten vaccineren werden vervolgd. Na vier jaren van intensieve inspanning om iedereen tussen
de 2 en 50 jaar oud te vaccineren kondigde de Chief Medical Officer van Engeland in mei
1871 aan dat 97.5 procent was ingeënt. In het volgend jaar, 1872, werd Engeland getroffen
door de ergste pokkenepidemie ooit, wat resulteerde in 44.840 dodelijke slachtoffers. Tussen
1871 en 1880, tijdens de periode van verplichte vaccinatie, sprong het sterftecijfer van pokken
van 28 naar 46 per 100.000 inwoners.

In het British Medical Journal (Januari 21, 1928 p.116) zette Dr. L. Parry zijn vraagtekens bij
de inentings statistieken die een hoger sterftecijfer lieten zien onder gevaccineerde mensen
dan onder het niet ingeënte deel van de bevolking:
„Hoe kan het dat bij pokken de kans op dodelijke afloop bij gevaccineerde mensen vijf maal
hoger is dan bij mensen die niet gevaccineerd zijn? Hoe het dat in sommige van onze meest
gevaccineerde steden — bijvoorbeeld, Bombay en Calcutta — de pokken vaak voorkomen,
terwijl in sommige van onze slechtst gevaccineerde steden, zoals Leicester, pokken bijna niet
voorkomt? Hoe kan het dat ongeveer 80 percent van de ziektegevallen in de Metropolitan
Asylums Board pokkenziekenhuizen gevaccineerde personenen betreft, terwijl slechts 20
procent van de patiënten niet is gevaccineerd?“

„Hoe kan het dat Duitsland — het best-gevaccineerde land ter wereld — meer sterfgevallen
heeft in verhouding tot de bevolking dan Engeland? Bijvoorbeeld in 1919 waren er 28
sterfgevallen in Engeland en 707 (op 5012 zieken) in Duitsland. In 1920 waren er 30
sterfgevallen in Engeland, tegen 354 in Duitsland, en in 1925 had Engeland 5.363 gevallen
van pokken, waarvan 6 met dodelijke afloop. Wat is de de verklaring?“

In Schotland stierven tussen 1855 en 1875 meer dan 9.000 kinderen onder de 5 jaar aan
pokken ondanks het feit dat Schotland op dat ogenblik één van de best gevaccineerde landen
ter wereld was. Tussen 1907 en 1919, een periode waarin slechts 1 op de 3 kinderen
gevaccineerd was, werden in de leeftijdsgroep tot 5 jaar slechts 7 dodelijke pokkengevallen
geregistreerd.

In Duitsland hadden in jaren 1870-1871 meer dan 1.000.000 mensen pokken, waarvan er
120.000 stierven. Hiervan was 96 procent ingeënt. Bismarck, de Kanselier van Duitsland,

523
schreef aan de overheden van de diverse Duitse deelstaten dat „de hoop in de doeltreffendheid
van het koepokkenvirus als preventie tegen de mensenpokken volledig bedrieglijk is
gebleken”.

In de Filippijnen, voorafgaand aan de overname door de V.S. in 1905, was de mortaliteit van
pokken ongeveer 10%. In 1905, nadat gestart was met de systematische vaccinatie van de
bevolking, afgedwongen door de Amerikaanse overheid, was er een epidemie waarvan de
mortaliteit in verschillende delen van de eilandengroep tussen de 25% en 50% lag. In 1918-
1919, toen meer dan 95 procent van de bevolking voor pokken was ingeënt, overleed 65
procent van de zieken in de hevigste epidemie in de geschiedenis van de Filippijnen. In de
hoofstad Manilla, waar de vaccinatiegraad het hoogst was, was ook de mortaliteit het hoogst.
In Mindanao, de plaats waar de vaccinatiegraad vanwege godsdienstige redenen het laagste
was, was het percentage sterftegevallen het laagst. Dr. V. de Jesus, Director of Health,
verklaarde dat de de pokkenepidemie van 1918-1919 in 60.855 sterfgevallen geresulteerd had.
Het Report of the Philippines Health Service uit 1920 bevat de volgende aanklacht tegen de
inentingscampagne:

„Vanaf de tijd waarin pokken in Manilla bijna was uitgeroeid tot aan het jaar 1918 (ongeveer
9 jaar) waarin de epidemie verscheen – ongetwijfeld in één van zijn hevigste vormen – zijn
jaarlijks vele honderdduizenden mensen ingeënt. Het resultaat is hoogst onfortuinlijk en toont,
op het eerste gezicht, het falen van klassieke immunisatie als remedie tegen toekomstige
epidemiën.”

In Japan in 1885, 13 jaar nadat men daar begonnen was met verplichte pokkenvaccinaties,
werd een wet aangenomen die elke zeven jaar een hervaccinatie vereiste. Tussen 1886 tot
1892 werden 25.474.370 hervaccinaties geregistreerd in Japan, maar toch werden tijdens deze
zelfde periode 156.175 gevallen van pokken geteld, met 38.979 sterfgevallen, ofwel een
mortaliteit van bijna 25 procent. In 1896 nam het Japanse parlement een nieuwe wet aan
waarmee de frequentie van hervaccinatie werd opgevoerd naar eenmaal per vijf jaar. Tussen
1889 en 1908 waren er 171.611 pokkengevallen waarvan 47.919 met dodelijke afloop. Dit
komt overeen met een mortaliteit van 30 procent, wat het pokkensterftecijfer uit de periode
dat nog niemand werd ingeënt overschrijdt. Het is opmerkelijk dat in diezelfde periode
Australië – één van de minst tegen pokken gevaccineerde landen ter wereld – in 15 jaar tijd
slechts 3 pokkengevallen had, terwijl dit er in Japan –ondanks vaccinaties en hervaccinaties-
in een periode van slechts 6 jaar 165.775 waren, met 28.979 sterfgevallen.

In het artikel “Vaccinatie in Italië” in het New York Medical Journal van juli 1899, schreef
Charles Rauta, Professor of Hygiene and Material Medical van de Universiteit van Perguia:
„Italië is één van de best gevaccineerde landen ter wereld, misschien zelfs wel het allerbest.
Al sinds 1865 was de vaccinatiegraad in ons land 98.5 procent, maar desondanks zijn de
pokkenepidemieën die ons hebben getroffen zo angstaanjagend geweest dat niets van vóór de
uitvinding van vaccinatie dit kon evenaren. In 1887 hadden wij 16.249 sterfgevallen door
pokken, in 1888 waren het er 18.110, met 131.413 doden in 1889.“
“Vaccinatie is een monstruositeit, voortgekomen uit fouten en onwetendheid. Het zou geen
plaats moeten hebben in hygiëne of in de geneeskunde. Geloof niet in inenting, het is een
wereldwijd waanidee, een onwetenschappelijke praktijk, een fataal bijgeloof resulterend in
tranen en grenzeloos verdriet.“

De arts en voormalig inenter J.W. Hodge schreef in zijn boek, The Vaccination Superstition:

524
„Na een zorgvuldige overweging van de geschiedenis van vaccinatie, ontleend aan een
onpartijdige en uitvoerige studie van essentiële statistieken en relevante gegevens vanuit elke
betrouwbare bron, en na een ervaring die voortkomt uit het inenten van 31.000 mensen, ben ik
er stellig van overtuigd dat vaccinatie geen enkele zichtbare relatie heeft met de vermindering
van het aantal gevallen van pokken.“
“Vaccinatie beschermt niet, in werkelijkheid maakt het mensen juist vatbaarder door de
algemene vitaliteit en de natuurlijke weerstand te verminderen, en miljoenen mensen zijn
gestorven aan pokken die zij opliepen na te zijn ingeënt.“

In de V.S. sprak Dr. William Howard Hay op 25 Juni, 1937, de Medical Freedom Society toe
betreffende het afschaffen van verplichte inentingen. Hij verklaarde:
„Ik heb vaak gedacht dat van alle krankzinnige dingen die wij in geneeskunde hebben bepleit,
het aandringen op vaccinatie van kinderen –en volwassenen- een van de meest krankzinnige is,
want feitelijk hebben we nooit kunnen bewijzen dat vaccinatie ook maar één mens van de
pokken heeft weten te redden.”
„Ik weet van één pokkenepidemie waarbij iets meer dan 900 mensen ziek werden, waarbij 95
procent van de patiënten gevaccineerd was, de meesten recent.”
„Het is nu dertig jaar dat ik bezig ben met de behandeling van chronische ziektes. Ik ben
zoveel gevallen tegengekomen van kinderen die tot op de dag van hun vaccinatie nooit een
dag ziek waren geweest, en sinds hun vaccinatie nooit meer een dag gezond geweest zijn.”
„In Engeland, waar de statistieken wat meer openbaar en accuraat zijn dan in dit land
(Amerika), tonen de officiële cijfers over de afgelopen 21 jaar drie keer meer sterfgevallen als
direct gevolg van vaccinaties dan als gevolg van pokken. Ik garandeer dat het aantal
ongeregistreerde gevallen nog een factor drie hoger ligt. Daarnaast zijn er nog vele gevallen
van hersenontsteking of slaapziekte, en van uiteenlopende vormen van degeneratie die als
resultaat van inenting voorkomen.”
„Het is onzin om te denken dat u pus kunt inspuiten — gewoonlijk is het pus van een dood
pokkenslachtoffer — het is ondenkbaar dat u dat kunt inspuiten in een klein kind en dat u
daarmee zijn gezondheid verbetert. Ik zou het fanatiek toejuichen als we met kunstmatige
middelen de natuurlijke weerstand zouden konden opbouwen, maar dat kunnen we niet, niet
met vaccinaties en niet met andere vormen van zogenaamde serum-immunisering.”
“Het lichaam heeft zijn eigen verdedigingsmechanismes. Deze hangen af van de algemene
vitaliteit. Een vitaal lichaam zal alle infecties overwinnen, een minder gezond lichaam lukt dat
niet. De vitaliteit van een lichaam valt niet te verbeteren door vergif van wat voor soort dan
ook in het lichaam te injecteren.“

Volgens de officiële Engelse cijfers stierven in Engeland en Wales, tussen 1910 en 1933,
slechts 109 kinderen onder de 5 jaar aan pokken. In dezelfde periode stierven er 270 als
gevolg van vaccinaties. Tussen 1934 en 1961 werd niet één dodelijk pokkenslachtoffer
geregistreerd, en toch stierven tijdens deze periode 115 kinderen onder de 5 jaar als gevolg
van de pokkeninenting. Dit dwong uiteindelijk de overheid om de Vaccination Act voor
pokken te herroepen.

De situatie in de V.S. was niet anders. Een artikel in de juli 1969 editie van Prevention
Magazine berichtte dat sinds 1948 300 kinderen in de V.S. aan de complicaties van het
pokkenvaccin waren gestorven. In dezelfde periode was er in Amerika niet één melding van
pokken geweest. In oktober 1971 zei Dr. Samuel Katz van het Medisch Centrum van de Duke
University in een lezing voor de jaarlijkse vergadering van de American Academy of
Pediatrics, dat elk jaar gemiddeld zes tot negen individuen overlijden als gevolg van

525
pokkeninentingen. Uiteindelijk besloten de autoriteiten met het vaccineren tegen pokken te
stoppen. Dr. Archie Kalokerinos uit Australië zei hier over:

„Ongeveer 10 tot 15 jaar geleden gaven sommige van mijn collega’s in de Verenigde Staten
me wat zeer interessante informatie. Zij vertelden dat het vaccineren tegen pokken was
gestopt, niet omdat de ziekte was uitgeroeid, maar omdat zij problemen hadden met het
vaccin. Gevaccineerde individuen bleken actief pokkenvirus door te geven aan mensen
waarmee ze in contact kwamen. Het was onbeheerst en daarom zijn ze ermee gestopt.”

Dit is waarschijnlijk de reden dat Professor Ari Zuckerman, een lid van het virus-adviespanel
van de Wereldgezondheidsorganisatie, heeft verklaard ”Immunisering tegen pokken is
gevaarlijker dan de ziekte zelf.“

Zelfs het British Medical Journal (1/5/1976) verklaarde: “Men weet nu dat de risico’s van
routinematige pokkenvaccinaties in Groot-Brittannië groter zijn dan de risico’s van een
natuurlijke besmetting”
[…]

Het pokkenvirus bestaat volgens de geleerden alleen nog maar in laboratoria. Maar op 22-1-
2010 publiceerde NRCHandelsblad een verslag van een publicatie in Science online van 21-1-
2010. En hierin werd vermeld dat het pokkenvirus zich sneller kan vermenigvuldigen dan
andere virussen. Men schreef dat die ontdekking nuttig kon zijn omdat het vaccinia-virus
namelijk momenteel wordt gebruikt om experimentele gentherapie mee te ontwerpen. Het
virus moet dan geneeskrachtige genen overbrengen in het weefsel van de patiënt…..

526
Defecten in het HLA-systeem, IL-1a en TNF-a, baarmoederhalskanker en
bijwerkingen van vaccinaties

In de tweede helft van april 2010 kreeg ik vrijwel tegelijkertijd twee publicaties aangereikt.
De ene sprak over de ellende rond het van de markt gehaalde GSK-vaccin Lymerix, waarbij
HLA-factoren een rol speelden bij bijwerkingen, en de andere betrof A fact Sheet on the Risk
of Cervical Cancer and Use of Gardasil® Vaccine, van de hand van Judy Wilyman PhD,
Candidate Murdoch University, Australië. Judy zette allerlei kennis betreffende de
ontwikkeling van baarmoederhalskanker op een rijtje en schreef onder meer:

[…]Many investigators acknowledge that HPV infection is not sufficient on its own to induce
cervical cancer
Some other factor is required to trigger the development of cervical cancer even when HPV is
present.
Scientists have listed co-factors such as viruses (Herpes Simplex Virus 2), multiple sexual
partners, age at first intercourse, oral conceptives, tar-based products, immunosuppression
and dietary deficiences as ‘likely to be important’ but the exact trigger for HPV infection to
become cervical cancer is still umknown […]

Zij ontleende die uitspraken aan de volgende bronnen:


- Schifman M, 2002 as cited in Kircheimers S, Herpes Linked to Cervical Cancer,
WebMD Health News.
- Munoz N, Bosch F, Jensen O,(Eds.) (1989), Human Papillomavirus and Cervical
Cancer, International Agency for research on Cancer (WHO), Scientific Publications
No. 94, Lyon.
- Haverkos H, 2005, Multifactorial Etiology of Cervical Cancer: A Hypothesis,
Medscape General Medicine, v 7 (4): 57.

Ik dacht meteen aan afwijkingen in het onlosmakelijk met het immuunsysteem verbonden
HLA-DR systeem als de in veel gevallen cruciale factor die ertoe leidt dat een opgelopen
HPV-infectie uitmondt in baarmoederhalskanker. En dat bleek een goed idee. Daarom
bespreek ik eerst globaal het ontzettend complex HLA-systeem, en dan met name een
subsysteem daarvan, HLA-DR.

Hoewel het immuunsysteem globaal kan worden ingedeeld in verspieders, strategen en


soldaten, zijn er ook nog tussenliggende organisatielagen. Een heel belangrijke tussenliggende
organisatielaag is het Human Leucocyte Antigen-system (HLA-systeem).
Het komt er in het kort op neer dat normaliter er op de celoppervlakten van immuuncellen –
antigeen-presenterende cellen (macrofagen, B-cellen en dendritische cellen) - ‘lichaamseigen
antigenen’ zitten, die bedoeld zijn om bepaalde typen binnendringende echte antigenen te
kunnen herkennen en er aan te binden. Omdat antigenen gekenmerkt worden door
verschillende typen peptiden (eiwitketens), bestaan er ook verschillende typen HLA-DR-
antigenen. Ieder soort peptide zijn eigen ‘antigeen’. Tot nu toe heeft men er zo’n 17 ontdekt.
De aanmaak van die lichaamseigen ‘voorbeeld-en bind-antigenen’ wordt aangestuurd via het
menselijk DNA. De genen daarvoor liggen op chromosoom 6. Dat betekent dus ook dat
DNA-mutaties kunnen leiden tot afwijkingen aan het HLA-DR systeem en daardoor ook
kunnen leiden tot een versterkte gevoeligheid voor bepaalde ziekten. Dit is niet alleen per
individu verschillend, maar ook nog per ras.

527
De primaire functie van die verschillende HLA-DR factoren (eiwitten) op de membranen van
die antigeenpresenterende cellen is om te binden aan overeenkomstige antigeenpeptiden van
vreemde binnendringende antigenen. Die kunnen dan vervolgens worden gepresenteerd aan
de T-(helper)cellen die op hun beurt strategische maatregelen kunnen nemen, zoals delen in
aanvallers (T-killercellen) en helpers bij de rest van de aanvalsstrategie (T-helpercellen). Een
aanvalsplan waarbij ook geheugencellen worden gevormd die later moeten zorgen voor
immuniteit door het snel op de been brengen van een sterk leger, zodat de aanvaller later geen
nieuwe kans meer krijgt.
De antigenen op de eigen lichaamscellen, die worden bepaald door het HLA-systeem zijn dus
functioneel van betekenis voor de T-cellen die in staat zijn om zelf ongewenste vreemde
cellen te doden. (T-killer-cellen). Deze cytotoxische T-lymfocyten zijn voor wat betreft hun
functioneren dus afhankelijk van hun eigen celantigenen, zoals die – via het eigen DNA -
worden bepaald door het HLA-systeem.
HLA-DR antigenen zijn ook noodzakelijkvoor de herkenning van binnengekomen antigenen
door de organiserende T-helpercellen en dus ook voor de vorming van antilichamen.
De cellen van het immuunsysteem zijn bij hun functioneren afhankelijk van de soorten
antigenen zoals die zitten op hun eigen celmembranen en worden gemaakt volgens de
instructies van de HLA-genen op hun eigen 6e chromosoom.

(Een verhoogde aanwezigheid van lichaamseigen antigenen op de celoppervlakten van de


immuncellen wordt gezien als een reactie op prikkeling door vreemde antigenen en is dus ook
een soort van marker voor de kwaliteit van de stimulatie en werking van het immuunsysteem.)

Als een bepaalde HLA-factor ontbreekt of niet optimaal werkt, dan kunnen de antigenen van
een bepaalde vaccinatie - of spontane infectie - niet leiden tot het aanmaken van voldoende
antilichamen om te hechten aan die antigenen, met de bedoeling dat de antigenen onschadelijk
worden gemaakt. Want dan worden die bepaalde binnendringende antigenen – bij gebrek aan
het benodigde type HLA-DR factoren – niet aan het immuunsysteem gepresenteerd. Ook
worden de killercellen niet op directe wijze geactiveerd.
Bij deze mensen ontstaat dus gewoon de infectieziekte, die een ernstig verloop kan krijgen.
Als wordt gevaccineerd met hele (geïnactiveerde) virussen (whole virion) of dito bacteriën,
dan kan het lichaam zich daartegen niet goed verweren en wordt men eventueel wel ziek,
maar worden er geen antilichamen en geheugencellen aangemaakt. In zulke gevallen is
vaccineren nutteloos en bovendien gevaarlijk. Er ontstaat geen immuniteit.
Men heeft al ontdekt dat vaccinatie inderdaad niet in alle gevallen leidt tot immuniteit.

In een lijst van allerlei aandoeningen - en vatbaarheden voor aandoeningen - bij afwijkingen
aan HLA-DR factoren trof ik tamelijk onderaan de volgende vermelding aan:

[…] Vatbaarheid voor ovariële / baarmoederhalskanker bij DR 10, DR 11 en DR 15 […]

Via Wikipedia vond ik bij HLA-DR 10 de volgende evidenties voor de relatie tussen een
afwijking aan HLA-DR 10 en baarmoeder- en baarmoederhalskankers:
· Kübler K, Arndt P, Wardelmann E, Krebs D, Kuhn W, van der Ven K (2006). “HLA-
class II haplotype associations with ovarian cancer.”. Int J Cancer 119 (12): 2980-5.
doi: 10.1002/ijc.22266. PMID 17016821.
· Madeleine M, Brumback B, Cushing-Haugen K, Schwartz S, Daling J, Smith A,
Nelson J, Porter P, Shera K, McDougall J, Galloway D (2002). “Human leucocyte
antigen class II and cervical cancer risk: a population-based study.”. J Infect Dis
186 (11): 1565-74. doi:10.1086/345285. PMID 12447731.

528
Dit laatste artikel werd ook genoemd bij HLA-DR 11.

Voor de betrokkenheid van een afwijking aan HLA-DR 15 bij baarmoederhalskanker


vond ik de volgende twee artikelen:
· Apple R, Erlich H, Klitz W, Manos M, Becker T, Wheeler C, (1994). “HLA DR-DQ
associations with cervical carcinoma show papillomavirus-type specificity.”. Nat
Genet 6 (2): 157-62. doi:10.1038/ng0294-157. PMID 8162070.
· Maciag P, Schlecht N, Souza P, Franco E, Villa L, Petzl-Erler M (2000). “Major
histocompatibility complex class II polymorphisms and risk of cervical cancer and
human papillomavirus infection in Brazilian women.”. Cancer Epidemiol
Biomarkers Prev 9 (11): 1183-91. PMID 11097225.

Via PubMed vond ik in J Gen Virol. 2007 May; 88(Pt 5): 1470-8 nog het artikel:
Identification of HLA-DR1- and HLA-DR15-restricted human papillomavirus type 16
(HPV16) and HPV18 E6 epitopes recognized by CD4+T cells from healthy young women,
door Gallagher KM, Man S, van het Department of Medical Biochemistry and Immunology,
School of Medicine, Cardiff University, Cardiff, UK.

Dat zijn dus al even 5 artikelen vanaf 1994 tot en met 2007, dus voorafgaand aan de invoering
van de omstreden vacinaties tegen HPV. Men moet toch veronderstellen dat de mondiale
gezondheidsautoriteiten van deze relatie tussen HLA-DR-afwijkingen en het ontstaan van
baarmoederhalskanker op de hoogte moeten zijn geweest, alvorens ze overgingen tot bijna
dwangmatige vaccinaties van liefst alle jonge meisjes ter wereld.

Normaliter worden virussen door het lichaam onschadelijk gemaakt. Maar als er iets schort
aan het immuunsysteem, bijvoorbeeld als de lichaamseigen antigenen op de
antigeenpresenterende cellen een mankement hebben voor DR 10, DR 11 en/of DR 15, dan is
dat immuunsysteem veel minder goed in staat om een infectie met HPV (16 en/of 18) het
hoofd te bieden en worden lang niet alle binnendringende virussen aan de Killercellen en T-
helpercellen gepresenteerd. Hierdoor worden er minder of geen antilichamen gevormd en
worden lang niet alle virussen geëlimineerd.
Wanneer zo’n virus niet tijdig wordt gedood, dan bestaat er bij sommige typen HPV de kans
dat het DNA van dat virus wordt ingebouwd in een cel van de mens. Hierdoor worden er twee
menselijke genen vooral beïnvloed, namelijk het p53-gen en het pRb-gen. Normaal gesproken
onderdrukken deze twee tumorsuppressorgenen de celdeling. Door het inbouwen van het
HPV-viraal genoom kunnen deze twee suppressorgenen gaan disfunctioneren waardoor de
celdeling op hol kan slaan en kanker kan ontstaan.
Bij baarmoeder- en baarmoederhalskanker gaat het in dit geval dan om cellen in het
overgangsgebied tussen het cilinderepitheel en het plaveiselepitheel.

Zoals ik hierboven al betoogde, denk ik niet dat die hele vaccinatiecampagne tegen HPV enig
effect zal sorteren, en zelfs ben ik bang dat er nog een toename gaat volgen van voorstadia
van baarmoederhalskanker en kanker zelf. In het blad Australian Family Physician Vol. 38,
No.12, december 2009 stond het artikel Abnormal Pap tests after yhe HPV vaccine. Ik citeer
een stukje uit dit artikel van Stella Heley:

[…] It is unlikely that individual practioners will notice any difference in Pap test
abnormalities in their female patients over the next few years. This should not be seen as a
cause of concern as most Pap tests abnormalities are low grade lesions that represent

529
transient HPV infection and need no treatment. High grade abnormalities should continue to
be managed according to current National Health and Medical Research Council guidelines.
However, a clear message must be given to women that the vaccine is not a substitute for Pap
tests and it is not the cause of any detected abnormalities that may be found after it has been
given […]

Voor wat betreft de eerste opmerking ben ik het met deze arts eens, maar als door de prikken
het immuunsysteem (tijdelijk) verzwakt raakt, dan is het heel goed mogelijk dat een bestaande
– of kort na de vaccinatie opgelopen - infectie alsnog manifest wordt.
Ik verwacht dat de incidentie van afwijkende Pap-testen niet zal dalen omdat het percentage
vrouwen met een aan baarmoederhalskanker gerelateerde afwijking aan het HLA-DR systeem
ongeveer gelijk zal blijven.

Terug naar het eerstgenoemde artikel over het vaccin Lymerix


Volgens een recent verschenen boek van Pamela Weintraub, Cure Unknown: Inside the Lyme
Epidemic, heeft in de late jaren 1990 het vaccin tegen de ziekte van Lyme van GSK – onder
de naam Lymerix – geleid tot de nodige ellende, alvorens het van de markt werd gehaald.
Grote aantallen van de gevaccineerden kregen te maken met artritis en andere aandoeningen.
Het bleek dat eenderde deel van de gevaccineerden daartoe gevoelig was vanwege een defect
aan hun HLA-DR4.
Ondanks dat de theorie betreffende de relatie tussen dit soort narigheid en afwijkingen aan het
HLA-systeem al enkele jaren eerder voor het eerst was gepubliceerd, werd er in de bijsluiters
van Lymerix niet gerept over deze mogelijkheid bij mensen met een defect aan HLA-DR4.
Uiteindelijk lekte het uit dat tenminste 30 procent van de populatie een genetische
predispositie heeft tot het ontwikkelen van deze narigheid vanwege een defect aan HLA-DR4
en dat door vaccinaties met hele virussen of bacteriën – zoals het vaccin tegen de ziekte van
Lyme – deze ziekte - en de symptomen ervan - zelfs kan worden geïnduceerd.
In een tabel voor ellende met een defect aan HLA-DR4 staat onder meer te lezen: systemische
sclerose, juveniele artritis, seronegatieve artritis, geïnduceerde Lyme-ziekte, hypertrofische
cardiomyopathie, lupus, IgA-gemedieerde nefropathie en pemphigus vulgaris.
Als mensen met een HLA-DR4-defect worden gevaccineerd, dan kunnen tengevolge van
alleen al de antigenen in het vaccin al deze aandoeningen zich gaan voordoen. Hoezo zijn
vaccins absoluut veilig en noodzakelijk?????

Als besluit van het verhaal las ik:


[…] Patients filed a class action law suit against SmithKline Beecham in1999 claiming that
the company already knew before the vaccine’s introduction that patients with the HLA-DR4
gene were susceptible to autoimmune reactions. Physicians could have identified the HLA-
DR4 gene prior to vaccination using a routine blood test if only they had been informed of the
risks. Lymerix was eventually pulled from the market in 2001 with SmithKline Beecham citing
‘poor sales’ as the reason […]

Al in 1999 was met een simpele bloedtest te screenen wie er behept was met die vatbaarheid
voor ellende vanwege een defect aan een bepaalde HLA-DR factor (of factoren).
Toen 10 jaar later de mondiale HPV-vacinatiecampagne van start ging werd er ook niet over
gerept dat mensen met afwijkende immuunsystemen problemen zouden kunnen krijgen met
bepaalde antigenen in de ingrediënten van het vaccin. Net zomin als er werd verteld dat de
HPV-vaccins geen immuniteit zouden opleveren bij meisjes met defecten aan HLA-DR 10, 11
en/of 15. En ook over dat onderwerp was al gedurende 15 jaar gepubliceerd.

530
Ook over de al meer dan 10 jaar gebruikte screeningsmethoden voor deze defecten werd niet
gerept.

De huidige manier van vaccineren – zonder screening op tekortschietende ontgiftigings- en


HLA-systemen - is ronduit misdadig te noemen.
Ondanks de zeer vele bijwerkingen en toenemende sterfgevallen heeft men maar één
allesoverheersende interesse: zoveel mogelijk meisjes driemaal vaccineren, zonder gebruik te
maken van de mogelijkheden om ze vooraf te scrennen op HLA-systeem en cytochroom P450.
Hieruit blijkt dat men absoluut niet de bestwil van de meisjes voor ogen heeft, maar achter het
een of andere obscure doel aanjaagt.

De meisjes die baarmoederhalskanker ontwikkelen zullen voor het overgrote deel


hoogstwaarschijnlijk behept zijn met een afwijking in hun HLA-DR 10, 11 en/of 15 systeem
en dan is vaccineren zinloos. De overige gevallen van baarmoederhalskanker komen voort uit
een verzwakt immuunsysteem en dat ontstaat juist door overmatig vaccineren. Ik voorzie zelf
een toename van baarmoederhalskanker in de nabije toekomst. Het enige dat dit kan
indammen is een nog intensievere uitstrijkjes-screening van meisjes met die afwijking, die
kan ontdekt worden door een eenvoudige bloedtest. Vaccineren is zinloos en – gezien de vele
bijwerkingen - onnodig wreed. Maar kennelijk is dit de tol voor het te bereiken geheime doel.

Niet alleen wist men al ruim 10 jaar geleden dat het nodeloos en zelfs zeer gevaarlijk is om
meisjes met een HLA-afwijking tegen HPV te vaccineren, zelfs al 15 jaar geleden wist men
dat ook andere afwijkingen aan het immuunsysteem er toe leiden dat het nutteloos en alleen
maar gevaarlijk is om meisjes tegen HPV-virussen te vaccineren. Ik citeer daarom uit het
artikel Interleukin 1a and tumor necrosis factor, a stimulate autocrine amphiregulin
expression and proliferation of human papillomavirus-immortalized and carcinoma-
derived cervical epithalial cells, in Proc. Natl. Acad. Science. USA Vol. 92, pp. 2840-2844,
March 1995 Cell Biology.

[…] “HPV infections occur frequently in sexually active individuals; however, only a
minority of infected women actually develop cervical cancer. Thus, additional environmental
and/or hereditary factors are involved in malignant progression.
A number of other sexually transmitted diseases frequently accompany infection with HPV
and cause acute or chronic inflammation within the cervical mucosa.”

“Amphiregulin is a member of a large family of polypeptide growth factors that bind and
activate the EGF receptor.
Amphiregulin was originally purified from MCF-7 breast carcinoma cells, but it hs also been
detected in normal tissues, including ovary, placenta, colon, and epidermis.
Our results implicate amphiregulin as an important autocrine factor that mediates growth
stimulation of HPV-immortalized cervical cells by IL-1a or TNF-a.
This conclusion is based on several observations:
· both IL-1a and TNF-a induced amphiregulin RNA expression in cultured cervical cells
· recombinant amphiregulin stimulated growth of these cells as effectively as IL-1a or
TNF-a
· monoclonal antibody that blocks EGF receptor signal transduction completely
prevented growth stimulation by IL-1a or TNF-a
· a mixture of monoclonal antibodies that neutralize amphiregulin activity inhibited IL-
1a or TNFa-mediated proliferation by 95% or 85%, respectively.

531
Autocrine amphiregulin expression is important in supporting autonomous growth of cultured
epidermal keratinocytes as well as colon and breasrt carcinoma cell lines.
Furthermore, amphiregulin is often overexpressed in malignant colon or mammary tissue
relative too the normal epithalia, suggesting that altered regulation of this growth factor may
contribute to malignant development.
Out results demonstrate that two proinflammatory cytokines, IL-1a and TNF-a, stimulate
proliferation of cervical cells via autocrine induction of amphiregulin.

“These results demonstrate that transfection and immortalization of cervical epithelial cells
with HPV-16 or 18 DNA induces sensitivity to growth stimulation by IL-1a and TNF-a.”
However, growth stimulation by these cytokines is not limited to cells containing HPV DNA.
Previous studies have shown that several proinflammatory cytokines (Il-1a, IL-6, or TNF-a)
stimulate proliferation of carcinoma cell lines derived from several different tissues including
cervix.
Thus, proinflammatory cytokines might act as paracrine or autocrine growth factors in
promoting malignant progression.”[…]

Eerst even een verklaring van enkele begrippen:


Interleukinen zijn een groep cytokinen die geproduceerd worden door geactiveerde
macrofagen en lymfocyten (beide zijn leukocyten, vandaar de benaming leukine) gedurende
een immuunrespons. Het doel van de interleukineproductie is om met andere leukocyten te
communiceren (vandaar de toevoeging ‘inter-‘). Interleukinen stimuleren leukocyten om tot
proliferatie (vermenigvuldiging) en differentiatie (specialisatie) over te gaan.
Interleukinen behoren dus tot het immuunsysteem.

Autocriene signaaloverdracht is een vorm van boodschap-overbrengen waarbij een cel een
hormoon – ofwel chemische boodschapper – afscheidt dat bindt aan zogenaamde autocriene
receptoren op dezelfde cel, hetgeen dan leidt tot verandering binnen diezelfde cel.

Bij zogenaamde paracriene signaaloverdracht bindt zo’n hormoon niet aan dezelfde cel die
het hormoon uitscheidt, maar bindt dit hormoon aan andere cellen in de buurt.

Nu kan het gebeuren dat er hormoonverstorende omgevingsinvloeden en/of genetische


factoren een rol spelen, zodat IL-1a en TNF-a niet doen wat ze behoren te doen, maar iets heel
anders doen dan van ze verlangt wordt, zodat ze niet de ontwikkeling van kanker tegengaan,
maar juist stimuleren.

Normaliter zorgen bij een vrouw met een oergezonde immuunfunctie IL-1a en TNF-a er voor
dat er in een door een HPV-virus besmette cel geen kanker ontstaat. De Tumor Necrose
Factor-a zorgt voor apoptosis (gestuurde celdood) als een cel afwijkend wordt en IL-1a zorgt
ervoor dat het immuunsysteem wordt gestimuleerd om die afwijkend geworden en
afgestorven cellen op te ruimen.
Beide cellen zorgen er dus voor dat door een HPV-infectie afwijkend geworden cellen tijdig
worden opgeruimd en dat er verder geen kankerontwikkeling ontstaat.

Als zo’n vrouw echter een genetische afwijking heeft voor de functies van IL-1a en/of TNF-a,
dan kan het gebeuren dat die afwijking er juist toe leidt dat er in die cel iets mis gaat waardoor
de aanmaak van de groeifactor amphiregulin wordt geactiveerd. En dan zorgt die
overproductie van amphiregulin er voor dat afwijkend geworden cellen – die normaliter door

532
die twee beschermmechanismes worden opgeruimd – nu juist beginnen door te groeien en
zich tot kankercellen ontwikkelen.
Die groeifactor stimuleert de celgroei via EGF-receptoren op het celmenbraan. Dat gebeurt
normaliterbij gezonde cellen ook, maar door de grote overproductie van deze groeifactor
worden de cellen extreem sterk gestimuleerd tot groei en is die stimulatie veel groter dan de
kracht waarmee normaliter apoptosis wordt aangestuurd.

Die groeifactor en de genoemde interleukinen zijn hormonen, zodat hormoonversstorende


invloeden in principe ook invloed kunnen uitoefenen op hun functioneren.

Genetische afwijkingen kunnen er dus toe leiden dat:


· Door afwijkingen in het HLA-DR-systeem HPV-virussen niet met een antilichaampje
kunnen worden gelabeld om te worden opgeruimd, waardoor de infectie niet meteen
adequaat kan worden bestreden en daarom doorzet.
· Door afwijkingen in IL-1a en/of TNF-a de door die HPV-infectie afwijkend geworden
cellen niet kunen worden aangezet tot apotosis en/of niet kunnen worden opgeruimd,
waardoor dan uiteindelijk kanker ontstaat.

Het komt er op neer dat vrouwen met deze genetische afwijkingen ondanks alle vaccinaties
ter wereld tegen HPV bij besmetting toch baarmoederhalskanker – en enkele andere vormen
van kanker – zullen ontwikkelen. Voor deze meisjes/vrouwen is vaccineren dus niet alleen
zinloos maar – gezien alle mogelijke bijwerkingen – ook nog eens gevaarlijk.

Hoe vaker de meisjes gevaccineerd worden, hoe meer het immuunsysteem verzwakt. Meestal
is er slechts sprake van 1 gendefect. En als het immuunsysteem sterk genoeg is, dan kan een
goede HLA-DR-factor nog wel adequaat een infectie afweren, terwijl bij een defect aan HLA-
DR door een goede functie van de interleukinen de door een infectie veroorzaakte afwijkende
cellen alsnog kunnen worden opgeruimd. Maar bij een verzwakt immuunsysteem kunnen al
deze beschermfuncties gaan falen en krijgt baarmoederhalskanker wel vrij spel om zich te
ontwikkelen.
Bij een verzwakt immuunsysteem kan zelfs de gehele basale infectieafweer falen omdat er
niet eens genoeg antilichamen en andere functionarissen van het afweersysteem kunnen
worden aangemaakt.

Extra screening van uitstrijkjes


Voor de meisjes met een afwijking in het HLA-systeem rest dus niets anders dan proberen ‘er
op tijd bij te zijn’. En daartoe is de mogelijkheid sinds kort ook aangescherpt door de uitkomst
van een promotie-onderzoek waarover de Volkskrant op 23-1-2010 berichtte:

[…] Extra dna-test uitstrijkje geeft meer zekerheid


BAARMOEDERHALSKANKER – Een extra dna-test op al uitgevoerde uitstrijkjes kan het
bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker betrouwbaarder maken. Dat blijkt uit
promotieonderzoek van Nan Yang (Groningen).
Met een dna-methylatietest kan worden aangetoond of bepaalde kankeronderdrukkende genen
zijn uitgeschakeld door een methylgroep. Dat wijst op een vroeg stadium van
baarmoederhalskanker. De test voorkomt veel vals positieve en vals negatieve uitslagen […]

533
Waarom kenmerken van een donkere huidskleur dominant zijn en wat
daaruit valt af te leiden met betrekking tot de nadelige gevolgen van
vaccinaties op de breinontwikkeling

Voorafgaand aan de uitleg van het antwoord op deze vraag zal ik eerst betogen waarom en op
welke manier de mens zijn afstamming heeft in de apen van de oude wereld. Om te kunnen
uitleggen waarom vaccinaties nadelige gevolgen kunnen hebben op de ontwikkeling van het
brein – en daardoor ook op het gedrag van de mens – is het nodig dat ik eerst een lange
omweg maak langs de ontwikkeling van de mens uit evolutionaire voorouders zoals de
mensapen. Op deze manier kan ik duidelijk maken dat er naast de makkeljk meetbare
variabelen als de spiegels van vitamine D ook nog energetische variabelen – zoals de
aansturing van het DNA – een rol spelen. Ik maak die omweg ook om tevens aannemelijk te
maken dat het al of niet uitbreken van een pandemie ook afhankelijk is van diezelfde
energetische variabelen, oftewel de kracht van de morfogenetische informatie van een
bepaalde virusvariant. En aan die natuurkracht wordt helaas nog steeds voorbij gegaan. Door
mijn uitleg van het ware mechanisme achter het gegeven dat bij een match tussen mensen met
veschillende huidskleuren de nakomelingen altijd de kenmerken dragen van de ouder met de
donkerste huidskleur, hoop ik de lezer mee te kunnen voeren naar het kennelijk nog nooit
begrepen mechanisme achter de mutatie van bijvoorbeeld virussen en de uitbraak van
pandemieën plus de oorzaken van ontwikkelingsstoornissen van het brein en daaraan
gerelateerde gedragsproblematiek.

In mijn (nog niet geplubiceerde) lijvige studie Veldcontact beschrijf ik hoe de eerste aura’s en
morfogenetische informatie-opslag van aardse organismen tot stand kwamen. Vanuit de eerste
primitieve eencelligen ontwikkelden zich steeds complexer organismen in een steeds grotere
verscheidenheid. Deze ontwikkeling was dus – op aarde - vanuit het anorganische niveau
gericht op steeds hoger ontwikkelde organismen met een steeds hoger ontwikkeld bewustzijn.
Dat bewustzijn komt eens permanent los te staan van een fysiologisch functionerend
organisme en ontwikkelt zich dan – al clusterend – verder, tot steeds groter hoogte met een
steeds groter impact. De heilige boeken van de verschillende wereldreligies – waarvan de
basis via inspiratie tot stand kwam – geven ook aan dat de mens eens zal kunnen fungeren als
‘mede-schepper’.

En dan komen we nu op het punt dat er controverse lijkt te ontstaan tussen de door mij
geschetste ontwikkeling vanuit het anorganische niveau – via een gang door het organisch
bestaan – naar een bestaan als hogere bewustzijnsinhoud.
· Enerzijds is er de door velen omarmde – en recent ook steviger onderbouwde –
evolutietheorie, die echter nog enkele ‘gaten’ vertoont en dus nog enkele tot dusver
onbeantwoordde vragen oproept.
· Anderen gaan uit van een ‘creator’ die de hele stoffelijke wereld en alle organismen
daarin in een vrij kort tijdsbestek zelf – op een directieve manier - naar eigen idee schiep.
· Daarnaast staat de theorie van ‘intelligent ontwerp’, die stelt dat de evolutie van
hogerhand wordt bijgestuurd.

Zelf denk ik dat de theorie van ‘intelligent ontwerp’ het best de werkelijke dynamiek van de
kosmisch-evolutionaire ontwikkeling beschrijft.

Op 21-12-2005 meldden de media dat een Amerikaanse rechter in een vonnis van 140
bladzijden had bepaald dat het ‘intelligent ontwerp’ niet stevig genoeg was bewezen en
derhalve niet op scholen mocht worden genoemd. De enige geldende theorie was de

534
evolutieleer van Darwin. Er werd gesteld dat ‘intelligent ontwerp’ een verkapte vorm van
‘creationisme’ is. Dit vonnis heeft de scheiding tussen wetenschap en religie weer duidelijk
aangescherpt.
Die avond nam prof. R. Plasterk deel aan een discussie in het programma ‘De wereld draait
door’. Als wetenschapper was hij blij met de aangescherpte scheiding tussen wetenschap en
religie. Hij stelde daarbij expliciet dat ‘het gat in de evolutieleer niet mag worden gedicht met
‘intelligent design’.
Net als de heer Plasterk ontdekte ook ik tijdens mijn adolescentie dat ‘het ware geloof’ zoals
dat door de verschillende kerken wordt uitgedragen - en in allerlei door mensen gemaakte
doctrines en dogma’s werd en wordt vastgelegd – niet kan kloppen met de realiteit. Ik wilde
echter wél weten of dat komt doordat eerdere generaties hun spaarzame inspiratie (deels)
verkeerd hebben geïnterpreteerd óf omdat er echt geen hoger sturend bewustzijn bestaat. En
als de aanwezigheid van een sturende hogere intelligentie niet geheel viel uit te sluiten, dan
wilde ik weten hoe dat echte ‘goddelijke concept’ er dan zou kunnen uitzien. En hoe dat te
rijmen viel met de door Darwin geobserveerde en beredeneerde evolutie van de soorten plus
door anderen gemelde – en in mijn eigen jeugd zelf ook eens ervaren – BDE’s, waarover werd
gepubliceerd in The Lancet van 15-12-2001. Welk onbegrepen of misbegrepen mechanisme
schuilt er achter ‘de God die het al bestiert’? En welk mechanisme steekt er precies achter de
observaties van de bioloog Sheldrake die opmerkte dat als een bepaalde diersoort op één plek
op aarde een nieuw gedrag en/of vaardigheid aanleerde, andere dieren van dezelfde soort op
de andere kant van de aardbol precies datzelfde gedrag vertoonden als ze in dezelfde situatie
werden gebracht? Hoe hadden ze – zonder gebruik te kunnen maken van mobiele telefonie of
andere bekende informatie-overdrachtstechnieken – toch dezelfde ontwikkeling van hun
gedrag doorgemaakt, of in ieder geval een voorbereidende ontwikkeling die het identieke
nieuwe gedrag sterk faciliteerde?
Sheldrake werd met zijn theorie over de morfogenetische velden niet serieus genomen, temeer
daar hij niet kon duiden wat het preciese mechanisme er achter was. Inmiddels wordt dit
fenomeen iedere keer weer opnieuw ontdekt. In het katern ‘Kennis’ van de Volkskrant van 21-
1-2006 staat een klein berichtje dat ik even zal citeren:
[…] Gevoel voor meetkunde lijkt te zijn aan geboren
Indianen. De mens beschikt over een angeboren gevoel voor meetkundige figuren,
concluderen Franse onderzoekers deze week in Science. Zij legden kinderen van Mundukurú-
indianen uit het Amazonegebied een reeks simpele geometrische testjes voor. Ze herkenden
lijnen, hoeken en vierkanten, hoewel ze daar in hun eigen taal geen termen voor hebben. Ze
deden het zelfs even goed als Amerikaanse kinderen, maar minder goed dan Amerikaanse
volwassenen. Dat suggereert dat mensen een intuitief gevoel voor basale meetkunde hebben
[…]
Inmiddels is bekend dat niet alleen identiek gedrag maar ook een identieke organische
ontwikkeling zich gelijktijdig kan voordoen op twee van elkaar geïsoleerde locaties.
Omdat invloed van een ‘onbekende grootheid’ niet was uit te sluiten, wilde ik onderzoeken
wat de ware aard is van die door velen serieus genomen ‘goddelijke bestiering’. Ik wilde
weten in hoeverre de bijbel toch universele waarheden bevat omtrent de kosmische dynamiek,
waarheden die wellicht verkeerd werden en worden begrepen vanuit de metaforen waarin ze –
in de toenmalige culturele contexten – werden verpakt.

Ondanks zijn strikte wetenschappelijke invalshoek houdt toch ook de heer Plasterk rekening
met een ‘onbekend DNA-bespelend fenomeen’, getuige een uitspraak van hem in een eerder
TV-programma. Aan welk mechanisme hij die ‘bespeling’ echter toedicht wordt niet duidelijk
gemaakt.

535
Op 6 juni 2001 zag ik een herhaling van een tv-programma van ‘Noorderlicht’, dat handelde
over het recentelijk in kaart gebrachte menselijk genoom in relatie tot de evolutie van de
schepping. De uitkomsten van dit project van ‘beschrijvende wetenschap’ zijn verrassend en
leuk:
1. Hoewel men de mens als meest complex functionerende ‘kroon op de schepping’ een zeer
groot aantal genen toebedacht had, bleek het uiteindelijke aantal genen tegen te vallen. Er
zijn zelfs organismen met meer genen, zoals bijvoorbeeld de kikker. Het blijken er 30.000
te zijn in plaats van de eerder geschatte 100.000.
2. Genen kunnen actief participeren in meerdere functies. Er bestaat interactie tussen de
genen onderling, hetgeen resulteert in een aantal samenwerkingspatronen.
3. Niet het aantal genen is dus bepalend voor de complexiteit van psychisch en somatisch
functioneren, maar het aantal samenwerkingspatronen tussen de genen onderling.

Ik denk dat die patronen - net als akkoorden op een piano - tot stand komen onder invloed van
de ‘bespeling’ van de genen door hogere intelligente bewustzijnsinhouden plus de
morfogenetisch velden van de soort, dus velden met bewustzijnsinformatie op diverse niveaus.

Prof. R. Plasterk, die aan het programma meewerkte, zei eigenlijk ook hetzelfde. Hij noemde
de metafoor van ‘dezelfde piano waarop ‘Vader Abraham’ anders klinkt dan de muziek van
Bach’, waarmee hij zei te bedoelen dat organismen totaal verschillend kunnen zijn ontwikkeld,
hoewel ze over een min of meer gelijksoortig pakketje genen beschikken.
Deze observatie door de heer Plasterk behoort kennelijk tot de hiaten in de evolutieleer,
waarvoor nog geen passende wetenschappelijke verklaring kan worden gegeven en waarvoor
‘een onbekende intelligentie’ niet verantwoordelijk mag worden gehouden.

Ik denk daarom dat het van het grootste belang is dat die ‘onbekende bespeler van het DNA’
op een zo wetenschappelijk mogelijke manier in kaart wordt gebracht.
Daarom zet ik eerst enkele ‘gaten in de evolutietheorie’ op een rijtje.
· De bekendste ‘gaten’ zijn de nog steeds ontbrekende ‘schakels’ of tussenvormen tussen
verschillende organismen, waarvan men veronderstelt dat die zouden moeten bestaan.
· Wat bespeelt de genen in allerlei combinaties en waarom klinkt op dezelfde piano ‘Bach’
zowel als ‘Vader Abraham’?
· Waardoor veranderen genen als aanpassing aan een nieuwe context?
· Waarom blijven naast de geëvolueerde nieuwe soorten toch de oude ‘bronsoorten’ nog
bestaan?
· Waarom vindt soms op ver van elkaar verwijderde locaties tegelijkertijd een identieke
genetische mutatie plaats? Dit kwam eerder dit jaar al aan het licht.
· Hoe is het mogelijk dat door mutatie gedegenereerde organismen/cellen ‘spontaan’ weer
kunnen ‘regenereren’ naar een gezonde DNA-status? Deze ontdekking werd dit jaar met
een wetenschapsprijs bekroond.
· Hoe is het mogelijk dat ‘slapende genen’ weer kunnen ontwaken, waardoor rudimenten
van oude lichaamsfuncties weer opnieuw tot ontwikkeling komen?

Volgens een publikatie van ‘Noorderlicht Nieuws’ op 26-12-2005 stelt het blad Science zijn
maatgevende jaaroverzicht in het teken van Darwin. ‘Evolutie in actie’ is wat betreft Science
de belangrijkste ‘doorbraak van het jaar’. Het blad zette Darwin in het spotlight ‘door diverse
dramatische ontdekkingen te eren die de werking van de evolutie onthullen’, aldus
Noorderlicht. Die onthullingen van de werking van de evolutie betreffen voor 2005:
· Het DNA van de chimpansee werd in kaart gebracht.

536
· Verschillende onderzoeksgroepen wisten genen aan te wijzen die waarschijnlijk
verantwoordelijk zijn voor onze ongewoon goed ontwikkelde hersens.
· Experimenten met fruitvliegen deden vermoeden dat niet werkzame genen, maar juist het
nutteloos geachte rommel-DNA (‘junk-DNA’) daartussenin uiterst belangrijk is voor het
ontstaan van nieuwe soorten.
· In de natuur ontdekten biologen intussen vogels, vissen en insecten die net een aparte
diersoort zijn geworden – of op het punt staan tot soortvorming over te gaan. Zo ontdekte
men in Europa twee rassen korenrupsen die blijkbaar halverwege de soortvorming zijn:
hoewel tecnisch gezien nog één soort, eten beide verschillende gewassen, en scheiden ze
verschillende lokstoffen af.
· Een milde sensatie is ook het geval van de stekelbaars. Zo’n tienduizend jaar geleden
raakten verschillende populaties zeestekelbaarsjes gevangen in meren, toen de zeespiegel
daalde. Inmiddels hebben de van elkaar gescheiden populaties hun bepantsering verloren
– allemaal door precies dezelfde, stomtoevallige mutatie aan een van hun genen.
· Aan de hand van oude weefselmonsters herleidden moleculair biologen welke genetische
wijzigingen het gruwelijke griepvirus van 1918 onderging. Voornaamste conclusie: de
griep van 1918 was geen combinatie van een mensen- en een vogelgriep, maar een ‘puur’
vogelvirus dat door een evolutionaire speling van het lot oversloeg op de mens.
· In 2002 werd al gepubliceerd over het Hox-gen en concludeerde men dat enkele mutaties
in een gen grote veranderingen in het bouwplan van een organisme kunnen veroorzaken,
waardoor we moeten concluderen dat sommige van die ontbrekende schakels nooit
hebben bestaan.

Ontstond de mens op meerdere plaatsen tegelijk?


Op 31-12-2005 bracht de Volkskrant een artikel onder de kop De wieg van de mensheid is
zoek, over de Leidse archeoloog Wil Roebroeks die twijfels heeft aan de tot nu heersende
‘Out of Africa-theorie’. Prof. Roebroeks publiceerde samen met prof. Robin Dennell,
Hoogleraar in de Aziatische prehistorie, een artikel in Nature waarin de de herkomst van de
mens ter discussie wordt gesteld. Zij vinden dat de gangbare theorie opnieuw tegen het licht
moet worden gehouden en houden er rekening mee dat de wieg van de mensheid zelfs niet in
Afrika, maar in Azië stond. De Out of Africa-theorie kent namelijk een zwakke plek met
betrekking op de afkomst van Homo ergaster, die ook wel eens de hominide zonder voorvader
wordt genoemd, omdat die in Afrika onvindbaar zou zijn.
Hoewel de meeste onderzoeksfondsen gingen naar onderzoek in Afrika, duiken nu ook op
andere plekken steeds meer fossiele resten op. Er worden allerlei alternatieve theorieën
opgesteld over de ‘trekroutes’ die de vroege hominiden volgend vanuit Afrika of Azië en vice
versa. Geen van de theorieën is echter nog sluitend te maken.

Gelet op de identieke mutaties van de gescheiden populaties zeestekelbaarsjes is het volgens


mij echter niet ondenkbaar dat de mens op diverse plaatsen op aarde min of meer tegelijk is
ontstaan als gevolg van een aan- of bijsturing door Intelligent Design, waarbij binnen diverse
populaties mensapen soortgelijke mutaties plaatsvonden.
Diverse soorten mensapen ontwikkelden steeds min of meer tegelijk – en in verschillende
ontwikkelingsfasen na elkaar – evolutionaire aanpassingen richting hominide. Toevallige
mutaties kunnen hierbij ook een – kleine - rol spelen.

Bloedgroepen
In de discussie over de ware voorouder van de mens mis ik tot nu toe het item ‘bloedgroep’.
Als we alleen al naar het ABO-systeem kijken dat Landsteiner voor het eerst in kaart bracht,

537
dan zien we hoe deze drie bloedgroepen wereldwijd een verschillende spreidingsfrequentie
kennen onder de menselijke populatie. Migraties zorgen voor onderlinge vermenging.
Bloedgroepenonderzoek wordt veelvuldig gebruikt om de herkomst en verspreiding van
bevolkingsgroepen in kaart te brengen.
Bloedgroepen zijn onderhevig aan evolutie. Door bijvoorbeeld mutatie of deletie van het
DNA dat verantwoordelijk is voor de aanwezigheid van suikers op de rode bloedlichaampjes
kunnen antilichamen veranderen of verdwijnen. Het boek Bloedgroepenonderzoek, theorie en
praktijk, M.M. Overbeeke eb C.P. Engelfriet, 1994, Bohn, Stafleu Van Loghum, zegt
bijvoorbeeld omtrent de uit A1 geëvolueerde jongere A2-varinat van bloedgroep A het
volgende:
[…] Door moleculair-biologisch onderzoek is het verschil tussen A1 en A2 duidelijker
geworden. Er zijn twee verschillen tussen het A1 en het A2-allel, nl. een aminozuursubstitutie
en een deletie in het DNA van het A2-allel. Tengevolge hiervan is het A2-transferase 21
aminozuren langer dan het A1-transferase. Dardoor kan het A2-transferase uitsluitend N-
acetyl-galactosamine hechten aan H-ketens type 1 en 11 terwijl het A1-transferase deze
suiker aan alle vier typen H-ketens kan hechten. Het aantal A-antigenen is daardoor veel
groter op A1- dan op A2-cellen […]
Bloedgroep O mist zelfs de A- en B- antigenen en heeft volgens mij al een langere
evolutionaire weg afgelegd.
Hoewel vermenging van bloedgroepen plaatsvond, kunnen we in de verschillende
werelddelen nog duidelijk grotere en kleinere concentraties van bepaalde bloedgroepen
herkennnen.
Interessant is in dit verband dat we onder de apen van de Oude en Nieuwe Wereld ook
verschillende bloedgroepen aantreffen.
In Molecular Biology and Evolution of Blood Group and MHC Antigens in Primates, door A.
Blancher, J. Klein en W.W. Socha, Springer, 1997, staat een overzicht van de bloedgroepen
van smalneus en breedneus(mens)apen. Het verschil tussen A1 en A2 wordt alleen benoemd
in die gevallen waarin dat voor het eerst optreedt.
Het betreft hier verschillende apenrassen met bloedgroepen die we – in soms uitgesproken
hoge concentraties - ook aantreffen bij verschillende menselijke rassen.

Bij de mandril zien we A. Bij de makaak A, B en AB en soms ook O. De makaken in Azië


vertonen overwegend bloedgroep B, terwijl de geteste makaak sylvana – die als enige makaak
in Noord-Afrika en Gibraltar leeft - alleen A heeft. Bij 89 geteste Aziatische makaken
(nemestrina) trof men 74,2% O aan. Bij 20 Geladas uit de Oude Wereld vond men alleen O.
De baviaan heeft minder A, meer B en een beetje AB en leeft in Afrika en Arabië.
De gorilla uit midden Afrika heeft alleen B en de Orang Oetan op Noord-Sumatra en Borneo
heeft meer A, minder B en een beetje AB. De chimpansee vertoont A1 en O. Pas bij de mens
zien we voor het eerst naast A1 ook een uitgesproken A2.
Het aandeel O bij de chimpansee is volgens een test onder 972 individuen 10,1 procent.
Bij de huidige West-Europese populatie is het percentage individuen met O 46,7 procent.
Hoewel er – zeker in geïsoleerde gebieden – een evolutionaire ontwikkeling bestaat naar O
(Mourant, 1978), kwam deze bloedgroep ook al voor bij apen van de Oude Wereld.

· De Aziatische makaak heeft voornamelijk B. De Gorilla (B) leeft in Midden-Afrika. De


baviaan met relatief veel B leeft in Afrika en Arabië. De Oran Oetang (meer A, minder B,
AB) leeft nu in Noord-Sumatra en Borneo. Wereldwijd worden de hoogste concentraties
van bloedgroep B aangetroffen in Azië en in iets mindere mate in Arabië en Afrika.

538
· De Noord-Afrikaanse makaak sylvana heeft alleen A. De chimpansee leeft in Afrika en
heeft alleen de bloedgroepen A en O. In West-Europa zien we hoofdzakelijk A (41,8%) en
O (46,7%).
· In West-Europa heeft eenderde van de A-populatie de jongere A2-variant, terwijl we A2
niet zien in Azië, waar wel weer relatief veel B voorkomt.
· De eskimo’s en de – volgens onderzoek van speciale bloedkenmerken - van hen
afkomstige indianen van Noord- en Zuid-Amerika hebben overwegend bloedgroep O en
behoren dus tot het mongoloïde hoofdras van Azië. Bij de Aziatische makaak nemestrina
trof men 74,2% O aan en bij de Geladas (Theropithecus gelada) zelfs 100%.
· Door genetische drift kunnen de percentages van de aanwezige bloedgroepen verschuiven
en isolement kan leiden tot dominantie van een bepaald type, zoals ook het geval is bij
bloedgroep O die veel wordt aangetroffen in geïsoleerde gebieden (Mourant et al. 1978).

In het licht van bovenstaande observaties is het niet onmogelijk dat in de loop van de evolutie
verschillende apenrassen min of meer gelijktijdig naast elkaar aan de wieg van de huidige –
uit verschillende rassen bestaande - mensheid hebben gestaan. Niet alle genoemde
apensoorten hoeven daarbij betrokken te zijn geweest, maar aan de rol van de chimpansee
lijkt men inmiddels niet meer te twijfelen. En waarom zou de ene mensaap wel in aanmerking
komen als voorouder en de andere niet?
Zelf denk ik dat er zowel smalneus-apen als breedneus-apen betrokken zijn geweest bij de
evolutionaire ontwikkeling van de verschillende mensenrassen.
Men vond in de moderne mens verschillende lijnen van mitochondriaal DNA en
veronderstelde dat dit afleidingen waren van één Afrikaanse oermoeder. Zouden die
verschillende mitochondriale lijnen ook niet afkomstig kunnen zijn van verschillende
‘primitieve oermoeders’ zoals verschillende primatensoorten?
Verspreiding van de nog jonge mens en diverse grote migraties en onderlinge vermenging
leidden tot het huidige patroon van bloedgroepenspreiding, dat nog altijd tot op zekere hoogte
correspondeert met de oorspronkelijke leefgebieden van de vermoedelijke voorgangers van de
mens.
Het zou van wetenschappelijke moed getuigen als men de onderzoeksmogelijkheden van de
moderne genetica eens zou aanwenden voor een verkenning van genetische overenkomsten
tussen de verschillende menselijke hoofdrassen en de verschillende hogere primaten met hun
in dierentuinen waarneembare ‘bijna menselijke gedrag’, dat door zoveel mensen - met een
grote verscheidenheid aan etnische kenmerken - als zo herkenbaar wordt gade geslagen.

De mutatie van de tuberculose-bacil


Hoe klein de kans is dat toevallige mutaties ook evolutionair voordeel opleveren blijkt uit de
incidentie van een resistentie-mutatie van de tuberculose-bacil. In het kader van
medicijnonderzoek werd gezocht naar mutaties in twee soorten bacillen – Mycobacterium
tuberculosis en Mycobacterium smegmatis – en daarvan zowel het wildtype als de variant die
resistentie tegen R207910 of andere middelen had ontwikkeld. In Natuurwetenschap &
Techniek van februari 2005 lees ik daarover:
[…] Uiteindelijk ontvingen de wetenschappers een database met een half miljard baseparen.
“Daarin troffen onze computers zo’n drieduizend mutaties aan. Het aantal dat mogelijk
verband hield met resistentie tegen R207910 konden we terugbrengen tot zeven, en daarvan
zaten er drie op hetzelfde gen.” Om te bepalen of dit gen codeerde voor het eiwit waarop het
middel aangreep, brachten de onderzoekers een mutatie aan in dit gen bij een niet-resistente
bacil. Die bleek daarop inderdaad resistent te worden tegen R207910. Het bewuste gen
codeert voor het enzym ATP-ase. ATP is de universele energiedrager die bij alle chemische

539
reacties in levende cellen een rol speelt. De stof werkt alleen op het ATP-ase in de
mycobateriën, in andere organismen is dat type enzym ongevoelig […]

Met een zo kleine kans op een voordelige functiemutatie per soort – één op de drieduizend -
en het feit dat overeenkomstige functies per soort ook nog verschillend werken - lijkt het erg
onaannemelijk dat de hele evolutie is gebaseerd op dit soort toevallige mutaties, zeker als we
ons realiseren hoeveel genen de huidige mens met al zijn celspecialisaties bezit. Er zijn
momenteel meer dan tweehonderd verschillende menselijke celspecialisaties bekend. Maar
dat is nog niet alles. De mens heeft afgerond 30.000 genen maal gemiddeld 2.400 basenparen
en dat is totaal plusminus 72 miljoen basenparen. Hoeveel genen een tuberkelbacil heeft is mij
niet bekend, maar een tuberkel bacil heeft veel minder genen - en dus ook veel minder
basenparen - dan de mens. Naarmate het aantal genen (en dus basenparen) in een organisme
groter wordt, wordt de kans op een toevallige voordelige mutatie van precies dat ene gen
steeds kleiner. De kans op een voordelige mutatie van een bepaalde functie is dus omgekeerd
evenredig met het aantal genen (basenparen). Naarmate zich uit de eerste eencelligen een
steeds complexer organisme ontwikkelde, werd de kans op voordelige evolutionaire mutaties
dus steeds kleiner – en de kans op waardeloze mutaties steeds groter.
We kunnen het ook nog anders in beeld brengen. DNA bestaat uit nucleotiden, die als
tripletten (combinatie van drie letters) coderen voor een aminozuur. Er zijn 20 aminozuren die
in allerlei onderlinge combinaties talloze verschillende eiwitten maken. Een eiwit bestaat uit
veel verschillende aminozuren, naar schatting uiteen lopend van honderd tot zelfs duizenden.
De volgorde van de aminozuren bepaalt het uiteindelijke eiwit. Dat betekent dat er zeer veel
mogelijkheden bestaan voor een speciaal eiwitrecept. Dat wordt een getal met misschien wel
een paar honderd nullen. De kans dat een spontane mutatie van één of meer nucleotiden of
zelfs enkele tripletten daarbij ook nog leidt tot een nieuw functioneel eiwit dat niet een
degeneratie, maar een verbetering van de soort betekent, is daarom verwaarloosbaar klein.
Volgens mij is de mogelijkheid dat de weg van eencellige naar complexe mens enkel en
alleen maar is gepavleid met een zeer lange reeks van deze uiterst zeldzame en steeds
zeldzamer wordende soort mutaties gewoonweg oneindig klein. Er moet dus beslist meer aan
de hand zijn dan een zeer lange serie van uiterst zeldzame toevallige mutaties.

Interessant is in dit verband ook een beschrijving van de werking van DNA, zoals te lezen in
het boek Evolutiepatronen, door Roger Lewin, 1998, uitgegeven door de Wetenschappelijke
Bibliotheek van Natuur & Techniek.
[...] Eiwitten zijn producten van genen en zeggen dus iets over de genetische informatie,
hoewel niet zo gedetailleerd als een complete sequentieanalyse. De bouwstenen van DNA zijn
chemische eenheden, zogenaamde nucleotidebasen, waarvan vier vormen bestaan: adenine,
guanine, cytosine en thymine (afgekort tot A,G,C en T); aaneengeregen als kralen aan een
ketting vormen de nucleotidebasen de DNA-sequentie van genen.
Ook eiwitten hebben de vorm van een kralensnoer en daarbij worden de kralen gevormd door
20 verschillende aminozuren. De DNA-volgorde van een gen bepaalt rechtstreeks de
aminozuurvolgorde van het eiwit dat het gen produceert; een triplet van nucleotiden - een
codon- in een bepaalde volgorde fungeert als een code voor één van de 20 aminozuren.
De DNA-sequentie van een gen bevat dus op zijn minst drie keer zoveel informatie als de
aminozuurvolgorde van een eiwit. (In werkelijkheid is dat nog meer, omdat bepaalde posities
in het triplet het type nucleotide kunnen veranderen zonder dat dit effect heeft voor het
aminozuur dat erdoor gecodeerd wordt.) Verschillen in de eigenschappen van eiwitten
weerspiegelen dus verschillen in de genen van de individuen van wie ze afkomstig zijn.
Zulke verschillen zijn een gevolg van de geschiedenis, veroorzaakt door mutaties die zich
voortdurend voordoen in afzonderlijke ontwikkelingslijnen.

540
Soms gaat er iets fout bij het kopiëren van de strengen DNA tijdens de celdeling: een
nucleotidebase die een A had moeten zijn, wordt vervangen door een G of een C, of verdwijnt
misschien helemaal. Daardoor of als gevolg van iets anders vinden er mutaties plaats in de
nucleotidenvolgorde van het DNA. Een mutatie die niet wordt gecorrigeerd kan de
toekomstige evolutie van een soort beïnvloeden, als zij van invloed is op de eigenschappen
van het eiwit dat het gen codeert. Een gemuteerd eiwit dat niet goed functioneert, zal worden
geëlimineerd: individuen met die mutatie zullen uit het oogpunt van natuurlijke selectie in het
nadeel zijn ten opzichte van andere, die het normale eiwit produceren. Ze zullen minder (of
geen) nakomelingen achterlaten en daardoor zal de mutatie door natuurlijke selectie uit de
populatie verdwijnen. Als de verandering in de functie van het eiwit minimaal is, zodat de
mutatie niet nadelig is voor individuen die ermee behept zijn, maar evenmin door de selectie
wordt begunstigd, zal zij misschien met een lage frequentie in de populatie gaan voorkomen.
Een mutatie die de functie van het eiwit verbetert waardoor individuen die deze mutatie
bezitten beter aangepast zijn dan degene die de normale vorm hebben (doordat
bijvoorbeeld op een of andere manier het metabolisme efficiënter wordt), zal zich na korte
tijd algemeen in de populatie verbreiden. Mutaties zijn niet beperkt tot veranderingen in
afzonderlijke nucleotiden van de DNA-sequentie. Dikwijls kunnen er hele stukken van DNA-
sequenties verloren gaan of worden toegevoegd; dit staat bekend als deletie respectievelijk
insertie. Maar het principe is hetzelfde. Zulke mutaties kunnen blijvend deel gaan uitmaken
van de genetische uitmonstering van een soort om twee redenen: of ze hebben geen invloed op
de mate van aanpassing van een soort en worden daarom getolereerd; of ze betekenen een
adaptief voordeel en worden daarom door de natuurlijke selectie bevoordeeld [...]

Een erg interessante zin in dit citaat is: Daardoor of als gevolg van iets anders vinden er
mutaties plaats in de nucleotidenvolgorde van het DNA.
Dat ‘iets anders’ zou volgens mij heel goed te vertalen kunnen zijn door ‘sturing vanuit
kosmische morfogenetische velden’ die al langer bestaan – en die werden opgebouwd door
analoge levensvormen elders – en ook door hogere sturende bewustzijnsvelden die de evolutie
‘intelligent’ begeleiden. Deze (sterke) morfogenetische en/of intelligente aansturing kan dus
leiden tot voordelige mutaties in de nucleotidenvolgorde van de introns en exons van het
DNA.
Evolutie is volgens mij een verhaal van een klein beetje toeval plus veel bij- en aansturing
door mechanismen die behoren tot een intelligent systeem. De best aangepasten overleefden
steeds en die ondergingen dan weer volgende mutaties, waarvan door selectie de beste
varianten bleven bestaan. De informatie over de mislukkingen werd uit het universele
informatiebestand gewist door uitdoving van informatie bij gebrek aan hernieuwde opslag.

(Waarom niet alle apen precies tegelijk evolueerden en bovendien zelf ook nog als soort
bleven bestaan, leg ik nog uit.)

Als ik na een bezoek aan een dierentuin met diverse soorten mensapen op een terrasje ga
zitten in het hart van Rotterdam, dan dringen bepaalde uiterlijke overeenkomsten tussen de
net geobserveerde verschillende mensapenrassen en de passerende etnische uiterlijke
kenmerken zich nadrukkelijk aan me op. Bovendien valt op dat het intelligent gedrag bij deze
verscheidenheid aan menselijke uiterlijke kenmerken wel gelijk is. Tijdens de verschillende
parallele mutaties heeft het brein zich dus ook identiek muterend aangepast. Onder
hoogleraren op universiteiten treft men trouwens dezelfde etnische verscheidenheid aan.
Deze simpele observatie, die iedereen kan maken, suggereert ook dat de mensheid diverse
oorsprongen kent, zowel in Afrika als in Azië en wellicht ook op plekken die inmiddels door
water worden overstroomd, want ook het aardoppervlak muteerde mee in de laatste

541
tweeënhalf miljoen jaar. Relatief kleine klimatologische en contextuele en familiaire
aanpassingen zijn de mensheid niet vreemd, maar de immense uiterlijke verschillen tussen
sommige rassen kunnen nooit alleen verklaard worden door het klimaat en de breedtegraad
waarop ze de laatste miljoen jaar zijn verder geëvolueerd. Die grote verschillen waren al
aanwezig in de verschillende voorouders waaruit ook de mensapen weer divergeerden.
De door de mens noodzakelijk geachte tussenvormen hoeven ook niet allemaal te hebben
bestaan als er bij die mutaties sprake was van het muteren van hox-genen, zoals in dit stuk
nader wordt uitgelegd.
De werkhypothese dat de mens – net als de zeestekelbaarsjes – tegelijk op meerder plaatsen
door gestuurde mutatie ontstond, zou een heleboel gepieker en gezoek overbodig maken en
die energie zou kunnen worden besteed aan (genetisch) onderzoek om deze werkhypothese
verder te onderbouwen. Onderbouwing van deze werkhypothese zou ook rassendiscriminatie
in een ander licht plaatsen. Het eindproduct van de identieke functionele mutatieprocessen
levert namelijk ook een gelijkwaardig product op.

Roebroeks ontleent evidentie voor zijn twijfel aan de Afrikaanse afkomst van de mensheid
aan een zeer recent ander artikel. Ik citeer even uit het al genoemde Volkskrant-artikel:
[…] Roebroeks mailt een recent artikel in PloS Biology van een groep genetici rond Evan
Eichler, Chris Yon en Svante Pääbo. Op grond van een retrovirus dat in Afrikaanse mensapen
voorkomt, trekken ze conclusies die in Dennells en Roebroeks’verhaal lijken te passen. Hun
gegevens wijzen erop dat drie of vier miljoen jaar geleden, toen de apen besmet raakten, er
wellicht helemaal geen directe Homo-achtige voorlopers van de mens in Afrika waren.
Misschien, sugereren ze daar, omdat die rond die tijd in Azië zat […]

Volgens mijn theorie ontstonden ook de directe voorlopers van de mensapen volgens analoge
en/of identieke mutaties. Retrovirussen zijn voor hun voortbestaan en vermeerdering
afhankelijk van hun gastheer. Als deze gastheer plotseling een tamelijk ingrijpende mutatie
ondergaat, dan kan het zijn dat het betreffende virus het gemuteerde organisme niet meer als
gastheer kan gebruiken omdat de nieuwe genetische eigenschappen van deze gastheer niet
meer overeenkomen met de eisen die het virus stelt.
Dat er mutaties mogelijk zijn waarbij een organisme ongevoelig wordt voor de invloed van
een bepaald virus wordt namelijk gedemonstreerd door tamelijk recente bevindingen omtrent
vier nieuwe evolutionaire aanpassingen aan het HIV-virus, waardoor mensen hiervoor
ongevoelig kunnen worden. Ik noem er enkele als illustratie:
· Op 26-2-2004 stond in het Algemeen Dagblad een artikel dat vermeldde dat er bij
resusapen een immuundynamiek tegen het hiv-virus was ontdekt. Ik citeer uit dit artikel,
waarvan de originele versie verscheen in Nature: […] De onderzoekers zeggen bij
resusapen een eiwit, TRIM5-alpha, te hebben gevonden dat kennelijk in staat is het
aidsvirus te blokkeren voordat het in lichaamscellen kan doordringen om zijn genetisch
materiaal te dumpen en ongecontroleerde celgroei op gang te brengen. De onderzoekers
vermoeden dat het eiwit ervoor zorgt dat het virus de mantel van zijn genetisch materiaal
niet kan afbreken, wat nodig is om zijn verwoestende werk te kunnen beginnen […] Je kunt
nu deze eiwitten gaan vergelijken met de eiwitten die een aantal prostituees in Kenia bij
zich dragen. Deze vrouwen raken ondanks hun onbeschermde seks niet besmet met het hiv-
virus. Waarom niet? Wellicht dragen zij ook dit eiwit.” […]
· Op 8-8-1998 las ik in een artikel in het Algemeen Dagblad over HIV/aids het volgende: […]
Er zijn werelwijd enkele honderden mensen die, ondanks herhaalde blootstelling aan hiv,
bij machte zijn gebleken het virus te weerstaan. Ze laten allen een unieke afweerreactie
zien van hun CD8-cellen die zich tegen de infectie wapenen […] CD8-cellen zijn de T-
killercellen.

542
· Op 3-3-2000 verscheen er in het Algemeen Dagblad een artikel over een gemuteerd eiwit,
DC-SIGN, waardoor dat lichaamseigen eiwit geen hiv kan binden. […] Zo loopt er een
onderzoek bij mensen die hiv-resistent zijn. Bij een hoog percentage van deze groep is de
reden van die ongevoeligheid voor hiv onbekend. Het is denkbaar dat een deel van hen
een afwijkend DC-SIGN bezit, waardoor het eiwit geen hiv kan binden […]

Bij apen en mensen kan er dus een mutatie ontstaan die bepaalde retrovirussen – waarvan
HIV er eentje van is – afweert. Nakomelingen van deze apen en mensen kunnen dezelfde
afweer tegen dit retrovirus hebben. Het is dus mogelijk dat één of meerdere van deze afweer-
mutaties in de toekomst als nieuwe evolutionaire aanpassing dominant worden voor de
mensheid, waardoor aids uit het beeld verdwijnt.
Als er namelijk sprake is van een ‘gestuurde’ mutatie, dan betreft deze functionele mutatie
wel het gastheer-organisme, maar ondergaat het virus geen grote functionele aanpassingen
aan de veranderde gastheer. Het lijkt aannemelijk dat onder de niet gemuteerde voorloper-
apen het virus bleef circuleren, maar dat de gemuteerde voorloper-apen van het virus werden
verlost.
Daarom vinden we het virus nog wel onder de nog steeds (nauwelijks) onveranderde
mensapen, maar niet onder latere mutaties. Het is niet onmogelijk dat één of meer virus-
afweermutaties tegelijk plaatsvonden met een andere – meer evolutionaire – mutatie.
Derhalve kan prof. Roebroeks volgens mij deze onderzoeksuitkomst niet gebruiken als
onderbouwing voor een Aziatische wieg van de mensheid.

Mutaties van virussen moeten we niet zien als gestuurde evolutionaire stappen voorwaarts.
De genoemde mutatie van het vogelgriepvirus is geen echte evolutie in de zin van voortgang
in ontwikkeling naar complexere organismen, maar een voor de mens toevallig noodlottige
mutatie die volgens mij werd veroorzaakt door een tijdelijke vermindering van de kwaliteit
van het veldcontact.
Dit werd waarschijnlijk veroorzaakt door een zonnevlekken-maximum en de daaraan
gerelateerde sterkere elektromagnetische zonnestraling van de zogenaamde zonnevlammen,
die interfereerde met de veldinformatie. De relatie tussen muterende griepvirussen en
zonneactiviteit werd al eerder door verschillende onderzoekers gelegd.
Hieronder volgt een citaat uit een boek van Maurice Cotterell dat dit ondersteunt.
[...] Er is al een verband vastgesteld tussen zonnevlekken en viruspandemieën op aarde. In
1979 publiceerde het tijdschrift ‘Nature’ het onderzoek van R.E. Hope-Simpson (Nature,
275.86, 1978) waaruit een opvallende coïncidentie bleek van pieken in de 11,5 jaar durende
zonnevlekkencyclus en grieppandemieën die verband hielden met antigene verschuivingen in
het virus: met elke volgende zonnevlekkencyclus muteerde het virus tot een andere variëteit,
hetgeen bewees dat de zonnestraling de vermeerdering van een virus kan verstoren.
In het nummer van 3 juli 1991 meldde ‘The Daily telegraph’ dat wetenschappers een directe
schakel ontdekt hadden tussen schizofrenie en influenza. Professor Robin Murray van het
Institue of Psychiatrie in Londen verklaarde dat zijn onderzoek ‘...aantoonde dat er sprake
was van een stijging van 88 procent van het aantal na de Aziatische griep
(zonnevlekkenmaximum) van 1957 in het voorjaar van 1958 geboren baby’s die later
schizofreniepatiënten werden. De samenhang is vanaf 1939 onmiskenbaar ..’
Bij combinatie van die twee rapporten toont Hope-Simpson een verband tussen zonnevlekken
en virussen, en Murray een tussen virussen en schizofrenie [...]

Op indirecte manier blijkt hier dat de zonnevlekkencyclus invloed uitoefent op de


ontwikkeling en mutaties van organismen. Zonnevlekken hebben invloed op de sterkte van

543
het aardmagnetisch veld en het universele draagveld van veldinformatie en op de sterkte van
de EM-zonnestraling.
Hoewel dat veld tijdelijk iets sterker wordt en de amplitude van de veldinformatie daardoor
ook iets groter, neemt – door een eveneens toenemende interferentie van de informatieve
veldsignalen door sterkere zonnestraling - de kwaliteit van de morfogenetische aansturing van
levende organismen – en dus ook van virussen - af. Hierdoor treden dan makkelijker mutaties
op, waarna een gemuteerd virus heel makkelijk slachtoffers kan maken. Dit temeer omdat ook
de morfogenetische aansturing van het immuunsysteem van de mens gelijktijdig ook is
verzwakt. Ook de morfogenetische aansturing van foetussen is dan verzwakt.
Virussen - die de mens als gastheer gebruiken - kunnen zodanig veranderen dat zij hun greep
op de mens verliezen. Maar het is ook mogelijk dat virussen die niet zijn aangepast aan het
gebruik van menselijk DNA als gastheer, door een bepaalde mutatie juist wel gebruik kunnen
gaan maken van de mens als medium om zich te vermeerderen. En virussen waarvoor de
mens inmiddels immuun geworden is kunnen door een – voor hen effectieve – toevallige
mutatie – weer een nieuwe uitval naar de mens doen.
Mutatie van bijvoorbeeld griepvirussen valt volgens mij niet onder het mechanisme van
gestuurde evolutie in de zin van voortgaande ontwikkeling en aanpassing aan veranderende
milieu-contexten, maar moet volgens mij gezien worden als een toevallige mutatie die het een
virus mogelijk of juist onmogelijk kan maken zich succesvol via de mens te vermeerderen.
Door een ‘noodlottige speling van het lot’ – en niet door een evolutionair mechanisme –
muteerde een puur vogelvirus bij toeval in een virus dat de mens als gastheer kon gaan
gebruiken. ‘Intelligent design’ stuurt volgens mij niet aan op de vernietiging van de mens
door virussen, maar stuurt wel ‘suggesties’ voor een te ontwikkelen efficiënte verdediging er
tegen.

Ik denk dat steeds de bovenste laag van de evolutionaire piramide door een intelligent
bewustzijn wordt aangestuurd en daarmee wordt geïnspireerd tot nieuwe
ontwikkelingsmogelijkheden plus afweermechanismen tegen aanvallen van onderaf door
bijvoorbeeld virussen en bacteriën.
Er is dus sprake van protectie en prikkeling van de bovenste laag die de potentie heeft om
verder te komen, want het uiteindelijke doel is bewustzijnsontwikkeling van de hoogste
kwaliteit tot nog hoger.

Mutaties door straling


Zonnevlekkenmaxima gaan gepaard met enorme zonnevlammen die leiden tot een verhoogd
stralingsniveau. Het is zelfs mogelijk dat hierdoor elektronische apparatuur wordt verstoord. Ook
het functioneren van het menselijk veldcontact – dat bestaat bij de gratie van subtiele digitaal
gecodeerde trillingsinformatie - is dus te verstoren.
Op 3-12-1999 meldde een bijlage van het Algemeen Dagblad: Na de kernramp doken er rond
Tsjernobyl plotseling albino’s op.
Op 5-10-2000 las in in de krant het volgende berichtje:
[...] Ramp Tsernobyl verandert flora
Londen - Nieuwe aanplant in de buurt van de ontplofte kerncentrale van Tsernobyl vertoont veel
meeer genetische veranderingen dan de aanplant verderop. Britse onderzoekers vergeleken
tarwe vlak bij de kernreactor, die in 1986 ontplofte, met dezelfde soort tarwe van 30 kilometer
verderop. Bij de Tsernobyl-tarwe kwamen zes keer zoveel veranderingen voor [...]

Onlangs las ik in de krant het volgende bericht:


Russiche man heeft hoorngroei

544
Moskou - Een man in de Russiche deelrepubliek Boerjatië moet gerelgeld naar het ziekenhuis om
aangegroeide horens aan zijn slapen te laten verwijderen. Artsen wijten de afwijking aan
milieuvervuiling. De streek kent ook gevallen van mensen met meer dan tien vingers of met een
staart. Jaarlijks zouden er 150 kinderen met genetische afwijkingen worden geboren. Oorzaak
zou de extreme vervuiling zijn van het naburige Baikalmeer. Direct aan de oever staan fabrieken
die gevaarlijke stoffen in het water lozen.

Horens en een staart zijn duidelijk attributen die thuishoren in de dierenwereld, waaruit de mens
uiteindelijk voortkomt. Zoals elders in mijn werk nader wordt uitgelegd, betreft het hier in alle
gevallen – behalve bij de horens en staart een ongewenste mutatie onder invloed van veldcontact
-verzwakkende factoren. Bij deze meldingen is primair sprake van straling en interferentie met
veldsignalen. Bij de horens en staart is nog iets anders aan de hand, namelijk een vorm van
reactivatie – door dominant wordn van sterkere oudere velden boven zwakkere jongere velden
van nog steeds bestaand genoom dat weer leidt tot uitgroei van ooit voor de mens
gerudimenteerde organen. Dit gebeurt als de inactiverende epigenetische codering van genen -
die coderen voor achterhaalde functies - uitvalt. Hierop kom ik nog terug.
Ik gebruik deze vermeldingen even als inleiding voor de hierna te bespreken mutaties van
virussen onder invloed van zonneactiviteit.

De ontwikkeling van pandemische griepvirussen


De Spaanse griep van 1918, de Aziatische griep van 1957 en de Hongkong-griep van 1968
kostten wereldwijd aan vele mensen het leven.
De lijst met jaartallen met een zonnevlekkenmaximum van het Zürichse Observatorium
vermeldt onder meer: 1917, 1957, 1968 en ook 2000. Deze jaartallen stroken inderdaad met
de grote grieppandemieën. Met het zonnevlekkenmaximum van 2000 is iets merkwaardigs
aan de hand. Volgens mijn gegevens was er in februari 2001 een maximum in de
zonneactiviteit en ook in 1997 sprake van enorm grote uitbarstingen op de zon. Deze
opmerkelijke activiteit had volgens de statistieken in 2000 moeten plaatsvinden. Er lijkt de
laatste (8) jaren sprake van een verstoord patroon. Gedurende de zonnestorm van 1997 werd
de televisiesateliet Telstar 401 beschadigd. Een jaar later overkwam de Galaxy IV satelliet
hetzelfde. De Japanse Asko satelliet belandde door de zonnestorm in de Grote Oceaan. Het
zonnevlekkenmaximum van 2000 kent dus rond dit jaartal ook diverse grote pieken in
activiteit. Op 20-1-2005 werd zelfs de grootste zonnevlam in 15 jaar waargenomen en vlak
daarvoor - op 27-12-2004 - werd een zogenaamde galactische flits waargenomen met een nog
grotere stralingskracht.

Juist in de afgelopen jaren doken er verschillende nieuwe en voor de mens ernstige


virusziekten op, zoals Sars en de vogelgriep, die al werd voorafgegaan door de vogelpest
waaraan ook een dierenarts overleed. We zien dus een correlatie tussen nieuwe virusvarianten
en veel activiteit van zonnevlekken en daaraan gerelateerde zonnevlammen.

In 2003 dook de gevaarlijke en virulente vogelgriep H5N1 in Azië voor het eerst op bij
mensen. In 1997 isoleerde men dit virus voor het eerst bij een kip die op een markt plotseling
- bloedend uit haar cloaca - dood neerviel in de toevallige nabijheid van een virusonderzoeker.
H5N1 is dus oorspronkelijk een nog jonge soort vogelgriep die kennelijk in 2003 een
zodanige mutate onderging dat het virus ook de mens als gastheer kan gebruiken.
Nadat men observeerde dat de griep van vogels kon ‘overspringen’ naar mensen, blijkt
recentelijk dat ook besmetting van mens op mens tot de mogelijkheden behoort, als deze
mensen in nauw contact staan tot elkaar. Dat lijkt me logisch want als een virus het naar zijn

545
zin heeft in een mens, dan kan hij kennelijk het menselijk genoom gebruiken voor zijn eigen
voortplanting. Dan is het ook niet meer dan logisch dat hij dat ook kan in een ander menselijk
individu. Als dus levende virusdeeltjes van ene mens in contact komen met bloed, ontlasting,
sperma of speeksel van een ander mens, dan kan in principe de virusoverdracht een feit
worden. Dit nog afgezien van overdracht door virionen ofwel tijdelijk inerte virusdeeltjes.
Hoe makkelijk dit verloopt hangt echter ook af van de door zo’n nieuwe virusvariant
opgebouwde veldinformatie, zoals we zo meteen zullen zien. Zelf heb ik het vermoeden dat
de mogelijkheid van overdracht van mens op mens door de autoriteiten zolang mogelijk wordt
ontkend om de massa rustig te houden, bij gebrek aan een adequate oplossing voor dit
probleem.
Op 1-2-2004 maakt de WHO bekend dat op 28-1-2004 twee Vietnamese zussen zijn
overleden die door hun broer kunnen zijn besmet. Zij waren niet in contact geweest met
pluimvee.
In de eerste week van 2006 overleden in het oosten van Turkije drie tieners uit hetzelfde gezin
aan H5N1. De jongste was 11 jaar oud. Vermoed wordt dat één of meer kinderen gespeeld
hebben met zieke kippen. Nauwelijks een week later waren er in het westen van Turkije ook
al drie mensen besmet. Onder de vogelpopulatie had de ziekte zich nu al tot in Istanboel
verspreid. De verspreiding van het H5N1-virus lijkt exponentieel om zich heen te grijpen.

Aan de hand van oude weefselmonsters herleidden moleculair biologen in 2005 welke
genetische wijzigingen het gruwelijke griepvirus van 1918 onderging. Voornaamste conclusie:
de griep van 1918 was geen combinatie van een mensen- en een vogelgriep, maar een ‘puur’
vogelvirus dat door een evolutionaire speling van het lot oversloeg op de mens.
· Het is niet onlogisch om te veronderstellen dat van het - waarschijnlijk in 1997 al tot een
virulenter type gemuteerde - vogelgriepvirus in 2003 weer een aantal virusdeeltjes een
zodanig (toevallige) mutatie onderging dat één van de (vele) varianten ongelukkigerwijs
ook de mens als gastheer kon gebruiken. Vele varianten gingen vanwege hun
onaangepastheid aan welke gastheer dan ook de vergetelheid in en hun bijbehorende
veldinfo was rap uitgedoofd. De toevalligerwijs wel aan een nieuwe gastheer aangepaste
versie bediende zich vanaf toen voor zijn voortplanting ook van menselijk DNA en begon
zijn morfogenetische informatie vanaf dat moment op te slaan in nieuwe soorteigen velden,
waarin ook het menselijk DNA een rol speelt.

· Om effectieve morfogenetische aansturing te kunnen geven aan een nieuw organisme,


moet de amplitude van de veldinformatie een zekere minimale amplitude hebben. Deze
hogere amplitude wordt opgebouwd door cumulatie van de informatieve trilling van vele
leden van een soort. In dit geval dus door de opslag van informatie door vele nieuwe
virusdeeltjes. Zolang de drempelwaarde voor morfogenetische aansturing nog niet is
bereikt, kunnen organismen elkaar nog niet effectief op afstand beïnvloeden en is direct
contact tussen levende specimen van een soort nodig of de directe nabijheid van elkaar in
een grote populatie. Hoewel alle morfogentische informatie wereldwijd beschikbaar is,
levert een relatief grote geconcentreerde populatie lokaal wel een grotere amplitude op.
Deze amplitudeversterking breidt zich als een schokgolf rond de groeiende populatie uit.
Omdat de vogelgriep zich in Azië gestaag uitbreidt, wordt vanuit deze bron de amplitude
van deze H5N1-informatie steeds groter. Inmiddels is het ‘front’ - met een amplitude van
minimaal de drempelwaarde waarboven virusdeeltjes kunnen resoneren met de voor hen
bestemde informatie – al opgeschoven tot in Turkije. Virussen in vogelpoepjes van
overvliegende besmette vogels zullen tot in Turkije in leven blijven. Kippen die hier deze
poepjes oppikken kunnen dus worden besmet. De informatieve uitbreiding van zulke virale
ziekten is te vergelijken met het in een vijver gooien van steeds zwaardere stenen

546
(cumulatieve gewicht). De kringen zullen een steeds grotere impact hebben en steeds
groter worden. Met toenemen van de veldsterkte van het virus neemt ook de mondiale
veldsterkte gestaag toe. En daarom kan de ‘ziektegolf’ zich steeds makkelijker en sneller
uitbreiden. De verspreidingssnelheid van de besmetting kan daardoor exponentieel
toenemen. Dat is goed waarneembaar bij H5N1 waar de besmettingsgolf in een week tijd
over Turkije opschoof.

· Overdracht van virusdeeltjes kan op verschillende manieren gebeuren. Dit is afhankelijk


van het type virus. Er zijn DNA- en RNA-virussen. Bij een gewoon RNA-virus zoals dat
voor griep of polio functioneert het RNA rechtstreeks als genetisch materiaal dat het kern-
DNA van de cel voor zijn eigen gebruik aanpast door het virusdeeltjes te laten produceren.
Een virus – en bij deze gewone RNA-virussen ook de inerte vorm - dringt door het
membraan van de gastheer en brengt het virale nucleïnezuur in de cel. Het nucleïnezuur
wordt door de ribosomen van de gastheercel vertaald, waardoor er enzymen geproduceerd
worden die noodzakelijk zijn voor de vermeerdering van het virus en voor de vorming van
dochtervirionen. De virionen komen meestal door lysis – ofwel de dood en daaropvolgende
afbraak - van de gastheercel vrij. Retrovirussen zijn ook RNA-virussen, maar hier dient het
RNA als mal om eerst het virale genoom te vertalen in pro-viraal DNA, dat vervolgens
wordt ingebouwd in het gastheer-DNA. Het RNA op zich kan zich niet direct bij het DNA
inbouwen. Doordat deze retrovirussen zich inbouwen, kunnen ze zich alleen maar tegelijk
met de cel zelf vermenigvuldigen door deling. De snelheid van de mitose is bepalend voor
de snelheid van virusvermeerdering. Daarom vindt virusvermeerdering van retrovirussen –
zoals bjvoorbeeld HIV - altijd maar heel geleidelijk plaats en worden de cellen niet door
het virus gedood. Retrovirussen kunnen immers slechts overleven als de celdeling
ongehinderd voortgaat HIV is een zogenaamd ‘lenti-RNA-virus. (Lenti = langzaam.).
Tussen de celdelingen door kan het virus – via micro-RNA’s – immuuntaken van de T-cel
inactiveren en daarvoor in de plaats tegelijkertijd opdracht geven tot de synthese van
eiwitten die het virus kan gebruiken als grondstof voor het maken van nieuwe envelopjes
en manteltjes enz. Tijdens de mitose wordt normaliter het cel-DNA verdubbeld voordat de
cel in twee nieuwe cellen deelt. Tijdens die mitose-duplicatie kunnen altijd mutaties
plaatsvinden en dat gebeurt nu meestal ook: het virus-genoom heeft zich als intron
ingebouwd in het DNA (uitvoeriger uitleg volgt) en dat kan zich tijdens die mitose
duplicatie ook nog eens extra dupliceren. Die extra duplicatie kan dan bij de deling de
klaarliggende envelop en mantel aantrekken en ontsnappen als vrijgekomen kloon. Hoe
sterker het veldcontact, hoe groter de kans dat er bij beide sets DNA zo’n extra kloon
dupliceert.

· Bij direct contact tussen besmette en onbesmette mensen of dieren – via bloed en/of
speeksel – blijft het virus in geactiveerde vorm bestaan en vindt er overdracht plaats van
‘levende’ virusdeeltjes. Maar gewone (DNA- of RNA)virussen kunnen zich ook via een
‘inert’ stadium verspreiden, zoals via kleine vochtdeeltjes die afkomstig zijn van een hoest-
of niesbui, of via tafelbladen en deurklinken en andere voorwerpen die door verschillende
individuen worden beroerd. De meeste slijmdruppeltjes van een hoest- of niesbui hebben
een doorsnee van eentiende millimeter en vallen al na een paar seconden op de grond of
het tafelblad, maar sommige druppeltjes drogen uit en schrompelen ineen tot tienmaal
kleinere aërosolen. Die kunnen uren en dagen drijven op de wind. Tijdens dat inerte
stadium worden zij intact gehouden door de aansturing van hun velden, want de
nucleotiden van hun DNA of RNA moeten wel vibrerend blijven resoneren met hun
veldinformatie. Als de virus-nucleotiden bij gebrek aan voldoend sterke informatie stoppen
met resoneren, sterft het virusdeeltje. Als echter gedurende een langere periode steeds meer

547
directe virusoverdracht plaatsvindt, zullen de virale velden door cumulatie van informatie
een zodanig amplitude verwerven dat ook inerte virusdeeltjes in leven kunnen blijven en
de verspreiding van mens tot mens via hoesten, niesen en de aanraking van besmette
handen en allerlei voorwerpen op gang begint te komen. Op dat moment begint dan een
epidemie of pandemie op gang te komen. Via de wind kan een virus grote afstanden
overbruggen. Halverwege 2003 ontdekte men tijdens onderzoeken dat het sars-virus
inmiddels meer dan 24 uur kan overleven op een plastic ondergrond bij kamertemperatuur.
Sars wordt ook overgedragen van mens op mens. De ontdekking dat sars-virusdeeltjes bij
kamertemperatuur urenlang en mogelijk zelfs dagenlang buiten het menselijk lichaam
kunnen overleven, verklaart waarom mensen besmet kunnen raken met het Severe Acute
Respiratory Syndrome zonder een patiënt te hebben gezien. Volgens mij kan ook de
vogelgriep zich ontwikkelen tot een infectieziekte die - net als de Spaanse griep van mens
op mens overdraagbaar is zonder direct lijfelijk contact.

· De Spaanse griep deed er twee jaar over om zich mondiaal te verspreiden via scheepvaart
en spoorwegen. Inmiddels kennen we het vliegverkeer. Als besmette reizigers naar andere
intercontinentale bestemmingen vliegen, dan zullen zij ter plekke ook een verhoging van
de al zwak aanwezige amplitude van H5N1-informatie bewerkstelligen en via direct
contact anderen besmetten. Tegen dat het virus herkend wordt, is de amplitude rond die
‘puntbron’ al zo sterk geworden dat ook besmetting via inerte virusdeeltjes of vironen.
Door het vliegverkeer zal de vogelgriep nu geen twee jaar nodig hebben om de hele
aardbol over te razen. Samen met de secondiare ‘puntbronnen’ zal de schokgolf vanuit de
eerste haard in kortere tijd de mondiale amplitude kunen doen toenemen. De pandemie van
de Spaanse griep bereikte zijn hoogtepunt dan ook pas in het jaar na de muterende
zonneactiviteit. Bij de twee volgende pandemieën ging dat waarschijnlijk sneller omdat
intussen de mobiliteit van de mens was vergroot door snellere vliegverbindingen tussen de
continenten.

· Het WHO zei in januari 2004 te vrezen dat de variant H5N1 muteert tot de gevaarlijker
vorm van mens tot mens. Inmiddels zijn (zie bovenstaand) al in enkele families
gezinsleden overleden die naar alle waarschijnlijkheid elkaar hebben besmet zonder dat het
virus in deze periode ook is gemuteerd. Dit maakt ook duidelijk dat mutatie niet nodig is
om een virus te zien ontwikkelen tot een van mens op mens overdraagbare besmetting.
Besmetting via levende virusdeeltjes in bloed of speeksel van dier op mens en van mens tot
mens wordt dan uitgebreid tot besmetting via besmette handen of andere voorwerpen en in
de ruimte zwevende kleine vochtdeeltjes uit een niesbui of hoestbui. De door de WHO
gevreesde ‘mutatie’ moet volgens mij worden opgevat als een gevreesde versterking van
de morfogenetische informatie van H5N1 door een gestaag groeiende opslag van
informatie door een gestaag groeiend aantal virusdeeltjes. Die gevreesde ‘mutatie’ bestaat
dus uit het bereiken van de benodigde amplitude-drempelwaarde om inerte virusdeeltjes
langere tijd in tact te houden. Er is dus geen sprake van dat het virus moet ‘leren’ om over
te springen van mens op mens. Het H5N1-virus moet – net als sars en andere virussen –
alleen zorgen voor het bereiken van voldoende veldsterkte van de morfogenetische
informatie van zijn eigen soort. Want zijn eigen veldinformatie maakt zijn ‘sprong’ via
allerlei voorwerpen en de lucht mogelijk.

· De eerder genoemde pandemieën doofden ook weer uit en van deze virussen hoorde men
niets meer. Als een bepaald virus mondiaal heeft kunnen huishouden, dan zijn alle
geïnfecteerden ofwel resistent geworden door het doormaken van de ziekte en/of het
aanmaken van voldoende antistoffen of dood. Om zichzelf door vermeerdering in stand te

548
houden klopt het virus vergeefs aan bij gastheren die hem al kennen. Het gevolg is dat het
mondiale aantal virusdeeltjes weer afneemt. De opslag van nieuwe informatie neemt ook af.
Morfogenetische veldinformatie kan alleen blijven bestaan als er regelmatig voldoende
nieuwe informatie wordt opgeslagen om het veld actueel en op sterkte te houden.
Morfogenetische veldinformatie moet worden beschouwd als een vorm van korte-termijn-
geheugen dat uitdooft zodra het niet meer (voldoende) wordt geactualiseerd. Zoals ik
elders in mijn werk uitleg, dooft dan deze vibratie voorgoed uit. De morfogenetische
‘herinnering’ aan deze uitgewoede virussen wordt langs natuurlijke weg uit het universele
bestand gewist. Iedere pandemie betekent daarom tevens het einde van deze variant van
een virus, voor zover deze geen kans ziet om in een ‘natuurlijk reservoir’ onopvallend te
blijven voortbestaan, totdat eventueel een nieuwe toevallige noodlottige mutatie weer
nieuwe gastheren aanbiedt.

Waarom niet alle mensapen op alle locaties tegelijk richting hominide evolueerden
In het voorgaande werd de vogelgriepmutatie van 1918 benoemd als een evolutionaire speling
van het lot. Evolutie heeft inderdaad te maken met kansberekening. Bij toevallige en
gestuurde (evolutionaire) speelt altijd de populatiegrootte in relatie tot de kansberekening een
rol. Al duizenden jaren lang ontstaan nieuwe griepmutaties (influenza is een virusziekte die
ontstaat bij vogels) in een bepaalde streek van China die altijd al heel grote populaties kippen,
eenden en aanverwante vogelsoorten heeft geherbergd. In die grote vogelpopulaties heersen
relatief veel varianten van dit virus, waarvan vele niet direct dodelijk zijn voor de kippen en
eenden. Op die plek in China vinden we de grootste verscheidenheid aan vogelgriep-
viusvarianten bij elkaar. Als door een zonnevlekkenmaximum de kans op een toevallige
mutatie wereldwijd toeneemt, dan zal de kans op zo'n mutatie het grootst zijn op de plek waar
zich de grootste hoeveelheid virusdeeltjes bevindt in ook nog eens de grootste verzameling
varianten. Dit gebeurt dan ook al duizenden jaren lang met zekere regelmaat. En dit geldt niet
alleen voor virusdeeltjes, maar ook voor dierlijke en menselijke populaties. Toevallige en
gestuurde (bijsturende) evolutionaire mutatie vindt plaats bij celdelingen en daar waar het
grootste aantal eendere celdelingen tegelijk plaatsvindt – dus in de grootste populaties – is de
kans op een bedoelde mutatie het grootst en/of zullen de meeste individuen tegelijk muteren.
De locatie met de grootste populatie (men)sapen zal dus het eerst een mutatie in de richting
van de mens te zien geven. Omdat deze infomatie vanaf dat moment in de morfogenetische
velden zit en – bij een succesvolle mutatie – blijft worden opgeslagen, zullen kleinere
populaties mensapen door hun wat kleinere mutatiekans deze mutatie pas wat later oppikken.

De mens hoeft dus niet perse op diverse plekken op aarde tegelijk te zijn ontstaan. Het is
vanuit deze theorie mogelijk dat de mutaties - die uiteindelijk de homo sapiens opleverden -
begonnen in Afrika en iets later werden opgevolgd door mensapensoorten in andere delen van
de wereld. Hierdoor is het mogelijk dat op verschillende tijdstippen uit verschillende soorten
mensapen verschillende menselijke rassen ontstonden.

Huidskleur en veranderingen hieraan


Maar aanvankelijk hadden die verschillende menselijke rassen - op basis van verschillende
type mensapen – wel met elkaar gemeen dat ze zich ontwikkelden in tropische en
subtropische gebieden, die gekenmerkt worden door een felle zonneschijn.

Hoe dichter bij de evenaar de eerste mensen leefden, hoe donkerder hun huid was, net zoals
die van hun voorouderlijke mensaap-achtigen. Die donkere kleur wordt ontleend aan de

549
hoeveelheid geproduceerde melanine, die moet beschermen tegen verbranden van de huid
door te felle zonneschijn. De productie van melanine is een lichaamsfunctie die door een gen
wordt aangestuurd, waarbij dat gen dan weer wordt aangedreven door morfogenetische
veldinformatie.
De aansturing van dat melanine-gen is al zeer oud, veel ouder dan de tijd dat de mens bestaat,
omdat immers ook apen en de daaruit geëvolueerde mensapen zich al tegen de felle zon
moesten beschermen. De verschillende mensenrassen die rond de evenaar leven hebben dus
allemaal een donkere huidskleur die wordt veroorzaakt doordat oeroude veldinformatie hun
gen voor de aanmaak van melanine optimaal aanstuurt.
Die veldinformatie is derhalve ook al oeroud en daarom zeer sterk, hetgen betekent dat de
amplitude van deze veldinformatie relatief zeer groot is.
Onder invloed van zonlicht wordt in de menselijke huid het voor de mens onmisbare vitamine
D aangemaakt. In gebieden met voortdurend felle zonneschijn is de aanmaak van melanine
zodanig dat er – ondanks de donkere huid - toch nog voldoende vitamine D wordt gemaakt.

Gaandeweg breidde de menselijke populatie zich ook uit naar meer gematigde streken op
hogere breedtegraden, waar de zon minder vaak en minder fel schijnt. Om nu in deze
veranderde zonneschijn-omstandigheden de aanmaak van vitamine D niet in gevaar te
brengen, moest er een aanpassing plaatsvinden in de productie van melanine, waardoor de
huid lichter werd. Omdat de zon op hogere breedtegraden minder fel schijnt is er ook minder
bescherming nodig tegen verbranding van de huid (en dus ook tegen huidkanker).
Hoe lichter de kleur van de huid is, hoe makkelijker er – ook onder invloed van minder fel
zonlicht – vitamine D wordt aangemaakt.
Dus werd er door veranderde milieu-omstandigheden een aanpassing noodzakelijk gemaakt
en die deed zich voor in de vorm van het aanbrengen van een epigenetische codering
(methylering) van het gen voor de aanmaak van melanine. Door deze epigenetische codering
– ofwel het gradueel op non-actief zetten van dat betreffende gen – werd er nu minder
melanine geproduceerd en kon de aanmaak van vitamine D worden gehandhaafd.

De morfogenetische veldinformatie betreffende de epigenetische codering van dat melanine-


gen – en nog enkele andere functionele aanpassingen aan hogere breedtegraden – is dus van
veel jongere evolutionaire herkomst dan de oeroude betreffende de hoge aanmaak van
melanine. En derhalve is ook de amplitude van deze relatief jonge veld informatie veel kleiner.

Bij het matchen van mensen met een blanke en een donkere huidskleur (en dito
omgevingsgerelateerde kenmerken) zien we in het ontstane embryo dus een samenkomen van
twee pakketjes chromosomen warvan het ene pakketje een actief gen voor melanine (en genen
voor gerelateerde kenmerken) bevat en het andere pakketje een door de epigenetische
codering op non-actief gesteld gen voor melanine (plus gerelateerde kenmerken) bevat.
Het ene pakketje chromosomen wordt dus aangestuurd door evolutionair gezien zeer oude en
sterke informatie en het andere pakketje chromosomen door relatief erg jonge en daarom
zwakkere veldinformatie.
De sterkste veldinformatie zal nu dominant worden en er tegelijk voor zorgen dat de
epigenetische codering van het jongste (en aangepaste) pakketje verdwijnt. Hierdoor zullen
beide chromosoompakketjes weer gaan functioneren zoals gebruikelijk is rond de evenaar,
dus onder de invloed van de informatie van de eerste mensachtigen en hun voorouders in dat
gebied. En zal de nakomeling de kenmerken hebben van de ouder met de donkerste
huidskleur. Ongacht of het de vader of de moeder is die over de donkerste huid beschikt.

550
Moedervlekken en lokaal verlies van de epigenetische codering
Moedervlekken – dus donkere stukjes huid met meer pigment en soms ook beharing– zijn
niets anders dan stukjes huid waar lokaal de moderne epigenetische codering voor het
melanine-gen (voor hogere breedtegraden) is weggevallen. Die stukjes huid worden daarom
aangestuurd door de sterkere velden van mensen en hun voorouders rond de evenaar.
Zo’n moedervlek begint met één of meer celletjes waarin in het kern-DNA de epigenetische
codering van het melanine-gen is uitgevallen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als er tijdens de
eerste ontwikkeling van het embryo sprake is van een mutatie ten gevolge van een meer of
minder lange periode van verminderde kwaliteit van het veldcontact tussen het jonge embryo
en zijn aansturende morfogenetische velden. Bij iedere volgende celdeling wordt die mutatie
dan weer doorgegeven en zo groeit de moedervlek tijdens de ontwikkeling. Informatie
betreffende die moedervlek wordt weer opgenomen in de kiembaancellen en daarom kan zo’n
moedervlek ook voorkomen bij het nageslacht, dus erfelijk worden.

Fylogenetische terugval voor andere functies dan die van melanine in de huid
Bij moedervlekken is er eigenlijke sprake van een soort van lokale fylogenetische terugval
van de huid, die relatief onschuldig is. Wel levert dit een grotere kankergevoeligheid op,
omdat ook kanker gerelateerd is aan dominantie van sterke evolutionair oude veldinformatie
die – conform het delingsgedrag van bacteriën en virussen – de celdelingscyclus zodanig
ontregeld dat de remming daarvan gradueel uitvalt ten gunste van de celdeling.

Ook bij het mechanisme dat nakomelingen van een ouders met verschillende huidskleur altijd
de kenmerken dragen van de evolutionair oudste donkerste huidskleur is een vorm van
fylogenetische terugval naar een ouder evolutionair stadium, dat echter meestal alleen
betrekking heeft op de huidskleur en daaraan gerelateerde omgevingsaanpassingen. Op het
functioneren van het brein heeft de donkere huidskleur normaliter echter helemaal geen effect,
omdat het slechts gaat om een aanpassing die bedoeld is voor de aanmak van melanine en
vitamine D.
Maar er is ook nog een andere vorm van fylogenetische terugval mogelijk die wel het
psychisch functioneren aantast en dat zelfs zonder in het oog lopende uiterlijke kenmerken.
En het is juist het mechanisme van de dominantie van de donkerste huidskleur die dat wél
schadelijke mechanisme ook begrijpelijk maakt.

Als twee blanke mensen matchen, dan is hun nakomeling ook blank. Dus uiterlijk is er geen
sprake van fylogenetische terugval. Maar als er sprake is van een vermindering van de
kwaliteit van de aansturing door morfogenetische veldinformatie, dan kunnen tijdens de
embryonale ontwikkeling en in de eerste jaren na de geboorte ook veranderingen optreden in
de ontwikkeling van breinstructuren. En dat verloopt dan op dezelfde manier als bij de
dominantie van de huidskleur. Evolutionair moderne breinstructuren zoals de amygdala en de
frontale lobben ontwikkelen zich dan onder dominantie van die sterke oude velden van
evolutionaire voorgangers dan ook conform die van deze voorouders (eerste mensachtigen,
mensapen of nog vroegere voorgangers).
Als de moderne – en daarom zwakkere – informatie onvoldoende kan aansturen door
wegvallen van het signaal (zie Veldcontact) , dan neemt de aansturing door de sterkere oudere
informatie het over en wordt dominant. Op die manier kan de moderne epigenetische codering
wegvallen, waardoor oudere structuren zich weer optimaal kunnen ontwikkelen. Of de oudere
informatie voorziet (nog) niet in de aansturing van moderne structuren, die daarom
onderontwikkeld blijven.

551
Het belang van de amygdala en frontale lobben
Tijdens de evolutie van de moderne mens namen de frontale lobben – waarin het vermogen
tot afgewogen beslissingen en impulscontrole zetelt – in omvang toe. De amygdala – waarin
de emotie wordt gereguleerd – bestaat uit twee delen. Een evolutionair ouder deel, dat vooral
gericht is op de ‘vecht of vechtrespons’ en en jonger deel dat hogere emoties reguleert.
Als er sprake is van een verzwakking van de kwaliteit van het veldcontact, dan wordt de
epigenetische codering van het oudste deel van de amygdala verwijderd en kunnen o.a. het
jongste deel van de amygdala en de frontale lobben niet meer tot optimale ontwikkeling
komen. Dan kan ook niet meer de normale menselijke volwassenheid bereikt worden!

Wat er zich dan ontwikkelt zijn individuen met o.a. ‘een kort lontje’, ontremd gedrag en een
drang naar onmiddellijke behoeftebevrediging. Naast een versterkte agressie kunnen ook
angststoornissen een rol gaan spelen. Dit zijn o.a. kenmerken van de borderline-stoornis.

Vaccinaties als oorzaak van ontwikkelingsstoornissen


De oorzaken van een verzwakking van de kwaliteit van het veldcontact zijn divers en worden
in Veldcontact uitputtend behandeld.
Ik noem even in het kort onder meer: EM-straling, stoffen met E-nummers, zware metalen
(zoals ook in vaccins aanwezig), kunstmatige zoetstoffen en allerlei hormoonverstorende
stoffen op basis van koolstofverbindingen die niet in deze vorm zomaar in de natuur
voorkomen.

Hier wil ik het met name even hebben over de vaccins met daarin bijvoorbeeld kwik en/of
aluminium hydroxide.
Ik heb al besproken hoe kwik en aluminium – via het MTN-mechanisme – kunnen leiden tot
een snelle daling van de zinkspiegel. En zink is op verschillende manieren (zie Veldcontact)
een onmisbare component voor een gezond veldcontact.

Hoemeer vaccinaties een individu krijgt hoe groter het risico op een onvoldoende goede
kwaliteit van het veldcontact en hoe groter ook de kans op de hierboven geschetse verstoring
van een normale ontwikkeling volgens de blauwdruk voor de moderne mens.
Als we kleine kinderen volspuiten met kwik en aluminiumverbindingen, dan heeft dat niet
alleen gevolgen voor de hoogte van hun vitamine D-spiegel en immuunsysteem en andere
lichaamsprocessen, maar ook voor de hoogte van hun zinkspiegel en dus ook voor de
kwaliteit van hun veldcontact.

Het onophoudelijk toedienen van steeds meer vaccinaties aan kinderen heeft dan ook tot
gevolg dat we een generatie zien ontstaan die niet of nauwelijks nog volwassen kan worden
en zich kenmerkt door een hang naar onmiddelijke behoeftebevrediging, toenemende agressie,
angst en ontremming.
Er ontstaat een populatie die elkaar om het minste of geringste de hersens inslaat en ook geen
hogere emoties meer kan ontwikkelen. Met andere woorden deze generatie zal gan tenderen
naar het voorouderlijke gedrag van van (mens)apen of nog verdere evolutionaire voorouders.
Ook inlevingsvermogen neemt af. We zien deze tendens ook al in het toenemend aantal
kinderen dat na de eerste prikken stoornissen gaat vertonen die vallen onder het autistisch
spectrum.

Behalve alle reeds geschetste gezondheidsproblemen zal het wereldwijd ongelimiteerd


vaccineren van de jeugd ook gaan leiden tot een afglijden van de hele mensheid tot een
dierlijk niveau. Terug naar af. Weg beschaving. En dan is er – vanuit een heel basaal

552
natuurkundig grondbeginsel - ook geen weg meer terug. Dan zullen onze nu nog pasgeboren
kinderen - en in ieder geval hun kinderen - qua mentale ontwikkeling leven op ‘een planeet
vol apen’, net als in de film Planet of the apes!!!

Dan wordt het boek van George Orwell (eigen naam Eric Blair) uit 1945 tot een sinistere
werkelijkheid. Dan is de mensheid echt veranderd in het vee uit het boek Animal-farm. Alleen
zullen die toekomstige dierlijke individuen geen kans meer zien om hun machtselite van zich
af te schudden om zelf het roer weer in handen te nemen.
Nu bestaat die kans nog wel. Dus rest maar één mogelijkheid om het menselijk ras nog van de
ondergang te redden. En dat is ingrijpen nu het nog kan. NU!!!!!

Want als we eerst nog afwachten totdat de hele wereldbevolking twee prikken heeft gehad
tegen de zogenaamde Mexicaanse griep is het te laat. Dan staat de kwaliteit van het
immuunsysteem er net zo voor als ten tijde van de uitbraak van de Spaanse griep aan het eind
van WO I – of nu zelfs nog slechter - toen de werelbevolking was uitgeput van de oorlog en er
over de hele linie sprake was van een verzwakt immuunsysteem. Hoe rigoreus die Spaanse
griep huis hield is algemeen bekend.

In het voorgaande schetste ik dat een virus pas echt virulent wordt en tot een wereldwijde
pandemie kan uitgroeien als de amplitude van de veldinformatie van het betreffende virus
boven een bepaalde kritische drempel uitkomt.
Als de mensheid in de komende tijd nog de al geplande vaccinaties – inclusief de twee tegen
de Mexicaanse griep – krijgt, dan zal hierdoor het immuunsysteem zodanig verder verzwakt
raken dat de mens juist veel vatbarder wordt voor dit virus omdat het immuunsysteem te zwak
is geworden om dit virus te weerstaan, ook al kan het het binnendringende virus wel
herkennen vanwege de vaccinaties. Het gevolg zal zijn dat juist veel meer mensen door deze
griep zullen worden getroffen dan nodig is en ook de ernst van de infectie zal heviger zijn dan
normaliter te verwachten zou zijn.
Hierdoor zal de amplitude van de morfogenetische veldinformatie van dit griepvirus in snel
tempo toenemen totdat de kritische drempelwaarde is bereikt. Vanaf dat moment kan dit virus
ook via de lucht mensen besmetten en is mens-tot-mens-contact niet meer nodig voor de
verspreiding ervan. De ernst van de virusinfecties samen met het aantal zieken zorgt voor een
snelle cumulatie van veldinformatie, waardoor de amplitude exponentieel toeneemt. Zodra de
drempelwaarde van de amplitude van deze virusinformatie wordt overschreden kan niets een
pandemie nog verhinderen. En omdat de amplitude – en dus de virulentie – gestaag toeneemt
zullen de laatst geïnfecteerden het hevigst onder deze infectie lijden. Zelfs zij die niet werden
gevaccineerd zullen later tijdens pandemie – als de amplitude maximaal is geworden – ook
nog kunnen sneuvelen omdat dan ook een tot dan toe gezond immuunsysteem niet tegen deze
ernorme virulentie zal zijn opgewassen.
Die pandemie zal wereldwijd erg veel slachtoffers maken en uiteindelijk uitrazen, waardoor
dit type virus uiteindelijk zal verdwijnen. Maar niet nadat de wereldbevolking zal zijn
gedecimeerd. Dan is het voor zeer velen al te laat om nog in te grijpen en de overlevenden
zullen gevoeliger zijn geworden voor nieuwe infecties, zodat een relatief onschulige nieuwe
of al bestaande virusvariant – volgens hetzelfde principe van amplitudeversterking - ook weer
makkelijk tot een nieuwe pandemie kan uitgroeien.
In minder dan een generatie tijds kan op die manier de wereldbevolking zodanig worden
uitgedund dat er nog slechts enkele overlevenden over zijn en alle maatschappelijke functies
dan zijn uitgevallen.
Die enkele overlevenden zullen dan vanzelf ook terugvallen op een bestaan zoals de eerste
mensachtigen dat leefden.

553
Doorgaan met vaccineren leidt - via ondermijning van het immuunsysteem en het
mechanisme van de opbouw en impact van morfogenetische velden - onherroepelijk tot de
teloorgang van de menselijke beschaving.

Als het hele vaccinatiegebeuren niet wereldwijd wordt afgeblazen, dan is er voor het
voortbestaan van de mensheid geen enkele hoop meer.

En die eerstvolgende (griep)pandemie zal worden ingeluid door individuen met een donkere
huid die woonachtig zijn op hogere breedtegraden. Deze mensen maken vanwege hun
donkere huid toch al veel minder vitamine D aan dan ze eigenlijk rond de evenaar wel zouden
aanmaken. Als we hen dan ook nog net zo vaak vaccineren als blanke mensen, dan zal hun
immuunsysteem – door het verlagen van de vitamine D-spiegel door aluminium hydroxide -
het nog eerder begeven dan dat van blanken. En dan zullen zij de herauten zijn van de
neergang van de menselijke soort.

One in Seven U.S. Teens Deficient in Vitamin D, Say Researchers


Onder deze titel kreeg ik op 29-6-2009 van NaturalNews.com een onderzoeksuitkomst binnen
die vertelt dat één op de zeven Amerikaanse tieners een echte vitamine D-deficiëntie heeft. Ik
citeer even een fragment uit dit verslag:
[…] A full one in seven U.S. teenagers are deficient in vitamin D, acording to a new analysis
conducted by researchersfrom Cornell University, published in the journal Pediatrics and
presented at the annual meeting of the Pediatric Academic Society.
“These are alarming findings,” researcher Sandy Saintonge said. “We need to do a better job
of educating the public on the importance of vitamin D, and the best ways to get it.”
Researchers looked at 2,955 U.S. residents between the ages of 12 and 19 who were included
in the National Health and Nutrition Examination Survey III, which was designed to be
nationally representative. They used the new definition of vitamin D deficiency – blood levels
lower than 20 nanograms per milliliter – adopted at the 13th Workshop Consensus for
Vitamin D Nutritional Guidelines in 2007.
The researchers found that one in seven teenagers were vitamin D deficient, including 50
percent of black teenagers. Overweight tenagers were twice as likely to be deficient as
teenagers of healthy weight, and girls had twice the risk of boys […]

Als we alle tieners van Amerika dan ook nog eens ieder twee shots met aluminium hydroxide
geven, dan weten we zeker dat tenminste één op de zeven tieners heel erg vatbaar wordt voor
de Mexicaanse varkensgriep en alle andere virale en bacteriële ziekmakers, die dan ook nog
eens heel hard – harder dan normaal het geval is - kunnen toeslaan.
Stel dat die bijna 14,30 procent van de Amerikaanse jeugd daardoor overlijdt of op een andere
manier niet meer aan reproductie toekomt, met hoeveel zou dat dan – uitgaande van het
gemiddelde huidige voortplantingspatroon - de bevolkingsaanwas voor de komende generatie
kunnen beperken?

Waarom is men van plan om ook die 14,3% van de jongste generatie – ondanks een al
bestaande deficiëntie van vitamine D - ook nog eens twee shots te geven met een vaccin dat
weinig echt griepvaccin bevat, maar des te meer aluminium hydroxide, zoals bleek uit enkele
publicaties, waarin onder meer William Schaffner – influenza-expert aan Vanderbilt
University School of Medicine in Nashville, Tennessee – zegt: […] “One shot probably gives
you very littele immunity, 10 to 20 percent at most.”[…]

554
Water als communicatief medium in het lichaam en hoe die eigenschap kan
worden verstoord door elektro-actieve elementen

Het menselijk organisme – en alle andere levende organismen – functioneert dus bij de gratie
van aansturing door fijnstoffelijke energetische informatie. Deze informatie wordt in het
lichaam opgevangen door het zogenaamde Junk-DNA, dat 97% van al het DNA uitmaakt.
Die informatiedragende vibraties worden versterkt door het water in ons lichaamsvocht,
waarna het beter kan worden doorgegeven aan het voor eiwitten coderende DNA en de micro-
RNA’s die door dat junk-DNA zelf worden gegenereerd. Hoe dat werkt wordt in het
navolgende verder uitgelegd.
Als de onderlinge structuur van water wordt verstoord, dan zal de versterking van de
aansturende veldinformatie veel geringer zijn en dan loopt de overdracht van die aansturende
informatie aan de cellen gevaar.
Het vervelende is nu dat elektro-actieve elementen, zoals kwik en aluminium, die
informatieversterkende eigenschap van water kunnen teniet doen.
Eerst gaan we bekijken hoe de overdracht van die onzichtbare en moeilijk meetbare
aansturingsinformatie eigenlijk verloopt.

De route die morfogenetische informatie aflegt tot aan de eiwitexpressie (samenvatting)


In het voorgaande sprak ik over morfogenetische veldinformatie die het functioneren van de
mens – psychisch en somatisch – aanstuurt. Dit soort beweringen worden al langer gedaan,
maar nooit eerder werd dan ook meteen uitgelegd hoe dat dan ook in zijn werk gaat. Daarom
wil ik hieronder eerst schetsen hoe die informatie-overdracht vanuit de digitale informate-
opslag in quantumvelden naar het functioneren op celniveau van de mens verloopt.
Samengevat is volgens mij de route van de informatie vanuit de morfogenetische velden (als
onderdeel van de door de theoretische natuurkunde gepostuleerde Higgsvelden ofwel Akasha-
kroniek) - en andere informatie die de aura ontvangt - naar de fysiologie van organismen als
volgt:

· Functioneringsinformatie vanuit de morfogenetische velden (informatie-dragende


fijnstoffelijke Higgsvelden) – die via de chakra’s (gebieden van het energielichaam met
een hogere amplitude) wordt ‘aangetrokken’ - resoneert via intact junk-DNA met het
energielichaam (de aura) van een organisme, dat eveneens quantumdeeltjes (gluonen)
bevat, dus energie van quantumkwaliteit. De uit katabolische processen vrijgekomen
energie (afbraak van peptiden, ATP en cAMP) levert de ‘vrije-’ ofwel ‘deeltjes-energie
van de ‘etherische’ aura, die op directe wijze resoneert met de digitaal gecodeerde
informatie van hogere bewustzijnsvelden en morfogenetische velden. Chakra’s zijn
eigenlijk niets anders dan geconcentreerde ‘wolkjes’ gluonen die door de onderliggende
organen worden gegenereerd en zorgen voor de informatieoverdracht van die organen. Met
elkaar vormen die grote en kleinere chakra’s het energielichaam. De gluonen zijn niets
anders dan trillingsverschijnselen die dienen als ‘draaggolf’ voor de digitaal gecodeerde
morfogenetische informatie. Van beneden naar boven neemt de frequentie van die
draaggolven toe en daarom wordt door de verschillende chakra’s voor verschillende
informatie geïntermedieerd. Iedere opeenvolgende frequentieband draagt een eigen soort
informatie. De hoogste draagt geheugeninformatie. Zoals ik in mijn studie over veldcontact
nader uitleg, resoneren de quantumdeeltjes van de chakra’s/aura met de quantumdeeltjes
van de Higgsvelden, maar wordt de informatie vanuit de quantumdeeltjes van de aura aan
het DNA overgedragen via de door die quantumdeeltjes gegenereerde fotonen die – in
tegenstelling tot quantumdeeltjes - wel materie (DNA) kunnen beïnvloeden. Het
lichaamsvoltage draagt bij aan de amplitude van de informatie. Alleen intacte

555
genen/nucleotiden coderen correct voor morfogenetische informatie. Bij gendefecten
ontbreekt er resonantie-informatie in de aura en ontstaat er functie-uitval voor die
betreffende genen. Het junk-DNA is (via de introns) de eigenlijke ontvanger van de
veldinformatie. Deze informatie wordt opgevangen via resonantie van de verschillende
intron-nucleotiden met de voor hen bestemde digitale frequentiepatronen. Door hun
vibratie trekken de intron-nucleotiden losse RNA-nucleotiden aan die op die manier een
gespiegelde kopie vormen van het op dat moment vibrerende intron-DNA. Polymerisatie
van deze RNA-strip leidt tot de kortstondige consolidatie van deze micro-RNA’s.
Depolymerisatie door exonucleases maakt de afzonderlijke nucleotiden na hun werk weer
beschikbaar voor een volgende afdruk van het intron-DNA. Deze micro-RNA’s dekken het
mRNA op een zodanige wijze af dat eiwitsynthese geheel of gedeeltelijk wordt voorkomen.
De exons resoneren niet mee. De universele morfogenetische informatie van de soort
wordt via de aura ontvangen en door resonantie met het eigen DNA wordt alleen die
informatie versterkt waarvoor het individu gave intron-genen heeft. Daardoor kan het
individuele informatiepatroon in de aura afwijken van het totaal aan aangeboden
morfogenetische informatie. De door het eigen intron-DNA voorversterkte informatie heeft
nu een zodanig sterk signaal dat ze in staat is om de macromoleculen in de ECM tot
resoneren aan te zetten.

· Het door de introns voorversterkte digitale informatiepatroon van de aura wordt vervolgens
– weer via resonantie met door gluonen gegenereerde fotonen - doorgegeven aan de
macromoleculen in de extracellulaire matrix (ECM) waar ze wordt omgezet in digitale
patronen van elektronen, die via verdere elektronenoverdracht door cytochroom-C de
exons van het DNA bereiken. Deze exons kunnen zelf niet resoneren en zijn ingesteld op
de activering door elektronenpatronen. De exons bevatten de codering voor individuele
kenmerken. Eiwitsynthese vindt nu plaats conform die individuele kenmerken. Voor de
voortdurende omzetting van digitale informatie in elektronenpatronen in een levend
organisme is het lichaamsvoltage van dat organisme van het grootste belang. Dat
lichaamsvoltage is afhankelijk van de hoogte en ratio van de koper- en zinkspiegels plus
voldoende aangezuurd lichaamsvocht, waarbij de actiepotentialen van de
kalium/natriumpomp zorgen voor een aanvullende voltage. Het benodigde lichaamsvoltage
wordt dus hoofdzakelijk gegenereerd door wat door mij is gepostuleerd als het
‘biochemische element van Volta’ ofwel de biologische accu. In de macromoleculen is dus
sprake van een omzetting van – oorspronkelijk door quantumdeeltjes gedragen en door
fotonen overgedragen - digitaal gecodeerde informatie naar patronen door elektronen. De
macromoleculen vormen dus de ‘schakelaars tussen informatie vanuit de hemel naar de
aarde’. De rol van dat lichaamsvocht – met name dat van het water-aandeel daarin – wordt
hierna beschreven. Het wateraandeel in het lichaamsvocht – in en tussen de cellen –
resoneert mee en versterkt de informatie namelijk ook nog eens.

· Energieke informatie van stoffen die substantieel in het lichaam binnenkomen (vreemd
DNA of chemische verbindingen) of die zich in de nabijheid bevinden, hebben – eveneens
via digitale frequentiepatronen op atomair en moleculair niveau - ook invloed. Deze
digitale frequenties kunnen - bij voldoende sterkte - interfereren met de digitale
frequentiepatronen van de universele veldinformatie en/of met de sterkere
frequentiepatronen die bedoeld zijn voor de macromoleculen en exons en zo de kwaliteit
van deze informatie verminderen. In het eerste geval kan het junk-DNA niet optimaal
resoneren met het verminkte veldsignaal en ontstaat er een niet optimaal individueel
frequentiepatroon. In het tweede geval wordt ook nog het al verminkte individuele
frequentiepatroon nog verder door interferentie verstoord. In beide gevallen zullen de

556
macromoleculen geen goed signaal aangeboden kunnen krijgen en zal de eiwitsynthese op
bepaald punten falen. Als er iets aan de exons mankeert zal de beoogde eiwitsynthese
natuurlijk ook falen. Als de veldsterkt van het vreemde DNA groot genoeg is (door een
voldoende aantal resonerende DNA-eenheden), dan kan vreemd DNA zelfs het eigen DNA
zodanig beïnvloeden dat het zich conformeert naar dat vreemde DNA. Het is één van de
peilers van de evolutie dat DNA zich makkelijk conformeert naar mutaties. Tot die
‘mutaties’ behoort ook DNA dat nog niet eerder in die vorm bestond (genetisch
gemanipuleerd DNA). Informatie van gentechproducten – zoals voedsel en medicijnen –
kan dus leiden tot interferentie met de eigen veldinformatie of het conformeren van het
eigen DNA aan ‘kunstmatige DNA-mutaties’ waarmee het normaliter niet in aanraking
komt en die geen deel uitmaken van de evolutionaire opbouw van het ontvangende
organisme (mens, dier of plant). Dit mechanisme van onderlinge beïnvloeding van normale
cellen door – met virussen, gif of sterke UV-straling ‘verrijkte’ - afwijkende cellen werd al
in 1965 door de Rus Kaznacejev beschreven als het zogenaamde ‘cytopathische
spiegeleffect’. Hierbij wordt de informatie omtrent cellen met ‘vreemd verrijkt’ DNA
resonerend opgenomen door gluonen rond deze cellen. Die gluonen dragen vervolgens de
informatie over die ‘vreemde verrijking’ weer door resonantie over aan de gluonen rond de
te beïnvloeden cellen. En die aldus met informatie verrijkte gluonen genereren fotonen die
het DNA in de te beïnvloeden cellen weer door resonantie aanspreekt, waardoor deze
cellen net zo reageren op gif of virussen als de substantieel behandelde cellen. Op dezelfde
manier kan incompleet DNA herstellend behandeld worden door normaal compleet DNA.
Zoals nog wordt besproken, kunnen bepaalde stoffen de informatie-versterking van het
water ook nog benadelen.

· De aura ontvangt haar informatie vanuit verschillende bronnen – (1) direct uit de
universele morfogenetische velden, (2) uit de resonantie van het eigen individuele junk-
DNA met deze universele morfogenetische informatie in de aura en (3) uit de energieke
afdruk van substantiële stoffen - en draagt de informatiepatronen die daarvan het resultaat
zijn via resonantie over aan de daarvoor bestemde ‘ontvangers’, of (aryl-hydrocarbon) Ah-
receptoren, in de vorm van covalente macro-moleculen, die deel uitmaken van de
extracellulaire matrix (ECM). Deze covalente macromoleculen zetten de opgevangen
vibraties om in het genereren van bepaalde elektronenpatronen uit de aanwezige
elektronenparen met tegengestelde spin. Er ontstaat bij de ‘omzetting’ van de opgevangen
vibraties een ‘digitaal patroon’ in de tegengestelde spin van de elektronen. Hierbij dient het
(alom aanwezige) lichaamsvoltage als uitgangspunt. Het zinkrijke melatonine en het
extracellulair in het bloed aanwezige zink spelen als elektronendonor een belangrijke rol
bij het voeden van dit proces.

· Deze macromoleculen in de ECM beïnvloeden vervolgens de activiteit van de voor eiwit


coderende genen in de cellen (de 2% exons van het totale DNA) waarmee zij in contact
staat. De macromoleculen van deze extracellulaire matrix geven dus – via de omzetting
van de door fotonen overgebrachte informatie in elektronen-patronen – de ‘matrix voor
ontwikkeling en functionering volgens de blauwdruk van de soort en de geheugenvelden’
door aan het exon-DNA dat er precies uithaalt wat past bij het individuele kenmerk van dit
eiwitcoderend DNA.

· Bij ‘veldgestuurde reparatie-mutaties’ - door middel waarvan de morfogenetische velden


trachten functie-uitval door gendefecten van de eiwitcoderende exons te herstellen -
reageert het exon-DNA door het vormen nieuwe functionele eenheden. Een voorbeeld van
deze ‘automatische reparatiedynamiek’ werd in 1999 voor het eerst door biologen van de

557
Vrije Universiteit van Amsterdam waargenomen bij patiënten met fanconi anemie. In
sommige van hun bloedcellen bleken de defecte genen spontaan te zijn hersteld: de
lettercode van het DNA had niet de oorspronkelijke vorm aangenomen, maar een geheel
nieuwe, die even functioneel was als de oude. Die nieuwe vorm was afkomstig van
donorbloed dat op een aantal van de cellen van de patiënten een ‘cytopathisch
spiegeleffect’ had uitgeoefend. Hetzelfde verschijnsel werd later ook waargenomen bij het
‘zandraketje’, een plantje waarvan een genetische afwijking – in de vorm van een
puntmutatie, ofwel een enkele foute letter - zich ook spontaan herstelde. Hier werd niet
voor morfogenetische informatie geïntermedieerd door donor-DNA, maar was de
amplitude van de veldinformatie zodanig groot dat de plantjes zich weer conformeerden
aan de juiste veldinformatie die beschikt over een sterker veld dan de gemuteerde variant.

· Bij de overdracht van de informatie vanuit de ECM naar het exon-DNA in de cellen spelen
melatonine en serotonine - die beide in dezelfde vorm in alle cellen van alle organismen
voorkomen en zich verbinden met het DNA-molecuul in de celkern - een onmisbare rol in
samenwerking met het cytochroom-C dat zorgt voor de overdracht van de
elektronenpatronen naar het DNA. Het lichaamsvoltage zorgt voor de lading van het DNA,
terwijl de isolator tryptofaan - als het basisbestanddeel van serotonine en melatonine -
zorgt voor de negatieve polariteit van het DNA, waardoor de elektronen worden
aangetrokken. Het door tryptofaan tot negatief gepolariseerde elektrische veld van het
DNA trekt dus de in positieve elektronen-patronen gecodeerde morfogenetische- en
geheugeninformatie aan, waarbij het cytochroom-C zorgt voor de noodzakelijke geleiding.

· De 3% exons van het cel-DNA zorgen op hun beurt - en daartoe geactiveerd door de
elektronenpatronen vanuit de ECM - via het mRNA voor een expressie van de
doorgekregen veldinformatie in de vorm van eiwitcodering die werkzaam is op alle lagen
van het fysieke niveau. Het mRNA wordt uit losse RNA-nucleotiden gevormd doordat het
wordt aangetrokken door de beurtelings vibrerende nucleotiden van de exon-DNA.
Polymerisatie van deze reeksen nucleotiden zorgt ervoor dat zo’n mRNA-strip intact blijft
tijdens zijn kortstondige functioneren bij de eiwitsynthese. Daarna wordt deze mRNA-strip
gedepolymeriseerd door exonucleasen en kunnen de afzonderlijke nucleotiden weer
opnieuw worden gebruikt voor nieuwe mRNA-strips. Ook worden er in de cel voortdurend
nieuwe nucleotiden gevormd uit aangevoerde voedingsstoffen. Voor herstel en evolutie
van het DNA is alleen reclycling van nucleotiden niet voldoende.

· De uiteindelijke eiwitexpressie door het mRNA wordt nog verder geregeld door (graduele)
remming hiervan door de - door het ‘junk-DNA’ gegenereerde - micro-RNA’s die deels
het mRNA afdekken ter voorkoming van daadwerkelijke eiwitsynthese. Dit vormt de
meest recente en verfijnde ‘organisatielaag’ in het hele mechanisme van de aansturing van
een organisme door informatieve velden.

· In het berichtenverkeer van een organisme spelen ionenkanalen een universele rol. Deze
poriënvormende eiwitten dragen niet alleen elektrische activiteit bij zenuw- en spiercellen
over, maar vertalen ook fysieke of chemische zintuigprikkels in zenuwimpulsen. Zelfs
bloed-, immuun- of levercellen, die niet rechtstreeks met het zenuwstelsel zijn verbonden,
gebruiken ionenkanalen voor de communicatie. Bij lokale fysieke en chemische prikkels
planten de zenuwsignalen zich als een kettingreactie van lokale spanningsveranderingen
voort en wordt zo op indirecte manier een uitgebreider gebied geactiveerd. Als de prikkel
echter afkomstig is uit de aura/veldinformatie – en dus een energiek karakter heeft – dan

558
wordt een bepaalde zenuwfunctie direct in zijn geheel geactiveerd en reageren alle
zenuwen van een bepaalde soort tegelijk.

De dynamiek van het functioneren van het geheugen is niet identiek aan die op eiwitniveau,
hoewel wel verbonden met het DNA. De geheugeninformatie wordt – na resonans met het
junk-DNA - echter niet alleen doorgegeven via de macromoleculen van de EMC, maar ook
via tussenkomst van de macromoleculen in de centrale worm van het cerebellum. Deze worm
geeft de opgevangen digitale informatiepatronen als prikkels - via het vuren van neuronen
(actiepotentialen) en neurotransmitterstoffen - door aan de beide hemisferen van het
cerebellum en de grote hersenen, zodat we ons via de sensorische modaliteiten (visueel,
auditief, olfactorisch, motorisch en emotioneel) onze geheugenbestanden uit de ‘veldopslag’
kunnen ‘her-inneren’. Ook ‘inspiratie door andere bewustzijnsinhouden bereikt op deze
manier ons bewustzijn. Doordat ieder mens een uniek exon-DNA-patroon heeft is ook de
individuele geheugeninformatie slechts beschikbaar voor dat ene DNA-patroon. Als iedereen
hetzelfde ‘DNA-nummer’ had, dan was geheimhouding van gedachten en ideeën in een
individueel geheugen onmogelijk.
Een verslag van ons individueel functioneren wordt via onze aura weer opgeslagen in de
morfogenetische- en geheugenvelden van onze soort, die op basis hiervan weer andere
individuen zullen kunnen aansturen. Hoewel alle informatie in collectieve morfogenetische-
en geheugenvelden wordt opgeslagen, is slechts dat deel van de informatie voor iedereen
beschikbaar dat door cumulatie een voldoende hoge amplitude heeft verkregen. Het collectief
geheugen en de morfische informatie die voor iedereen beschikbaar zijn, betreft dan ook
slechts die informatie die door vele individuen van een soort - en in een bepaalde mate DNA-
gerelateerd - als een zelfde ervaring is opgeslagen.
Opslag van morfogenetische informatie omtrent het functioneren van individuen vindt plaats
doordat de resonans van het junk-DNA en het exon-DNA versterkt terugkomt in de aura en
van daar uit ook weer doorgegeven wordt naar die velden. Quantumdeeltjes (gluonen)
resoneren wel direct mee met vibrerend DNA. Op die manier worden veranderingen in het
functioneren ook doorgegeven naar de aansturende velden, waardoor – bij groeiende
amplitude door toenemende cumulatie van informatie - andere individuen weer worden
beïnvloed via de door gluonen gegenereerde fotonen.
Via de introns wordt algemene soortgebonden aansturingsinformatie ontvangen, maar de
exons coderen voor individuele fysieke en fysiologische eigenschappen, zoals de bouw van
het lichaam, het functioneren van organen en de kleur van haar en ogen. Erfelijke ziekten
kunnen worden overgedragen via introns en exons. Bij kapotte introns bereikt bepaalde
functioneringsinformatie niet het individu en dat levert om de twee eerder genoemde redenen
functie-uitval. Bij kapotte exons kunnen er – ondanks de voorhanden zijnde aansturings-
informatie via gave introns toch geen bepaalde eiwitten en/of enzymen worden aangemaakt.
Dat de genetische eigenschappen van het junk-DNA en de exons worden doorgegeven aan het
nageslacht, verklaart ook waarom in bepaalde families bepaalde ‘familietrekjes’ voorkomen
in gedrag en gezondheid. De in de quantumvelden opgeslagen informatie blijft – bij
voldoende amplitude en/of voortdurende informatie-opslag over de generaties heen bewaard
en hoe identieker het DNA van een nakomeling is aan dat van een voorouder, hoe meer
geheugen- of ervaringsinformatie er voor die nazaat beschikbaar is en hoe meer zijn gedrag –
via feedback met de velden - wordt aangestuurd door de ervaringen van de voorouder.
Bij transplantatie van ‘vreemde’ organen intermedieert het DNA van het betreffende orgaan
voor informatie die behoort bij die andere DNA-code dan de eigen code. Dat kan behalve tot
vreemde sensaties ook leiden tot interferentiepatronen die afbreuk kunnen doen aan de
kwaliteit van het normaal gewenste veldcontact. Hierdoor wordt het risico op het ontwikkelen
van geestelijke en lichamelijke stoornissen groter.

559
Doordat een mens voortdurend nieuwe kiembaancellen aanmaakt in het rode beenmerg,
kunnen deze na transplantatie, gentherapie en andere ‘verrijkende vreemde invloeden’ ook in
gemuteerde vorm worden aangemaakt. Op die manier kan men dan de zelf opgenomen
mutaties aan het nageslacht doorgeven. De informatie omtrent mutaties wordt door het bloed
meegevoerd door het rode beenmerg, waar tijdens hun vormende celdeling nieuwe kiemcellen
kunnen muteren conform de via het bloed aangeboden informatie. Bloed bevat water en dat is
een informatiedrager- en versterker bij uitstek. Hoe meer resonantie, hoe meer versterking van
signalen.
Ook kan het bloed op directere wijze – via meegevoerde atomen of moleculen – de nieuw aan
te maken kiemcellen muterend beïnvloeden.

Het belang van ‘schoon’ water voor het functioneren van organismen
Water is een van de meest merkwaardige stoffen op aarde. Van zichzelf heeft het weinig
uitgesproken eigenschappen. Kleurloos, geurloos, smaakloos in zekere zin. Maar water voegt
zich, verbindt, lost op en is een intermediair voor van alles en nog wat.
Het menselijk lichaam bestaat voor 50 tot 70 procent uit water, afhankelijk van het vetgehalte.
Een gedeelte van het water zit in onze cellen; een ander deel zit onder andere in de bloedvaten.
Het wordt gebruikt als oplosmiddel en als transportmiddel. Daarnaast speelt het een rol bij het
regelen van de lichaamstemperatuur. Maar water is om nog een reden onmisbaar, namelijk
voor het functioneren van het DNA, dat zijn aansturing krijgt vanuit digitale informatie uit
quantumvelden vol informatie betreffende bewustzijnsinhouden (geheugen) en aansturing
voor de fysiologie van organismen.

Water is een bijzondere stof, samengesteld uit waterstof en zuurstof. De chemische formule is
H2O. Is enerzijds koolstof de basis van de levende stof, anderzijds is dat water. Samen
vormen koolstof, waterstof en zuurstof de overgrote meerderheid van alle levende stof.
De watermoleculen hebben een elektrische dipool, waardoor ze bruggen vormen. Met die
dipolen plooien de watermoleculen zich ook rond daarin opgeloste middelen.

Op 1-3-2010 publiceerde ScienceDaily het artikel: By Tracking Water Molecules, Physicists


Hope to Unlock Secrets of Life. Ik citeer de inleiding:
[…] The key to life it is water, a tiny molecule with some highly unusual properties, such as
the ability to retain large amounts of heat to lose, instead of gain, density as it solidifies. It
behaves so differently from other liquids, in fact, that by some measures it shouldn’t even exist.
Now scientists have made a batch of new discoveries about the ubiquitous liquid, suggesting
that an individual water molecule’s interactions with its neighbors could someday be
manipulated to solve of the world’s thorniest problems – from agriculture to cancer […]

Zelf denk ik dat juist het niet manipuleren van water kan leiden tot preventie van vele
problemen van problematiek met de landbouw tot en met kanker. Juist het ‘vervuilen’ van
helder water met allerlei elektro-actieve stoffen kan er toe leiden dat het informatiedragend
vermogen van water afneemt en dus ook de kwaliteit van het functioneren van organismen
conform hun blauwdruk. Ook de kwaliteit van het natuurlijk afweersysteem van plant, dier en
mens kan hierdoor afnemen, waardoor deze organismengevoeliger worden voor infecties en
parasieten.

Dat water een geheugen heeft voor informatie is al langer bekend. De prominente Franse
immunologist Jacques Benveniste (1935-2004) kreeg tweemaal de Nobelprijs voor zijn

560
wetenschappelijk werk aan de geheugenfunctie van water, waarover hij een belangrijk artikel
schreef (1991), waarna hij ook nog aantoonde dat de geheugenwerking van water ook via
telefoonlijnen of internet digitaal kon worden verstuurd (1998).

Het vakblad Science publiceerde op 24-12-2010 een interview met prof. dr. Luc Montagnier,
de Franse viroloog die in 2008 de Nobelprijs kreeg voor zijn ontdekking van het AIDS-virus.
Ik citeer uit het Engelstalige verslag dat me over dit interview werd toegezonden:
[…] Montagnier, who is also founder and president of the World Foundation for AIDS
Research and Prevention, asserted, “I can’t say that homeopathy is right in everything. What
I can say now is that the high dilutions (used in homeopathy) are right. High dilutions of
something are not nothing. They are water structures which mimic the original molecules.”
Here, Montagnier is making reference to his experimental research that confirms one of the
controversial features of homeopathic medicine that uses doses of substances that undergo
sequential dilution with vigorous shaking in-between each dilution. Although it is common for
modern-day scientists to assume that none of the original molecules remain in solution,
Montagnier’s research (and other of many of his colleagues) has verified that
electromagnetic signals of the original medicine remains in the water and has dramatic
biological effects.
Montagnier has just taken a new position at Jiaotong University in Shanghai, China (this
university is often referred to as “China’s MIT),, where he will work in a new institute
bearing his name. This work focuses on a new scientific movement at the crossroads of
physics, biology, and medicine: the phenomenon of electromagnetic waves produced by DNA
in water. He and his team will study both the theoretical basis and the possible applications
in medicine.
Montagnier’s new research is investigation the electromagnetic waves that he says emanate
from the highly diluted DNA of various pathogens. Montagnier asserts, “What we have found
is that DNA produces structural changes in water, which persist at very high dilutions, and
which lead to resonant electromagnetic signals that we can measure. Not all DNA produces
signals that we can detect with our device. The high-intensity signals come from bacterial and
viral DNA.” […]

Ik richt me nu even op wat ir. Cees Kamp (scheikundige technologie) zegt over water:
[…] Hoe kan water zich zo vreemd gedragen rond het vriespunt? Is er een onderbouwing te
vinden voor het opslaan van informatie in water. En, nog een stapje verder: Als water dan
een geheugen zou hebben: wat betekent dat dan voor ons mensen, ons drinkwater en onze
gezondheid? Wij bestaan immers voor tenminste 70% uit water […]

Voor het afwijkende (uitzettende) gedrag van water beneden de 4 graden Celcius en de
geheugeneffecten (voor informatie) van water geven hoogstwaarschijnlijk de door water
gevormde waterstofbruggen een verklaring. Daarom laat ik nu eerst ir. Cees Kamp uitleggen
hoe de vorming van waterstofbruggen in zijn werk gaat (2002, www.watiswater.nl.)

[…] Wat zijn waterstofbruggen?


Het watermolecuul bestaat, in traditionele zin, uit een zuurstofatoom dat gebonden is met
twee waterstofatomen. Dit levert de ons bekende formule H2O. Waterstofatomen (H) zijn veel
kleiner dan zuurstofatomen (O). Stel het watermolecuul maar voor als een soort Mickey
Mouse hoofd met twee kleine oren.
De oren van het watermolecuul zijn de waterstofatomen en staan onder een hoek van
ongeveer 106 graden ten opzichte van elkaar. Door bindende krachten binnen het

561
watermolecuul worden de waterstofatomen zwak positief geladen en wordt het zuurstof zwak
negatief geladen. Mickey Mouse krijgt dus twee zwak positief geladen oren. De positief
geladen waterstofatomen, de oren, vormen de basis voor de waterstofbruggen […]
[…] Namelijk, het oor van het ene watermolecuul kan een klein beetje aan het lijf van een
ander watermolecuul trekken […]
[…] Op deze wijze vormen de waterstofbruggen de basis voor clustering en structurering.
Molecuul A is via een waterstofbrug verbonden met B. B is weer verbonden met C enzovoort.
Er kan een heel netwerk ontstaan. Ieder watermolecuul kan zo door waterstofbruggen met
maximaal vier andere watermoleculen verbonden zijn […]

[…] Deze structuur van vloeibaar water kan open of gesloten zijn en heeft het icosaëder als
basis. Het icosaëder is een van de platonische lichamen, namelijk het regelmatig 20-vlak […]

We zien dus een watermolecuul waarbinnen een zwakke positieve en een zwakke negatieve
lading bestaat. De ruimtelijke structuur van watermoleculen bestaat dus bij de gratie van die
twee verschillende ladingen. Watermoleculen hebben dus een elektrische dipool.

In de onverstoorde icosaëderstructuur fungeert water als een medium dat allerlei vibraties –
dus digitale frequentiepatronen – kan dragen en doorgeven en versterken. En dat kan het
razendsnel.
Maar dit magnifieke systeem van informatie-overdracht in het lichaam – door middel van
waterhoudende lichaamsvloeistoffen die ook de extracellulaire matrix doorspoelen – is heel
kwetsbaar voor onnatuurlijke invloeden van buitenaf.

Zodra het lichaam belast wordt met teveel onnatuurlijke (dus niet in het lichaam thuishorende)
sterk elektro-actieve elementen – zoals kwik en aluminiumzouten, fluor enz. – kan het
gebeuren dat de (sterkere)elektro-positiviteit en/of elektro-negativiteit van deze stoffen een te
sterke invloed gaat uitoefenen op de zwakke elektro-positiviteit en/of zwakke elekro-
negativiteit van de waterstof- en zuurstofatomen binnen het watermolecuul.
Er kan ladingsverschuiving optreden in de watermoleculen. Wat zwak positief of negatief was,
kan sterker worden, maar ook kan positief negatief worden. En dat kan ertoe leiden dat de
onderlinge verbinding/aantrekkingskracht tussen zuurstof- en waterstofatomen verzwakt of
verdwijnt, zodat de moleculen van elkaar losraken en de stabiele structuur van water
uiteenvalt.
Zodra de regelmatige icosaëderstructuur uit elkaar valt, kan deze door het hele lichaam
aaneengesloten vibrerende waterstructuur niet langer onverstoord dienen als versterker van en
intermediair voor informatie-overdracht.
In zo’n conditie wordt dan het optimaal functioneren van een organisme – somatisch en
psychisch (bewustzijn en geheugen) benadeeld.

Doordat water in het lichaam als één grote aaneengesloten structuur resoneert met de
aangeboden veldinformatie wordt die veldinformatie door de talloze met elkaar verbonden
watermoleculen relatief enorm versterkt. As die resonanties cumuleren tot een sterk
verhoogde amplitude. Als er nu allerlei onderbrekingen ontstaan in die aaneengesloten
waterstructuur, die als een apart resonerend lichaam ons fysieke lijf vult, dan kan nooit meer
zo’n grote versterking van de amplitude bereikt worden, omdat resonanties ook niet vloeiend
door het hele lijf kunnen worden doorgegeven.
Dat betekent dan weer dat de amplitude van de onder andere aan de macromoleculen aan te
bieden informatie kleiner wordt. Er ontstaat signaalverzwakking.

562
En dan kan het gebeuren dat sommige informatiesignalen zo zwak worden, dat ze te zwak
worden om nog door het DNA te worden opgepikt. Die aansturingsinformatie gaat dan
verloren, met functieverlies als gevolg.

Dat elektro-activiteit inderdaad een rol speelt bij veranderingen van de waterstructuur wordt
bevestigd door een onderzoeksuitkomst die ik op 22-5-2010 las in de wetenschapskatern van
de Volkskrant. Ik citeer even het hele berichtje:
[…] Zout-ionen nemen water in houdgreep
NETWERKEN Met behulp van snelle laserpulsen hebben Amsterdamse onderzoekers van het
FOM-instituut Amolf waargenomen dat ionen van een zout dat in water wordt opgelost, een
stevige greep hebben op de omringende watermoleculen. Zowel de positief geladen ionen als
de negatief geladen ionen omringen zich volgens een artikel in Science met een schil van
gerichte watermoleculen.
Het blijkt dat de ordening van het water verder reikt dan de eerste schil. Het lijkt er zelfs op
dat de waternetwerken rond tegengesteld geladen ionen elkaar ook weer beïnvloeden,
waardoor watermoleculen niet echt vrij kunnen bewegen […]

Fylogenetische terugval door signaalverzwakking


Maar dat is nog niet alles. Want hoe jonger de evolutionair ontwikkelde aansturingsinformatie
is, hoe kleiner van nature de amplitude van die informatie nog maar is. Want hoe langer
bepaalde organismen bestaan, hoe langer er al informatie is gecumuleerd en hoe hoger de
amplitude door de tijd heen al is geworden.
Dat betekent dat evolutionair oudere informatie een hogere amplitude en derhalve ook een
grotere impact heeft.
Als nu door het breken van die waterstofbruggen de totale waterstructuur niet meer als geheel
functioneert, dan verzwakken de signalen van de meest moderne evolutionaire
ontwikkelingen het eerst. En dat betekent dan dat de oudere signalen dominant worden.
Dat kan dan leiden tot zogenaamde fylogenetische terugval, dus een aansturing van het
functioneren die tendeert naar evolutionaire voorgangers (geheel of gedeeltelijk).

Voor de breinontwikkeling kan dat tot gevolg hebben dat bijvoorbeeld de frontale lobben
onderontwikkeld blijven, terwijl van de amygdala’s de oudere delen sterker ontwikkelen dan
de jongere delen. En dat kan leiden tot een predispositie voor bijvoorbeeld de borderline
stoornis, versterkte gevoelens van angst en agressie, ongeremdheid, dus allerlei trekjes die
vaak worden gediagnosticeerd als ADD/ADHD. (Lang niet alle kinderen die met Ritalin
worden gekalmeerd hebben trouwens ook echt ADHD, want er wordt vaak onterecht naar
deze middelen gegrepen.) Met onderontwikkelde frontale lobben is het onmogelijk om echt
volwassen te worden.
Door de fylogenetische terugval kunnen dus heel goed ADD/ADHD en stoornissen in het
autistisch spectrum ontstaan. Hierover heb ik een meer uitgebreide studie gemaakt.

Dit houdt dus in dat de elektro-actieve elementen die met vaccinaties in het lichaam worden
gespoten afbreuk doen aan de kwaliteit van de morfogenetische aansturing van organismen.
En dat kan dan weer leiden tot alle mogelijke disfuncties en fylogenetische terugval, die ook
in combinatie kunnen optreden.
Via het vernielen van de structuur van water in lichaamsvloeistoffen zijn elektro-actieve
stoffen in vaccins (kwik, aluminium en Span 85) dus ook nog nadelig voor de
ontwikkeling van kinderen en de gezondheid van iedereen.

563
Hieronder volgt nog enige evidentie voor de rol van junk-DNA bij de overdracht van
informatie

Resonerend junk-DNA heeft via RNA-typen de regie over het functioneren van een cel
In mijn uitgebreide studie omtrent het mechanisme van veldcontact – waarvan hiervoor een
samenvatting is gegeven - leg ik uit dat het junk-DNA – via resonantie - fungeert als eerste
ontvanger van morfogenetische informatie.
Inmiddels heeft de wetenschap ook ontdekt dat junk-DNA voor een zeer belangrijk deel de
regie voert over het tot stand komen van de gewenste eiwitsynthese. Dit gebeurt via een hele
reeks door het junk-DNA gegenereerde soorten ‘micro’-RNA’s, die invloed uitoefenen op de
expressie van exon-DNA via eiwitcoderend RNA.
Op 1-9-2005 publiceerde Noorderlicht op haar website het artikel RNA in het zoeklicht.
Vanwege het belang ervan zal ik er hier een stukje uit citeren:

[…] Genetisch dogma achterhaald


Het dogma dat RNA slechts een schakel zou zijn tussen DNA en eiwit is dringend aan
herziening toe. Het grootste deel van het DNA in de cel bevat namelijk helemaal geen code
voor eiwitten. Kennelijk doet het iets anders. Science zet de zaken deze week op een rijtje.

Tot voor kort werd 97 procent van het menselijk genoom hautain afgewezen als ‘junk
DNA’. Onbegrijpelijke rotzooi leek het, die niet van belang geacht werd omdat er toch geen
eiwitcodes inzaten. Maar nu hebben genetici het niet-coderend DNA (een deftige naam
voor junk-DNA) uit de prullenbak gesleept omdat er tòch RNA van afgeleid blijkt te worden.
Niet-coderend RNA is volgens de nieuwe inzichten een nieuwe managementlaag die de
activiteit van genen aanstuurt […]

Junk-DNA bestaat uit introns die samen als niet-eiwitcoderend DNA een nieuw ontdekt
niveau van aansturing vormen. Dat niveau is zeer basaal en is gerelateerd aan de
morfogenetische velden van de soorten. Het met deze veldinformatie vibrerende junk-DNA
doet twee dingen:
· Het geeft de vibraties van de digitaal gecodeerde morfogenetische veldinformatie - via
resonantie versterkt - door aan de aura, vanwaar deze informatie via de macromoleculen in
het vochthoudend extracellulair bindweefsel wordt doorgegeven aan alle voor eiwitten
coderende exons van het DNA en mitochondriaal DNA, zoals ik al in een eerdere studie en
voorgaande samenvatting uitlegde. Dit mitochondriaal en exon-DNA geeft informatie door
aan het voor eiwit coderende RNA.
· Het junk-DNA geeft de uit de velden opgevangen informatie ook direct door aan RNA dat
niet voor eiwit codeert. Dit RNA dekt dan als zogenaamd ‘micro-RNA’ op een selectieve
manier het eiwit-coderende RNA af, zodat lang niet alle mogelijk eiwitten tegelijk kunnen
worden gevormd. Dat verhinderen van eiwitproductie is ook een gradueel proces.

Dus enerzijds zorgt dat junk-DNA op een indirecte manier voor eiwitsynthese via het
eiwitcoderend exon-DNA en RNA, terwijl het tegelijk ook op een directe manier zorgt
voor het genereren van micro-RNA’s die dan weer selectief en gradueel de aanmaak van
die eiwitten reguleren.
En daarnaast is signaalversterking door water nodig om te zorgen dat die processen ook
optimaal kunnen verlopen.

564
Op 22-10-2005 stond er een klein berichtje in de Volkskrant, dat ik in z’n geheel citeer:
[…] Natuurlijke selectie ook werkzaam in ‘junk-dna’
Evolutie – Vergelijking van het genetisch materiaal van twee populaties fruitvliegjes wijst uit
dat een groot deel van hun niet-coderend dna (‘junk’- of rotzooi-dna) onderworpen is aan
sterke natuurlijke selectiedruk. Dat schrijven Amerikaanse onderzoekers in Nature van 20
oktober. Tot nu toe werd aangenomen dat junk-dna, zo genoemd omdat lang gedacht is dat
het geen functie zou hebben, tamelijk stabiel was. Dat het toch evolueert, geeft volgens de
onderzoekers aan dat het een belangrijke biologische rol vervult, en dus allerminst rotzooi is
[…]

De dynamiek van het contact tussen fysieke organismen en hun morfogenetische- en


ervaringsvelden wordt uitgebreid besproken in mijn studie naar de aansturing van levende
organismen door informatiedragende energie. In die zelfde studie worden ook de variabelen
besproken die de kwaliteit van dat veldcontact nadelig beïnvloeden.

Bij die overdracht van veldinformatie binnen het lichaam speelt dus het
informatiedragend en –versterkend vermogen van water – als lichaamsvocht – een
onmisbare rol. En als dat informatiedragend en –versterkend vermogen van dat
lichaamsvocht verstoord wordt, dan doet dat via de introns en de exons van ons genoom
afbreuk aan de kwaliteit van aansturing door morfogenetische en –
bewustzijns/geheugenvelden en kan de mens – pychisch en somatisch niet optimaal
functioneren.

Dit is een nadelig mechanisme van vaccinaties dat nog niet eerder werd onderkend.

Aangezien kleine kinderen en ongeboren vruchten voor hun ontwikkeling van lijf en brein –
en iedereen voor de gezonde instandhouding van zijn lichaam en brein – afhankelijk is van
een zo optimale aansturing door de morfogenetische veldinformatie van zijn soort, zal
duidelijk zijn dat door de vele vaccinaties, juist in de eerste twee jaar van voortgezette foetale
ontwikkeling, veel schade kan worden veroorzaakt aan de breinontwikkeling van jonge
kinderen.

Als we gaan beseffen dat heel veel aandoeningen kunnen worden veroorzaakt doordat ‘niet in
het lichaam thuishorende’ elektro-actieve stoffen - via het verstoren van de regelmatige
structuur van water – de aansturing vanuit de morfogenetische- en bewustzijnsvelden
benadelen, dan zou men al heel veel preventie kunnen plegen. En dan hoeft men ook niet te
pogen om door manipulatie van de waterstructuur ziekten te genezen die juist door de
onbedoelde manipulatie van die waterstructuur zijn ontstaan.

Gewoon stoppen met vaccineren en het inspuiten van elektro-actieve stoffen. Wel zo
goedkoop en veilig!

Mijn ervaringen met onderzoekers aan de WUR (Wageningen Universiteit)


Toen ik zover was met dit hoofdstuk besloot ik op 8-3-2010 om het toe te zenden aan Cees
Kamp (WUR), met de vraag of hij niet eens een experiment wilde opzetten met zaden of
kleine plantjes die zouden worden blootgesteld aan water met daarin aluminium hydroxide in
het equivalent van de hoeveelheid die kinderen en volwassenen per vaccinatie krijgen
toegediend. Ik kreeg geen antwoord op mijn e-mail en stuurde e rnog eentje achteraan. Weer

565
geen reactie. Vervolgens stuurde ik dit hoofdstuk plus verzoek om medewerking bij het
voorgestelde experiment in de tweede helft van maart 2010 naar prof. Cees Buisman (WUR).
Op 29-3-2010 antwoordde Buisman dat ze bezig waren met een experiment met
tuinkerszaden in vervuild water. Hij vroeg of ik dat een goed experiment vond en vroeg me
nog even iets op te schrijven en toe te zenden, waarna hij het aan de betreffende vakgroep zou
doorgeven. Ik zou er wel van horen. Maar verder gebeurde er niets, totdat op 1-7-2010 prof.
Buisman me per e-mail vroeg of Cees Kamp en ik nog contact hadden over de vaccintoxiciteit.
Ik liet weten dat ik na mijn mails aan hem niets meer van hem had vernomen en daarna
hoorde ik van de WUR totaal niets meer. Opmerkelijk was wel dat prof. Buisman me op 29-3-
2010 nog wel vroeg “Heb je iets aan deze resultaten als je onze naam niet mag gebruiken?”

Ruim een jaar later is het plaatje duidelijk. Aanvankelijk was Buisman wel nieuwsgierig of
aluminium hydroxide echt kon leiden tot ontwikkelingsstoornissen en andere ellende, maar de
WUR wilde niet het gevaar lopen dat een eventuele voor de farmacie onwelkome
onderzoeksuitkomst bekend zou worden en leiden tot sancties van de farmacie. Dit ondanks
dat diezelfde WUR vrijwel wekelijks op de voorpagina van kranten adverteert met zijn niet
aflatende streven naar verbetering van de levenskwaliteit van mens, dier en plant.

Maar voor dat doel bleek de WUR niet onmisbaar, want daarna bereikten me nog een al heel
oud experiment met het effect van aluminium op aardappelplanten plus een vijf jaar oude
uitkomst van een experiment door de studente Arielle Reynolds uit Knoxville, Tennessee.

Een klein experiment om zelf uit te voeren


In het voorgaande stelde ik dat het verbreken van de waterstructuur door elektro-actieve
elementen tot gevolg heeft dat de resonantie met veldinformatie niet langer optimaal verloopt,
waardoor de impact van veldinformatie afneemt en er ontwikkelingsstoornissen beginnen op
te treden en dat de instandhouding van organismen daar nadeel van ondervindt.

Die elektro-actieve invloeden kunnen ook bestaan uit straling, bijvoorbeeld de straling zoals
die door een magnetron wordt gegenereerd. Ik kreeg het verslag toegezonden van een
eenvoudig experiment dat door een ieder dit dit interessant vindt kan worden nagevolgd.
Het experiment bestond uit twee delen en maakte gebruik van gekookt schoon water van
dezelfde oorsprong. De ene partij water was gekookt in de magnetron en de andere partij
water was gekookt in een gewone pan.
· In het eerste experiment nam men twee afgeknipte topstengels (van gelijke langte en
dikte) van een klimplant en zette die elk in een vaas. De vazen stonden naast elkaar,
dus in dezelfde omgevingscondities. In de ene vaas zat magnetron-gekookt (en daarna
afgekoeld) water en in de andere vaas normaal gekookt water. Na een week hingen de
bladeren van de magnetronwater-stengel verwelkt naar beneden (hoewel de stengel
nog net niet helemaal dood was), terwijl de bladeren van de gewoon-water-stengel nog
fris omhoog stonden. De vitaliteit van de gewoon-water-stengel was beduidend groter
dan de stengel in het magnetronwater.
· In het tweede experiment nam men twee identieke bloempotjes en vulde die met aarde
van dezelfde partij. Daarin plantte men twee identieke jonge plantjes en zette de potjes
weer naast elkaar, dus in dezelfde omgevingsomstandigheden. Vervolgens begoot men
het ene potje met in de magnetronwater gekookt water en het andere met gewoon
gekookt water van dezelfde oorspronkelijke partij. Men goot op de potaarde identieke
hoeveelheden van elk water. De eerste dag maakte nog geen verschil in ontwikkeling

566
zichtbaar, maar op de derde dag was al zichtbaar dat het magnetronwater-plantje
achteruitging, een verschil met het zich gezond ontwikkelende plantje dat elke dag
groter werd. Op de negende dag was het magnetronwater-plantje helemaal
weggekwijnd terwijl het plantje dat werd begoten met op de gewone manier gekookt
water er nog prima bij stond en zelfs al een beetje gegroeid was.

De enige verschillende variabele is hier de manier waarop het water was gekookt. Dit
voorbeeld illustreert duidelijk dat het magnetronwater geen enkele vitaliteit meer had. En dat
wordt veroorzaakt door de straling van de magnetron die de waterstructuur zodanig
beschadigde dat die partij water niet meer als een geheel de veldinformatie resonerend kon
versterken. Door gebrek aan voldoende sterke veldinformatie kwijnden zowel de stengel als
het plantje daarna weg onder invloed van dit ‘dode’ magnetronwater.

Dit kleine experimentje sluit mooi aan bij een ander experiment dat al uit de jaren dertig van
de vorige eeuw dateert. Hier plantte men onder meer aardappelplanten in aarde waaraan een
hoeveelheid aluminium was toegevoegd. En natuurlijk werd de aarde regelmatig begoten met
schoon water. De aardappel planten toonden een sterke ontwikkelingsstoornis in vergelijking
met aardappelplanten die in gewone ‘schone’ aarde stonden.
Beide partijen aardappelplanten – in de met aluminium vervuilde aarde en in de schone aarde
– werden begoten met schoon water van dezelfde oorsprong. Maar het water in de met
aluminium vervuilde aarde veranderde onder invloed van dat aluminium van structuur. Die
waterstructuur brak uiteen en kon niet meer optimaal de veldinformatie resoneren, terwijl het
water in de schone aarde dat nog wel kon. De aardappelplanten die het ‘gebroken’ water
opnamen begonnen ontwikkelingsstoornissen te vertonen, terwijl de andere aardappelplanten
zich normaal verder ontwikkelden.
Dit onderzoek werd al in 1931 werd gepubliceerd (Comptes rendus, 192, 1931, p.582, et
Academie d’Agriculture, 17, 1931, p. 218. ).
De beschrijving van dit experiment trof ik aan in een stuk over het werk van Georges
Lakhovsky: (Three communications about the work of Georges Lakhovsky, inventor of the
Lakhovsky Electrotherapeutic device in the French Academy of Sciences: April 11, 1928 –
February 25, 1929 – June 1, 1931, followed by an article about his work in a German
Magazine for Technology and Science). Dit is om meerdere redenen een interessant stuk.
Het experiment met die aardappelplanten is te vinden op de pagina’s 1408 en 1409 van de
foto’s van de bladzijden van dit oude stuk.
De link waar dit stuk over Lakhovsky te vinden is: http://www.papimi.gr/lakhovsky.htm

Omdat de mens - net als planten - ook een levend organisme is dat voor zijn functioneren
voldoende sterke veldinformatie nodig heeft, zal duidelijk zijn dat ook de mens niet goed tiert
en (ontwikkelings)stoornissen kan gaan vertonen als het water in zijn lichaam niet gaaf meer
is ofwel beschadigd is door om het even welke elektro-actieve invloeden.
Zouden we dus moeten verwachten dat kinderen die aan de lopende band worden ingespoten
met elektro-actieve stoffen zich nog optimaal kunnen ontwikkelen? Ik denk toch van niet,
vooral niet als ze al iets maankeren aan hun ontgiftingssystemen en daarom ook nog eens
extra veel van deze stoffen opstapelen, waardoor de invloed van deze stoffen steeds groter
wordt.

567
Hoe elektro-actieve elementen kunnen leiden tot elektrohypersensitiviteit
(EHS)

De incidentie van EHS lijkt steeds groter te worden. Steeds meer mensen worden
overgevoelig voor de invloed van door de mens zelf veroorzaakte vormen van straling, met
disfunctioneren van biologische en neurologische systemen als gevolg.
Het bestaan van deze overgevoeligheid is reeds wetenschappelijk aangetoond en ook de
Gezondheidsraad ontkent het bestaan van deze aandoening niet.
Ongehinderd door enig inzicht in de uitwerking van kunstmatig veroorzaakte straling van
bijvoorbeeld het gebruik van GMC-, UMTS-, TV, radio (FM en AM), radar, C2000, WiMAX
en Wifi – die iedereen treft - en DECT babyfoon en telefoon, mobieltjes, draadloze modems,
beveiligingssensoren, elektronisch kinderspeelgoed zoals Wii, Nintendo, X-box en Playstation,
laptop en desktop computers en randapparatuur – die alleen de gebruikers hiervan treft –
wordt de opmars hiervan om economische redenen gestimuleerd.
En de toename van de incidentie van EHS lijkt hiermee gelijke tred te houden.

Maar is de bovenstaande opsomming eigen al wel compleet? Mogen we hier wel alleen
wijzen naar de elektronicatiesector? Ik denk van niet. Ik denk dat niet alleen de zucht naar
technisch haalbaar gemak en winst debet is aan het ontstaan van EHS, maar dat ook de
Gezondheidsraad zijn huiswerk niet goed heeft gedaan en dat de adviezen voor steeds meer
vaccinaties door dit wetenschappelijk adviesorgaan een niet te onderschatten bijdrage leveren
aan de toename van EHS.
Niet alleen ontkent de Gezondheidsraad nog steeds de ‘niet-thermische’ effecten – dus de
stralingsrisico’s – van hoogfrequente elektromagnetische velden, maar ook negeert dit orgaan
de effecten die uitgaan van het gebruik van elektro-actieve stoffen in medicaties en vaccins.
En dat kan allerlei functiestoornissen tot gevolg hebben, zoals ook duidelijk wordt gemaakt
door de onverwachte onderzoeksuitkomst die ik hieronder zal weergeven.

Grutto’s leggen geen eieren door zendertje


Dat straling – en daardoor verstoring van de kwaliteit van het veldcontact – kan leiden tot het
uitblijven van nageslacht, werd duidelijk gemaakt door een experiment dat de RUG in 2009
begon. Ik citeer het hele bericht uit de Volkskrant van 26-8-2010:

[…] GRONINGEN – Twaalf vrouwelijke grutto’s die vorig jaar mei een klein zendertje
ingebouwd kregen, konden daardoor geen eieren leggen. De bedreigde weidevogeltjes
hadden wel seks, maar het zendertje werkte onbedoeld als een soort spiraaltje.
Dat zei onderzoeksleider Theunis Piersma van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
donderdag naar aanleiding van een bericht hierover in NRC Handelsblad.
Wetenschappers van de RUG brachten bij in totaal vijftien grutto’s een klein zendertje in. Ze
wilden op die manier meer te weten komen over de precieze trekroute van de vogeltjes. De
beestjes hebben hun broedgebied in friesland en maken trektochten naar Zuid-Europa en Azië.

Teleurstelling
Hoewel het onderzoek een schat aan informatie opleverde, was de teleurstelling groot toen
bleek dat geen enkele vrouwtje succesvol heeft gebroed, zegt Piersma. ‘Voor ons
onderzoekers was dit vreselijk. Grutto’s hebben voor ons een hoge aaibaarheidsfactor, dus je
wilt ze op geen enkele manier hinderen in hun ontwikkeling.’ Een van de vrouwtjes bleek wel
eieren te hebben gelegd, maar deze waren misvormd.

568
Door het implanteren van de kleine zendertjes weten de onderzoekers nu wel dat drie grutto’s
erin zijn geslaagd in ruim drie dagen meer dan 5000 kilometer non-stop te vliegen, met een
gemiddelde snelheid van 70 kilometer per uur. Van de vijftien vogeltjes zijn er nog elf in leven.
Vier zijn onderweg verongelukt, waarbij eentje de dood vond in een visnet in een dorpje in het
Afrikaanse Mali […]

De straling die van de zendertjes uitging zal hebben geleid tot een benadeling van de kwaliteit
van de veldinformatie – door interferentie van de frequentiepatronen daarvan – en misschien
ook wel tot de vervorming van aminozuren en eiwitten door ladingsverschuiving, waardoor de
eieren ook niet tot stand konden komen.

Het mechanisme achter elektrohypersensitiviteit


Om dit te begrijpen moeten we ons realiseren dat alle levende organismen worden
aangestuurd door specifieke soorteigen functioneringsinformatie vanuit - door die soorten zelf
opgebouwde - morfogenetische- en bewustzijnsvelden. Dit is informatie op fijnstoffelijk
niveau, die heel subtiel van aard is en daarom ook makkelijk te verstoren. Als er iets schort
aan de overdracht van die informatie aan het DNA van die organismen (zie hiervoor mijn
studie Veldcontact), dan begint zo’n organisme te disfunctioneren.
Er is een bepaalde kritische drempel in de de kwaliteit van die informatie-overdracht
waaronder dat disfunctioneren begint. Mensen van wie de kwaliteit van dat ‘veldcontact’ zich
net boven die kritische grens bevindt, zijn nog steeds in staat om normaal te functioneren,
maar worden zij dan ook nog eens blootgesteld aan een bepaalde mate van stralingsbelasting
door de eerder opgesomde stralingsbronnen, dan kunnen de frequenties van die
stralingsbronnen zodanig interfereren met de complexe frequentiepatronen van de informatief
aansturende morfogentische- en bewustzijns velden dat de kwaliteit van het ‘veldcontact’
zodanig afneemt dat disfuncties beginnen op te treden.
De conditie van deze mensen is dus al zodanig kwetsbaar dat extra straling net de laatste
druppel is die de emmer doet overlopen tot disfunctioneren leidt. Deze mensen zijn dus
hypergevoelig geworden voor die laatste druppel.

De variabelen die betrokken zijn bij de kwaliteit van het veldcontact


Bij de totstandkoming van een adequate overdracht van informatieve veldinformatie op een
levend organisme zijn diverse mechanismen betrokken, zowel op substantieel gebied als op
energetisch niveau. Bij al die verschillende aspecten kan iets misgaan dat afbreuk doet aan de
kwaliteit van die informatie-overdracht. In mijn studie betreffende Veldcotnact heb ik dit
uitputtend beschreven, maar hier volsta ik even met het noemen van deze mechanismen.
· Het lichaamsvoltage dat wordt gevormd door zink en koper in aangezuurd
lichaamsvocht, samen met de pompwerking van kalium/natrium.
· Het versterken van de veldinformatie door de resonantie van water in lichaamsvocht.
· Zink als elektronendonor bij de macromoleculen.
· Voldoende aanmaak van ATP-moleculen, die – via hun afbraakproducten in de vorm
van subatomaire gluonen - de resonantie in de aura versterken.

De complexe frequentiepatronen van de aansturingsinformatie kunnen – via interferentie –


worden verstoord door:
· De eigen frequenties (Eigenton) van hormoonverstorende koolwaterstoffen.
· De eigen frequenties van elektro-actieve stoffen (zware metalen) zoals cadmium, fluor,
kwik en aluminium. (Bovendien leiden deze stoffen tot een afname van de
resonantiecapaciteit van water zoals eerder besproken - waardoor dat water niet langer
optimaal de veldinformatie kan versterken.)

569
· De frequenties van ongewenste elektromagnetische stralingen van al of niet draadloze
apparatuur en zenders.

We zien dus dat gebrek aan zink, zuiver lichaamsvocht en een goed metabolisme (ATP)
afbreuk doen aan de kwaliteit van de informatie-overdracht, net zoals de aanwezigheid van
koolwaterstoffen die niet in het lichaam thuishoren plus (een overmaat aan) zware metalen.
Ook als het met bovengenoemde variabelen niet helemaal goed zit, dan nog is een levend
organisme in staat om naar behoren te functioneren. Zij het dat het steeds kwetsbaarder wordt
voor een fatale verzwakking van de kwaliteit van dat veldcontact. Kwetsbaarder voor ‘het
laatste duwtje’ dus. En dat laatste duwtje kan worden gegeven door blootstelling van
interfererende straling van stralingsbronnen buiten het lichaam.
Problemen met de bovengenoemde ‘veldcontact-variabelen’ in het lichaam van organismen
kunnen dus leiden tot het ontstaan van EHS voor bronnen buiten het lichaam.

Waarnemingen in de empirie hebben uitgewezen dat de correlatie tussen de aanwezigheid van


zware metalen in het lichaam en de stralingsgevoeligheid ook heel sterk is. Hoe groter de
belasting met zware metalen, hoe groter de stralingsgevoeligheid blijkt te zijn.

De rol van vaccinaties bij het ontstaan van EHS


Vaccins bevatten veelal adjuvantia en hulpstoffen in de vorm van elektro-actief kwik,
aluminium hydroxide en Span85 (in olie/water-emulsies). Alledrie benadelen ze de
resonantieversterking/informatie-overdracht door water en interfereren ze met de
frequentiepatronen van de veldinformatie. Daarbij bezitten kwik en aluminiumzouten ook nog
eens de eigenschap dat ze zich kunnen opstapelen in het lichaam/brein. Dat is vooral het geval
als er iets schort aan de lichaamseigen mechanismen voor ontgifting.
Dat hoeft niet alleen gerelateerd te zijn aan een genetisch defect, want ook verzwakking van
de kwaliteit van het veldconatct door straling kan leiden tot disfunctioneren van het
ontgiftingsmechanisme van organismen. En hierdoor kan de opstapeling van kwik en
aluminiumzouten groter worden en dientengevolge dan weer makkelijker EHS ontwikkeld
worden of nog ernstiger worden.

· Hoe groter de opstapeling van kwik en aluminiumzouten wordt, hoe groter ook het
met de veldinformatie interfererende effect van de ‘Eigenton’van deze stoffen,
waardoor de kwaliteit van het veldcontact afneemt.
· Maar kwik en aluminiumzouten leiden via het MTN-mechanisme ook tot een verlies
aan zink dat nodig is als elektronendonor en voor een goed lichaamsvoltage.

Naast alle andere factoren die de kwaliteit van het veldcontact doen afnemen spelen
vaccinaties dus ook een niet weg te denken rol. En leveren op deze manier ook een bijdrage
aan de ontwikkeling van EHS, vooral bij mensen die door hun genetische predispositie hiertoe
kwik en aluminimzouten sterker opstapelen dan anderen.

Jonge kinderen zijn kwetsbaar voor verzwakking van de kwaliteit van het veldcontact
Juist bij jonge kinderen is door de vele vaccinaties de gevoeligheid voor straling (EMR) groot.
En dat afname van de kwaliteit van de ontwikkelingsaansturende veldinformatie bij hen al
snel leidt tot ernstige gevolgen, zoals autisme, wordt duidelijk gemaakt door het artikel
Wireless Radiation in the Etiology and Treatment of Autism: Clinical Observations and
Mechanisms, door Tamara J Mariea en George L Carlo, J. Aust. Coll. Nutr. & Env. Med.
Vol.26 No.2 (August 2007) pages 3-7.
Ik citeer hier even het Abstract van dit artikel:

570
[…] Background
Autism is an enigmatic, disabling neuro-developmental disorder, that has increased in
incidence almost sixty-fold since the late 1970s, but with the most dramatic increase occuring
over the past decade. There is no consensus on the cause of Autism, and thus there are few
reliable approaches to either preventic or therapeutic intervention.

Objective
This study was conducted to asses mechanistically the role of wireless device-associated EMR
in the etiology and treatment of Autism. Specifically, the relationship between molecular
weight-specific heavy metal clearance in children receiving detoxification intervention
including energetic nutrition for Autism and the lenght of time the children were treated in an
electro-magnetic radiation (EMR) free environment was evaluated.

Design
Data were recorded from clinical records and arrayed according to the intervention regimen
followed by each subject. The pattern of heavy metal clearance was assessed through the
three distinct excretion pathways of urine, skin and feces. The first child subjected to the
EMR-sensitive protocol was the sentinel indicator. Data from this subject were analyzed as a
pilot to asses whether or not any clinical indications were present supporting the working
hypothesis that time and molecular weight dependent heavy metal clearance was associated
with symptom amelioration. Records were gathered from 20 other subjects in the clinic
following the same intervention protocol in subsequent months.

Results
The sentinel subject’s history suggested that the efficiency of heavy metal detoxification was
dramatically increased when EMR was eliminated. For the larger groups, data indicated that
heavy metals were cleared in a time and molecular-weight-dependent manner after EMR was
eliminated from the treatment environment.

Conclusions
The findings suggest a significant role of EMR in both the etiology of Autism and the efficacy
of therapeutic interventions. The mechanism of EMR impact could be direct by facilitating
early clinical onset of symptoms or indirect, including trapping heavy metals in cells and both
accelerating the onset of symptoms caused by heavy metal toxicity as well as impending
therapeutic clearance. These data also suggest that wireless device EMR is a synergen in the
etiology of Autism, acting in conjunction with enverinmental and genetic factors, and offer a
mechanistic explanation for the correlation between concurrent increases in the incidence of
Autism and the use of wireless technology […]

De aanwezigheid van zware metalen zowel als van straling kan dus de ontwikkeling van
autisme bij jonge kinderen in de hand werken. Straling werkt het ontgiften tegen. Dat betekent
ook dat de straling van de ‘Eigenton’ van kwik en aluminiumzouten dus zelf de ontgifting
hiervan ook al tegenwerkt. Reden temeer dus om te stoppen met het inspuiten van deze
stoffen in nog redelijk ‘schone’ babylijfjes die pas aan het begin staan van hun ontwikkeling
buiten de baarmoeder.
Omdat voor de instandhouding van organismen ook een onverzwakt veldcontact nodig is,
geldt dit niet alleen voor kindervaccinaties, maar voor alle vaccinaties voor iedereen!

571
Hoe elektro-actieve stoffen in vaccins de macromoleculen kunnen vernielen

Ik wil even beginnen met een citaat uit een artikel van prof.dr. Arnold van den Hooff, getiteld
‘Kankeronderzoek op verkeerde weg! Twijfel aan de rol van de genen’, waarin prof. Van den
Hooff zegt:
[...] Onverwacht is duidelijk geworden dat vooral bindweefsels een cruciale rol spelen in de
interacties die bepalend zijn voor de totstandkoming en strikte handhaving van het
organisatiepatroon, de architectuur dus, van de lichaamsweefsels. Bindweefsel wordt zelfs
gezien als opslagplaats en bron van de informatie die nodig is voor de vorming van alle
delen van het lichaam.
Ook de macro-moleculen die zich tussen de cellen van het bindweefsel in de extracellulaire
matrix (ECM) bevinden, vormen de informatiedragende bestanddelen van de cel-ECM-
eenheid. De ECM beïnvloedt de activiteit van de genen in de cellen waarmee zij in contact
staat.

Deze macro-moleculen zijn te zien als de ‘kristallen die de morfogenetische informatie vanuit
de aura naar de exons van het DNA helpen overbrengen’.
Net toen ik bezig was om me - vanwege de dynamiek van het veldcontact - te verdiepen in
macro-moleculen ofwel Ah-receptoren, kreeg ik van iemand een prachtige afbeelding van een
microscopische opname van een cel van een fossiele blauwalg-cel van 366 miljoen jaar oud.
De opname toonde een blauwgroene structuur die het best is te omschrijven als een bol die
doet denken aan een ‘kristal’, met een honingraatachtige kern. Het geheel is van een
adembenemende schoonheid en roept associaties op met de kosmische structuur. Die cel is
eigenlijk analoog aan de kosmos, met recht een ‘micro-cosmos’.
Degene die me deze afbeelding overhandigde vertelde erbij dat deze blauwalg-cel van
dezelfde structuur was als de zogenoemde ‘oercellen’ die zorgen dat organismen zich kunnen
ontwikkelen volgens hun blauwdruk.
Voor mezelf legde ik meteen de link met de macro-moleculen, waarmee ik me net had
beziggehouden. Die macro-moleculen en ‘oercellen’, die ook nog specifiek als ‘kristallen’
werden aangeduid, zouden weleens twee benamingen voor dezelfde cel kunnen zijn.

De fossiele blauwalg van de opname was weliswaar 366 miljoen jaar oud, maar kwamen
blauwalgen al niet veel eerder voor in de ontwikkeling van het leven op aarde? Misschien al
lang voordat er complexere levensvormen ontstonden vanuit primitieve eencelligen?
Een biologieboek (1986) vertelde me het volgende over de blauwwieren:
[...] Cyanophyta (Blauwwieren, Myxophyta) De afdeling van het plantenrijk waartoe de
prokaryotische wieren behoren. Het zijn zeer eenvoudig gebouwde planten, met weinig
inwendige differentiatie. Ze lijken in veel opzichten op de fotosynthetiserende bacteriën. Er
zijn geen chloroplasten en mitochondriën, en de fotosynthese- en ademhalingsprocessen
vinden waarschijnlijk plaats op het inwendig lamellenstelsel. Voedsel wordt opgeslagen in de
vorm van glycogeen en cyanofycine. De voortplanting is ongeslachtelijk.
De blauwwieren hebben weinig gemeen met andere wiergroepen, eigenlijk alleen de
fotosynthetiserende pigmenten. Voorbeelden: Nostoc, Oscillatoria, die stikstof binden.
Sommige blauwwieren komen voor als partner van de schimmel in sommige korstmossoorten
[...]

De blauwalg heeft nog geen chloroplasten en mitichondriën en dat is interessant, want de


wetenschap gaat er van uit dat het verwerven van mitochondriën omstreeks drie miljard jaar
geleden begon.

572
Van een andere blauwalg - het zogenaamde ‘Spirulina-zeewier’, een spiraalvormige
blauwgroene micro-alg - is bekend dat die al 3,5 miljard jaar op aarde voorkomt.
We mogen dus aannemen dat blauwalgen - met de bacteriën - aan de basis liggen van het
leven op aarde. De blauwwieren zijn ontstaan uit de blauwgroene bacteriën die voor het eerst
begonnen met een nieuwe soort van fotosynthese die zuurstof opleverde. Dus in feite gaat het
om de blauwgroene bacterie die al minstens 3,5 miljard jaar geleden op aarde voorkwam.

Ooit zijn verschillende prokaryote bacteriën een symbiose aangegaan met primitieve
eukaryote cellen,waardoor er meer complexe organismen konden ontstaan waarin de
voormalige vrije bacteriën als mitochondriën en chloroplasten begonnen te functioneren.
Tegelijk met het ontwikkelen van meer complexe organismen - dus meercelligen - moeten er
behalve mitochondriën ook ‘kristalcellen’ in het ontwikkelingsverhaal betrokken zijn geraakt.
Want voor het ontwikkelen van de vele soorten meercelligen – met vele eendere exemplaren
per soort – moet er sprake zijn van aansturing volgens een blauwdruk. En het is heel goed
mogelijk dat daar een bepaalde soort blauwgroene bacterie daar heel geschikt voor was en
zich ontwikkelde tot de ‘bol’ vormige blauwgroene cel - die net als de blauwalgen is afgeleid
van deze blauwgroene bacteriën - en die qua structuur analoog is aan de opbouw van de
kosmos.
De purper- en blauwgroene bacteriën begaven zich in de primitieve eukaryote cellen die zich
later nog differentieerden in plantaardige cellen (met mitochondriën en chloroplasten) en
dierlijke cellen (met mitochondriën en macromoleculen).

Het begrip ‘oercellen’ is dus met recht een goede naam voor de recent ontdekte ‘macro-
moleculen’ in het extracellulaire bindweefsel, die nog afstammen van de eerste bolvormige
blauwgroene bacteriën, die als ‘protisten’ bekend staan.

In zich ontwikkelende embryo’s zorgen de eerste macro-moleculen/oercellen ervoor dat de


aanvankelijk nog neutrale 20 stamcellen binnen de blastocyst zich op een gedifferentieerde
manier - conform de blauwdruk - ontwikkelen tot een bepaalde functie en daarna zorgt een
groeiend aantal macromoleculen ervoor dat er zich een compleet functionerend organisme
ontwikkelt. Dat hierbij sprake is van een externe sturende factor wordt duidelijk gemaakt door
een experiment dat al een eeuw geleden werd uitgevoerd.
Ik citeer hiervoor van bladzijde 36 uit Het levensweb, door Fritjof Capra, 1996.

[…] De Duitse embryoloog Hans Driesch opende rond de eeuwwisseling de aanval op de


mechanicistische biologie met zijn baanbrekende experimenten met zeeëgeleieren naar
aanleiding waarvan hij de eerste vitalistische theorie formuleerde.
Toen Driesch bij een vroeg tweecellig stadium van een embryo een der cellen stuk maakte,
ontwikkelde de overgebleven cel zich niet tot een halve zeeëgel, maar tot een volledig, zij het
kleiner, individu. Op dezelfde manier ontwikkelden zich volledige maar kleinere organismen
uit viercellige embryo’s waarin twee of drie cellen waren vernietigd.Driesch besefte dat zijn
zeeëgeleieren iets hadden gedaan wat machines nooit zouden kunnen. Ze hadden uit slechts
enkele van hun delen nieuwe gehelen gemaakt.
Driesch heeft klaarblijkelijk naarstig gezocht naar het ontbrekende organisatiepatroon om dit
zelfregulerende verschijnsel te verklaren. Maar in plaats van de stap te maken naar het
patroonbegrip, postuleerde hij een oorzakelijke factor waarvoor hij de Aristotelische term
‘entelechie’ koos. Maar waar Aristoteles’entelechie een proces van zelfverwerkeling is dat
materie en vorm verenigt, is de entelechie die Driesch postuleerde een apart ding dat op het
fysieke systeem inwerkt zonder daar deel van uit te maken.

573
Het vitalistische idee is onlangs in een veel subtielere vorm opnieuw tot leven gebracht door
Rupert Sheldrake, die het bestaan postuleerde van niet-natuurkundige ‘morfogenetische’
(‘vormscheppende’) velden die de oorzaak zouden zijn van de ontwikkeling en de
instandhouding van de biologische vorm […]

· Driesch ontdekte dus dat er een ‘externe factor’ moest zijn die het DNA van één enkel
celletje zodanig kon aansturen dat er zich uit dat ene celletje een compleet functionerend
organisme ontwikkelde conform de blauwdruk van de soort waarvan dat celletje afkomstig
was.
· Sheldrake benoemde die factor als een morfogenetisch veld van de soort.
· Ik stel dat het bij de dynamiek van dat morfogenetische veld gaat om een ‘wel-
natuurkundige dynamiek’, namelijk de quantummechanica, waarbij quantumdeeltjes
functioneren als drager van energieke informatie. Deze analoge informatie wordt door de
macromoleculen (voormalige blauwgroene bacteriën) omgezet in een digitaal
informatiepatroon dat via een elektronenpatroon wordt overgedragen aan het cel-DNA. De
uit blauwgroene bacteriën ontwikkelde dierlijke macromoleculen dienen dus als een
onmisbaar intermediair om de door Driesch en Sheldrake gepostuleerde dynamiek
mogelijk te maken.
· Ik denk ook dat die functie van inter-mediair letterlijk moet worden genomen en dat de
blauwgroene bacteriën in de dierlijke meercelligen de functie kregen van extracellulair –
ofwel ‘intercellulair’ - bindweefsel dat de vorming van flexibele samenhangende structuren
mogelijk maakt. Bij plantaardige organismen ontwikkelden de blauwgroene bacteriën zich
tot intracellulaire chloroplasten en bij dierlijke organismen zou het het bindweefsel tussen
de cellen kunnen benoemen als ‘extracellulair chloroplastisch materiaal’. In beide gevallen
verzorgt dat chloroplastisch materiaal de overdracht van veldcontact via
elektronenoverdracht.
· De ‘externe factor’ die Driesch zocht is dus ook letterlijk en fysiek op te vatten als een
‘buiten de cel gelegen factor’.

De mitose staat ook bekend als karyokinese. En complexere organismen bestaan uit
karyotische cellen die bestaan uit en samensmelting van prokaryote cellen en primitieve
eukaryote cellen. De macromoleculen in de extracellulaire matrix stammen af van prokaryote
blauwgroene bacteriën die ooit via de voorouderlijke eukaryoten tot dierlijke eukaryote cellen
evolueerden.
Een bevruchte eicel heeft dus ook als het ware het DNA-materiaal voor het bindweefsel al in
zich. Ik denk dat er bij de mitose sprake is van een onvolledige deling in die zin dat er naast
twee identieke celhelften ook nog een restproduct ontwikkeld wordt dat het – niet door het
kern-DNA opgenomen – grootste deel van het genetisch materiaal van de oorspronkelijke
blauwgroene bacterie bevat en dat zich daarna in hetzelfde tempo blijft vermeerderen als de
‘gewone’lichaamcellen. Het kan zelfs gebeuren dat alleen het bindweefsel zich vermeerdert.

Evidentie voor de ‘elektrische’ functie van de macro-molecuul


In Natuurwetenschap & Techniek van december 2004 trof ik in de rubriek ‘Het laatste
nieuws’ een zeer interessante onderzoeksbevinding aan. Ik citeer het artikeltje in zijn geheel:
[…] Zwevende kristallen
Kiel (D) - Elektrisch geladen plastic kogeltjes die in een plasma zweven, vormen spontaan een
3D-structuur die lijkt op een kristal.

574
Kristallen bestaan uit netjes in het gelid geplaatste atomen. Natuurkundigen van de
Greifswald Universiteit melden nu in Physical Review Letters hoe ze driedimensionale macro-
kristallen bouwen die bestaan uit maximaal duizend in de ruimte zwevende polymeerkogeltjes.
Onderzoeksleiders Alexander Piel en André Melzer noemen de macro-kristallen
coulombbollen, naar de Fransman Charles Augustin doe Coulomb (1736-1806) die de
krachten tussen elektrisch geladen lichamen ontdekte.
De coulombbollen ontstaan spontaan uit polymeerkogeltjes van vijf micrometer diameter, die
in een plasmakamer een elektrische lading krijgen. Door de elektrische afstotingskracht
blijven ze op een onderlinge afstand van ongeveer 0,7 millimeter. Er ontstaat een uivormige
structuur van enige milimeters groot, waarbij in elke schil vijf- en zeshoeken van kogeltjes
te onderscheiden zijn, en een enkele keer een zevenhoek. Het kristal wordt bij elkaar
gehouden door een uitwendig elektrisch veld.
Omdat de afstand tussen de kogeltjes ruim honderd keer groter is dan hun diameter, is een
coulombbol doorzichtig. Piel: “Deze ronde kristallen bieden een nieuw uitgangspunt voor het
onderzoek naar de elektrische wisselwerking in driedimensionale objecten.”
Het was al eerder gelukt om kristal-achtige structuren te vormen met zulke kogeltjes, maar
slechts in twee dimensies, op een vaste ondergond. De zwaartekracht, die normaliter de
opbouw van een 3D-structuur verhindert, werd gecompenseerd door een temperatuurgradiënt
van 30 graden Celcius naar 50 graden Celcius in de plasmakamer, die een opwaartse
stroming creëert. In de coulombballen kan nu de beweging van de afzonderlijke deeltjes
worden gevolgd. Zo heeft men de beschikking over een modelsysteem om de voortplanting
van trillingen of smeltprocessen in atomaire kristallen te bestuderen […]

Ik denk dat men op deze manier tevens een model heeft gebouwd van de macro-molecuul als
ronde kristal die nodig is voor de overbrenging van sturende morfogenetische informatie naar
het DNA van de driedimensionale mens en andere meercellige organismen.

Toen ik de ingelijste afbeelding (50 cm doorsnede) van de macromolecuul – ofwel


informatieve oercel – naast mijn werktafel nog eens goed bekeek, viel me weer op dat deze
transparante bol bestaat uit meerdere lagen en dat er sprake is van een relatief groot aantal
regelmatig verspreide bolletjes die uit meerdere ‘atomen’ lijken te zijn samengesteld. Deze
samengestelde ‘moleculen’ zouden analoog kunnen zijn aan de polymeerkogeltjes in het
model van de wetenschappers in Kiel. Verder is er ook duidelijk sprake van een opstelling in
zeshoeken.
Hoewel dit ‘kristal’ volkomen rond is, is er toch ook sprake van symmetrie. De bol bestaat uit
twee identieke spiegelbeeldige helften.

Dat deze macro-afbeelding van een fossiele blauwalg van 366 miljoen jaar oud werkelijk
moet worden beschouwd als een kristal blijkt ook uit hetgeen mijn scheikundeboek geeft als
definitie van een kristal:
[…] Een vaste substantie met een bepaalde geometrische gedaante. De vlakken van een
kristal maken vaste hoeken met elkaar en bezitten scherpe kanten. Een kristal glinstert als de
vlakken licht kunnen reflecteren. De vaste hoeken worden veroorzaakt door de regelmatige
plaatsing van de deeltjes (atomen, ionen of moleculen) in een kristal. Bij splijting van een
groot kristal ontstaan kleine kristallen.
In een kristal vormen de atomen, ionen of moleculen van de stof een regelmatig patroon. De
vlakken en de hoeken daartussen staan in direct verband met de regelmatige plaatsing van
deze deeltjes […]

575
De microscopische opname van de fossiele blauwalg voldoet geheel aan de formele
beschrijving van een kristal en heeft daarnaast ook de kenmerken van de kristal die ontstond
door middel van het elektrische laden van polymeerkogeltjes in een plasmakamer.
Ik moet nu toch haast wel concuderen dat het de wetenschappers in Kiel gelukt is om
een elektrisch model te maken van de macro-molecuul die in alle levende organismen
zorgt voor de overdracht van elektrisch geladen informatieve frequenties vanuit de
aansturende morfogenetische velden van de soort. In dit model kan men nu de
voortplanting van de trillingen bestuderen die normaliter dienen om de ontwikkeling en
het functioneren van organismen aan te sturen.

Deze onderzoeksbevinding van de heren Piel en Melzer en hun studenten draagt volgens mij
evidentie aan voor het bestaan van de door mij beschreven dynamiek van de macro-moleculen.
Maar hoe werkt de elektronica van zo’n macromolecuul nu eigenlijk precies?

De elektrodynamica van de macromolecuul


In de Natuur & Techniek van januari 2000 trof ik een artikeltje aan onder de titel ‘Schakelen
met een koolstofmolecuul’. Vanwege het belang ervan zal ik het hele stuk citeren.
[…] Eén geknikte koolstofbuis kan elektrische stroom schakelen. Weer een stap op weg naar
een elektronica op basis van koolstofmoleculen.
Onderzoekers van de TU Delft hebben laten zien hoe een lang, geknikt koolstofmolecuul kan
fungeren als een elektronische schakelaar. Zo’n koolstofbuis heeft een diameter van slechts
enkele nanometers (een nanometer is een miljoenste van een millimeter), en heet dan ook wel
nanobuis. Hij bestaat uit zeshoeken van koolstofatomen en zijn lengte varieert van duizenden
tot miljoenen atomen. De onderzoekers publiceerden hun resultaten in Nature van 18
november 1999.
Afhankelijk van de manier waarop de koolstofatomen tot een buis zijn opgerold, gedraagt
de buis zich als een metaal, dan wel als een halfgeleider. Een nanobuis die aan de ene kant
metallisch is en aan de andere kant een halfgeleider, fungeert als een moleculair ventiel:
hij laat elektronen maar in één richting stromen.
Deze ontdekking brengt de onderzoekers een stap dichter bij elektronische schakelingen
bestaande uit moleculen; weer een sprong voorwaarts in de miniaturisering van micro-
elektronica.
Koolstof nanaobuizen werden in de jaren negentig gemaakt, in het verlengde van het
onderzoek naar de buckyballen (koolstof-60-moleculen). De Delftenaren maken de
nanobuizen niet zelf, maar krijgen ze van de groep van Nobelprijswinnaar Richard Smalley
(Rice University, Huoston, VS), een van de ontdekkers van de buckyballen. De meeste buizen
hebben geen knik. In minder dan één procent van de gevallen zijn de buizen echter per
ongeluk geknikt […]

Het in niet onmogelijk dat de arylhydrocarbon macromoleculen – door de rangschikking van


de koolstofatomen – ook functioneren als een moleculair ventiel dat elektronen maar in één
richting laat stromen. Het lijkt me niet onmogelijk dat er bij de macromolecuul - rondom
-elektronen van binnen naar buiten stromen, dus vanaf de kern naar buiten.
Als alle macromoleculen van het extracellulaire weefsel naar alle richtingen elektronen
uitzenden, dan kunnen alle cellen rondom die macromoleculen in dat extracellulaire
bindweefsel de uitgezonden informatie ontvangen. Er moet sprake zijn van een onderlinge
verbinding tussen macromolecuul en aanliggende cellen.
De macromolecuul ontvangt dus via resonantie zijn informatieve frequentiepatronen en zendt
als gevolg daarvan rondom elektronen uit die het DNA van de aanliggende cellen verder moet

576
informeren. Die elektronen bevatten dus gecodeerde informatie. Maar hoe zou dat nu weer in
zijn werk kunen gaan?

De omzetting van subtiele morfogenetische informatie in een digitaal elektronenpatroon


De Natuurwetenschap & Techniek van januari 2005 bracht een aanvullend vervolg op het
voorgaande met een artikel over de wisselwerking tussen elektrische stroom en mechanische
trillingen. Ik citeer het hele artikel:

[…] Elektronen die door een nanobuis gaan, laten de buis ‘ademen’. Dit geeft inzicht in de
wisselwerking tussen elektrische stroom en mechanische trilling.
Een koolstof nanobuis zwelt plaatselijk heel snel op en krimpt dan weer wanneer elektronen
door de wand van de buis worden geleid. Deze mechanische beweging is al zichtbaar na
injectie van één elektron. De trilling in de nanobuis zorgt op haar beurt voor een kleine
verandering in de stroom die door de buis loopt. Wetenschappers van de TU Delft hebben als
eerste de invloed van trillingen van de nanobuis op het stroomverloop gemeten.
De Delftse onderzoeksgroep onder leiding van prof.dr. Cees Dekker maakte een soort
hangbrug van een nanobuis om de interactie tussen stroom en trilling te onderzoeken.
Een koolstofnanobuis is een langwerpige variant van de buckybal, het C-60 molecuul, dat
bestaat uit een netwerk van koolstofatomen in de vorm van een voetbal.
De onderzoekers legden een honderd nanometer lang buisje met een diameter van één
nanometer (een miljoenste millimeter) over twee metaalcontacten. Met een zogeheten
scanning-tunneling microscoop (STM) injecteerden ze vervolgens elektronen in het
vrijhangende deel van de nanobuis. De STM bestaat uit een zeer scherp naaldje dat tot vlakbij
de wand van de buis wordt gebracht.

Gitaarsnaar. De wetenschappers constateerden dat de nanobuizen door de elektron-injectie


met een karakteristieke frequentie gingen trillen. Voerden ze meer elektronen toe, dan werd
de trilling sterker. Een deel van de elektrische energie wordt namelijk omgezet in trillingen
van de koolstofatomen. Hierdoor wordt de buis periodiek dikker en weer smaller, alsof hij
ademt. De energie is niet toereikend om de bindingen tussen de atomen te verbreken en dus
keren de atomen snel terug naar hun oorspronkelijke positie.
Uit de metingen blijkt dat de trilling pas is uitgedoofd na ongeveer twintigduizend
bewegingen, die in totaal tien nanoseconden in beslag nemen. Dekker: “Je kunt de nanobuis
ook vergelijken met een gitaarsnaar die trilt. Die trillingen hebben we beter kunnen meten
dan voorheen, omdat de nanobuis nu gedeeltelijk vrij hangt.
De wetenschappers zien de nanobuis vooral als een model dat inzicht geeft in hoe elektriciteit
en mechanische beweging elkaar beïnvloeden. Dekker houdt zich dan ook niet veel bezig met
praktische toepassingen van dit onderzoek. Als hij dan toch iets moet noemen, denkt hij aan
de telecommunicatie, waarbij de nanobuis zou kunnen dienen als verwerker van
hoogfrequente signalen […]

De macromolecuul als ‘transistor’


In de Volkskrant van 27-1-2007 trof ik een artikel aan dat een overzicht geeft van de
ontwikkeling van de transistor. Daarin staat iets interessants betreffende de aryl-hydrocarbon
macromoleculen. Ik citeer enkele fragmenten uit dit artikel:
[…] Maar het belangrijkste is dat er zo enorm veel met een transistor mogelijk is. Hij kan
versterken en schakelen, en met die functies kun je heel veel soorten apparaten bouwen.

577
Het overgrote deel van de transistors in deze wereld zit in digitale schakelingen, zoals in
computers en mobile telefoons. Digitaal wil zeggen dat deze apparaten informatie verwerken
en opslaan, gecodeerd in nullen en enen […]
[…] Er zit wel een ondergrens aan de grootte van de transistor. Kleiner dan klein is op den
duur niet mogelijk. Atomen hebben bepaalde afmetingen en het is niet mogelijk dingen te
maken die kleiner zijn dan die atomen. Maar zelfs voordat die afmetingen bereikt worden,
dienen zich al andere problemen aan. Als materialen zo kleinschalig zijn, gedragen ze zich
anders dan wanneer ze een tastbare grootte hebben.
Om deze problemen te overwinnen, zullen wetenschappers op zoek moeten naar nieuwe
materialen en nieuwe productiemethoden. Zo zijn onderzoekers aan de TU Delft er in 2001 in
geslaagd een transistor te bouwen waarbij één enkele elektron (de kleinste hoeveelheid
elektrische lading die voorkomt) het verschil maakt tussen een transistor die aan staat en
eentje die uitstaat.
Deze Delftse transistor is opgebouwd uit nanobuisjes van koolstof. Het voorvoegsel ‘nano’
wordt gebruikt voor technologieën die afmetingen hebben van enkele tientallen tot honderden
nanometers groot. Nanotechnologie is op dit moment wereldwijd ‘big business’, en ook op het
gebied van elektronica zijn de verwachtingen hoog gespannen [..]

Supergeleiding in koolstof-atomen
Inmiddels houden enkele theoretisch natuurkundigen zich bezig met ‘grafeen’. Het lukte de
Rus Andrej Geim om extreem dunne koolstoflaagjes te verkrijgen, met een dikte van slechts
één atoom, waarin de koolstofatomen in een vlak honingraatpatroon liggen. Dat is grafeen.
Ik citeer uit de Volkskrant van 3-3-2007:
[…] Grafeen is in veel opzichten ook voor buitenstaanders een fascinerend materiaal. Al in de
jaren veetig van de vorige eeuw rekenden theoretici uitgebreid aan zuiver tweedimensionale
koolstofsystemen. Ze vonden uit dat de elektronen in het vlakke honingraatrooster van
koolstofatomen zich gedragen alsof het massaloze deeltjes zijn die met de lokale lichtsnelheid
bewegen.
Dat is allemaal zuivere natuurkunde, gedreven door nieuwsgierigheid. Maar een deel van de
opwinding onder de fysici is ingegeven door ideeën over de technische toepassing van met
name de elektronische eigenschappen van grafeen. In theorie zijn er halfgeleiderachtige
structuren, of juist supergeleiders, mee te maken die een rol kunnen spelen in micro-
elektronica, zo liet bijvoorbeeld Beenakker net nog in Nature zien. Net als de dunne
grensvlakken in de huidige micro-elektronica, maar dan in een vrijstaand materiaal. Ook de
Delftse paper in Nature draait om stromen door grafeen.
Het is echter nog te vroeg om te zeggen of grafeen-chips ooit praktijk worden, zegt Maan in
Nijmegen, die net publiceerde over quantumstromen in grafeen bij kamertemperatuur […]

Zoals het geval is met de meeste technische constructies, bestaan de oorspronkelijke


ontwerpen hiervan al veel langer in de natuur zelf. Alle levende organismen beschikken al
vanaf hun oorsprong over grafeen-chips die zorgen voor de razendsnelle overdracht van de in
quantumkwaliteit opgeslagen functionerings- en ervaringsinformatie naar het cel-DNA,
waarna eiwitsynthese de reacties op die aansturende informatie in de praktijk brengt.

Ik hoop daarom dat de tijd niet ver meer is dat men in het laboratorium de werking van de
macromolecuul kan ontrafelen en concreet aanschouwelijk maken.
Dan zal blijken dat deze uiterst minuscule aryl-hydrocarbon macromolecuul dient als een
transistor die digitale informatie verwerkt waarbij de subtiele en nauwelijk meetbare energie
van slechts één of enkele elektronen beslist over het wel of niet goed functioneren van

578
levende organismen conform hun digitaal opgeslagen en aansturende subtiele
morfogenetische veldinformatie.

· De eerder genoemde macromolecuul is – net als de ‘coulombbol van de onderzoekers in


Kiel – te zien als een variant op de C-60 molecuul’. De macromolecuul – ofwel de Ah-
receptor – bestaat uit aryl-hydro-carbon en is onmiskenbaar een covalente molecuul met
een groot aandeel koolstofatomen.
· Vanwege de aanwezige koolstofatomen in de ‘arylhydrocarbon buckybal’ mogen we
aannemen dat de vergelijking met de dynamiek van de nanobuis terecht is voor wat betreft
de invloed die trillingen hebben op het stroomverloop in de ronde macromolecuul, die als
zeer gevoelige ‘kristal’ deze trillingen ontvangt door er mee te resoneren.
· De kunstmatige coulombbol in de plasmakamer in Kiel werd in stand gehouden door een
uitwendig elektrisch veld. In het (menselijk) lichaam is sprake van een bepaald
lichaamsvoltage dat wordt gegenereerd door het ‘biochemisch element van Volta’, ofwel
de lichaams-accu, door de aanwezige spoorelementen zink en koper die zich in de juiste
hoeveelheid en verhouding bevinden in aangezuurd lichaamsvocht. Het voltage dat wordt
geleverd door de natrium/kaliumpompwerking vult dit koper/zink-voltage nog aan. Aan de
macromoleculen kan men dus een bepaald voltage toekennen.
· In de arylhydrocarbon macromolecuul treffen we dus covalente bindingen aan tussen de
verschillende atomen. Een scheikundeboek zegt over covalente bindingen het volgende:
[…] Een binding waarbij twee atomen een elektronenpaar delen. De covalente binding
wordt gewoonlijk voorgesteld door een verbindingsstreepje. H-Cl betekent b.v. dat zich
tussen het waterstofatoom en het chlooratoom een elektronenpaar gevormd heeft,
bestaande uit elektronen met tegengestelde spin. Dit houdt in, dat de bindingskrachten
sterk gelokaliseerd zijn tussen de twee atomen. Moleculen zijn combinaties van atomen die
aan elkaar gebonden zijn door covalente bindingen […] In de macromolecuul bevinden
zich dus een relatief groot aantal covalente bindingen die bestaan uit een koppel elektronen
met een tegengestelde spin. Als je die tegengestelde spin per koppel zou vertalen in ‘enen
en nullen’ - zoals in de informatieverwerking van een computer - dan zou je daarmee dus
digitale patronen kunnen maken. Wisselingen in de tegengestelde spin per koppel zouden
kunnen dienen als een soort van digitaal systeem van informatie-overdracht.
· De macromolecuul bevindt zich ‘vrijliggend’ in het extracellulaire bindweefsel en is te
beschouwen als de nanobuis die vrij hangt over twee steunpunten. In de macromolecuul
bevindt zich een elektrisch veld van een bepaald voltage. Doordat de macromolecuul
resoneert met de fijne trillingen van de morfogenetische veldinformatie, raakt hij zelf in
trilling. De trilling in de koolstof nanobuis zorgt volgens het Delftse experiment voor een
verandering in de stroom die door de buis loopt. We kunnen aannemen dat de trillingen in
de de macromolecuul ook dit effect hebben. Net zoals in het Delftse experiment energie
wordt omgezet in trilling van de koolstofatomen, genereert trilling van koolstofatomen ook
energie. Hierdoor kunnen er wisselingen optreden in de spin van de elektronenparen die de
verschillende atomen van de trillende covalente macromolecul verbinden. ‘Enen’ worden
‘nullen’ en omgekeerd en er ontstaan energieke digitale patronen. Men zou de ontvangst
van morfogenetische veldinformatie door de exons kunnen zien als een vorm van
‘telecommunicatie’, waarbij sprake is van overdracht van hoogfrequente digitale signalen.
· De door de wisselingen van de tegengestelde spin van elektronenparen ontstane patronen
worden vervolgens aan het negatief geladen DNA doorgegeven door het cytochroom-C in
de cellen. Deze heemverbindingen, ofwel combinaties van een eiwit met een heemgroep,
zijn betrokken bij het transport van elektronen. Omdat het DNA een negatieve lading
behoort te hebben, trekt het elektronen aan – en daarmee ook informatie die gecodeerd is in

579
de vorm van digitale elektronenpatronen. De voor eiwit coderende exons van het DNA
worden dus digitaal geïnstrueerd.
· De hoogte van het lichaamsvoltage dient volgens mij om het mogelijk te maken dat de
negatief gemaakte lading van het DNA de informatiedragende elektronencodering aantrekt.
De lichaamsaccu in de vorm van een biochemisch element van Volta – aangevuld door
hetgeen de natrium/kaliumpompwerking aan voltage oplevert - dient dus voor de
overdracht van informatie vanuit de morfogenetische (en geheugen-) velden naar
organismen.
· Uit de metingen blijkt dat de trilling van de koolstofatomen pas is uitgedoofd na
twintigduizend bewegingen die in totaal tien nanoseconden in beslag nemen. Als we even
aannemen dat trillingen op een subtieler niveau dezelfde dynamiek vertonen, dan geeft dat
een indicatie van de informatieverwerkingssnelheid van instructies uit de morfogenetische
velden. Morfogenetische instructies worden gegeven in de vorm van een reeks digitale
vibratiepatronen die te zien zijn als een voor ons oor onhoorbare reeks klanken. Als elke
klank minimaal tien nanoseconden duurt, dan betekent dat dat er per seconde maximaal
tien miljoenste ofwel 100.000 opeenvolgende ‘klanken’ worden opgevangen door de
macromoleculen. Morfogenetische functioneringsinstructies kunnen ook bestaan uit
combinaties van ‘klanken’. Daarom worden er geen 100.000, maar in elk geval toch wel
vele duizenden opeenvolgende ‘digitale’ instructies voor eiwitcodering per seconde
aangereikt aan ons DNA. Een relatief korte periode van gebrek aan adequaat veldcontact
kan dus al enorme gevolgen hebben voor het functioneren van levende cellen, met name
dat van de mitochondriën met hun zeer korte cyclus. Het missen van een volledige
informatiecyclus en dus eiwitsynthese-cyclus leidt al tot blijvende uitval van een
mitochondrion. Na het onderbreken van de continuïeit van het resoneren is hervatten van
de resonans door het DNA niet meer mogelijk, terwijl het missen van een hele cyclus van
eiwitsynthese ook leidt tot de dood van de mitochondriën en dus de cellen.
· Als we dan ook nog in beschouwing nemen dat de elektronen in het vlakke
honingraatrooster van de koolstofatomen van de nanobuisjes zich blijkens recenter
onderzoek gedragen alsof het massaloze deeltjes zijn die met de lokale lichtsnelheid
bewegen, dan zal duidelijk zijn dat overdracht van veldinformatie inderdaad plaatsvindt
met grote snelheid.

Digitale informatie-overdracht
In Natuurwetenschap & Techniek van februari 2005 staat een artikel over digitale informatie-
overdracht dat precies past bij het bovenstaande. Ik citeer daarom enkele fragmenten uit dit
artikel:
[…] Elk analoog signaal kan in een digitaal signaal worden omgezet, en vice versa. Een
digitaal signaal kent alleen maar waarden in discrete stappen. Een digitale thermometer geeft
de temperatuur in stapjes van bijvoorbeeld tienden van graden weer. De stapgrootte is een
keuze. De transistoren in computers gebruiken binaire signalen die slechts twee stappen
kennen: 0 en 1. Elk getal groter dan 1 moet dus door meerdere van die bits worden
weergegeven.
Het grootste nadeel van analoog in het algemeen is het fenomeen ruis. Bij transport over
lange afstanden of bij veelvuldig kopiëren van een analoog signaal vormt de ruis een
belangrijk deel van het uiteindelijke signaal. Analoge gegevensoverdracht gaat altijd gepaard
met de introductie van willekeurige verstoringen. Bij versterking van een analoog signaal
wordt de ruis meeversterkt. Het grote voordeel van digitale overdracht is dat de ruis meestal
kleiner is dan de stapgrootte […]

580
[…] Toch heeft de levende natuur zelf ook meermalen het concept digitaal ontwikkeld. Het
zenuwstelsel is een goed voorbeeld. Zenuwcellen communiceren met elkaar door discrete
pulsen af te vuren. Het aantal pulsen per seconden is binnen zekere marges continu variabel,
maar de signaalamplitude is discreet: er is óf wel óf niet een puls.
“Je moet er niet aan denken,” zegt Verhoeven, “dat je met een elektrochemisch systeem als
het zenuwstelsel honderd verschillende niveaus zou moeten overbrengen van zenuwcel naar
zenuwcel. Dat wordt nooit wat. Als het dan een beetje te koud is en de chemische processen
verlopen langzamer, dan zou je bijvoorbeeld ineens niet meer kunnen zien of werd alles blauw.
Voor het zenuwstelsel is het veiliger om zenuwcellen met pulsjes, en dus digitaal, te laten
vuren en zo heeft de natuur het ook ontwikkeld.
“Nog dieper in de levende natuur, in de celkernen om precies te zijn, zitten onze genen
waarin de erfelijke informatie ook in digitale vorm is opgeslagen. Niet binair, maar als
langereeksen van vier ‘letters’, de basen A,C,T en G. Dat maakt het kopiëren van erfelijke
informatie, wat voor elke celdeling moet gebeuren, een stuk betrouwbaarder. Bovendien
bevatten levende cellen mechanismen die de meeste beschadigingen kunnen herstellen,
vergelijkbaar met de foutcorrectie bij digitale signaaloverdracht […]

[…]De materiële wereld wordt op atomaire schaal geregeerd door de wetten van de
kwantummechanica. Daardoor nemen bijvoorbeeld energieniveaus in atomen en moleculen
alleen maar discrete waarden aan. Alleen merken we op macroscopisch niveau niets van het
digitale karakter van de materie op microniveau, op een aantal uitzonderingen na. Daarom
lijkt de levenloze natuur alleen maar analoog […]

[…] Bij informatie-overdracht (en zonder dat is er geen sprake van leven) in digitale vorm is
er een kleinste stapgrootte in elk signaal, dus een minimum hoeveelheid benodigde energie
[…]Een mechanische camara kan ook zonder batterijen functioneren, terwijl een digitale
camara batterijen vreet.
De keuze tussen analoog en digitaal wordt bepaald binnen de randvoorwaarden waarbinnen
een systeem moet functioneren. Net zoals de natuur het ooit heeft uitgepuzzeld […]

De natuur heeft uitgepuzzeld dat de digitale dynamiek de allerbeste methode voor de opslag
en overdracht van informatieontwikkeling is. En ook de energievoorziening werd door
diezelfde natuur goed uitgedacht. Daarom bevat onze aardse voedingsbodem ook de
mineralen koper en zink om daarmee te zorgen voor de hoeveelheid energie die nodig is voor
de overdracht door het digitale systeem.
Mensen en alle andere levende organismen lijken dus op digitale wijze te worden aangestuurd
in hun ontwikkeling en functioneren. Gezien het belang van een zo zuiver mogelijke
informatieoverdracht vanuit de velden is dit ook de beste manier om zoveel mogelijk
ongewenste ‘ruis’ uit te sluiten en bovendien is info-opslag op quantumdeeltjes permanent.
Op diverse manieren kan de computer worden gebruikt als metafoor voor de dynamiek van
organisch leven. Volgens deze metafoor worden de morfogenetische en episodische data
opgeslagen op een ‘harde schijf’ die gevormd wordt door de slijtvaste deeltjeskwaliteit van de
opgeslagen informatie. En daarom is ten behoeve van de aansturing van organisch leven in de
materiële wereld ook het digitale systeem van DNA-aansturing ontwikkeld: Morfogenetische
en episodische informatie gaat niet verloren en blijft dus behouden als basis voor verdere
ontwikkelingen de hoeveelheid bias door ruis is minimaal.
De programma-aansturing van levende organismen geschiedt via ‘enen’ en ‘nullen’. En die
digitale patronen worden in de vorm van elektronenpatronen naar alle kanten van een ronde
macromolecuul uitgezonden. Daarvoor is een voortdurende stroom elektronen nodig, want
zonder ‘munitie’ raakt de macromolecuul ooit uitgeschoten.

581
De vraag die nu rijst is: hoe wordt die elektronafgifte in stand gehouden?

De dubbele rol van melatonine bij de overdracht van veldinformatie aan het DNA
Er werd al besproken hoe melatonine – via zink en de basiscomponent tryptofaan - zorgt voor
polarisatie van het DNA. Maar er is nog een functie van melatonine die bijdraagt aan de
informatie-overdracht.
Dr. Reiter beschrijft in zijn boek dat melatonine geldt als een antioxydant die behoort tot een
groep antioxydanten die beschadiging van DNA beperkt door het ontbrekende elektron - dat
verloren gaat door oxydatie van een molecule - te vervangen door een van henzelf. Deze
antioxydanten worden elektron-donoren genoemd. Melatonine is zo’n elektrondonor.

In het Delftse experiment is sprake van de toediening van een elektron aan een koolstof
nanobuis, waardoor een meetbare karakteristieke trilling optreedt, die kan worden versterkt
door de toevoeging van nog meer elektronen. Een deel van de elektrische energie in de
nanobuis wordt omgezet in trillingen van de koolstofatomen.

Melatonine bevindt zich verspreid door het hele lichaam en ook in de extracellulaire ruimten
waarin de arylhydrocarbon macromoleculen zich bevinden. Het is aannemelijk dat melatonine
elektronen afstaat aan de al vibrerende macromoleculen om het vibratieproces op gang te
houden. Een deel van het lichaamsvoltage is al nodig om de benodigde trillingsenergie te
leveren en dan moeten de elektronenparen ook nog eens in verschillende patronen worden
doorgegeven aan het DNA. Zonder aanvoer van verse energie in de vorm van nieuwe
elektronen, zou het ‘overdrachtsproces’ stil vallen. Het lijkt er op dat melatonine zorgt voor
die aanvoer van verse elektronen om het proces van de informatie-overdracht in stand te
houden.

Melatonine dient dus op vier manieren het veldcontact:


· Melatonine beschermt als anti-oxidant het DNA, zodat de introns van het DNA optimaal
kunnen resoneren met de veldinformatie en de exons ervan optimaal kunnen functioneren
bij de aansturing van de eiwitsynthese.
· Melatonine voedt als elektronendonor de macromoleculen met elektronen, zodat het proces
van het vormen van digitale elektronenpatronen en de overdracht hiervan in stand
gehouden kan worden.
· Melatonine polariseert het elektrisch veld van het DNA tot een negatieve lading, waardoor
het negatief geladen DNA de in digitale elektronenpatronen gecodeerde veldinformatie
goed aantrekt.
· Melatonine geeft richting aan de – van zichzelf ongerichte – polarisatie door tryptofaan.

De macromolecuul als zinkrijke ‘diamantstructuur’


In het voorgaande stelde ik al dat het zinkrijke melatonine betrokken is bij het op gang
houden van de informatie-ontvangst in de macromolecuul. Maar daarnaast denk ik dat zink
ook op een andere manier is betrokken bij deze arylhydrocarbon macromolecuul, en dat deze
receptormoleculen zelf ook een zekere hoeveelheid zink bevatten. Deze eigen – voortdurend
aangevulde – hoeveelheid zink in de macromoleculen zorgt er – samen met het zink uit de
melatonine – voor dat het proces van de elektronenafgifte wordt gevoed.

582
Voor mijn veronderstelling dat de macromoleculen zelf ook een hoeveelheid zink bevatten
baseer ik me - naast het gegeven dat zink ook aanwezig is in de extracellulaire ruimten -
ook op mijn oude scheikundeboek dat zegt:
[…] Zink Een overgangsmetaal dat in de natuur voorkomt als het sulfide (zinkblende) en als
het carbonaar (zinkspaat) […]
[…] Zinkblendestructuur Een kristalstructuur die bestaat uit een zinkatoom omringd door
vier zwavelatomen in een tetraëdrische rangschikking; elk zwavelatoom is weer op dezelfde
wijze omringd door vier zinkatomen. Zinksulfide kristalliseert in het kubische stelsel. De
covalente bindingen van gelijke sterkte en lengte resulteren in de vorming van een
macromolecuul-structuur. Als de zink- en zwavelatomen vervangen worden door
koolstofatomen, ontstaat de diamantstructuur […]

Planten en dieren/mensen nemen zink op uit de natuur en nemen dus zinksulfide – ofwel
zinkblende – tot zich. Daarnaast consumeren planten en dieren ook suikers/koolhydraten,
waardoor ze ook beschikken over verse aanvoer van koolstofatomen. Deze koolstofatomen in
de koolhydraat-moleculen kunnen zijn gerangschikt als ketens of ringen. Zoals ik in een
andere studie uitleg, hebben de koolstof ringen een pseudo-oestrogene invloed en de koolstof
ketens niet.
De koolstofatomen van de ketens kunnen ook worden gebruikt voor de opbouw van de
macromoleculen.
Ik veronderstel dat van de zinkblende de zwavel elders in het lichaam een functie krijgt, zodat
de zwavelatomen in de zinkblendestructuur kunnen worden vervangen door koolstofatomen.
Zink heeft ook nog allerlei andere functies in het lichaam, zodat ook een groot deel van de
zinkatomen in de zinkblendestructuur vervangen kan worden door koolstofatomen.
Ik denk dat het mogelijk is dat er een gedeelte van de zinkatomen aanwezig blijft in de
macromolecuul-structuur, terwijl er door het overgrote aandeel koolstofatomen toch een
soort van diamantstructuur ontstaat, zij het dan in een onzuivere vorm.
Omdat het door de afgifte van elektronen verbruikt wordt, zal het zinkaandeel van de
macromolecuul echter wel voortdurend moeten worden aangevuld door zink dat we via het
voedsel opnemen. De fotografische opname met een lichtmicroscoop van een macromolecuul,
die ik in mijn bezit heb, vertoont inderdaad ook een op een diamant lijkende structuur.

Samenvatting van de werking van macromoleculen


· Het zijn ronde covalente arylhydrocarbon moleculen die door resonantie subtiele
informatie ontvangen. Deze subtiele informatie wordt gedragen door quantumdeeltjes en
het wateraandel van het lichaamsvocht.
· Deze subtiele – digitaal gecodeerde - informatie wordt in de macromolecuul verwerkt in
een digitaal patroon van wisselingen in de tegengestelde spin van elektronenparen.
· Door de manier waarop de koolstofatomen zijn gerangschikt in de macromolecuul ontstaat
een elektronenstroom die rondom van binnen naar buiten loopt en op die manier de
aanliggende cellen informeert met de gecodeerde informatie.
· De zinkatomen in de macromolecuul dienen – daarbij ondersteund door het zinkrijke
melatonine - als elektrondonor om het proces van resonantie en elektronenafgifte van de
macromolecuul op gang te houden.
· In de aanliggende cellen zorgt zorgt cytochroom-C voor het verdere transport van de
elektronen naar het – op een andere manier ook digitaal gecodeerde - DNA.

583
Verstoring van de werking van de macromoleculen door analoge informatie
Macromoleculen resoneren met digitaal gecodeerde signalen die worden gedragen door
quantumdeeltjes in de aura.
Toch kunnen de macromoleculen in hun bedoedelde functie verstoord worden door allerlei
invloeden in de golflengtekwaliteit van informatie, ofwel door analoge trillingen. Dit kunnen
de trillingen zijn die uitgaan van bijvoorbeeld elektromagnetische invloeden. Omdat elk
analoog signaal kan worden omgezet in een digitaal signaal - en omgekeerd – is dit zonder
meer mogelijk. Een macromolecuul reageert op ‘discrete’ wijze op digitale en analoge
trillingen, doordat het in de aard van de macromolecuul ligt om de aangeboden analoge
informatie in stukjes te hakken. Omdat de energieniveaus in atomen en moleculen van
bijvoorbeeld pseudo-oestrogenen alleen maar discrete waarden aannemen, zullen die de
macromoleculen alleen maar bestoken met digitale stoorzenders.

Verstoring van de werking van de onmisbare macromoleculen door elektro-actieve


stoffen
Niet alleen kan de werking van de arylhydrocarbon macromoleculen verstoord worden door
interfererende ‘stoorzenders’, maar deze macromoleculen kunnen ook vernield raken door de
invloed van elektro-actieve stoffen zoals bijvoorbeeld kwik, aluminiumzouten, fluor enz.
Laten we eerst nog eens kijken naar de samenstelling van de aryl-hydro-carbon
macromolecuul. Ik citeer even de karakteristieken van ‘aryl’ uit Wikipedia:

[…] In de contaxt van organische moleculen verwijst aryl (of arylgroep) naar elke
functionele groep of substituent afgeleid van een simpele aromatische ring. Er zijn
specifiekere termen, zoals fenyl, om ongesubstitueerde arylgroepen te benomen, maar ‘aryl’
wordt gebruikt om af te korten, of om te generaliseren. De arylgroep heeft, net als de
alkylgroep één vrije binding over waarmee de groep aan ‘iets’ anders is gebonden. Deze
vrije binding zit wel aan de aromatische kern van de molecule […]

Het gaat dus om een bepaalde soort ‘hydrocarbon’, ofwel koolwaterstof, een combinatie van
koolstof en waterstof. Ik citeer even iets betreffende de opbouw van deze macro-moleculen
(AhR, aryl hydrocarbon receptoren).

[…] Ahr ligands have been generally classified into two categories, synthetic or naturally
occuring. The first ligands te be discovered were synthetic and members of the halogenated
aromatc hydrocarbons (debenzo-dioxins, dibenzofurans and biphenyls) and polycyclic
aromatic hydrocarbons (3-methylcholanthrene, benzo(a)pyrene, benzanthracenes and
benzoflavones). However, recent work had focused on naturally occuring compounds with the
hope of identifying an endogenous ligand.

Naturally occuring compounds that have been identified as ligands of Ahr include derivates of
tryptophan such as indigo and indirubin, tetrapyroles such as bilirubin, the arachidonic acid
metabolites lipoxin A4 and prostaglandin G, modified low-density lipoprotein and several
dietay carotinoids […]

[…] Role in development


In terms of evolution, the oldest physiological role of Ahr is in development. Ahr is presumed
to have evolved grom invertebrates where it served a ligand-independent role in normal
development processes. The Ahr homolog in Drosophila, spneless (ss) is necessary for

584
development of the distal segments of the antenna and leg. Ss dimerizes with tango (tgo),
which is homolog to the mammalian Arnt, to initiate gene transcription.
Evolution of the receptor in vertebrates resulted in the ability to bind ligand. In deveeloping
vertebrates, Ahr seemingly plays a role in cellular proleferation and differentiation […]

We zien hiet dus ook genoemd dat er sprake is van de kleur blauwgroen in de vorm van
tryptofaan/indigo.
En verder zien we dat deze arylhydrocarbon macromoleculen onmisbaar zijn voor de
ontwikkeling vanaf de bevruchting tot en met de volgroeidheid. En ik voeg daar nog even aan
toe dat ze onmisbaar zijn voor het functioneren van het exon-DNA dat zorgt voor de
eiwitsynthese. De mens kan dus niet leven zonder een goede functie van die macromoleculen.

Maar daarvoor moeten die macromoleculen wel optimal in vorm blijven. En daar loert een
gevaar dat volgens mij nog nooit echt onderkend werd.

De bindkracht van de atomen in koolwaterstoffen


Waar het primair om gaat is de bindkracht tussen de koolstof (C) en waterstof (H). In het
vorige hoofdstuk besprak ik de bindkracht tussen de atomen binnen watermoleculen, maar
natuurlijk bestaat die bindkracht ook tussen de koolstof- en waterstof-atomen van
koolwaterstoffen. En is die bindkracht te zwak, dan vallen die koolwaterstoffen uit elkaar en
is daarmee ook de betreffende macromolecuul kapot en functieloos.

Ik heb begrepen dat koolstof covalent is en verbindingen kan aangaan met zowel positief als
negatief geladen atomen. Omdat waterstofatomen een zwak positieve lading hebben, denk ik
dat in de koolwaterstoffen de koolstoffen een licht negatieve lading aannemen. En zo ontstaat
dan binnen de koolwaterstof een dipoolmoment dat verstoord kan worden door een relatief
sterkere elektro-actieve invloed, zoals van bijvoorbeeld de elektro-aciteve elementen kwik,
aluminium en/of fluor of elektromagnetische straling.

Voor alle duidelijkheid citeer ik nog even wat een scheikundeboek zegt over de
Vanderwaalskrachten:
[…] Vanderwaalskrachten – Intermoleculaire aantrekkingskrachten die aanzienlijk zwakker
zijn dan chemische bindingen en die veroorzaakt worden door zwakke elektrostatische
interacties tussen de moleculen (de energie is vaak minder dan 1J mol-1). De
vanderwaalswisselwerking omvat bijdragen van drie effecten: permanente dipool-
dipoolinteracties, die in ieder polair molecule voorkomen; interacties tussen dipolen en
geïnduceerde dipolen, waarbij een dipool een geringe ladingsverplaatsing veroorzaakt in een
goed polariseerbare binding en dispersiekrachten, die veroorzaakt worden door de
tijdsafhankelijke polariteit tengevolge van een asymmetrische elektronenverdeling om de
kernen. Zelfs bij atomen van edelgassen komen de dispersiekrachten voor […]

Het zal duidelijk zijn dat de intermoleculaire aantrekkingskracht van de bipolaire


macromoleculen verstoord kan raken door de invloed van relatief sterke electro-actieve
stoffen, zoals kwik, aluminium en fluor. Want deze stoffen kunnen leiden tot een zodanige
ladingsverschuiving dat de bipolariteit verzwakt of zelf verdwijnt.
Dat betekent dan het einde voor en macromolecuul en waarschijnlijk zelfs voor vele
macromoleculen. Op deze manier kunnen talloze macromoleculen onbruikbaar worden voor
de overdracht van veldinformatie naar het exon-DNA en dus voor de eiwitsynthese en
daarmee voor de vele functies in lichaamscellen.

585
In de reeds besproken suspensies met nanodeeltjes zijn vanwege de polariseerbare binding
ook dispersiekrachten werkzaam die leiden tot elektro-actieve invloeden.
Daarom is bijvoorbeeld het adjuvans MF59 elektro-actief in die zin dat het kan leiden tot
ladingsverschuiving binnen de polaire macromolecuul, waardoor deze macromolecuul zijn
samenhang verliest en onbruikbaar wordt voor de informatie-overdracht naar het exon-DNA.

De gevaren van vaccins voor de werking van de macromoleculen


De gevaren die vaccins met zich brengen betreffende de functie van de macromoleculen ligt
dus in de gebruikte adjuvans en die kan zich op verschillende manieren manifesteren.
· Vaccins met daarin kwik en/of aluminiumzouten.
· Vaccins met daarin het elektro-actieve adjuvans MF59 of een ander nanodeeltjesadjuvans.

En deze elektro-actieve invloeden vanuit vaccins laten zich gelden op de ruimtelijke structuur
van alle mogelijk eiwitten en aminozuren plus de onderlinge samenhang van macromoleculen.

Het fysiologisch functioneren kan dus door die elektro-actieve invloeden (waartoe ook EM-
straling behoort) op verschillende manieren in de war worden gestuurd.
De aanmaak van eiwitten kan verstoord raken doordat de signalen daartoe via de
macromoleculen uitvallen. En als er nog wel eiwitten worden gemaakt, dan kunnen ze ook
nog worden vervormd, zodat ze onbruikbaar worden of juist dingen doen die niet gewenst zijn.

Samenvatting
Als we nu even samenvatten wat de invloed van elektro-actieve stoffen – als kwik, aluminium
hydroxide of in de vorm van de nanodeeltjessuspensie MF59 – is op het functioneren van de
mens, dan kan komen we – afgezien van de reeds beschreven ellende in de ionenkanalen – tot
de volgende opsomming:
· Benadelen van de structuur van water, waarbij de onderlinge hechting van de waterstof- en
zuurstofatomen binnen watermoleculen zwakker of zelf zelfs ongedaan gemaakt kan
worden. Dit verzwakt/verlaagt de amplitude van de veldinformatie, waardoor de aansturing
van de lichaamsprocessen – via het DNA – benadeeld wordt.
· Benadelen van de structuur van de macromoleculen, die ook uit elkaar kunnen vallen door
gebrek aan voldoende onderlinge hechting van de waterstof- en koolstofatomen. Hierdoor
kan de nog wel aanwezige veldinformatie niet worden doorgegeven aan het exon-DNA.
· Benadelen van de ruimtelijke structuur van aminozuren en eiwitten, die door de
ladingsverschuivingen binnen de moleculen een andere ruimtelijk structuur kunnen krijgen,
omdat de ‘vouwing’ van de strengen aminozuren kan veranderen. Verkeerd gevouwen of
‘verkeerd gekreukelde’ aminozuren en eiwitten kunnen leiden tot uitval van functies, maar
ook kunnen deze afwijkende moleculen passen op (receptor)functies waarvoor ze niet
bedoeld zijn. En dan worden er onterecht functies geblokkeerd of juist gestimuleerd.
· Zoals reeds beschreven kunnen ook de ionenkanalen in de celmembranen en de
celkernmembranen onklaar raken doordat eiwitten vervormd worden of - net als
watermoleculen en koolwaterstoffen – (deels) uit elkaar vallen.

Dus nog afgezien van de neurotoxische werking van kwik en aluminiumzouten kan door deze
stoffen eigenlijk het totale functioneren van de mens ontregeld raken.
En daarbij moeten we dan beseffen dat de neurotoxiciteit van elektro-actieve stoffen eigenlijk
ook berust op hun eigenschap dat ze samengestelde moleculen door ladingsverschuiving uit
elkaar kunnen doen vallen. Dus ook (onderdelen van) neuronen. Alle elektro-actieve
elementen zijn daarom ook neurotoxisch.

586
Hoe elektro-actieve elementen kunnen leiden tot chromosoombreuken

Van het elektro-actieve (sterk negatieve) fluor is bekend dat het kan leiden tot breuken in de
chromosomen, wat ook weer extra risico oplevert voor kwaadaardige ontwikkelingen. Maar
ook andere elektro-actieve stoffen – zoals kwik en aluminium hydroxide in vaccins en andere
stoffen - kunnen leiden tot breuken in chromosomen.

Chromosoombreuken, elektro-actieve invloeden en de kwaliteit van polarisatie van het


DNA
We kijken eerst even naar de invloed van bijvoorbeeld sterk elektro-negatief fluor:

Die breuken in de chromosomen kunnen verklaard worden uit de negatieve invloed die fluor
heeft op de beschikbaarheid en lading van het spoorelement zink en het zinkafhankelijke
melatonine. Hierdoor wordt het voltage van de lichaamsaccu lager. Deze lichaamsaccu wordt
normaliter gevoed door een optelling van de effecten van de natrium/kalium-ionenpompwerking
plus het mechanisme van de ‘accubak’ van Volta en Galvani, die werkt op koper en zink in een
aangezuurde omgeving.

· Als het lichaamsvoltage lager wordt en de hoeveelheid melatonine afneemt, dan vindt er een
geringere polarisatie plaats van het DNA (beschreven in Veldcontact), terwijl ook de lading
geringer is. Er ontstaat dan een minder sterk en minder negatief geladen DNA. En dat is
cruciaal voor de conditie van het DNA, in de zin van sterkte van de onderlinge samenhang.

· Fluor is elektro-actief en kan derhalve leiden tot ladingsverschuivingen in moleculen. Dus


ook van de moleculen van aminozuren, eiwitten en de desoxyribose- en fosfaatmoleculen
en de nitrogene basen adenine, guanine, cytosine en thymine van het DNA. De moleculen
waaruit het DNA is opgebouwd worden onderling op hun plaats gehouden door een
‘hechting’ die wordt veroorzaakt door hun verschillende elektromagnetische-ladingen. Bij
een ‘ladingsverschuiving’ – veroorzaakt door fluor of een andere elektro-actieve stof –
verandert niet alleen de ruimtelijke structuur van zo’n molecuul, maar ook de lading van
het molecuul. Bij de onderlinge hechting van de moleculen waaruit DNA bestaat speelt die
ruimelijke structuur geen rol van betekenis, maar is wél de lading van de eerder genoemde
samenstellende moleculen van belang. Als die ladingsverandering van één of meer
moleculen een bepaalde waarde overstijgt, dan verdwijnt tussen die moleculen – of tussen
zo’n molecuul en zijn buurmolecuul - de onderlinge hechting en treedt er een breuk op in
de moleculaire keten van het DNA. Zo’n breuk leidt tot disfunctioneren van het DNA,
hetgeen betrekking kan hebben op alle mogelijke eiwitsynthetiserende functies. Bij
replicatie van het DNA voor celdeling (in stamcellen en gewone cellen) leiden
gedeeltelijke breuken in de keten tot totale chromosoombreuken.

· Omdat fluor ook al leidt tot een afname van de totale negatieve lading van het DNA –
waardoor de onderlinge hechting ook al onder druk komt te staan – zal een
ladingsverschuiving binnen het DNA makkelijker een ‘onthechting’ ofwel breuk kunnen
optreden. Fluor veroorzaakt dus breuken in het DNA langs een gecombineerd ditect en
indirect mechanisme. Positieve elektro-actieve elementen doen dit anders. Positieve
elektro-actieve elementen leiden door hun extra grote positieviteit op een direct manier tot
een vermindering van de negatieve lading van het DNA.
· Net als fluor kunnen ook elektro-negatief aluminium en kwik leiden tot chromosoombreuk.

587
De polarisatie van DNA
De strengen DNA bestaan uit reeksen van nucleotiden die als een dubbele ketting bijeen
worden gehouden. Soms breekt zo’n ketting omdat de onderlinge verbinding tussen de
verschillende onderdelen (‘kralen’) verzwakt. Bij die binding van DNA speelt volgens mij het
essentiële aminozuur lysine een onmisbare rol.
Lysine wordt namelijk ook gebruikt bij de constructie van DNA-micro-arrays. Dit zijn DNA-
chips die groot- en kleinschalig worden ingezet om expressieniveaus en functies van
(tien)duizenden genen en eiwitten te bestuderen en complexe samenhangen te vinden in groei,
ontwikkeling, ontaarding en afsterven, bij gezondheid en ziekte. Die genen brengt men dan
sytematisch in rasterpatronen aan op een vaste glazen drager, de DNA-chip.
Ik citeer even de gebruikte methodiek:
[…] Het peptide poly-lysine is een polymeeer van verschillende lysines. Omdat de amino-
groep een pKa van 10,2 heeft, is deze groep bij (neutrale) pH 7, positief geladen (-NH3+).
Met dit positief geladen polymeer kan DNA gebonden worden: Een glasoppervlak is bij
neutrale (en basische) pH deels negatief geladen door SiO- groepen. Zij kunnen
elektrostatisch met polylysine binden, dat op zijn beurt dan weer met de negatief geladen
fosfaat-groepen van DNA bindt […]

Zoals ik in mijn Veldcontact- studie uitleg, wordt het DNA voortdurend gepolariseerd,
waarbij het een relatief sterk negatieve lading krijgt. Op die manier kan het makkelijker de
positief geladen – en met veldinformatie digitaal gecodeerde - elektronenpatronen vanuit de
macromoleculen ontvangen en daarop reageren. Die reactie bestaat uit vibratie van het exon-
DNA en het daardoor aantrekken van vrije nucleotiden die dan een transcriptie vormen van
het geactiveerde exon-DNA. Dit stukje boodschapper-RNA zorgt dan voor de uitvoering van
de eiwitsynthese, doordat het de transcriptie van de informatie van de geactiveerde erfelijke
code overbrengt naar de ribosomen, waar eiwiten gemaakt worden en waar die informatie
wordt vertaald in de volgorde van de aminozuren in het eiwit

Elk van de dubbele DNA-ketens bestaat uit elkaar afwisselende desoxyribose- en


fosfaatmoleculen. Aan elk desoxyribosemolecuul is een base bevestigd. Dat zijn de
stikstofbasen adenine, thymine en cytosine plus de nitrogene base guanine.
De desoxyribose- moleculen van het DNA zitten – met hun nucleotidenbasen - dus ingeklemd
tussen de negatief geladen fosfaatgroepen. We zagen al dat een glasoppervlak bij een neutrale
of basische pH elektrostatisch bindt aan polylysine, dat op zijn beurt dan weer met de negatief
geladen fosfaat-groepen van DNA bindt.
Het positief geladen polylysine bindt aan de basische desoxyribose-nucleotiden-combinaties
van het DNA en bindt deze vervolgens met de negatieve fosfaatmoleculen samen tot een
ketting. Deze binding is normaliter permanent doordat de polarisatie van het DNA – door o.a.
tryptofaan – zorgt voor een permanente negatieve lading. Als die negatieve lading zou
verdwijnen, dan krijgt het DNA de neiging om uit elkaar te vallen en te muteren. Fluor heeft
een verlagende invloed op het lichaamsvoltage en de polarisatie van het DNA. Als die twee
variabelen afnemen, neemt ook de sterkte van de negatieve lading af en daardoor ook de
onderlinge hechting van nucleotiden van de chromosomen. De chromosomen worden ‘bros’.

Niet alleen fluor, kwik en aluminium hydroxyde leiden tot het ‘bros’worden van de DNA-
strengen, maar ook andere elektro-actieve stralingen kunnen hiertoe leiden.
Net zoals de onderlinge hechting van en tussen watermoleculen kan vervallen, kan dus ook
het DNA breuken gaan vertonen. Vaccinaties zijn dan dus ook in dit opzicht gevaarlijk en de
combinatie van Thimerosal in aluminiumhoudende vaccins plus het gebruik van gefluorideerd
drinkwater is levensgevaarlijk voor de ontwikkeling en gezondheid.

588
Hoe elektro-actieve elementen kunnen leiden tot beschadiging van
chromatine

Elektro-actieve elementen, zoals kwik en aluminiumzouten in vaccins, kunnen leiden tot


beschadiging van het DNA, doordat de verpakking van dat DNA – chromatine – defect kan
raken onder invloed van elektro-actieve elementen en andere vormen van straling.
Op 1-10-2010 bracht de Volkskrant een ‘nieuwtje’, waaruit ik hieronder eerst zal citeren:

[…] Met de ontdekking van een verpakkingsmateriaal voor DNA en genen is een belangrijke
stap gezet naar verder onderzoek voor de behandelmethode van kanker en andere ziektes.
Het onderzoeksteam van het Nederlands Kanker Instituut – Antoni van Leeuwenhoek
Ziekenhuis (NKI-AVL) deed deze ontdekking als eerste ter wereld, zo is donderdag
bekendgemaakt. De bevindingen staan in het oktobernummer van het medisch-biologisch
tijschrift Cell.

Onderzoeker Bas van Steensel en zijn team onderzochten vier jaar lang het DNA-
verpakkingsmateriaal van één organisme, de fruitvlieg in dit geval. ‘We weten al zo’n 50 jaar
hoe DNA in elkaar zit, maar hoe het verpakt zit, was nog niet duidelijk’, aldus Van Steensel.
Uit het onderzoek blijkt dat eer vijf verschillende verpakkingen – chromatine genaamd – zijn
waarvan één bijna de helft van het DNA verpakt. ‘Dit chromatine is de meest voorkomende
van allemaal, maar werd tot nu toe nog door niemand ontdekt.’ […]

Het internet leverde – via Wikipedia – de volgende beschrijving van chromatine:


[…] Chromatine is het complex van DNA en eiwitten in de celkern van Eukaryotische cellen
(cellen met een volledige celbouw). Zij bezitten – in tegensteling tot prokaryotische cellen –
een celkern waarin het DNA is verpakt.
Het DNA zit in de vorm van een dubbele helix om vele nucleosomen gewonden. De
nucleosomen bestaan ieder uit acht histonen en vormen samen met het DNA en verschillende
andere eiwitten het chromatine. De drie functies van chromatine zijn:
1. het compact maken van het DNA, zodat het in de celkern past,
2. het verstevigen van DNA tijdens mitose en meiose,
3. het helpen bij regulatie van de expressie van genen.

De naam chromatine komt van de donkere kleur die het krijgt bij lichtmicroscopie na kleuring
van het monster, en betekent letterlijk gekleurd materiaal.
In de meeste eukaryotische cellen komen deze opeenvolgende niveaus van compactheid van
chromatine voor:
1. Nucleosomen met daaromheen DNA, gescheiden door stukken los DNA – zoals een
kralensnoer.
2. De 30 nm vezel waarin de nucleosomen veel dichter bij elkaar komen en regelmatig
gestapeld zijn.
3. Hogere orde compactheid die uiteindelijk leidt tot gecondenseerde chromosomen, de
meest compacte vorm.

Er zijn, buiten gecondenseerde chromosomen, twee soorten chromatine te onderscheiden:


‘euchromatine’ en ‘heterochromatine’. Euchromatine is minder compact en de meeste actieve
genen bevinden zich daar. Heterochromatine is veel compacter en is voornamelijk inactief.
De grenzen van euchromatine en heterochromatine liggen niet geheel vast, en kunnen
gedurende de ontwikkeling van een organisme verschuiven […]

589
In de samenvatting van een artikel (thesis) van An Jansen getiteld Het effect van de naburige
chromatinestructuur op nucleosoomcomposities en genexpressie, 23-6-2010, KU Leuven,
lees ik onder meer:
[…] De voorbije jaren hebben verschillende studies in Saccharomyces cerevisi al inzicht
verschaft in de ‘steady-state’ organisatie van nucleosomen op het onderliggende DNA.
Hieruit blijkt dat de meeste nucleosomen in gist sterk gelokaliseerd zijn, en bovendien worden
ze georganiseerd volgens terugkerende gemeenschappelijke motieven. De onderliggende DNA
sequentie speelt een belangrijke rol in bepalen van de posities van nucleosomen. Daarnaast
zijn een waaier van proteïnen en proteïnen complexen betrokken bij de organisatie van de
chromatinestructuur […]

Als er iets mankeert aan de normale structuur van de eiwitten en eiwitcomplexen die samen
betrokken zijn bij de structuur van chromatine, dan is dit chromatine niet gaaf en dus defect te
noemen. En derhalve kan het zijn functies niet goed vervullen.

Onder invloed van verschillende vormen van elektromagnetische straling en/of invloeden van
elektro-actieve elementen – zoals kwik (in thiomersal) en aluminiumzouten – kan er
ladingsverschuiving optreden binnen de moleculen van aminozuren en eiwitten, waardoor de
vouwing – die tot stand komt door de verschillende ladingen van de samenstellende atomen
van die moleculen – en dus ook ruimtelijke structuur van die (aminozuur- en eiwit)moleculen
verandert in een niet-natuurlijke variant.

Hierdoor gaan dan de drie eerder genoemde functies van chromatine disfunctioneren, te weten:
1. het compact maken van het DNA, zodat het in de celkern past,
2. het verstevigen van DNA tijdens mitose en meiose,
3. het helpen bij regulatie van de expressie van genen.

En zoals al werd opgemerkt in het Volkskrant-artikel, kan dit leiden tot kanker en andere
ziektes. Ook kan het leiden tot allerlei chromosoomafwijkingen die kunnen worden
veroorzaakt tijdens de mitose en meiose, met diverse geboorteafwijkingen als gevolg.

Samen met de al eerder genoemde breuken in de chromosomen leidt dit mechanisme dus tot
een groot risico op DNA-schade en alle ellende die daar uit kan voortvloeien.
En aan hoe meer straling en vaccinaties de mens wordt blootgesteld, hoe groter het risico op
dit soort DNA-schade wordt.

In Duitsland staat in de ‘Embryonenschutzgesetz’ onder meer het volgende te lezen:


[…] (1) Wer die Erbinformation einer menschlichen Keimbahnzelle künstlich verändert, wird
mit freiheitsstrafe bis zu fünf Jahren oder mit Geldstrafe bestraft………….
…..Absatz 1 findet keine Anwendung auf:
3. Impfungen, strahlen-, chemotherapeutische oder andere Behandlungen, mit denen eine
Veränderung der Erbinformation von Keimbahnzellen nicht beabsichtigt ist […]

Op het veranderen van de genetische informatie van menselijke kiembaancellen staat dus straf,
behalve als die veranderingen aan het DNA van kiembaancellen onopzettelijk worden
veroorzaakt door bijvoorbeeld vaccinaties!
Men heeft dus bij wet al geregeld dat DNA-beschadigingen bij menselijke kiembaancellen
niet vallen onder de aansprakelijkheid van de farmacie. En bovendien blijkt uit dit stukje
wetgeving ook dat de wetgever ervan uitgaat dat vaccinaties schade kunnen berokkenen aan

590
het DNA. Die schade door onbedoelde mutaties kan zowel worden aangebracht aan het
gewone DNA van de mens als ook aan het DNA van zijn kiembaancellen.
Dat wil dus ook zeggen dat de wetgever er zich van bewust is dat vaccinaties bij de huidige
generatie ook kunnen leiden tot genetische schade aan volgende generaties.
Met deze wet wordt ook openbaar gemaakt dat vaccinaties dus per definitie niet veilig zijn en
dat onbedoelde mutaties aan het DNA van de kiembaancellen tot de mogelijkheden behoren.

591
Hoe elektro-actieve elementen kunnen leiden tot gaten in de celmembramen

Hieronder volgt een persbericht van 22-3-2010 dat aantoont dat vaccins – ondanks
bezweringen dat ze volkomen veilig zijn – ook vreemde virussen kunnen bevatten, en
daardoor ook weer ziekten kunnen veroorzaken, die niet aan deze vaccins gerelateerd worden.

[…] FDA Recommends Temporary Suspension of Rotavirus Vaccine


Rockville. MD – March 22, 2010 – The US Food and Drug Administration (FDA) is
recommending that healthcare practitioners temporarily suspend use of the rotavirus vaccine
(Rotarix) in the United States while the agency learns more about components of an
extraneous virus detected in the vaccine. There is no evidence at this time that this finding
poses a safety risk.
The European Medicines Agency (EMEA) is also aware of this new information relating to
the unexpected presence of DNA of a non-disease causing viral strain in batches of the oral
vaccine. The Committee has requested the manufacturer, GlaxoSmithKLine, to provide
further information as a matter of urgency.
Using a novel technique, researchers have found DNA from porcine circovirus 1 (PCV1) in
the vaccine. PCV1 is not known to cause illness in humans or other animals. In addition,
Rotarix has been studied extensilvely, befor and after aproval, and found to have an excellent
safety record.
Follow-up tests by GlaxoSmithKline and FDA scientists confirmed the academic team’s
findings and confirmed that viral components have been present since the early stages of the
vaccine’s development, including during clinical studies […]

Op 26-3-2010 gaf het CBG-MEB een persbericht uit dat meldde dat er geen beperking van
kracht is voor het gebruik van Rotarix. Ik citeer de eerste alinea van dit persbericht:
[…] De firma GSK heeft de European Medicines Agency (EMA) op de hoogte gebracht dat er
sporen van DNA in het vaccin Rotarix zijn aangetroffen die er niet in thuishoren. Het DNA is
afkomstig van een niet-ziekteverwekkende virusstam. De bron van het DNA is nog onbekend.
In een extra ingelaste vergadering van de CHMP, het wetenschappelijke comité van de EMA
waarin het CBG is vertegenwoordigd, is geconcludeerd, dat de (onverwachte) aanwezigheid
van het DNA niet tot een verhoogd gezondheidsrisico leidt. Daarom is geadviseerd het
gebruik van Rotarix voor de goedgekeurde indicatie op dit moment niet in te perken […]

Natuurlijk zal men altijd direct roepen dat de vondst van een onregelmatigheid absoluut geen
kwaad kan. Dat is de regel, want het publiek moet vooral rustig blijven en eventuele
inmiddels opgetreden narigheid wordt toch altijd afgedaan als zijnde niet gerelateerd aan
vaccins en vaccinaties. Maar is dat varkensvirus eigenlijk wel echt zo onschuldig?

Porcine circovirus
Ik zocht eens bij de kenmerken van het procine circovirus en las op Wikipedia het volgende:

[…]Porcine Circovirus (PCV) is a single stranded DNA virus (class II), that is non-enveloped
with an un-segmented circular genome.
The viral capsid is icosahedral and approximately 17 nm in diameter. PCV is a member of the
virus family Circoviridae.
PCV are the smallest viruses replicating autonomously in eukaryote cells. They replicate in
the nucleus of infected cells, utilising the host polymerase for genome amplification. There
are 2 strains: Type 1PCV and Type 2 PCV […]

592
Deze virussen zijn dus de kleinste die zich via de eukaryote cellen van gewervelden (dieren en
mensen) kunnen vermenigvuldigen. En omdat ze zo klein zijn hebben ze maar hele kleine
gaatjes nodig om door te dringen in de cellen van eukaryoten.
· Maar waarom veroorzaken ze geen waarneembare aandoeningen in varkens, terwijl
varkens wel deze virussen dragen?
· En is het echt wel zo dat ze in mensen geen ziekten kunnen veroorzaken?

Bestudering van de productiewijze van Rotarix doet veronderstellen dat het circovirus I is
meegelift in de oorspronkelijke ‘moederstam’ van het vaccin, waarvoor ook enzymen uit de
pancreas (alvleesklier) van varkens zijn gebruikt (porcine trypsine).

Rotarix is geassocieerd met een toename in pneumonia (longontsteking)


Ik las in een stuk van Dr. Mercola van 17-4-2010 onder meer:

[…] Along with showing little benefit for a disease that is typically entirely treatable with
fluids and rest, a recent drug review bt the FDA found that Rotarix is assiciated with a
significant increase in pneumonia-related deaths in children, compare to a placebo […]

De bijsluiter van Rotarix zegt onder meer het volgende:


[…] Zelden (deze kunnen bij 1 op de 1.000 doses van het vaccin optreden):
Infectie van de bovenste luchtwegen, heesheid, loopneus […]
Kennelijk is er echt een relatie tussen Rotarix en longontsteking en infectie van de bovenste
luchtwegen.

In een artikel in de Duivengazetse over het Circovirus staat te lezen dat dit virus zich sinds
enkele jaren nogal verspreidt onder duiven. Hoe de besmetting plaatsvindt is nog niet
opgehelderd, maar wel valt op dat duiven er ziek van kunnen worden en dat één van de
symptomen ‘ademhalingsproblemen’ betreft.
Tevens kwam uit dit artikel naar voren dat men problemen ondervindt bij het vaccineren van
de duiven, omdat dat kennelijk gerelateerd is met het optreden van infecties met dat circovirus.
· Zou er een relatie kunnen bestaan tussen vaccineren in het algemeen en het manifest
worden van een besmetting met het circovirus?

Een ander artikel – afkomstig van de Katholieke Hogeschool Kempen – spreekt van een
vermoedelijke co-factor die een rol zou kunnen spelen bij het manifest worden van een
circovirus-infectie. Jan Collogne, gegradueerde in Landbouw en Biotechnologie schreef in
2004:
[...] Dit lijkt de theorie te doen kloppen dat het circovirus een soort co-factor nodig heeft om
varkens ziek te maken […]
· Zou het mogelijk kunnen zijn dat die benodigde co-factor bestaat uit min of meer
gelijktijdige vaccinaties of beter gezegd een opstapeling van ongunstige stoffen uit die
vaccins?
· En zouden dan de kinderen die te maken hebben gekregen met infecties van de
luchtwegen dan misschien een grotere opstapeling van giftige stoffen hebben gehad
dan andere kinderen omdat ze misschien een minder goed werkend P450-
ontgiftingssysteem (en andere ontgiftingssystemen zoals MTN en glycoproteïnen)
hebben dan kinderen zonder problemen?
· Of speelde er nog een andere factor mee die men gemakshalve hardnekkig over het
hoofd blijft zien?

593
Dulbecco’s Modified Eagle Medium (DMEM)
Ik zocht op de ingrediëntenlijst van Rotarix en ontdekte dat er als adjuvans aan dit oraal in te
nemen vaccin een vrij onbekende adjuvans was toegevoegd, namelijk Dulbecco’s modified
Eagle Medium (DMEM).
Enig zoekwerk leerde me de samenstelling van dit DMEM. Deze samenstelling vond ik in een
wetenschappelijk artikel dat niets te maken had met vaccinontwikkeling, namelijk in het
artikel STEM and EDXS characterisation of physico-chemical reactions at the periphery of
sol-gel derived Zn-substituted hydroxyapatites during interactions with the biological fluids,
door Edouard Jallot en collega’s, in het blad Colloids Surf B Biointerfaces, 2005 May: 42(3-4):
205-210.
Uit dat artikel blijkt dat DMEM in vaccins ook dezelfde rol kan vervullen als aluminium
hydroxide, kwik, Span85 in MF59, Carbopol in MetaStim en andere elektro-actieve stoffen.

Aan het vaccin Rotarix is dus als adjuvans de stof DMEM toegevoegd, die een elektro-actieve
uitwerking kan hebben op cellen en eiwitten in het lichaam. Door DMEM kunnen eiwitten in
hun structuur veranderd raken, waardoor alle mogelijke lichaamsfuncties kunnen gaan
disfunctioneren. Ook receptoren op celmenbranen – die bestaan uit eiwitten - kunnen
gewijzigd raken, waardoor hormonen en neurotransnmitters niet meer goed kunnen
functioneren. Maar wat nog erger is, ook de celmembranen zelf kunnen gaan disfunctioneren
en tijdelijk poreus worden of – nog erger – permanent geperforeerd raken.
En dat is precies wat dan die kleine circovirusjes van slechts 17 nm nodig hebben om snel en
met velen tegelijk in de menselijke cellen naar binnen te glippen. De deur staat voor hen
wijdopen.

Geperforeerde membranen van longweefsel


In het voorgaande kwam al naar voren dat er na de invoering van Rotarix opvallend veel meer
gevallen waren te betreuren van sterfgevallen door longontsteking en ook in de
Nederlandstalige bijsluiter van het met het circovirus vervuilde Rotarix wordt gerept over
ademhalingsproblemen, net zoals bij de gevaccineerde duiven die ook besmet bleken met het
circovirus.
· Zou kunnen zijn dat ook het longweefsel (longblaasjes) door de elektro-actieve stoffen
last heeft gekregen van membraaninstabiliteit, poreusheid en zelfs perforaties?
· En zou het ook zo kunnen zijn dat de in het vaccin aanwezige circovirussen daardoor
makkelijker konden doordringen in de cellen van het longweefsel en daar
longontsteking veroorzaken?
Dat zou dan de relatie kunnen verklaren tussen het vervuilde Rotarix-vaccin en problemen
met de ademhaling en longontsteking.

En dat zou dan tevens ook kunnen aanduiden dat die verontreiniging met dat varkens-
circovirus helemaal niet zo onschuldig is als het lijkt. In feite komen dan die (fatale)
longontstekingen in dit geval gewoon uit het vaccin-ontwikkelingslaboratorium.

In de varkensfok-sector werkt men heel veel met antibiotica en minder met vacinaties. Bij de
mens zijn daarentegen vaccinaties het meest gebruikt emiddel voor ziektebestrijding. De mens
krijgt daarom ook veel meer elektro-actieve stoffen in zijn lichaam dan het varken.
Waarschijnlijk is dit een reden dat we bij varkens niet dezelfde effecten zien van dat
circovirus als bij de lekgeprikte mens.
Zoals ik hierna nog uitleg leidt een overmaat aan vaccinaties – of andere manieren om
elektro-actieve stoffen binnen te krijgen – tot het in meer of mindere mate optreden van
membraaninstabiliteit, poreusheid of zelfs permanente perforaties van celmembranen. Dat

594
leidt dan tevens tot verhoogde infectiegevoeligheid omdat het allerlei ziekmakers erg
makkelijk wordt gemaakt om de cellen binnen te komen.
Als dan ook het vaccin zelf nog meeliftende virussen bevat, dan wordt de kans op infecties
nog groter. En wordt het gevaar van de in potentie niet zo agressieve virustypen veel groter
dan nodig is. Dat geldt ook voor andere virussen die ten tijde van membraaninstabiliteit of
poreusheid komen langswaaien.

Ik leg nu uit hoe die perforaties van celmenbranen door elektro-actieve stoffen worden
veroorzaakt.

Hiervoor hebben we gezien hoe elektro-actieve invloeden kunnen leiden tot


ladingsverschuivingen in allerlei moleculen, zowel in water als van eiwit- en arylhydrocarbon
macromoleculen. Maar er kan nog meer mis gaan onder invloed van aluminiumzouten en
kwik. Want ook de celmembranen kunnen beschadigd raken, met alle gevolgen vandien.
Om dat uit te leggen zal ik eerst citeren uit een artikel in Natuur & Techniek van juni 2003. In
dit artikel beschrijft men de uitwerking van ‘Pulsed electric fields’ (PEF of, als werkwoord,
‘peffen’). Deze techniek doodt bacteriën op eenvoudige wijze. Ik citeer delen uit dit artikel:

[…] Bij peffen staan bacteriën bloot aan een pulserend elektrisch veld van zo’n twee volt per
micrometer ofwel twee megavolt per meter. De puls duurt ongeveer één microseconde en de
frequentie varieert, maar ligt in de buurt van enkele honderden pulsen per seconde.
Voor alle duidelijkheid: het gaat om een elektrisch veld. Het doel is niet om stroom door de
bacteriën te jagen, zoals in het geval van de elektrische stoel. Er loopt wel een beetje stroom
doordat moleculen met een lading in de vloeistof bewegen in de richting van de elektroden, maar
dat is een ongewenst bijverschijnsel. Het geeft energie- en kwaliteitsverlies en staat te boek als
‘ohmse verliezen’.
Het wisselend elektrisch veld heeft tot gevolg, zo vermoedt men althans, dat het membraan dat
de bacterie omgeeft wordt geperforeerd; er vallen gaatjes in (elektroporese).
Een membraan bestaat uit een dubbele laag fosfolipiden, moleculen die aan het ene uiteinde
wateraantrekkend zijn (hydrofiel) en aan het andere uiteinde waterafstotend (hydrofoob). In het
membraan liggen de hydrofobe uiteinden naar elkaar toe. Over het membraan staat normaliter
en klein spanningsverschil als gevolg van stofwisselingsactiviteiten en het transport van
elektronen.
De gaten die in het membraan ontstaan, kunnen behoorlijk grote moleculen doorlaten.
Elektroporese wordt bijvoorbeeld ook gebruikt voor recombinant DNA-onderzoek om
soortvreemd erfelijk materiaal in een bacteriecel te brengen. Bij een elektrisch veld dat kleiner is
dan één volt per micrometer en van korte duur is, kan het membraan zich herstellen. Daarboven
en zeker bij velden krachtiger dan twee volt per micrometer zijn de veranderingen blijvend. De
poriën in de celmembraan kunnen zich niet meer sluiten en de bacteriecel sterft af.
Met een scanning-elektronenmicroscoop zijn aan de buitenkant van ‘gepefte’bacteriën allerlei
gaten en kraters te zien. Dat wijst inderdaad op elektroporese. Opnamen gemaakt met een
transmissie-elektronenmicroscoop (TEM), waarmee je ook in de cel kan kijken, tonen ook
kapotte celorganellen, dat zijn de organen van de cel die onder andere zorgen voor transport
van stoffen door de cel en de energiehuishouding. Sommige onderzoekers menen dat dit het
belangrijkste dodelijke effect is van het elektrische veld. De beschadiging van de celorganen zou
eerder tot celdood leiden dan de beschadiging van het celmembraan.

De voordelen van ‘peffen’ beperken zich overigens niet tot de voedingsmiddelenindustrie. De


techniek biedt ook mogelijkheden om aangroei te weren in de buizen van de inlaat voor
koelwater bij bijvoorbeeld elektriciteitscentrales. Uit proeven in de Verenigde Staten blijkt dat

595
PEF niet alleen bacteriën doodt, maar ook hogere organismen. Algen en mossels krijgen een
behoorlijke klap als ze belanden in een elektrisch veld van 0,65 volt per micrometer, veel
zwakker dus dan bij PEF in de voedingsmiddelenindustrie […]

[…] Peffen doodt het overgrote deel van de bacteriën, in de orde van 99,99%. De effectiviteit
van het proces is voor een deel afhankelijk van de soort bacterie en van de groeifase waarin die
verkeert. Bevinden bacteriën zich in de fase van snelle groei, dan is hun membraan gevoeliger
voor het elektrische veld dan wanneer ze zich in de stationaire fase bevinden […]

We zien hier enkele interessant dingen:


· Een membraan bestaat uit een dubbele laag fosfolipiden, moleculen die aan het ene uiteinde
wateraantrekkend zijn (hydrofiel) en aan het andere uiteinde waterafstotend (hydrofoob). In
het membraan liggen de hydrofobe uiteinden naar elkaar toe. Over het membraan staat
normaliter en klein spanningsverschil als gevolg van stofwisselingsactiviteiten en het
transport van elektronen. Dat betekent dat er sprake is van een bipolariteit die – alsof het bij
die fosfolipiden om kleine staafmagneetjes gaat – de fosfolipiden van het celmenbraan bij
elkaar houdt. Zou die polariteit wegvallen, dan zou de onderlinge aantrekkingskracht van die
fosfolipiden ook zwakker worden of zelfs wegvallen. De struktuur van die celmembranen zou
instabiel worden. En dan zouden er dus gaten kunnen vallen in dat aaneengesloten membraan.

· Is het mogelijk dat dat kleine spanningsverschil – ofwel die polariteit - wegvalt? Ja dat kan.
Net zoals dat ook gebeurde bij de onderlinge verbondenheid binnen de watermoleculen en
tussen watermoleculen onderling. Hier was er sprake van de invloed van elektro-actieve
invloeden, zoals van elektro-actieve stoffen en/of van voldoende sterke straling.

· Om de polariteit binnen dat celmembraan te verzwakken en zelfs te laten verdwijnen is een


sterkere elektro-actieve invloed nodig dan om de vouwing van eiwitten te beïnvloeden, maar
het is zeer wel mogelijk. Kan de vouwing van eiwitten al na één of enkele vaccinaties met
daarin kwik of aluminium veranderen, voor het onomkeerbaar uiteen laten vallen van de
aaneengesloten structuur van celmembranen is wat meer aluminium nodig en gelukkig
overkomt dat lang niet ieder gevaccineerd kind/individu. Toch zijn er gevallen waarin dat
(fatale) verschijnsel voorkomt. Daarover zo dadelijk meer.

· Als er echt gaten vallen in de celmenbranen (elektroporese) dan kunnen bacteriën en virussen
en andere stoffen heel makkelijk de cellen binnendringen, net zoals bij gentechnologie de
elektroporese wordt gebruikt om soortvreemd erfelijk materiaal in een bacteriecel te brengen.
We kunnen in dit geval natuurlijk ook de menselijke lichaamscel zien als een ‘bacteriecel’
waarin dan soortvreemde virussen en bacteriën heel makkelijk kunnen binnendringen.

· Als er door een vaccinatie de drempelwaarde waarboven aluminium hydroxide


‘elektroporese’ gaat bewerkstelligen wordt overschreden, dan duurt het nog enige tijd –
plusminus een dag – voordat er gaten gaan vallen in de celmenbranen. Maar als die gaten
ontstaan terwijl er ook pathogene virussen en/of bacteriën in de buurt zijn, dan schieten die zo
snel de cellen in dat het immuunsysteem helemaal geen kans krijgt om ook maar iets uit te
richten. Eenmaal in de cellen binnengekomen, beginnen die pathogene virussen en/of
bacteriën meteen de cel-organellen aan te tasten, waardoor die cellen afsterven. Er treden
ontstekingen en bloedingen op en het ziektebeeld is te vergelijken met dat van een infectie
met het Ebola- of Marlburgvirus. In korte tijd kan het dan fataal aflopen. De patiënt is zo goed
als kansloos. Het kan fout gaan door vreemde pathogene virussen en/of bacteriën waarmee

596
men rond het moment van vaccineren in aanraking kwam, maar het kan ook fout gaan als het
vaccin zelf pathogene verontreinigingen bevatte.

· Gelukkig komt dit soort felle reacties op vaccinaties maar heel weinig voor en als het al
gebeurt, dan is dat pas meestal bij de zoveelste vaccinatie. Ook hiervoor is een verklaring. En
die heeft te maken met het feit dat sommige mensen een gendefect hebben voor de
ontgiftigingsfunctie van Cytochroom P450, een meerledige enzymfunctie, die vele
verschillende afbraakenzymen kent. Deze functie heb ik al eerder genoemd. Als deze functie
niet goed werkt, dan kan het gebeuren dat bepaalde giftige stoffen niet worden afgebroken
(gemetaboliseerd) en afgevoerd. In dat geval stapelen die stoffen zich dan in grote mate in het
lichaam op, terwijl normaliter een deel van die stoffen nog wordt afgevoerd, zodat dan die
opstapeling wat trager en in mindere mate verloopt. Mensen met een defect aan één of meer
afbraakenzymfuncties van CYP (Cytochroom P450), lopen dus een verhoogd risico op
vergiftiging/opstapeling van bepaalde gifstoffen, waaronder ook van het elektro-actieve kwik
en aluminium. En hoe groter die opstapeling van bijvoorbeeld aluminium, hoe groter ook de
elektro-actieve invloed in het lichaam wordt. Totdat die invloed de drempelwaarde
overschrijdt om celmenbranen instabiel, poreus, te maken en er – permanent - gaten in te laten
ontstaan of nog erger: uit elkaar te laten vallen. Ook defecten aan twee andere reeds
genoemde - ontgiftigingsmechanismen kunnen leiden tot een extreme stapeling van kwik en
aluminium hydroxide (en andere ongewenste toxische stoffen). Bij gezonde personen blijft de
elektroporese veel langer omkeerbaar omdat nog veel aluminium wordt afgevoerd.

· Ook als het zinkafhankelijke MTN-mechanisme - en de twee andere mechanismen


(glycoproteïnen en CYP450) - wel naar behoren werkt kan er nog ‘elektroporese’ van
celmembranen optreden. Een normale hoeveelheid zink in het lichaam helpt ervoor zorgen dat
de ladingen van alle lichaamsmoleculen precies goed zijn. Als er door een grote hoeveelheid
gifstoffen ineens een heleboel moet worden onschadelijk gemaakt, kost dat enorm veel zink,
zoveel zelfs dat dat benodigde zink – zoals al eerder uitgelegd – gaat worden onttrokken aan
de celmembranen die daardoor instabiel worden en gevoelig voor ‘perforaties’. Geperforeerde
celmembranen leiden ertoe dat pathogene organismen, zoals virussen en bacteriën, veel
sneller en makkelijker cellen binnendringen en daardoor (bijna) onbedwingbare infecties
veroorzaken.

Hoe aluminium de vaccins effectiever lijkt te maken


Ik zal eerst nog even citeren uit de ZorgKrant van het Erasmus MC van 14-4-2008:
[…] Geheim van effect aluminium in vaccinaties ontmanteld
Onderzoekers van het Erasmus MC en de Universiteit Gent hebben voor het eerst aangetoond
wat exact het positieve effect is van het toevoegen van aluminium aan vaccinaties. De
resultaten van het onderzoek werden onlangs online en binnenkort in print gepubliceerd in
het wetenschappelijk tijdschrift Journal of Experimental Medicine. Met deze vondst kunnen
vaccinaties in de toekomst worden verbeterd.

‘Dirty secret’
Al jarenlang wordt aan zo’n 80% van de vaccinaties die wereldwijd aan mensen worden
toegediend aluminium hydroxide toegevoegd. Sinds 1926 was duidelijk dat dit een belangrijk
positief effect heeft op de werkzaamheid van de vaccinaties, maar hoe dat proces exact werkte,
was tot nu toe onbekend. De stof kreeg daarom de bijnaam ‘dirty little secret of immunology’.

Actie

597
Het vermoeden bestond al dat de aluminiumzouten de dentritische cellen van het lichaam
activeert. Dit zijn de verkenners van het immuunsysteem. In eerdere onderzoeken leken
aluminiumzouten echter geen effect te hebben op de dendritische cellen. Het onderzoek onder
leiding van prof.dr. Bart Lambrecht toont nu aan dat dit effect wel plaatsvindt, maar via een
tussenstap. Door de aluminiumzouten komt in de spieren het zogenoemde urinezuur los, een
stof die vooral bekend is als aanleiding van jichtaanvallen. Dit urinezuur wordt door de
dentrische cellen opgemerkt die vervolgens het immuunsysteem aanzetten om tot actie over te
gaan.

Hoewel het heel goed mogelijk is dat het vrijgekomen urinezuur via de dendritische cellen het
immunsysteem aanzet om tot actie over te gaan, is dit volgens mij niet het hele verhaal achter de
werkzaamheid van aluminiumzouten. Volgens mij is het ware verhaal als volgt:

· Aluminium leidt tot het instabiel en poreus worden van celmembranen, waardoor veel
makkkelijker en sneller virusdeeltjes en bacteriën de cellen kunnen binnendringen.
· Als aluminium wordt toegevoegd aan vaccins, dan maken die aluminiumzouten de
celmembranen makkelijker doorlaatbaar voor de virale of bacteriële antigenen in de vaccins.
· Hierdoor komen die antigenen doeltreffender terecht in de cellen, waardoor er minder nodig
zijn om hetzelfde effect te bereiken als zonder de aluminium ‘poreusmakers’. Vandaar ook de
uitspraken tijdens de pandemische horror-acties dat er gebruik gemaakt werd van adjuvantia
omdat daarom minder virusmateriaal nodig zou zijn, zodat men eerder kon beschikken over
voldoende vaccins om de wereldbevolking te kunnen vaccineren. Wat er niet bij werd
vermeld was dat er al vanaf 1926 aluminium werd toegevoegd aan vaccins. Maar goed, er
werd in ieder geval toegegeven dat er door aluminium in vaccins minder antigeen materiaal
nodig is, omdat aluminium de effectiviteit van antigenen aanzienlijk vergroot.
· Het vervelende is echter dat ook andere pathogenen dan die in de vaccins veel makkelijker
binnendringen. Hierdoor bestaan er ten tijde van de vaccinaties ook hogere risico’s op andere
infecties.
· Het instabiel/poreus maken van de celmembranen is normaliter een tijdelijke kwestie. Als het
meeste aluminium kan worden afgevoerd door de ontgiftigingsmechanismen, wordt na
verloop van tijd de elektro-actieve invloed van aluminium weer geleidelijk minder en komt
weer onder de drempel waarboven eerst de tijdelijke elektroporese van de celmembranen
werd veroorzaakt. Toch neemt bij iedereen na een aantal vacinaties met aluminiumhoudende
vaccins de stapeling toch steeds een beetje toe, zodat de basis-situatie steeds dichter bij die
elektroporese-drempel – waarboven membraan-instabiliteit optreedt - komt te liggen. Bij
mensen met een defect aan CYP450 – en/of de andere mechanismen – is die drempel eerder
bereikt. En is ook eerder de drempel bereikt waarboven de elektroporese van de
celmembranen niet meer omkeerbaar is. Als maar vaak genoeg wordt gevaccineerd, dan
kunnen ook gezonde mensen op zeker moment die waarde bereiken waarbij de celmembranen
onomkeerbaar beschadigd raken.
· Als er in korte tijd zeer veel antigenen de cellen kunnen binnendringen, dan worden ook in
zeer korte tijd heel veel antigenen gepresenteerd aan de naïeve T-cellen, die zich beginnen te
delen in T-helpercellen (CD4-cellen) en cytotoxische T-cellen (de ‘killer-cellen’ ofwel CD8-
cellen).
· De T-helpercellen geven verschillende cytokinen af die verschillende processen reguleren.
Bepaalde cytokinen stimuleren bijvoorbeeld de werking van de cytotoxische T-cellen (CD8).
Onder invloed van de cytokinen van de T-helpercellen ontwikkelen zich ook specifieke B-
lymfocyten tot plasmacellen die antilichamen (antibodies) produceren.

598
· Omdat er vanwege de snelle invasie in de cellen door de pathogene antigenen meteen zeer
veel antilichamen moeten worden gevormd, ligt bij de T-helpercellen de nadruk op de
ontwikkeling van de antilichamen en vreetcellen en niet op de vorming van geheugencellen.
· Er zijn twee typen T-helpercellen, namelijk Th1-cellen en Th2-cellen. Bij een plotselinge
infectie (via een vaccinatie) zijn vooral de Th1-cellen actief. De Th1-cellen scheiden de
immunomodulatoren IK-2 en IFN-alfa af. Die stoffen zijn betrokken bij de vertraagde
overgevoeligheid (waardoor geen allergie ontstaat), macrofagen activatie (dus het stimuleren
van de ‘vreters’) en synthese van IgG2b antilichamen. Th1-cellen spelen dus een belangrijke
rol bij het activeren van macrofagen en de productie van geheugen B-cellen. Omdat bij een
plotselinge hevige infectie (waarbij de pathogenen via het vaccin met aluminium hydroxide
meteen in de cel kunnen binnendringen) het van primair belang is dat eerst de
ziekteverwekker wordt uitgeschakeld, ligt het accent volledig op het activeren van de
antilichamen en de vreetcellen (macrofagen). De productie van geheugencellen is nu van
ondergeschikt belang en deze worden dan ook niet of nauwelijks gevormd. (Alle hens aan dek
dus om de vijand te verslaan en tijd om er ook nog een ‘schilderijtje van te maken is er niet.)
· Er zijn dus in korte tijd na vacinatie enorm veel antilichamen gevormd, maar zo goed als geen
geheugencellen die ervoor moeten zorgen dat er bij een latere blootstelling aan dezelfde
pathogenen (bacteriën en virussen) immuniteit bestaat in die zin dat het immuunsysteem de
indringers herkent en meteen bij het verschijnen van het eerste pathogene ‘smoelwerk’
geheugencellen beginnen om zich te delen en het hele immuunsysteem in staat van paraatheid
en aanval te brengen. De antilichaampjes verdwijnen op termijn weer langzaam, want die
waren slechts bedoeld als tijdelijke marker van de antigenen. De antibodies fungeren slechts
als de lokkers van de vreters. Als alle antigenen zijn opgevreten, dan zijn de lokkers ook niet
meer nodig en verdwijnen ze.
· Als de kruitdampen van het infectieslagveld zijn opgetrokken rest in geval van een vaccinatie
eigenlijk zo goed als niets. De antilichaampjes verdwijnen weer en geheugencellen zijn er zo
goed als niet gevormd. Het benadrukken van de hoeveelheid antilichamen door de dames en
heren vaccinatie-aanprijzers is dus bedrog omdat het verwijst naar een nep-immuniteit.
· Anders is het met een normaal doorgemaakte infectieziekte, waarbij niet tegelijk ook de
celmenbranen kunstmatig poreus zijn gemaakt. Hier verloopt de infectie via de weg van de
geleidelijkheid omdat het de pathogenen veel meer tijd en moeite kost om de cellen binnen te
dringen. Daarom hebben hier de T-helpercellen veel meer tijd om zich evenwichtig te delen
en behalve dat de Th1-cellen zich richten op de aanmaak van antigenen en vreetcellen
(macrofagen) is er nu ook de tijd om voldoende geheugencellen te vormen. Hierdoor onstaat
wel echte immuniteit. Als na een echte normale infectie de kruitdampen zijn opgetrokken,
zijn de anilichamen ook zo goed als verdwenen, maar rest er een voldoende groot aantal
geheugencellen die de ziekmaker bij een volgend bezoek meteen zullen kunnen herkennen en
er korte metten mee maken. Daarom leiden antilichaampjes niet tot immuniteit en de
blijvende geheugencellen wel. Omdat de ‘deskundigen’ dat allang weten, wordt bij het
aanprijzen van de gunstige effecten van vacinaties altijd gewezen op de hoeveelheid
aangemaakt antilichaampjes, maar nooit op de hoeveelheid geheugencellen (die trouwens veel
moeilijker te meten is). De antilichaampjes vertellen over de hevigheid van de strijd, maar
zeggen niets over de vaccinatiewinst voor de toekomst.

Met gebruik van ‘poreusmakers’ zoals aluminium hydroxide wordt dus een ‘nep-immuniteit’
teweeggebracht. En nu is duidelijk geworden dat hoe meer aluminium hydroxide er in vaccins zit,
hoe minder echte antigenen er in die vaccins hoeven te zitten. Want hoe meer aluminium
hydroxide, hoe meer en groter de gaten die er in die poreus geworden celmembranen zitten en
hoe makkelijker de gevaccineerde antigenen kunnen binnendringen. En hoe minder antigenen er
dus nodig zijn. Maar het is een nutteloze actie omdat het doel voorbijgestreeft wordt. En

599
bovendien is het spelen met vuur. Want op de duur komt voor velen het moment dat de fatale
drempelwaarde van de aluminiumstapeling is bereikt en het poreus/lek worden van de
celmembranen niet omkeerbaar meer is. En dan kan een simpel verkoudheidsvirus al dodelijk
zijn.

Waarom en hoe er eigenlijk nog steeds gezocht wordt naar nieuwe adjuvantia
In het voorgaande schetste ik al hoe er met behulp van aluminium adjuvantia wel eventje veel
antilichaampjes kunnen worden gevormd, maar dat dat niet leidt tot een grote mate van
blijvende immuniteit. In een blad van Sigma-Aldrich – in een themanummer over Adjuvant
Research – Volume 5, nr 3, Bio Files, trof ik in de Introduction de hierna volgende tekst aan:

[…] What Adjuvants are Used Currently?


Today, very few adjuvants other than alum salts are widely accepted for human use. Alum,
also known as aluminium hydroxide, was first described as an adjuvant by Glenny, et al., in
1926. Since then, both aluminium hydroxide and aluminium phosphate have been used as the
preferred adjuvants for human vaccines, especially in the U.S. oilbased adjuvants have found
use in veterinary vaccines but only recently have been approved for use in humans in
extended clinical studies.

Why are New Adjuvants Needed?


New adjuvant development has been driven principally by the shortcomings of aluminium
adjuvants. The primary problem with the alum adjuvants is their failure to stimulate T cell
responses, including cytotoxic T cells (CTL).
Research continues to strive to identify the best adjuvant or combination of adjuvants to elicit
the correct immune response for a given antigen. Currently adjuvant/antigen combinations
are designed to work together to provide ideal immunogenicity and minimize reactogenicity.
An ideal adjuvant will elicit both humoral and cellular immune responses with no
reactogenicity, but one has yet to be identfied and may not exist […]

Al vanaf 1926 heeft men geweten dat men bezig was met het aanbieden van nep-immuniteit.
En dat ten koste van vele bijwerkingen. Hier boven staat het zwart op wit: het voornaamste
probleem met aluminium adjuvantia is hun falen om T-cel responsen te stimuleren,
inclusief die van cytotoxische T-cellen die de virussen te lijf moeten gaan.
Het enige dat aluminium doet is met behulp van zijn elektro-activiteit gaten maken in
celmembranen, inclusief in de bloed-brein-barrière, waardoor de virale inhoud van vaccins
makkelijker in cellen doordringt en helaas ook in de hersenen. Maar door de geforceerde
snelheid waarmee dat gebeurt, verloopt het proces van de beoogde immunisatie niet zoals dat
in natuurlijke omstandigheden wel zou kunnen verlopen.

Velen hebben zich al afgevraagd waarom de vaccinaties tegen de pandemische griep van
2009/2010 zijn verricht met verschillende adjuvantia en in verschillende doses en aantal
malen dat er moest worden geprikt. Ik denk dat die vraag naar dat nooit beantwoorde waarom
met het bovenstaande citaatje uit een themanummer over de noodzaak van adjuvansonderzoek
eindelijk beantwoord is geworden. Die hele prikactie heeft ondermeer gediend als een
mondiaal experiment met diverse adjuvantia.

600
‘Boosten’ als bewijs dat vaccinaties geen echte immuniteit opleveren
Met het geven van vaccinaties kwam ook het ‘boosten’ in zwang. Men vond het nodig om een
vaccinatie enkele malen te herhalen, om de immuniteit te verhogen. Als we zien hoe door het
doormaken van slechts 1 enkele echte infectie er al levenslange immuniteit ontstaat, waarom zou
dan een ‘kunstmatige infectie’ enkele malen moeten worden herhaald om zogenaamd dezelfde
immuniteit te bereiken? Ik zeg met nadruk ‘zogenaamd’, want zowel in Amerika als in eigen
land werd in de winter van 2009/2010 het bewijs geleverd dat de herhaalde vaccinaties tegen de
bof niet hebben geleid tot levenslange immuniteit tegen de bof. Integendeel zelfs. Want bij die
twee recente uitbraken kregen voornamelijk gevaccineerde personen de bof.
Door driemaal te vaccineren wordt slechts enkele malen het afnemende aantal antilichamen weer
wat opgevijzeld, maar meer dan een wat verlengd tijdelijk effect wordt er niet bereikt. Het enige
wat van die vaccinaties wel rest is een meer of minder grote opstapeling in het lichaam van
schadelijke stoffen zoals aluminiumzouten, kwik en formaldehyde. En die doen – naast allerlei
andere effecten – ook het immuunsysteem beslist geen goed. Aluminium en kwik kunnen leiden
tot de in deze studie besproken:

· Membraaninstabiliteit en geperforeerde celmembranen.


· Vervormde/verkeerd gevouwen eiwitten. Waaronder receptoren op cellen. Dat zijn eiwitten.
· Uiteenvallende macromoleculen, waardoor de morfogenetische aansturing verzwakt.
· Uiteenvallende waterstructuur (lichaamsvocht) zodat de aansturing van het DNA verzwakt.
· Verlaagde zinkspiegel en daardoor minder enzymfuncties, melatonine, slaapstoornissen enz.
· Verlaging van de spiegels van vtamine D, calcium en fosfor, hetgeen vele gevolgen heeft.
· Zink, melatonine en vitamie D zijn onmisbaar voor het functioneren van de T-helpercellen.
· Formaldehyde kan leiden tot metabole acidose, hetgeen zich ook uit in vermoeidheid.

Per saldo rest er dus na vaccinaties geen blijvende immuniteit, maar wel een verzwakt
immuunsysteem plus veel narigheid in de vorm van chronische (soms zelf fatale) aandoeningen
en geestelijke stoornissen plus een vergrote infectiegevoeligheid en toegenomen mate van
allergie in de bevolking.

Dit betekent dus helemaal geen gezondheidswinst. De enige winst wordt gemaakt door de
farmaceutische industrie, ten koste van de volgespoten belastingbetaler.
Daarom wordt die belastingbetaler domgehouden en vooral niet ge;informeerd over de preciese
werking van het immuunsysteem en factoren die daar een positieve en negatieve uitwerking op
hebben.
En daarom worden door die farmaceutische industrie de overheid (VWS, Tweede Kamer, RIVM,
Gezondheidsraad) en de media onder druk gezet en gehouden om vooral de al jaren gekoesterde
leugen over ‘noodzaak, nut, effectiviteit en VEILIGHEID’ van vaccinaties in stand te houden.
En daardoor dus de eigen bevolking door misinformatie, leugens en het achterhouden van
informatie dom te houden en ziek te maken.
Want niet alleen spuiten levert de farmacie goud op, maar ook en vooral chronische
aandoeningen zijn eveneens een goudmijn voor de farmacie.

Hoewel in het buitenland soms nare bijwerkingen nog door de media naar buiten worden
gebracht, staan hier in eigen land op de tv en radio de hooggeleerde mensen van het RIVM in
alle toonaarden te bezweren dat alle door kritici aangevoerde schadelijke en risicovolle
bijwerkingen van vaccinaties berusten op onzin en kwaadwillende indianenverhalen, terwijl er
wereldwijd nog nooit ene ernstige bijwerking zou zijn gemeld. Jammer alleen dat de nationale en
internationale bijwerkingeninstanties iets anders te zien geven. En dat is dan nog maar het topje
van de ijsberg.

601
Maar dat grote publiek dat zijn informatie ontleend aan de buis en de populaire blaadjes is niet in
staat om de echte wetenschappelijke informatie te verzamelen en juist te interpreteren. En dat
verlaat zich dus op degenen die het behoren te weten en daar ook vorstelijk voor worden betaald.

In het voorjaar van 2010 ging de tweede prikronde tegen 2 typen van het HPV-virus van start.
De overheid had zich ingedekt tegen zinnige kritiek van buitenaf en huurde een reclamebureau in
om vooral alle daarvoor beoogde meisjes - met alle mogelijke middelen – over te halen om die
serie prikken te komen halen. Dit ondanks de dood van 4 meisjes in India die in het buitenland
wel de kranten haalden. Dit ondanks dat die 2 HPV-virusvarianten slechts samen
verantwoordelijk zijn voor 70% van de gevallen van baarmoederkanker, zodat nog steeds een
risico overblijft van 30% om baarmoederhalskanker te krijgen. Van de 200 vrouwen die
momenteel jaarlijks aan baarmoederhalskanker sterven, sterft dus 30% aan andere virustypen,
terwijl van die honderd vrouwen de helft nog nooit een uitstrijkje had laten maken. Het gaat dus
slechts om 140 vrouwen die sterven aan de 2 gevaccineerde HPV-typen. De helft daarvan had
ook tijdig een uitstrijkje kunnen laten maken. In feite wordt die hele miljoenenvretende
campagne dus op touw gezet om per jaar zo’n 70 vrouwen ‘te redden’.
En dat terwijl de effectiviteit van de vaccinaties nog steeds helemaal niet is bewezen en er wel
bijwerkingen worden gemeld. Jammer genoeg worden de ernstige bijwerkingen meteen afgedaan
als zijnde niet door die vaccins veroorzaakt.

In de Gezondgids van april/mei 2010 (van de Consumentenbond) staat op pagina 2 een grote
publicatie die meisjes oproept met de mededeling dat vorig jaar de bijwerkingen meevielen en
dat uit onderzoek blijkt dat zich geen onverwachte of ernstige bijwerkingen hebben voorgedaan.
Over pas op de lange termijn te ontdekken bijwerkingen wordt uiteraard niet gerept. Ook wordt
in die propaganda in een orgaan van de Consumentenbond niet gerept over het feit dat het in
feite gaat om een experiment op de bevolking en dan met name op de moeders van de toekomst.

Het RIVM lokt al of niet gevaccineerde meisjes met kadobonnen van 10 euro om mee te doen
aan een ‘onderzoek’. Hierover zei dr. Marina Conyn van het RIVM ter rechtvaardiging in het
Algemeen Dagblad van 29-3-2010:
[…] Het HPV-vaccin is een nieuw soort vaccinatie in het Rijksvaccinatieprogramma. Een nieuw
soort ziekte en een nieuwe leeftijdsgroep. De verantwoordelijkheid onderzoek te doen mag je niet
opzij zetten. Het is heel belangrijk dat we weten of de HPV-virussen veranderen door de
vaccinatie en of er andere dan waartegen we inenten dominant worden […]

Dat laatste effect is recentelijk al gedemonstreerd bij het pneumokokken-virus. Het zou dus heel
goed kunnen gebeuren dat over een paar jaar andere typen van het HPV-virus dominant zijn
geworden en dat de eerdere vaccinaties zo goed als waardeloos zijn geworden, vooropgesteld dat
er inderdaad nog sprake is van enige immuniteit tegen de ingespoten virusvarianten.
Het RIVM trekt dus zelf ook nog de effectiviteit van de vaccinaties in twijfel. Het is daarom
doodgewoon een ordinair experiment op de bevolking, waarvan de uitkomst nog bij lange na niet
vaststaat, zowel wat effectiviteit betreft niet, maar ook wat betreft de veiligheid nog niet.
Het enige wat wel vaststaat is dat die vaccins (Cervarix) naast andere – reeds besproken - enge
stoffen, veel aluminium bevatten. Dus de effecten van die drie shots met aluminium zijn al wel in
kaart gebracht. En de kwaliteit van het individuele ontgiftigingssysteem zal uitmaken in hoeverre
dit echt tot problemen gaat leiden.
Hieraan staan in principe wel alle ‘proefkonijnen’ bloot, om er in het allergunstigste geval 70 te
‘redden’. Waarom toch al die buitenproportioneel opgeklopte onkostenmakerij???
Ondanks de rechtvaardiging in de krant betreffende de oproep tot het afstaan van vaginale
brushes – die gedaan werd onder de noemer van het feit dat het nog steeds gaat om een

602
experiment met een nieuw vaccin waarvan nog niet alles bekend is – bezwoer dr. Conyn in
dezelfde week op de tv dat het gaat om een volkomen veilig en effectief vaccin……..

Hoe een ‘volksblaadje’ via een ‘professor’ wordt gebruikt om te manipuleren


Nog niet eerder heb ik meegemaakt dat een hoogleraar van een academisch centrum iets
publiceerde in een pulpblaadje zoals de Story. Wetenschappelijke uitingen van dit niveau treft
men doorgaans allen maar aan in gerenommeerde peer-reviewed bladen als The Lancet, JAMA
en NEJM. Maar vanwege het kennelijke extreme levensbelang van het experiment met de HPV-
prikken, verwaardigde prof.dr. Gemma Kenter, Gynaecoloog en hoofd van het Centrum
Gynaecologische Oncologie van het AMC, zich om het levensbelang van deze nog steeds – ook
door het RIVM in de krant als zodanig bestempelde – experimentele vaccinaties te benadrukken,
alsof wetenschappelijk al volkomen vaststaat dat deze prikken noodzakelijk, veilig en blijvend
effectief zijn. De preventie tegen baarmoederhalskanker staat zelfs nog allerminst vast, want het
volgen van de testpersonen duurt nog geen 15 jaar (de tijd dat het normaliter duurt voordat een
infectie tot kanker leidt) . Voor mij betreft het hier volksmisleiding vanuit een (pseudo-)
wetenschappelijke vermomming.
Is deze prof.dr. Gemma Kenter vanuit haar wetenschappelijke visie – waarbij eventuele
bijwerkingen wetenschappelijk bewezen in het niet vallen bij de enorme wetenschappelijk reeds
bewezen voordelen van de prikken - zo begaan met het toekomstig lot van deze meisjes dat ze
zelfs de moeite nam om vanuit haar ivoren toren af te dalen naar een volksblaadje als de Story, nr
14 - 2010, of is hier misschien toch iets anders aan de hand. Zien we hier soms misschien toch
een voorbeeld van het reeds door Joop Bouma – in zijn boek Slikken - besproken mechanisme
van omkoping van Medical Opinion Leaders door de farmaceutische industrie (rechtstreeks of
via een overheidsinstantie)?
Prof. Kenter benadrukt in het artikel (in Story’s Specialistenpanel) dat zij het een groot goed
vindt dat het vaccin bestaat en dat de overheid haar en haar collega’s in staat stelt om dit toe te
dienen. Zij zegt onder meer:
[…] Op basis van die kennis is er een vaccin ontwikkeld en zijn er uitgebreide studies gedaan.
Naar aanleiding van die studies heeft de gezondheidsraad aan de minister geadviseerd om dit
vaccin toe te dienen aan alle meisjes van twaalf jaar […]
[…] Wat je bereikt met dit vaccin, is dat het lichaam antistoffen tegen het virus gaat produceren.
Wanneer je die antistoffen in je lijf hebt, dan kan het virus zich niet nestelen in de cellen van de
baarmoedermond […]
[…] Het virus (60 procent van alle vrouwen krijgt het) loop je op een gegeven moment op door
seksueel contact; de periode tussen het ontwikkelen van een blijvende infectie en het ontwikkelen
van kanker is zo ongeveer vijftien jaar […]
[…] Maar er zijn groepen in Nederland die daar erg tegen tekeer gaan. Onbegrijpelijk! […]

Prof. Kenter vermeldt echter niet dat die studies nog steeds bezig zijn met de opgeroepen meisjes
als beoogd proefkonijn en dat het advies van de Gezondheidsraad niet voldeed aan voldoende
criteria om geldig te kunnen zijn. Dit ondermeer door gebrek aan voldoende evidente
onderzoeksresulaten.
Ook is prof. Kenter kennelijk niet op de hoogte van de tamelijk recente onderzoeksresultaten van
het kankerinstituut/Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis (2009) die beschrijven hoe het
immuunsysteem T-cellen organiseert. Hier werd ontdekt dat de afweer tegen elk virus niet al
klaarligt, maar pas ontstaat bij bij een daadwerklijke infectie. En dat juist de T-cellen en de
conditie van het immuunsysteem op het moment van de infectie daarbij de hoofdrol spelen.
Antistoffen verdwijnen op langere termijn, maar de geheugencellen die normaliter na een eerdere

603
echte besmetting overblijven zorgen meteen voor het in gang zetten van een adequatie
tegenaanval met voldoende productie van nieuwe antilichamen.
Tevens is prof. Kenter blijkens de door haar verstrekte informatie ook niet op de hoogte van de
onderzoeksgegevens die aantonen dat ook al pasgeborenen en jonge kinderen besmet kunnen
zijn met HPV-virussen. Wetenschappers van de Medische Universiteit in Wenen publiceerden in
het American Journal of Obstetrics & Gynaecology dat zelfs kleine kinderen al geïnfecteerd
kunnen zijn met het virus dat kanker kan veroorzaken, lang voor een mogelijke besmetting
door seks. Men vermoedt zelfs dat het virus al bij de geboorte wordt overgedragen. Het gaat
om 20% van de onderzochte meisjes. (In het nawoord kom ik hier nog op terug).
Al met al lijkt de academisch getinte voorlichting van prof. Kenter tamelijk eenzijdig en
incompleet.

Normaliter is het in wetenschapsland zo dat wetenschappelijke onderzoeksresultaten pas na


publicatie in de wetenschappelijke bladen naar het publiek toe worden vertaald in (dringende)
aanbevelingen en nieuwe richtlijnen.
Op welke wetenschappelijke publicaties – in welke gerenommeerde bladen - over evidente
onderzoeksuitkomsten betreffende effectiviteit en veiligheid op langere termijn van HPV-
vaccinaties in het algemeen en Cervarix in het bijzonder baseert prof.dr. Kenter van het AMC
zich bij haar uitlatingen in deze dringende propaganda voor de HPV-prikken in een volksblaadje
dat gelezen wordt door het door het RIVM beoogde publiek?
Bij mijn weten bestaan er nog geen zodanig evidente onderzoeksuitkomsten – met name ook
voor de lange termijn – die rechtvaardigen dat een hoogleraar kan zeggen dat het onverstandig is
als jonge vrouwen zich niet laten vaccineren. Voor wat betreft de noodzaak van uitstrijkjes heeft
ze beslist gelijk, maar de uitspraak over de noodzaak van HPV-vacinaties is op zijn zachtst
gezegd wel erg prematuur en een echte wetenschapper onwaardig. Zelfs in een volksblaadje!

In haar eigen oratie in 2006 verklaarde prof. Kenter nog het volgende:
[…] Echter, er kleven nog een aantal onzekerheden aan vaccinatie als preventiemiddel: de lange
termijn resultaten zijn nog onvoldoende bekend. Met name is nog niet bekend hoe lang de
bescherming gaat duren. Daarom is het nog te vroeg om te gaan vaccineren op grote schaal.
Eerst dienen de volgende vragen te worden beantwoord: welke doelgroep moet preventief
worden gevaccineerd (jongens, meisjes of allebei), op welke leeftijd, hoe lang treedt
bescherming op, wat zullen de gevolgen zijn voor het bevolkingsonderzoek en hoe zit het met de
kosten-baten analyse van dit alles?
Zeker is wel dat vaccinatie moet plaatsvinden voor het eerste seksuele contact. Bovendien is nog
onvoldoende bekend of de vaccins ook bescherming zullen gaan bieden tegen de andere HPV-
types, of dat anderszins de niet beschermde HPV typen juist kunnen gaan opspelen door
afwezigheid van de doorgaans dominante typen zoals 16 en 18 […]

Om nu met klem die HPV-vaccinaties aan alle meisjes te kunnen adviseren, kan het niet anders
of al deze in 2006 nog openstaande vragen moeten dan nu naar tevredenheid zijn beantwoord.
Maar waarom heb ik dan nergens nog zulke onderzoeksuitkomsten kunnen vinden? Kunnen die
ontbrekende onderzoeksuitkomsten betreffende veiligheid en blijvende effectiviteit op de lange
termijn (die minstens 15 jaar vergen) eigenlijk al wel binnen 4 jaar na deze oratie zijn
gepubliceerd??

In haar oratie stelt prof. Kenter ook dat voor mensen die al geïnfecteerd zijn een preventief
vaccin niet meer effectief kan zijn. Daarom ook streeft zij naar de ontwikkeling van een ander
type vaccin, namelijk een zogenaamd ‘behandelvaccin’.

604
Inmiddels is al wel bekend dat 1 op de 5 zeer jonge kinderen (meisjes) besmet is met HPV.
Waarom wil prof. Kenter dan toch alle meisjes vaccineren tegen HPV? Terwijl zeker is dat dit
vaccin bij 1 op de 5 meisjes nooit meer effectief zal zijn, terwijl het lichaam wel driemaal wordt
ingespoten met een aluminiumhoudend vaccin en HPV-VLP’s?
Waarom wordt niet vooraf bepaald bij welke meisjes een vaccin nog wel effectief zal kunnen
zijn en wordt 20% van de meisjes nodeloos aan de risico’s en ongemakken van een nodeloze
vaccinatie blootgesteld?
Volgens prof. Kenter krijgt 60% van de meisjes ooit een HPV-infectie. Bij 20% is dat reeds bij
of vlak na de geboorte gebeurd. Dan rest dus nog maar 40% van de meisjes die dit door seksueel
contact kan gaan oplopen.
Echter, slechts 70% van de gevallen van baarmoederhalskanker wordt veroorzaakt door de typen
16 en 18 waartegen wordt gevaccineerd. Dus is 70% van 40% = slechts 28% van de vrouwen bij
wie vaccintie volgens de theorie van de dames Conyn en Kenter nog effectief zou kunnen zijn.
Voor die 28% meisjes voor wie een vaccinatie eventueel nog effectief zou kunnen blijken moet
dus in feite 100% van alle meisjes worden gevaccineerd. Met andere woorden: voor 72% van de
meisjes levert deze HPV-vaccinatie een nodeloos risico op door de drie shots met daarin
aluminium hydroxide, HPV-VLP’s en genetisch materiaal van de Trichoplusia-ni.

En die 28% procent voor wie het wel zin zou kunnen hebben, zou door het regelmatig laten
maken van een uitstrijkje het risico op het ontwikkelen van echte doorontwikkelde
baarmoederhalskanker enorm kunnen verkleinen.

Als er niet vooraf wordt gescreend op besmetting is het louter een gokspel. Tussen de meisjes die
dus zinloos zullen worden geprikt – omdat ze al besmet zijn of nooit besmet zullen worden –
zitten er vast ook enkelen die een afwijking hebben aan hun cytochroom P450-systeem en dus
extra veel aluminiumen andere stoffen zullen stapelen. Deze meisjes worden dan op deze manier
een volkomen nodeloos slachtoffer van de vrouwen die later nooit uitstrijkjes willen maken.
Want vanuit hun onwilligheid is volgens prof. Kenter dit vaccinatieprogramma opgezet.
De verhouding tussen de zinloos geofferden (ernstige bijwerkingen of zelfs de dood) en degenen
die in theorie misschein echt baat zouden hebben is zeer onrealistisch en onethish.

En als over enkele jaren blijkt dat – net als bij de pneumokokken ook al binnen enkele jaren–
andere virustypen dominant zijn geworden, dan is ook nog eens alle risico voor niets geweest en
begint het hele circus weer opnieuw.

Bij mijn weten zijn nog nooit 72% van de meisjes – op de gok – geofferd voor een mogelijke
preventie bij de overige 28%, waarvan de helft ook nog zelf had kunnen meewerken aan een
minder risicovolle soort van preventie. En dat in de zogenaamde beschaafde westerse wereld….
Deze gevaarlijke onethische onzin kan nooit zijn ontsproten aan de medische ethiek uit de tijd
dat de Eed van Hippocrates nog enige waarde had. We schrijven momenteel echt geschiedenis!
Nog nooit heeft een bescaving tegen zulke hoge kosten – en zo fanatiek – al zijn jonge vrouwen
op het spel gezet voor de smoes dat het gaat om het levensbelang van alle vrouwen. Wat gaat er
dus nog meer schuil achter deze zo fanatiek gepropageerde smoes?

Saillant detail is ook nog dat prof. Kenter zelf lid is van de Gezondheidsraad en in die
hoedanigheid korte tijd na haar oratie mede het advies heeft uitgebracht om alle meisjes te
vaccineren tegen HPV. Dit ondanks dat nog lang niet aan alle benodigde criteria voor zo’n
advies was voldaan en zij dat korte tijd daarvoor ook nog in haar oratie naar voren bracht.

605
Ik breng hier ook nog even in herinnering dat in het nummer 2008; 152:2001-4 van het
Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde een artikel stond onder de kop Onvoldoende gronden
voor opname van vaccinatie tegen Humaan papillomavirus in het Rijksvaccinatieprogramma,
door de hoogleraren De Kok, Habbema, Mourits, Coeberghen en Van Leeuwen. Ik citeer uit hun
stuk:
[…] Minister Klink van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wil vanaf september 2009 starten met
het landelijk vaccinatieprogramma tegen het Humaan papillomavirus (HPV). Dat blijkt uit zijn
brief aan de Tweede Kamer van 8 juli jongstleden. Hij volgt hiermee het advies van de
Gezondheidsraad op om HPV-vacinatie voor 12-jarige meisjes in het Rijksvaccinatieprogramma
op te nemen. Voor meisjes van 13-16 jaar oud wordt door de raad een inhaalprogramma
geadviseerd. Onlangs gingen Van Rossum et al. in dit tijdschrift in op de achtergronden van deze
vaccinatie.
Wij hebben grote bezwaren tegen opname van HPV-vaccinatie in het Rijksvaccinatieprogramma
op zo korte termijn. Op basis van de 7 criteria die de Gezondheidsraad hanteert bij zijn advies
beargumenteren wij dat aan 5 daarvan onvoldoende wordt voldaan en dat de minster en de
Tweede Kamer beter kunnen wachten……[…]

Ook breng ik nog even in herinnering dat inmiddels is bekend geworden dat de fabrikant van het
in Nederland gebruikte HPV-vaccin, GSK, kamerleden intensief heeft bestookt met brieven om
op die manier te bewerkstelligen dat de politieke partijen hun best zouden doen om zo snel
mogelijk de HPV-vaccinaties voor alle meisjes – via het RVP – erdoor te krijgen.

Eind maart 2010 gebruikte dr. Marina Conyn hetzelfde argument als dat wat prof. Kenter al in
haar oratie uitsprak, namelijk dat nog niet bekend is of virussen veranderen en of door de
vaccinaties andere virustypen dominant zullen worden. Dit argument diende ter rechtvaardiging
van hoogstnoodzakelijk onderzoek, waarvoor meisjes werden opgeroepen om een zogenaamde
vaginale brush’ af te staan voor een bewaarduur van 15 jaar. Dat ‘uitstrijkjesonderzoek’ is nodig
om te zien welke typen virussen er rondgaan en of er verschillen zijn tussen meisjes die wel of
niet zijn gevaccineerd. Het gaat dus nog steeds om een experiment waarin nog lang niet alle
parameters bekend zijn.
Waar dr. Conyn dus helder – en met hetzelfde argument als prof. Kenter in 2006 - aangeeft dat
het nog steeds gaat om een experiment, heeft intussen prof. Kenter als lid van de
Gezondheidsraad reeds het advies tot vaccinatie van alle meisjes helpen uitbrengen op basis van
een incomplete set criteria, dus op basis van een incomplete argumentatie.
En dan geeft diezelfde prof. Kenter twee weken later (begin april 2010) in het volksblaadje Story
– vanuit haar wetenschappelijke status – alle meisjes het dringende advies om zich vooral te laten
vaccineren tegen HPV. Dit met de suggestie dat deze vaccinaties veilig, noodzakelijk en effectief
zijn en dat ze niet begrijpt waar de weerstand tegen deze vaccinaties op stoelt, want er zijn toch
uitgebreide studies gedaan….
Maar in feite is zij – als lid van de Gezondheidsraad – met terugwerkende kracht bezig om op die
niet zo ethische manier meisjes te recruteren voor een experiment (studie) dat al of niet nog
steeds een hiaat in die onvolledige criteria voor het al afgegeven vaccinatie-advies moet kunnen
vullen.
Zolang de veiligheid en effectiviteit voor de lange termijn nog steeds niet vaststaat is dat een
oproep onder valse voorwendsels door een lid van de Gezondheidsraad, die zich daartoe begeeft
in een blaadje voor mensen die zich meestal vanuit hun eigen opleiding niet zo makkelijk
toegang kunnen verschaffen tot wetenschappelijke publicaties die de andere kant van de medaille
laten zien. Mensen ook die nog onvoorwaardelijk geloven dat wat professoren zeggen ook altijd
volkomen betrouwbaar is. Dat is misbruik maken van vertrouwen, dus misleiding.

606
Aluminium in vaccins – dus ook die in de voor het merendeel nodeloze HPV-prikken – kan
leiden tot een heel scala van bijwerkingen, zoals ik in deze studie beschrijf. Enkele daarvan zijn
het al in 1935 beschreven EAE en ADEM. Hieronder ga ik daar nog even nader op in.

De relatie tussen encephalitis (hersenontsteking) en aluminiumhoudende vaccins


In 1935 schreef Thomas Rivers in een artikel: [...] Experimental allergic encephalitis (EAE)
can be the result of a viral or bacterial infection of the nervous system. "The fact of the matter
is that it is a matter of record that it was known that vaccination produced encephalitis since
1926." The authors stated, "In regions in which there is no organized vaccination of the
population, general paralysis is rare. ... It is impossible to deny a connection between
vaccinations and the encephalitis (brain damage) which follows it." [...]

Helemaal interessant wordt het als we bedenken dat niet alleen sinds 1926 vaccinaties
hersenontsteking veroorzaken, maar dat er ook sinds 1926 aluminium hydroxide aan vacins
werd toegevoegd! Dit impliceert dat er een connectie bestaat tussen het optreden van
hersenontsteking en het gebruik van aluminium hydroxide (aluminiumzouten) in vaccins.

En inmiddels is te beschrijven hoe die hersenontstekingen veroorzaakt kunnen worden door


aluminium in vaccins.
· Door de aluminium worden ook de membranen van de neuronen poreus gemaakt. Hierdoor
kunnen er niet alleen stoffen in de neuronen binnenkomen via de receptoren die voor de
verschillende neuronen bedoeld zijn, maar kunnen er door de perforaties naast de
receptoren ook andere dan voor bepaalde neuronen bedoelde stoffen naar binnen slippen.
· Neuronen zijn bedoeld om geactiveerd te worden door specifiek daarbij horende
neurotransmitters (signaalstoffen). Die neurotransmitters komen via de daarvoor bedoelde
receptoren de neuronen binnen. Nadat op die manier het neuron geactiveerd is geworden
om een signaal over te dragen via nieuw aan te maken neurotransmitters, worden de eerder
gebruikte neurotransmitters afgebroken door afbraakenzymen in dat neuron. Dat zijn
afbraakenzymen die specifiek die bepaalde neurotransmitter afbreken en geen enkele
andere stof. Op die manier blijft de recycling van een bepaalde neurotransmitter
gegarandeerd.
· Als er nu bij een poreus gemaakt celmembraan naast de receptoren ook andere – niet voor
dit neuron bedoelde – neurotransmitterstoffen naar binnen slippen, dan kunnen die niet
door het celspecifieke afbraakenzym worden afgebroken. En dan raakt dat neuron in de
problemen.
· Niet alleen slipt er onbedoeld wat ‘verkeerde’ neurotransmitter naar binnen in de neuronen,
ook aluminium kan in die neuronen naar binnen komen. En hoe aluminium kan leiden tot
beschadigingen van neuronen werd tamelijk recent – in augustus 2009 - beschreven door
Christopher A. Shaw en Michael S. Petrik en gepubliceerd in het Journal of Inorganic
Biochemistry onder de titel: Aluminum hydroxide injections lead to motor deficits and
motor neuron degeneraton. Hoewel dit artikel al enkele malen ter sprake kwam en nog
komt, zal ik hier toch nog even en fragment citeren: […] Aluminium-treated mice showed
significantly increased apoptosis of motor neurons and increases in reactive astrocytes
and microglial proliferation within the spinal cord and cortex. Morin stain detected the
presence of aluminium in the cytoplasm of motor neurons with some neurons also
testing positive for the presence of hyper-phosphorylated tau protein, a pahtological
hallmark of various neurological diseases, including Alzheimer’s disease and
frontotemporal dementia […]

607
In 1935 constateerde men naar aanleiding van het gebruik van aluminium in vaccins een
toename van hersenschade en daaruit voortvloeiende verlammingen. In 2009 kon worden
aangetoond dat er na vaccinatie in het cytoplasma van de motorneuronen aluminium aanwezig
was. Ook trof men in sommige motorneuronen het ‘hyper-phosphorylated tau protein’ aan dat
ook wordt aangetroffen bij de ziekte van Alzheimer en frontaaltemporaal dementie (beide
neurodegeneratieve aandoeningen). Dat laatste eiwit ontstaat als de celmembranen –
normaliter door het klimmen der jaren en daaraan gerelateerde lagere zinkspiegel - poreus
beginnen te worden en er stoffen in de neuronen binnendringen die er niet thuishoren en niet
kunnen worden afgebroken. Kennelijk kunnen cellen dus ook poreus worden door aluminium
hydroxide en op die manier leiden tot ‘ontstekingen’ die weer gerelateerd zijn aan de ziekte
van Alzheimer en frontaaltemporaal dementie. (Zoals ik al eerder in het hoofdstuk over
Alzheimer besprak, kunnen elektro-actieve stoffen ook nog op een andere manier leiden tot
Alzheimer.) En toch vaccineerde men er na 1935 nog steeds lustiger op los. En waar dat dan
toe kan leiden volgt hieronder.

Op 15-6-2009 werd in Neurology het artikel Acute disseminated encephalomyelitis following


vaccination against human papilloma virus , door B. Wildemann en collega’s, gepubliceerd.
Ik citeer enkele fragmenten uit dit artikel:

[…] We report a case of severe encephalitis evolving shortly after adminstration of a new
vaccine against human papilloma virus (HPV) recently approved for the prevention of
diseases caused by HPV types 6, 11, 16, and 18 […]

[…] Acute disseminated encephalomyelitis (ADEM) was thought to be the most likely cause of
clinical symptoms […]

[…] Although a causal link between both events cannot be definitely established, the close
temporal association as well as the protracted clinical course, the repeated absence of OCB
despite sustained inflammatory CSF changes, and the dramatic imaging abnormalities
including microbleeds suggest an agressive form of ADEM possibly induced by Gardasil
mediated immune activation in our patient.
In a large epidemiologic study, vaccination was found to precede ADEM in around 5% of
cases. As in our case, symptoms tend to occur after booster vaccination rather than after first
application.
Recently, Sutton et al. reported five cases of an inflammatory CNS disorder following booster
vaccination with Gardasil. However, contrasting with our patient, four individuals had
already experienced previous symptoms suggestive of a first demyelinating event and were
thus diagnosed with or subsequently developed multiple sclerosis […]

[…] Pathophysiologically ADEM has been linked to experimental allergic encephalomyelitis


(EAE) […]

Gardasil bevat – net als Cervarix - aluminium hydroxide. En in dat licht is deze – aan de al
eerder genoemde EAE verwante – ADEM heel verklaarbaar.
Ook het gegeven dat de symptomen pas optreden na de tweede vaccinatie – als er al sprake is
van een tamelijk recente eerdere opslag van aluminium hydroxide – past in het al geschetste
plaatje.
Ook zien we hier weer evidentie voor mijn theorie dat vaccins met elektro-actieve stoffen erin
– zoals aluminium of Span85 (en het vaccin MetaStim) – kunnen leiden tot demyelinisatie.

608
Het zou me ook helemaal niet verbazen als we in de genoemde 5% van de vaccinaties waarbij
zich ADEM voordoet tevens een afwijking zullen vinden van de ontgiftingsmechanismen
zoals bijvoorbeeld Cytochroom P450. Want juist in deze gevallen vindt er immers een veel
ernstiger opstapeling plaats van dat aluminium hydroxide in vacins.

Kan aluminium dan zomaar door de bloed-brein-barrière heen in het brein komen?
Ja, dat kan. Normaliter is zenuwweefsel erg gevoelig voor lichaamsvreemde stoffen. Daarom
laat de bloed-brein-barrière (B.B.B.) in normale omstandigheden alleen zuurstof, glucose en
sommige zeer kleine moleculen ongehinderd door.
Maar er zijn aanwijzingen dat die B.B.B. niet altijd even goed beschermt. Sommige toxische
stoffen zoals cadmium, kwik en aluminium passeren die B.B.B. zonder problemen. (Hierbij
moeten we ook nog bedenken dat die B.B.B. bij kinderen pas echt goed actief is vanaf twee
jaar.)

Zowel cadmium als aluminium en kwik zijn elektro-actief. En dat verklaart waarom deze
stoffen zonder moeite door de B.B.B. heen raken. Die stoffen banen zich namelijk via hun
eigen elektro-activiteit een weg naar de hersenen. Ze veroorzaken namelijk zelf via
elektroporese de benodigde doorlaatbaarheid van die B.B.B., waarbij de endotheelcellen van
de membranen van de haarvaten poreus gemaakt worden en gaten gaan vertonen.

Het vervelende is dat er met die elektro-actieve stoffen ook meteen andere stoffen zoals
pathogene micro-organismen mee kunnen sluipen door die B.B.B. heen en aldus in de
hersenen ontstekingen kunnen veroorzaken. Vandaar de vele gevallen van encefalitis na
vaccinaties met kwik en/of aluminiumhoudende vaccins.

Waar is de logica?
Hoe het komt dat mensen die – zelfs herhaaldelijk - tegen de bof zijn gevaccineerd toch nog
de bof krijgen, daarover bestaat een internationale discussie, want dat snapt men – volgens de
zeer deskundige professor Coutinho - echt niet.

Hoe het komt dat bepaalde mensen wel zeer gevoelig zijn voor vaccinatieschade en andere
niet, snapt men eveneens niet of men wil daar geen rekening mee houden.

Hoe het komt dat er sinds de vorige eeuw een gestage toename bestaat van de ziekte van
Alzheimer en andere vormen van dementie schijnt men ook nog steeds niet te begrijpen.

Net zo min als men begrijpt hoe het toch kom dat jonge mensen steeds vaker kampen met
allerlei degeneratieve aandoeningen.

En het erop lijkt dat de infectiegevoeligheid van de westerse mens steeds meer toeneemt.

Maar naast al dit onbegrip is er toch nog een ‘hoopgevend lichtpuntje’. Want in al hun
‘reddende wijsheid’ heeft healthcare besloten om vanaf het eind van 2010 te gaan vaccineren
tegen de ziekte van Alzheimer…………
Dat Alzheimer geen infectieziekte is in de zin van veroorzaakt door virussen en bacteriën en
dat juist de overmaat aan aluminiumhoudende vaccinaties aandoeningen zoals de ziekte van
Alzheimer kan veroorzaken, dat doet er niet toe.

609
Alzheimer disease is een ‘ziekte’ en daarom moet de spuit erin. Want op die manier stimuleer
je die zieke en dat is nu juist de strategie van healthcare, namelijk het stimuleren van ziekten.
Want hoe een vaccinatie tegen Alzheimer juist Alzheimer zou kunnen voorkomen, dat is me
na deze ontdekking hoe Alzheimer (behalve door stimulantia juist ook) door vaccinaties kan
worden veroorzaakt toch echt een raadsel.

610
Hoe elektro-actieve elementen kunnen leiden tot afsterven van
(hersen)cellen

Op 23-10-2010 ontving ik via TheScientist een interessant artikel onder de kop T cells attack
neurons in MS. Ik zal het hieronder eerst in zijn geheel weergeven:

[…] In a rare glimpse inside a diseased brain, researchers watch for the first time as immune
cells directly attack neurons in a mouse model of multiple sclerosis (MS).
Published this week in Immunity, the surprising role of T helper cells in neurodegeneration
may provide a novel therapeutic target for blocking neuron dysfunction in patients with MS.
Het gaat om een artikel door V. Siffrin, et al., In vivo imaging of partially reversible Th17
cell-induced neuronal dysfunction in the course of encephalomyelitis, Immunity, 32
(4):424-36, 2010.

“It’s a beautiful paper,’ said Howard Gendelman, chair of the department of pharmacology
and experimental neuroscience at the University of nebraska Medical Center, who was not
involved in the research. “Axonal degeneration is a big part of MS, but nobody knew until
this paper what the mechanism was.”

MS was first described as a demyelinating disease in which immune cells in the brain attack
the protective myelin sheath around axons, tearing it apart and slowing or stopping nerve
signals, leading to muscle spasms, weakness, and other symptoms of MS. Over the last decade,
however, scientists have come to realize that axons are also part of the pathology of MS:
Diect damage to neurons and their processes, and not just the myelin sheath, causes disability.

Frauke Zipp and colleagues at the Johannes Gutenberg University Mainz in germany used
live imaging to demonstrate how T cells cause severe, yet partially reversible, damage to
axons and neuronal bodies in a mouse model of MS, mice induced with experimental
autoimmune encephalomyelitis (EAE). In these mice, the team labeled neurons with green
fluorescent protein and T cells with red. Then, using two-photon laser scanning microscopy, a
relatively new tool that allows live imaging over several hours, the researchers observed, in
real time, how T cells enter and move about the central nervous system.

The results showed that some T cells directly kiss neuronal bodies, forming immune-neuronal
synapses, indicating communication between the two cells. The cells forming these synapses
were T helper cells called Th17 cells, which have previously been implicated in MS
inflammation. Indeed, time-lapse imaging showed axons falling apart at locations where
synapses formed between the Th17 cells and neurons. Further experiments revealed that the
Th17 cells caused an increase in clacium inside the neurons, followed by cell injury and death.

A 2001 in vitro study ound that CD8 T cells, which predominate in human MS lesions, can
also directly attack neurons, suggesting this may also be an important mechanism of
neurodegeneration in human MS.

That’s not to say that T cell-induced neuronal damage is the only cause of MS, said Zipp, as
demyelination is obviously a significant part of the disease. “It’s really not clear when and to
which extent the different types of pathology take place,” she said. “But what is clear is an
inflammatory attack against neurons and axons is a major part [of MS] and can be reversed.

611
After the team determined the cause of damage, they successfully prevented it by blocking
NMDA recepptors, which allow calcium into a cell. When the receptors were blocked during
T cell-neuron contact, calcium levels decreased.

MS symptoms do not always get worse over time, but can often get better, even whitout
treatment, implying that there are compensatory mechanisms in the brain to regenerate areas
of damage. “This was always interpreted as remyelination,” said Zipp, becaue the myelin
sheath was believed to be the main source of damage. “Now we see that these calcium
changes in the neuron, induced by the T cells, can be reversed.” The next step, she added, is
to find neuroprotective drugs that interfere with this newly discovered mechanism of
neurodegeneration.

The research also suggests a link between MS, classified as an autoimmune disease, and
neurodegenrative disorders like Parkinson’s disease, which are not typically linked to the
immune system, said Gendelman. In a Journal of Immunology paper published earlier this
year, Gendelmann and colleagues found that Th17 cells are also involved in Parkinson’s
disease, perhaps as an immune system reaction to the buildup of toxic proteins in the brain.

“We’re finding that we may want to reexamine this whole deal,” said Gendelman. “It’s not
just multiple sclerosis that is engaging these parts of the adaptive immune system; we’re
seeing it in animal models reflective of Parkinson’s and Alzheimers’ and possibly for ALS
and Huntington’s disease … [The immune system] may play a part in broader spectrum of
neurological diseases.” […]

In dit artikel wordt beschreven hoe cellen van het immuunsysteem niet alleen de myelinelaag
rond de axonen ‘aanvallen’, waardoor demyelinisatie ontstaat, maar ook de cellichamen. Men
heeft bij MS-muizen geobserveerd dat diezelfde Th17-immuuncellen ook direct de
neuronen(bodies) kunnen aanvallen, waardoor deze neuronen (inclusief axonen) beschadigd
raken en afsterven. Bij menselijk weefsel zag men dezelfde activiteit door CD8-immuuncellen.

Als men immuuncellen zag op de cellichamen, dan bleek er ook meer calcium in die neuronen
aanwezig te zijn. Die grotere hoeveelheid calcium veroorzaakt schade aan de neuronen.

Eerder al in deze studie poneer ik de hypothese dat MS in veel gevallen kan worden
veroorzaakt door de ladingsverschuivende invloed van elektro-actieve elementen in het
lichaam. Hierdoor ontstaan afwijkend gevouwen eiwitten en aminozuren die dan door het
immuunsysteem worden opgeruimd. Ook myeline kan deze afwijkende eiwitten bevatten die
dan door het immuunsysteem moeten worden opgeruimd, zoals ik reeds beschreef. We zien
dan ook bij MS immuuncellen op de neuronen en hun uitlopers. Die worden op deze manier
als het ware ‘schoongevreten’ van verkeerd gevouwen eiwitten.

Dat er ook immuuncellen op de neuronlichamen worden aangetroffen, komt omdat er ook in


de celmembranen van de neuronen verkeerd gevouwen eiwitten kunnen worden gevormd.
Dus doen die immuuncellen op die celmembanen van de neuronlichamen hetzelfde als op de
axonen, namelijk verkeerd gevouwen eiwitten verwijderen.

Tegelijkertijd zien de onderzoekers ook een toename van calcium in de neuronen. Dat wordt
echter niet direct veroorzaakt door die immuuncellen, maar is volgens mij een vorm van
comorbiditeit, ofwel een gelijktijdig verschijnsel dat is gebaserd op een zelfde onderliggende
variabele. En die onderliggende gemeenschappelijke variabele is het feit dat er door die

612
elektro-actieve elementen – zoals kwik en aluminium hydroxie enz. – ladingsverschuivingen
worden veroorzaakt in de moleculen van aminozuren en eiwitten.

Eerst even iets over calcium in de geneeskunde


[…] Calcium heeft in het lichaam een rol in botmineralisatie, bloedstolling,
plasmamembraan-potentiaal, spiercontractie, hormoonafgifte, glycogeenmetabolisme en
celdeling. Calcium bevindt zich in het skelet (99% van al het calcium in een lichaam bevindt
zich in het skelet), in de weefsels en in de extracellulaire vloeistoffen (onder andere het bloed).
In het klinisch laboratorium wordt calcium met name in het bloed gemeten, het niveau
daarvan kan een disbalans van calcium over lichaamscompartimenten aantonen. In het bloed
is calcium gebonden aan bloedeiwitten (40%), aan negatief geladen ionen (10%), of vrij
aanwezig. Het vrij aanwezige calcium heet geïoniseerd calcium en is de fysiologisch actieve
component. Het calciumniveau in het bloed staat onder regulatie van vitamine D en het
hormoon PTH. Een ongecontroleerde afgifte van PTH, PTH-achtige hormonen, vitamine D of
specifieke cytokinen kunnen een verhoogd calciumniveau in het bloed veroorzaken (> 2,55
mmol/L). Een verlaagd niveau van calcium (<2,1 mmol/L) komt voor bij onder andere
therapie met bepaalde medicijnen, chronische nierziekte, alkalose, malabsorptie, verlaagd
PTH afgifte of een vitamine D tekort […] Tot zover Wikipedia.

Calciumpompwerking en membraanpotentialen
Die ladingsverschuivingen rond en in celmembrnen kunnen ook leiden tot veranderde
ladingen in de mechanismen (membraanpotentialen) in die celmembranen.
De cellen van het menselijk lichaam – ook die van het zenuwstelsel – ontlenen hun
elektriciteit om te kunnen functioneren aan drie onmisbare stoffen, namelijk kalium, natrium
en calcium. Van deze drie stoffen is de hoeveelheid binnen en buiten de cellen in rust
verschillend. Net als bij een batterij zijn membraanpotentialen het resultaat van positieve en
negatieve ladingen (ladingsverschillen). Zo ontstaan zogenoemde actiepotentialen.
Bij zwakkere actiepotentialen kunnen neuronen ook minder goed signalen overdragen. Dat is
ook het geval als de isolerende myelinelaag rond de axonen is aangetast. Beide mechanismen
versterken elkaar bij het verzwakken van de signaaloverdracht.

Als er nu rond die celmembranen extra – dus niet natuurlijke – elektro-actieve invloeden een
rol gaan spelen, dan kan het gebueren dat de normale membraanpotentialen-in-rust worden
verstoord. De equilibriumpotentiaal coor calcium (plus kalium en natrium) raakt dan
veranderd. En dat heeft dan tot gevolg dat er een verandering optreedt in de verhoudingen van
die drie stoffen binnen en buiten de cellen (neuronen).
Normaliter is de hoeveelheid calcium in de cel (in rust) veel kleineer dan de hoeveelheid
calcium buiten de cel. Maar als er kunstmatig verandering optreedt in de ladingen rond en in
de celmembranen, dan kan het gebeuren dat – door verandering van de equilibriumpotentiaal -
de hoeveelheid calcium in de cel toeneemt. Dat is in feite wat werd waargenomen. Omdat de
cel niet berekend is op die vergrote hoeveelheid calcium, treedt beschadiging op en tenslotte
ook celdood.

Als de invloed van elektro-actieve invloeden fluctueert, kan ook de ernst van MS fluctueren.
En eenmaal afgestorven cellen kunnen nog steeds worden vervangen door de plasticiteit van
het brein. Maar daarvoor is dan wel een goede kwaliteit van het aansturende veldcontact
nodig.

Tijdens de actiepotentiaal van de cellen wordt de celmembraan doorlaatbaarder voor clacium.


Die calcium komt door de celmembranen heen via zogenoemde ‘calcium channels’ (calcium

613
kanalen). Er zitten in de celmembranen dus hele kleine openingen – ook wel receptoren
genoemd – waardoor die calcium via de calciumkanaaltjes binnenkomt.
Die receptoren – ook wel NMDAR’s genoemd – zorgen ervoor dat natrium- en kleine
hoeveelheden calciumionen de cel kunnen binnenkomen dat dat kalium uit de cel kan komen.
Als je die kleine ‘mondjes’ – ofwel NMDA-receptoren – afdekt, dan kan calcium niet via die
calciumkanaaltjes de cel binnenkomen en zal de hoevelheid calcium in de cellen weer
afnemen. En dat is ook wat de onderzoekers deden. Maar het zijn niet de Th17- en CD8-
cellen die de toename van calcium in de cellen veroorzaakten. Het was echter het fenomeen
van de ladingsverschuivingen dat gelijktijdig plaatsvond met het opvreten van verkeerd
gevouwen eiwitten door de immuuncellen.

Opmerkelijk is dat in het artikel gesproken wordt van een experimentele autoimmuun
encephalomyelitis (EAE) bij muizen.
In 1935 schreef Thomas Rivers in een artikel: [...] Experimental allergic encephalitis (EAE)
can be the result of a viral or bacterial infection of the nervous system. "The fact of the
matter is that it is a matter of record that it was known that vaccination produced
encephalitis since 1926." The authors stated, "In regions in which there is no organized
vaccination of the population, general paralysis is rare. ... It is impossible to deny a
connection between vaccinations and the encephalitis (brain damage) which follows it." [...]

Helemaal interessant wordt het als we bedenken dat niet alleen sinds 1926 vaccinaties
hersenontsteking veroorzaken, maar dat er ook sinds 1926 aluminium hydroxide aan vacins
werd toegevoegd! Dit impliceert dat er een connectie bestaat tussen het optreden van
hersenontsteking en het gebruik van het elektro-actieve aluminium hydroxide
(aluminiumzouten) in vaccins.

Het zoeken naar een middel dat de NMDA-receptoren gradueel afdekt is echter niet zinvol
zolang de ware oorzaak niet wordt weggenomen, namelijk de onnatuurlijke aanwezigheid van
(teveel) elektro-actieve stoffen/invloeden in het lichaam.
Bovendien zal het afdekken van die NMDA-receptoren ook de kalium-natrium-pompwerking
belemmeren.

Ook bij andere neurodegeneratieve aandoeningen – zoals de ziekten van Alzheimer,


Parkinson en Huntington e.a. - kan de aanweigheid van elektro-actieve invloeden een
belangrijke rol spelen, waar het beschadiging en afsterven van zenuwcellen betreft.

In het geciteerde artikel stond te lezen:


[…] In a Journal of Immunology paper published earlier this year, Gendelmann and
colleagues found that Th17 cells are also involved in Parkinson’s disease, perhaps as an
immune system reaction to the buildup of toxic proteins in the brain […]

En ik denk dat dat een goede zienswijze is. Die verkeerd gevouwen aminozuren en eiwitten
kunnen worden gezien als toxische elementen die door het immuunsysteem moeten worden
opgeruimd.

Omdat alle mogelijke lichaamscellen op deze manier kunnen afsterven moeten we


concluderen dat aluminium hydroxide en kwik in vaccins – en allerlei andere niet-natuurlijke
elektro-actieve invloeden in het lichaam – op termijn leiden tot vroegtijdige degeneratie van
het lichaam en dus tot allerlei vroegtijdige verouderingsklachten.

614
Op 1-4-2010 mailde een goede vriend me iets over een onderzoek dat al in 1931 werd
gepubliceerd (Comptes rendus, 192, 1931, p.582, et Academie d’Agriculture, 17, 1931, p.
218. ).
Het betreft een experiment met aan aluminium (in de bodem) blootgestelde aardappelplanten,
waarbij men een significante afname van de aardappelontwikkeling observeerde.
De beschrijving van dit experiment trof ik aan in een stuk over het werk van Georges
Lakhovsky: (Three communications about the work of Georges Lakhovsky, inventor of the
Lakhovsky Electrotherapeutic device in the French Academy of Sciences: April 11, 1928 –
February 25, 1929 – June 1, 1931, followed by an article about his work in a German
Magazine for Technology and Science). Dit is om meerdere redenen een interessant stuk.
Het experiment met die aardappelplanten is te vinden op de pagina’s 1408 en 1409 van de
foto’s van de bladzijden van dit oude stuk.
De link waar dit stuk over Lakhovsky te vinden is: http://www.papimi.gr/lakhovsky.htm

De toxiciteit van aluminium – ofwel de ontwikkelingsremmende invloed van deze stof – is


dus al zo’n 80 jaar geleden vastgesteld en gepubliceerd. Zelfs al voordat aluminiumzouten op
grotere schaal werden toegepast in vaccins. Aluminiumzouten worden vanaf 1926 gebruikt in
vaccins.
Behalve aan elektro-actief aluminium waren die aardappelplanten ook blootgesteld aan water,
dat natuurlijk ook door dat aluminium werd beïnvloed en daarom niet meer optimaal de
aansturende morfogenetische informatie kon overdragen (resoneren) naar en in die
aardappelplanten, met achterblijvende ontwikkeling als gevolg.

Op de website van het Delftse bedrijf Lenntech BV – dat zich bezighoudt met verontreiniging
en zuivering van water – staat te lezen waarom die aardappelplanten onder invloed van teveel
aluminiumzouten in de bodem zich zo slecht ontwikkelden. Voor deze waarnemingen in de
empirie is na 80 jaar ook een wetenschappelijke verklaring ontwikkeld.
[…] Opgeloste Al3+-ionen zijn giftig voor planten, omdat zij wortelbeschadigingen
veroorzaken en de fosfaatopname verlagen […]

Die wortelbeschadigingen worden veroorzaakt door de elektroporese van celmembranen die


leiden tot het afsterven van cellen van de haarwortels.

Ik denk dat we al in 1931 waargenomen ontwikkelingsstoornissen bij aardappelplanten ook


mogen extrapoleren naar ontwikkelingsstoornissen bij de menselijke soort, omdat ook
menselijke cellen kunnen worden vernield door die elektroporese.

Raadselachtige toename van zogenaamde ‘zorgleerlingen’


Op zaterdag 7-5-2011 stond er in de Volkskrant een uitgebreid artikel van de hand van Martin
Sommer. Hij bracht door onderzoek in kaart hoe al meer dan twintig jaar het aantal
zorgleerlingen alsmaar toeneemt. Dit betreft kinderen met een laag tot zeer laag IQ. Hieronder
vallen ook de Zmok-kinderen, zeer moeilijk opvoedbaar, met een gebrekkig geweten. Dit zijn
kinderen met een ontwikkelingsgebrek c.q. beschadiging van onder meer de frontale lobben
en de amygdala’s. Dit leidt tot de antisociale persoonlijkheidsstoornis of wel psychopathie.
Momenteel (2011) is er volgens een brief van minister Van Bijsterveldt aan de Tweede
Kamer ‘iets mis’ met ruim 10 procent van de leerlingen in het primair onderwijs en bijna 20
procent in het voortgezet onderwijs. Het aantal leerlingen met een indicatie is vanaf 2003 met
65 procent toegenomen. De vraag is hoe dat aantal kinderen de laatste jaren zo heeft kunnen
oplopen. Het grafiekje met de toename sinds 2003 (in de genoemde brief) gaat niet verder

615
terug in de tijd dan 2003. Maar andere bronnen doen dat wel en daaruit blijkt dat die toename
reeds enkele decennia aan de gang is. Is daar een goede verklaring voor? Ik denk van wel.

Voor die verklaring ga ik eerst even te rade bij de informatie die het RIVM verstrekt over de
ontwikkeling van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP):

Ik ben zelf van 1946 en kreeg alleen een serie van 3 pokkenvaccinaties.
In 1954 kwam er een combinatievaccin tegen difterie, kinkhoest en tetanus.
In 1957 startte het Rijksvaccinatieprogramma en werd de prik tegen polio toegevoegd.
In 1962 werd dat de viervoudige DKTP-prik. (hoe groter de combinatie, hoe schadelijker).
In 1974, 1976 en 1987 werden toegevoegd: rode hond, mazelen en de bof.
In 1993 kwam Hib er bij en in 1999 werd de beginleeftijd voor vaccineren verlaagd van 3
naar 2 maanden en nam het risico op postnatale hersenbeschadiging daardoor toe.
In 2001 kwam er een hervaccinatie tegen kinkhoest bij en in 2002 meningokokken-C.
In 2003 werd hepatitis-B toegevoegd en in 2006 pneumokokken.
In 2009 kwamen de 3 HPV-prikken voor meisjes er bij.
Niet meegeteld heb ik de extra prikken voor kinderen van besmette moeders of ander risico.

In 2010 betrof het basispakket aan vaccinaties voor kinderen vanaf 2 maanden tot 12 jaar al
17 prikken met daarin neurotoxische stoffen zoals aluminium hydroxide, kwik en andere
elektro-actieve adjuvantia. Op 4-jarige leeftijd hebben kinderen in Nederland al 12 prikken
achter de rug. Twaalf shots met zwaar neurotoxische stoffen die neuronen beschadigen en
doen afsterven. Hoe zou het toch komen dat kinderen van 4 jaar die voor het eerst het
basisonderwijs ingaan soms daartoe eigenlijk niet (meer) in staat zijn?????

Het is duidelijk dat de hoeveelheid vaccins sinds de invoering van het RVP enorm is
toegenomen. (bron: RIVM), net zoals ook het aantal kinderen met verlaagd IQ en
persoonlijksheidsstoornissen gestaag is toegenomen. (Om nog maar niet te spreken van de
toename van SIDS, allergie, astma enz.) En gezien de plannen van het RIVM zal het RVP
binnen korte tijd nog worden uitgebreid met enkele vaccins, waaronder ook een Hepatitis-B
vaccinatie voor pasgeborenen.

Het zal duidelijk zijn dat het afsterven van neuronen ook het verstand (IQ) niet ten goede
komt. Ondanks dat er al voldoende onderzoeksresultaten zijn gepubliceerd die aantonen dat
het zeer neurotoxische aluminium hydroxide in de vaccins neuronen beschadigt en zelfs doodt,
kijken de gezondheidsautoriteiten de andere kant op en voeren al sinds decennia het aantal
vaccinaties per kind op. Hoe meer hersengif er in jonge kinderen wordt gespoten, hoe groter
de schade wordt. Vooral bij kinderen met gebreken aan bijvoorbeeld het ontgiftingssysteem
Cytochroom P450 in de lever.

616
De houding van de verantwoordelijke gezondheidsautoriteiten en overheid

Mijn studie betreffende allerlei mechanismen die vaccineren zo gevaarlijk maken groeide
gestaag, maar de noodzaak deze snel af te ronden werd gedicteerd door het snelle invoeren
van de vaccinaties tegen het HPV-virus via het Rijksvaccinatieprogramma waarvoor het
RIVM verantwoordelijk is.
Op televisie werd aan dit vaccinatieprogramma aandacht besteed door de programma’s
Zembla en Nova. Na dat tweede programma besloot ik om mijn werk over de gevaren van
vaccinaties in het algemeen – en gerelateerd aan de HPV-vacinaties – kenbaar te maken aan
mevrouw dr. M.A.E. Conijn, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het genoemde
prikprogramma. Daartoe schreef ik haar – per post – een brief met bijlagen, waarop niet werd
gereageerd. Daarna volgden nog drie open brieven met bijlagen, waarop ook niet werd
gereageerd, behalve dan dat ik na de laatste open brief werd doorverwezen naar het CBG.
Omdat ik met het CBG al de nodige ervaringen had opgedaan inzake een andere kwestie, heb
ik het CBG maar gelaten voor wat het is, namelijk een verlengstuk van de farmacie dat in
2007 voor 27 miljoen euro werd gesponsord door de farmaceutisch industrie en daarnaast
slechts 2 miljoen euro ontving uit de staatskas.

Tevens stuurde ik drie brieven met bijlagen naar alle GGD’s in Nederland. De enige reactie
die ik hierop mocht krijgen, was een email van de GGD-Haaglanden, waarin een arts –
namens alle andere artsen – stelde dat ze niet van plan waren om mijn bief en bijlagen te lezen
omdat ze hun opdracht tot prikken van het RIVM ontvingen en deze dus zonder meer zouden
uitvoeren.

Ook stuurde ik een brief aan minister A. Klink van het ministerie van VWS, die eerder
kopieën van de brieven aan het RIVM ontving. Hierop mocht ik taal noch teken vernemen.
Vervolgens richtte ik me totaal vergeefs met diverse bijlagen tot de Inspectie voor de
Volksgezondheid, dat liet weten geen invloed te kunnen uitoefenen op vaccinatieprogramma’s.
Omdat kennelijk in dit land dus niemand verantwoordelijk is voor de uitvoering van de
vaccinatiesprogramma’s wendde ik me uiteindelijk tot de minster-president om dat die
tenslotte de eindregie heeft op het functioneren van de verschillende minsteries en daardoor
aangestuurde gezondheidsautoriteiten.

Tevens plaats ik de drie brieven die ik schreef naar vijf auteurs – waaronder vier hoogleraren -
van een artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, waarin ze hun scepsis
kenbaar maakten ten aanzien van de versneld ingevoerd HPV-vaccinatie. Naar aanleiding van
dit artikel liet het Erasmus mc in een perbericht weten dat ze zich volledig distantieerde van
de inhoud van dat artikel en zich pertinent voorstander verklaarde van deze vaccinaties. Ik
plaats hier steeds de brieven aan prof.dr. F.E. van Leeuwen, die zelf op televisie haar visie gaf.
De brieven aan de overige vier auteurs van het genoemde artikel zijn identiek.

Op het moment dat ik dit schrijf zijn er twee open brieven verzonden naar MP Balkenende,
maar zal blijkens de ontvangstbevestiging van het ministerie van algemene zaken de
behandeling hiervan nog wel zo’n zes weken op zich laten wachten. Als er al een inhoudelijke
reactie komt. Uit reacties op deze twee laatste open brieven maak ik op dat ook anderen het
noodzakelijk vinden dat de hele bevolking kan kennisnemen van de inhoud van deze brieven.

Ik heb daarom besloten om de hele serie gewone en open brieven op te nemen in dit boek. Dit
temeer omdat deze brieven ook evidenties bevatten voor mijn eigen werk.
Ik zal de brieven hierachter plaatsten in de opgesomde volgorde.

617
T.C. Kuiper – van den Bos
Brielseweg 17
3233 AA Oostvoorne
tckuiper@wxs.nl

Oostvoorne, 27 februari 2009.


Aan mevrouw dr. M. Conijn
p/a RIVM
Postbus 1
3720 BA Bilthoven

Zeer geachte mevrouw Conijn,

Gisteravond heb ik met veel interesse gekeken naar het tv-programma NOVA, waaraan naast een verontruste
moeder ook een sceptische Huub Schellekens – via een iets ouder Zembla-fragment - deelnam.

Ik ben geschrokken van de lichtvaardigheid waarmee u de Gardasil-prik voor meisjes stimuleert. Dit ondanks
alle bezwaren die al zijn geuit in de zin van: nog niet longitudinaal bewezen effectief, nog geen zicht op
bijwerkingen die zich pas op langere termijn dan 6 jaar manifesteren etc.

Zelf heb ik net vorige maand het manuscript afgerond van een binnenkort te publiceren studie waarin ook een
hoofdstuk is gewijd aan de verborgen gevaren van vacinaties bij gezonde jonge kinderen.
Daarin behandel ik hoe vaccinaties – en vooral een serie daarvan – voor de rest van het leven nadelige gevolgen
kunnen hebben voor de ontvanger ervan. Meestal gaat het niet primair om de inactief gemaakte virale of
bacteriële inhoud van die vaccins, maar om de gebruikte hulpstoffen, zoals bijvoorbeeld kwik, aluminium en
formaldehyde.
Deze stoffen zijn elektro-actief en het is juist die elektroactiviteit – positief of negatief – die kan leiden tot de
vorming van eiwitten met een onnatuurlijke ruimtelijke structuur (kortweg stereo-isomere eiwitten’genoemd).
Dit kan – per direct, maar meestal pas op langere termijn – leiden tot de ontwikkeling van alle mogelijke
stoornissen en aandoeningen, zoals bijvoorbeeld kanker, neurologische schade en (auto-)immuunziekten.
Hieraan wordt altijd voorbij gegaan, vooral ook omdat deze bijwerkingen – die allerlei vormen kunnen hebben –
niet worden gerelateerd aan de prik. De gangbare opvatting is toch immers dat er alleen een relatie met een
voorafgaande inenting bestaat als het kind binnen 24 uur bepaalde verschijnselen vertoont, zoals verhoging en/of
een zwelling rond de locatie van de prik.
Ik heb gepoogd om in dit hoofdstuk te schetsen langs welke mechanismen er allemaal bijwerkingen kunnen
optreden. Voor vaccinaties tegen dodelijke tropische oerwoudvirussen valt de afweging uit in het voordeel van
vaccinatie. Toen ik naar de binnenlanden van Brazilië moest, heb ik ook een prik tegen de gele koorts gehaald.
Maar in het geval van inentingen van jonge gezonde kinderen houdt deze risico-afweging geen steek.

In het geval van Gardasil is het risico op ongewenste – en vaak onomkeerbare – bijwerkingen nog veel groter,
omdat het hier – naast de gevaarlijke hulpstoffen – ook nog eens gaat om een entstof op basis van genetische
modificatie.
Ook over de verborgen gevaren van genetische manipulatie schreef ik een (veel uitvoeriger) hoofdstuk, dat bij
interesse uwerzijds ook tot Uw beschikking staat.

Meisjes van ongeveer twaalf jaar worden in een half jaar tijds tot driemaal toe blootgesteld aan doses
elektroactief aluminium en natriumboraat die kunnen leiden tot de vorming van stereo-isomere eiwitten en
neurologische schade. Dan gaat het om meisjes bij wie de hersenen nog tot aan hun 22ste bezig zijn met de uiterst
belangrijke breinontwikkeling tijdens de adolescentie. Niet alleen hun lichamelijke gezondheid is door deze
vaccinatie in het geding, maar ook de geestelijke gezondheid en een ongestoorde volwassenwording loopt hierbij
gevaar.

Ik zend u alvast een ongeredigeerde voorproef van het bedoelde hoofdstuk en ben benieuwd naar uw reactie op
het door mij naar voren gebrachte gevaar van vaccinaties voor gezonde kinderen (en bv. de griepprik voor
ouderen) in het algemeen en de Gardasil-prik in het bijzonder.

618
Mocht u mijn visie wetenschappelijk aanvechtbaar vinden, dan ontvang ik graag van u een wetenschappelijk
inhoudelijke kritiek op mijn werk. Dan wil ik graag dat U me uitlegt waarom de reeds in mijn oude HBS-boeken
vermelde van der Waals-kracht niet – via ladingsverschuiving door elektroactieve elementen van het periodiek
systeem - kan leiden tot de vorming van stereo-isomere (ofwel anders gevouwen) eiwitten. En als u de Van der
Waals-kracht niet ontkent, dan wil ik graag van u weten waarom deze eiwitten niet zouden kunnen leiden tot tal
van aandoeningen, waardoor vaccinaties met kwik en aluminium dus pertinent veilig zouden zijn.

Dit hoofdstuk (bijlage) en deze brief zijn ook ter hand gesteld aan mevrouw Anneke Bleeker, die in het NOVA-
programma haar bezorgdheid uitte. Dit met de mededeling dat zij met dit materiaal mag doen wat haar belieft.
Waarbij ik haar adviseerde om het vooral aan belangengroepen, artsen en andere medisch specialisten en
gezondheidsautoriteiten toe te sturen.
Als u mijn waarschuwig tegen zorgeloos vaccineren naar tevredenheid kunt weerleggen, zal ik Uw reactie ook
aan mevrouw Bleeker toezenden en op de valreep nog in mijn eigen manuscript verwerken.

In afwachting van eventuele inhoudelijke wetenschappelijke kritiek op mijn werk, groet ik U vriendelijk.

T.C. Kuiper – van den Bos.

Bijlage: De verborgen gevaren van vaccinatie – vooral voor jonge kinderen

619
OPEN BRIEF - aan mevrouw dr. M. Conijn van het RIVM

Zeer geachte mevrouw Conijn,

Op 27 februari van dit jaar zond ik u een brief waarin ik mijn bezorgdheid uitte met betrekking tot de
voorgenomen vaccinaties tegen baarmoederhalskanker, met met vaccin Cervarix. Als bijlage stuurde ik u een
studie over een verborgen gevaar van vaccinaties, dat nog steeds niet wordt onderkend.
Het gaat daarbij om de aluminiumverbinding die aan de vaccins is toegevoegd vanwege een grotere effectiviteit
van deze vaccins. Mijn bezwaren gelden ook alle andere vaccins waaraan aluminium of kwik is toegevoegd.

Een te grote hoeveelheid aluminium is op verschillende manieren gevaarlijk voor de gezondheid. Eén van die
manieren waarop aluminium een gezond functioneren bedreigt is het leiden tot ‘verkeerd gekreukelde eiwtten’,
net zoals we die ook zien bij de ziekte van Alzheimer. Hoewel het principe waarlangs dit gebeurt – en ik u ook
uitvoerig beschreef – al genoemd werd in een HBS-B-natuurkundeboek uit 1958, wordt dit mechanisme nog
steeds hardnekkig door de medische wereld genegeerd.
De eigenschap om eiwitten op een verkeerde en onnatuurlijke manier te laten vouwen zien we bij alle stoffen die
elektro-actief zijn in positieve of negatieve zin. Ik noem aluminium. kwik, zink, koper, cadmium, mangaan e.a..
Hoewel dit stoffen zijn die we normaliter via voedsel kunnen opnemen, is een te grote hoeveelheid gevaarlijk
omdat er dan verschuiving kan gaan optreden van de ladingen van de atomen waaruit de moleculen van
aminozuren, eiwitten en enzymen zijn opgebouwd. Omdat de vouwing van die moleculen – die weer grotere
moleculen vormen - wordt bepaald door de lading van de samenstellende atomen, zal begrijpelijk zijn dat er
afwijkingen kunnen gaan optreden in de vorming en vouwing van genoemde moleculen. Hierdoor kunnen
bepaalde eiwitten en/of enzymen onwerkzaam worden, waardoor lichaamsfuncties worden verstoord. Omdat niet
precies vooraf te voorspellen is óf en hoe die vervormingen van eiwitten gaat plaatsvinden, kunnen er in principe
alle mogelijke stoornissen gaan optreden, die tot u toe nog nooit werden gerelateerd aan bijwerkingen van
vacinaties.
Een ander effect van die ‘verkeerd gevouwen’ aminozuren, eiwitten en enzymen kan zijn dat het lichaam ze
aanziet voor lichaamsvreemde stoffen, waardoor er problemen ontstaan met het immuunsysteem.

Voor dat laatste bestaat al een aanwijzing die mijn eigen theorie hieromtrent lijkt te onderbouwen. In het
Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (2008, 152:2001-4) staat een artikel van de hand van 5 vooraanstaande
medici die hierin hun bezorgdheid uitspreken over de snelle invoering van de vaccinatie tegen
baarmoederhalskanker omdat de veiligheid en effectiviteit van deze vaccins nog niet afdoende is bewezen. In dit
artikel vermelden deze wetenschappers ook de observatie dat bij een eerdere proefvaccinatie met Gardasil in de
gevaccineerde groep 2,5 maal zo vaak immunologisch gemedieerde klachten voorkwamen als bij de niet
gevaccineerde placebogroep.
Voor een tweede onderbouwing van mij eigen visie betreffende verkeerd gevouwen eiwitten wijs ik ook op het
boek van dr. Robert W. Sears uit 2008 – getiteld: Is Alumium the New Thimerosal? – waarin hij vermeldt dat
aluminium zich opstapelt in de hersenen en daar schade kan aanrichten. Sommige van die beschadigingen lijken
op wat we zien in de hersenen van Alzheimer-patiënten, die ook ‘verkeerd gekreukelde eiwitten’ bevatten.
Een uittreksel van het boek van dr. Sears treft u als bijlage aan.

In mijn eerste – onbeantwoord gebleven – brief vroeg ik u dringend om mijn bezorgdheid weg te nemen door
het op wetenschappelijke wijze weerleggen van mijn theorie betreffende de invloed van elektro-actieve stoffen –
zoals aluminium en kwik – op de vouwing van eiwitten. Hoewel het voor u een kleine moeite moet zijn om me
via een e-mail te laten weten op welke wetenschappelijke gronden ik me in mijn bezorgdheid schromelijk vergis
in het genoemde gevaar van aluminium en kwik, mocht ik helaas geen reactie van uw vernemen.
Wel gaf u in een radiouitzending aan dat de vaccins ongevaarlijk zouden zijn omdat ze geen aluminium maar
slechts een aluminiumzout bevatten. Iedereen met een middelbare schoolopleiding weet dat iedere
aluminiumverbinding natuurlijk ook aluminium bevat. Dus dat argument sloeg nergens op en nam de
ongerustheid niet weg.

Omdat u ondertussen vrolijk verder gaat met vaccineren, zonder te bewijzen dat de elektro-activiteit van de
relatief enorme hoeveelheid aluminum in de vaccins geen enkele rol kan spelen, daag ik u uit om nu in de
geschreven pers eerst mijn hierboven uiteengezette bezwaren te wetenschappelijk te ontzenuwen alvorens het
vaccineren te hervatten. Dat is ook precies waar dr. Robert W. Sears in zijn boek voor pleit. Mocht u dit nalaten,
dan zie ik dat als een erkenning van de door mij aangedragen bezwaren en hoop ik dat de lezers van deze open
brief hieruit concluderen dat aan de prik tegen baarmoederhalskanker nog nooit onderzochte gevaren kleven.

T.C. Kuiper – van den Bos

620
17 april 2009 - OPEN BRIEF - aan mevrouw dr. M. Conijn van het RIVM

Zeer geachte mevrouw Conijn,

Op 27 februari en 17 maart van dit jaar zond ik u brieven waarin ik mijn bezorgdheid uitte met betrekking tot de
voorgenomen vaccinaties tegen baarmoederhalskanker, met het vaccin Cervarix. Als bijlage stuurde ik u een
studie over een verborgen gevaar van vaccinaties, dat nog steeds niet wordt onderkend.
Het gaat daarbij om de aluminiumverbinding – aluminium hydroxide - die als adjuvans aan de vaccins is
toegevoegd voor een grotere effectiviteit van deze vaccins. Mijn bezwaren gelden echter ook alle andere vaccins
waaraan aluminium of kwik is toegevoegd.
In mijn tweede (open) brief vroeg ik u dringend om een onderzoek uit te voeren om mijn theorie, dat elektro-
actieve elementen - zoals aluminium – kunnen leiden tot verkeerde vouwing van allerlei lichaamseiwitten, te
falsificeren. Op mijn beide brieven met bijlagen mocht ik niets van u vernemen. Ik moet dus concluderen dat
mijn hypthese aangaande dit gevaar van aluminium hydroxide nog steeds overeind staat.

Maar recent is nog een gevaar van aluminiumhydroxide opgedoken, dat niet meer hoeft te worden onderzocht
omdat dat reeds jaren geleden al werd gedaan en gepubliceerd.
Recent kreeg ik een interessant boek in handen, getiteld Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook, 2nd
Edition, door Ross Pelton, RPh, PhD, CCN, James B. LaValle, RPh, DHM, NMD, CCN, Ernest B. Hawkins,
RPh, MS, Daniel L. Krinsky, RPh, MS, 2001.

Van dit reeds acht jaar oude medische handboek zullen u en het RIVM beslist op de hoogte moeten zijn. Net
zoals u trouwens ongetwijfeld ook bekend zult zijn met het werk van de Australische dr. Viera Scheibner, die
haar onderzoeksresultaten neerlegde in het boek Vaccinatie, het eind van een mythe, dat voor het eerst
verscheen in 1994 en in 1999 in de Nederlandse vertaling verscheen en nog steeds verkrijgbaar is. Zij beschreef
onder meer uitputtend het a-specifieke stress-syndroom, dat hoogstwaarschijnlijk Freek Hagoort fataal werd.
Een samenvatting van het werk van dr. Robert W. Sears uit 2008 – getiteld: Is Aluminum the New Thimerosal?
- stuurde ik u reeds als bijlage bij mijn tweede brief aan u. Mijn eigen werk – De verborgen gevaren van
vaccinaties – ontving u als bijlage bij mijn eerste brief.

Mijn eigen werkstuk krijgt nog een uitbreiding, want er blijkt dus nog steeds een groot gevaar niet onderkend te
worden. Dr, Sears heeft al berekend hoeveel aluminium kinderen tijdens hun ontwikkeling binnenkrijgen en
hoeveel daarvan in het lichaam blijft opgeslagen.
In het genoemde Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook staat op bladzijde 28 te lezen dat aluminium
hydroxide leidt tot de depletie van calcium, fosfor en vitamine D.
Elders in dit handboek staat vermeld dat alleen al de depletie van vitamine D kan leiden tot osteoporose,
spierzwakte en gehoorverlies.
Bovendien is depletie van fosfor gerelateerd aan een vergroot risico op de ontwikkeling van kanker.
Calcium is onder meer nodig voor de aanmaak van melatonine, zodat de depletie van calcium allerlei functies
van melatonine – zoals een gezonde slaap en de methylering van het DNA – benadeeld. Beschadiging van de
methylering van het DNA – en daardoor van de epigenetische codering van het DNA – kan, zoals u natuurlijk
ook weet, leiden tot een versterkt kankerrisico en andere degeneratieve aandoeningen.

Maar dat is nog niet het hele plaatje. Momenteel werk ik aan de afronding van een studie naar het effect van
depleties van essentiële nutriënten door farmaceutische middelen op onder meer diabetes type 2. En daarin
neemt ook vitamine D een prominente rol in.
Momenteel heerst er in binnen- en buitenland veel bezorgdheid over de toename van vitamine D-deficiënties, die
bijdragen aan het ontstaan van ernstige welvaartsziekten. Ook wordt aan het publiek verteld dat de
gezondheidsautoriteiten alles in het werk stellen on die naderbij razende diabetes-tsunami in te dammen.
Ik zal daarom twee bijlagen toevoegen, zodat u zich kunt oriënteren betreffende de ernst van de door aluminium
hydroxide teweeg gebrachte depleties van calcium, fosfor en vitamine D. Misschien kan de inhoud van deze
twee bijlagen bijdragen aan meer helderheid betreffende de waarnemeningen dat momenteel de vitamine D-
spiegels van de opgroeiende jeugd steeds lager worden en dat sinds de invoering van vaccinatiecampagnes de
incidentie van kanker, diabetes en andere welvaartsziekten gestaag toeneemt.

Een kopie van deze brief zend ik naar minister Klink van VWS, de Nederlandse Vereniging Kritisch Prikken
(NVKP), de vier auteurs van het artikel in het Ned. Tijdschr. v. Geneesk., mevrouw Anneke Bleeker van de
‘Verontruste moeders’ en de beheerders van andere websites die vaccinaties kritisch tegen het licht houden.

T.C. Kuiper – van den Bos

621
20 april 2009 - OPEN BRIEF - aan mevrouw dr. M. Conijn van het RIVM

Zeer geachte mevrouw Conijn,

Zoals u inmiddels hebt kunnen lezen – of al wist – veroorzaakt aluminium hydroxide depleties van calcium,
fosfor en vitamine D en te lage spiegels van deze drie essentiële stoffen kunnen op termijn weer leiden tot het
ontstaan van diverse aandoeningen, waarvan enkele vallen onder de noemer van chronische welvaartsziekten.

Omdat over de effectiviteit van de HPV-prik nog zo goed als niets bekend is, maar over de schadelijkheid van de
adjuvans aluminium hydroxide in het gebruikte vaccin Cervarix des te meer, komt het er op neer dat doorgaan
met vaccineren met aluminiumhoudende vaccins – zoals Cervarix – niet langer verantwoord is omdat artsen dan
bezig zijn met het opzettelijk toebrengen van gezondheidsschade aan gezonde en onschuldige kinderen.
Deze activiteiten verdragen zich niet met de eed van Hippocrates - of anderszins afgelegde belofte - om gezonde
mensen niet opzettelijk schade te berokkenen.
De vaccinatie met Cervarix zal dus per onmiddellijk moeten worden gestaakt.

Dan ontstaat er meteen een probleem. Want de bevolking die al zo lang is geïndoctrineerd met de noodzaak om
voor van alles en nog wat te worden ingeënt, zal angstig worden. U beloofde immers dat baarmoederhalskanker
straks zo goed als uitgebannen zal zijn en door het staken van die – van levensbelang zijnde vaccinaties - wordt
de bevolking bang dat straks de dochteren des volks in grote getale zullen overlijden aan baarmoederhalskanker.
Maar zover hoeft het niet te komen.

Tijdens mijn studies ontwikkelde ik niet alleen kritiek op de beangstigend toenemende macht van de farmacie,
maar deed ik tevens een studie naar de aard van de al door Robert Sheldrake gepostuleerde morfogenetische
velden en de manier waarop deze energetische ‘blauwdruk-informatie’ interacteert met organisch leven. Omdat
kritiek op een bestaand beleid gepaard dient te gaan met het aanbieden van een mogelijk alternatief hiervoor,
zodat bij het wegvallen van een gevaarlijke farmacologische aanpak de volksgezondheid niet op een andere
manier wordt geschaad, ontwikkelde ik tevens op basis van het al in kaart gebrachte ‘veldcontact’ enkele
onderzoeksvoorstellen om met behulp van een tot nu toe nog nooit in de praktijk gebrachte variatie op
bioresoantie zowel kanker als virale en bacteriële infecties binnen zeer korte tijd – en op een veilige, effectieve
en niet invasieve manier – te genezen. Bovendien behelzen de door mij geschetste mogelijkheden nog meer
toepassingen, zoals regeneratie van afwijkend genoom, versnelde heling van botbreuken, behandeling van
ontwikkelingsstoornissen etc.

Deze onderzoeksvoorstellen voor een alternatief gebruik van bioresonantie, zijn gebaseerd op energieke
methoden die zijn afgeleid van – maar niet gelijk aan - het idee achter bioresonantie-therapie (BRT),
magnetische breinstimulatie (TMS), Deep Brain Stimulation (DBS) en elektrische nervus vagus-stimulatie
(VNS). Deze methoden hebben zich reeds in de praktijk bewezen, zozeer zelfs dat aan dr. Dennis Schutter door
de Nederlandse Organisatie Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), die onderzoeken van topkwaliteit financiert,
subsidie is toegekend voor verder onderzoek aan TMS.

Als mijn – nog niet in een wetenschappelijke setting uitgeprobeerde – voorstellen inderdaad effectief zijn, dan
bent u in één klap verlost van het probleem waarmee het RIVM nu te maken heeft:
· De virussen – en dan ook ALLE – die baarmoederhalskanker kunnen veroorzaken kunnen dan snel en
effectief worden geëlimineerd.
· De kanker die kan ontstaan als vrouwen zich onttrekken aan de mogelijkheid van periodieke screening
zal dan ook nog eens effectief kunnen worden genezen.
· Jonge meisjes hoeven niet voor de rest van hun leven te worden opgezadeld met een stof die leidt tot
depletie van calcium, fosfor en vitamine D en alle narigheid die daaruit kan voortvloeien.

Deze onderzoeksvoorstellen zijn – hoewel deze winter inhoudelijk voltooid - nog niet geredigeerd en uitgegeven.
Omdat echter mijn onverwachte vondst van de genoemde depleties in een regulier handboek – de hele zaak
ineens in een nieuw licht zet, ben ik daarom zo vrij om u dit gedachtegoed nu reeds in ruwe vorm aan te bieden.

Het RIVM zou er mijns inziens goed aan doen om met onmiddelijke ingang het vaccineren te staken en eerst de
door mij aangeboden onderzoeksvoorstellen te testen. Misschien beschikt u dan binnen korte tijd over een goed
alternatief voor het Rijksvaccinatieprogramma en alle andere vaccinaties die nog in de pijplijn zitten. En
bovendien zou de Nederlandse gezondheidszorg als eerste ter wereld kunnen beschikken over een wereldwijd na
te volgen innovatie, die een oplossing kan betekenen voor mondiale gezondheidsproblematiek in de zin van
besmettelijke ziekten, chronische aandoeningen en ontwikkelingsstoornissen.

622
Bovendien is het RIVM bij uitstek het geschikte instituut om deze onderzoeksvoorstellen – eventueel samen met
andere in dit werkstuk genoemde instanties – uit te voeren.

Een kopie van deze brief – met als bijlage de genoemde onderzoeksvoorstellen (226 pag., 12-punts letter) – gaat
ook weer naar minister Klink van VWS, de Nederlandse Vereniging Kritisch Prikken (NVKP), mevrouw
Anneke Bleeker van de ‘Verontruste moeders’ en de beheerders van andere websites die vaccinaties kritisch
tegen het licht houden.

T.C. Kuiper – van den Bos

623
22 april 2009 - OPEN BRIEF - aan mevrouw dr. M. Conijn van het RIVM

Zeer geachte mevrouw Conijn,

Vanmorgen bevatte mijn mailbox een stuk van 15 bladzijden. Het gaat om de 25 vragen van een sceptisch meisje
– zich ‘GeenProefkonijn’ (Hyve) noemend - betreffende de HPV-prik en de antwoorden die het RIVM hierop
gaf. Ik veronderstel dat u van de beantwoording van deze vragen op de hoogte bent.
Deze antwoorden heb ik nauwgezet bestudeerd en daarom ben ik zo vrij om hierbij enige wetenschappelijk
verantwoorde kanttekeningen te plaatsen. Deze kanttekeningen gaan weer naar dezelfde adressen als de vorige
vier brieven aan u plus naar het meisje dat die 25 vragen stelde.

Vraag 7: Ik citeer uit het antwoord: […] Daarnaast zijn aluminiumzouten (en dus niet aluminium) slecht
oplosbaar, dus komen deze maar langzaam beschikbaar vanuit de spier in het bloed […]
Die langzame afgifte aan het bloed is nou net de oorzaak dat de depleties van een enkele dosis aluminium-
hydroxide-houdend vaccin zo lang blijven doorwerken. Vanuit het vetweefsel waarin deze lipofiele stof zich
vervolgens ophoopt blijft die depleties veroorzakende uitwerking vervolgens ook nog doorwerken.
Omdat mensen al vanaf zeer prille (baby)leeftijd regelmatig worden gevaccineerd met aluminium-hydroxide-
houdende vaccins, vindt die depletie tijdens het verdere leven voortdurend plaats.

Vraag 8: Ik citeer uit het antwoord: […] Om goed te onderzoeken of kinderen (meisjes) ernstige verschijnselen
door vaccinatie krijgen moet je (eigenlijk) twee grote groepen kinderen met elkaar vergelijken, namelijk
kinderen die wel een vaccinatie hebben gekregen en kinderen die dat niet hebben gekregen. Vervolgens kijk je
dan of bepaalde verschijnsele in één van de groepen meer voorkomen. Als je dan een verschil ziet, dan kan
vaccinatie een oorzaak zijn […]
Dan dient die onverwacht slechte opkomst van ongeveer de helft toch nog een wetenschappelijk doel. Want er
zullen nu in de toekomst twee evengrote groepen zijn, de experimentele groep en de controlegroep. Hierdoor kan
– in ieder geval voor dit leeftijdscohort – goed worden gemonitored welke aandoeningen er straks allemaal vaker
voorkomen in de experimentele groep dan in de niet gevaccineerde controlegroep. En dan zal ook duidelijk
worden of mijn eigen hypothese aangaande de vorming van ruimtelijk afwijkende eiwitstructuren door het
elektro-actieve aluminium – en alle mogelijke functie-afwijkingen die daarvan het gevolg kunnen zijn – hout
snijdt. Dit is een wat langer traject voor falsificatie dan ik u eerder al voorstelde. Simpeler en minder tijdrovend
is het om petrieschaaltjes te vullen met diverse menselijke eiwitten en daar dan Cervarix aan toe te voegen en na
enige tijd in een broedstoof te onderzoeken of er eiwitten zijn ontstaan die een afwijking vertonen in de normale
ruimtelijke structuur van dezelfde eiwitten in niet aan Cervarix blootgestelde controle-petrieschaaltjes.

Vraag 11: Ik citeer uit het antwoord: […] De Gezondheidsraad geeft weliswaar aan dat bijwerkingen op de
lange termijn niet bekend zijn, maar laat ook weten dat de bijwerkingen die wel bekend zijn opwegen tegen de
gezondheidswinst die wordt behaald […]Om te bevestigen dat de vaccinatie ook daadwerkelijk
baarmoederhalskanker (veroorzaakt door HPV type 16 en 18) kan voorkomen, is nog jaren onderzoek nodig […]
Volgens het uit 2001 stammende boek Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook leidt Cervarix door de
hulpstof aluminium hydroxide tot depleties van vitamine D, calcium en fosfor. Dat is dus ook al acht jaar bekend.
Toch vindt de Gezondheidsraad - waarin de meest vooraanstaande medische experts zitting hebben – dat
chronische depletie van vitamine D, calcium en fosfor vanaf kinderleeftijd opweegt tegen de gezondheidswinst
die wordt geboekt met een vaccin waarvan de verwachting van positieve effecten nog lang niet bevestigd is.

Vraag 12: Ik citeer uit het antwoord: […] Er zijn alleen bijwerkingen vermeld die tot nu toe bekend zijn […]
Waar blijft dan in de vermelding van die bijwerkingen de opmerking dat de hulpstof aluminium hydroxide
depleties van vitamine D, calcium en fosfor veroorzaakt en dat deze depleties kunnen leiden tot onder meer
reumatische pijnen, spierzwakte, osteoporose, gradueel gehoorverlies, ernstige degeneratie van het gebit en een
grotere kans op breuken van heup en bekken, terwijl gebrek aan vitamine D ook is gerelateerd aan een grotere
kans op welvaartsziekten zoals diabetes type 2, hypertensie etc.

De medisch ongeschoolde minister Klink van VWS doet er inderdaad verstandig aan om zich bij beslissingen
van medische aard te laten leiden door adviezen van de Gezondheidsraad. Persoonlijk vind ik het echter heel
jammer dat het kennisniveau van die Gezondheidsraad zou hoog verheven is dat ik de afwegingen van dat
college zelfs na 16 jaar van voortdurende studie nog steeds niet kan begrijpen. Ik hoop voor u dat u dat wel kunt,
want het is mede op uw verantwoording dat dit grootschalige Cervarix-experiment wordt uitgevoerd.

T.C. Kuiper – van den Bos

624
10-3-09

Aan alle afdelingen van de GGD,

Zeer geachte heer, mevrouw,

Gisteravond besteedde Tros-RADAR aandacht aan de omstreden vaccinaties tegen baarmoederhalskanker. In dat
programma konden we de mening beluisteren van prof. Floor Van Leeuwen, dr. Marina Conijn (RIVM) en de
SP-arts Henk van Gerven.De mening van prof. Van Leeuwen en Henk van Gerven was niet onverdeeld positief
ten aanzien van de versneld ingevoerde ‘meidenprik’.
Mevrouw Conijn probeerde de eventuele negatieve kantjes van deze vaccinaties weg te wuiven. Ik ben echter
bang dat deze laatste dame niet ten volle overziet – of wil overzien – welke gevaren deze drievoudige vaccinatie
met zich meebrengt voor de korte-, maar ook voor de lange termijn. Liever gezegd voor de rest van het leven.

In het Noorhollands Dagblad van 1-3-2009 zegt de Purmerendse huisarts Marjolein Pen dat goede voorlichting
veel onrust kan voorkomen en suggereert dat de GGD komende week op alle scholen een uurtje les moet gaan
geven om te vertellen waarover het nu precies gaat.
Daarom wil ik u graag laten weten welke variabele daarbij vooral niet over het hoofd mag worden gezien.

Naar aanleiding van het item betreffende de angst voor de meidenprik kwam recentelijk in een Nova-uitzending
ook al mevrouw Conijn van het RIVM aan het woord. Ik besloot haar een brief te sturen waarin ik een tot nu toe
nog steeds onbelicht gevaar van vaccinaties nader onder de aandacht breng. Dit vergezeld van een hoofdstuk uit
een studie-manuscript dat – hoewel inhoudelijk gereed – nog op redactie wacht: De verborgen gevaren van
vaccinatie. Het gaat hierbij om de opstapeling van elektroactieve elementen in het lichaam, in de vorm van als
vaccin-hulpstof gebruikt kwik, aluminim e.d. Hoe meer vaccinaties, hoe meer van deze stoffen in het vetweefsel
worden opgeslagen. Deze stoffen blijven levenslang invloed uitoefenen op hersenen, zenuwstelsel en andere
lichaamsorganen. En die invloed wordt steeds sterker, naarmate er vaker wordt gevaccineerd.
Deze elektro-actieve elementen kunnen leiden tot de vorming van afwijkende ruimtelijke structuren van
eiwitmoleculen en aminozuren, dus tot zogenaamde onnatuurlijke, lichaamsvreemde stoffen. Het lichaam en het
brein kunnen hierop reageren met onder meer auto-immuunstoornissen, allergieën, kanker en alle denkbare
verstoringen van het hormonale- en neurotransmittersysteem, kanker, disfuncties van enzymsystemen etc. Als
bijvoorbeeld de aanmaak van bepaalde afbraakenzymen wordt benadeeld, dan kan het gebeuren dat andere
geneesmiddelen niet meer in voldoende mate worden afgebroken en er dus medicijnvergiftiging kan ontstaan.
Bijwerkingen van midicijnen kunnen worden verergerd.
Die elektro-actieve stoffen worden opgeslagen in de vetten van het brein. De misvormingen van aminozuren,
eiwitten en enzymen zijn gelijk aan de misvormingen van eiwitten die gerelateerd zijn aan de ziekte van
Alzheimer. Er is dan sprake van een analoge ‘verkeerde verkereukeling van eiwitten’ zoals we ook zien bij de
zogenaamde ‘prion-eiwitten’. Het effect van elektro-actieve stoffen op eiwitten wordt meestal pas op de langere
termijn manifest. Deze effecten van de hulpstoffen in de vaccins zullen zich dus pas op langere termijn
openbaren. Als het al te laat is! Bovendien is de opstapeling van elektro-actieve (positieve zowel als negatieve)
stoffen niet meer ongedan te maken omdat deze stoffen al veilig liggen opgeslagen in het vetweefsel van de
gevaccineerde personen.

Ik vroeg mevrouw Conijn dringend om mijn – wetenschappelijk onderbouwde – visie te ontkrachten met
wetenschappelijke argumenten. Uiteraard heb ik niets van haar vernomen. En dat zal wel niet spontaan gebeuren
ook. Men legt wetenschappelijke argumentatie tegen die meidenprik – en alle vaccinaties in het algemeen –
gewoon naast zich neer en verklaart dit nieuwste winstgevende paradepaardje van enkele farmaceutische
industrieën gewoon onverkort veilig. Net zoals andere gezondheidsautoriteiten dat ook doen. Maar dan wel met
de opmerkingen dat dit ‘experiment’ goed gemonitord moet worden vanwege de geringe ervaring met dit vaccin.
Moeten er eerst net zoveel jonge meisjes sterven of invalide worden als met Vioxx, voordat wordt ingegrepen?
Moet het aantal gedupeerde meisjes eerst statistisch significant zijn geworden, voordat men gaat bekijken of er
inderdaad wel sprake is van een significant gevaar?

Hoewel theorievorming op basis van recente wetenschappelijke bevindingen voorhanden is, wil men kennelijk
toch liever gewoon in de praktijk bekijken of die vaccins echt wel zo gevaarlijk zijn als de theorie al op
voorhand kan vertellen. Is het RIVM misschien gewoon blijven steken in de primitieve middeleeuwen, toen
alleen empirische bevindingen mogelijk waren? En gaan de GGD’s nu meehelpen aan het verkrijgen van
empirische evidentie, terwijl – volgens prof. Van Leeuwen de kans aanwezig is dat dit ‘experiment op een verse
en nog onbeproefde doelgroep’ een rampzalige afloop krijgt?

625
Om u tijdig te informeren betreffende deze nog niet algemeen onderkende bijwerking van vaccinaties in het
algemeen – en die van het vaccin tegen 2 typen HPV in het bijzonder, omdat er ook nog gentechnologie in
verwerkt is – zend ik u als bijlage de brief aan mevrouw Conijn en als aanhangsel mijn nog niet eerder
weerlegde studie naar de verborgen gevaren van vaccinatie.
Ik moet hierbij aantekenen dat als ik ongelijk zou hebben, het voor mevrouw Conijn een zeer kleine moeite zou
zijn geweest om mij desnoods met een simpel e-mailtje even te wijzen op een fout in mijn op reguliere
wetenschappelijke bevindingen gebaseerde theorie.. Dit is echter niet gebeurd.
Dat lijkt ook moeilijk want het basisprincipe van het mechanisme achter de stereo-isomere (ruimtelijk
afwijkende) eiwitten – de Van der Waalskracht - is al te lezen in mijn oude HBS-B-natuurkundeboek uit 1958.
Gezien de leeftijdsfase waarin mevrouw Conijn verkeert, zou zij dus in haar jeugd al van dit natuurkundige
principe moeten hebben kunnen kennisgenomen. Zij moet dus beseffen dat in de nabijheid van een relatief grote
hoeveelheid elektroactieve elementen van het periodiek systeem de samenstellende atomen van aminozuren en
eiwitten een landingsverschuiving kunnen ondergaan. Aangezien de vouwing van eiwitten bepaald wordt door
de onderlinge aantrekkingskracht c.q. afstoting van de samenstellende atomen, zal begrijpelijk zijn dat de
aanwezigheid van elektro-actieve stoffen in het lichaam kan leiden tot een andere vouwing van eiwitten dan de
normaliter gebruikelijke.

Ik hoop dat u de als aanhangsel meegestuurde studie naar de verborgen gevaren van vaccinaties terdege zult
bestuderen, alvorens onwetend van dit mechanisme vele jonge meisjes onnodig te gaan gebruiken als
dienaressen van de empirie.
Dat sterk elektro-actieve stoffen de vouwing van eiwitten kunnen beïnvloeden is in een laboratoriumsetting –
met enzymen in petrie-schaaltjes – heel eenvoudig en wél risicoloos te onderzoeken.
Aangezien de laboratoriumfaciliteiten in ons land erg goed zijn, is het een misdaad tegen een hele generatie
jonge meisjes om de mogelijkheid van in vitro-falsificatie van mijn theorie te negeren ten koste van de
gezondheid van deze moeders van toekomstige generaties.
Er zullen dan waarschijnlijk nog langer Ipods worden verkocht dan dat alle gevaccineerde meisjes nog in goede
lichamelijke en geestelijke gezondheid verkeren.

Met vriendelijke groet,

T.C. Kuiper – van den Bos

Bijlage: mijn brief aan mevrouw Conijn d.d. 27-2-2009 (per post verstuurd)

626
19-3-2009

Aan alle afdelingen van de GGD

Zeer geachte heer, mevrouw,

Op 10 maart jl. zond ik u een email met als bijlage een studie naar de verborgen en nog vaak niet onderkende
gevaren van vaccinaties in het algemeen. Daarbij legde ik de link naar de gevaren van Gardasil en Cervarix in
het bijzonder. Intussen ging het vaccineren onverdroten voort.

Gisteren kreeg ik een uittreksel aangereikt van een boek over de gevaren van aluminium in vaccins, dat is
geschreven door Robert W. Sears, kinderarts. De titel luidt: Is Aluminium the New Thimerosal?

Ik ben zo vrij om u – als aanvulling op mijn eerdere zending – het werk van deze arts-onderzoeker toe te zenden.

In zijn werk doet deze arts een oproep om een pauze in te lassen in de huidige manier van vaccineren, teneinde
eerst degelijk fundamenteel onderzoek te verrichten naar de veiligheid van vacineren met aluminiumhoudende
vaccins.

Ik kan u alleen maar dringend aanraden om van zijn bevindigen kennis te nemen. Als u dat nalaat, en ook de
verantwoordelijke autoriteiten niet om uitstel vraagt, dan zult u zich nooit meer kunnen ontrekken aan
medeplichtigheid aan het toebrengen van letsel aan jonge meisjes, als in de toekomst eventueel onomstotelijk
blijkt dat de gevaren van Cervarix zijn onderschat.

Met vriendelijke groet,

T.C. Kuiper – van den Bos

Bijlage: Is Aluminium the New Thimerosal?

627
19-4-2009
Aan alle artsen van alle GGD’s,

Dit is het derde schrijven in het kader van de HPV-vaccinatie en ik hoop dat u nauwlettend kennis neemt van de
inhoud hiervan.

Als art heeft u alvorens uw roeping in de praktijk te gaan brengen de eed van Hippocrates afgelegd of een
overeenkomstige belofte afgelegd. Dit houdt onder meer in dat u heeft beloofd dat u bij uw medisch handelen
zult trachten te voorkomen dat u de aan u toevertrouwde patiënten onnodige schade toebrengt. Dit gegeven moet
altijd in iedere behandeloverweging worden meegenomen.

Al enkele maanden was ik bezig om via Geneeskundeboek. nl een exemplaar van een medisch handboek in mijn
bezit te krijgen. Helaas vergeefs. Tot driemaal werd ik na een maand tevergeefs wachten op dit boek met een
smoes afgepoeierd. Het kwam erop nee dat me er helaas maar bij moest neerleggen dat dit boek door de geringe
interesse hiervoor vanuit Nederland niet meer in Nederland kon worden afgeleverd. Zelfs toen ik vroeg om de
gegevens van de uitgever om dan maar te proberen of dat boek tegen desnoods hogere vrachtkosten uit Amerika
kon worden opgezonden, kreeg ik nul op request.
Mijn echtgenoot vond tenslotte nog een andere mogelijkheid en op Pasen probeerde hij deze route uit. Per
omgaande kreeg ik het verlangde boek uit Duitsland opgestuurd. Het ging hierbij om het boek Drug-Induced
Nutrient Depletion Handbook, 2nd Edition, door Ross Pelton, RPh, PhD, CCN, James B. LaValle, RPh, DHM,
NMD, CCN, Ernest B. Hawkins, RPh, MS, Daniel L. Krinsky, RPh, MS, 2001. Dit is een boek uit een hele reeks
medische handboeken van Lexi-Comp, Inc.

Ik wilde dit boek hebben vanwege de afronding via een manuscript over depleties door farmaceutische middelen.
Tot mijn verbazing viel dit boek bij een eerste verkenning open op bladzijde 28. En op die bladzijde stond te
lezen dat aluminium hydroxide – een adjuvans in het HPV-vaccin Cervarix – leidt tot depleties van
calcium, fosfor en vitamine D.
Zoals u ongetwijfeld ook weet, zijn dit drie stoffen die onontbeerlijk zijn voor gezonde botten en bloedvaten en
dat gebrek aan deze stoffen is gerelateerd aan, osteoporose, spierzwakte en gehoorverlies. Terwijl gebrek aan
vitamine D leidt tot een versterkt risico op diabetes type 2, artrose, artritis en andere welvaartsziekten.
De medische wereld maakt zich momenteel erg bezorgd om de toenemende deficiënties van vitamine D – bij de
opgroeiende jeugd - dat gezien wordt als een indicatie voor een nog te verwachten epidemie van allerlei
welvaartsziekten. Gebrek aan fosfor leidt tot een versterkt risico op kanker.

Door de vaccinaties tegen het HPV-virus worden dus gezonde jonge meisjes opgezadeld met depleties van
calcium, fosfor en vitamine D, en die depleties blijven bewerkstelligd worden door de in het lichaam opgeslagen
aluminium hydroxide. Die vaccinatieschade staat dus vast en werd al 8 jaar geleden gepubliceerd. Daar staat
tegenover dat de winst van de HPV-vaccinatie nog geheel niet vaststaat. Hier is dus sprake van het zeker
toebrengen van lichamelijke schade terwijl het positief effect van deze vorm van ‘medisch handelen’ nog niet
bewezen is. Dit wilde ik u even in overweging geven.

Ik weet dat u slechts bevelen opvolgt van het RIVM, maar dat ontslaat u niet van de belofte die u als arts hebt
afgelegd. Ik mag toch verwachten dat een instantie zoals het RIVM - die de prik-opdracht verstrekt aan de
GGD’s – op de hoogte is van alle ins en outs van de uit te voeren vaccinaties. Het gaat hier om een regulier
medisch handboek dat in Duitsland gewoon voorradig is en dat bovendien al 8 jaar oud is en al een tweede druk
kent. Van dit boek hoort het RIVM – en eigenlijk ook uzelf, want het is bedoeld voor artsen – op de hoogte te
zijn. Nu zijn er twee opties: (1) het RIVM is van dit boek op de hoogte, maar verzwijgt hetgeen hier in staat
m.b.t. de depleties door aluminium hydroxide of (2) het RIVM is onkundig van dit boek en handelt dus uit
incompetentie. In dat laatste geval is het dus zaak dat u zelf gaat lezen en nadenken en vervolgens het RIVM
hierop aanspreekt. Want hier klopt iets heel erg niet. Het kan niet zo zijn dat een hele generatie toekomstige
moeders het slachtoffer wordt van bewust achterhouden van informatie door - of incompetentie van - het RIVM.

Het bevreemdt me toch zeer dat ik bij een officieel bedrijf in medische literatuur – waarvan ik zeer regelmatig
lijsten met nieuwe titels krijg aangereikt – niet een regulier medisch handboek over depleties kan kopen, juist in
een periode waarin zoveel commotie bestaat over de omstreden HPV-prik, om vervolgens te ontdekken dat er in
dat boek iets zeer ten nadele van die HPV-prik staat.
Na deze ontdekking heb ik (per e-mail) een derde brief geschrieven aan dr. Conijn van het RIVM, waarvan ik
hier een kopie toevoeg.

Met een vriendelijke groet, T.C. Kuiper – van den Bos

628
23 april – 2009 - OPEN BRIEF - aan minister A. Klink van VWS

Zeer geachte heer Klink,

Ik richtte me eerder tot u op 20-4-2007, 6-6-2007 en 23-11-2007. Dit betrof mijn dringend verzoek om het
instellen van een onafhankelijk onderzoek naar de effecten van statines versus coenzym 10 op de algehele
gezondheid en met name op diabetes type 2. Ik had ontdekt dat statines de bloedsuikerspiegel aanzienlijk kunnen
verhogen en dat daarentegen het door de statines verlaagde Q10 juist een significant bloedsuikerverlagend effect
heeft, hetgeen ook al in diverse reguliere wetenschappelijke onderzoeken was vastgesteld en gepubliceerd. Pas
na twee brieven met de nodige bijlagen mocht ik - namens u – iets vernemen van drs. H.R. Hurts, die letterlijk
schreef:
[…] Namens het kabinet ben ik verantwoordelijk voor allerlei aspecten van de volksgezondheid. Vanuit die
verantwoordelijkheid ben ik blij dat ik u kan melden dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) op eigen
initiatief mij over enige tijd zal adviseren over de toepassing van statines. Bovendien heeft ook de Europese
registratieautoriteit EMEA aangekondigd met een rapport over dit onderwerp te komen.
U kunt zich voorstellen dat ik daarom op dit moment niet op uw verzoek zal ingaan. Hopelijk is er over niet al te
lange tijd belangrijk materiaal beschikbaar. Ik zal dat vervolgens graag gedegen bestuderen en vervolgens met
mijn standpunten in de publiciteit komen […]
Mijn derde brief met belangrijke evidenties voor mijn dringend verzoek bleef onbeantwoord, maar een jaar later
– in november 2008 – wees de uitkomst van het Jupiter-onderzoek onomstotelijk mijn gelijk aan. Het bleek
tijdens deze enkele jaren durende trial met rosuvastatine (Crestor) dat statines bij gezonde mensen diabetes type
2 kunnen veroorzaken. Van de statines-slikkende proefpersonen kreeg één op de 167 mensen diabetes type 2.
Hoeveel proefpersonen ook al pre-diabetes hadden ontwikkeld werd er niet bij vermeld.
Ondertussen werd het advies van het CVZ en de EMEA in de praktijk gebracht: mensen met diabetes type 2
moesten – uit oogpunt van secondaire preventie – nog meer statines gaan slikken, hetgeen natuurlijk contra-
indicatief is bij mensen met een al verhoogde bloedsuikerspiegel. Hier vaart alleen de farmacie wel bij.

De laatste weken heeft u reeds kopiën ontvangen van mijn open brieven aan dr. M. Conijn van het RIVM, onder
wier verantwoording ook de HPV-vaccinatiecampagne valt. U hebt dus ook kunnen lezen hoe ik haar schreef dat
de als hulpstof in Cervarix gebruikte aluminium hydroxide depleties veroorzaakt van vitamine D (en daardoor
ook) van calcium en fosfor, waardoor tal van ernstige aandoeningen kunnen ontstaan zoals kanker, hart-en
vaatziekten, diabetes type 2 etc. Ondanks allerlei onzekerheden betreffende veiligheid en effectiviteit werd de
opneming van het HPV-vaccin toch aanbevolen door de Gezondheidsraad en nam u dat advies over.

Gisteren trof ik in mijn mailbox een nieuwsbrief aan van de Stichting Nationaal Fonds Tegen Kanker voor
Onderzoek naar Reguliere en Aanvullende Therapieën. Ik zal de inleiding ervan even voor u citeren:
[…] Vitamine D beschermt tegen kanker. Dat vitamine D belangrijk is om osteoporose (botontkalking) te
voorkomen, is ook bij de overheid doorgedrongen. Onlangs kwam de Gezondheidsraad dan ook met een advies
voor extra vitamine D voor risicogroepen (zie kader). Met dit advies gaat de Gezondheidsraad echter voorbij
aan de snel groeiende hoeveelheid bewijsmateriaal voor veel méér gunstige effecten van vitamine D. Zo blijkt uit
onderzoek dat vitamine D een rol speelt bij het voorkomen van hart- en vaatziekten en bepaalde auto-
immuunziekten, maar óók tegen een aantal vormen van kanker […]

Ik kan me niet onttrekken aan de conclusie dat de Gezondheidsraad toch wel erg inconsistent te werk gaat door
enerzijds steeds meer aluminiumhoudende vaccinaties – waaronder de HPV-prik – aan te bevelen en anderzijds
te adviseren dat risicogroepen extra vitamine D nodig hebben. Hierbij volgt immers het tweede advies uit een
eerder fout advies van die zelfde Gezondheidsraad. Alle kinderen – en iedereen - zoveel mogelijk vaccineren
leidt onherroepelijk tot depleties van vitamine D, calcium en fosfor. Dat geldt voor risicogroepen zowel als voor
niet-risicogroepen.
Zelfs ondanks de aanbevolen suppleties met vitamine D blijft het bij voortzetting – en zelfs nog intensiveren -
van het huidige vaccinatiebeleid dweilen met de kraan open. Hoezo manieren vinden om de aanstormende
diabetes-tsunami in te dammen? Geef wat extra statientjes en nog wat extra vaccinaties erbij en de populatie
mensen met diabetes type 2 zal vanzelf nog op profijtelijke wijze groeien, tot groot genoegen van de farmacie.

De Gezondheidsraad is ofwel incompetent - want niet op de hoogte van de inhoud van het in Nederland ‘helaas’
niet verkrijgbare reguliere medische handboek Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook uit 2001 - of de
Gezondheidsraad is schizofreen in die zin dat het strijdige adviezen uitbrengt of de Gezondheidsraad houdt er
een geheime agenda op na.

629
Resumerend lijkt het er op dat de door de CVZ, EMEA en de Gezondheidsraad geadviseerde koersen toch niet
zo betrouwbaar zijn.
Hoogste tijd dus voor een beleid dat niet wordt bepaald door aan de farmacie gelieerde autoriteiten, onder
verantwoordelijkheid van een wél terzake kundige minister van VWS die tenminste zelf enigszins in grote lijnen
kan inschatten wat bepaalde maatregelen voor gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid en de daarmee
samenhangende economie. Hoogste tijd dus voor een minister van VWS die zich niet mordicus afsluit voor wél
terzake kundige adviezen uit de bevolking die hij verondersteld wordt te dienen.

Deze ‘open brief’ zal onder meer worden verspreid via de diverse internetsites die ook al de vier eerdere open
brieven aan mevrouw Conijn van het RIVM publiceerden.

Hoogachtend,

T.C. Kuiper – van den Bos

630
28-4-2009
Open brief aan de Inspecteur-generaal van de Inspectie van de Gezondheidszorg, prof.dr. G. van der Wal

Onderwerp: aluminium hydroxide als zeer gevaarlijke adjuvans in vaccins

Zeer geachte heer Van der Wal,

De reden dat ik me tot u wend is een zeer dringende. De afgelopen weken is me op onomstotelijke wijze
gebleken dat aluminium hydroxide – dat is toegevoegd aan 80 % van de momenteel gebruikte vaccins – op
verschillende manieren ernstige schade toebrengt aan de gezondheid. Zowel op kortere als op langere termijn.
Dit geschiedt langs verschillende mechanismen. Twee daarvan bracht ik door studie zelf in kaart.
Het gaat daarbij om het feit dat
1. aluminium hydroxide depleties veroorzaakt van vitamine D, calcium en fosfor en dat
2. aluminium hydroxide leidt tot de vorming van afwijkende ruimtelijke structuren van aminozuren,
eiwitten en daardoor ook van enzymen (verzamelnaam: stereo-isomere moleculen).

Over het laatste gevaar en alle mogelijke disfuncties die daarvan het gevolg kunnen zijn, schreef ik al diverse
brieven naar het RIVM, minister Klink, de GGD’s en de 5 specialisten die op eigen titel een artikel schreven in
het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Helaas zonder noemenswaardige reactie. De nietszeggende reactie
van het RIVM kunt u lezen in de bijlage over de terugkeer van de Engelse ziekte. Op TV heeft mevr. dr. M.
Conyn van het RIVM echter nog eens extra benadrukt dat aluminium hydroxide echt helemaal volledig veilig is.
Onder meer mijn eigen waarschuwingen tegen vaccins waarin aluminium hydroxide is verwerkt werden
afgedaan als ‘indianenverhalen die een bedreiging vormen voor de volksgezondheid’.

Beide indianenverhalen werden echter in twee weken tijd door reguliere onderzoekspraktijken als een valide
theorie bevestigd. De laatste onderbouwing - voor het vervormend effect van hydroxide op de ruimtelijke
structuur van alle mogelijke lichaamseiwitten – mocht ik gisteravond in mijn bezit krijgen. De waarheid
betreffende aluminium hydroxide blijkt schokkend te zijn. Alle publiekelijke geruststellingen door dr. Conyn ten
spijt.

Ad 1:
Begin februari van dit jaar probeerde ik via Nederlandse kanalen in het bezit te komen van het Drug-Induced
Nutrient Depletion Handbook uit 2001. Het is me zelfs na herhaalde pogingen niet gelukt. Ik kreeg de meest
uiteenlopende smoezen te horen waarom dit medische handboek – dat deel uitmaakt van een gerenommeerde
reguliere wetenschappelijke serie – niet in Nederland kon worden geleverd. Op Pasen dit jaar kreeg mijn man
een geniale inval en probeerde een andere route uit. Drie dagen later lag het begeerde boek gewoon vanuit
Duitsland in de brievenbus. Dit kwam in een des te merkwaardiger licht te staan toen ik ontdekte dat op
bladzijde 28 stond vermeld dat aluminium hydroxide leidt tot depleties van vitamine D, calcium en fosfor.
Kennelijk was alumnium hydroxide toch niet zo onschuldig als dr. Conyn het Nederlandse volk vanaf de
beeldbuis deed geloven.
Zoals u ongetwijfeld zelf ook weet – en in de bijlagen nog eens kunt lezen – kan depletie van vitamine D (en
daardoor ook van calcium en fosfor) leiden tot een breed spectrum van aandoeningen, varierend van spontane
botbreuken bij babies tot onder meer osteoporose, diabetes type 2, kanker en Engelse ziekte (rachitis).
Momenteel maakt de westerse wereld zich grote zorgen om het toenemende gebrek aan vitamaine D bij de
opgroeiende jeugd en de terugkeer van rachitis in een veel grotere incidentie dan tijdens de industriële revolutie.
Het heeft er dus alle schijn van dat het steeds meer overladen rakende Rijksvaccinatieprogramma de gezondheid
door depleties van genoemde stoffen in steeds ernstiger mate benadeelt.

Ad 2:
Gisteravond trof ik in mijn mailbox materiaal aan betreffende door de FDA goedgekeurde nieuwe vaccin-
ontwikkelingen door AVI BioPharma waaruit bleek dat men al jaren elektro-active elementen gebruikt om op
subtiele wijze de ruimtelijke structuur van biologische moleculen te wijzigen. Hierdoor kan men – via het RNA -
mutaties in de gen-expressies van het DNA teweeg brengen. Dat is precies waarvoor ik het RIVM en de
minister van VWS waarschuwde. Zoals ik in de bijlage over de verborgen gevaren van vaccinaties beschrijf, kan
aluminium hydroxide in levende organismen leiden tot de vorming van stereo-isomeren die op allerlei manieren
– door oneigenlijke binding of juist het onvermogen om te binden – alle mogelijke lichaamsfuncties kunnen
ontregelen. Uit het materiaal dat ik gisteravond ter beschikking kreeg blijkt ook dat op random wijze tevens de
gen-expressie kan worden verstoord, waardoor allerlei gendefecten voor het eerst in families kunnen ontstaan.
Dit zijn dan geen ‘spontane’ mutaties, maar ‘aluminium-geïnduceerde’ mutaties, die daarna kunnen worden

631
doorgegeven aan het nageslacht en zich via genetische drift in de hele populatie kunnen verspreiden. Na
vaccinaties met aluminium hydroxide-houdende vaccins kunnen er zo dus ook spieratrofie (SMA) en
verlammingen voorkomen en/of gen-gerelateerde ontwikkelingstoornissen, zoals die van het autistisch spectrum.
En juist onder de meisjes die al eerder met aluminiumhoudend Gardasil werden gevacineerd zijn ook
verlammingen en spieratrofie gemonitord.

· Uit het voorgaande blijkt dus dat de laboratoriumonderzoeken die ik aan dr. Conyn voorstelde - met het
doel om nijn hypothese aangaande de effecten van elektro-actieve elementen te falsificeren – inmiddels
al overbodig zijn omdat dit mechanisme juist al enige tijd gebruikt wordt als techniek in de
ontwikkeling van vaccins! Waarschijnlijk wist zij al dat falsificatie in het voordeel van mijn theorie zou
uitwerken.
· Bovendien blijkt ook dat de FDA deze techniek heeft goedgekeurd. Daarom moet ik aannemen dat
mensen van het wetenschappelijke kaliber van dr. Conyn en leden van de Gezondheidsraad hiervan toch
ook op de hoogte moeten zijn, temeer daar het elektro-actieve aluminium hydroxide nogal eens opdook
in de indianenverhalen van verontruste burgers. En de Gezondheidsraad had zich volgens de officiële
lezing toch ook immers uitputtend over deze materie gebogen en aluminium hydroxide veilig genoeg
bevonden. Zoiets kan toch immers alleen maar op basis van het doornemen van alle mogelijke
beschikbare wetenschappelijke literatuur op dit gebied? En daaronder valt dan ook de genoemde
beschrijving van de methode waarop elektro-actieve elementen leiden tot verandering van de
ruimtelijke structuur van (organische) moleculen. Ik neem zelfs aan dat ook u als Inspecteur-generaal
van de Inspectie voor de Gezondheidszorg van dit natuurkundig verschijnsel – dat reeds in een
natuurkundeboek uit 1958 wordt beschreven als de Van der Waalskracht – en het gebruik ervan in de
vaccin-industrie op de hoogte bent.

Alleen al gezien de bovenvermelde – en door reguliere wetenschappelijke bronnen bevestigde - twee gevaren
van aluminiumhoudende vaccins eis ik daarom onmiddellijke stopzetting van alle vaccinatieprogramma’s en het
in behandeling (laten) nemen van schadeclaims door de hiervoor verantwoordelijke gezondheidsautoriteiten van
de overheid.

· Op het gebied van het Rijksvaccinatieprogramma is de overheid ernstig in gebreke gebleven betreffende
de informatie over mogelijke nadelige gevolgen ervan.
· Voor wat betreft het momenteel lopende HPV-vaccinatieprogamma is er zelfs duidelijk sprake van
volksverlakkerij, waardoor zelfs sprake kan zijn van het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel.

Ik stel daarom voor dat u er voor zorgt dat dr. Conyn van het RIVM morgenavond 29 april 2009 tijdens de beide
journaals van half acht en acht uur – namens het RIVM en minister Klink – bekend maakt dat met onmiddellijke
ingang alle, maar dan ook alle vaccinatieprogramma’s zijn stopgezet wegens gebleken ernstige gevaren van de
hulpstof aluminium hydroxide.

Mocht deze maatregel achterwege blijven, dan zullen de actiegroep ‘Verontruste moeders’, de NVKP (Kritisch
Prikken) en ik doorgaan met het voorbereiden van een aanklacht tegen de voor deze vaccinaties
verantwoordelijke autoriteiten.

Hoogachtend,

T.C. Kuiper – van den Bos

Bijlagen:
1. Studie: De verborgen gevaren van vaccinaties – vooral voor jonge kinderen, nieuwste versie (52 blz.)
2. De terugkeer van Engelse ziekte, met daarin antwoord van het RIVM (9 blz..)
3. 5 brieven aan dr. M. Conyn van het RIVM
4. 3 brieven aan alle GGD-vestigingen
5. 3 brieven aan de 5 auteurs van het sceptische artikel in het Ned. Tijdschr. v. Geneeskunde
6. Brief aan minister Klink van VWS

Deze brief (met bijlagen) zal tevens worden doorgezonden aan minister Klink van VWS, dr. Conyn van het
RIVM, Verontruste moeders, de NVKP, vier omroepen en de beheerders van diverse websites die alle eerder
genoemde open brieven en studies ook al hebben geplaatst.

632
T.C. Kuiper – van den Bos
Brielseweg 17
3233 AA Oostvoorne
tckuiper@wxs.nl
Oostvoorne, 11 maart 2009.
Aan mevrouw prof.dr. F.E. van Leeuwen
p/a NKI / AVL
Postbus 90203
1006 BE Amsterdam.

Zeer geachte mevrouw Van Leeuwen,

Maandagavond jl. zag ik in het programma van Tros-RADAR het item betreffende de zojuist begonnen
vaccinatie tegen baarmoederhalskanker. U had een genuanceerd oordeel, waarin ook realistische bezorgdheid
doorklonk.

In uw bezorgdheid omtrent verschillende aspecten van die ‘meidenprik’ – met Cervarix of Gardasil – mistte ik
toch nog een belangrijke variabele. Namelijk het feit dat aan deze vaccinaties een elektro-actief element uit het
periodiek systeem als hulpstof is toegevoegd.
Net zoals het ook vaak gebruikte kwik is aluminium een elektro-actief element dat kan leiden tot de vorming van
een afwijkende structuur van allerlei aminozuren en daaruit samen te stellen eiwitten en enzymen.

Naar aanleiding van het item betreffende de angst voor de meidenprik kwam recentelijk in een Nova-uitzending
ook al mevrouw Conijn van het RIVM aan het woord. Ik besloot haar een brief te sturen waarin ik een tot nu toe
nog steeds onbelicht gevaar van vaccinaties nader onder de aandacht breng. Dit vergezeld van een hoofdstuk uit
een studie-manuscript dat – hoewel inhoudelijk gereed – nog op redactie wacht: De verborgen gevaren van
vaccinatie. (Er zitten dus nog wat tikfoutjes in, maar gezien de actualiteit van het onderwerp wil ik geen tijd
verdoen met corrigeren van gemiste letters). Het gaat hierbij om de opstapeling van elektro-actieve elementen in
het lichaam, in de vorm van als vaccin-hulpstof gebruikt kwik, aluminim e.d. Hoe meer vaccinaties, hoe meer
van deze stoffen in het vetweefsel worden opgeslagen. Deze stoffen blijven levenslang invloed uitoefenen op
hersenen, zenuwstelsel en andere lichaamsorganen. En die invloed wordt steeds sterker, naarmate er vaker
wordt gevaccineerd en dus de hoeveelheid van deze stoffen cumuleert.
Deze elektro-actieve elementen kunnen leiden tot de vorming van afwijkende ruimtelijke structuren van
eiwitmoleculen en aminozuren, dus tot zogenaamde onnatuurlijke, lichaamsvreemde stoffen. Het lichaam en het
brein kunnen hierop reageren met onder meer auto-immuunstoornissen, allergieën, kanker en alle denkbare
verstoringen van het hormonale- en neurotransmittersysteem, kanker, disfuncties van enzymsystemen etc. Ook
het functioneren van ionenkanalen in de membranen van cellen en celkernen kan benadeeld worden.
Als bijvoorbeeld de aanmaak van bepaalde afbraakenzymen wordt benadeeld, dan kan het gebeuren dat andere
geneesmiddelen niet meer in voldoende mate worden afgebroken en er dus medicijnvergiftiging kan ontstaan.
Bijwerkingen van medicijnen kunnen worden verergerd.
Die elektro-actieve stoffen worden opgeslagen in de vetten van het brein. De misvormingen van aminozuren,
eiwitten en enzymen zijn gelijk aan de misvormingen van eiwitten die gerelateerd zijn aan de ziekte van
Alzheimer. Er is dan sprake van een analoge ‘verkeerde verkreukeling van eiwitten’ zoals we ook zien bij de
zogenaamde ‘prion-eiwitten’. Het effect van elektro-actieve stoffen op eiwitten wordt meestal pas op de langere
termijn manifest. Deze effecten van de hulpstoffen in de vaccins zullen zich dus pas op langere termijn
openbaren. Als het al te laat is! Bovendien is de opstapeling van elektro-actieve (positieve zowel als negatieve)
stoffen niet meer ongedaan te maken omdat deze stoffen al veilig liggen opgeslagen in het vetweefsel van de
gevaccineerde personen.

Het in ons land gebruikte Cervarix zou tweemaal de hoeveelheid aluminium bevatten als het al eerder in
opsprrak geraakte Gardasil. Met drie vaccinaties krijgen de meisjes dus zes keer zoveel aluminium binnen als
met Gardasil. Alleen al vanwege de aluminium-variabele acht ik Cervarix dan ook nog gevaarlijker dan Gardasil.
Het is niet onmogelijk dat dez emeisjes later in hun leven een vergroot risico lopen op het ontwikkelen van de
ziekte van Alzheimer of verwante aandoeningen.
Minister Klink koos voor Cervarix omdat Gardasil inmiddels niet meer onbesproken was, maar ik vrees dat dit
niet een juiste keuze was.

633
Ik vroeg mevrouw Conijn dringend om mijn – wetenschappelijk onderbouwde – visie te ontkrachten met
wetenschappelijke argumenten. Uiteraard heb ik niets van haar vernomen. En dat zal wel niet spontaan gebeuren
ook. Men legt wetenschappelijke argumentatie tegen die meidenprik – en alle vaccinaties in het algemeen –
gewoon naast zich neer en verklaart dit nieuwste winstgevende paradepaardje van enkele farmaceutische
industrieën gewoon onverkort veilig. Net zoals andere gezondheidsautoriteiten dat ook doen. Maar dan wel met
de opmerkingen dat dit ‘experiment’ goed gemonitord moet worden vanwege de geringe ervaring met dit vaccin.
Moeten er eerst net zoveel jonge meisjes sterven of invalide worden als met Vioxx, voordat wordt ingegrepen?
Moet het aantal gedupeerde meisjes eerst statistisch significant zijn geworden, voordat men gaat bekijken of er
inderdaad wel sprake is van een significant gevaar?
Niet alleen de eventuele werkzaamheid van de twee verschillende meidenprikken zal pas op langere termijn
blijken, ook bijwerkingen kunnen zich pas over meer dan een decennium manifesteren. En die bijwerkingen
zullen dan – vanwege de mogelijke diversiteit ervan – warschijnlijk niet eens gerelateerd worden aan die
vaccinaties tegen infecties met 2 typen van het HPV-virus.

Om ook u te informeren betreffende deze nog niet algemeen onderkende bijwerking van vaccinaties in het
algemeen – en die van het vaccin tegen 2 typen HPV in het bijzonder, omdat er ook nog gentechnologie in
verwerkt is – zend ik u als bijlagen de brief aan mevrouw Conijn, een fragment uit een andere studie waarin de
vakgroep van dr. Nabuurs wordt genoemd in relatie tot onderzoek aan de ruimtelijke structuur van eiwitten en
mijn nog niet eerder weerlegde studie naar de verborgen gevaren van vaccinatie.

Ik moet hierbij aantekenen dat als ik ongelijk zou hebben, het voor mevrouw Conijn een zeer kleine moeite zou
zijn geweest om mij desnoods met een simpel e-mailtje even te wijzen op een fout in mijn op reguliere
wetenschappelijke bevindingen gebaseerde theorie.. Dit is echter niet gebeurd.
Dat lijkt ook moeilijk want het basisprincipe van het mechanisme achter de stereo-isomere (ruimtelijk
afwijkende) eiwitten – de Van der Waalskracht - is al te lezen in mijn oude HBS-B-natuurkundeboek uit 1958.
Gezien de leeftijdsfase waarin mevrouw Conijn verkeert, zou zij dus in haar jeugd al van dit natuurkundige
principe moeten hebben kunnen kennisgenomen. Zij moet dus beseffen dat in de nabijheid van een relatief grote
hoeveelheid elektroactieve elementen van het periodiek systeem de samenstellende atomen van aminozuren en
eiwitten een landingsverschuiving kunnen ondergaan. Aangezien de vouwing van eiwitten bepaald wordt door
de onderlinge aantrekkingskracht c.q. afstoting van de samenstellende atomen, zal begrijpelijk zijn dat de
aanwezigheid van elektro-actieve stoffen in het lichaam kan leiden tot een andere vouwing van eiwitten dan de
normaliter gebruikelijke.
Gisteravond in het Nova-programma vroeg mevrouw Conijn aan haar opponent van Krtisch prikken om
toezending van relevante onderzoeksbevindingen inzake vaccinaties tegen HPV. In het materiaal dat ik haar al
eerder toezond staan relevante wetenschappelijke bevindingen betreffende vaccinatie beschreven en geciteerd.
Toch werd dit door genegeerd.

Dat sterk elektro-actieve stoffen de vouwing van eiwitten kunnen beïnvloeden is in een laboratoriumsetting –
met enzymen in petrie-schaaltjes – heel eenvoudig en wél risicoloos te onderzoeken. In Nijmegen is nog niet zo
lang geleden een nieuwe techniek ontwikkeld om de vouwing van eiwitten in kaart te brengen en te vergelijken.
Aangezien de laboratoriumfaciliteiten in ons land erg goed zijn, is het een misdaad tegen een hele generatie
jonge meisjes om de mogelijkheid van in-vitro-falsificatie van mijn theorie te negeren ten koste van de
gezondheid van deze moeders van toekomstige generaties.
Het is in deze tijd volkomen onnodig om in plaats van laboratoriumonderzoek op dit aspect onschuldige jonge
meisjes te gebruiken als dienaressen van de empirie. We moeten zuinig zijn op de draagsters van een nieuwe
generatie mensen. Onvruchtbaarheid is onomkeerbaar en brengt het voortbestaan van een gezond mensenras in
gevaar. Er staat meer op het spel dan die enkele – relatief gezien dan – sterfgevallen aan baarmoederhalskanker.

In de geschreven en audio-visuele medio komt de laatste dagen duidelijk de geagiteerdheid naar voren van het
Rivm en de minister van VWS. Men zet alles op alles om toch maar zoveel mogelijk meisjes deze vaccinaties
toe te dienen. Via de media tracht men de bevolking te overtuigen van de veiligheid en noddzakelijkheid van de
prik. Na deze extra indoctrinatie krijgen de weigerende meisjes alsnog een tweede oproep.
Het begint al te lijken op methoden in een totalitair systeem. Alle meiden moeten beslist aan de prik. Waarm
eigenlijk? In dit land is toch vrijheid van mening, zegt men. Ik denk dat ik het spel bgin te begrijpen:
· De gezondheidsautoriteiten hebben tegenover de farmacie een zeer welwillende houding, is me uit
eigen research en dat van anderen al gebleken. (Ik kan u deze dossiers en manuscript toesturen.)
· Terwijl het boekje over baarmoederhalskanker en de inenting tegen HPV, door Désirée Röver, in
voorbereiding was, werd de vaccinatiecampagne versneld naar voren geschoven, zodat de
inhaalcampagne al achter de rug zal zijn als het waarschuwende boekje in april of mei verschijnt.

634
· Doordat de vaccinatie is opgenomen in het Rijksvacinatieprogramma ligt de verantwoordelijkheid voor
de gevolgen van de vaccinaties nu bij de Nederlandse overheid in plaats van bij de producent van het
vaccin. Natuurlijk wil onze overheid iet opgezadeld raken met een problematische negatieve nasleep
van deze actie. Stel je voor: de farmacie gaat aan de haal met de winst en de overheid draait eventueel
op voor schadevergoedingen. Dus moet liefst elk meisje worden gevaccineerd.
· Als bijna alle meisjes worden gevaccineerd, dan blijft er geen significant grote controlegroep meer over
voor een latere valide evaluatie van bijwerkingen. Als slechts ongeveer de helft wel wordt gevaccineerd
en de andere helft niet, dan kan ooit in de praktijk en uit epidemiologisch onderzoek blijken dat
bepaalde aandoeningen – die wellicht nooit eerder aan vaccinaties werden gerelateerd – significant
vaker optreden bij vrouwen die wel werden ingeënt dan bij vrouwen die nooit deze vaccinaties kregen.
En dan zit de overheid met de gebakken peren. De massaliteit van de vaccinatie moet in de toekomst het
leggen van eventuele causale verbanden onmogelijk maken en dus de eventueel optredende
bijwerkingen maskeren.

Is er ooit eerder door gezondheidsautoriteiten een zo grote en brede media-inspanning verricht om een zo groot
mogelijke dekkingsgraad te krijgen met vaccinaties tegen een zo relatief zeldzame aandoening, waartegen het
vaccin dan ook nog gratis – dus de overheid betaald - was en de opgeroepenen ook nog cadeautjes in het
vooruitzicht werden gesteld bij deelname?
Bij mijn weten niet Ik kan me dus niet aan de indruk onttrekken dat er iets heel erg niet klopt.

Met een vriendelijke groet,

T.C. Kuiper van den Bos.

Bijlagen:
1. Brief aan mevr. dr. M. Conijn.
2. Informatie betreffende onderzoek aan de ruimtelijke structuur van eiwitten in Nijmegen.
3. De verborgen gevaren van vaccinatie.

635
T.C. Kuiper – van den Bos
Brielseweg 17
3233 AA Oostvoorne
tckuiper@wxs.nl
Oostvoorne, 19 maart 2009.
Aan mevrouw prof.dr. F.E. van Leeuwen
p/a NKI / AVL
Postbus 90203
1006 BE Amsterdam.

Zeer geachte mevrouw Van Leeuwen,

Op 11 maart jl. zond ik u een brief met als bijlage een stuk van mijn eigen studie beteffende de verborgen
gevaren van aluminum in vaccins.
Gisteren kreeg ik een uittreksel aangereikt van een boek dat is geschreven door de kinderarts Robert W. Sears.
Omadat ik niet weet of het betreffende boek bij u bekend is, ben ik zo vrij om dit uittreksel ook aan u toe te
sturen, als aanvulling op mijn eigen werk.

Deze arts-onderzoeker pleit voor en pauze in de huidige vaccinatie-routine om – op grond van zijn
verontrustende bevindingen – eerst diepaand fundamenteel onderzoek te verrichten nar de gevaren dan wel de
veiligheid van aluminiumhoudende vaccins.

Met een vriendelijke groet,

T.C. Kuiper – van den Bos

636
T.C. Kuiper – van den Bos
Brielseweg 17
3233 AA Oostvoorne
tckuiper@wxs.nl
Oostvoorne, 17 april 2009.
Aan mevrouw prof.dr. F.E. van Leeuwen
p/a NKI / AVL
Postbus 90203
1006 BE Amsterdam.

Zeer geachte mevrouw Van Leeuwen,

Eerder al richtte ik me tweemaal tot u in verband met de verborgen – of in ieder geval over het hoofd geziene
en/of genegeerde – gevaren van vaccinaties in het algemeen en die tegen HPV in het bijzonder.

Recentelijk kwam ik in het bezit van een boek getiteld Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook, 2nd
Edition, door Ross Pelton, RPh, PhD, CCN, James B. LaValle, RPh, DHM, NMD, CCN, Ernest B. Hawkins,
RPh, MS, Daniel L. Krinsky, RPh, MS, 2001.

Hierin wordt op bladzijde 28 beschreven hoe aluminium hydroxi leid tot depleties van calcium, fosfor en
vitamine D. Volgens datzelfde boek kan dat ook leiden tot osteoporose,spierzwakte en gehoorverlies doordat de
botjes van het middenoor hun dichtheid verliezen en daardoor ook hun functie voor het gehoor.
Depletie van calcium en fosfor is langs verschillende mechanismen ook gerelateerd aan een vergroot risico op de
ontwikkeling van kanker.

Vandaag schreef ik een derde (wederom open) brief aan mevrouw Conijn van het RIVM, waarin ik haar
confronteerde met deze reeds in 2001 beschreven bijwerkingen van aluminium hydroxide als adjuvans bij
vaccins.

Deze - per e-mail verstuurde brief plus de daarbij gevoegde bijlagen – bestaande uit de beschrijvingen van
hierboven genoemde risico’s – voeg ik ter informatie toe.

Met een vriendelijke groet,

T.C. Kuiper – van den Bos

637
T.C. Kuiper – van den Bos
Brielseweg 17
3233 AA Oostvoorne
tckuiper@wxs.nl

Oostvoorne, 18 mei 2009.

Open brief aan de Minister-President van Nederland,

Het ministerie van Algemene Zaken


de heer mr. dr. J.P. Balkenende – minister president
POB 20001
2500 EA Den Haag

Onderwerp: Verwarring en inconsistent beleid inzake de HPV-vaccinaties via het Rijksvaccinatieprogramma.

Zeer geachte heer Balkenende,

Omdat ik zeer in verwarring ben gebracht betreffende de veronderstelde bevoegdheden en plichten van enkele
overheidsinstanties die betrokken zijn bij het behartigen van de volksgezondheid, richt ik me via deze brief tot U
om opheldering.

Begin maart werd er in Nederland gestart met een zeer gehaast ingevoerd Rijksvaccinatieprogramma tegen twee
van de vele varianten van het HPV-virus (Humaan Papilloma Virus) dat bij vrouwen met een verlaagde
weerstand, dus een slechte immuunstatus, na verloop van 10-20 jaar – na het doorlopen van enkele goed
controleerbare voorstadia – kan leiden tot baarmoederhals- en eierstokkanker. Als deze vrouwen zouden hebben
meegedaan aan de daartoe al jaren geleden opgezette effectieve screeningprogramma;s, dan zou de kans daarop
vele malen kleiner zijn geworden. Bovendien is het een type kanker dat op zich al relatief zeer zeldzaam is. De
urgentie achter de geforceerde invoering van deze zeer kostbare HPV-prikken in het Rijksvacinatieprogramma is
alleen daarom al onbegrijpelijk, zeker in deze tijd van crisis die noopt tot forse bezuinigingen waar dat mogelijk
is.

Daarom wekt het des te meer verbazing dat juist voor dit type – eigenlijk meestal vermijdbare - kanker zo’n
groot en kostbaar vaccinatie-offensief is ontketend, temeer daar er nog helemaal geen evidenties bestaan dat deze
reeks van 3 vaccinaties werkelijk veilig en effectief zijn.
Voor een verantwoorde opname in het Rijksvaccinatieprogramma moet voor een vaccin worden voldaan aan 7
criteria – opgesteld door de Gezondheidsraad - die positief moeten kunnen beantwoord. Hoewel dat in dit geval
niet mogelijk was, heeft de Gezondheidsraad toch geadviseerd om de HPV-vaccinaties met dit vaccin , Cervarix,
met onmiddellijke ingang op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma. Over de effectiviteit van deze
vaccinaties kan pas over 20 jaar, na evaluatie, worden beken worden óf - en zo ja in welke mate - er sprake is
van effectiviteit. Dan is reeds een hele generatie toekomstige moeders gevaccineerd en is eventuele schade niet
meer terug te draaien. Ook de veiligheid staat nog ernstig ter discussie.
Om voor de bevolking ondoorgrondelijke redenen is – in deze tot zuinigheid nopende crisis – toch met de
grootste spoed besloten tot een overhaaste invoering van dit kostbare programma waarvan veiligheid en
effectiviteit op medisch-wetenschappelijke gronden eigenlijk zelfs uit te sluiten zijn. Ik spreek hier niet als leek.

Omdat U echter niet medisch geschoold bent, zal ik U in deze brief de meeste technische details besparen. Die
kunt U bovendien lezen op de website www.verontrustemoeders.nl , waarop de beheersters niet alleen mijn werk
hebben geplaatst, maar ook dat van andere auteurs van medische verhandelingen, artikelen en boeken uit binnen-
en buitenland. U treft daar onder meer publicaties aan van mevrouw D.L. Röver en de Australische dr. Viera
Scheibner, die wereldwijd vaak optreedt als getuige-deskundige in rechtszaken over vaccinatieschade.
Op verzoek van de beheersters van deze website bracht ik – naast mijn eigen algemene studie naar de gevaren
van vacinaties – ook nog even de specifieke gevaren van het Cervarix-vaccin in kaart. En dan met name de
gevaren die horen bij het in dit vaccin gebruikte aluminium hydroxide. En dat was toch nog even schrikken.
Zonder al te technisch te worden laat ik hieronder de vier verschillende gevaren volgen die kleven aan het
gebruik van het aluminiumhoudende Cervarix.

638
· Verstoorde genexpressie. Aluminium hydroxide leidt tot de vorming van - van de normale natuurlijke
ruimtelijke structuur - afwijkende moleculen van aminozuren, eiwitten en enzymen. Deze eigenschap
van aluminium(verbindingen) wordt zelfs opzettelijk gebruikt voor de ontwikkeling van een nieuwe
generatie vaccins door AVI BioPharma. Uit een wetenschappelijke beschrijving van de werkwijzen van
het ‘Biodefense Program’ van dit instituut blijkt dat aluminium via ‘steric blocking’ de door DNA en
RNA gedicteerde eiwitsynthese kan ontregelen. Dat betekent dus dat het aluminium in vaccins de
natuurlijke genexpressie kan ontregelen, waardoor letterlijk alle mogelijke genetisch aangestuurde
lichaamsfuncties kunnen worden ontregeld als aluminiumverbindingen zonder meer in een lichaam
wordt gespoten. Deze techniek om de genexpressie te beïnvloeden werd goedgekeurd door de FDA en
MOET dus ook bekend zijn bij Nederlandse medische wetenschappers.

· Disfunctioneren door het onbedoeld juist wel of niet binden van onnatuurlijk vervormde eiwitten
en enzymen aan bepaalde lichaamsreceptoren en/of andere moleculen. Ook dit kan leiden tot alle
mogelijke vormen van disfunctioneren van een (menselijk) organisme. Ook zijn combinaties van deze
twee verstoringen en de eerder genoemde verstoorde genexpressie mogelijk. Deze mechanismen
kunnen leiden tot bijwerkingen in alle gradaties van ernst. In het vervolg van die wetenschappelijke
beschrijving blijkt dat dit mechanisme berust op de ‘addition of positively-charged components aan de
oligomeren van de te ontwikkelen vaccins’. Dit is precies het mechanisme dat ik al eerder in mijn eigen
studie beschreef en waarvoor ik het RIVM al waarschuwde. Dit mechanisme is afgeleid van de al in
mijn oude HBS-B-natuurkundeboek uit 1958 door de Nobelprijswinnaar Van der Waals beschreven
‘Van der Waalskracht’. Omdat medische en farmaceutische studies minstens een vooropkeiding op
VWO-niveau vereisen, mag men dus veronderstellen dat de huidige medisch geschoolde
gezondheidsautoriteiten van dit mechanisme op de hoogte moeten zijn.

· Depleties van vitamine D, calcium en fosfor. Aluminium wordt opgeslagen in het vetweefsel van
lichaam en hersenen, van waaruit dan levenslang de schadelijke invloeden blijven doorwerken. Hoe
meer aluminiumhoudende vaccins een mens krijgt ingespoten, hoe ernstige dat individu door
bijwerkingen kan worden getroffen. De kinderarts dr. Robert Sears heeft in zijn boek Is Aluminum the
New Thimerosal?, 2008, een berekening gemaakt van de hoeveelheid aluminium(-verbindingen) die
kinderen vandaag vanaf hun geboorte tot op hoge leeftijd krijgen ingespoten. Deze enorme hoeveelheid
aluminiumverbindingen leidt tot een relatief zeer ernstige depletie van vitamine D, calcium en fosfor.
Deze depletie door aluminium hydroxide en de zeer ernstige gevolgen die dit kan hebben voor de
gezondheid wordt beschreven op bladzijde 28 e.v. van het reguliere medische handboek Drug-Induced
Nutrient Depletion Handbook uit 2001. Merkwaardig is alleen dat dit ene boek uit een hele serie niet in
ons land te bestellen of anderszins te verkrijgen is. Na enkele maanden van moeite doen vanwege een
andere reden om dit boek in mijn bezit te krijgen, heb ik het uiteindelijk in Duitsland kunnen
bemachtigen. Dit boek blijft op deze manier onbekend in de (lagere niveaus van de) medische sector. Ik
neem aan dat de Gezondheidsraad ook op de hoogte is van het belang van vitamine D, terwijl van dat
eminente gezelschap ook mag worden verwacht dat zij van het genoemde handboek op de hoogte zijn.
Dat diezelfde Gezondheidsraad onlangs adviseerde om risicogroepen te voorzien van een extra
suppletie met vitamine D wijst daar eigenlijk al op. Internationaal bestaat momenteel grote ongerustheid
over de snel in spreiding en ernst toenemende deficiënties van vitamine D onder de jeugd. Gebrek aan
vitamine D doet grote afbreuk aan de kwaliteit van het immuunsysteem, waardoor allerlei aandoeningen
steeds meer vrij spel krijgen. Dus ook het virulent worden van een HPV-infectie, waardoor dan weer
vruchtbaarheidsproblemen en kanker kunnen ontstaan. In het vervolg van deze brief volgt nog een
stukje citaat uit een verslag van een publicatie betreffende de gevolgen van vitamine D-gebrek op 30
april 2009 in het gerenommeerde medische vakblad the New England Journal of Medicine (NEJM), dat
door alle beleidsmakende medici behoort te worden gelezen.

· Het a-specifieke stress-syndroom. Vaccinaties kunnen allemaal – ongeacht de samenstelling van de


vaccins – leiden tot het door de wetenschapper Hans Selye (1937) in kaart gebrachte a-specifieke stress-
syndroom, waarbij er een plotselinge dip in de kwaliteit van het immuunsysteem optreedt, waardoor
allerlei – in principe onschuldige - infecties ineens een dodelijke virulentie kunnen ontwikkelen. Aan dit
mechanisme is tamelijk recent nog een bijna 9-jarig jongetje uit Barendrecht overleden, Freek Hagoort
geheten. De wetenschappelijk hoofdonderzoeker dr. Viera Scheibner heeft in talloze artikelen uit de
wereldwijde medische literatuur en in haar vertaalde boek Vaccinaties, het eind van een mythe, dit a-
specifieke stress-syndroom - en andere bezwaren voor de huidige vaccinatiegekte - uitputtend
uitgewerkt en er nog meer uit nieuwer wetenschappelijk onderzoek verkregen bewijzen aan toegevoegd.

639
Vitamin D Deficiency Increasingly Linked to Serious Illnesses
Onder deze titel ontving ik op 15-5-2009 een verslag van een verontrustend artikel over gebrek aan vitamine D
van NaturalNews.com. Vanwege het belang hiervan in het licht van aluminumhoudende vaccins, zal ik de eerste
twee alinea’s hiervan even citeren:
[…] A letter published in the April 30 issue of the New England Journal of Medicine states that almost half of
critically ill patients in intensive care units (ICU’s) are deficient in vitamin D, a common thread increasingly
being linked to all sorts of adverse health conditions. Dr. Paul Lee, an endocrinologist and research fellow at
the Garvan Institue of Medical Research in Sydney, Australia and author of the recent study, admits a direct
correlation between vitamin D deficiency and serious illness; this is a hypothesis long acknowledged by many in
the natural health community who understand the critical role vitamin D plays in maintaining health and
preventing disease.

A necessary component in perpetuating wellness, vitamin D facilitates proper blood sugar and calcium levels
in the body as well as maintains proper heart function and gastrointestinal health. It is also said to protect the
body from various infections, osteoporosis, diabetes, and even caners. Since vitamin D is naturally present in
very few foods, it is best obtained through skin exposure to sunlight whose UBV rays cause the body to produce
the vitamin naturally and to proper levels […]

Hoewel ik zelf geen te prikken dochter heb, vond ik het nodig om vanuit medeverantwoordelijkheid jegens mijn
landgenoten - na de eerste berichtgevingen betreffende de HPV-prik - dr. M. Conijn van het RIVM schriftelijk te
contacteren met diverse bijlagen betreffende de gevaren die aan Cervarix kleven. Ik stelde daarbij ook een nieuw
uit te voeren onderzoek naar de veiligheid voor met behulp van petrieschaaltjes met diverse eiwitten, waaraan al
of niet het vaccin Cervarix moest worden toegevoegd. Bij de vakgroep van dr. Nabuurs an de universiteit van
Nijmegen zou vervolgens kunnen worden bekeken of er ten opzichte van de controleschaaltjes veranderingen
waren opgetreden in de ruimtelijke structuur van de eiwitten in de actief behandelde schaaltjes. Ik mocht
hieromtrent geen enkele reactie ontvangen.
Achteraf bezien moet mevrouw Conijn allang op de hoogte zijn geweest van dit mechanisme. Want in haar
functie dient zij immers op de hoogte te zijn van alle medische kennis betreffende de werking en veiligheid van
vaccins. In het andere geval worden de vaccinaties onder haar verantwoordelijkheid uitgevoerd vanuit een
ernstige incompetentie. En dat staat gelijk aan het laten uitvoeren van een Rijksvaccinatieprogramma door een
incompetente persoon, hetgeen dan weer gelijk staat aan het bewust toebrengen van lichamelijk letsel op basis
van elders in de wereld allang bekende mechanismen
Op de tv verklaarde dr. Conijn echter zelfverzekerd dat de Cervarix-vaccins 100 procent veilig zijn. En dat werd
nog aangevuld met de opmerking: ‘Baat het niet, het schaadt ook niet!’
De onontkoombare conclusie is dus dat de Rijksvaccinatieprogramma-manager ofwel incompetent is ofwel om
de een of andere reden gewoon publiekelijk liegt.

Nog immer uit een gevoel van verantwoordelijkheid voor mijn op medisch gebied minder geschoolde
medeburgers heb ik daarna per brief of per e-mail nog enkele ‘open’ brieven geschreven naar de volgende
personen/instanties:
· 3 open brieven naar mevr. dr. M. Conijn (totaal dus 4 brieven met de nodige bijlagen)
· 2 open brieven naar de minsiter van VWS, de heer A. Klink (met de nodige bijlagen)
· 3 open brieven naar alle vestigingen van de GGD in ons land (met de nodige bijlagen)
· 2 open brieven (met bijlagen) naar prof.dr. G. van der Wal – Inspectie voor de Volksgezondheid.

Al deze brieven en de meeste bijlagen zijn voor u beschikbaar op de website www.verontrustemoeders.nl.

Ad 1.: Mijn laatste open brief naar dr. M.A.E. Conijn (arts-epidemiologe) bevatte als bijlage ook een serie
hypothetische behandelingen om op een veilige, effectieve energetische manier virale en bacteriële
aandoeningen te bestrijden, zodat voor het staken van vacinatiesprogramma’s een effectief alternatief kan
worden geboden. Ik stelde dr. Conijn voor dat het RIVM deze hypothetische aanpak in de praktijk zou toetsen,
teneinde door het staken van vaccinaties niet de – door indoctrinatie heilig in het heil van vacinaties gelovende -
bevolking te veronrusten of in gevaar te brengen.
Bovendien is de door mij voorgestelde aanpak – en zelfs preventie - van infecties vele malen goedkoper dan de
kosten van de Rijksvaccinatieprogramma’s, waarvan de HPV-actie wel heel kostbaar is.
Op deze brief kwam voor het eerst een antwoord in de zin dat het RIVM niet gemachtigd is om zo’n onderzoek
zomaar uit te voeren. Daartoe moet het immers eerst een opdracht van hogerhand ontvangen. Over de rest van de
inhoud van mijn 4 brieven werd niet gerept en al zeker werd de strekking daarvan niet weerlegd. Alleen werd
gesteld dat met betrekking tot de veiligheid van vaccins Nederland beschikt over een zelfstandig bestuursorgaan,
het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), dat verantwoordelijk is voor de toelating en bewaking

640
van werkzame geneesmiddelen (waaronder vaccins) op de markt. Het zwaartepunt van deze opdracht ligt bij de
bescherming van de volksgezondheid. Ik werd dan ook door verwezen naar het CBG. Omdat ik al eens eerder
mijn neus had gestoten bij dit CBG en ik weet dat dit ‘zelfstandige bestuursorgaan’ voor 27 miljoen euro wordt
gesponsord door de farmacie, tegenover slechts 3 miljoen vanuit de staatskas, heb ik dit adies maar niet meer
opgevolgd.

Ad2.: Minister Klink deed er het zwijgen toe. Hem schreef ik vorig jaar tot driemaal toe een uitvoerige brief met
bijlagen, waarin ik hem waarschuwde voor het wetenschappelijke feit dat de – als richtlijn voor primaire en
secundaire preventie in steeds grotere doses voorgeschreven - cholesterolverlagende statines kunnen leiden tot de
ontwikkeling van diabetes type 2, een van de grootste bedreigingen van de volksgezondheid. Uiteindelijk kreeg
ik toch nog een briefje terug met de mededeling dat de minister van VWS zich bij het bepalen van zijn beleid
alleen zou laten sturen door de aanbevelingen vanuit de farmaceutische industrie, omdat daar immers de beste
wetenschappers zaten. Derhalve zou mijn bijlage-materiaal niet verder worden bekeken.
Eind november 2008 bleek uit de evaluatie van de Jupiter-studie dat 1 op de 176 slikkers van statines
daadwerkelijk diabets type 2 had ontwikkeld. Over het aantal mensen dat reeds een voorstadium (prediabetes
ofwel het metabool syndroom) had ontwikkeld werd angstvallig gezwegen. Inmiddels werd zelfs nog de
behandelnorm met statines aangescherpt!!! En natuurlijk hoorde ik – hoewel ik gelijk had gehad - verder niets
meer. Statines zijn big business en dat heeft in een land met een V.O.C.-mentaliteit natuurlijk voorrang boven de
volksgezondheid. Ook al roept dezelfde minister van VWS publiekelijk dat er alles aan moet worden gedaan om
de aanstormende diabetestsunami in te dammen…

Ad. 3: Van de vestiging GGD-Haaglanden ontving ik namens alle artsen een e-mail waarin werd gesteld dat de
artsen niets zouden doen met mijn onderbouwde waarschuwingen omdat zij slechts uitvoeren wat door het
RIVM wordt opgedragen. Zij zouden derhalve dus ook niet de moeite nemen om het meegeleverde
wetenschappelijke materiaal te lezen. Dit is dan de reactie van als arts werkende domme loonslaven die ooit de
eed van Hippocrates hebben afgelegd. Zij schuiven hun eigen – door eed of gelofte bezegelde -
verantwoordelijk voor het niet bewust toebrengen van lichamelijk letsel op aan hun kennis toevertrouwde
personen dus af op het RIVM. En het RIVM speelt de verantwoordelijkheid weer door naar het CBG dat de
farmacie als hoofdsponsor heeft.

Ad. 4: Vervolgens richtte ik me tweemaal tot de Inspectie voor de Volksgezondheid – prof.dr. G. van der Wal) –
ook weer met diverse onderbouwende wetenschappelijke bijlagen betreffende de onveiligheid van dit vaccin. Ik
verzocht hem op basis van de onweerlegbaarheid van de gevaren met onmiddellijke ingang deze vaccinaties stop
te zetten ten behoeve van een herbezinning. Na enkele weken ontving ik schriftelijk de ultieme dooddoener.
[…] Wij hebben kennis genomen van de inhoud van uw e-mail. De inspectie heeft geen invloed op de
beleidsvorming aangaande dit onderwerp en beschouwt uw e-mail hierme als afgehandeld […]
Ik leef dus in een land waar - bij wetenschappelijk aangetoonde gevaren van vaccinaties voor alle meisjes boven
de 12 jaar - de Inspectie voor de Volksgezondheid niet bevoegd is om in te grijpen teneinde verdere schade aan
de gezondheid en voortplantingsmogelijkheden van deze meisjes te verhinderen.

De situatie zoals ik die tot nu toe mocht ervaren is dus als volgt:

· De Gezondheidsraad (GR) – waarvan diverse leden banden hebben met de farmaceutische industrie –
adviseert in snel tempo de opname van een HPV-vaccin, Cervarix, in het Rijksvacinatieprogramma,
terwijl er nog vele vragen open staan met betrekking tot onder meer de veiligheid en effectiviteit,
waardoor het opnameprofiel nog niet voldoet aan de door GR zelf opgestelde 7 criteria. De enige reden
voor opname in het Rijksvaccinatieprogramma is volgens de GR het feit dat de GR-commissie de
desbetreffende producenten van de HPV-vaccins ‘kritisch heeft bevraagd’. Over de twijfels aan het
vaccin zal in de toekomst pas helderheid worden verkregen omdat er nauwkeurig zal worden
gemonitord. Met ander woorden: er is sprake van een experiment een onzekere uitkomst.
· Het RIVM stelt dat het vaccin volkomen veilig is en roept bovendien dat de op wetenschappelijke
bevindingen gestoelde ongerustheid berust op ‘indianenverhalen’.
· De artsen van de GGD’s laten zich voor de volle 100% leiden door het RIVM, aan wie ze alle
verantwoordelijkheid voor hun medisch handelen afschuiven.
· Minster Klink van VWS wenst - na mijn eerdere gelijk van vorig jaar (statines, DM2) - niet te reageren.
· De Inspectie voor de Volksgezondheid laat weten machteloos te staan omdat ze geen invloed kan
uitoefenen op basis van - op gezondheidsgevaren wijzende - reguliere wetenschappelijke kennis.

Dan rijst nu de vraag wie dan wel de eindverantwoordelijke is in deze kwestie. En dan kom ik uit bij de minister
president van ons land, die tenslotte aan het hoofd staat van het kabinet, waaronder ook het minsterie van VWS

641
valt, dat weer de regie voert in gezondheidsland. Daarom ligt dus bij u de uiteindelijke eindverantwoordelijkheid
voor de uitvoering van het Rijksvacinatieprogramma en –beleid. En met name ook voor het onderhavige HPV-
vaccinatieprogramma.
Aan U dus ook de taak om nu orde op zaken te stellen in deze verwarrende en zorgwekkende situatie. Hierbij
staat natuurlijk al mijn studiemateriaal en overig werk – zoals het recent ontstane HPV-dossier – tot Uw
beschikking om het te laten beoordelen door onafhankelijke en medisch geschoolde wetenschappers, voor zover
die nog te vinden zijn in dit land waar ongeveer een decennium geleden de universiteiten hun ziel verkochten
aan het bedrijfsleven.
Tekenend is ook dat prof.dr. Van der Wal geen afbreuk deed aan mijn wetenschappelijke bevindingen, maar
slechts de nadruk legde op de onmacht van de Inspectie inzake het vaccinatiebeleid.

Als U het nog nodig acht – en dat raad ik U van harte aan – om zelf kennis te nemen van allerlei details van deze
kwestie, dan kunt U deze aantreffen op de website www.verontrustemoeders.nl. Hier kunt U ook alle (open)
brieven aantreffen die ik zojuist vermeldde.

Ik heb begrepen dat U ook vader bent van een jonge dochter die momenteel nog niet in aanmerking komt voor
de HPV-prik.
Als U – net als de rest van de autoriteiten – niet van plan bent om constructief op deze open brief te reageren,
dan raad ik U dringend aan om – alleen al in het belang van Uw dochters gezondheid en Uw eventueel
toekomstig grootvaderschap – een kijkje te gaan nemen op de genoemde website.
Maar natuurlijk zal het dan te zijnertijd wel van karakter getuigen als U Uw 12 jaar geworden dochter voor het
oog van de hele bevolking laat vaccineren met Cervarix.
Als U niets met deze brief doet, dan hebt U kennelijk een blindelings vertrouwen in de zelf niet medisch
geschoolde minister Klink die zich blijkens zijn brief van vorig jaar volledig laat souffleren door de
farmaceutische industrie en tijdens het vragenuurtje met de Tweede Kamer ook alle andere dan farmaceutische
suggesties pertinent afwees. Net zoals U een rotsvast vertrouwen moet hebben in een incompetente dr. Conijn
die natuurlijk niet zou mogen liegen over de veiligheid van een vaccin dat van overheidswege wordt ingespoten
in een hele generatie toekomstige moeders.

Dus in de lijn van twee medisch-wetenschappelijk gezien niet-competente mensen laat u dan uw dochter ‘voor
haar eigen bestwil’ driemaal publiekelijk inspuiten met Cervarix, in het bijzijn van de twee ‘verontruste
moeders’ achter de genoemde website, mevrouw Anneke Bleeker en mevrouw Irene Schoots, die dan zelf tijdens
een massa-vaccinatie – op goed geluk een spuit zullen aanreiken uit een volle bak met injectiespuiten die
bedoeld zijn voor al de te prikken meisjes van de vaccinatieronde waaraan Uw dochter deelneemt.
Een betere promotie voor deze zo dringend noodzakelijk geachte vaccinatie-actie lijkt me niet mogelijk. Hiermee
trekt u meteen de andere helft van de meisjes – die nu nog niet durft door de waarchuwingen van de verontruste
moeders – meteen ook over de streep. Iedereen blij. Uw dochter met een door de betreffende GGD-vestiging in
het vooruitzicht gesteld cadeautje of de kans daarop, U met een gezonde toekomst voor uw dochter en minister
Klink en mevrouw Conijn met het behalen van het gestelde doel: alle meisjes gevaccineerd.

Was het niet minister Veerman die ook op deze manier – door het laten inspuiten van zijn pluimvee - de ultieme
promotie deed voor het vaccineren tegen vogelgriep? Maar dit vergelijk gaat op een belangrijk punt mank: een
kip is maar een kip en eigenlijk handelswaar. Maar een dochter is een mens en dat is toch een ander verhaal.

Mocht U na het lezen van deze brief toch bedenkingen krijgen tegen de hele HPV-prikactie, maar durft U de al
jarenlang door vaccinatiepromotie geïndoctrineerde bevolking niet te verontrusten door het schrappen van dit
programma, dan kunt U natuurlijk altijd een onderzoeksinstituut opdracht geven om de door mij in de loop der
jaren opgestelde hypothese voor een alternatieve aanpak van virale en bacteriële aandoeningen te laten toetsen.
Als deze in de praktijk ook hout lijken te snijden, dan zal ons land het eerste in de wereld zijn dat op innovatieve
en veilige wijze infecties te lijf kan gaan, waardoor routinematige vaccinaties in de bewoonde wereld overbodig
worden. Ik wil U deze hypothese met alle plezier toezenden, maar U kunt deze ook al aantreffen op de website
van de genoemde dames.

Deze open brief zal een dag na verzending per post naar U ook worden geplaatst op de website
www.verontrustemoeders.nl en op diverse andere websites in ons eigen land en daarbuiten.

Met de meeste hoogachting,

T.C. Kuiper – van den Bos

642
T.C. Kuiper – van den Bos
Brielseweg 17
3233 AA Oostvoorne
tckuiper@wxs.nl

Oostvoorne, 25 mei 2009.

Open brief aan de Minister-President van Nederland,

Het ministerie van Algemene Zaken


de heer mr. dr. J.P. Balkenende – minister president
POB 20001
2500 EA Den Haag

Onderwerp: Onderzoek naar de immuunsuppressie na vacinaties. Aanvulling bij mijn brief d.d. 18 mei 2009.

Zeer geachte heer Balkenende,

In mijn vorige brief d.d. 18 mei, waarvan ik op 22 mei de ontvangstbevestiging kreeg, met de mededeling dat
een antwoord 3 tot 6 weken op zich kon laten wachten, stelde ik al dat mijn ervaringen hadden uitgewezen dat
niemand verantwoordelijk lijkt te zijn voor de veiligheid en nadelige gevolgen van het
Rijksvaccinatieprogramma. Derhalve rest nog de autoriteit van de minster-president die tenslotte boven de
verschillende ministeries staat en derhalve ook boven het ministerie van VWS, dat al eerder weigerde een
onderzoek met statines en Q10 uit te voeren omdat ik op theoretische gronden vreesde dat statines zouden leiden
tot een toename van diabetes type 2.
Onderzoek werd geweigerd omdat de minster aangaf alleen te willen varen op het farmaceutisch compas, omdat
juist bij de farmacie de beste wetenschappers zitten. Helaas voor minister Klink kreeg ik met de uitslag van de
Jupiterstudie toch gelijk. Ik kan u mijn hele studie toezenden, maar ik vrees dat dit onderwerp niet bepaald Uw
specialiteit is.
Deze uitkomst van de Jupiterstudie bewijst dat de beste wetenschappers toch niet altijd bij de farmacie zitten.
Dus ook in het geval van de veiligheid van vaccinaties zou ik weleens gelijk kunnen hebben.

Mijn gelijk bleek ook al uit het feit dat – nadat ik waarschuwde dat aluminium hydroxide leidt tot de vorming
van zogenaamde stereo-isomere eiwitten - allang bekend bleek dat aluminium leidt tot vervorming van de
ruimtelijke structuur van aminozuren en eiwitten plus depletie van vitamine D. Alleen werden die feiten
verzwegen. Mijn voorstel tot het onderzoek naar het ontstaan van stereo-isomere eiwitten - gedaan aan dr.
Conijn van het RIVM - werd nooit beantwoord. Enkele weken later bleek dat dit allang bekende gegeven juist
wordt gebruikt bij de fabricage van de nieuwste generatie vaccins (zie vorige brief).
Ik denk ook dat het RIVM allang op de hoogte is van het mechanisme van immuunsppressie en dat ze weet dat
dit soms fataal afloopt. De werking hiervan is heel eenvoudig in de de reguliere medische literatuur te lezen.

Het is mijn stelling – en die van anderen – dat door de vaccinaties (met het geeft niet welk vaccin) het
immuunsysteem een geweldige opdonder krijgt, waardoor het binnen enkele dagen (soms zelfs extreem)
verzwakt. De vaccinatie leidt namelijk tot een lichamelijke stress-respons, waardoor een grote hoeveelheid
stresshormonen wordt geproduceerd. Het is de medische wereld algemeen bekend dat stresshormonen – ofwel
corticosteroïden – afbreuk doen aan de kwaliteit van het immuunsysteem. Na ongeveer een maand kan het
immuunsysteem zich normaliter weer hersteld hebben.

Stresshormonen - zoals cortisol - doen op twee manieren afbreuk aan de kwaliteit van het immuunsysteem:
· Een overvloed aan cortisol leidt via het neutraliserende MTN-mechanisme (metallothioninen) tot een
snelle en sterke daling van de zinkspiegel. En de ontwikkeling van T-cellen via de thymus staat of valt
met het beschikbaar zijn van voldoende zink.
· Immuuncellen hebben receptoren voor cortisol en wanneer cortisol zich aan die cellen hecht, vertraagt
het tempo waarin ze zich delen en wordt de werking van het immuunsysteem aangetast.

643
Op vrijdagavond 22 mei 2009, in het tv-programma ‘Eenvandaag’, zei de heer Jim van Steenbergen namens het
RIVM dat het uiterst onwaarschijnlijk is dat de door het RIVM uitgevoerde vaccinaties gerelateerd kunnen zijn
aan sterfgevallen binnen enkele dagen na vaccinatie. Onderzoek dat aan deze conclusie ten grondslag ligt is een
zogenaamd ‘papieren onderzoek’, gebaseerd op gekregen gegevens.

De incidentie van de sterfgevallen is ook vrij constant - jaarlijks tussen de 5 tot 10 gevallen - net zoals de
populatie te prikken kinderen constant blijft. Volgens RIVM-medewerker Jim van Steenbergen wijst dit gegeven
erop dat het juist niets te maken heeft met vaccinaties en dat men er pas bovenop zou springen als het aantal
incidenties zou toenemen. Ik heb tijdens mijn statistiekcollege’s ooit geleerd dat juist wanneer een uitkomst – in
dit geval het overlijdenspercentage – verandert, er gezocht moet worden naar een extra bijkomende factor die
hiervoor verantwoordelijk is. Bij een gelijkblijvend percentage moet men de bestaande constante variabelen
onderzoeken. Dus in dit geval de constant gebleven vaccinatiegraad. Kennelijk beschouwt de heer Van
Steenbergen het huidige aantal sterfgevallen dus als normaal en behorend bij de huidige vaccinatiegraad.

Volgens het RIVM is er geen reden voor onderzoek, want de informatie die hier uit te halen is, is al tot de bodem
uitgezocht, zegt men. En op basis van dat papieren onderzoek heeft het uitvoerende RIVM aan de pathaloog-
anatoom gezegd dat hij niet verder hoefde te zoeken, omdat er toch geen relatie zou kunnen zijn. En hiermee –
met deze wetenschappelijk verwerpelijke cirkelredenering - pleitte het RIVM zich vrij van elke betrokkenheid
bij de sterfgevallen. Vervolgens werd het hierbij zichzelf controlerende RIVM – dat de pathaloog van het OM
had beïnvloed - ook nog gerustgesteld door de IGZ, dat het RIVM complimenteerde met de ‘keurige’
afhandeling van de kwestie.
Toch vertelde de heer Van Steenbergen op de tv dat een pertinente uitspraak in deze kwestie onmogelijk is en dat
de mate van zekerheid betreffende de non-relatie van de sterfgevallen met de vaccinatie slechts berust op
‘uiterste onwaarschijnlijkheid’ en dat is nou net geen sluitende 100% zekerheid. Het RIVM doet dus slechts de
‘bewering’ dat vaccinaties voor de volle honder procent veilig zijn. Er kan dus – ook volgens de genoemde
medewerker van het RIVM – ook nog iets anders aan de hand zijn. Wetenschappelijke beweringen dienen altijd
te worden gefalsificeerd door behoorlijk onderzoek, zeker als daar mensenlevens mee gemoeid zijn.
En dat ‘iets anders’ is hoogstwaarschijnlijk het optreden van het a-specifieke stress-syndroom (ook wel GAS
genoemd) dat al uitputtend is onderzocht door dr. Selye (1937) en later nog eens uitvoerig is beschreven door de
hoofdonderzoeker dr. Viera Scheibner, die na uitvoerig onderzoek aantoonde dat er ook wel degelijk een
verband bestaat tussen SIDS (wiegendood) en vaccinaties. Veel kinderen overleden inderdaad – ook volgens het
RIVM – aan wiegendood. Maar die wiegendood werd veroorzaakt door de vaccinaties.
De door de vaccinaties teweeg gebrachte lichamelijke stress leidt tot dezelfde effecten als de psychische stress
als een individu plotseling oog in oog komt te staan met gevaar. Dat ontstaat de zogenaamde ‘fight or flight-
respons’, waarbij ook een overmaat van cortisol wordt gevormd. Deze cortisol en andere stresshormonen zorgen
ervoor dat lichaamsfuncties tijdelijk op andere niveaus gaan functioneren: ofwel op een laag pitje ofwel op volle
toeren. SIDS ontstaat als er tijdelijk bepaalde vitale functies even op een laag pitje worden gezet.

Het zou toch te wensen zijn dat men ook op het RIVM eens kennisneemt van de uitgebreide literatuur op dit
gebied en ook nieuwe ontwikkelingen op de voet volgt. Dat is toch een van de plichten van een medische
instantie die ingrijpende medische handelingen uitvoert op de landelijke populatie?
Volgens de arts J. Koetsier – ook optredend in het genoemde programma – die inzage had in alle documenten en
briefwisseling in de betreffende kwestie, is de conclusie van het RIVM gebaseerd op oude literatuur i.p.v.
gedegen ‘echt’ onderzoek. Dat strookt met de uitlating van de heer Steenbergen die rept over papieren onderzoek.
Het RIVM heeft de doodsoorzaak van Freek Hagoort afgedaan met een ‘oude papieren dooddoener’ die moest
voorkomen dat er diepgaander onderzoek zou worden verricht.

Toch is onderzoek naar het bestaan van het s-specifieke stress-syndroom - dat leidt tot een vrij plotselinge
immuunsuppressie - heel eenvoudig in eigen land uit te voeren. Ik bedoel een onderzoek naar de relatie tussen
vaccineren en een daling van bepaalde factoren van het immuunsysteem. Nergens nog las ik over zo’n onderzoek.
Dat is ook logisch, want ruim een decenium geleden verkochten de universiteiten hun ziel aan het bedrijfsleven
en dus ook aan de farmacie. Ik maakte toentertijd de rel die dat opleverde zelf nog mee in Leiden. Dat had tot
gevolg dat allerlei medische onderzoeken voortaan zouden worden gesponsord door de farmacie en dat
onderzoeken die schade zouden kunnen berokkenen aan de veilige en comfortabele positie van de farmacie niet
zouden worden gesponsord en dat eventueel voor de farmacie nadelig uitpakkende onderzoeksresultaten niet
naar buiten mochten worden gebracht.
Leest u hiervoor maar eens het verhelderende boek De onwelkome boodschap, of hoe de vrijheid van
wetenschap bedreigd wordt, 1999, door de Leidse professor André Köbben. Onderzoeken naar het opwekken
van immuunsuppressie - via GAS – door vaccinaties zouden deze bedrijfstak toch wel heel erg hebben geschaad,

644
want vaccins zijn een stevige poot onder de farmaceutische concerns. Dus is het door mij beoogde onderzoek
ook nog nooit uitgevoerd of gepubliceerd.

Onlangs kreeg ik een onderzoekspublicatie in handen van enkele onderzoekers aan de universiteit van Leiden,
die iets interessants hadden ontdekt betreffende het immuunsysteem.
Zij ontdekten namelijk dat een virulente besmetting met het HPV-virus - waardoor baarmoederhalskanker kan
ontstaan - was gerelateerd aan een verzwakt immuunsysteem. En die verzwakking van dat immuunsysteem was
heel eenvoudig te meten door de titers te bepalen van twee voor het immuunsysteem heel cruciale componenten,
namelijk CD4-cellen en T-helpercellen.
Voor de volledigheid laat ik een stukje betreffende dit onderzoek hieronder volgen:

Human Papillomavirus Type 16-Positive Cervical Cancer Is Associated with Impaired CD4+ T-
Cell Immunity against Early Antigens E2 and E6
Annemieke de Jong1,2, Mariëtte I. E. van Poelgeest3, Jeanette M. van der Hulst1, Jan Wouter Drijfhout1, Gert
Jan Fleuren4, Cornelis J. M. Melief1, Gemma Kenter3, Rienk Offringa1 and Sjoerd H. van der Burg1

Departments of 1 Immunohematology and Blood Transfusion, 2 Clinical Pharmacy and Toxicology, 3 Gynecology,
and 4 Pathology, Leiden University Medical Center, Leiden, the Netherlands

Cervical cancer is the possible outcome of genital infection with high-risk human papillomavirus (HPV) and is
preceded by a phase of persistent HPV infection during which the host immune system fails to eliminate the virus.
Fortunately, the majority of genital HPV infections are cleared before the development of (pre)malignant lesions.
Analysis of CD4+ T-helper (Th) immunity against the E2, E6, and E7 antigens of HPV16 in healthy women
revealed strong proliferative E2- and E6-specific responses associated with prominent IFN- and interleukin 5
secretion. This indicates that the naturally arising virus-induced immune response displays a mixed Th1/Th2
cytokine profile. Of all HPV16+ cervical cancer patients, approximately half failed to mount a detectable
immune response against the HPV16-derived peptides. The other half of the patients showed impaired HPV16-
specific proliferative responses, which generally lacked both IFN- and interleukin 5. This indicates that the
HPV16-specific CD4+ T-cell response in cervical cancer patients is either absent or severely impaired, despite a
relatively good immune status of the patients, as indicated by intact responses against recall antigens. It is highly
conceivable that proper CD4+ T-cell help is important for launching an effective immune attack against HPV
because infection of cervical epithelia by this virus is, at least initially, not accompanied by gross disturbance of
this tissue and/or strong proinflammatory stimuli. Therefore, our observations concerning the lack of functional
HPV16-specific CD4+ T-cell immunity in patients with cervical cancer offer a possible explanation for the
development of this disease.

Nu is mijn onderzoeksvoorstel om voor eens en altijd uit te zoeken of er wel of niet een immuunrespons optreedt,
heel eenvoudig uit te voeren en ik geef het hieronder puntsgewijs door:
· Men roept minimaal 50 kinderen uit een grotere stad – zoals Leiden - tegelijk op voor bijvoorbeeld de
DTP en BMR-prik waarvoor ze qua leeftijd in aanmerking komen.
· Een uur voor de prik neemt men van deze kinderen wat bloed af om te onderzoeken wat op dat moment
– dus voorafgaand aan de prik – de titers zijn van de CD4-cellen en de T-helpercellen, die een helder
beeld verschaffen over de conditie waarin het immuunsysteem verkeert. Daarna krijgen ze de
betreffende vaccinatie.
· Men berekent de gemiddelde titers van deze 50 (of liefst 100, N=100 was vroeger een vereiste voor een
valide onderzoek) kinderen.
· Na 5 dagen roept men dezelfde kinderen weer op voor een bloedafname en bepaalt men weer de titers
van CD4 en de T-helpercellen, plus het gemeten gemiddelde.
· Na 1 maand wordt er bij dezelfde kinderen weer bloed afgenomen voor nog een bepaling van CD4-
cellen en T-helpercellen en weer wordt het gemiddelde berekend.

Als er sprake is van een dip in de kwaliteit van het immuunsysteem, zal dit duidelijk moeten worden doordat de
gemiddelde titers 5 dagen na de vaccinatie lager zijn dan voor de vaccinatie en een maand daarna.

Als de gemiddelde titers 5 dagen na de vaccinatie lager zijn dan ervoor en een maand later, dan is duidelijk dat
vacinatie kan leiden tot GAS en dus tot en zodanige immuunsuppressie dat een kind kan overlijden als er net
tijdens deze kritische periode – rond enkele dagen na de vaccinatie – een al bestaande of nieuw opgelopen
infectie - door het vrij spel krijgen wegens ingestort immuunsysteem – zich fataal kan ontwikkelen.

645
Dat houdt dan ook in dat vaccinatie niet per definitie 100% veilig is zoals het RIVM beweert en dat ook de in
mijn eerdere brief al genoemde Freek Haagoort kan zijn overleden aan de gevolgen van zijn DTP-BMR-prik drie
dagen tevoren. Net als al die andere kinderen die zijn overleden aan wat volgens het RIVM moet worden
afgedaan als ‘griep’ en SIDS.

Omdat het RIVM, de Gezondheidsraad en de Inspectie voor de Volksgezondheid, samen met de minister van
VWS de mening zijn toegedaan dat vaccinaties volkomen veilig zijn en er hooguit over de effectiviteit kan
worden gediscussieerd, en ze bovendien de verantwoordelijkheid allemaal uit de weg gaan blijkens de reacties
die ik zelf mocht krijgen en elders lezen, wordt het de hoogste tijd dat de minister-president zelf een einde maakt
aan dit Zwarte Pietenspel – en het toenemende gekrakeel vanuit de steeds ongeruster wordend bevolking - door
het geven van een onderzoeksopdracht aan de reeds genoemde onderzoekers van de universiteit van Leiden om
op een onafhankelijke manier – dus betaald door de overheid in plaats van door de farmacie – volgens de door
mij beschreven onderzoeksopzet – te onderzoeken hoe het immuunsysteem reageert op vaccinaties in het
algemeen door het meten van de titers Van CD4 en T-helpercellen.

Voor dat onderzoek moeten dus minimaal 50 jonge kinderen driemaal worden geprikt voor een kleine
bloedafname. Me dunkt dat dit niet door de ethische commissie voor mensgebonden onderzoek kan worden
verboden. Immers, er werd ook onderzoek verricht op meisjes tussen 9 en 15 jaar met het doel om te
onderzoeken hoe die rageren op dubbelvaccinaties met een HPV-vaccin plus een vaccin tegen hepatitis-B,
zonder dat de veiligheid vaststond, want dit was een experiment. Hierbij kregen deze meisjes ook drie prikrondes
met zelfs twee prikken per keer, in iedere arm eentje. Het invasieve karakter van dit experiment was dus nog
eens dubbel vergeleken bij het door mij voorgestelde onderzoek. Bovendien wordt er bij een bloedafname
slechts geprikt en niets in het lichaam gespoten dat kwaad zou kunnen. Als 9-jarige meisjes mogen worden
misbruikt voor dit HPV-Hepatitits-B-experiment, dan komt driemaal bloedafnemen ook door die ethische
commissie heen.

Het lijkt me niet moeilijk om contact te leggen met de reeds genoemde onderzoeksgroep die in Leiden het
onderzoek uitvoerde naar de titers van CD4-cellen en T-helpercellen. Van een van de auteurs volgen hieronder
de adresgegevens:
Sjoerd H. v.d. Burg
P.O.BOX 9600
2300 RC Leiden
Tel: 071 - 5261180
shvdburg@lumc.nl

De onderzoeksuitkomst dient gelijktijdig te worden verzonden naar U, het ministerie van VWS, het RIVM, de
ouders van Freek Haagoort en mij. Alleen op die manier kan de impasse worden doorbroken en helderheid
worden verkregen over de al of niet bestaande veiligheid van vaccins met betrekking tot de kwaliteit van het
immuunsysteem. En dat zou heel wat kinderen in de toekomst misschien nog kunnen redden van een net zo
afschuwelijke dood als die van Freek Hagoort.
Ongeacht hoe het Leidse onderzoek zal uitpakken, wil ik dat de uitslag onverkort via tv wordt bekendgemaakt
aan de hele bevolking. In het ene geval zal de ongerustheid - voor overlijden kort na de vaccinatie - worden
weggenomen en zal het Rijksvaccinatieprogramma om deze reden niet hoeven vrezen voor steeds lager
wordende opkomsten. Maar in het andere geval zal men moeten erkennen dat vaccinaties niet per definitie
volkomen veilig zijn en ze dus moeten worden gestaakt. Temeer daar uit het al genoemde Leidse onderzoek is
gebleken dat de ernst van infecties primair afhangt van de staat waarin het immuunsysteem verkeert op het
moment van de besmetting. Door aluminumhoudende vaccins veroorzaakte depleties van vitamine D hollen
bovendien het immuunsysteen uit, waardoor infecties de kans krijgen om ernstiger te verlopen dan nodig is. Niet
inenten spaart het immuunsysteem, waardoor gewone kinderziekten helemaal geen fatale afloop hoeven krijgen.
Inplaats van zich druk te maken om een zo groot mogelijke vacinatiegraad zouden de gezondheidsautoriteiten er
beter aan doen om zich meer te bekommeren om de toestand van het immuunsysteem van kinderen, waaraan
soms met eenvoudige middelen ook nog wel wat te verbeteren valt. Dit blijkt ook uit de aanbeveling door de
Gezondheidsraad om volwassenen en kinderen in risicogroepen extra suppleties met vitamine D te geven.

Net voor het printen van deze brief ontving ik nog een interessant artikel waaruit ik het begin hier zal citeren om
dat het duidelijk aantoont, dat vaccineren averechts kan uitwerken:

[…] The new study aimed at evaluating the effectiveness of the flu vaccine (trivalent inactivated flu vaccine, or
TIV) in children, especially asthmatic children, study leader Avni Joshi, M.D., told Science Daily.

646
The relative benefit of the vaccine is of paramount importance in light of the recommendation of the Centers for
Disease Control and Prevention and the American academy of Pediatrics to vaccinate all children between 6
months and 18 years every year, a recommendation that the National Asthma Education and Prevention
Program endorses.

The Mayo Clinic study spanned eight consecutive flu seasons and involved 263 children ages 6 months to 18
years. All of the children had laboratory-confirmed influenza between 1996 and 2006. Researchers verified
which children had or had not received the vaccine, which were asthmatics, and which had to be hospitalized
with flu-related illnesses.

The study showed that children who had been vaccinated had three times the risk of hospitalization of children
who had not been vaccinated. Asthmatic children who received the vaccine had a ‘significantly’ higher risk of
being hospitalized than asthmatic chldren who had not received it. No other factors, such as the severity of
asthma, appeared to have an effect on the risk of being hospitalized.

The findings do not implicate the flu vaccine as the cause of hospitalizations, Joshi said, adding that they do,
“raise questions about the efficacy of the vaccine,”[…]

Volgens mij was het niet de aard van het griep-vaccin dat de ziekenhuisopnames veroorzaakte, maar het feit dat
ze bij deze kinderen – door de tijdelijke immuunsuppressie - de immuunstatus zodanig verlaagden dat bestaande
aandoeningen zoveel konden verergeren dat ziekenhuisopnames noodzakelijk werden.

En dat mechanisme wil ik zo spoedig mogelijk op een onafhankelijkemanier laten onderzoeken, want ook in ons
eigen land worden astmatische kinderen doodgewoon blootgesteld aan de hele reeks prikken van het RVP plus
vaak preventieve griepprikken omdat ze tot de zogenaamde risicogroep behoren.

In afwachting van een antwoord op deze en mijn vorige brief groet ik U met de meeste hoogachting.

T.C. Kuiper – van den Bos

647
T.C. Kuiper – van den Bos
Brielseweg 17
3233 AA Oostvoorne
tckuiper@wxs.nl

Oostvoorne, 3 juni 2009.

OPEN BRIEF aan de Vereniging tegen de Kwakzalverij

t.a.v. dr. C.N.M. Renckens, voorzitter


Ramen 32
1621 EL Hoorn

Onderwerp: de kwakzalverij van het RIVM

Geachte heer Renckens,

Allereerst wil ik u feliciteren met enkele recente succesen van de Vereniging tegen de Kwakzalverij. Mevrouw
dr. Sickesz mag nu officieel als een kwakzalver worden bestempeld en een dame met de artiestennaam
‘Jomanda’ mag twee jaar haar ‘beroep’ niet uitoefenen. Waarom u zich zo druk maakte om die laatste dame is
me een raadsel, daar zij zich hoofdzakelijk beweegt in blauwe gewaden voor een publiek dat zelf op haar shows
afkomt. Volgens mij behoort die dame toch duidelijk tot een andere categorie dan hulpverleners die mensen
blootstellen aan chemische of natuurlijke preparaten of (nutteloze en vaak niet ongevaarlijke) invasieve ingrepen
plegen. Deze dame – die slechts zegt een intermediair te zijn tussen de goddelijke wereld en de mens - een
uitspraak waaraan iedereen al of niet geloof mag hechten - afrekenen naar de zelfde maatstaven als mensen met
een medische achtergrond lijkt me toch echt teveel eer voor deze Jomanda omdat het haar op één lijn stelt met
(para)medische beroepsbeoefenaren. Dit doet me denken aan de heksenjachten uit de middeleeuwen.
U rekent een visboer af op de kwaliteit van biefstuk die hij niet eens in zijn assortiment heeft.

Maar u weet ongetwijfeld ook dat het geloof in Jomanda’s vermeende krachten kan leiden tot een zodanig
placebo-effect dat het positieve effect daarvan dat van reguliere medicatie overstijgt. En dat dient dan toch het
welzijn van de betreffende patiënt. Bovendien hebben deze placebo-effecten geen schadelijke biochemisch
geïnduceerde bijwerkingen, net zo min trouwens als dat het geval is bij de orthomanuele aanpak van dr. Sickesz.
Hoewel deze laatste therapie wel kan leiden tot een normalisering en optimalisering van de bloedcirculatie en de
dynamiek van neurotransmitterstoffen, waardoor het functioneren van psychiatrische patiënten kan worden
verbeterd. Omdat u als gynaecoloog geen diepgaand inzicht heeft in de neuropsychologie mag mevrouw Sickesz
nu dus kwakzalver worden genoemd, al moest daar nog wel een flinke portie verklarende taalkunde aan te pas
komen. Om u een idee te geven van de mecanismen waarlangs de positieve effecten van Sickesz’s aanpak tot
stand komen, treft u op de bijgevoegde Cd-rom als bijlage een stukje aan uit mijn eigen werk.

Ik deel de mening van dr. Arianne Verhagen van het Erasmus MC (zie de U-pagina van de Volkskrant van 30-5-
2009: Voer kruistocht tegen aantoonbaar schadelijke behandelingen en adviezen) dat het jammer is dat uw
kruistocht alleen gericht is op ‘alternatieve geneeswijzen’, waarmee dan bedoeld wordt: ‘niet-farmacologische en
niet-invasieve therapie’.

Maar ook op uw eigen terrein – de gynaecologie – valt er nog wel iets te bestrijden, dat ook nog in een groter
verband kan worden bezien, namelijk de praktijk van het vaccineren in het algemeen en dat van de HPV-vaccins
in het bijzonder.
Uit recent gepubliceerd onderzoek is namelijk gebleken dat eenvijfde van de meisjes al vanaf de geboorte/vroege
jeugd besmet is met het HPV-virus omdat dit virus ook zonder seksueel contact kan worden overgedragen. Ook
is bekend dat inenting met de HPV-vaccins Gardasil en Cervarix niet zinvol is als er reeds sprake is van infectie
met het humaan papillomavirus. Toch heeft het RIVM het nodig gevonden om alle meisjes – zonder screening
vooraf – te vaccineren met Cervarix. Daarmee is geheel onnodig gezondheidsschade toegebracht aan 20% van de
opgeroepen meisjes.
Zoals u ongetwijfeld ook bekend zal zijn, kan het HPV-virus leiden tot problemen met de vruchtbaarheid doordat
het behalve de cellen van de baarmoedermond ook de eierstokken kan aantasten.

648
Eerst wil ik nog even benadrukken dat allang bekend is dat het optreden van baarmoederhalskanker gerelateerd
is aan een verzwakt immuunsysteem. Dat is nota bene ook al beschreven door een aantal Nederlandse
onderzoekers van de universiteit van Leiden. Annemieke de Jong en collega’s schreven namelijk het artikel
Human Papillomavirus Type 16-Positive Cervical Cancer Is Associated with Impaired CD4+ T-Cell Immunity
agianst Early Antigens E2 and E6.
Dat wil dus zeggen dat deze vorm van kanker kan optreden bij een vermindering van het aantal CD4+ en T-
cellen die zich zouden moeten verweren tegen de virusantigenen E2 en E6 van dat virus. Verlaging van de
vitamine D-spiegel – door het aluminium hydroxide in Cervarix - leidt ondermeer op termijn tot een zodanige
verzwakking van het immuunsysteem.
Omdat het in het spierweefsel ingespoten aluminium hydroxide pas langzaam wordt afgegeven aan de bloedbaan,
neemt ook die verlaging van vitamine D enige tijd in beslag en komen de effecten dan ook pas op termijn aan het
licht. Dus niet binnen enkele dagen of weken, maar pas na maanden.

Het via het moederlijke bloed overerfbare papillomavirus kan leiden tot kanker aan de baarmoederhals en iets
minder vaak ook van de eierstokken. Dit virus heeft namelijk de eigenschap dat het de genexpressie van cellen in
de baarmoedermond en eierstokken (en andere weefsels) kan veranderen door het verstoren van de epigenetische
codering van het DNA. Dat is een methyllaagje dan er voor zorgt dat bepaalde genen aan of uit staan. Deze
epigenetische codering is ook overerfbaar. Ook andere (virulente) virussen kunnen aangrijpen op de
epigenetische codering van lichaamscellen. Door die ontregeling van de epigenetische codering kunnen
evolutionair actuele functies – en dus ‘aan’ staande DNA-functies worden geblokkeerd of ook evolutionair oude
en achterhaalde – en daarom geblokkeerde - functies weer worden geactiveerd. Dat betekent dat het functioneren
van de eierstokken ook kan worden ontregeld. En dat kan verschillende gevolgen hebben:
· Er kan iets mis gaan met de rijping en het vrijkomen van de eitjes uit de follikels, in de zin van het
vrijkomen/rijpen van helemaal geen of juist teveel eitjes (zoals bij veel dieren het geval is).
· De follikels zelf kunnen gaan disfunctioneren
· De follikels kunnen gaan ontsteken

Er moet dus sprake zijn van een virulente infectie met het humaan papillomavirus om de epigenetische codering
van het DNA van de eierstokcellen te ontregelen en de bovenvermelde verschijnselen te krijgen.
Het is al bekend dat als meisjes al een HPV-infectie onder de leden hebben, een vaccinatie er juist voor kan
zorgen dat die infectie nog wat virulenter wordt. Hoe virulenter de infectie, hoe groter de kans dat de
epigenetische codering van het DNA wordt aangetast (en dat de infectie wordt overgedragen op het nageslacht).

Recentelijk kreeg ik enkele onderzoeksverslagen onder ogen betreffende kleinschalige trials met Cervarix die
ongeveer een jaar hadden geduurd. In de opsomming van bijwerkingen van Cervarix (HPV-038, HPV-042 en
HPV-016) trof ik onder meer de volgende effecten aan:
· ovarian cyst ruptured
· folliculitis
· abdominal pain
· pelvic inflammatory disease
· poly cystic ovaries
· ovarian cyst
· cystitis

Iederen zal begrijpen dat deze verschijnselen kunnen wijzen op en leiden tot problemen met de vruchtbaarheid.
Omdat men de te prikken meisjes niet vooraf heeft gescreend op een HPV-infectie, maar doodleuk
veronderstelde dat zefs in een tijd waarin tienerzwangerschappen niet zeldzaam zijn – en met voorbijgaan van
het onderzoek dat aantoonde dat eenvijfde van de meisjes onder de vier jaar al besmet is - meisjes onder de 16
jaar nog niet besmet zijn met HPV, is het dus niet onmogelijk dat de hierboven genoemde verschijnselen zijn
vertoond door meisjes die al voor de vaccinaties besmet waren. Bovendien waren de onderzoeksgroepen ook nog
eens erg klein en werd het aantal antilichamen gemeten kort na de laatste vaccinatie.

Er wordt toegegeven dat nog niet bekend is of op de langere termijn de HPV-prikken echt effectief zullen blijken
te zijn in de zin van bescherming tegen baarmoederhalskanker.
Gezien het feit dat bekend is dat aluminium hydroxide het immuunsysteem verzwakt (via verlaging van vitamine
D), zal men ook weten dat op termijn de eerste – door vaccinatie verkregen - immuniteit tegen HPV zal overgaan
in een grotere kans op besmetting en grotere virulentie van het virus doordat het aluminium in het vaccin dat
immuunsysteem sterk kan verzwakken. En nu kan dat immuunsysteem dan wel dat virus herkennen, maar als er
geen immuunleger meer naar behoren kan worden gemobiliseerd, dan is dat beschermende systeem machteloos
en krijgt nog dat virus vrij spel en zelfs nog meer vrij spel dan zonder inenting.

649
De vaccinatie met het HPV-vaccin bedreigt in feite op drie manieren de vruchtbaarheid en een gezond
nageslacht (wat ook weer gerelateerd is aan de mogelijkheid tot voortplanting):
· Verstoring van genexpressie via aluminium, via het RNA. Dit gebeurt algemeen, maar kan ook de
reproductieve functie aantasten. Dit wordt (wetenschappelijk onderbouwd) beschreven in de op Cd-rom
bijgevoegde studie ‘De verborgen gevaren van vaccinaties’.
· Verstoring van genexpressie door het HPV-virus, via verstoring van de epigenetische codering,
waardoor – naast andere functies - meer specifiek de reproductieve functie wordt getroffen.
· Een bekend menselijk psychisme is de neiging om zelf gevaar uit het oog te verliezen, zodra sprake is
van aangereikte beschermende maatregelen. Meisjes en vrouwen krijgen de neiging om onveiliger te
gaan vrijen. En vanwege de ontoereikende informatie denken vele minder onderlegde meisjes ook echt
dat die prik ze overal tegen beschermt. Het wordt al de ‘veilig vrijen-prik’ genoemd. Tegen de tijd dat
het immuunsysteem verzwakt raakt, kunnen ze bij hun (veelal nog) eerste seksuele contacten (opnieuw)
besmet raken en dus in alle hevigheid met de gevolgen van dit HPV-virus te maken krijgen. Als
inderdaad de andere virustypen nu virulenter gaan worden, hetgeen mogelijk is, dan wordt het risico op
en zeer virulente infectie nog groter. En derhalve de kans op bovenvermelde problemen met de
eierstokken ook.

Op langere termijn zullen er dus ook niet minder meisjes en vrouwen gaan sterven aan de uitwerkingen van dit
HPV-virus – dus aan kanker van baarmoederhals en eierstokken – maar zullen er daarnaast dus ook steeds meer
vruchtbaarheidsproblemen gaan optreden. En omdat een veranderde epigenetische codering ook wordt
doorgegeven naar nageslacht dat eventueel toch nog – al of niet met behulp van vruchtbaarheidsklinieken –
wordt geboren. Omdat ook dat vrouwelijke nageslacht weer ‘preventief’ wordt ingeënt, krijgt dat dan nog grotere
problemen.
Omdat recent gepubliceerd onderzoek door een Nederlandse promovendus aantoont dat het HPV-virus ook
verantwoordelijk is voor één van de drie vormen van hoofd/halskanker, mogen we dus ook aannemen dat door
het virulent worden van het HPV-virus, door inentingen met een aluminiumhoudend vaccin, ook
hoofd/halskanker een grotere incidentie zal krijgen onder de gevaccineerde meisjes. Ook – en misschien vooral -
onder de 20% meisjes die al besmet waren ten tijde van de vaccinaties.
De genoemde publicaties treft u – samen met de door mij beschreven implicaties daarvan - aan op de Cd-rom.

Het bevreemdt mij dat u zich – als gynaecoloog en alerte waakhond voor misstanden in de geneeskunde – nog
steeds niet heeft gemengd in de publieke discussie betreffende de voor- en nadelen van de HPV-vaccinaties.
Ook tegen de schade van vaccinaties in het algemeen, zoals die vallen onder het Rijksvaccinatieprogramma,
heeft u zich nog nooit gekeerd. En dat bevreemdt mij ook, temeer daar er al sinds geruime tijd diverse
wetenschappelijke onderzoeksuitkomsten bestaan die op ondubbelzinnige wijze de gezondheidsgevaren van
vaccinaties in beeld brengen. Ik bespreek deze gevaren in de studie betreffende de verborgen gevaren van
vaccinaties, die u op de Cd-rom aantreft.

Hoewel mevr. dr. Conijn van het RIVM in de media de (lipofiele) adjuvans aluminium hydroxide volkomen
veilig noemde, valt daar wetenschappelijk gezien toch nog wel wat op af te dingen, want:
· Aluminium hydroxide induceert de vorming van qua ruimtelijke structuur afwijkende aminozuren en
eiwitten (algemeen benoemd als stereo-isomere moleculen van aminozuren en eiwitten).
· Aluminium hydroxide induceert een veranderde genexpressie.
· Aluminium hydroxide is neurotoxisch volgens het MTN-mechanisme.
· Aluminium hydroxide versterkt via het MTN-mechanisme tot het a-specifieke stress-syndroom (GAS).
· Aluminium hydroxie veroorzaakt depletie van vitamine D en daardoor ook van calcium en fosfor.

En juist ook die verlaging van de spiegels van vitamine D is mondiaal een zorg van de gezondheidsautoriteiten.
Typisch is in dit verband dat de Gezondheidsraad recentelijk adviseerde om risicogroepen extra suppleties met
vitamine D te geven. Al dat prikken is dus eigenlijk conflicterend met dit geadviseerde beleid.

Interessant is een recente studie door dr. Lisa Bodnar en collega’s (universiteit van Pittsburgh) waaruit blijkt dat
een vitamine D-deficiëntie een grote rol speelt bij het ontstaan van ‘bacterial vaginosis’ (BV). In een persbericht
zegt de gynaecoloog en epidemioloog dr. Bodnar:
“Bacterial vaginosis affects nearly one in three reproductive-aged women, so there is great need to understand
how it can prevented. It is not only associated with a number of gynecologic conditions, but also may contribute
to premature delivery – the leading cause of neonatal mortallity – making it of particular concern to pregnant
women. An astounding 93% of the pregnant women with the infecetion were found to be deficit in vitamin D.”

Vaccinatie met aluminiumhoudende vaccins zoals Cervarix zal dus ook ‘bacterial vaginosis” in de hand werken.

650
Opmerkelijk is ook dat de depletie van vitamine D, calcium en fosfor wel wordt genoemd op bladzijde 28 van
het Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook uit 2001, maar dat dit boek niet in Nederland te bestellen en dus
ook niet te leveren is. Ik wist nog een exemplaar te bemachtigen in Duitsland, maar nadat ik hierover schreef, is
ook die bron nu opgedroogd. Opmerkelijk is ook dat dit boek niet bekend is op de redactie van het
Pharmaceutische Weekblad, dat nu ook naarstig bezig is om dit boek in het bezit te krijgen. Me dunkt dat toch
ook apothekers en artsen op de hoogte dienen te zijn van de depleties die de meeste farmaceutische middelen
veroorzaken, omdat deze depleties kun leiden tot bijwerkingen in de categorie van de gebreksziekten. Het wel
veroorzaken van depleties, maar niet hiervoor compenseren d.m.v. suppleties is ook een vorm van kwalzalverij.

Verlaging van vitamine D is ondermeer schadelijk voor de kwaliteit van het immuunsysteem, waardoor men nog
vatbaarder wordt voor infecties en het virulent worden daarvan, ook van een HPV-infectie waarmee 80% van de
vrouwen ooit in aanraking komt.

Hoewel mevrouw Conijn namens het RIVM dus onwaarheid spreekt of – omdat zij haar medische literatuur
kennelijk niet bijhoudt – incompetent is om uitvoering te geven aan het RVP, heeft u haar volgens mij nog nooit
openlijk beticht van kwakzalverij, hoewel dat in dit geval toch zeker terecht zou zijn.
Daarom denk ik dat het met het oog op de geloofwaardigheid van uw Vereniging tegen de Kwakzalverij erg
nuttig zal zijn om mijn studie betreffende de verborgen gevaren van vaccinaties (Cd-rom) helemaal te lezen.
Deze studie op de Cd-rom is het ruwe manuscript voor een snel uit te geven informatief boek, zoals dat vorige
week door een uitgever - als zijnde zeer interessant materiaal - in ontvangst is genomen. Hierin zijn ook alle
(open) brieven aan mevrouw Conijn van het RIVM opgenomen, alsmede de drie (open) brieven aan alle GGD’s.

Ik ben het volledig eens met de opmerking in de reeds genoemde ingezonden brief van mevrouw dr. Arianne
Verhagen:
‘Het zou veel handiger zijn als Renckens zijn focus vooral richt op het bestrijden van adviezen en behandelingen
(regulier en alternatief) die aantoonbaar schadelijk zijn’.
In mijn studie maak ik aantoonbaar dat de praktijk van de routinematig vaccineren op diverse manieren
schadelijk is voor de mens. Naast de al genoemde nadelen van aluminium (en kwik) komt daar ook nog eens het
a-specifieke stress-syndroom (GAS) bij dat veroorzaakt wordt door de vaccins zelf. Aan dat GAS overlijden
jaarlijks gemiddeld tussen de 5 en 10 kinderen, zoals recentelijk ook de 8-jarige Freek Haagoort, wiens ouders de
publiciteit zochten.

De effectiviteit van het HPV-vaccin is vooralsnog niet aangetoond en dat zal nog zeker 20 jaar op zich laten
wachten. Intussen is de schadelijkheid van aluminium hydroxide in deze vaccins al wel wetenschappelijk
onderbouwd. Objectief bezien valt de HPV-vaccinatie dus nadelig uit voor de gezondheid en reproductie.
Nadat ik mijn studie plus enkele van de genoemde wetenschappelijke onderzoeksresultaten toezond aan alle
GGD’s in ons land, weigerden enkele artsen en verpleegkundigen om de HPV-vaccinatie uit te voeren. Er zijn
dus nog artsen die hun eed van Hippocrates serieus nemen en niet blindelings ‘consensus’ en bevelen opvolgen.

Als u werkelijk wetenschappelijk objectief bent, dan kunt u nu dus zeer binnenkort – met mijn studie in de hand
- dr. Conijn en het RIVM voor de rechter dagen op beschuldiging van kwakzalverij op populatie-niveau.
De door het RIVM berokkende schade aan de gezondheid van minderjarige kinderen staat gelijk aan
kindermishandeling op landelijke schaal en valt daardoor in een veel ernstiger categorie dan hetgeen een wél
volwassen, intelligente en goed geïnformeerde vrouw – tegen beter weten in – over zichzelf afriep, door
pertinent zelf te weigeren zich aan de reguliere medische praktijken uit te leveren.

Ik daag u dus uit om ofwel alle vijf voor de gezondheid nadelige effecten van aluminiumverbindingen volledig te
ontzenuwen ofwel zo spoedig mogelijk dr. Conijn en het RIVM aan te klagen voor publiekelijke misleiding en
het bedrijven van kwakzalverij c.q. het aanzetten tot het bedrijven van kwakzalverij door artsen in loondienst..

T.C. Kuiper – van den Bos

Bijlage: Cd-rom met de drie genoemde items.

C.C. Dr. A. Verhagen, Erasmus MC.

651
Enkele opvallende feiten op een rijtje gezet

Op de in het vorige hoofdstuk weergegeven brieven aan het RIVM, de GGD’s, minister Klink
van VWS, de minster-president Balkenende en de Inspectie voor de Gezondheidszorg mocht
ik geen enkel constructief antwoord ontvangen en sommigen verscholen zich achter elkaar.

Niemand blijkt kennelijk verantwoordelijk te zijn voor de door het RIVM uitgevoerde RVP.
Er wordt alleen geroepen dat al deze vacinaties ‘bewezen veilig’ zijn en bijwerkingen die
optreden na deze vaccinaties worden meteen van tafel geveegd als zijnde niet te relateren aan
die vaccinaties. Dit ondanks de gemiddeld 5 tot 10 doden na vaccinaties per jaar.
De door mij aangedragen wetenschappelijke evidenties voor de relatie tussen gemelde
bijwerkingen en vacinaties worden gewoon volledig genegeerd. Ondanks dat deze evidenties
al tenminste bestaan vanaf 2001.

Wat zou de achtergrond kunnen zijn van dit stilzwijgen door verantwoordelijke instanties en
personen, waar toch de volksgezondheid in het geding is? Spelen er belangen die de
bevolking niet kent? Die belangen kunnen eigenlijk niets te maken hebben met het dienen van
die volksgezondheid, want dat vaccins juist de immuunstatus van mensen verlagen en er ook
nog allerlei andere nadelen zijn voor de gezondheid, heb ik al uitputtend naar voren gebracht.

En waarom werden er door diverse GGD’s kadootjes in het vooruitzicht gesteld als meisjes
zich driemaal lieten prikken met het HPV-vaccin?

En waarom nam het RIVM een reclamebureau in de arm dat zich speciaal richt op het aan de
‘puber’ brengen van allerlei ‘handelswaar’ en daarvoor de meest geavanceerde (lees: niet-
ethische) reclametechnieken gebruikt? Waarom wil het RIVM deze prikken erin rammen?

Waarom neemt Dr. Diana Harper eerder gedane uitspraken terug?


In het hoofdstuk over de HPV-vaccinaties citeerde ik uit een artikel in Expert Rev. Vaccines
8(12), 1613-1614 (2009) van de hand van Diana M. Harper, MD, MPH, MS, Professor, Vice
Chair, Research Departments of Community and Family Medicine, Obstetrics and
Gynecology, and Informatics and Personalized Medicine, University of Missouri Kansas City:
Gardasil needs a new consent form.
In dat artikel uit augustus 2009 beschrijft deze hoogleraar de mogelijkeheid van ernstige
bijwerking door de HPV-prikken.
Op 12-10-2010 kreeg ik een merkwaardig verslag toegestuurd door Naturalnews.com,
waarvan ik even de eerste alinea’s weergeef:

[…] Last week, NaturalNews reported public statements attributed to Dr. Diane Harper, a
researcher who worked on both the Gardasil and Cervarix vaccines. A story appearing in the
UK paper Sunday Express, entitled ‘Jab as deadly as the cancer,’ quoted Dr. Harper as
saying the cervical cancer vaccine might be more dangerous than the cancer it was supposed
to prevent.
In the time since that story was published, Sunday Express has been under relentless attack by
pro-pharma ‘scientific’ journalists, drug companies and even Dr. Harper herself who now
claims the entire story was wholly fabricated. In a ‘skeptics’ blog published at The Guardian,
Dr. Harper is now quoted as saying, ‘I did not say that Cervarix was as deadly as cervical
cancer. I did not say that Cervarix could be riskier or more deadly than cervical cancer. I did
not say that Cervarix was controversial . . .’ […]

652
Dr. Harper gaf haar mening niet alleen in de Sunday Express, maar schreef een paar maanden
ook eerder al in een gerenommeerd wetenschappelijk vakblad over haar langjarige
onderzoeksbevindingen.
Hoewel het zou kunnen zijn dat de Sunday Express haar uitspraken wat ongenunceerd en
aangedikt heeft weergegeven, zijn deze wel consistent met uitspraken die ze in diverse media
met zekere regelmaat al vanaf maart 2007 deed.
Hoe kan het dan gebeuren dat ze binnen enkele maanden tijd haar mening 180 graden bijstelt?

Het project ‘Lange termijn planning RVP van het RIVM’


In september 2000 werd het RIVM rapport 000001 001 gepresenteerd onder de titel Naar een
vaccinatieprogramma voor Nederland in de 21ste eeuw. Hieraan werd ook megewerkt door
mevrouw M.A.E. Conyn- van Spaendonck, die mijn 5 brieven doodleuk naast zich neerlegde.
Ik citeer even de eerste drie alinea’s van het voorwoord van dit rapport.

[…] Het Rijksvaccinatieprogramma (RPV) is een belangrijk onderdeel van het Nederlandse
volksgezondheidspreventiebeleid. De Minister van VWS is verantwoordelijk voor de inhoud
van het vaccinatieprogramma en voor de beschikbaarheid van hoogwaardige vaccins en het
bevorderen van een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad. Vaccinontwikkeling en
vaccinproductie vallen dan ook onder de ministeriële verantwoordelijkheid. Het ontwikkelen
en opzetten van vaccinatieprogramma’s en de ondersteuning en evaluatie van de uitvoering
van de programma’s, zijn overheidstaken. Het RIVM is belast met de beschikbaarheidsstelling
van vaccins die in het kader van het RPV worden toegepast. Op deze wijze streeft de overheid
naar waarborging van de continuïteit en beschikbaarheid van RVP-vaccins van goede
kwaliteit.

Deze overheidstaken vereisen het regelmatig evalueren van het RVP en het tijdig en
planmatig verder ontwikkelen van het vaccinpakket. Ook gezien de snelle veranderingen op
de internationale vaccinmarkt is tijdige strategieontwikkeling van belang. Het doel van deze
notitie is de planmatige aanpak van de verdere ontwikkeling van het RVP op gang te brengen.

Gegevens over infectieziekten, vaccins en vaccinatie in Nederland vormen de basis van deze
notitie. Er is onder meer gebruik gemaakt van gegevens over de ziektelast door infectieziekten
uit het rapport “Infectieziekten in Nederland: epidemiologie, diagnostiek en bestrijding”. Het
RIVM rapport “The effects of vaccination on the incidence of the target diseases” leverde
informatie op over het voorkomen van doelziekten van het RVP en hun complicaties over de
jaren. Jaarlijkse rapportages door de IGZ leverden informatie over de vaccinatietoestand tot
op het niveau van de gemeente en in het kader van het PIENTER-project is in 1995 en 1996
de immuunstatus ten opzichte van de verwekkers van de RVP-ziekten gepeild […]

Hieruit blijkt dat minister Klink van VWS zich niet kan onttrekken aan een antwoord op mijn
dringende open brief aangaande de bewezen bijwerkingen van – met name aluminium
hydroxide als adjuvans van – vaccinaties.
Bovendien richt men zich kennelijk alleen op het evalueren van de vaccinatietoestand en de
incidentie van ondanks vaccinaties toch nog voorkomende infectieziekten. Nergens lees ik
echter iets over een evaluatie van bijwerkingen na vaccinaties en een verdieping van
fundamentele kennis aangaande mogelijke nadelige mechanismen.

653
Opmerkelijk is wel het feit dat het Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook dat in 2001
verscheen – en waarin werd gerept over de depleties die worden veroorzaakt door de adjuvans
aluminium hydroxide – momenteel zo goed als onbekend is in Nederland en daarbuiten en
waarvan naar alle waarschijnlijk kort na het uitkomen het overgrote deel van de oplage is
weggekocht door lieden die er belang bij hadden dat dit boek niet algemeen bekend zou
worden.

Dit RIVM-rapport bevat ook enkele tabellen. Zo is er een tabel die aangeeft welke mogelijke
samenstelling het RVP in 2010 zal hebben.
Op de leeftijd van 2, 3, 4 en 11 maanden krijgen kinderen twee injecties, namelijk tegen
D(a)KT(P)-Hib combin en Meningokok-pneumokok combin.
Met 14 maanden krijgen ze BMR en Varicella zoster
Met 4 jaar krijgen ze DT(a)K(P)
Met 9 jaar krijgen ze DT(P) en BMR
Met 10-12 jaar krijgen ze HBV en HPV
En bij 65+ wordt nog Pneumokok-23 valent geprikt.

Kinderen van 12 jaar zullen dan al 15 vaccinaties hebben gekregen!!! Maar dat is nog niet
alles. Want er zijn nog meer tabellen en de tweede tabel geeft een opsomming van andere
vaccins die al wel beschikbaar zijn (maar nog niet in het RVP zijn opgenomen) en vaccins die
naar verwachting vóór 2010 beschikbaar zijn. En natuurlijk werd er al in 2000 naarstig naar
gestreefd die vaccins ook zo snel mogelijk op te nemen in het RVP. Van enkele is dat
inmiddels al gelukt. Het gaat hier om de volgende vaccins:
Hepatitis A
Hepatitis B
Influenza A/B
Neisseria meningitis C
Streptococcus pneumaniae (ongeconjugeerd polysaccharide)
Varicella Zoster
Rotavirus
Streptococcus pneumoniae (geconjugeerd)
Influenza A/B, nieuwe generatie
Neisseria meningitis B/C
Respirator Syncytieel Virus
Herpes simplex virus, type 2 (Herpes genitalis)
Humaanpapillomavirus.

Met het laatse vaccin is men imiddels al begin 2009 begonnen te vaccineren. Het RIVM ligt
dus vóór op het schema!!!
Als men al deze vaccins ook nog eens wil gaan geven aan kinderen onder de 12 jaar, dan
betekent dit dat in de nabije toekomst twaalfjarigen al 28 vaccinaties zullen hebben gekregen!!
En waarschijnlijk zullen de meeste vaccins als hulpstof aluminium hydroxide bevatten…

In zijn boek Is Aluminum the New Thimerosal? Geeft de kinderarts dr. Robert Sears een
schatting van de hoeveelheid aluminium hydroxide die kinderen via vaccinaties in hun
lichaam binnenkrijgen. Ik geef hieronder een opsomming van de hoeveelheden aluminium per
injectie:
· DTaP: 170-625 mcg (depending on manufacturer)
· Hepatitis A: 250 mcg
· Hepatitis B: 250 mcg

654
· HIB (for meningitits; PedVaxHib brand only): 225 mcg
· HPV: 225 mcg
· Pediarix (DTaP-Hepatitis B-Polio combination): 850 mcg
· Pentacel (DTaP-HIB-Polio combination) 330 mcg
· Pneumococcus: 125 mcg

De meeste aluminium wordt opgeslagen in het vetweefsel. Ik laat het aan de lezer over om te
berekenen hoeveel aluminium hydroxide jonge kinderen op de leeftijd van 14 maanden al in
hun relatief zeer kleine lijfjes zullen hebben en wat ze op 12 jarige leeftijd al meetorsen. Nog
afgezien van hetgeen deze kinderen te verstouwen krijgen als deze 15 vaccinaties ook nog
eens aangevuld gaan worden uit de in de tweede tabel weergegeven serie van 13 potentiële
aanvullende vacinaties (waarvan de HPV-prik al in 2009 wordt opgedrongen).

Het RIVM – en dus eigenlijk het ministerie van VWS - is dus erg druk bezig om het aantal
vaccinaties uit te breiden en een zo groot mogelijke vaccinatiegraad te bereiken, waarbij
volledig voorbij wordt gegaan aan de veiligheid van dit vaccinatieprogramma en de door mij
weergegeven gevaren van het rijkelijk ingespoten aluminium hydroxide volledig worden
genegeerd. De vaccinatie-business moet wel heel erg belangrijk zijn; veel belangrijker dan de
individuele gezondheid van de geprikte kinderen en oudere personen. En dat lijkt ook zo.
Je zou kunnen zeggen dat de vaccinatie-industrie niet onder doet voor de oorlogsindustrie. En
gezien de strategie van het RIVM tijdens de eerste HPV-campagnes hanteert de vaccinatie-
industrie ook wel wat een oorlogsstrategie genoemd kan worden.

Mensen ouder dan 60 jaar hebben meer weerstand tegen H1N1


Hoewel normaliter oudere mensen – vanwege hun zwakker wordende immuunsysteem –
zwaarder worden getroffen door de periodiek muterende griep, is dat merkwaardigerwijs niet
het geval met de Mexicaanse varkensgriep. Op 29-6-2009 publiceerde The New England
Journal of Medicine hierover enkele artikelen, waarvan ik van Severe Respiratory Disease
Concurrent with the Circulation of H1N1 Influenza de Results en Conclusions uit de
samenvatting zal citeren:
[…] Results: During the study period, 87% of deaths and 71% of cases of severe pneumonia
involved patients between the ages of 5 and 59 years, as compared with average rates of 17%
and 32%, respectively, in that age group during the referent periods. Features of this
epidemic were similar to those of past influenza pandemics in that circulation of the new
influenza virus was associated with an off-season wave of disease affecting a younger
population.

Conclusions: During the early phase of this influenza pandemic, there was a sudden increase
in the rate of severe pneumonia and a shift in the age distribution of patients with such illness,
which was reminiscent of past pandemics and suggested relative protection for persons who
were exposed to H1N1 strains during childhood before the 1957 pandemic. If resources or
vaccine supplies are limited, these findings suggest a rationale for focussing prevention
efforts on younger populations […]

Het blijkt dus dat mensen die al voorafgaand aan de pandemie van 1957 – veroorzaakt door
het gemuteerde H2N2-virus – resistentie hadden ontwikkeld tegen het H1N1-virus dat in
1918/1919 zoveel slachtoffers maakte, nu veel minder te duchten hebben van de nieuwe
griepvariant H1N1.

655
· Dat betekent dat ondanks vele mutaties - tussen 1918 en 2009 - van het 1918-H1N1-virus
nu 90 jaar later weer (ongeveer) hetzelfde virus de kop opsteekt.
· En dat is temeer verbazendwekkend omdat zelfs tegen de ‘gewone’ jaarlijkse griep ieder
jaar weer opnieuw moet worden gevaccineerd omdat anders - zelfs bij een relatief kleine
mutatie – geen immuniteit zou bestaan. Volgens de deskundigen moet er ieder jaar
opnieuw worden geprikt tegen de griep omdat griepvirussen ieder jaar zo sterk kunnen
muteren dat een eerdere prik gen bescherming meer kan bieden.
· En nu blijkt opeens dat in een periode van 90 jaar een griepvirus zo weinig is gemuteerd
dat zelfs een blootstelling aan dit virus van langer dan 52 jaar geleden zelfs nu nog
bescherming biedt. En dan gaat men er daarbij ook nog van uit dat dat H1N1-virus tussen
1918 en 1957 niet al eerder of anders ook slechts zeer minimaal is gemuteerd.
· Waarom wordt ons verteld dat gewone griepvirussen jaarlijks in meer of mindere mate
zodanig muteren dat eerdere immuniteit niet langer werkt en blijkt een bekend en
gevaarlijk type griepvirus in een kleine eeuw zodanig niet of nauwelijks gemuteerd te zijn
dat immuniteit van meer dan een halve eeuw oud nog zo effectief is? Dat is niet te rijmen.

Een tweede artikel in de NEJM van 29-6-2009 Historical Perspective – Emergence of


Influenza A (H1N1) Virusses zette de mutaties van het H1N1-virus in een historisch
perspectief. Ik citeer enkele zinsneden uit dit artikel:
[…] Shope also discovered that antobody specifity against the 1918 human influenza virus
rapidly diverged from that of swine influenza virus. Very young infants still protected by
maternal antibody, and persons over the age of 20 years all had neutralizing antibody against
swine influenza but not always against human influenza. Because the presence of antibody
against swine influenza followed a much different age distribution from that against human
influenza at the time, it was thought that immunity was probably due to exposure to swine
influenza in 1918 rather than heterologous antibody cross-reactivity. The absence of
antibodies against influenza A (H1N1) swine virus in children born in 1919 or later is
evidence that the virus rapidly mutated to a new antigenic variant. Since then, genetic
differences in hemagglutinin (HA) show an early divergence between the human and swine
virusses […]

Uit dit laatste verhaal maak ik op dat het H1N1-varkensgriepvirus na 1919 snel muteerde naar
een andere variant. Het virus begon dus meteen na 1918 met muteren. Maar omdat het nog
steeds ging om het type H1N1 – dat slechts op onderdelen muteerde – is het goed mogelijk
dat mensen die tussen 1919 en 1957 in aanraking zouden zijn gekomen met het - van mens op
mens overdraagbare - H1N1-virus nu nog over een relatief grote immuniteit kunnen
beschikken! Hoe minder groot de mutaties waren ten tijde van een eerdere besmetting, des te
groter nu nog de immuniteit zal kunnen zijn tegen het oorspronkelijke 1918-H1N1-virus.
Maar … ook blijkt dat vanaf 1919 er een spliting ontstond tussen de griepvarianten van mens
en varken, waarvan de wegen uiteen liepen.
Dus moet de graduele immuniteit van de huidige oudere mens – die al in de periode
voorafgaand aan 1957 werd besmet – zijn opgedaan met de menselijke variant van H1N1 die
divergeerde van het evoluerende pad van de varkensvariant.
Als er nu een uitbraak plaatsvindt met de vanaf 1919 ook gemuteerde varkensvariant van
H1N1, dan lijkt het onmogelijk dat daarvoor nu menselijke immuniteit bestaat. Dat zou alleen
kunnen als de tussen 1919 en 1957 besmette personen toentertijd ook allemaal zouden zijn
besmet door varkens. En daarover is niets bekend.
Wel bekend is dat de menselijke variant van H1N1 ook nog huishield na de Tweede
Wereldoorlog, toen de mensen verzwakt waren door de ontberingen van die oorlog.

656
Het lijkt dus het meest voor de hand te liggen dat de huidige ouderen met resistentie tegen
H1N1 die (graduele) immuniteit hebben opgebouwd door besmetting met de menselijke
variant van H1N1 en niet door contact met de steeds meer afwijkende varkensvariant van dat
virus.
Dat leidt dan weer tot de onontkoombare conclusie dat we nu niet te maken hebben met een
varkensvirus dat een sprong heeft gemaakt naar de mens, maar met een vanaf 1918 menselijke
variant van dat virus.

Bij de pandemie van 1957 was het griepvirus gemuteerd in type H2N2 en verdween H1N1 uit
beeld. Ik citeer nog even verder:
[…] Influenza A (H1N1) abruptly disappeared from humans in 1957 and was replaced by a
new reassortant virus that combined genes from the H1N1 strain and an avian virus. This new
influenza A (H2N2) strain contained three new segments from the avian source and
maintained the other five segments from the H1N1 strain of 1918 lineage. After this pandemic
subtype emerged, human influenza A (H1N1) was not detected again until 1977. Reasons for
the complete disappearance of this strain in 1957 are not clear, but it is likely that high levels
of existing homologous immunity, coupled with a burst of heterologous immunity from the
new H2N2 strain, were sufficient to eliminate the virus […]

Eerder in dit boek heb ik al uitgelegd dat als een virus is uitgewoed, de veldinformatie ook
steeds zwakker wordt door gebrek aan voldoende nieuwe informatie-opslag. De ernstigste
slachtoffers zijn overleden en daarin kan het virus zich niet meer vermenigvuldigen. En de
minder sterk aangetasten zijn nu resistent geworden en kunnen ook niet meer functioneren als
bruikbare gastheer. Dus is het betreffende virus min of meer dakloos geworden en neemt in
virusdichtheid af. Dit leidt ertoe dat er steeds minder functioneringsinformatie van dit
virustype kan worden opgeslagen waardoor de amplitude (kracht) van de informatieresonantie
afneemt en de virulentie van het virus verder verloren gaat. Het erfelijk materiaal van het
virus kan zich niet meer in dezelfde vorm handhaven en begint te muteren. In 1957 leidde dat
tot een zodanige mutatie dat er van het oude H1N1-virus niet veel herkenbaars meer over was.
Aan de vijf segmenten van het oorspronkelijke (menselijke) 1918-H1N1-virus werden drie
nieuwe segmenten van vogel-oorsprong toegevoegd. Griepvirussen stammen oorspronkelijk
van vogels af (vandaar de naam: influenza).

Zonnevlekken, griepvirussen en schizofrenie


In mijn schizofrenie-studie merkte ik al op dat er een verband bestaat tussen het doormaken
van griep en het krijgen van een kind met een verhoogd risico voor het ontwikkelen van
schizofrenie. Bij schizofrenie worden afwijkingen in breinstructuren aangetoond. Hieronder
volgt een citaat het een boek van Maurice Cotterell dat dit ondersteunt.
[...] Er is al een verband vastgesteld tussen zonnevlekken en viruspandemieën op aarde. In
1979 publiceerde het tijdschrift ‘Nature’ het onderzoek van R.E. Hope-Simpson (Nature,
275.86, 1978) waaruit een opvallende coïncidentie bleek van pieken in de 11,5 jaar durende
zonnevlekkencyclus en grieppandemieën die verband hielden met antigene verschuivingen in
het virus: met elke volgende zonnevlekkencyclus muteerde het virus tot een andere variëteit,
hetgeen bewees dat de zonnestraling de vermeerdering van een virus kan verstoren.
In het nummer van 3 juli 1991 meldde ‘The Daily telegraph’ dat wetenschappers een directe
schakel ontdekt hadden tussen schizofrenie en influenza. Professor Robin Murray van het
Institue of Psychiatrie in Londen verklaarde dat zijn onderzoek ‘...aantoonde dat er sprake
was van een stijging van 88 procent van het aantal na de Aziatische griep

657
(zonnevlekkenmaximum) van 1957 in het voorjaar van 1958 geboren baby’s die later
schizofreniepatiënten werden. De samenhang is vanaf 1939 onmiskenbaar ..’
Bij combinatie van die twee rapporten toont Hope-Simpson een verband tussen zonnevlekken
en virussen, en Murray een tussen virussen en schizofrenie [...]

Op indirecte manier blijkt hier dat de zonnevlekkencyclus invloed uitoefent op de


ontwikkeling van breinstructuren. Zonnevlekken hebben invloed op de sterkte van het
aardmagnetisch veld.
Ongeveer elke elf jaar vertoont de zon extra veel zonnevlekken. Dit zijn gebieden die iets
koeler zijn dan gemiddeld, als gevolg van sterke magnetische velden. Hierdoor zendt de zon
sterkere magnetische golven uit. Enzerzijds zorgen die voor een versterking van het
universele draagveld en anderzijds heeft de sterkere elektromagnetische straling die wordt
uitgezonden door de aan de zonnevlekken gerelateerde zonnevlammen tot gevolg dat er een
interferentie optreedt van veldinformatie die door dit draagveld wordt gedragen. Hoewel de
amplitude van de informatie wel toeneemt, wordt de informatieve kwaliteit ervan verminderd
door verminkingen van veldsignalen. Als de kwaliteit van de informatie afneemt, dan neemt
de kwaliteit van de morfogenetische aansturing van virussen af. Hierdoor treden dan
makkelijker mutaties op, waarna een gemuteerd virus heel makkelijk slachtoffers kan maken.
Dit temeer omdat ook de morfogenetische aansturing van het immuunsysteem van de mens
gelijktijdig ook is verzwakt.
(Virussen - die de mens als gastheer gebruiken - kunnen zodanig veranderen dat zij hun greep
op de mens verliezen. Maar het is ook mogelijk dat virussen die niet zijn aangepast aan het
gebruik van menselijk DNA als gastheer, door een bepaalde mutatie juist wel gebruik kunnen
gaan maken van de mens als medium om zich te vermeerderen. En virussen waarvoor de
mens inmiddels immuun geworden is kunnen door een – voor hen effectieve – mutatie – weer
een nieuwe uitval naar de mens doen.)

Dat H1N1 in 1957 plotseling muteerde naar een nieuwe samengestelde variant – waarin
nieuwe vogelsegmenten een uitval naar de mens konden doen – kan dus worden verklaard
door het zonnevlekkenmaximum van 1957.

Na een zeer sterke virulentie in 1918 was er vanaf de mutatie in 1957 zo goed als niets meer
over van deze uitdovende H1N1-variant die van het toneel verdwijnt. Maar dan gebeurt er na
bijna 20 jaar kennelijk een wonder dat de tot dan toe geldende natuurwetten betreffende het
mechanisme van veldinformatie in het algemeen en bij virussen in het bijzonder tart. Ik citeer
weer even verder:

[…] In January 1976, an outbreak of respiratory disease occured among soldiers returning to
an Army base in Fort Dix, New Yersey. A novel virus H1N1 A/New Yersey/76 was identified
as the cause of the epidemic that resulted in serologic evidence of 230 cases and one death.
Because of careful characterization of the soldiers and the nature of basis training, the
outbreak at Fort Dix provided an ideal setting for investigation and modeling of the epidemic
events. The basic reproductie number (Ro) is the number of infections caused by an infected
person who is introduced into a completely susceptible population. The estimated Ro for Fort
Dix swine influenza virus was 1.2, substantially lower than that calculated for human
pandemic and seasonal virusses, for which values ranges from 1.8 to 2.0. Once the virus
satured the tight social-contact structure of the military training base, its transmission
potential was insufficient to ignite a larger epidemic in the civilian population at large. The
emergence of swine influenza at Fort Dix led to the implementation of a mass vaccination

658
program. Which resulted in 40 million civilian vaccinations and 532 cases of the Guillan-
Barré syndrome (a rare side effect of influenza vaccination), including 32 deaths […]

Uit het niets dook ineens een uitgedoofd virus op dat net genoeg virulentie had om enkele
zieken te bewerkstelligen. Ik heb al eerder uitgelegd dat een virus om een mens te kunnen
infecteren en daadwerkelijk ziek te maken toch een zekere mate van resonantiekracht moet
hebben. Alleen boven een zekere drempelwaarde is een virus spontaan zelf in staat om een
mens ziek te maken. Hoe meer mensen op die manier ziek worden (degenen met het zwakste
immuunsysteem) hoe sterker de resonantie van de informatie van dat virus zal worden en hoe
groter de virulentie – en dus besmettelijkheid en uitwerking ervan – wordt.
Het plotseling uit het niets opgedoken virus had geen grote virulentie – en daarom geen groot
reproductienummer - en dus werden er maar relatief weinig soldaten ziek en slecht eentje
overleed. Men deed nauwkeurig onderzoek naar het gedrag van dit relatieve milde virus en
begon ondanks dat het reproductiegetal veel lager was dan van andere griepvarianten en van
de gewone seizoensgriep toch aan een nationaal massa-vaccinatieprogramma, ook buiten de
geïsoleerde kazerne, dat uiteindelijk gestaakt moest worden vanwege de vele bijwerkingen
(zoals het Guillain-Barré-syndroom) en doden als gevolg van de vaccinaties.
Maar men had wel ontdekt dat het middel van de vaccinaties erger kon zijn dan de kwaal.
Van de 230 besmette militairen overlijdt er slechts eentje, maar van de niet besmette – maar
wel gevaccineerde mensen buiten de kazerne overlijden er in de eerste weken al 30!

Nu komen er enkele vragen opborrelen:


· Waar kwam dat uitgedoofde virus in 1976– ook nog in zwakke vorm – na bijna 20 jaar
plotseling weer vandaan?
· Waarom massa-vaccinaties bij een enkele griepuitbraak met zo’n laag reproductiegetal?
· Waar komt nu na ruim 30 jaar in 2009 weer dat zo goed als authentieke – en ook weer net
als in 1976 milde - 1918-H1N1-griepvirus vandaan?
· En waarom moet er net als eerder in 1976 bij een tot nu toe zo mild verlopende griep
ineens weer een massa-vaccinatie volgen, terwijl men bovendien in 1976 al leerde dat het
middel van vaccinatie erger kan zijn dan de relatief milde kwaal?

Ik ontkom er nu niet aan om - op grond van mijn eigen theorie over de invloed van de
kwaliteit van de amplitude van veldinformatie – een theorie te formuleren die niet alleen
logisch klinkt, maar ook heel beangstigend is. Het is slechts een hypothese op basis van
bovenstaande citaten plus mijn eigen theorie. Ik geef dit idee slechts ter overdenking omdat ik
zelf geen ander antwoord op bovenstaande vragen kan verzinnen.

· Van het oorspronkelijke H1N1-virus - dat vanwege de slechte conditie van de mensheid
na WO1 - zo catestofaal in virulentie kon toenemen worden in laboratoria nog steeds
monsters bewaard. In het Londense St. Bartholomew-ziekenhuis worden nog steeds in
was gegoten long- en breinmonsters van slachtoffers van die H1N1-griep uit 1918
bewaard. Op 30-1-2004 berichtte de BBC dat men op een Londense begraafplaats
voorbereidingen trof voor de opgraving van een meisje dat 85 jaar geleden stierf aan de
Spaanse griep en in een luchtdichte loden kist was begraven. Het onderzoeksteam was op
zoek naar een ‘genetic footprint’ van het virus met als doel het maken van een effectief
vaccin of een beter anti-viraal medicijn. Hoewel het hier gaat om een doodgegaan H1N1-
virus is dat nog wel bruikbaar als vergelijkingsmateriaal met de huidige A/H1N1.Uit
publicaties in het blad NEJM in 2009 bleek al dat de overeenkomst met het huidige
H1N1-virus zeer groot is. Elders worden in databanken voor levende ziekmakers monsters
bewaard van weefsel van overledenen aan die Spaanse griep. Hoewel nog niet het virus

659
kon worden geïsoleerd – hetgeen pas lukt vanaf 1933 - kon al wel het weefsel waarin die
ziekteverwekker zich bevond worden bewaard op ijs en later in vriezers. Omdat hierbij het
metabolisme van het virus en de cellen waarin het zich bevindt wordt gestopt, vergaat het
virus niet maar kunnen wel de nucleotiden van het RNA blijven resoneren met
veldinformatie, zodat de virussen in tact blijven en bij ontdooien weer actief kunnen
worden. In september 2005 zouden microbiologen van het US Armed Forces Institute for
Pathology erin zijn geslaagd om het virus opnieuw te maken/na te bouwen. Het onderzoek
was gebaseerd op viraal RNA uit de long van een soldaat die in 1918 stief aan de Spaanse
griep. De eiwitmantel van dat virus had de structuur van H1N1. Omdat het hier gaat om
relatief kleine hoeveelheden van dit virus - dat sinds 1957 niet meer in de gewone wereld
voorkwam - is de amplitude van de bijbehorende veldinformatie ook relatief klein.
Daardoor is de virulentie van dit virus ook veel kleiner dan tijdens het hoogtepunt van die
verschikkelijke pandemie van 1918/1919.
· Na WO2 begon de wereldbevolking explosief toe te nemen en realiseerde men zich dat de
hulpbronnen ook niet onuitputtelijk waren. Bovendien was met Hitler niet tegelijk ook
diens aansturende – en ook al niet nieuwe, want er werd reeds eind 19e eeuw over
gepubliceerd - gedachtengoed geheel de wereld uitgeraakt. De gedachte aan een andere en
minder opvallende manier om de grootte van de wereldpopulatie in toom te houden en/of
zelfs enigszins te reduceren begon bij de machtselite weer de kop op te steken.
· In 1976 was men zover dat een eerste verkenning van een nieuw idee hieromtrent
interessant werd en men koos als ‘haard’ een makkelijk te manipuleren militaire kazerne
uit, als model voor dicht bevolkte gebieden. Men gebruikte als ‘lont’ een beetje van het
sinds 1918 bewaarde virusmonster van die toen zo catestrofaal geworden H1N1-griep.
Volgens de CDC ging het in 1976 in de kazerne van Fort Dix om dezelfde griepstam als in
1918/1919, dus de zogenaamde Spaanse griep. Maar omdat de virulentie – door gebrek
aan een grote viruspopulatie – maar gering was, had het geheel een mild verloop, zonder
hoog reproductiegetal. Tegelijk probeerde men uit wat er zou gebeuren als men zou
overgaan tot massa-vaccinatie. Het resultaat is bekend. Vaccinatie leidt tot meer doden
dan de griep zelf en bovendien ook tot een aanzienlijk aantal gevallen van in het oog
lopende bijwerkingen, zoals verlammingen. Het eerste was een niet onvoordelige
bijkomstigheid, maar die verlammingen liepen zodanig in het oog, dat men de
vaccinatieprogramma’s moest staken omdat een volksopstand dreigde. Dat moest dus in
de toekomst nog een beetje anders. Het moest onopvallender en bovendien moest eerst de
herinnering aan deze mislukte actie wegzakken. Dus wachtte men gedurende een hele
generatie terwijl men het plan nader uitwerkte.
· 33 jaar later was het zover. Inmiddels was de westers georiënteerde wereldbevolking al
aardig gewend geraakt aan het feit dat overheden – zogenaamd - waakten over hun
welzijn en dus zou de bevolking als dociele schapen in de rij gaan staan voor gratis
vaccinaties die hen moesten behoeden voor de rampsoed van een aangekondige
verschrikkelijke pandemie. Men wist allang dat het adjuvans aluminium hydroxide leidt
tot een verlaging van de kwaliteit van het immuunsysteem en dat grote en effectieve
hoeveelheden vaccins kunnen leiden tot opvallende bijwerkingen zoals overlijden (door
GAS) en allerlei verlammingen e.d. Men had alleen niet door dat naast de vaccins ook
aluminium hydroxide leidt tot opvallend veel neurodegeneratieve aandoeningen Dus werd
bedacht dat men de vaccins moest opsplitsen in minstens 2 hoeveelheden. Dat zou het
effect hebben dat er dan per keer minder vaccin gebruikt werd, waardoor minder kans op
de genoemde bijwerkingen. En daarnaast zou men tweemaal aluminium hydroxide kunnen
gebruiken, waardoor het immuunsysteem ook tweemaal een opdonder zou krijgen en
dubbel verzwakt zou raken, waardoor de vatbaarheid voor dit H1N1-virus zou toenemen
en tevens voor allerlei andere ziekmakers, waardoor die allemaal nog fataler zouden

660
kunnen verlopen, waardoor de bevolking te kampen zou krijgen met allerlei onvoorziene
ziekten. Dat er meer mensen zouden overlijden aan H1N1 zou worden afgedaan met het
verhaal dat de virulentie van het virus toch ernstiger was geworden dan voordien voorzien
kon worden. Maar de sterfgevallen zouden worden gerelateerd aan allerlei ‘gewone’
ziekmakers en niet aan de vaccinaties zelf. Voor de zekerheid haalde men nog wel even
een boek uit de handel waarin te lezen stond hoe aluminium hydroxide door depletie van
vitamine D het immuunsysteem verzwakt. Deze keer koos men voor een eerste haard op
het platteland van het relatief arme Mexico, waar zogenaamd weer een varkensvirus
opdook dat ook nog eens meteen op de mens kon overgaan. Omdat het immuunsysteem
van de sociale onderklasse van Mexico niet optimaal is – net als van de in de kazerne
terugkerende soldaten in 1976 - kon ook deze keer het zwakke virusmonster weer zijn
eerste slachtoffers maken. Ook deze keer heeft het virus tot nu toe een mild karakter.
Alleen mensen met een zwak immuunsysteem worden ziek. Dat blijkt ook uit het feit dat
in Argentinië vooral mensen ziek worden in de arme sloppenwijken en favella’s.
· Ondanks het milde verloop van de ziekte en de relatief geringe hoeveelheid zieken op
aarde – die vanwege angst-opwekking elke dag prominent in de krant worden gemeld –
werd in zeer korte tijd de toestand van pandemie – fase 6, de hoogste alarmfase –
afgekondigd, samen met de maatregel dat zo mogelijk – net als in 1976 – iedereen, maar
nu tweemaal, moet worden gevaccineerd tegen deze griep. De geschiedenis herhaalt zich
met deze variant dat de vaccinaties nu zijn opgesplitst in de hoop dat er wel vele doden
zullen vallen, maar dat niet zal opvallen dat de vaccinaties daar eigenlijk zelf debet aan
zijn. En stilletjes hoopt men dan toch waarschijnlijk ook nog dat het oude 1918-H1N1-
virus gaandeweg toch ook nog net zo virulent zal worden als net na WO1. Waar toen het
immuunsysteem was verzwakt door de ontberingen van de wereldoorlog, moet nu die
dubbele hoeveelheid aluminium hydroxide zorgen voor een soortgelijke dip in het
immuunsysteem als toen. En omdat de dynamiek van de virale besmetting dicteert dat de
virulentie toeneemt naarmate meer mensen besmet raken, is de kans groot dat op die
manier het nu nog onschuldige (zogenaamde ‘varkens’griep)virus inderdaad uitgroeit tot
een rampzalige wereldwijde pandemie. Alleen degenen die ooit nog in aanraking kwamen
met het oorspronkelijke oude H1N1-virus, of de eerste kleine mutaties daarvan, zullen
minder sterk getroffen worden.
· En om de daarna gereduceerde werelbevolking in toom te houden wordt er tegelijkertijd
ook nog even voor gezorgd dat de meisjes en jonge vrouwen die de pandemie overleven
voor een gedeelte te kampen zullen krijgen met vruchtbaarheidsproblemen. Hiertoe werd
in die 33 jaar wachttijd en passant ook nog even een programmaatje in elkaar gedraaid op
basis van een totaal overbodige en contraproductieve vaccinatie tegen 2 of 4 varianten van
het humane papillomavirus. Dat programma werd al in 2001 vermeld door het RIVM.
Hiermee tracht men alle meisjes vanaf 12 jaar – maar liefst al vanaf 9 jaar - driemaal te
vaccineren. Volgens een laatste Amerikaans advies eind juni 2009 zou men daar alle
kinderen onder de 9 jaar vier prikken tegen de griep willen geven!!!

En om de mensen gretig in de rij te krijgen voor de prikken, wordt nu dagelijks in de media


paniek gezaaid met de opmerking dat er misschien wel niet genoeg vaccins zijn voor iedereen.
De dociele bevolking zal er op die manier op gebrand raken om toch vooral in aanmerking te
kunnen komen voor die gratis en levensreddende prikken. En ze zullen zich als makke
schapen gewoon naar de slachtbank laten leiden. Nee, ze zullen er straks voor knokken om als
eerste die prikken te mogen krijgen. Tenzij … ze kunnen meegaan in de hypothetische
conclusie die ik hierboven moest trekken uit de mij via reguliere publicaties aangeboden
informatie.

661
De samenstelling van twee opeenvolgende seizoensgriepvaccins
Begin november kreeg ik van een bevriende apotheker een mailtje waarin hij de samenstelling
had genoteerd van twee opeenvolgende vorige seizoensgriepvaccins. Deze informatie was
afkomstig van de website van het NIVEL, dat relaties onderhoudt met het RIVM.

De samenstelling voor het 2008-2009 griepseizoen (noordelijke hemisfeer) bevatte de


volgende drie griepvirussen:
· A/Brisbane/59/07 (H1N1) (nieuw)
· A/Brisbane/10/07 (H3N2) (nieuw)
· B/Florida/4/06 (nieuw)

De samenstelling voor het 2007-2008 griepseizoen (noordelijke hemisfeer) bevatte de


volgende drie griepvirussen:
· A/Solomon Islands/3/06 (H1N1) (nieuw)
· A/Wisconsin/67/05 (H3N2)
· B/Malaysia/2506/04

Een blik op de productbeschrijvingen van de vaccins tegen de seizoensgriep van 2009-2010


van Novartis, Sanofi-Pasteur en GSK (respectievelijk Fluvirin, Fluzone en Fluarix) leverde de
samenstelling op van deze nieuwste trivalente vaccins:
· A/Brisbane/59/2007, IVR-148 (H1N1)
· A/Uruguay/716/2007, NYMC X-175C (H3N2) (an A/Brisbane/10/2007-like virus)
· B/Brisbane/60/2008

Wat direct opvalt is dat A/Brisbane/59/2007 (H1N1) ook voor het vorige seizoen al werd
gebruikt en dus nu niet nieuw is. Ook van de A/Brisbane/10/2007 (H3N2) is nu een nauwe
verwant gebruikt. Kennelijk is de zogenoemde ‘antigene drift’ – ofwel genetische (RNA)
mutatiesnelheid, die veroorzaakt wordt door foutjes bij de replicatie – van dit griepvirus niet
zo groot.
Naast het begrip ‘antigene drift’, die in de tijd verloopt (vertiaal), bestaat ook het begrip
‘antigene shift’ ofwel een horizontale mutatie die op en bepaald moment plaatsvindt en
betrekking heeft op een nieuwe combinatie van genen van verschillende micro-organismen. Ik
citeer hiervoor even uit het boek Evolutiepatronen, de nieuwste moleculaire inzichten, door
Roger Lewin, 1997:
[…] In bijzondere gevallen kan er horizontale overdracht van genen plaatsvinden tussn
soorten, dikwijls doordat zulke genen meeliften met bepaalde virussen en uiteindelijk
permanent deel gaan uitmaken van het genoom van de gastheer. (Een virus moet zichzelf
inbouwen in het genoom van de gastheercel om zich te kunnen voortplanten; soms worden er
bij de virale replicatie gastheergenen ‘opgepikt’ of virale genen – of genen van de vorige
gastheer – ‘achtergelaten’.) Horizontale overdracht, een algemeen verschijnsel bij micro-
organismen, is zeldzaam bij hogere dieren, maar niet onbekend […]

In het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde van 13-11-1999 staat op de pagina’s 2305-
2307 onder meer het volgende te lezen:
[…] Om vaccins tegen influenzavirussen samen te stellen moet men kijken naar het virale
eiwitpatroon. Influenza-B-virussen bevatten het hemagglutine (HA) en het neuraminidase
(NA), terwijl influenza-A-virussen naast HA en NA ook M2-eiwit bevatten. Om het virus te
neutraliseren stelt men momenteel vaccins samen die antilichamen bevatten die bij infectie
tegen het HA en NA worden opgewekt.
De influenzavirussen vertonen echter verschillende escape-mechanismen.

662
· Antigene drift: komt zowel bij influenza-A- als influenza-B-virussen voor. Door het feit
dat ze een relatief grote mutatiefrequentie vertonen, zijn ze in staat om doorlopend aan de
neutraliserende activiteit van de circulerende antilichamen te ontsnappen. Vaccins
moeten dus periodiek aangepast worden, wat gebeurt via uitgebreid surveillancewerk en
coördinatie door de WHO.
· Antigene shift: komt enkel voor bij influenza-A-virussen. Hier wordt het erfelijk materiaal
dat codeert voor HA en NA uitgewisseld met dat van HA en NA van influenzavirussen van
een dierreservoir (vogels). Door het feit dat neutraliserende antistoffen tegen deze
eiwitten bij de mens ontbreken, kan alzo een pandemische uitbraak van influenza-A
ontstaan: o.a. de Spaanse griep van 1918 met een massale sterfte als gevolg […]

In theorie is het dus mogelijk dat het nieuwe Mexicaanse influenzavirus A/H1N1 inderdaad is
ontstaan uit een zogenaamde ‘antigene shift’, waarbij op zeker moment door horizontale
vermenging binnen een bepaalde gastheer genen van een ander griepvirus mengden bij dat
van een ander griepvirus. Maar het lijkt me wel een heel erg grote stunt van het toeval als er
opeens zomaar een combinatie ontstaat van vier verschillende griepvirussen. Want volgens de
experts zou het Mexicaanse griepvirus een combinatie zijn van vier verschillende
virusstammen. Zo’n enorme speling van het lot leek zelfs de heer Coutinho van het RIVM te
gortig en dus onmogelijk!
Gezien de geconstateerde oveeenkomst tussen het huidige Mexicaanse virus, het griepvirus
uit 1976 en het Spaanse griepvirus uit 1918/1919 lijkt het me helemaal niet onmogelijk dat -
misschien al voorafgaand aan de verschijning van de 1918/1919-griep – er in verschillende
fasen, verspreid over een langere periode – enkele keren sprake is geweest van zo’n
horizontale genenoverdracht (antigene shift) bij een griepvirus, waarbij op een gegeven
moment sprake was van een combinatie van genen van vier verschillende griepvirussen.
Hierbij kunnen genen van verschillende gastheren (vogels en varkens) ook nog een rol spelen.
Ik denk zelf dat het huidige Mexico-griepvirus na een lange gefaseerde en natuurlijke
ontwikkelingsperiode ook al weer geruime tijd in deze vorm bestaat en daarbij ook nog
onderhevig is aan een langzame antigene drift ten gevolge van replicatiefoutjes bij de
voortplanting/deling van dit (samengestelde) virus.

Het blad Natuurwetenschap & Techniek plaatste op 4-12-2009 een artikeltje onder de titel
Mysterie van Spaanse griep ontrafeld. Ik citeer enkele fragmenten uit dit bericht:

[…] Canberra (Aus) – de Spaanse griepepidemie werd veroorzaakt door een recombinant
griepvirus. Dat was wat deze ziekte zo dodelijk maakte.
De uitbraak van de Spaanse griep in 1918 leidde tot de ernstigste epidemie uit de
wereldgeschiedenis. Deze virusziekte, die tot 1919 woekerde over de hele wereld, kostte
tussen de twintig en veertig miljoen mensen het leven. Wetenschappers van de Australian
National University (ANU) ontdekten nu pas wat de aanleiding was voor deze uitbraak en
waarom de ziekte zo dodelijk was […]
[…] Dr mark Gibbs en zijncollega’s van ANU stelden vast dat een van de genen van het virus
recombinant was, oftewel ontstaan was door ‘kruising’ van genen van twee verschillende
virussen. Ze konden achterhalen dat deze recombinatie even vóór de uitbraak van 1918
plaatsgevonden moet hebben. Eén van de oorspronkelijke virussen was een veel voorkomend
varkensvirus.
“De recombinatie vond plaats in het gen dat codeert voor haemagglutine, een van de
manteleiwitten van het virus”, aldus Dr Gibbs. “Ons immuunsysteem kan virussen met zo’n
verandering in het oppervlak niet herkennen. Daarom was de ziekte zo virulent.” […]

663
Volgens deze onderzoekers vond er dus kort voorafgaand aan de uitbraak van de Spaanse
griep een antigene shift plaats die leidde tot een mutatie in de HA-factor van dat griepvirus.
Dat kan hebben bijgedragen aan de virulentie van dat virus waartegen toen nog geen enkele
immuniteit bestond. Maar tevens denk ik zelf dat de uitputting van de bevolking aan het eind
van de Eerste Wereldoorlog ook een zeer belangrijke factor is geweest voor de vreselijk fatale
afloop van deze pandemie.
We moeten echter goed beseffen dat die Spaanse griep van het type H1N1 was en dat we
momenteel weer – of eigenlijk nog steeds – te maken hebben met een H1N1-griep, waarbij
die HA-factor van toen (1918) en nu (2009) eender zijn.

Op 3-11-209 plaatste de MedNet Redactie een artikel over de griep. Daarin komt aan het
woord Jim van Steenbergen, hoofd van de Landelijke Coördinatie Infectieziektebetrijding
(LCI) en zodoende verbonden aan het RIVM. Ik citeer hier een uitspraak van deze heer Van
Steenbergen:
[…] Tegen een totaal nieuw virus, zoals het Nieuwe Influenza A (H1N1), heeft nog niemand
immuniteit opgebouwd en bestaat er dus geen effectieve kruisresistentie met eerder
circulerende virussen […]

Ook nu (winter 2009-2010) bevat de seizoensgripprik A/H1N1, dus wordt er nu voor de


seizoensgriep voor tenminste de derde maal gevaccineerd tegen A/H1N1. Van eerdere
jaargangen ontbrak de informatie op de website van aan de RIVM gerelateerde NIVEL.

Hoe nieuw is dat A/H1N1 eigenlijk? Dook die dus echt pas weer na jaren van afwezigheid
opnieuw half maart 2009 op in Mexico? En waarom moeten de daarvoor in aanmerking
komende groepen driemaal geprikt worden, dus tweemaal tegen de gevreesde pandemisch
verklaarde nieuwe A/H1N1 en dan voorafgaand eerst nog met de seizoenscocktail waarin ook
– net als de vorige keren – een nieuw A/H1N1 aanwezig is?

Laten we eerst nog even kijken naar de samenstelling van het pandemische griepvaccin
Pandemrix. Pandemrix bevat een griepstam van het virustype A/California/7/2009 (H1N1)
(X-179A).
Zoals in documentatie van de E.U. (European medicines Agency) te lezen staat heeft de
Europese Commissie in mei 2008 reeds een vergunning verleend aan GlaxoSmithKline om
het H1N1-vaccin in de handel te brengen. Toen was het vaccin gemaakt met een griepvirus uit
Vietnam (A/Vietnam/1194/2004). Dit is voor de pandemie van 2009 vervangen door de
Californische variant van juli 2009.

Verder zoeken leverde nog meer interessante informatie op. Het blijkt dat – voor zover na te
gaan – seizoengriepvaccins al sinds 1999 – dus al tien jaar voorafgaande aan de ‘gevreesde
pandemie’ het H1N1-virus bevatten.
Uit de productgegevens van o.a. Sanofi-Aventis, Sanofi-Pasteur MSD, Solvay Pharma en
GlaxoSmithKline blijkt duidelijk dat de vaccins voor de jaarlijkse seizoensgriep al sinds 1999
afgeleid zijn van het H1N1-virus. Als we nog dieper spitten, zien we zelfs dat voor
bijvoorbeeld het seizoen 2002-2003 het griepvaccin van GSK (Alpha.Rix) en Sanofi
(Addigrip) een vrijwel identieke samenstelling heeft als de huidige – dus in 2009-2010
gebruikte - A(H1N1) pandemiegriepvaccins, inclusief Thiomersal, Formaldehyde,
Polysorbaat 80 en zelfs MF59. En dit in ongeveer gelijke doseringen als de momenteel (2009-
2010) toegevoegde adjuvans.

664
Dus al sinds – in ieder geval - 1999 is er al sprake van A/H1N1 in griepvaccins. Hieruit
kunnen we concluderen dat het ‘normale’ jaarlijks beschikbare seizoensgriepvaccin al
geruime tijd gebaseerd is op het ingrediënt A/H1N1, waardoor degenen die zich altijd al met
het seisoensvaccin laten vaccineren, reeds negenmaal eerder met A/H1N1 werden
gevaccineerd en dit jaar (2009-2010) dus drie shots zullen krijgen met daarin ook weer
A/H1N1.
En dat betekent dan ook dat de heer Jim van Steenbergen van het RIVM ongelijk heeft met
zijn bewering dat het bij de pandemie van 2009-2010 gaat om een totaal nieuw virus
waartegen de bevolking dus ook nog geen zogenaamde effectieve kruisresistentie heeft
kunnen opbouwen en derhalve ook nog geen enkele immuniteit bezit.

Cross-Reactive Antibody Responses to the 2009 Pandemic H1N1 Influenza Virus


Onder de titel ontving ik op 12-11-2009 een artikel van Kathy Hancock , Ph.D. en collega’s in
the New England Journal of Medicine. Ik citeer het Abstract van dit artikel dat een heel
verhelderend licht werpt op het voorgaande:

[…] Background
A new pandemic influenza A(H1N1) virus has emerged, causing illness globally, primarily in
younger age groups. To assess the level of preexisting immunity in humans and to evaluate
seasonal vaccine strategies, we measured the antibody response to the pandemic virus
resulting from previous influenza infection or vaccination in different age groups.

Methods
Using a microneutralization assay, we measured cross-reactive antibodies to pandemic H1N1
virus (2009 H1N1) in stored serum samples from persons who either donated blood or were
vaccinated with recent seasonal or 1976 swine influenza vaccines.

Results
A total of 4 of 107 persons (4%) who were born after 1980 had preexisting cross-reactive
antobody titers of 40 or more against 2009 H1N1, whereas 39 of 115 persons (34%) born
before 1950 had titers of 80 or more. Vaccination with seasonal trivalent inactivated
influenza vaccines resulted in an increase in the level of cross-reactive antibody to 2009
H1N1 by a factor of four or more in none of 55 children between the ages of 6 months and 9
years, in 12 to 22% of 231 adults between the ages of 18 and 64 years, and in 5% or less of
113 adults 60 years of age or older. Seasonal vaccines that were formulated with adjuvant did
not further enhance cross-reactive antibody responses. Vaccination with the A/New
Jersey/1976 swine influenza vaccine substantially boosted cross-reactive antibodies to 2009
H1N1 in adults.

Conclusions
Vaccination with recent seasonal nonadjuvanted or adjuvanted influenza vaccines induced
little or no cross-reactive antibody response to 2009 H1N1 in any age group. Persons under
the age of 30 years had little evidence of cross-reactive antibodies to the pandemic virus.
However, a proportion of older adults had preexisting cross-reactive antibodies […]

Dat kinderen zwaarder worden getroffen door A/H1N1 is ook te verklaren door het feit dat
jonge kinderen relatief vaak worden gevaccineerd met vaccins die behalve kwik ook
aluminiumzouten bevatten, waardoor hun immuunsysteem wordt ondermijnd. Ook het
opbouwen van immuniteit wordt zo bemoeilijkt. Personen onder de 30 jaar worden bovendien

665
over het algemeen nooit gevaccineerd tegen de seizoensgriep. Wel worden zij jaarlijks op
natuurlijke wijze blootgesteld aan de rondzingende seizoensgriep.
Dat de prik tegen A/H1N1-2009 noodzakelijk en effectief zou zijn voor 60-plussers lijkt door
deze uitkomst ook kolder. Het is dan ook een raadsel waarom juist deze groep met voorrang
moet worden geprikt. Ook voor kinderen onder de tien jaar lijkt de effectiviteit ver te zoeken.
De conclusies uit dit onderzoek lijken er op te wijzen dat men in Nederland precies de
verkeerde doelgroepen vaccineert. En waarom? En waarom liegt die Jim van Steenbergen??
Met welke intentie doet deze heer Van Steenbergen van het LCI/RIVM deze misleidende
uitspraak? Of is de heer Van Steenbergen zelf niet zo goed op de hoogte van de materie
waarover hij via verschillende media zogenaamd als expert naar buiten treedt?

Op 2-12-2009 kreeg ik via Pnas-online het artikel Pre-existing immunity against swine-
origin H1N1 influenza viruses in the general human population, door Jason A. Greenbaum
en collega’s, dat ook de eerdere uitspraak van de heer Van Steenbergen – dat het bij de
pandemische griep gaat om een volkomen nieuw virus waartegen nog niemand immuniteit
heeft opgebouwd - lijkt te logenstraffen. Ik citeer hieronder de samenvatting van dat artikel:

[…] Abstract
A major concern about the ongoing swine-origin H1N1 influenza virus (S-OIV) outbreak is
that the virus may be so different from seasonal H1N1 that little immune protection exists in
the human population. In this study, we examined the molecular basis for pre-existing
immunity against S-OIV, namely the recognition of viral immune epitopes by T cells or B
cells/antibodies that have been previously primed by circulating influenza strains. Using data
from the Immune Epitope Database, we found that only 31% (8/26) of B-cell epitopes present
in recently circulating H1N1 strains are conserved in the S-OIV, with only 17% (1/6)
conserved in het hemagglutinin (HA) and neuraminidase (NA) surface proteins. In contrast,
69% (54/78) of the epitopes recognized by CD8+ T cells are completely invariant.
We further demonstrate experimentally that some memory T-cell immunity against S-OIV is
present in the adult population and that such memory is of similar magnitude as the pre-
existing memory against seasonal H1N1 influenza. Because protection from infection is
antibody mediated, a new vaccine based on the specific S-OIV HA en NA proteins is likely to
be required to prevent infection. However, T cells are known to blunt disease severity.
Therefore, the conservation of a large fraction of T-cell epitopes suggests that the severity
of an S-OIV infection, as far as it is determined by susceptibility of the virus to immune
attack, would not differ much from that of seasonal flu. These results are consistent with
reports about disease incidence, severity, and mortality rates associated with human S-OIV
[…]

Naar aanleiding van een eerdere versie van dit manuscript stelde iemand aan de heer Van
Steenbergen een vraag over de veiligheid van de vaccins waarin MF59 en dus ook Span85 is
verwerkt. Volgens de heer Van Steenbergen zijn deze vaccins volkomen veilig. Deze persoon
stelde mij de betreffende e-mailcorespondentie met de heer Van Steenbergen ter beschikking.
Op 26-11-2009 schreef de heer Van Steenbergen als antwoord:
[…] Dit zijn veel te moeilijke vragen om door mij te laten beantwoorden. Dit zijn vragen voor
een apotheker. Ik raad je aan om je vraag te stellen aan het College ter Beoordeling
Geneesmiddelen. Zij keuren producten goed alvorens ze op de markt (mogen) komen, dus zij
zouden moeten weten wat er in de producten zit […]

De mail is ondertekend met:


Jim van Steenbergen, LCI/Centrum Infectieziektebestrijding/RIVM.

666
(In een publicatie van het RIVM staat achter LCI vermeld: Veiligheidsbewaking en
Consultatie Vaccins.)
De heer Van Steenbergen vertelt dus namens het LCI/RIVM via de tv aan het hele volk dat
ook de vaccins met MF59 volkomen veilig zijn, maar kan zelf niet uitleggen waarom…..
Hoezo ‘veiligheidsbewaking’?

In een vervolgmail – want de vragensteller liet het er niet bij zitten – voegt Van Steenbergen
aan zijn advies om het CBG in te schakelen ook nog toe:
[…] Ik weet niet of zij zelf je vraag direct kunnen beantwoorden, maar zij kunnen je naar de
meest deskundige persoon op dit gebied verwijzen […]

Van het CBG is natuurlijk ook geen inhoudelijk antwoord te verwachten, want het CBG
ontving alleen in 2007 al 27 miljoen euro van de farmaceutische industrie om hun producten
voor de Nederlandse markt te registreren. Volgens dat CBG is MF59 dus ook volkomen veilig.
De farmacie zegt dat het volkomen veilig is, dus kwaakt iedereen van iedere zogenaamd
onafhankelijke (overheids)instantie – zoals ook het RIVM - dat gewoon na. En ondertussen
wordt door de belastingbetaler enorm veel geld opgehoest voor de instandhouding van RIVM,
Gezondheidsraad, CBG en Inspectie voor de Gezondheidszorg en een ministerie van VWS.

Er is dus kennelijk ook door de farmacie aan de heer Van Steenbergen verteld dat de
pandemische A/H1N1 een volkomen nieuw virus is waartegen nog niemand immuniteit heeft
opgebouwd en dat wordt dan - namens zijn hogere opdrachtgevers en met de autoriteit die bij
zijn functie hoort – door hem ook zo aan het volk overgebracht.
En als hem wordt verteld dat de vaccins tegen deze splinternieuwe pandemische griep
volkomen veilig zijn, dan neemt deze bewaker van de veiligheid van vaccins dat ook zonder
enige twijfel aan. Hiermee is de geloofwaardigheid en expertise van gezondheidsautoriteiten
wel voldoende geschetst…..

De laatste zin van een bovenstaand citaat luidt:


[…] However, a proportion of older adults had preexisting cross-reactive antibodies […]
Andere onderzoeken hadden ook al uitgewezen dat mensen die voor 1958 waren geboren en
grotere immmuniteit hebben tegen de Mexicaanse griep, hetgeen wijst op een eerdere
blootstelling aan een sterk verwante of identieke griepvariant.
Het NRC Handelsblad hield op 19-11-2009 een webinterview over de Mexicaanse griep met
prof. Huub Schellekens, hoogleraar medische biotechnologie aan de Universiteit van Utrecht.
Schellekens is onafhankelijk expert op het gebied van virologie en biotechnologie.
In dat interview wordt prof. Schellekens geconfronteerd met de opmerking dat mensen die
voor 1958 zijn geboren over het algemeen een grotere immuniteit hebben voor het
Mexicaanse griepvirus. Waarop prof. Schellekens antwoordt: “Klopt, Vandaar dat die minder
bevattelijk zijn voor de ziekte. Kennelijk circuleert een variant van de Mexicaanse griep al
langer dan we denken.”
Prof. Schellekens veronderstelde ook dat de huidige Mexicaanse griep er volgend jaar ook
nog wel zal zijn en dan wel zal worden opgenomen in de seizoensgriepprik van 2010-2011.
Op de vraag aan prof. Schellekens hoe groot hij de kans achtte dat het Mexicaanse griepvirus
zich nog ontwikkelt tot een agressieve vorm, was het antwoord:
“Dat zou uniek zijn. Immers virussen en andere ziekmakende organismen worden bijna altijd
minder ernstig als ze de bevolking rondgaan.”

667
Opmerkelijk is ook dat vaccinatie met A/New Jersey/1976 varkensgriep (H1N1) het aantal
cross-reactive antibodies bij volwassenen aanzienlijk deed toenemen. Er moet dus een sterke
verwantschap bestaan tussen die A/H1N1 van 1976 en de A/H1N1 van 2009.
Zou het misschien ook zo kunnen zijn dat die berucht geworden A/H1N1 na de ramp in 1976
in Amerika gewoon is blijven doorsudderen en dat in het voorjaar van 2009 valselijk het
bericht de wereld is in gestuurd dat er een totaal nieuw virus is opgedoken – sterk gelijkend
op het virus van de berucht geworden Spaanse griep, die aan het eind van WOI zo ontzettend
veel slachtoffers kon maken omdat door die uitputtende oorlogsontberingen de
immuunsystemen van bevolking en soldaten sterk waren uitgeput.
Zou het ook zo kunnen zijn dat men gewoon weer eens dat al eerder in de wereld gezette
A/New Yersey/1976 H1N1 virus (alias A/H1N1/1918) met het een of andere doel weer ten
tonele voerde? Tegen de nakomelingen van dat virus - die alweer ruim dertig jaar zachtjes
muterend - rondwaarden had de mens al een zekere mate van resistentie opgebouwd, maar
toen het origineel weer te voorschijn kwam kon dat het aantal cross-reactieve antilichamen bij
volwassen natuurlijk nog aanzienlijk doen toenemen, zij het dat de na 1950 geborenen daar
nog een behoorlijke mate van immuniteit tegen bezaten.

Dit bericht moest vooral veel angst zaaien en al snel werd – ondanks het milde verloop en de
geringe aantallen ziekte- en sterfgevallen – een wereldwijde pandemie uitgeroepen. Er was
zelfs zoveel nood aan de man, zei men, dat er geen tijd restte om de normale veiligheidstesten
uit te voeren, zodat eigenlijk meteen een experiment op de bevolking werd losgelaten. Want
die pandemie vereiste een zo ruim en snel mogelijke vaccinatie van de hele wereldbevolking.

Misschien ben ik te argwanend, maar zou het ook zo kunnen zijn dat er eigenlijk helemaal
geen sprake is van een nieuw virus, maar dat men nu nieuwe uitvindingen op het gebied van
de manipulatie van immunologische reacties stilletjes wil uittesten op een zo groot mogelijk
publiek? Ik noem in dat verband het vaccin Focetria van Novartis dat in zijn adjuvans MF59
nanopartikeltjes bevat. In Amerika zelf is dit adjuvans verboden, maar in Europa – en met
name in Nederland – wordt dit veel gebruikt, met uitzondering van de Duitse elite die hiermee
ook niet wenst te worden ingespoten. Is men bezig om - met een groot deel van de
wereldbevolking als proefkonijn – bijvoorbeeld een nieuw militair wapen te ontwikkelen?
Vreemd is in dit verband ook dat een kortgeding bij de rechtbank in Zwolle in oktober 2009 –
eerst nog doorverwezen naar Den Haag – er uiteindelijk in resulteerde dat de bevolking geen
inzage mag krijgen van de samenstelling van de voor de Nederlandse bevolking bedoelde
pandemische griepprikken. De Nederlandse regering zou deze informatie niet kunnen en
mogen verstrekken.
In WOII deed de beruchte kamparts Jozef Mengele een zelfde soort experimenten op joden,
waarbij deze ook niet mochten weten wat er allemaal in hun lichaam werd gespoten.

Interessant is in dit verband hetgeen er staat te lezen in de uitgebreide bijsluiter van Novartis met
betrekking tot 2 van zijn griepvaccns, namelijk het Monovalent pandemische vaccin en het
trivalente Fluvirin dat bedoeld is als vaccin voor de seizoensgriep van 2009/2010.

[...]
12 CLINICAL PHARMACOLOGY
12.1 Mechanism of Action
Influenza illness and its complications follow infection with influenza viruses. Global
surveillance of influenza identifies yearly antigenic variants. For example, since 1977, antigenic
variants of influenza A (H1N1 and H3N2) viruses and influenza B viruses have been in global
circulation. Specific levels of hemagglutination inhibition (HI) antibody titers post-vaccination
with inactivated influenza virus vaccine have not been correlated with protection from influenza

668
illness. In some human studies, antibody titer of ≥1:40 have been associated with protection from
influenza illness in up to 50% of subjects [see REFERENCES (15.2, 15.3)].
Antibody against one influenza virus type or subtype confers limited or no protection
against another. Furthermore, antibody to one antigenic variant of influenza virus might not
protect against a new antigenic variant of the same type or subtype [...]

We lezen hier dus dat er sinds de uitbraak van 1976 in Amerika steeds A/H1N1 is blijven
circuleren. Maar tevens haast de fabrikant van deze vaccins zich om uit te leggen dat er
slechts gelimiteerd of helemaal geen sprake is van een zekere immuniteit die verkregen kan
worden door eerdere vaccinaties tegen A/H1N1 of het eerder doormaken van deze A/H1N1.
En dat is iets wat nou net niet helemaal strookt met de bevindingen die Kathy Hancock en
collega’s op 12-11-2009 publiceerde in het hierboven weergegeven (abstract van het) artikel
in the New England Journal of Medicine. Want daarin werd wel degelijk een zekere mate van
immuniteit door eerdere blootstelling aan A/H1N1 geconstateerd.

Dat de vaccinfabrikanten ter wille van hun omzet natuurlijk zullen roepen dat er iedere winter
voor elke A/H1N1 weer opnieuw volledige vaccinatie nodig is omdat eerdere blootstellingen
geen immuniteit opleveren is vanuit economisch oogpunt nog te begrijpen.
Maar dat de Nederlandse gezondheidsexperts zo weinig expertise in huis hebben dat ze deze
verkooppraatjes van de fabrikanten klakkeloos aannemen, wil er bij mijn niet helemaal in. Ik
denk eerder dat ze dit wel weten, maar dat het om bepaalde redenen handiger is om in deze
leugen mee te gaan.

Moet ik daarom ook vrezen dat nu de Nederlandse regering meewerkt aan dezelfde methoden
als die na WOII eerst zo hardgrondig werden afgekeurd?

En de vraag die nu opwelt is ook in hoeverre het RIVM alle tegenstrijdigheden in de


berichtgeving nog onder controle heeft! Zeker binnen een zo vertakte organisatie als het
RIVM is het moeilijk om volledige regie te houden over een eenmaal verspreide leugen.

H1N1 vaccinatie krijgt nu voorrang


Onder deze kop werd op de website van Huisartsvandaag.nl een dringend bericht aan de
huisartsen verspreid, dat aangeeft dat en consistente regie ver te zoeken is. Ik citeer even het
hele bericht:
[…] Vrijdag 06 november 2009
Huisartsen die na 6 november beginnen met de vaccinatie van de seizoensgriep worden
geadviseerd deze uit te stellen.
Dit volgt uit een bericht van VWS, de NHG en de LHV.
Er wordt geadviseerd eerst het H1N1 vaccin te geven. Minimaal 1 week nadien de
seizoensgriep en 3 week na de eerste H1N1 vaccinatie de tweede. Zo kan de totale
griepvaccinatie in 3 week afgerond worden.
Reden voor dit schema is dat 95% van de Influenza-achtige Ziektebeelden (IAZ) door het
Nieuwe Influenza A H1N1 virus worden veroorzaakt. Vaccinatie tegen dit virus heeft nu
voorrang. De vaccinatie tegen het seizoensgebonden virus is nu minder urgent.
VWS meldt dat het spillagerisico die door omwisseling van de prikvolgorde kan ontstaan
wordt afgedekt.
Al begonnen.
Bent u al begonnen met de seizoensgroep dan is dit bericht niet van toepassing. Geadviseerd
wordt om 1 week na de vaccinatie van de seizoensgebonden griep te beginnen met vaccinatie
tegen H1N1 […]

669
Het meest enge aan deze chaotische klucht is nog wel dat men in totaal drie prikken gaat
geven met slechts 1 of 2 weken tussenruimte. Na iedere vaccinatie treedt altijd gedurende een
maand een dip op in het immuunsysteem, die wordt veroorzaakt door de door reguliere medici
nog altijd ontkende a-specifieke stress-respons. Na iedere vaccinatie heeft het
immuunsysteem een maand nodig om zich weer zoveel mogelijk te herstellen. Vaccineren
met een maand tussenruimte is al niet aan te bevelen omdat het immuunsysteem na iedere
directopeenvolgende dip er weer iets langer over doet om er weer bovenop te komen. Hoe
diep die dip is en hoe lang herstel precies duurt is afhankelijk van de individuele conditie.
Het zal daarom ook begrijpelijk zijn dat het immuunsysteem die tweede en derde prik binnen
3 weken niet meer zo adequaat zal kunnen verwerken en in een heel diepe dip zal kunnen
raken. Onderzoekers van het NKI hebben juist deze nazomer gepubliceerd hoe de echte
immuniteit na vaccinatie primair afhankelijk is van de conditie van het immuunsysteem op het
moment dat een ziekteverwekker - waartegen vooraf is gevaccineerd – in het echt komt
opdagen. Al vanaf de eerste prik raakt het immuunsysteem in een meer of minder diepe dip.
Na drie weken zal die dip nog verder verdiept zijn. Reeds vanaf die eerste prik – in een
situatie waarin er al een epidemie heerst – zal het gevaccineerde individu dus vatbaarder zijn
voor de griep. Die vatbaarheid neemt gedurende drie weeken alleen nog maar toe. En de
weerbaarheid ertegen neemt omgekeerd evenredig af.
Ook de grieppandemie zou ten tijde van dit bericht op Huiartsvandaag nog niet het
hoogtepunt hebben bereikt. Het ziet er dus naar uit dat er een gelijktijdige piek te verwachten
is in de vatbaarheid van de gevaccineerde personen en het hoogtepunt van de pandemie. Dat
zou best weleens kunnen leiden tot een onvoorziene ramp!

De tot nu toe uitgebleven vogelgriep


Begin 2009 werd er diverse bladen gevraagd waar toch die lang verwachte vogelgriep-
pandemie bleef. Vooraanstaande virologen – ook in eigen land - hadden steeds gezwaaid met
het doemscenario van de catostrofale vogelgriep. Maar tot begin 2009 was die nooit in die
mate komen opdagen. Inmiddels is deze dreiging uit de actualiteit verdrongen door de
zogenaamde Mexicaanse varkensgriep. Maar dat wil helemaal niet zeggen dat die dreiging
met de wederkomst van H1N1 nu van de baan is. Ik grijp nog even terug op de ontwikkeling
van andere pandemische griepvirussen in relatie tot perioden met een zonnevlekkenmaximum.

De Spaanse griep van 1918, de Aziatische griep van 1957 en de Hongkong-griep van 1968
kostten wereldwijd aan vele mensen het leven.
De lijst met jaartallen met een zonnevlekkenmaximum van het Zürichse Observatorium
vermeldt onder meer: 1917, 1957, 1968 en ook 2000. Deze jaartallen stroken inderdaad met
de grote grieppandemieën. Met het zonnevlekkenmaximum van 2000 is iets merkwaardigs
aan de hand. Volgens mijn gegevens was er in februari 2001 een maximum in de
zonneactiviteit en ook in 1997 sprake van enorm grote uitbarstingen op de zon. Deze
opmerkelijke activiteit had volgens de statistieken in 2000 moeten plaatsvinden. Er lijkt de
laatste (8) jaren sprake van een verstoord patroon. Gedurende de zonnestorm van 1997 werd
de televisiesateliet Telstar 401 beschadigd. Een jaar later overkwam de Galaxy IV satelliet
hetzelfde. De Japanse Asko satelliet belandde door de zonnestorm in de Grote Oceaan. Het
zonnevlekkenmaximum van 2000 kent dus rond dit jaartal ook diverse grote pieken in
activiteit. Op 20-1-2005 werd zelfs de grootste zonnevlam in 15 jaar waargenomen en vlak
daarvoor - op 27-12-2004 - werd een zogenaamde galactische flits waargenomen met een nog
grotere stralingskracht.

670
Juist in de afgelopen jaren doken er verschillende nieuwe en voor de mens ernstige
virusziekten op, zoals Sars en de vogelgriep, die al werd voorafgegaan door de vogelpest
waaraan ook een dierenarts overleed. We zien dus een correlatie tussen nieuwe virusvarianten
en veel activiteit van zonnevlekken en daaraan gerelateerde zonnevlammen.

In 2003 dook de gevaarlijke vogelgriep H5N1 in Azië voor het eerst op bij mensen. In 1997
isoleerde men dit virus voor het eerst bij een kip die op een markt plotseling - bloedend uit
haar cloaca - dood neerviel in de toevallige nabijheid van een virusonderzoeker.
H5N1 is dus oorspronkelijk een nog jonge soort vogelgriep die kennelijk in 2003 een
zodanige mutate onderging dat het virus ook de mens als gastheer kan gebruiken.
Nadat men observeerde dat de griep van vogels kon ‘overspringen’ naar mensen, blijkt
recentelijk dat ook besmetting van mens op mens tot de mogelijkheden behoort, als deze
mensen in nauw contact staan tot elkaar. Dat lijkt me logisch want als een virus het naar zijn
zin heeft in een mens, dan kan hij kennelijk het menselijk genoom gebruiken voor zijn eigen
voortplanting. Dan is het ook niet meer dan logisch dat hij dat ook kan in een ander menselijk
individu. Als dus levende virusdeeltjes van ene mens in contact komen met bloed, ontlasting,
sperma of speeksel van een ander mens, dan kan in principe de virusoverdracht een feit
worden. Dit nog afgezien van overdracht door virionen ofwel tijdelijk inerte virusdeeltjes.
Hoe makkelijk dit verloopt hangt echter ook af van de door zo’n nieuwe virusvariant
opgebouwde veldinformatie, zoals we zo meteen zullen zien. Zelf heb ik het vermoeden dat
de mogelijkheid van overdracht van mens op mens door de autoriteiten zolang mogelijk wordt
ontkend om de massa rustig te houden, bij gebrek aan een adequate oplossing voor dit
probleem.
Op 1-2-2004 maakt de WHO bekend dat op 28-1-2004 twee Vietnamese zussen zijn
overleden die door hun broer kunnen zijn besmet. Zij waren niet in contact geweest met
pluimvee.
In de eerste week van 2006 overleden in het oosten van Turkije drie tieners uit hetzelfde gezin
aan H5N1. De jongste was 11 jaar oud. Vermoed wordt dat één of meer kinderen gespeeld
hebben met zieke kippen. Nauwelijks een week later waren er in het westen van Turkije ook
al drie mensen besmet. Onder de vogelpopulatie had de ziekte zich nu al tot in Istanboel
verspreid. De verspreiding van het H5N1-virus leek om zich heen te grijpen.

Aan de hand van oude weefselmonsters herleidden moleculair biologen in 2005 welke
genetische wijzigingen het gruwelijke griepvirus van 1918 onderging. Voornaamste conclusie:
de griep van 1918 was geen combinatie van een mensen- en een vogelgriep, maar een ‘puur’
vogelvirus dat door een evolutionaire speling van het lot oversloeg op de mens.
· Het is niet onlogisch om te veronderstellen dat van het - waarschijnlijk in 1997 al tot een
virulenter type gemuteerde - vogelgriepvirus in 2003 weer een aantal virusdeeltjes een
zodanig (toevallige) mutatie onderging dat één van de (vele) varianten ongelukkigerwijs
ook de mens als gastheer kon gebruiken. Vele varianten gingen vanwege hun
onaangepastheid aan welke gastheer dan ook de vergetelheid in en hun bijbehorende
veldinfo was rap uitgedoofd. De toevalligerwijs wel aan een nieuwe gastheer aangepaste
versie bediende zich vanaf toen voor zijn voortplanting ook van menselijk DNA en begon
zijn morfogenetische informatie vanaf dat moment op te slaan in nieuwe soorteigen velden,
waarin ook het menselijk DNA een rol speelt.

· Om effectieve morfogenetische aansturing te kunnen geven aan een nieuw organisme,


moet de amplitude van de veldinformatie een zekere minimale amplitude hebben. Deze
hogere amplitude wordt opgebouwd door cumulatie van de informatieve trilling van vele
leden van een soort. In dit geval dus door de opslag van informatie door vele nieuwe

671
virusdeeltjes. Zolang de drempelwaarde voor morfogenetische aansturing nog niet is
bereikt, kunnen organismen elkaar nog niet effectief op afstand beïnvloeden en is direct
contact tussen levende specimen van een soort nodig of de directe nabijheid van elkaar in
een grote populatie. Hoewel alle morfogentische informatie wereldwijd beschikbaar is,
levert een relatief grote geconcentreerde populatie lokaal wel een grotere amplitude op.
Deze amplitudeversterking breidt zich als een schokgolf rond de groeiende populatie uit.
Omdat de vogelgriep zich in Azië gestaag uitbreidt, wordt vanuit deze bron de amplitude
van deze H5N1-informatie steeds groter. Inmiddels is het ‘front’ - met een amplitude van
minimaal de drempelwaarde waarboven virusdeeltjes kunnen resoneren met de voor hen
bestemde informatie – al opgeschoven tot in Turkije. Virussen in vogelpoepjes van
overvliegende besmette vogels zullen tot in Turkije in leven blijven. Kippen die hier deze
poepjes oppikken kunnen dus worden besmet. De informatieve uitbreiding van zulke virale
ziekten is te vergelijken met het in een vijver gooien van steeds zwaardere stenen
(cumulatieve gewicht). De kringen zullen een steeds grotere impact hebben en steeds
groter worden. Met toenemen van de veldsterkte van het virus neemt ook de mondiale
veldsterkte gestaag toe. En daarom kan de ‘ziektegolf’ zich steeds makkelijker en sneller
uitbreiden. De verspreidingssnelheid van de besmetting kan daardoor exponentieel
toenemen. Dat is goed waarneembaar bij H5N1 waar de besmettingsgolf in een week tijd
over Turkije opschoof. Daarna bleef het relatief rustig totdat de krant van 19-1-2009
meldde dat in China – na een pauze van een jaar – weer drie mensen aan de vogelgriep
waren overleden. Het virus waart nog rond, maar is niet virulent in die zin dat het op
afstand mensen kan besmetten. Het wacht op een situatie waarin meer mensen tegelijk een
verzwakking van het immuunsysteem krijgen.

· Overdracht van virusdeeltjes kan op verschillende manieren gebeuren. Dit is afhankelijk


van het type virus. Er zijn DNA- en RNA-virussen. Bij een gewoon RNA-virus zoals dat
voor griep of polio functioneert het RNA rechtstreeks als genetisch materiaal dat het kern-
DNA van de cel voor zijn eigen gebruik aanpast door het virusdeeltjes te laten produceren.
Een virus – en bij deze gewone RNA-virussen ook de inerte vorm - dringt door het
membraan van de gastheer en brengt het virale nucleïnezuur in de cel. Het nucleïnezuur
wordt door de ribosomen van de gastheercel vertaald, waardoor er enzymen geproduceerd
worden die noodzakelijk zijn voor de vermeerdering van het virus en voor de vorming van
dochtervirionen. De virionen komen meestal door lysis – ofwel de dood en daaropvolgende
afbraak - van de gastheercel vrij. Retrovirussen zijn ook RNA-virussen, maar hier dient het
RNA als mal om eerst het virale genoom te vertalen in pro-viraal DNA, dat vervolgens
wordt ingebouwd in het gastheer-DNA. Het RNA op zich kan zich niet direct bij het DNA
inbouwen. Doordat deze retrovirussen zich inbouwen, kunnen ze zich alleen maar tegelijk
met de cel zelf vermenigvuldigen door deling. De snelheid van de mitose is bepalend voor
de snelheid van virusvermeerdering. Daarom vindt virusvermeerdering van retrovirussen –
zoals bjvoorbeeld HIV - altijd maar heel geleidelijk plaats en worden de cellen niet door
het virus gedood. Retrovirussen kunnen immers slechts overleven als de celdeling
ongehinderd voortgaat HIV is een zogenaamd ‘lenti-RNA-virus. (Lenti = langzaam.).
Tussen de celdelingen door kan het virus – via micro-RNA’s – immuuntaken van de T-cel
inactiveren en daarvoor in de plaats tegelijkertijd opdracht geven tot de synthese van
eiwitten die het virus kan gebruiken als grondstof voor het maken van nieuwe envelopjes
en manteltjes enz. Tijdens de mitose wordt normaliter het cel-DNA verdubbeld voordat de
cel in twee nieuwe cellen deelt. Tijdens die mitose-duplicatie kunnen altijd mutaties
plaatsvinden en dat gebeurt nu meestal ook: het virus-genoom heeft zich als intron
ingebouwd in het DNA (uitvoeriger uitleg volgt) en dat kan zich tijdens die mitose
duplicatie ook nog eens extra dupliceren. Die extra duplicatie kan dan bij de deling de

672
klaarliggende envelop en mantel aantrekken en ontsnappen als vrijgekomen kloon. Hoe
sterker het veldcontact, hoe groter de kans dat er bij beide sets DNA zo’n extra kloon
dupliceert.

· Bij direct contact tussen besmette en onbesmette mensen of dieren – via bloed en/of
speeksel – blijft het virus in geactiveerde vorm bestaan en vindt er overdracht plaats van
‘levende’ virusdeeltjes. Maar gewone (DNA- of RNA)virussen kunnen zich ook via een
‘inert’ stadium verspreiden, zoals via kleine vochtdeeltjes die afkomstig zijn van een hoest-
of niesbui, of via tafelbladen en deurklinken en andere voorwerpen die door verschillende
individuen worden beroerd. De meeste slijmdruppeltjes van een hoest- of niesbui hebben
een doorsnee van eentiende millimeter en vallen al na een paar seconden op de grond of
het tafelblad, maar sommige druppeltjes drogen uit en schrompelen ineen tot tienmaal
kleinere aërosolen. Die kunnen uren en dagen drijven op de wind. Tijdens dat inerte
stadium worden zij intact gehouden door de aansturing van hun velden, want de
nucleotiden van hun DNA of RNA moeten wel vibrerend blijven resoneren met hun
veldinformatie. Als de virus-nucleotiden bij gebrek aan voldoend sterke informatie stoppen
met resoneren, sterft het virusdeeltje. Als echter gedurende een langere periode steeds meer
directe virusoverdracht plaatsvindt, zullen de virale velden door cumulatie van informatie
een zodanig amplitude verwerven dat ook inerte virusdeeltjes in leven kunnen blijven en
de verspreiding van mens tot mens via hoesten, niesen en de aanraking van besmette
handen en allerlei voorwerpen op gang begint te komen. Op dat moment begint dan een
epidemie of pandemie op gang te komen. Via de wind kan een virus grote afstanden
overbruggen. Halverwege 2003 ontdekte men tijdens onderzoeken dat het sars-virus
inmiddels meer dan 24 uur kan overleven op een plastic ondergrond bij kamertemperatuur.
Sars wordt ook overgedragen van mens op mens. De ontdekking dat sars-virusdeeltjes bij
kamertemperatuur urenlang en mogelijk zelfs dagenlang buiten het menselijk lichaam
kunnen overleven, verklaart waarom mensen besmet kunnen raken met het Severe Acute
Respiratory Syndrome zonder een patiënt te hebben gezien. Volgens mij kan ook de
vogelgriep zich ontwikkelen tot een infectieziekte die - net als de Spaanse griep van mens
op mens overdraagbaar is zonder direct lijfelijk contact.

· De Spaanse griep van 1918 deed er twee jaar over om zich mondiaal te verspreiden via
scheepvaart en spoorwegen. Inmiddels kennen we het vliegverkeer. Als besmette reizigers
naar andere intercontinentale bestemmingen vliegen, dan zullen zij ter plekke ook een
verhoging van de al zwak aanwezige amplitude van H5N1-informatie bewerkstelligen en
via direct contact anderen besmetten. Tegen dat het virus herkend wordt, is de amplitude
rond die ‘puntbron’ al zo sterk geworden dat ook besmetting via inerte virusdeeltjes of
vironen. Door het vliegverkeer zal de vogelgriep nu geen twee jaar nodig hebben om de
hele aardbol over te razen. Samen met de secondiare ‘puntbronnen’ zal de schokgolf vanuit
de eerste haard in kortere tijd de mondiale amplitude kunen doen toenemen. De pandemie
van de Spaanse griep bereikte zijn hoogtepunt dan ook pas in het jaar na de muterende
zonneactiviteit. Bij de twee volgende pandemieën ging dat waarschijnlijk sneller omdat
intussen de mobiliteit van de mens was vergroot door snellere vliegverbindingen tussen de
continenten. Eigenaardig is in het geval van de ‘Mexicaanse varkensgriep’ dat er geen
maatregelen zijn genomen met betrekking tot het vliegverkeer. Hooguit werden besmette
mensen in een hotelkamer geïsoleerd. Met zulke draconische maatregelen als vaccinatie
van een groot deel van de wereldpopulatie, zou beperking van het vrije vliegverkeer toch
wel voor de hand hebben gelegen. Maar op 3-7-2009 stond in de online nieuwsbrief
HuisartsVandaag te lezen dat een ‘verklaring van geen-griep’ voor reizigers niet vereist is.

673
· Het WHO zei in januari 2004 te vrezen dat de variant H5N1 muteert tot de gevaarlijker
vorm van mens tot mens. Inmiddels zijn (zie bovenstaand) al in enkele families
gezinsleden overleden die naar alle waarschijnlijkheid elkaar hebben besmet zonder dat het
virus in deze periode ook is gemuteerd. Dit maakt ook duidelijk dat mutatie niet nodig is
om een virus te zien ontwikkelen tot een van mens op mens overdraagbare besmetting.
Besmetting via levende virusdeeltjes in bloed of speeksel van dier op mens en van mens tot
mens wordt dan uitgebreid tot besmetting via besmette handen of andere voorwerpen en in
de ruimte zwevende kleine vochtdeeltjes uit een niesbui of hoestbui. De door de WHO
gevreesde ‘mutatie’ moet volgens mij worden opgevat als een gevreesde versterking van
de morfogenetische informatie van H5N1 door een gestaag groeiende opslag van
informatie door een gestaag groeiend aantal virusdeeltjes. Die gevreesde ‘mutatie’ bestaat
dus uit het bereiken van de benodigde amplitude-drempelwaarde om inerte virusdeeltjes
langere tijd in tact te houden. Er is dus geen sprake van dat het virus moet ‘leren’ om over
te springen van mens op mens. Het H5N1-virus moet – net als sars en andere virussen –
alleen zorgen voor het bereiken van voldoende veldsterkte van de morfogenetische
informatie van zijn eigen soort. Want zijn eigen veldinformatie maakt zijn ‘sprong’ via
allerlei voorwerpen en de lucht mogelijk.

· De eerder genoemde pandemieën doofden ook weer uit en van deze virussen hoorde men
niets meer. Als een bepaald virus mondiaal heeft kunnen huishouden, dan zijn alle
geïnfecteerden ofwel resistent geworden door het doormaken van de ziekte en/of het
aanmaken van voldoende antistoffen of dood. Om zichzelf door vermeerdering in stand te
houden klopt het virus vergeefs aan bij gastheren die hem al kennen. Het gevolg is dat het
mondiale aantal virusdeeltjes weer afneemt. De opslag van nieuwe informatie neemt ook af.
Morfogenetische veldinformatie kan alleen blijven bestaan als er regelmatig voldoende
nieuwe informatie wordt opgeslagen om het veld actueel en op sterkte te houden.
Morfogenetische veldinformatie moet worden beschouwd als een vorm van korte-termijn-
geheugen dat uitdooft zodra het niet meer (voldoende) wordt geactualiseerd. Zoals ik
elders in mijn werk uitleg, dooft dan deze vibratie voorgoed uit. De morfogenetische
‘herinnering’ aan deze uitgewoede virussen wordt langs natuurlijke weg uit het universele
bestand gewist. Iedere pandemie betekent daarom tevens het einde van deze variant van
een virus, voor zover deze geen kans ziet om in een ‘natuurlijk reservoir’ – of in een
laboratorium - onopvallend te blijven voortbestaan, totdat eventueel een nieuwe toevallige
noodlottige mutatie weer nieuwe gastheren aanbiedt.

Nieuwe kans voor vogelgriepvirus


Als nu de ‘Mexicaanse varkensgriep’ – waarschijnlijk aangemoedigd door de massale
inentingen – echt om zich heen gaat grijpen, dan zal het immuunsysteem van velen door de
inentingen en het eventueel doormaken van deze griep zo verzwakt raken dat ze daarna veel
vatbaarder zullen zijn voor allerlei andere ziekmakers, waaronder ook het nog steeds op de
loer liggende vogelgriepvirus.
Het is dus niet ondenkbeeldig dat de eventueel komende Mexicaanse griep als nasleep een
heel vervelend staartje gaat krijgen in de vorm van de reeds lang verwachte vogelgriep-
pandemie, die dan nog wel eens veel harder zou kunnen toeslaan dan de Mexicaanse griep
zelf.
Als de bevolking echt uitgeput raakt door de vaccinaties plus de eventueel daarop volgende
griep zelf, dan zal het vogelgriepvirus in zeer korte tijd meer slachtoffers vinden en dan zal
ook in zeer korte tijd de amplitude van de veldinformatie van de vogelgriep uitstijgen boven
de vereiste drempelwaarde om ook gewoon door de lucht mensen te besmetten. Dan zal een
vogelgrieppandemie in zeer korte tijd realiteit kunnen worden.

674
Massa-vaccinaties – waardoor het immuunsysteem (alleen al door het optreden van het a-
specifieke stress-syndroom) verzwakt raakt – lokken daarom niet alleen het Mexicaanse
griepvirus uit, maar ook het vogelgriepvirus. Dat laatste virus hoeft in principe niet eens te
wachten op de mensen die door het doormaken van deze griep verzwakt raken, maar alleen de
vaccinaties op zich zijn in principe al voldoende om het vogelgriepvirus zijn langverwachte
kans te geven.

Reclamekosten maken voor een niet-kosteneffectief product


Op 1-7-2009 publiceerde ScienceDaily online het artikel HPV Vaccination Not Cost
Effective In The Netherlands, Study Shows. Ik zal het bericht n zijn geheel citeren:

[…] Even under favorable assumptions, including lifelong protection against 70% of all
cervical cancers and no side effects, vaccination against the human papillomavirus (HPV) is
not cost-effective in the Netherlands, according to a study published online July 1 in the
Journal of the National Cancer Institute.
Researchers conducted the study because the cost effectiveness of HPV vaccination may be
limited by the low number of cervical cancer cases and deaths in the region associated with
the current Dutch cervical cancer screening program.
In the study, Inge M.C.M. de Kok of the Department of Public Health at Erasmus MC,
University Medical Center in Rotterdam, the Netherlands, and colleagues estimated the costs
and effects of adding HPV vaccination to the current program (screening only) using a
microsimulation screening analysis model.
They found that adding HPV vaccination was not cost-effective, even under favorable
assumptions.
“To become cost-effective, the vaccine price would have to be decreased considerably,
depending on the effectiveness of the vaccine,” the authors write […]

Juist in deze tijd van economische crisis (2009) vindt de Nederlandse overheid het dringend
noodzakelijk om een kostbaar vaccinatieprogramma in te voeren dat – afgezien van alle
onzekerheden en bijwerkingen - totaal niet kosten-effectief is.
Omdat men ook probeert dit vaccinatieprogramma zo breed mogelijk aan de vrouw te brengen,
heeft men voor dit toch al niet kosten-effectieve – dus verliesgevende – project ook nog
gemeend een reclamebureau (Combat) te moeten inhuren. Begrijp ik dit? Begrijpt de
bevolking dit??? Staat dit in verhouding tot alle bezuinigingen en andere gevolgen van de
crisis??? Lijkt dit op een logisch en crisisgericht handelen door de overheid???
Waarom heeft deze niet-rendabele miljoenenverslindende actie – tegelijk met een intredende
economische crisis - in dit land opeens prioriteit??? Was dat omdat deze actie al stond
aangekondigd in een RIVM-planning uit 2001? Was dat omdat er kennelijk al rond de
eeuwwisseling bindende afspraken waren gemaakt met andere landen??? En waren die
afspraken van een nog groter economisch belang dan de crisis waarmee niet ons eigen land te
maken kreeg, maar die mondiaal toesloeg???
Is er in ons eigen land en daarbuiten soms sprake van een onderliggend economisch belang
dat deze momenteel schijnbaar niet kosteneffectieve acties toch rechtvaardigt?

GAVI
Enige tijd geleden zond iemand mij informatie toe over de Global Alliance for Vaccins and
Immunization (GAVI). Dit is een wereldwijde organisatie die megabedragen van overheden,

675
farmaceutische industrie, organisaties zoals UNICEF en WHO, andere instituten en rijke
particuleren (zoals The Bill & Melinda Gates Foundation) besteedt aan het kopen van vaccins
en het wereldwijd stimuleren van vaccinaties.
Dit zal een van de redenen zijn dat kritiek op vaccinaties bij alle overheden en aanverwante
instanties stuit op een enorme weerstand en het liefst genegeerd wordt.
Via allerlei internetsites zijn overheden druk bezig om hun vacinatieprogramma’s te promoten
en nergens valt een woord te lezen over de bijwerkingen van deze vaccins. Het lijkt erop dat
alle ouders wereldwijd massaal worden geïndocrineerd om toch vooral hun kinderen te laten
vaccineren. Waarom willen toch mondiaal alle overheden hun jongste generatie zoveel
mogelijk aluminium hydroxide toedienen??? Waarom is men wereldwijd toch bezig om
ervoor te zorgen dat het immuunsysteem van kinderen verzwakt wordt, waardoor ze steeds
vatbaarder worden voor allerlei infecties, die ook nog eens een veel ernstiger verloop zullen
krijgen dan normaliter noodzakelijk is? Waarom moeten alle jonge meiden aan de HPV-prik
die kan leiden tot vruchtbaarheidsproblematiek?
En bovenal waarom worden er door overheden, industriën, instanties en rijke particulieren
zoveel miljoenen dollars uitgegeven aan het vaccineren van de totale wereldbevolking, dus de
hele nieuwe generatie wereldwijd?
De gezondheid en weerstand tegen infecties is er absoluut niet mee gediend, want na die 28
prikken zal er van het immuunsysteem niet veel meer over zijn en krijgen alle relatief
onschuldige ziekmakers voluit de kans om korte metten te maken met de meest verzwakten.
Wat is er dan wel gediend met deze oprukkende verzwakking van het immuunsysteem?

Alle enigszins belangrijke landen in de wereld doneren jaarlijks een bijdrage aan deze
overkoepelende GAVI-organisatie voor het ontwikkelen en promoten van vaccins en ook
Nederland doet daar ijverig aan mee. Heel ijverig zelfs.

Iemand maakte voor mij een statistiekje van de meest gulle gevers en noteerde de bedragen
die deze landen op jaarbasis doneren aan deze GAVI-stichting.
Ik geef hier alleen de vijf gulste donateurs weer:
Verenigde Staten: 60 milj US dollars
Noorwegen: 60 milj US dollars
Nederland: 23 milj euro
Italie: 23 milj euro
Canada: 22 milj US dollars

Als we dit zetten in het perspectief van het bevolkingscijfer per land, dan blijkt dat ons kleine
landje per hoofd van de bevolking zelfs op de eerste plaats staat.
Waarom is Nederland er zo op gebrand om wereldwijd de hoogste bijdrage te leveren aan de
doelstellingen van GAVI?

Zou dat er mee te maken kunnen hebben dat de overheid van ons kleine en o zo dichtbevolkte
landje uit eigen ervaring weet hoe lastig het eigenlijk is om dichtbevolkt te zijn? Kan het zijn
dat ons kleine dappere landje op deze wijze probeert te helpen om de hele grote wereld de
nadelen van dit overbevolkte Nederland te besparen?

Ik heb me altijd afzijdig gehouden van welke complottheorie dan ook. Mij interesseerde
primair het zoeken naar antwoorden op fundamentele vragen betreffende het menselijk
functioneren. Maar onlangs stuitte ik weer eens op informatie betreffende de Bilderberggroep,
die ooit, na WOII, in Nederland – in hotel Bilderberg – werd opgericht op intentie van de
Prins der Nederlanden. Van deze Bilderggroep wordt gezegd dat die functioneert als een soort

676
van ‘schaduw-wereldregering’ die op de achtergrond eigen doelstellingen nastreeft, waarvan
men ook fluistert dat een ‘rem op de populatiegroei’ of liever nog ‘populatiekrimp’ tot die
doelstellingen behoort. Ik weet niet in hoeverre dit waar is, want ik woonde nog nooit een van
die besloten vergaderingen bij.
Maar stel dat dit toch onverhoopt waar zou zijn, is het dan zo’n gekke gedachte dat die GAVI-
organisatie één van de stilgehouden uitvoerende organisaties van die Bilderberggroep is? Een
organisatie die tot primaire taak heeft om via vaccinaties de omvang van de wereldpopulatie
in bedwang te houden?

De nietszeggende late reactie van Minister-President Balkenende


Op 2-7-2009 mocht ik zowaar nog een brief ontvangen van de premier. Die arriveerde op
precies de laatste dag van de eerder al aangekondigde termijn waarbinnen er zou worden
gereageerd. Klasse!!! Het betrof: Reactie op uw brieven d.d. 18 en 25 mei 2009.
Ik zal het hele epistel even in zijn geheel weergeven:

[…] In uw brieven vraagt u op uitgebreide wijze mijn aandacht voor de HPV-vaccinatie


binnen het Rijksvaccinatieprogramma. Ik heb van de inhoud van uw brieven kennisgenomen.
Gezien het concrete karakter heb ik er gemeend goed aan te doen uw brieven onder de
aandacht te brengen van de eerstverantwoordelijke bewindspersoon, de minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met het verzoek de behandeling over te nemen. Ik ga
ervan uit dat u van of namens de minister een reactie ontvangt.

Ik dank u evenwel voor de moeite die u hebt genomen mij van uw visie op de hoogte te
brengen […]

De inhoud van deze twee brieven was in het voorgaande reeds te lezen. Ik wendde mij juist
tot de heer Balkenende omdat ik eerder – en tot op heden – totaal geen reactie mocht
vernemen van minister Klink. Bovendien schrijft Balkenende ook niet dat hij erop zal toezien
dat de heer Klink zelf gaat reageren. De prognose ligt voor de hand. Ook van Klink zal ik
geen constructieve reactie ontvangen. Bovendien liet de Minister president wel eerst zijn
volledige termijn voor beantwoording verlopen alvorens het kennelijk vies smakende
onderwerp weer terug te gooien op het bordje van Klink, die ook liet blijken hierin helemaal
geen trek te hebben. Het spelletje is overduidelijk. Er is duidelijk iets aan de hand dat niet
openbaar mag worden en waarvan een eventuele behandeling vooral zolang mogelijk moet
worden uitgesteld. Als het even kan tot na de afronding van alledrie de HPV-vaccinatieronden.
En dat onsmakelijke iets zou best weleens een gerecht kunnen zijn op basis van dat niet bij het
grotere publiek bekende GAVI, waaraan Nederland zo’n buitenproportioneel grote bijdrage
levert.
Het feit dat alle betrokken gezondheidsautoriteiten halsstarrig weigeren om in te gaan op de
niet te ontkennen gevaren en onzekerheden van de HPV-vaccinaties – waarbij ook zelfs de
Minister-President zich verschuilt achter een lagere autoriteit die ook al weigerde te reageren
– doet toch ernstig vermoeden dat er sprake is van een elitair gesloten front waarbinnen men
met vereende krachten probeert een voor het publiek geheim gehouden agenda uit te voeren.

De uiteindelijke reactie van minister Klink

677
Op 14-8-2009, precies 6 weken na de reactie van Balkende, ontving ik een reactie van
minister Klink, waarbij niet werd gerept over de eerdere brief die ik al op 23-4-2009 aan hem
persoonlijk had gericht. Ik zal de inhoud van dit epistel – zonder aanhef en aftiteling - citeren:

[…] De Minister-President heeft mij gevraagd uw brief van 25 mei 2009 over te nemen en te
beantwoorden, omdat het onderwerp op mijn beleidsterrein ligt.

Aan uw brief kan ik zien dat u goed op de hoogte bent van het Rijksvaccinatieprogramma en
over veel informatie op het gebied van immunologie beschikt.
Dat u twijfelt en ongerust bent is uw goed recht. Ik baseer mijn beslissingen over opname van
vaccins in het Rijks Vaccinatie Programma op basis van adviezen van de Gezondheidsraad.
In de Gezondheidsraad zijn wetenschappers en deskundigen vertegenwoordigd die op basis
van wetenschappelijk bewijs en kennis een advies geven over opname van vaccins. Bij deze
adviezen wordt nadrukkelijk gekeken naar de bijwerkingen van vaccinaties. Bovendien
worden bijwerkingen nauwkeurig geregistreerd om te bezien of aanpassing van het
vaccinatieprogramma nodig is. Ik heb vertrouwen in deze adviezen.

U stelt een onderzoek voor naar de immuunsuppressie na vaccinaties. Besluiten over welke
onderzoeken moeten worden uitgevoerd, worden genomen bij onderzoeksinstituten, zoals
universiteiten. Met gerichte programma’s zoals bij ZonMW stuur ik mede op de nationale
onderzoeksagenda. Besluiten over individuele onderzoeken neem ik echter niet.

In de hoop hiermee u voldoende te hebben geïnformeerd […]

De minister weet ook heel goed dat de universiteiten bij medisch getinte onderzoeksprojecten
worden gesponsord door de farmaceutische industrie en dat die eigenlijk bepaalt welke
onderzoeken er kunnen worden uitgevoerd. Bovendien worden na deze selectie van te
sponsoren onderzoeken eventueel toch nog optredende onwelgevallige onderzoeksuitkomsten
zo snel mogelijk verdonkeremaand en al helemaal niet vrijwillig gepubliceerd.

Dat de Gezondheidsraad aluminiumhoudende – en daardoor vitamine D-verlagende -


vaccinaties juist aanbeveelt, terwijl het tegelijkertijd alarm slaat over de toenemende
incidentie van vitamine D-deficiënties is iets waar de minister toevallig even niets van wil
weten, want dat zou misschien zijn grenzeloze vertrouwen in de deskundigheid en
wetenschappelijkheid van de Gezondheidsraad kunnen ondermijnen.

Minister Klink schreef me dus over zijn vertrouwen in de Gezondheidsraad het volgende:

[…]In de Gezondheidsraad zijn wetenschappers en deskundigen vertegenwoordigd die op


basis van wetenschappelijk bewijs en kennis een advies geven over opname van vaccins. Bij
deze adviezen wordt nadrukkelijk gekeken naar de bijwerkingen van vaccinaties. Bovendien
worden bijwerkingen nauwkeurig geregistreerd om te bezien of aanpassing van het
vaccinatieprogramma nodig is. Ik heb vertrouwen in deze adviezen […]

Op zijn eigen website (www. gezondheidsraad.nl) profileert de Gezondheidsraad zich als


volgt:
[…] De Gezondheidsraad is een onafhankelijk adviesorgaan dat als taak heeft ministers en
parlement te adviseren over de stand van wetenschap op het gebied van de volksgezondheid
en het gezondheids(zorg)onderzoek […]

678
Ik neem aan dat hiermee ook bedoeld wordt de meest actuele stand van de wetenschap.

Helaas heb ik op basis van mijn eigen ervaringen toch heel wat minder vertrouwen in de
deskundigheid en integriteit van de Gezondheidsraad. In de inleiding noemde ik al de blunder
van dr. Simone Buitendijk aangaande haar geventileerde misvatting betreffende de veiligheid
van kwik voor ongeborenen. Maar er speelt nog veel meer. Ik zal eerst nog even terugkomen
op de rol van de reeds genoemde prof.dr. F.A. de Wolff, bekend toxicoloog en tot 1-1-2009
lid van de Gezondheidsraad. (Zijn herbenoeming van 1-1-2005 was voor de duur van vier jaar
en op de laatste ledenlijst komt hij niet meer voor.) Hij is emeritus per september 2006.
Prof.dr. F.A. de Wolff was bij het advies voor de pandemische griepprik dus al buiten beeld,
maar had nog wel degelijk zitting in de Gezondheidsraad toen men het advies uitbracht dat de
aluminiumhoudende HPV-prik in het RVP moest worden opgenomen.

Farmaceut Merck gaf het bedrijf Vaxinostics – een dochteronderneming van het Erasmus MC
– opdracht om een trial te organiseren met een experimenteel HPV-vaccin voor mannen. De
oprichter en medisch directeur dr. Hans Rümke gaf daaraan graag gehoor en aldus geschiedde.
Aan dat hele experiment kleefden nogal wat eigenaardigheden, maar dat voert nu even te ver.
Begin 2010 werd ik benaderd door de vader van een deelnemer aan dit dubbelblinde
placebogecontroleerde experiment die na de drie vaccinaties met een placebo – die wel het
adjuvans in de vorm van aluminium hydroxide bevatte – multiple sclerose ontwikkelde. Deze
vader benaderde na deze diagnose bij zijn zoon prof.dr. F.A. de Wolff met het verzoek om
advies bij een eventueel aan te spannen proces om schadevergoeding, zoals in de
voorwaarden van de trial stond vermeld. Pas na enkele malen aandringen volgt er een reactie.

Begin juni 2010 schrijft prof. De Wolff bij wijze van reactie aan de vader van die jongeman
met MS o.a. het volgende:
[…] Het is juist dat ik in de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw veel onderzoek heb gedaan
naar de neurotoxiciteit van aluminium. Een eventuele relatie met MS heb ik niet onderzocht.
In die periode heb ik ook geen publicaties gezien die een dergelijk verband zouden aantonen.
Omdat ik de afgelopen vier jaar als emeritus de nieuwste ontwikkelingen niet heb kunnen
bijhouden weet ik niet of er momenteel groepen in de wereld zijn die deze relatie zouden
bestuderen. Ik vermoed van niet omdat er sinds de eeuwwisseling weinig belangstelling voor
de toxiciteit van aluminium is geweest […]

Interessant in verband met deze bovenstaande reactie van prof. De Wolff anno 2010 is het
artikel van 15-11-2002 in de Cicero nr 18 van het Leids Universitair Medisch Centrum
(LUMC), waarin prof.dr. De Wolff nog eens uitgebreid vertelt over zijn bemoeienis met de
aluminiumvergiftiging door aluminiumhoudend water in een dialysecentrum op Curacao in
1996.
Daarna inspireerde prof. De Wolff de voormalige directeur van dat dialysecentrum nog tot het
onder zijn leiding schrijven van een proefschrift, omdat hij aluminiumvergiftiging een
zodanig belangrijk item vond dat een waarschuwing hiervoor door middel van een dissertatie
wel op zijn plaats was. Het Leidse universiteitsblad Mare nr 8 van 30-10-2003 doet verslag
van de promotie op dezelfde datum.
In 2002 en 2003 was prof.dr. de Wolff dus zelf nog actief bezig met de gevaren van
aluminiumvergiftiging. Tot aan 2009 had hij – als toxicoloog - zitting in de Gezondheidsraad
die vrolijk adviseerde om de volkomen veilig bevonden HPV-prikken in het RVP op te nemen.

Prof.dr. De Wolff stelt in zijn reactie naar die vader van die jongeman met MS dat er na 2000
weinig belangstelling is geweest voor de neurotoxiciteit van aluminiumzouten en met name

679
niet voor de relatie tussen dit aluminium en MS. Dat is pertinent niet waar. Ik heb
onderzoekspubublicaties in mijn bezit die zich met name richtten op de relatie tussen
aluminium hydroxide en MS. Deze publicaties – die ik deels in dit boek noem en uitgebreider
behandel in een speciale studie betreffende de link tussen MS en elektro-actieve stoffen – zien
we vanaf de jaren 1990 en eerder. En ook vanaf 2000 zaten de onderzoekers niet stil. Ik ben in
het bezit van onderzoekspublicaties uit de jaren 2001, 2004, 2005, 2006, 2007, 2009 en 2010.
In juni 2010 werden al deze positieve onderzoeksuitkomsten dus eigenlijk gewoon volkomen
genegeerd – en verzwegen – door prof. De Wolff, die in ieder geval tot kort daarvoor nog als
toxicologisch specialist verbonden was aan de Gezondheidsraad, waarbij verondersteld mag
worden dat hij de publicaties op zijn eigen vakgebied nog tot aan 2009 gevolgd moet hebben
om binnen de Gezondheidsraad een zo goed mogelijk advies te kunnen geven. In de
beschrijving van de taken van de Gezondheidsraad staat toch niet voor niets dat dit
adviesorgaan de minister en het parlement moet adviseren conform de stand van de
wetenschap. En dat betekent dan ook de onderzoekspublicaties op het vlak van het
betreffende advies moeten zijn gevolgd tot aan het moment van het uit te brengen advies.
Waarom stuurt prof. De Wolff de vader van die jonge man met een kluitje in het riet? Of
moeten we het normaal vinden dat in de Gezondheidsraad hoogleraren zitting hebben die
adviseren in gezondheidszaken zonder de laatste jaren hun vakliteratuur te hebben gevolgd???
Of was prof. de Wolff bezig om een oud-collega in de Gezondheidsraad de handen boven het
hoofd te houden? Bijvoorbeeld dr. Hans Rümke die als medisch directeur van Vaxinostics een
niet vlekkeloos verlopen HPV-vaccinatietrial deed voor farmaceut Merck?

Merkwaardig is wel dat prof. De Wolff op 8-1-2011 nog wel als getuige-deskundige werd
gehoord in het Zembla-programma getiteld ‘Gif in de bollenstreek’. Hierin geeft hij als
toxiciloog zjn mening over de gevaren van de in de bollenteelt gebruikte
gewasbeschermingsmiddelen. En daarbij maakt hij de indruk goed op de hoogte te zijn van de
actualiteit betreffende zijn vakgebied. Op dit terrein heeft hij kennelijk na zijn emeritaat wel
zijn vakliteratuur bijgehouden. In dit programma stond echter niet de omzet van de farmacie
op het spel, maar eerder de onbereidwilligheid van de overheden om de gezondheidsrisico’s
van een lucratieve bedrijfstak te onderzoeken.

Dr. Hans Rümke, lid van de wetenschappelijke raad van het LAREB presenteerde zichzelf op
11-11-2010 op de bijwerkingendag van het LAREB – met het thema Vaccinaties en
bijwerkingen - waarvan de conclusie was dat vaccinaties veilig zijn, als volgt:
[…] Hans Rümke, kinderarts n.p. – epidemioloog; 1986 – 2000 RIVM sector vaccins; 2000 –
nu medisch directeur Vaxinostics BV Rotterdam; lid Gezondheidsraad Cle Rijksvaccinaties
[…]

De door de trial gedupeerde zoon en zijn vader maakten na de diagnose MS een afspraak met
dr. Rümke van Vaxinostics om de gevolgen en de eventueel te bewandelen weg te bespreken.
Ik kreeg een zeer gedetailleerd verslag van dit gesprek met de uiterst beminnelijke dr. Rümke
toegezonden en zal er enkele relevante uitspraken van de directeur van Vaxinostics uit citeren.
[…]
· Hij gelooft niet dat aluminium hydroxide kwaad kan omdat het al sinds de jaren vijftig
wordt toegepast. (Klopt niet, want het wordt al sinds de jaren twintig gebruikt, waarna
meteen een toename van MS-achtige aandoeningen werd vastgesteld.)
· Hij vindt de dosering van 225 mcg alu in 1 vaccin niet teveel, maar verbaasde zich er
wel over dat de vader info had dat de EEG in 1990 een grensconcentratie van 25 mcg
aluminium per vaccin als richtlijn vaststelde.

680
· Hij zei Merck in kennis te hebben gesteld van de MS van de zoon, maar denkt dat
Merck er verder niets mee hoeft te doen, omdat het onderzoek is gesloten en er
daarom geen meldplicht (naar de FDA/AMA) meer is.
· Er wordt bij trials nooit vooraf gescreend op serum-levels, ook niet op Cytochroom
P450. Dat wordt nooit gedaan.
· Hij vindt het normaal dat in de placebo dezelfde stoffen zaten als in het vaccin (muv
HPV-look-a-like). Doel was namelijk de werkzaamheid (en niet de bijverschijnselen
dus).
· De zoon met MS had in de test een placebo gekregen en krijgt daarom nu nog gratis
het Gardasil-vaccin aangeboden!!!
· Hij zal alle uitslagen en verslagen over de zoon per post opsturen.
· Hij zit in de bestuurscommissie van LAREB en is zeer meelevend en wil – waar
mogelijk – helpen, maar geeft de vader en zoon geen schijn van kans.

Opgemerkt kan worden dat eind december 2010 de al in begin mei 2010 beloofde uitslagen en
verslagen betreffende de trial-casus van de zoon nog nooit door de betrokkenen zijn
ontvangen. Waarschijnlijk was dat ook nooit de bedoeling van de directeur van Vaxinostics,
die aardige man, meelevend en hulpvaardig, maar ja, dat hoort natuurlijk bij het grote
toneelstuk ten behoeve van de dictatuur van de farmacie…..

Uit de woorden van dr. Rümke blijkt dat de deelnemers aan de trial niet vooraf worden
gecontroleerd op een gezond functioneren van hun ontgiftingssystemen, waarvan vooral de
leverenzymen van het Cytochroom P450-systeem en de nierfuncties zeer belangrijk zijn.
Heb je als deelnemer aan zo’n Vaxinostics-trial de pech dat je ontgiftingssystemen niet goed
werken, dan is de kans groot dat er iets misgaat. En dan wordt er door het aan het Erasmus
MS, LAREB en Gezondheidsraad gelieerde Vaxinostics doodleuk gezegd dat er absoluut
geen relatie kan zijn met de trial. De organisator van deze trial zorgt er door zijn andere
functies nauwlettend voor dat er niets ten nadele van de onderzochte vaccins gemeld kan
worden en naar buiten komt.
De van origine kinderarts dr. Hans Rümke laat gevaccineerden dus hopeloos in de val lopen
en zorgt er hoogstpersoonlijk voor dat ze daar ook blijven zitten.
Deze kinderarts adviseert namens de Gezondheidsraad dat alle kinderen in Nederland moeten
worden gevaccineerd zonder voorafgaande screening op gebreken aan de ontgiftingssystemen.
Maar hoe het komt dat er jaarlijks tussen de 5 en 10 kinderen vlak na hun prikken overlijden
interessseert hem niet. Dat is gewoon onverklaarbaar toeval. Dat kan gewoon niets met
vaccinaties te maken hebben.

Toch wel raar dat toxicoloog De Wolff, die jaren zijn medelid was van de Gezondheidsraad –
en die schreef over de gevaren van kwik en aluminium – de laatste tijd zo terughoudend is
aangaande de gevaren van de stoffen waarvoor hij eerst zo nadrukkelijk waarschuwde.

En moeten we die kinderarts Hans Rümke nou zien als kinderarts of als kindermoordenaar?
En op deze man vaart onze vaderlandse politiek volkomen blind. Vaccinaties zijn veilig!

In dit verband is het toch ook wel eigenaardig wat ik las in een artikel door dr. P. Fleury,
neuroloog, in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde van 5-2-1966, 110 nr. 6. Dit
artikel handelt over de behandeling van verschillende vormen van epilepsie bij kinderen.
Dr. Paul Fleury (1925 – 1-1-1997) was de kinderneuroloog van het eerste uur.
Zo’n 45 jaar geleden schreef deze dr. Fleury een uitgebreid artikel over de verschillende
vormen van epilepsie bij kinderen, waarin hij op de tweede bladzijde het volgende opmerkte:

681
[…] Na het eerste onderzoek is het bij het opnemen van de anmnese van belang te informeren
naar het vóorkomen van insulten in de familie, naar de aard van de baring en de toestand van
het kind bij de geboorte, naar eerder bij het patiëntje waargenomen aanvallen, naar
doorgemaakte ernstige infectieziekten, die mogelijk met encephalitis gepaard gingen, naar
ernstige hersentrauma’s, naar het verloop van pokken- en kinkhoestvaccinatie, de
psychomotore ontwikkeling en de kans op vergiftigingen […]

Deze dr. Fleury hield dus 45 jaar geleden al rekening met epilepsie als bijwerking van
vaccinaties en tevens ook met de mogelijkheid dat sommige kinderen een grotere kans liepen
op vergiftiging dan andere kinderen. Deze man besefte dus al dat sommige kinderen een
dusdanige disfuntie hadden van hun ontgiftingssystemen dat ze het toen ook al gebruikte
aluminium in de vaccins niet goed zouden kunnen uitscheiden en dus opstapelen in hun botten
en brein.
Hoe kan het dan gebeuren dat men 45 jaar na dit artikel nog steeds geen screening doet op het
al of niet goed functioneren van de ontgiftingssystemen van de te vaccineren kinderen en
volwassenen? En waarom ontkent men momenteel dat vaccinaties gerelateerd kunnen zijn aan
epileptische aanvallen, terwijl men daar toen kennelijk wel rekening mee hield?

Interessant is ook om te zien hoe een andere toxicoloog in haar functie in de Gezondheidsraad
wel mee adviseerde om bijvoorbeeld de drievoudige ‘veilige’ 500mcg aluminiumhydroxide
bevattende HPV-prik met Cervarix (dus driemaal achtereen 500 mcg aluminium) op te nemen
in het RVP (Rijksvaccinatieprogramma) terwijl ze wel ook als panellid meewerkte aan de
totstandkoming van het document Scientific Opinion of the Panel on Food Additives,
Flavourings, Processing Aids and Food Contact Materials (AFC) zoals dat in 2008
gepubliceerd werd in het EFSA Journal (2008) 754, 1-88, van de European Food Safety
Authority.
Het gaat hier om de toxicologe mevrouw prof.dr. I.M.C.M. Rietjens, die per 1-1-2005 voor de
duur van 4 jaar werd herbenoemd en eind 2010 nog steeds deel uitmaakt van de
Gezondheidsraad.
De laatste 33 bladzijden van dit 88 bladzijden omvattende document bevatten zo’n dikke 330
referenties in de vorm van onderzoekspublicaties over de toxiciteit van aluminium.
Hoewel het document zich speciaal richt op de veiligheid van aluminium als het oraal het
lichaam binnenkomt, valt uit dit stuk ook op te maken dat het geenszins veilig is voor mensen
met een niet optimaal werkend ontgiftingssysteem of nierfalen. Bovendien worden er ook
experimenten beschreven met dieren die men op diverse manieren aan aluminium blootstelde,
waaronder ook inspuitingen met aluminiumzouten.
In al de bestudeerde species proefdieren (o.a. primaten, katten, knaagdieren en vissen)
veroorzaakte ingespoten aluminium epileptische aanvallen.
In de samenvatting van dit stuk staat ook expliciet vermeld […] Aluminium can enter the
brain and reach the placenta and fetus […]
Ondanks de verontrustende inhoud van dit stuk over de (neuro)toxiciteit van aluminium en de
epileptische aanvallen die ingespoten aluminium kan veroorzaken, werkte prof. Rietjens toch
in dezelfde periode ook vrolijk mee aan het advies om Cervarix op te nemen in het RVP en
houdt men nog steeds vol dat epileptische aanvallen niet gerelateerd kunnen zijn aan dit
vaccin.
Net als prof. De Wolff zal ook prof. Rietjens wel weten dat ook kwik de hersenen, placenta en
foetus kan bereiken. En deze dame had nog wel officieel zitting in de Gezondheidsraad ten
tijde van de verzekering door gynaecologe dr. Simone Buitendijk – namens de
Gezondheidsraad - dat kwik volkomen veilig is voor zwangeren en hun ongeboren kinderen.
Niet alleen prof. De Wolff droeg twee petten. Ook prof. Rietjens heeft meerdere hoofddeksels.

682
Twijfel aan de deskundigheid van minister Klink
Kennelijk wordt er toch ook elders getwijfeld aan de kundigheid van de heer Klink en de
organisaties waarop hij zich voor advies verlaat bij zijn paniekzaaiende beleid en optreden in
de media en zijn snelle aankoop van veel teveel griepvaccins.
Op 10-3-2010 las ik in het Algemeen Dagblad namelijk het volgende:

[…] Europa wil onderzoek rol farmaceuten bij grieppaniek


Brussel/Straatsburg – Europa wil een eigen onderzoek naar de rol van de media en de
farmaceutische industrie in dehype rond de Mexicaanse griep. Onder meer Nederland
vreesde een epidemie en is nu met 19 miljoen vaccins blijven zitten.
“Daarvoor is 300 miljoen euro betaald die we door de goot kunnen spoelen,” aldus Judith
Merkies (PvdA), een van de veertien Europarlementariërs die gisteren een parlementair
onderzoek eisten. Volgens haar is de politiek als een blind paard achter de media aangehold
en zitten regeringen nu met de brokken.
Ook de parlementaire assemblee van de 47 landen tellende Raad van Europa stelde al een
onderzzoek in, dat volgende maand wordt afgerond. Tegenovr deze assemblee weerde de
WereldsGezondheidsraad zich enorm tegen het verwijt dat zijn aanbevelingen zouden zijn
ingegeven door de farmaceutische industrie. Die heeft goud verdiend aan wat in veel landen
een eenvoudig wintergriepje bleef.
Het Europees Parlement wil nagaan hoe de paniekgolf kon ontstaan, waarom er zulke grote
verschillen in aanpak waren tussen de verschillende lidstaten (België bestelde in tegenstelling
tot Nederland nauwelijks vaccins) en waarom Europese coördinatie achterwege bleef […]

Ik vraag me af of de antwoorden die mevrouw Merkies zoekt al niet in dit boek zijn
beschreven.

Zomaar wat vragen die naar aanleiding van dit artikeltje opwellen:
· Openlijk bleef Europese coördinatie uit, maar was er wel echt helemaal geen sprake van
coördinatie?
· Zijn er in Nederland echt wel 19 miljoen afgeleverde vaccins overgeschoten?
· Diende ook niet juist het ‘nadrukkelijk naar buiten gebrachte’ bestelde aantal vaccins –
voor iedere inwoner twee – om te helpen om de paniekmachine aan te jagen?
· Kreeg niet de Nederlandse Ab Osterhaus achteraf nog – toen de kritiek al op gang kwam -
een miljoen toegeschoven vanwege zijn enorme talent om zaken te doen met de farmacie?
· Ben ik de enige aan wie het opviel dat enkele tv-optredens van minister Klink zodanig
inconsistent waren, dat hij eigenlijk zichzelf als leugenaar (of incompetent) te kijk zette?
· Is het eigenlijk niet opmerkelijk dat meteen na de laatste vaccinatie werd afgekondigd dat
de griep zich had teruggetrokken en is het ook niet heel opmerkelijk dat er deze winter –
bij hoge uitzondering – ook helemaal geen seizoensgriep te bespeuren viel, hoewel daar
ook nog apart tegen moest worden gevaccineerd?

Drie griepprikken tegen iets wat – wereldwijd - eigenlijk een relatief mild seizoensgriepje
bleek te zijn. Waarom eigenlijk die paniek???

Wat zou het fijn zijn als over deze kwestie nou eens echt de waarheid boven tafel zou komen.
De waarheid over de rol van de Nederlandse politiek, de Nederlandse media, de Nederlandse
wetenschappers en de Nederlandse gezondheidsautoriteiten.

683
Antigene drift, antigene shift en immuniteit tegen A/H1N1 bij 1918-
griepoverlevers

In een voorgaand hoofdstuk suggereerde ik dat het nieuwe angstaanjagende A H1N1-virus


weleens hetzelfde virus zou kunnen zijn dat in 1918 woedde en dat in 1976 weer opnieuw in
de wereld was gezet in Fort Dix in New Yersey. Eind april ontving ik enkele publicaties die
dat idee ondersteunen.

Op 28-4-2009 publiceerde Health24.com een beschrijving van de mutaties van griepvirussen


in de vorm van antigene shift en antigene drift, zoals in het voorgaande hoofdstuk ook al werd
beschreven. Het artikel was getiteld How flu viruses change.
· De antigene drift zorgt ieder jaar, maar in ieder geval elke 3 jaar voor een antigene drift,
waardoor de virussen niet langer in voldoende mate door het immuunsysteem worden
herkend, waardoor men door de nieuwe variant weer ernstig ziek kan worden gemaakt. Dit
zou de reden zijn van de jaarlijkse wintergriep en de reden waarom er ieder jaar weer met
een ander vaccin moet worden gevaccineerd. Personen die eerder ziek werden van dit virus
of ertegen werden gevaccineerd zouden na een antigene shift geen bescherming hebben
tegen de nieuw ontstane mutant. De antigene drift wordt veroorzaakt door random
kopieerfouten in het genetisch materiaal van het virus tijdens de replicaties van het virus.
· De drastische veranderingen van de antigene shift - waarbij het virus weer 1 van zijn genen
vervangt door een nieuw vogelgriep-gen – vindt plaats met een interval van 10 jaar of meer.

Ik citeer enkele fragmenten uit dit artikel:


[…] Swine influenza (swine flu) is a respiratory disease of pigs caused by type A influenza
virus that regularly causes outbreaks of influenza in pigs. The classical swine flu virus (an
influenza type A H1N1 virus) was first isolated from a pig in 1930 […]

[…] Thus, when a gene of a bird influenza virus lands up in a human influenza virus, no
human has appropriate immunity to this altered influenza A. The altered influenza A virus can
be regarded as a ‘new’ and very potent virus. A pandemic – a worldwide epidemic – of
influenza will most probably follow.

Pandemics
The twentieth century saw pandemics of influenza A (as a result of antigenic shift) in:
1918, known as the Spanish flu even though it originated from Boston (Look at a map to show
the spread of the epidemic in South Africa),
1957 (Asian flu),
1968 (Hong Kong flu),
1976/77 (Russian flu – the strain that caused this pandemic was identical to the one that
circulated in the 1950’s, and this pandemic primarily affected people younger than 25 years
who had not been exposed to the 1950’s flu virus), and
1997 (Sydney flu).

Researchers have recently determined that the very virulent flu virus that caused the 1918 flu
pandemic, was a H1N1 (where H1 = hemagglutin 1, N1 = neuraminidase 1, two surface
antigens) influenza virus, Virologists are still baffled why it caused such a severe pandemic –
this remains a mystery. The closest known strain was Swine Iowa 30 – the pig flu virus
isolated in 1930.
Farmers in 1918 discovered that something was making their pigs very sick. Every autumn
thereafter the American hog population got severe flu.

684
The virus probably came to people from pigs, not from birds. But research showed that the
human viruses and the pig flu of 1930 may share a common avian ancestor. This suggests that
something before 1918, a bird virus could have entered the pig population and. Through
reassortment, produced the pathogenic 1918 flu virus known to man.
This is how new pandemics will start: when parts of a bird virus get incorporated into a
human virus, directly from a bird or via a pig […]

Onvermeld hier is de griep die in 1976 uitbrak in Fort Dix in New Yersey in Amerika en die
nooit tot een pandemie uitgroeide en slechts 1 dode soldaat te betreuren had. Deze griep was
zeer sterk verwant – zo al niet identiek - aan de 1918-griep.

Het tweede artikel – van 26-4-2010 - zal ik in zijn geheel citeren:


[…] 1976 swine flu jab still protects
People who got immunised against the 1976 ‘swine flu’ epidemic that never happened may
have benefited from the shots after all – they may have been protected from the 2009 H1N1
swine flu strain.
Tests of blood from medical staff and their spouses showed those who had been vaccinated in
1976 had evidence of ectra immune protection against both the 2009 H1N1 swine flu and the
seasonal strain of H1N1 that circulated the year before.
“We gave this vaccine to 45 million people and it was declared one of the greatest public
health blunders of all time, and now we are finding out that it actually did some good,”said
Dr Jonathan McCullers of St. Jude Children’s Research Hospital in Memphis, US, who led
the study published in the journal Clinical Infectious Diseases.

Jab protects in future


The study supports a theory that different strains of flu virus cycle in and out of circulation
and that getting a flu vaccine every year may protect people from as-yet unseen flu strains in
the future.
“Our research shows that while immunity among those vaccinated in 1976 has waned
somewhat, they mounted a much stronger immune response against the current pandemic
H1N1 strain than others who did not recieve the 1976 vaccine,”McCullers said.
Every year, several different strains of influenza circulate. The viruses are mutationprone and
change a little bit every year, forcing vaccine-makers to reformulate the seasonal flu vaccine
cocktail every year too.
“You never know with flu – more immunity is always good,” McCullers said in a telephone
interview.

New strains cause pandemics


Several times a century, a new strain pops up and causes a pandemic. That happened in 1918
with H1N1, in 1957 with H2N2 and 1968 with H3N2. Usually pandemic strain settles down
and joins the seasonal mix, which may eventually happen with the 2009 H1N1 strain.
In 1976, a new strain of H1N1 broke out at an Army base in New Jersey and US officials,
worried about a pandemic, rushed out a vaccine and pushed hard to vaccinate the population.
Te virus never spread off the base and the vacine was linked with a rare but devasting side
effect called Guillain Barre syndrom. Many Americans have been suspicious of vaccines ever
since.

Related viruses

685
The 1976 virus was a distant cousin of the pandemic H1N1 and of the current swine flu
pandemic strain. Before the 2009 swine flu reached Tennessee, McCullers and colleagues
tested the blood of 116 St. Jude employees and their spouses who were 55 and older,
including 46 people vaccinated in 1976.
It was not possible to follow the employees and find out if they were less likely to catch the
2009 H1N1 swine flu if they had been vaccinated in 1976, because all were vaccinated
against the 2009 virus as soon as a vaccine was available.
But tests of their blood indicated they were protected.
There are two lessons, McCullers said. “It turns out the 1976 vaccine wasn’t so bad after
all,” he said.
Health officials need to think about how vaccine effectiveness is measured. As it is not ethical
to vaccinate people and then expose them to an infection, researchers usually just measure
whether a vaccine makes the body produce antibodies.

But 97% of the St. Jude medical staff produced antibodies against the 2009 H1N1 virus,
McCullers said. For most, “these antibodies were not terribly functional,” he said.
Only the people who had received the 1976 vaccine had antibodies that actually neutralized
the 2009 virus, he said. (Maggie Fox/reuters Health, April 2010)

SOURCE: Clinical Infectious Diseases, online April 23, 2010 […]

Ik geloof zelf niet dat de random kopieerfoutjes tijdens de replicatie van de griepvirussen zich
op cyclische wijze herhalen of zelfs terugdraaien. Tevens geloof ik ook niet dat het regelmatig
inbouwen van weer andere/nieuwe vogelgriepgenen in bestaande virussen verloopt langs een
cyclisch programma waarin na een bepaalde interval weer een vorige variant in indentieke
versie ontstaat.
Het lijkt mij dus onmogelijk dat na 35 jaar opeens weer – na diverse antigene drifts en shifts
een identieke griepvariant opduikt waarvoor dan – na het 35 jaar eerder doormaken ervan of
vaccineren ertegen – nog immuniteit bestaat. En dat terwijl het volgens de uitspraken van de
vaccinatiegeleerden noodzakelijk is om ieder jaar opnieuw te vaccineren tegen de slechts zeer
geleidelijk muterende (shiftende) seizoensgriep.

Ik denk dus dat dit artikel eerder aanduidt dat de griep van 1976 – die zo verwant was aan die
van 1918 en 2009 – inderdaad dezelfde is als die van 1918 en 1976. En dat daarom mensen
die al in 1976 immuniteit opbouwden, ook nu nog tegen deze zelfde griep immuniteit hebben.

Het gekke is bovendien dat men zegt dat de varkensgriep-pandemie ontstond door een nieuwe
variant die werd veroorzaakt door een antigene shift die leidt tot een dramatischer verschil
met de vorige variant dan wanneer er sprake is van antigene drift. En toch bestond er
immuniteit tegen zowel de pandemische nieuwe griep en die van het vorige ‘gewone’
griepseizoen.
· Kon er dan dus wel zoveel verschil zijn tussen de gewone serie seisoensgriepen van het
afgelopen decennium – waarin ook al tegen H1N1 werd gevaccineerd – en de volkomen
nieuwe pandemische variant waartegen nog niemand enige weerstand kon hebben, zoals
werd verkondigd door dr. Jim Steenbergen van het RIVM?

· En hoe is het eigenlijk te verklaren dat de ‘gewone’ te verwachten seisoensgriep zich dit
seizoen helemaal niet liet zien, zoals het RIVM ook nog verklaarde?

686
· Als er sprake zou zijn van een dramatische antigene shift van een bestaand griepvirus,
waardoor het veranderde in een gevaarlijke pandemische variant, waarom zou er dan ook
nog steeds een lichtelijk veranderde – want door antigene drift veranderde – variant naast
moeten blijven voortbestaan? Iets kan toch maar periodiek veel of weinig veranderen en
van de andere pandemieën is ook niet bekend dat er naast die pandemische variant nog een
gewone seioensvariant bestond. Waarom ging men er dan nu wel van uit dat er naast de
pandemische variant ook nog een in mindere mate veranderde griep zou gaan woeden?
Was dat enkel en alleen om op die manier nog meer griepvaccins te kunnen verkopen?
Eentje tegen de ‘seizoensgriep’ en twee tegen de zogenaamde ‘pandemische variant’.

· Of waren die drie vaccinaties ingegeven door de verwachting dat er net als ieder jaar
sprake zou zijn van een seizoensgriep, terwijl men daarnaast de fataal geachte goede oude
1918-griep van stal had gehaald met de bedoeling om dood en verderf te gaan zaaien? In
dat geval denk ik zelf dat we wel degelijk te maken hebben gehad met de verwachte
seizoensgriep, die in 2009 ook nog eens een zeer mild karakter had, en dat de in de wereld
gezette varkens-1918-griep helemaal geen impact heeft gehad omdat die virulentie daarvan
te gering was om echt slachtoffers te kunnen maken.

· En waarom zou dan die 1918-griep nu – net zoals in 1976 – zo weinig impact kunnen
hebben gehad? Na al die jaren van afwezigheid onder de bevolking was de amplitude van
de morfogenetische veldinformatie zo klein geworden dat het virus niet sterk genoeg meer
was zich onder de mensheid te verspreiden en om het te winnen van het menselijk
immuunsysteem. Daarom zagen we wel de seizoensgriep opduiken, maar niet de
aangekondigde pandemische griep. De bedenkers van deze ‘gevaarlijke grap’ hadden geen
rekening gehouden met het feit dat levende organismen alleen kunnen functioneren als ze
worden aangestuurd door voldoende sterke aansturingsinformatie.

· En waarom bestond er in het onderzoek dan immuniteit tegen zowel 2009-A/H1N1 en de


seizoensgriep van 2009? Dat was omdat de seizoensgriep nog een afgeleide is van de
1918-griep die in 1976 opnieuw in de wereld werd gezet en zich daarna mengde met het
bestaande seizoensgriepvirus.

· Toen er antilichamen werden gemeten waren de employees uit 1976 reeds gevaccineerd
tegen de nieuwe 2009-A/H1N1. Opmerkelijk was dat zij tegen de nieuwe pandemische
griep wel antilichamen maakten, maar dat deze niet erg effectief waren. Dat is precies wat
ik eerder ook al aanvoerde. Met antilichamen alleen ben je er niet. Het gaat om de conditie
van het hele immuunsysteem – en met name de stimulering van de T-helpercellen. En
vaccinaties doen juist afbreuk aan die conditie, zoals ik eerder al uitlegde. Omdat de griep
ui 1976 gelijk was aan die van 2009 konden de mensen die in 1976 werden gevaccineerd
of griep kregen zichzelf nu wel beschermen omdat ze toen – in een periode dat er nog
minder werd gevaccineerd dan nu – een betere immuunstatus hadden dan nu. En daarom
konden ze toen nog wel - door contact met of vaccinatie tegen dat virus - voldoende
geheugencellen aanmaken. Dat is door de vele vaccinaties nu veel moeilijker. En juist die
geheugencellen zorgen voor de aanmaak van een efficiënt aanvalsleger, zoals ook al werd
ontdekt door de onderzoekers van het NKI-Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis en op 5-
9-2009 gepubliceerd. En omdat die in 1976 al aangemaakte geheugencellen – die
levenslang aanwezig blijven – nu de overeenkomstige nieuwe A/H1N1 meteen herkenden,
kon nu ook nog adequaat door het immuunsysteem worden gereageerd.

687
Dat immuniteit door geheugencellen levenslang blijft bestaan, werd in 2008 bewezen door de
ontdekking dat overlevenden van de 1918-griep nu nog immuun zijn tegen deze 1918-griep.
Ik citeer hiervoor uit het artikel 1918 flu survivors still immune:
[…]Antibodies from survivors of the 1918 flu pandemic, the worst in memory, still protect
against the dead virus, researchers have reported […]

[…] These survivors, now age 91 to 101, all lived through the pandemic as children. Their
immune systems still carry a memory of that virus and can produce proteins called antibodies
that kill the 1918 flu strain with surprising efficiency, the researchers report in the journal
Nature.
“It was very surprising that these subjects would still have cells floating in their blood so long
afterward,” said Dr James Crowe of Vanderbilt University in Tennessee, who helped lead the
study.
The antibodies also protected mice from the 1918 virus, which swept around the world at the
end of World War I killing between 50 million and 100 million people. Crowe’s team reports
in the journal Nature.
“The antibodies that we isolated are remerkable antibodies. They grab onto the virus very
tightly and they virtually never fall off,” Crowe said. “That allows them to kill the 1918 virus
with extreme potency, meaning it takes a very small amount of antibody.”

How the study was done


Dr Christopher Basler and colleagues at the Mount Sinai School of medicine in New York
tested the 1918 survivors and found that in most of them, the B-cells made antibodies highly
attuned to the 1918 flu strain.
Dr Terrence Tumey at the US Centres for Disease Control and Prevention had worked on a
team that resurrected the 1918 virus taken from buried victims of the epidemic and tested this
virus in mice. Mice given the antibodies from the elderly survivors lived, while those given
placebos died […]

Uit het bovenstaande blijkt dat het als kind zelf doormaken van een infectieziekte leidt tot een
levenslange immuniteit tegen deze ziekteverwekker. In WO I werd er nog niet gevaccineerd
tegen deze A/H1N1, die pas in 1930 werd geïsoleerd. Een immuunsysteem dat niet wordt
verzwakt door vaccinaties of andere factoren is heel goed in staat om door contact met een
bepaalde ziekteverwekker zelf voldoende geheugencellen – B-cellen – aan te maken, die na
vele jaren nog steeds in staat zijn om bij een nieuw contact met deze ziekteverwekker deze
meteen te herkennen en meteen voldoende antilichamen aan te maken die helpen om de
ziekteverwekker te elimineren.
Hieruit blijkt dat het niet de vaccinatie is die beschermt, maar de doorgemaakte infectie.
Datzelfde bleek ook al uit het feit dat de mensen die in 1976 met deze infectie in contact
kwamen ook bij een hernieuwd contact veel adequater antilichamen aanmaakten.

Conclusie
Ik denk dat met deze drie artikelen mijn eerdere idee dat het bij A/H1N1 gaat om een enkele
malen opnieuw in de wereld gezet 1918-virus wel onderbouwd is.
De pech voor het kwade genius was alleen dat het geen rekening hield met het feit dat de
wereldbevolking nu niet zo erg was verzwakt als aan het eind van WO I en dat – en dat is het
belangrijkste – dat de veldinformatie van dat virus inmiddels dermate was afgezwakt dat de
virulentie zeer gering was geworden.

688
De les van het onderzoek door McCullers voor ons is dat we nu kunnen concluderen dat er
gepoogd is met een monster van het 1918-virus – dat toen zo’n grote virulentie kon krijgen
daar de verzwakte conditie van de bevolking en de soldaten uit WO I – eerst in 1976 en later
in 2009 de werelbevolking te verminderen, maar dat onderzoeken naar de immuniteit – in
combinatie met andere publicaties - dat plan hebben ontmaskerd.
Uit de literatuur blijkt dat er inmiddels al enkele malen het 1918-virus - op verschillende
manieren die ik al noemde - weer in de wereld is teruggebracht. Het moet dus ook niet zo
moeilijk zijn geweest om het weer op te kweken met het doel het weer als infecterend virus in
de wereld te zetten.
Dat klinkt logischer en eenvoudiger dan de veronderstelde cyclische antigene shifts, terwijl
antigene drifts al helemaal niet cyclisch kunnen zijn, vanwege hun random mutatiekarakter.

Ik vrees dat we moeten beseffen dat er tweemaal een bioterroristische aanslag op de mensheid
is gepleegd door middel van een kloon van het pandemische 1918-griepvirus. En dat die
aanslag vergezeld is gegaan van een vaccinatieprogramma dat de weerstand van de mensheid
nog verder moest verlagen, zodat de mens een nog makkelijker slachtoffer zou worden van
deze griep.
En dat de mens vatbaarder werd voor deze pandemische geachte griep werd overduidelijk in
Canada, waar men constateerde dat mensen na een voorafgaande vaccinatie tegen de
veronderstelde seizoensgriep veel vatbaarder werden voor de ‘mexicaanse?’ griep, zoals in
het voorgaande al werd besproken.

689
Nawoord

In het voorgaande hebt u kennis kunnen maken met de naar voren gebrachte – en voor het
publiek verborgen gehouden - gevaren van vaccinaties, waarover door de verantwoordelijke
autoriteiten angstvallig wordt gezwegen. Ook hebt u de diverse brieven kunnen lezen die ik
over dit onderwerp vergeefs schreef aan diverse instanties.

Ondanks dat de vijf auteurs van het kritische artikel in het Nederlands Tijdschrift voor
Geneeskunde zelf ook bezwaren zagen voor de inenting met het vaccin tegen HPV, mocht ik
tot driemaal toe geen enkele reactie ontvangen. Dit ondanks dat mijn theorie een door hen
gesignaleerde en nog onbegrepen bijwerking van een onderbouwing voorzag. Wel gaf één van
de hoogleraren van het Erasmus MC mijn eerste brief aan hem zelf door aan een beheerder
van een website die zich kritisch opstelt tegenover de HPV-prik. Deze beheerder nam op zijn
beurt weer contact op met mij, waarna deze brief – met nog meer informatie - op die website
werd geplaatst. Waarom deze etherstilte en waarom werd die brief toch stilletjes doorgespeeld
naar een beheerder van een website, waardoor die brief de publiciteit bereikte?
Was dat omdat het Erasmus MC zich nadrukkelijk had gedistantieerd van de inhoud van het
door deze man en zijn vier mede-auteurs geschreven kritische artikel? Was deze kritische
wetenschapper bang zijn loopbaan ongewild te zien beëindigen? Was hij misschien zelfs bang
voor nog andere represailles, uit de wereld van de farmacie bijvoorbeeld? Dat is slechts gissen.

Maar onwaarschijnlijk is dat vermoeden niet, getuige een bericht dat ik op 26-5-2009 aantrof
in het Algemeen Dagblad en de Telegraaf. Ik citeer even een fragment uit het artikel in de
Telegraaf:
[…] Artsen weigeren te prikken tegen baarmoederhalskanker
Bij de Landelijke Vereniging voor Artsenn in Dienstverband (LAD) hebben zich enkele GGD-
artsen gemeld die weigeren meisjes in te enten tegen baarmoederhalskanker. Directeur Alex
van Bolderen heeft dat dinsdag gezegd naar aanleiding van berichtgeving in het AD.
Volgens hem gaat het om incidenten. Het gaat vooral om artsen die op medische gronden de
autonome keuze maken om niet mee te werken en in sommige gevallen treft de GGD
maatregelen, zei hij. De zwaarste sanctie op werkweigering is ontslag op staande voet […]

Kennelijk hebben deze artsen zich wel verdiept in de gevaren die aan alle vaccinaties – en de
HPV-prik in het bijzonder – kleven. Het is dus in dit land al zover gekomen dat artsen die
werken indachtig hun afgelegde ‘Eed van Hippocrates’ – dus zich ervan vergewissen of de
behandeling die zij toedienen voor zover zij kunnen beoordelen de patiënt niet nodeloos kan
schaden – op staande voet kunnen worden ontslagen. Laat dat eens tot u doordringen!
Waarschijnlijk hebben deze artsen kennisgenomen van de driel mails met bijlagen die ik hen
toestuurde. Ze hebben dus niets anders gedaan dan eerst alle voorhanden zijnde literatuur
betreffende de HPV-vaccinatie lezen om vervolgens te oordelen dat deze vaccinaties niet
veilig zijn en dus strijdig met de door hen als arts afgelegde Eed van Hippocrates.
Deze artsen verdienen een pluim omdat ze zich als volledig verantwoordelijk arts gedragen.
Bovendien zou hun houding toch ook het grote publiek moeten alarmeren.

Hoewel mevrouw Conijn van het RIVM hier een voorbeeld aan zou kunnen nemen, negeerde
ze door mij aangedragen informatie en ging over op een andere strategie. Want als het aan
haar ligt moeten alle tienermeisjes worden gevaccineerd. En als dat niet goedschiks gaat, dan
maar kwaadschiks, want die prikken – hoewel zogenaamd op vrijwillige basis - moeten erin.
Dus nam mevrouw Conijn een reclamebureau in de arm dat zich erin heeft gespecialiseerd om
via uitgekookte reclamepsychologie tieners te ‘masseren’ om allerlei onnutte en veelal niet

690
eens ongevaarlijke producten te kopen, teneinde de omzetten van diverse fabrikanten van
snoepgoed, drankjes etc. te vergroten. Hierbij worden de ouders op een geraffineerde manier
buiten spel gezet. Dit bureau maakt gebruik van het psychologisch inzicht in de emotioneel
wankele ontwikkelingsfase waarin pubers zich bevinden en die het hen ook onmogelijk maakt
om weloverwogen beslissingen te nemen. Het bureau dat de doelstellingen van het RIVM
moet gaan verwezenlijken draagt de toepasselijke naam ‘Combat’… Het is dus kennelijk
‘oorlog’, een oorlogsverklaring van de gezondheidsautoriteiten aan het publiek. Er moet en
zal gehoorzaamd gaan worden aan de wil van de machtselite in de volksgezondheid. Hoewel,
volksgezondheid???
Via de beslist niet integere verleidingsstrategieën van dat Combat-bureau moeten liefst alle
jonge meisjes van Nederland het ‘dringende advies’ van het RIVM gaan opvolgen om zich –
ten nadele van hun toekomstige gezondheid – te laten vaccineren met Cervarix.
Ik kan er niets aan doen dat ik op dit moment ineens een associatie krijg met het welbekende
verhaal van de ‘Rattenvanger van Hamelen’. Mevrouw Conijn van het RIVM als de
bedrieglijk handelende rattenvanger - die met behulp van de listen van het Combat-bureau als
haar fluit – jonge meisjes uit een gezond bestaan weglokt. In het verhaal gebeurde dat als een
soort van vergeldingsactie omdat de ouders hun belofte niet nakwamen. In dit geval zit er
waarschijnlijk een ander motief achter. Maar ook hier is er sprake van ouders die niet de
belofte nakomen van het zorgvuldig zorgen voor hun dochters. Ouders die menen dat wat de
overheid doet altijd goed is en die daarom niet de moeite nemen om zelf kritisch informatie in
te winnen en te lezen.
Er zijn momenteel genoeg ouders die zich de haren uit het hoofd trekken omdat ze hun kind
hebben laten inenten met het maakt niet uit welk vaccin. Ik noem in dit verband alleen even
de ouders van de in maart overleden bijna 9-jarige Freek Haagoort, die drie dagen na zijn
DTP en BMR-prikken overleed. Het RIVM wenst niet mee te werken aan een echt
onafhankelijk onderzoek en wijst iedere relatie tussen de prikken en het verlijden van de hand.
Toch overlijden jaarlijks in Nederland alleen al tussen de 5 en 10 jonge kinderen aan de
bijwerkingen van de prikken tegen kinderziekten van het Rijksvaccinatieprogramma.
Voor alle ouders die nog niet in zo’n verschrikkelijke situatie zijn beland heb ik dit boek
waarschuwende geschreven. Want er dreigen nog veel meer extra vaccinaties te worden
losgelaten op de jeugd van Nederland.

Steeds meer vaccinaties per persoon per jaar


De laatste tijd worden we in Nederland voortdurend opgeschrikt door opeenvolgende koppen
in de krant en gezondheidsbladen dat er weer een nieuwe vaccinatie of - serie vaccinaties – op
komst is voor zuigelingen, tieners en ouderen.

De HPV-prik - Ik noem hier even het door de overheid nogal sterk opgedrongen vaccin
Cervarix (een zusje van Gardasil) dat – ingespoten bij meisjes tussen 9 en 16 jaar - preventief
zou moeten werken tegen baarmoederhalskanker, de HPV-prik dus, die in een serie van drie
moet worden gevaccineerd. Dit-prikprogramma startte begin maart 2009
Dan is men – volgens de Volkskrant van 31-3-2009 – voornemens om alle zuigelingen en 12-
jarige meisjes te vaccineren tegen Hepatitis-B.
Volgens HuisartsVandaag van 17-4-2009 wordt ook een prik tegen de waterpokken
overwogen.
En in de Gezondgids van april 2009 lees ik dat ook een prik tegen het rotavirus in de planning
zit.
De dreigende twee prikken tegen de zogenaamde Mexicaanse varkensgriep.

691
Dat zijn dus weer vijf soorten prikken erbij. Dus acht porties aluminium hydroxide en/of kwik
extra. En ook weer achtmaal extra risico’s op die vijf – reeds in het begin van dit stuk
genoemde – verschillende bijwerkingen-mechanismen.

Op 10-2-2009 publiceerde Exploring Vaccines een lijst met alle soorten vaccinaties die baby’s
in hun eerste levensjaar dienen te krijgen, waarbij sommige dan ook nog herhaald. Het gaat
hierbij om – schrik niet – 12 verschillende vaccins, te weten: HepB, HIB, PCV, DTaP, Rota,
HPV, MMR, Var, HepA, MCV, IPV en Flu.

Eerder al linkte ik de prik tegen Hepatitis-B aan een grotere incidentie van diabetes type 2. In
hun drang om ook deze prikken voor te schrijven voor alle zuigelingen en meisjes van 12 jaar
gaan de beleidsmakers toch ook nog voorbij aan helder beschreven bevindingen in
omringende Europese landen. Ik citeer daarom nog even uit een artikel door dr. James
Howenstine, MD., getiteld Why you should avoid taking vaccines, 7-12-2003.
[…] Dr. John Classen has published 29 articles on vaccine-induced diabetes. At least 8 of 10
children with Type 1 (insulin needing) diabetes have this disease as a result of vaccination.
These children may have avoided measles, mimps, and whooping cough but they have
received something far worse: an ilness that shortens lif expectancy by 1- to 15 years and
results in a life requiring constant medical care.
Dr. Classen has shown in Finland, the introduction of hemophilus type b vaccine caused three
times as many cases of type 1 diabetes as the number of deaths and brain damage from
hemophilus influenza type b it might have prevented.
In New Zealand, the incidence of Type 1 diabetes in children rose by 61% after an agressive
vaccine program against hepatitis B. The same program has been started in the U.S.A. so we
can now look forward to many cases of type 1 diabetes in children. Similar rises in Type 1
diabetes have been seen in England, Italy, Sweden, and Denmark after immunization
programs against Hepatitis B […]

En dan is men zogenaamd ook nog ijverig bezig – In Nederland en mondiaal - om ervoor te
zorgen dat die aanstormende diabetes-tsunami wordt ingedamd…. Laat me niet lachen!
Maar het krijgen van diabetes type 1 en type 2 is niet het enige gevaar van die prikken tegen
Hepatitis-B. Ik citeer nog even verder uit het genoemde artikel:
[…] U.S. children aged 2 months began receiving hepatitis B vaccine in December 2000. No
peer-reviewed studies of the safety of hepatitis B in this age bracket has been done. Over
36,000 adverse reactions with 440 deaths were soon reported but the true incidence is much
higher as reporting is voluntary so only approximately 10% of adverse reactions get reported.
This means that about 5000 infants are dying anually from the hepatitis B vaccine.
The CDC’s Chief of Epidemiology admits that the frequency of serious reactions to hepatitis
B vaccine is 10 times higher than other vaccines.
Hepatitis B is transmitted sexually and by contaminated blood, so the incidence of this disease
must be near zero in this age bracket. A vaccine expert, Dr. Philip Incao, states that “the
conclusion is obvious that the risk of hepatitis B vaccination far outweigh the benefits.
Once a vaccine is mandated the vaccine manufacturer is no longer liable for adverse
reactions […]
En ondanks deze bevindingen vindt de Nederlandse overheid dat toch echt alle zuigelingen en
12-jarige meisjes - voor hun eigen bestwil? – moeten worden gevaccineerd tegen Hepatitis-B.

Waarom die in snel tempo opgevoerde enorme vaccinatie-ballast? Omdat bijna alle vaccins
een aluminiumverbinding als hulpstof hebben, leiden al die extra vaccinaties, samen met het
al bestaande Rijksvaccinatieprogramma tot een behoorlijke depletie van vitamine D, calcium

692
en fosfor, terwijl ook het risico op de vorming van stereo-isomere eiwitten toeneemt, net als
het risico op een veranderde genexpressie en neurotoxocologische verschijnselen.
Door de relatief sterke verlaging van de vitamine D-spiegel zal het immuunsysteem van de
geprikte individuen ook relatief sterk verzwakken. En het is algemeen bekend dat een
verzwakt immuunsysteem de kans op een virulente infectie – of het virulent worden van een
bestaande onschuldige infectie – vergroot.
In dat verband wil ik de aandacht vestigen op een tamelijk recent onderzoeksverslag en de
implicaties daarvan voor het ontwikkelen van een schokkend inzicht in de motieven die ten
grondslag zouden liggen aan die hele verontrustende stortvloed van vaccinaties die in korte
tijd over de bevolking wordt uitgestort.

Ik citeer eerst een artikeltje uit de katern ‘Gezond Leven’ van de Telegraaf:
[…]
’Meisjesbaby's al inenten tegen baarmoederhalskanker’
NEW YORK/WENEN - Inenting tegen baarmoederhalskanker zou al op zeer jonge leeftijd
moeten, als de meisjes nog baby zijn.

Dat stellen wetenschappers van de Medische Universiteit Wenen. Zij stelden vast dat zelfs
kleine kinderen al geïnfecteerd kunnen zijn met het virus dat de kanker kan veroorzaken, lang
voor een mogelijke besmetting door seks.

Virus

Het team onderzocht 110 meisjes van 4 tot 15 jaar op het HPV-virus. Bijna een vijfde van hen
droeg het virus, schrijven de onderzoekers in het Amerikaanse vakblad American Journal of
Obstetrics & Gynaecology. In driekwart van de gevallen ging het om een riskant virustype,
dat bij het ontstaan van kanker een rol kan spelen.

Geboorte

De deskundigen vermoeden dat het virus bij de geboorte wordt overgedragen. Een andere
mogelijkheid is besmetting via bijvoorbeeld een handdoek van de moeder. In de meeste
gevallen kan het immuunsysteem het virus bestrijden.

-------------------------------------

Waar het mij nu om gaat is niet het angstaanjagende idee dat babies straks al 1 of 3 HPV-
prikken zullen krijgen, want zover is het nog niet. Waar het me wel om gaat is dat hier luid en
duidelijk wordt vermeld dat bijna 20% van de meisjes onder de 15 jaar dit virus bij zich
draagt.

In Finland werd een studie verricht over de overdracht van HPV naar kinderen. In die studie
bleek dat bj 7,9% van de gezinnen de vader en moeder HPV-negatief waren naar dat de baby
positief werd getest. Die baby word verondersteld nog geen seks te hebben gehad en ook niet
door de vader en/of moeder besmet te zijn geworden. De enige mogelijkheid die rest is dat de
baby besmet is geworden door mensen die zich met hem/haar hebben bemoeid. Ik denk aan
mensen die zelf HPV-besmet zijn – met de typen HPV 6 en/of HPV 11 - en daardoor ook last
hebben van wratten op de handen of het gezicht. Via die wratten kan besmetting plaatsvinden.
Verder was interessant dat slechts 2,6% van de gezinnen volkomen HPV-negatief werd getest.

693
In 97,4% van alle onderzochte gezinnen was er tenminste één persoon HPV-positief. Dit wijst
erop dat HPV niet een ziekte is die alleen wordt overgedragen door seksuel contact, maar dat
deze infectie kan worden overgedragen door normaal intermenselijk contact.
Dat betekent dus tevens dat vele seksueel nog inactieve meisjes van 12 jaar al lang en
breed zijn besmet geraakt met HPV voordat ze worden gevaccineerd met een HPV-
vaccin.

Als het gaat om de HPV-varianten die alleen leiden tot problemen met de geslachtsorganen,
dan valt dat niet op, maar sommige jongens en meisjes ontwikkelen ook als jong kind al
wratten op handen, voeten, lichaam, gezicht en geslachtsorganen. Mij zijn geen andere
infectieziekten dan HPV bekend die zich kunnen manifesteren als wratten. Als we dus afgaan
op het aantal kinderen dat de zogenaamde wrattenspreekuren bezoekt, dan zijn er heel wat
kinderen met in ieder geval een infectie met HPV 6 en/of 11. En dat zijn dan kinderen
waarvan men mag veronderstellen dat ze nog geen seksueel contact hebben gehad.

Volgens een beschreven trial met Cervarix en aluminium hydroxide ontwikkelde 5% van de
meisjes onder de 16 jaar al vruchtbaarheidsproblemen of de opmaat daartoe. Ook bij de
deelneemsters aan die trial zal eenvijfde – ofwel 20% - van de meisjes al besmet zijn geweest.
Dat betekent dat een kwart van de ook in die trial waarschijnlijk al besmette meisjes binnen
een jaar al vruchtbaarheidsproblemen kreeg. Dus bij een eerste volle prikronde is er al een
effect van 25% van de reeds besmette individuen.
Als met het volwassen worden het percentage besmette individuen groter wordt, levert dat een
enorm succes op voor deze aanpak.
Volgens officiële bronnen raakt 80% van de vrouwen vroeger of later besmet met het HPV-
virus. Dit betekent dus dat 20% van de totale populatie binnen een jaar na de drie prikken
vruchtbaarheidsproblemen kan krijgen. En op termijn neemt dat percentage nog toe omdat op
de langere termijn na die serie prikken pas het immuunsysteem erg verzwakt raakt en dus ook
de kans op het virulent worden van die infectie. Ik denk dat het aantal problemen kan oplopen
tot best wel 25% van de totale populatie vrouwen.

Het is ook een misverstand om te denken dat men dat virus na verkoop van tijd helemaal
kwijtraakt. Ook al is het aan de baarmoedermond niet meer aantoonbaar, dan nog blijft het in
het bloed aanwezig. Het is een van de vele virussen die in een gezond mens levenslang
aanwezig kunnen blijven zonder ooit schade aan te richten, MITS het immuunsysteem gezond
blijft functioneren. En dat doet het nou net niet onder invloed van die enorme hoeveelheid
aluminium hydroxide of andere aluminiumverbindingen die als adjuvans aan de vaccins
worden toegevoegd.
Wat wel meestal vanzelf verdwijnt is de eerste verandering van de cellen in het
baarmoederhalsslijmvlies (dus afwijkingen als PAP1 of PAP2). Daar zorgt een goed werkend
immuunsysteem zelf voor, maar de aanleiding ertoe, het HPV-virus, blijft lekker onschuldig
slapend – onder de duim gehouden door het immuunsysteem - in het bloed achter.

Dat het virus in het bloed aanwezig blijft - ook als er verder keurige uitstrijkjes worden
gemaakt die uitwijzen dat alles goed is - blijkt ook uit het voorgaande artikel over de jonge
kinderen die al vanaf de geboorte besmet blijken te zijn. omdat ze nog niet seksueel actief zijn
geweest. Het verhaal over de besmettende handdoek geloof ik niet, maar wel geloof ik in de
overdracht van bepaalde varianten van het papillomavirus via contact met de wratten die
hierdoor kunnen worden veroorzaakt. Wel kan het kind tijdens het passeren van de
baarmoedermond in het geboortekanaal zijn besmet geraakt, maar ook die kans is erg klein. In
ieder geval kleiner dan mogelijk is in de gemeten uitkomst van het onderzoek.

694
De meest voor de hand liggende verklaring voor de HPV-besmetting bij eenvijfde van de
onderzochte kinderen is dat de moeder het virus in het bloed heeft en tijdens de zwangerschap
gewoon via de placenta en navelstreng dat virus doorgeeft aan de vrucht. Hoe vaker de
moeder besmet is geraakt en hoe meer virusdeeltjes zij in haar bloed heeft, hoe groter de kans
dat zij dit doorgeeft aan haar kind.
Niet alleen meisjes worden zo besmet, maar ook jongetjes. Als eenvijfde van de meisjes is
besmet, dan zal dat ook gelden voor de jongetjes, waarvan dan ook eenvijfde dit virus draagt.
Dat betekent dan dat tweevijfde van alle kinderen dit virus draagt.
Als 80% ofwel viervijfde van de vrouwen met dit virus besmet is, dan kan dus kennelijk door
de helft van de besmette moeders deze besmetting - die nooit aan het licht hoeft te komen -
worden overgedragen aan de kinderen, bij wie het ook nooit aan het licht hoeft te komen.
Alleen bij die mensen/kinderen bij wie het immuunsysteem gaat falen, komt er ellende van in
de vorm van vruchtbaarheidsproblemen (meisjes), mucus, wratten en/of kanker (bij beide
seksen).

In de patentbeschrijving bij Gardasil, nummer 5821087, Production of Recombinant Human


Papillomavirus Type II protein Utilizing Papillomavirus 6/11 Hybrid DNA, staat op bladzijde
23 het volgende over de typen HPV6 en HPV11:
[…] HPV6a is considered to be the most abundant HPV6 subtype in condyloma accuminata
(Brown, D.B, et al., J. Clin. Microbiol. 31:1667-1673) […] Condyloma betekent ‘genitale
wratten’.
[…] In the case of laryngeal papillomatosis, HPV11 is the dominant type. HPV11 replication
is the epithelial cells of the respiratory tract stimulates the proliferation of these cells which
can lead to isolated lesions of minor clinical relevance o to multiple spreading lesions and
recurring disease […] Dit wordt ook wel RRP genoemd: recurent respiratory papillomatosis.

Het bijwerkingenregister VAERS geeft diverse gevallen van het optreden van wratten, op
handen en andere lichaamsdelen, zowel als genitaal en tevens gevallen van meisjes die kort na
de HPV-vaccinatie dood in hun bed werden gevonden met - al of niet bloederig en schuimend
- slijm in hun mond, keelholte en longen.
Na een autopsie op een meisjes dat in bed werd gevonden met bloederig schuimend slijm
naast haar hoofd, werd de ouders verteld dat er bij hun dochter papillomatosis was
aangetroffen in de longen en dat ze bovendien een cyste had op een eierstok.

Als deze jonge meisjes – die in de puberteit vaak een wat minder optimaal immuunsysteem
hebben vanwege de verlaging van de zinkspiegel ten gevolge van hun hoger wordende
oestrogeenproductie - al voorafgaand aan de vacinaties tegen HPV zijn besmet met één of
meer typen van het HPV-virus, dan kan zich de situatie voordoen dat meisjes bij wie het
immuunsysteem door de prikken teveel verzwakt raakt en dat de voordien ‘slapend’
aanwezige HPV manifest wordt (floride) en zich manifesteert in de vorm van (genitale)
wratten, papillomatosis en/of een begin van kanker aan de baarmoedermond en/of andere
geslachtsorganen.
En als zo’n meisje nog niet besmet is, dan bestaat ook de kans dat door het verzwakken van
het immuunsysteem door de 3 opeenvolgende vacinaties met HPV-virussen, deze virussen
niet meteen zoals het hoort onder de duim gebracht worden door dat immuunsysteem, maar
dat er als het ware een post-vacinaal syndroom ontstaat, waarbj de virussen aan virulentie
herwinnen en er dus een chte actieve HPV-infectie ontstaat.
We krijgen dan het beeld dat een nog maagdelijk meisje juist door een vaccinatie gaat leiden
aan de aandoening(en) waartegen ze juist middels die prikken beschermd moest worden.

695
In feite is het via uitstrijkjes screenen op het virus niet zinvol omdat het virus dus ook slapend
verstopt kan zitten in het bloed en alleen met DNA-tests aantoonbaar is. Bij 'gewone'
uitstrijkjes kijkt men alleen naar afwijkende cellen van het baarmoederhalsslijmvlies en niet
naar de aanwezigheid van het virus.

Omdat jongetjes en meisjes beide al voor of tijdens de geboorte kunnen zijn besmet, is er dus
al bij het eerste (onbeschermde) seksuele contact van maagdelijke tieners een kans dat ze
elkaar met HPV besmetten.

Op maandag 5-10-2009 ontving ik een persbericht van Sanofi, de fabrikant van Gardasil.
Met grote vette letters stond erboven vermeld:

[…] Het HPV vaccin Gardasil® kan gelijktijdig toegediend worden met
herhalingsvaccins
De productinformatie van het vier-type (6,11,16,18) humaan papillomavirus (HPV) vaccin
Gardasil® werd recent aangepast zodat het samen kan gebruikt worden met vaccins voor
adolescenten die tot doel hebben om de immunisatie van de kinderjaren tegen difterie,
tetanus, kinkhoest en poliomyelitis te versterken. Dit uitgebreid gelijktijdig gebruik komt
bovenop het eerder goedgekeurd gelijktijdig gebruik an Gardasil® met de vaccinatie tegen
hepatitis B […]

Als ik het nu tenminste goed begrijp kunnen adolescenten – die toch al iets minder goed in
hun zinkspiegel en immuunsysteem zitten – nu voortaan tegelijkertijd geprikt worden tegen
ZES ziekten, te weten: HPV, difterie, tetanus, kinkhoest, polio en hepatitis B.

Dat betekent dus ZES verschillende typen en hoeveelheden antigenen en dus een ongeveer
zesvoudig sterke zinkverlagende a-specifieke stress-respons en tevens nog extra overwerk
voor het MTN-mechanisme dat de bijgeleverde kwik en/of aluminiumhoudende adjuvantia
zoveel mogelijk moet zien te neutraliseren.
Over de effecten van de VLP’s als kunstmatige virale antigenen in de HPV-vaccins wijdde ik
al in een apart hoofdstuk uit.

We kunnen ons hierbij inmiddels wel voorstellen welke dip het immuunsysteem van de
geprikte adolescenten zal moeten doormaken.
En juist tijdens deze situatie waarin het immuunsysteem alle zeilen moet bijzetten en
waarschijnlijk onderbemand zal blijken te zijn, krijgt het lichaam van deze pubermeisjes nog
eens een lading HPV-virussen te verduren.
Ik vrees dat door deze overkill aan virale antigenen en bijbehorende adjuvantia veel meisjes
een echte manifeste HPV-infectie zullen ontwikkelen en/of dat bij hen een ‘slapende’ al
langer aanwezige HPV-infectie manifest wordt.

Tijdens mijn onderzoek ontving ik een melding van een grootmoeder in South Carolina die
het volgende HPV-probleem beschreef:
[…] My 5yr. Old grand-daughter has had 2 shots and we feel like she has been showing some
of these side effects like fatigue, dizziness, aches, etc… Blood tests have been done and are
coming up normal. She has missed several days of K5 because of being ill… She has been
taking the shot because she suffers from HPV in her throat, vocal cords and wind pipe area
since she was 2yrs. old, that causes her to have surgery every month to remove it so she can
breath and talk… The doctors believed that the vaccine would help slow it down or keep it

696
from coming bak… BUT if that verses her ‘LIFE’, the to hell with the vaccine! But what about
the two that she has already had??? I am worried sick! […]

Ik vrees dat we hier een voorbeeld zien van een klein kind dat waarschijnlijk al vanaf de
geboorte besmet is met HPV. Aanvankelijk was die besmetting, zoals als bij veel kinderen
latent – slapend – aanwezig en hield het gezonde immuunsysteem deze besmetting met een
HPV-virus keurig onder de duim. Maar toen werd het kind natuurlijk onderworpen aan het
overdadige vaccinatieprogramma in de VS en begon daardoor het immuunsysteem van het
meisje te verzwakken. En zo ronde haar tweede jaar – en vele vaccinaties verder - begon die
HPV-besmetting (met een HPV-variant die wratten veroorzaakt) manifest te worden. Bij dit
kind moesten de slijmvliezen van de keelholte het ontgelden.
Door de 2 vaccinaties met een HPV-vaccin werd de zaak er niet beter op. Hoe kunnen die
artsen nu gedacht hebben dat door nog enkele prikken – en in dit geval met een HPV-vaccin –
de aandoening in ernst zou verminderen of zelfs verdwijnen???
En trekt men hier niet de les uit dat meisjes onder de 12 allang besmet kunnen zijn met HPV?
Of moet ik veronderstellen dat men ervan uitgaat dat een 2-jarige al via een verkrachting HPV
kan hebben opgelopen?????
Dit kleine meisje is inderdaad wel verkracht geworden, maar dan door enge mensen met een
vaccinatiespuit in de hand die – uit naam van de ‘moderne geneeskunde’ die haar een
interessant proefkonijn vond - haar lichamelijke integriteit penetreerden met een ziekmakende
naald.

En dan kunnen we door dit volkomen idiote vaccinatiegedoe ook een nog grotere incidentie
verwachten van (genitale) wratten, stikken vanwege mucus door ‘laryngeal papillomatosis,
onvruchtbaarheidsproblematiek plus kanker van de baarmoederhals en omliggende
geslachtsorganen. Bravo voor de vooruitgang van de medische wetenschap!!!

Omdat HPV zich levenslang in het bloed schuilhoudt en ook via dat bloed kan worden
doorgegeven aan het nageslacht, zal HPV de mensheid blijven plagen tot in lengte van dagen.
De enige manier om er vanaf te komen zou zijn dat mijn onderzoeksvoorstellen ter bestrijding
van virale aandoeningen worden uitgeprobeerd en dan ook nog effectief blijkt te zijn. Alleen
op de door mij beschreven manier zouden alle virale besmettingen - ook die zich alleen in het
bloed ophouden - effectief kunnen worden bestreden. Als dan ieder kind eenmaal op deze
manier zou worden behandeld en daarna veilig zou vrijen - of later nog eens behandeld zou
worden - dan zou binnen één generatie HPV de wereld uit kunnen zijn.
Maar dat is natuurlijk niet de bedoeling, want dan kunnen HPV-vaccinaties niet zorgen voor
een afname van zo'n 20% van de bevolkingsaanwas. En dat zou jammer zijn....

Ik stuurde aan mevrouw Conijn van het RIVM ook de net genoemde onderzoeksvoorstellen –
vooral met het oog op een innovatieve manier om op veilige wijze infecties met virussen en
bacteriën te lijf te gaan. Uiteraard werden deze afgewezen.

Als we ons realiseren dat alle aluminiumhoudende vaccins kunnen leiden tot een zodanige
immuunsuppressie dat het HPV-virus virulent kan worden, dan moeten we ook beseffen dat
door de eerste vaccinaties van het RVP - vanaf twee maanden na de geboorte - meisjes al
afwijkingen kunnen krijgen aan hun nog zeer prille eierstokjes. En hoe meer prikken die
kinderen krijgen tijdens hun jonge leventje - nog voordat ze geslachtsrijp zijn - hoe groter de
kans dat ze al vanaf hun eerste seksuele contacten te kampen hebben met grote problemen bij
- of de onmogerlijkheid van - voortplanting.

697
Al die kinderprikken dienen dus ook al de remming van de bevolkingsaanwas. Maar er is nog
geen goede smoes voorhanden om alleen meisjes al die RVP-prikken op te dringen, dus
moeten voor de goede orde ook de jongetjes meedoen.

Immuunsuppressie door alleen de lichamelijke stress van de prik kan leiden tot een zodanige
dip in het immuunsysteem dat een aangeboren virusinfectie virulent wordt. Maar door de
gestaag verder gaande verlaging van de vitamine-D-spiegel wordt het immuunsysteem ook
nog eens verzwakt.
Beide effecten kunnen ook worden opgeteld, want hoe ouder een kind wordt hoe groter zijn
vitamine D-deficientie wordt en des te groter de impact van de dip door de lichamelijke stress
door inenting wordt. En des te groter de kans op virulent worden van de HPV-infectie en
andere infecties. De mens wordt zo volkomen afhankelijk van de farmaceutische industrie.

Toen dit nawoord zover was gevorderd, kreeg ik zowaar toch nog een antwoord van de
voorzitter van de VtdK, de heer Cees Renckens. Het betrof een beknopte e-mail op
zondagmiddag 21-6-2009. Ik zal even de drie meest relevante zinnen uit dit verder heel
voorspelbare en nietszeggende briefje weergeven:
[…] Ik beantwoord in principe altijd alle post, maar zag er tegenop uw zeer uitgebreide
correspondentie van commentaar te voorzien. Ik moet dat kort doen, maar hoop u toch te
kunnen overtuigen […]
[…] De leden van de Gezondheidsraad, die een gezaghebbend rapport schreven, zijn wel in
staat een geloofwaardige tekst te produceren. Leest u dat nu eerst maar eens goed door! […]
[…] Ik ben dus zeer ingenomen met de opname van de HPV-vaccinaties in het RVP […]

In mijn brief aan hem had ik duidelijk geschreven:


Recentelijk kreeg ik enkele onderzoeksverslagen onder ogen betreffende kleinschalige trials
met Cervarix die ongeveer een jaar hadden geduurd. In de opsomming van bijwerkingen van
Cervarix (HPV-038, HPV-042 en HPV-016) trof ik onder meer de volgende effecten aan:
· ovarian cyst ruptured
· folliculitis
· abdominal pain
· pelvic inflammatory disease
· poly cystic ovaries
· ovarian cyst
· cystitis

In dit rijtje bijwerkingen van de trials met Cervarix staat ook genoemd: ‘poly cystic ovaries’.
Kennelijk baart dit de heer Renckens geen zorgen, maar mij des te meer.
Over het Polycystiv Ovary Syndrome (PCOS) staat het volgende beschreven:

[…] In each menstrual cycle, follicles grow on the ovaries. Within the follicles, eggs develop,
one of which will be released into the Fallopian tubes (known as ovulation). The remaining
follicles will degenerate. In the case of polycystic ovaries (PCOS), however, the ovaries are
much bigger than normal, and there are a number of undeveloped follicles that appear in
clumps rather like a bunch of grapes. This can becoe problematic when the cysts cause a
hormonal imbalace which also affects fertility. Women with PCOS have high levels of
luteinizing hormone, higher than normal male hormones (including testosterone) and low
progesterone […]

698
Progesteron is betrokken bij de voorbereiding van de uterus voor de innesteling van de eicel,
de ontwikkeling van de placenta en de ontwikkeling van de borstklier als voorbereiding op de
lactatie. Voldoende progesteron is dus nodig voor het onstaan van een succesvolle
zwangerschap. Laag progesteron leidt tot problemen bij het zwanger worden en blijven.

De symptomen van PCOS zijn onder meer de volgende:


· Gewichtstoename
· Bloedsuikerschommelingen
· Insulineresistentie
· Risico op diabetes mellitus type 2
· Lichaamsbeharing
· Stemmingswisselingen
· Vruchtbaarheidsproblemen
· Miskramen
· Geen (of erg weinig) menstruaties
· Acne

Dit alles baarde de gyneacoloog Renckens totaal geen zorgen en daarom is hij zeer
ingenomen met de opname van het HPV-vaccin in het RVP. De tekst van de aanbeveling van
de Gezondheidsraad acht hij – ondanks de uitkomst van de genoemde Cervarix-trials – toch
veel geloofwaardiger!

Over de uitdaging aan het eind van open mijn brief aan hem – namelijk het weerleggen van de
gevaren van aluminium hydroxide – werd met geen woord gerept. Tegen die onmogelijke
klus zag de heer Renckens toch kennelijk teveel op. Uit mijn brief aan hem had hij bovendien
ook kunnen opmaken dat ik me al goed had geïnformeerd betreffende de geloofwaardigheid
van de producties van de Gezondheidsraad. De tegenstrijdigheid van verschillende adviezen -
waarvan die betreffende de ‘invalide’ aanbeveling tot opname in het RVP van HPV-vacinaties
slechts voldeed aan enkele van de vereiste 7 criteria – draagt nu net niet bepaald bij aan de
geloofwaardigheid van die zogenaamd ‘gezaghebbende’ rapporten. Ik kan echt niets aandoen
dat de reactie van de heer Renckens op mijn brief toch op zijn minst wat kwakzalverig –
ofwel niet solide wetenschappelijk onderbouwd – overkomt. De voor de mens gevaarlijke
biochemische mechanismen van aluminium hydroxide zijn immers alle terdege
wetenschappelijk onderbouwd in al geruime tijd geleden gepubliceerd.

Vaccins als middel voor geboortebeperking in ontwikkelingslanden


Vanuit het perspectief van preventie en verhogen van de kwaliteit van de gezondheid is nog
steeds niet te verklaren waarom – gezien alle ellende die hier uit voort kan komen – die HPV-
vacinaties zo nodig moesten worden doorgevoerd. Maar in het licht van een ouder artikel in
The Lancet van 11-6-1988 worden de beweegredenen achter deze - met veel promotie-geweld
gepaard gaande vaccinatiecampagne - misschien wat helderder. Ik citeer daarom uit dit artikel
Phase I Clinical Trial of a World Health Organisation Birth Control Vaccine van de hand
van W.R. Jones en collega’s van universiteiten in Australië, Zwitserland en Amerika de
samenvatting en een stukje uit de inleiding:

[…] Summary
A birth control vaccine incorporating a synthetic peptide antigen representing the aminoacid
sequence 109-145 of the C-terminal region of the bèta subunit of human chorionic
gonadotropin (hCG-bèta) wassubmitted to a phase 1 clinical trial. Thirty surgically sterilised

699
female volunteers, divided into five equal groups for different vaccine doses, received two
intramuscular injections six weeks apart. Over a six-month follow-up there were no important
adverse reactions, and potentially contraceptive levels of antibodies to hCG developed in all
subjects. In the highest vaccine dose group, the results gave promise of a contraceptive effect
of six month’s duration.

Introduction
Since 1974, the Task Force on Birth Control Vaccines of the World Health Organisation
(WHO) Special Programme of Research, Development and Research Training in Human
Reproduction has promoted the development of a contraceptive vaccine directed against the
pregnancy hormone human chorionic gonadotopin (hCG). There are several possible
mechanisms by which such a vacine might exart antifertility effects. One is the stimulation of
antibodies that neutralise the luteotropic action of the target hormone/antigen. This would
result in regression of the corpus luteum and disruption of the peri-implantation embryo,
leading to an apparently normal menstruation. Another possible action is by a direct
antibody-mediated or cell-mediated cytotoxic effect on the hCG-producing cells of the peri-
implantation blastocyt.
Whatever the mode of action of such a vaccine, data in the marmoset and the baboon
established the principle that immunity to hCG is capable of blocking fertility at aan early
stage of pregnancy with no discernible alterations in the menstrual cycle. This method,
therefore, could be a highly acceptable birth control strategy in both developed and
developing countries […]

De contraceptieve werking van het vaccin – na 2 keer spuiten – duurde 6 en tot in een enkel
geval 9 tot 10 maanden. Kennelijk viel het resultaat toch wat tegen. In de westerse wereld
kennen we dit anticonceptiesysteem nu als de zogenaamde ‘prikpil’, maar voor de
zogenaamde ontwikkelingslanden was dit toch niet de meest optimale oplossing.

Er is iets dat merkwaardig is aan dit streven naar de ontwikkeling van een contraceptief
vaccin door the Task Force on Birth Control Vaccines of the World Health Organisation
(WHO) Special Programme of Research, Development and Research Training in Human
Reproduction sinds 1974. Dit streven naar een contraceptief vaccin is namelijk strijdig met de
consensus van een eerder – in 1972 - gehouden conventie.
Een vaccin dat de reproductiviteit vermindert of tegen gaat is namelijk geen vaccin dat dient
als preventie tegen infectieziekten. Ik citeer nu even iets uit een lijst met chronologisch
weergegeven conventies en ratificaties met betrekking tot het gebruik van biologishe wapens.

[…] 1972 – April 10 Signing of Biological Weapons Convention


The United States, Britain, and the Soviet Union sign ‘The Convention on the Prohibition of
the Development, production, and Stockpiling of Bacteriological (biological) and Toxin
Weapons and on Their Destruction’ (BWC). Parties to the convention undertake not to
develop, produce, stockpile, or acquire biological agents or toxins ‘of types and in quantities
that have no justification for prophylactic, protective, and other peaceful purposes,’ as well
as related weapons and means of delivery […]
[…] 1975 – January 22 U.S. Ratification of BWC
The United States ratifies the Biological and Toxin Weapons Convention. By December 26,
1975, it has completed destruction of all biological weapons […]

Omdat het tegengaan van zwangerschappen niet valt onder prophylactic, protective, and other
peaceful purposes, - omdat zwangerschappen niet behoren tot ziekten, maar juist een uiting

700
zijn van gezond functioneren - moeten we de vaccins die contraceptief moeten werken dus
zien als biologische wapens. En na ratificatie van de BWC werden deze vaccins in 1975 dan
ook verboden.
Om de wereldbevolking – en met name die in de ontwikkelingslanden - in toom te houden,
moest er dus een andere strategie worden uitgedokterd. En ik krijg hoe langer hoe meer zelf
het idee dat met de ontwikkeling van de HPV-vaccins dat doel een stuk dichterbij gekomen is.
Hoewel een bedreiging voor de reproductiviteit van de gevaccineerde meisjes, dient deze
vaccinatie officieel een preventief doel, namelijk het voorkomen van baarmoederhalskanker.
En dat is wel legaal en niet in strijd met de al genoemde BWC, ondanks dat het doel slechts
betrekking heeft op een eigenlijk marginale kankersoort, die bovendien door andere
preventieve methoden ook goed te voorkomen is.
Men heeft het bij de HPV-vaccins zo doen lijken alsof die vaccinaties van levensbelang zijn
voor alle meisjes ter wereld, waarbij het eigenlijke hoofdoel – vermindering van
vruchtbaarheid - verscholen gaat achter de noemer van ‘incidenteel optredende bijwerkingen
die niet in verhouding staan tot de enorme winst in overlevingskansen van deze meisjes, nu ze
niet hoeven te sterven aan baarmoederhalskanker’.

Meerdere mechanismen leiden bij de HPV-vaccins tot onvruchtbaarheid

Al tijdens mijn studie kwam in Leiden ook het eugenetica-programma ter sprake dat Amerika
in het begin van de twintigste eeuw startte na de enorme migratiegolven van kansarme
gelukszoekers vanuit het oosten van Europa. Ik heb daar later niet meer zo aangedacht omdat
het naar mijn idee tot de voorbije geschiedenis van voor WO II behoorde. Dat dit een
misvatting was, bleek later toen in 2003 het boek War against the weak, door Edwin Black,
uitgeroepen werd tot het beste boek van het jaar. Het boek werd bekroond met de
International ‘Human Rights Award’. Omdat ik zelf niet houd van het opdissen en vrij
interpreteren van complottheorieën, zal ik hier gewoon – zonder eigen commentaar - de
beschrijving van het betreffende boek citeren:

[…] How American corporate philanthropies launched a national campaign of ethnic


cleansing in the United States, helped found and the fund the Nazi eugenics of Hitler and
Mengele – and then created the modern movement of ‘human genetics’.

In the first three decades of the 20th Century, American corporate philanthropy combined
with prestigious academic fraud to create the pseudoscience eugenics that institutionalized
race politics as national policy. The goal: create a superiour, white, Nordic race and
obliterate the viability of everyone else.

How? By identifying so-called ‘defective’ family trees and subjecting them to legislated
segregation and sterilization programs. The victims: poor people, brown-haired white people,
African Americans, immigrants, Indians, Eastern European Jews, the infirm and really
anyone classified outside the superior genetic lines drawn up by American raceologists. The
main culprits were the Carnegie Institution, the Rockefeller Foundation and the Harriman
railroad fortune, in league with America’s most respected scientists hailing from such
prestigious universities as Harvard, Yale and Princeton, operating out of a complex at Cold
Spring Harbor on Long Island. The eugenic network worked in tandem with the U.S.
Department of Agriculture, the State Department and numerous state governmental bodies
and legislatures throughout the country, and even the U.S. Supreme Court. They were all bent
on breeding a eugenically superior race, just as agronomists would breed better strains of
corn. The plan was to wipe away the reproductive capability of th weak and inferior.

701
Ultimately, 60,000 Americans were oercively sterilized – legally and extra-legally. Many
never discovered the thruth until decades later. Those who actively supported eugenics
include America’s most progressive figures: Woodrow Wilson, Margaret Sanger and Oliver
Wendell Holmes.

American eugenic crusades proliferated into a worldwide campaign, and in the 1920s came
to the attention of Adolf Hitler. Under the Nazis, American eugenic principles were applied
without restraint, careening out of control into the Reich’s infamous genocide. During the
pre-War years, American eugenicists openly supported Germany’s program. The Rockefeller
Foundation financed the Kaiser Wilhelm Institue and the work of its central racial scientists.
Once WWII began, Nazi eugenics turned from mass sterilization and euthanasia to genocidal
murder. One of the Kaiser Wilhelm Institue doctors in the program financed by the
Rockefeller Foundation was Josef Mengele who continued his research in Auschwitz, making
daily eugenic reports on twins. After the world recoiled from Nazi atrocities, the American
eugenics movement – its institutions and leading scientists – renamed and regrouped under
the banner of an enlightened science called human genetics […]

Na het citeren van bovenstaande boekbespreking schoot me weer te binnen in welk verband ik
daarover in Leiden was geïnformeerd en na enig zoeken vond ik in mijn boekenkast weer het
boek terug waarin over dat onderwerp werd gerept. Ik zal daarom hieronder even citeren van
de bladzijden 310 en 311 van Het bewustzijn te lijf, Een geschiedenis van de psychologie in
samenhang met culturele en maatschappelijke ontwikkelingen van 1600 tot het begin van de
20e eeuw, door Sacha Bem, derde druk 1994.

[…] Maar Galton volgens wie psychische eigenschappen in de biologische aard van mensen
besloten lagen, was er allerminst van overtuigd dat daar dan niets aan te doen viel. Hij was
bezeten van de idee van rasverbetering. In zijn volgende boek - Inquiries into Human faculty
and its Development (1883) – gaf hij hiervan een eerste formulering.

‘Het is hoognodig en korte naam te vinden voor de wetenschap ter verbetering van de
menselijke soort, die zch allerminst beperkt tot vragen over verstandig paren, maar zich op
de hoogte stelt van alle invloeden die ook maar enigszins kunen helpen de meer geschikte
rassen of bloedlijnen een betere kans te geven sneller de overhand te krijgenn over de
minder geschikte, dan zij anders gehad zouden hebben. Het woord “eugenetica” zou deze
idee het best uitdrukken”. (cit. Chase, 1980: 13).

Daarmee lanceerde hij de naam van een ware rage, die in Engeland maar vooral in Amerika
aan het begin van deze eeuw losbarstte en later in nazi-Duitsland in alle hevigheid woedde.
Hoewel het sociaal-darwinisme als laissez-faire-ideologie- in Amerika aan hevige kritiek
bloot stond vond deze nieuwe loot, eugenetica, gretig ingang (Hofstadter, 1955: 161 e.v.).
Populair-wetenschappelijke halve waarheden over erfelijkheid werden door het ontwikkelde
publiek verslonden. De gedachte dat de mens zelf de natuur kon beheersen en greep kon
krijgen op de organische kant van de maatschappij sprak in deze tijd van sociale actie zeer tot
de verbeelding. Omdat armoede, ziekten, liederlijkheid en domheid immers door erfelijkheid
bepaald waren, gaven de grote problemen rond de assimilatie van de massa’s immigranten in
de stedelijke slums voedsel aan de gedachten dat het hier ging om minderwaardige rassen en
dat Amerika in geestelijk opzicht bergafwaarts zou gaan als daaraan niets gedaan zou
worden. Ook sommige ‘progressives’, onder wie president Roosevelt, zagen in eugenetica een
middel tot sociale hervorming.

702
In 1907 werd in de staat Indiana ’s werelds eerste sterilisatiewet ingevoerd, alle ‘kennelijke
misdadigers, idioten, verkrachters en zwakzinnigen’ die in inrichtingen opgesloten zaten
moesten gedwongen gesteriliseerd worden (Chase, 1980: 125). Dat erfelijkheid nagenoeg
geheel verantwoordelijk was voor deze misbaksels, in dit wetenschappelijk inzicht waren
Galton en zijn Amerikaanse volgelingen voorgegaan; het kreeg nu zijn praktische politieke
invulling. Immigrantenbeperkingen, special gericht tegen Hongaren, Polen, Zuiditalianen en
Russische joden, en onthouding van noodzakelijke gezondheidsingrepen zoals vaccinaties,
waren andere maatregelen om ongewenste voortplanting en verloedering van de natie te
voorkomen en de Angelsaksische superioriteit te handhaven […]

In zijn jaarlijkse rapport van 1968 kondigde de Rockefeller Foundation de ontwikkeling van
zogenaamde ‘anti-fertility vaccines’ en hun implementatie op massa-schaal aan. Vanaf
bladzijde 51 staat te lezen:
[…] … several types of drugs are known to diminish male fertility, but those that have been
tested have serious problems of toxicity. Very little work is in progress on immunological
methods, such as vaccines, to reduce fertility, and much more research is required if a
solution is to be found here […]

De inspanningen van de Foundation hadden effect, want in het jaarlijks rapport van de
Rockefeller Foundation stond in 1988 over de vorderingen van de Foundation’s Population
Division te lezen:
[…] India’s National Institue of Immunology succesfully completed in 1988 the first phase of
trials with three versions of an anti-fertility vaccine for women. Sponsored by the government
of India and supported by the Foundation, the rials established that with each of the tested
vaccines, at least one year of protection agianst pregnancy could be expected, based on the
levels of antibodies formed in response to the immunization schedule […]

Betsy Hartmann is directeur van het Population and Development Program aan Hampshire
College, Massachussets, USA. In 1992 schreef zij het artikel Population Control in the New
World Order, Development in Practice, Vol. 2, No. 3. (Oct., 1992), pp. 210-215.
In haar artikel noemt zij als beleid voor het bereiken van de doelstelling onder meer:
[…] Expensive and sophisticated lobbying and propaganda efforts by population agencies,
trying to attract increased aid allocations for population control. European governments and
parliamentarians have become a new focus of these efforts. European women’s health
activists report that their governments’ aid agencies are under pressure to change their
relatively progressive stances on population to ones more in keeping with the UNFPA and
World Bank agenda […]

De World Bank levert een bijdrage aan de al eerder genoemde GAVI Alliance, net als de
Bill & Melinda Gates foundation. Ik herinner in dit verband nog even aan de uitspraak
van Bill Gates, dat op de juiste manier aanwenden van vaccins en healthcare zou
kunnen leiden tot een reductie van de wereldpopulatie met 10 tot 15%.

Reeds in 1883 werd het idee van de eugenetica voor het eerst geformuleerd en waar men
aanvankelijk juist de underdogs de toen nog als heilzaam beschouwde vaccinaties onthield in
de hoop dat ze daarom eerder aan infectieziekten zouden sterven, evolueerden de inzichten
betreffende de bredere inzetbaarheid van vaccinaties in de loop der jaren ook. En zo kon het
gebeuren dat juist vacinaties ontdekt gingen worden als een middel om het geschetste doel
van het elimineren van de zwakkeren na te streven.

703
En al doende kwam men op een gegeven moment op het idee van die vaccinaties tegen HPV.
De meest zwakke individuen onder die beoogde doelgroep van jonge vrouwen en meisjes
zouden – zoals natuurlijk te voorzien is – het ernstigst worden getroffen door bijwerkingen en
daardoor vruchtbaarheidsproblemen krijgen. Maar dat is nog niet alles, want de zwaksten in
deze vruchtbare leeftjdscategorie zouden door de herhaalde vaccinaties ook te maken krijgen
met een zodanig verzwakking van hun immuunsysteem, dat ze niet alleen echt een manifeste
HPV-infectie zouden krijgen, maar tevens veel gevoeliger zouden worden voor allerlei andere
ziekmakers, waartegen hun weerstand net opgewassen zou zijn. Met het gevolg dat de
zwaksten een vergroot risico op overlijden door andere ziekmakers zouden gaan hebben en
dus op die onopvallende manier uitgeroeid zouden raken. Dat betekent dus twee vliegen in
één klap: want die zwaksten raken makkelijk onvruchtbaar en krijgen tevens een hoger
sterfterisico. Voorwaar een geniaal plan om de zwaksten uit de maatschappij op een
onopvallende manier – en gespreid over enige tijd en diverse ‘oorzaken’ – uit te roeien.

Maar dat is nog niet het hele verhaal. Want er zijn ook nog vele onproductieve bejaarden en
zwakke jongere mannen. Ook die leveren natuurlijk geen bijdrage aan de economie en kunnen
daarom ook maar het beste geruimd worden.
Toen dook zomaar een ‘volkomen nieuw griepvirus’ op waarvan men al direct wist dat er een
enorme dodelijke pandemische dreiging vanuitging. Dag in, dag uit werd de wereldbevolking
geïndoctrineerd met het feit dat mondiaal iedereen gevaccineerd zou moeten worden tegen
deze griep. De angstaanjaagmachine werkte op volle toeren en toen uiteindelijk de eerste
doden vielen werd dit – ondanks dat jaarlijke vele chronisch zieken en zwakkeren door de
griep het laatste duwtje krijgen – breed uitgemeten in de media. Uiteindelijk werd het zo
geregeld dat alleen de risicogroepen hoefden te worden gevaccineerd. Mede omdat men niet
over voldoende vaccins beschikte om de gehele bevolking te vaccineren en bovendien bleek
de griep toch milder dan was verwacht. Maar omdat je nu eenmaal niet kunt weten of er niet
toch nog later in de winter een tweede griepgolg zou komen, moesten in Nederland toch die
risicogroepen voor de zekerheid tweemaal worden gevaccineerd. En dan ook nog met slechts
3 weken tussentijd, terwijl bekend is dat het immuunsysteem er minstens een maand over doet
om na zich na 1 prik weer enigszins te herstellen. Het opmerkelijk was ook dat de
vaccinatiecampagne tegen die pandemische griep begon toen de epidemie op zijn hoogtepunt
was. Ik heb al uitgelegd dat vaccineren tijdens een rondwarende epidemie er juist voor zorgt
dat de kans om die ziekte te krijgen groter is omdat (1) de prik pas na drie weken effect
sorteert en in die periode de besmettingskans groter is en (2) men de eerste maand na een prik
te maken heeft met een verzwakt immuunsysteem.
En wie werden er nou geprikt in Nederland? Juist, ouderen (die blijkens onderzoek juist een
grotere immuniteit bezitten tegen die griep en bij wie griepprikken ook al bewezen niet
effectief zijn), alle mensen met een chronische ziekte en dientengevolge ook meestal al een
verzwakt immuunsysteem, kinderen onder de 5 jaar en zwangeren vanaf de vierde maand
( die door vaccinaties een grotere kans lopen op een miskraam of vroeggeboorte).
Bij deze ‘risicogroepen’ werd door 2 achtereenvolgende vaccinaties – en vaak zelfs
voorafgegaan door nog een seizoensgriepprik – dus het immuunsysteem ernstig verzwakt
tijdens een rondwarende griep. Ondanks dat diverse onderzoeken aantoonden dat juist de
categorie vanaf 18 tot 60 jaar – dus het werkzame en sociaal-economisch gezien meest
onmisbare deel van de bevolking - de meeste vatbaarheid vertoonde voor de als pandemisch
bestempelde griep, werd deze leeftijdsgroep die in theorie de prik het hardste nodig zou
hebben overgeslagen. Is dat uit puur gezondheidsoogpunt logisch?
Hoewel diverse onderzoeken al aantoonden – en de EMEA ook adviseerde – dat één prik
tegen die griep genoeg was, verschenen in de Nederlandse kranten dagen achtereen gele

704
kwartpagina-grote advertentie waarin de bevolking dringend werd opgeroepen om ondanks
dat de griep al op zijn retour was toch vooral die tweede prik te komen halen.
Dat risicogroepen beter gevaccineerd zouden kunnen worden met ongeadjuvanteerde vaccins,
was pertinent niet aan de orde. Die konden alleen besteld worden door de overheid en die was
daarvoor – door een stomme fout van de Gezondheidsraad – te laat, zo werd gezegd.

Ook verpleegkundigen en artsen moesten worden gevaccineerd ten behoeve van het
voorkomen van werkverzuim en ter bescherming van al diegenen die aan hun zorgen waren
toevertrouwd en dat kreeg de bevolking ook steeds breed uitgemeten te horen en te lezen.
Misschien ben ik door de beschrijving van dat boek van Edwin Black – en alles waar ik zelf
tegenaan liep - wel geïnspireerd geraakt tot paranoïde gedachten, maar met welke stof zijn de
mensen uit de medische sector eigenlijk gevaccineerd? Ook met echte Focetria of Pandemrix?
Weten die werkers in de medische sector dat zelf eigenlijk wel of ligt die kennis alleen bij de
overheid, die in dit geval toch al op zo’n vreemde en ongerijms bizarre manier de regie voerde?

Ik kan er niets aan doen, maar na het samenstellen van deze hele studie heb ik nu het
onbehaaglijke gevoel gekregen dat we midden in een slecht theaterstuk zitten met dezelfde
titel als dat boek van Edwin Black: ‘War against the weak’.
De ondertitel van dat boek was ‘Eugenics and America’s campaign to create a master race’.
Ik ben bang dat de (Amerikaanse) WHO met die zogenaamde grieppandemie weer een
volgende stap heeft gezet in het kader van deze campagne. En dat Nederland als het braafste
jongetje van de klas daaraan ijverig heeft meegewerkt.
Want dat er eigenlijk in eigen land een veel ernstiger gezondheidsprobleem lag, werd zelfs in
de ijver om iedereen te overtuigen van de ernst van die verschrikkelijke pandemie maar even
helemaal vergeten.

De miskende en genegeerde Q-koorts


De Volkskrant van 20-6-2009 bracht ook nog wat berichten die het huidige vaccinatiebeleid in
een merkwaardig licht zetten. Ondanks de vrijwel dagelijkse verontrustende berichtgeving
over de Mexicaanse varkensgriep horen we niets over de in eigen land heersende Q-koorts,
die blijkens een arts-microbioloog een veel ernstiger karakter heeft. Ik citeer even iets uit dat
artikel:
[…] Mexicaanse griep en Q-koorts leiden dus beide in het merendeel van de gevallen tot een
milde ziekte. Maar Q-koorts onderscheidt zich doordat het enerzijds een chronische variant
heeft en anderzijds kan worden overgedragen van moeder naar ongeboren kind. Circa 1 to 5
procent van de patiënten met Q-koorts ontwikkelt een chronisch ziektebeeld, dat zich met
name uit als ontsteking van de hartkleppen. In het bijzonder patiënten met een onderliggende
hartafwijking lopen risico op chronische Q-koorts. Chronische Q-koorts kan leiden tot
langdurige behandeling met antibiotica, operatieve hartklepvervanging of overlijden […]
Er kan vooralsnog worden verondersteld dat de ziektelast van een patiënt met Q-koorts groter
is dan de ziekte last van een patiënt met Mexicaanse griep. Op de vraag of ze liever Q-koorts
of Mexicaanse griep zouden willen oplopen, antwoordde een aantal artsen-microbioloog en
artsen-infectieziekten vrijwel unaniem dat ze de voorkeur gaven aan Mexicaanse griep.
In 2007 werd duidelijk dat in Noord-Brabant een Q-koorts epidemie gaande was. In het
voorjaar van 2008 zette de epidemie zich voort en werd bij duizenden mensen de ziekte
aangetoond. Daarmee werd de epidemie in noord-Brabant de grootste ter wereld. Op 11 juni
2009, de dag dat de grieppandmie werd afgekondigd, meldde het Rijksinstituut voor
Volksgzondheid en Milieu in een e-mailcirculaire dat in 2009 bij 1.133 patiënten Q-koorts is
vastgesteld. Daarmee is het record van 2008 gebroken, hoewel daar zo goed als geen

705
ruchtbaarheid aan is gegeven. In 2009 beperkt de epidemie zich niet meer tot Noord-Brabant
maar strekt zich uit naar aangrenzende provincies […]
[…] Men kan zich afvragen of er verzaakt wordt de bevolking adequaat te informeren over Q-
koorts. Een pandemie van een andere infectieziekte leidt de aandacht nu nog verder af. Wat
niet weet, wat niet deert […]

Op 19 juni 2009 telde Nederland welgeteld 87 griepgevallen. En maakte de krant bekend dat
minister Klink 34 miljoen vaccins tegen deze nog steeds milde griep heeft besteld. Iedere dag
kopt de krant berichten over het verloop van deze ‘verschrikkelend beangstigende pandemie’
en werd van hogerhand besloten dat iedere Nederlander, groot en klein, oud en jong,
tweemaal moet worden gevaccineerd tegen deze aanstormende ramp. Waarom werden dan die
1.133 patiënten met Q-koorts door de media wel doodgezwegen? Dat zijn er nota bene 13
maal zoveel en dan ook nog met een aandoening die ernstiger is dan die ‘varkensgriep’.
Heeft het niet een grotere prioriteit om de bevolking daartegen te vaccineren? En omdat die
Q-koorts al in 2007 een epidemie was, had daar inmiddels toch ook allang een vaccin voor
kunnen zijn ontwikkeld? Of denk ik nu te simpel? Denk ik nog teveel vanuit het idee dat
vaccins bedoeld zijn ter preventie van enge ziekten?

Volgens HuisartsVandaag telde Nederland half augustus 2009 zo’n 1500 bevestigde gevallen
van A/H1N1-griep tegen inmiddels 2026 gevallen van de soms ook invaliderende Q-koorts,
die een ernstiger verloop kent dan de H1N1-griep tot nu toe. Waarom hoort het brede publiek
hier totaal niets over?
Op 5-12-2009 besteedde het tn-programma Zembla aandacht aan de Q-koorts en werd bekend
dat op dat moment in 2009 al 2200 mensen Q-koorts kregen. In 2007 kregen 168 mensen Q-
koorts en in 2008 waren dat er 1000. Inmiddels zouden elf mensen aan deze infectieziekte zijn
overleden. Dat is al meer dan het aantal mensen dat zonder onderliggend lijden overleed aan
de ‘Mexicaanse varkensgriep’A/H1N1.
De Q-koorts rukt dus exponentieel op en is veel ernstige dan de A/H1N1-griep. Waarom dan
wel zo’n buitenproportinonele paniek betreffende de griep en stilte rondom het oprukkende
gevaar van de Q-koorts??? Wie legt me dat eens op een begrijpelijke manier uit?

Een ander artikel in dezelfde kant van 20-6-2009 bracht daarin wat meer duidelijkheid.
In de economie-katern van de Volkskrant stond het artikel Order griepvaccin 200 miljoen
duurder. En daarin stond het volgende te lezen over de vaccins waarmee iedere Nederlander
tweemaal achter elkaar moet worden ingespoten:
[…] GSK en Novartis leveren vaccins met een zogeheten adjuvant, een stof die het
immuunsysteem versterkt. Zo is minder vaccinmateriaal nodig. Ook geeft dit een bredere
bescherming tegen influenzavirussen die net iets van gedaante zijn veranderd […]

Het door Novartis te gebruiken adjuvans MF59 heb ik in deze studie al uitvoerig beschreven.

Op 30-6-2009 kwam de Volkskrant met het volgende bericht:


[…] De vaccinatie tgen de Mexicaanse griep begint waarschijnlijk op 1 oktober. Dat heeft
minister Klink van Volksgezondheid dinsdag gezegd op Radio 1. De overheid heeft 34 miljoen
vaccins besteld.
Deze zomer beginnen campagnes om burgers te informeren over de vaccinatie. Volgens
schattingen zou dit najaar, als een griepgolf wordt verwacht, ongeveer 30 procent van de
bevolking de griep kunnen krijgen. Als veel mensen zich laten vaccineren, zou dat
teruggebracht kunnen worden tot 10 procent.

706
Of iedereen meteen een prik krijgt of dat mensen die extra risico lopen voorrang krijgen, is nu
nog niet te zeggen. Dat hangt af van de ontwikkeling van het griepvirus. Iedere Nederlander
kan tweemaal ingeënt worden. Eén prik geeft niet volledige garantie voor bescherming
tegen de griep […]

Op 26-6-2009 berichtte het Amerikaanse Bloomberg.com reeds het volgende:


[…] Two injections will be required three weeks apart for swine flu, also known as H1N1,
and a third will be needed for seasonal flu, health officials said at a meeting today at the U.S.
Centers for Disease Control Prevention, in Atlanta. Children younger than 9 years will need
four shots, the CDC said […] en […] “One shot probably gives you very little immunity, 10 to
20 percent at most.” […]

Kennelijk zijn er – vanwege dat ‘minder benodigde vaccinsmateriaal per vaccin’ – dan weer
wel twee vaccinaties nodig. En dus ook een dubbele hoeveelheid adjuvans, waardoor een
sterker immuunsysteem zou worden bewerkstelligd. Maar nieuw is het gebruik van een
adjuvans echt niet. Al tachtig jaar wordt daarvoor in bijna alle vaccins aluminium hydroxide
gebruikt. We mogen daarom verwachten dat ook in deze griepvaccins – waarvan de
woordvoerster van VWS geen productnamen wilde noemen – ook aluminium hydroxide
bevatten, nets als de HPV-vaccins, waarvan Nederland de variant koos met de meeste
aluminum hydroxide (Cervarix). Gardasil bevat minder aluminium en de bijwerkingen van
Gardasil zijn ook al talrijk en vaak ernstig.

Nooit eerder werd er tegen de griep tweemaal achtereen geprikt. Ook niet bij risicogroepen.
Het prikken van de hele bevolking is duur, laat staan tweemaal. Indien wat meer werkzaam
vaccinmateriaal in de ampullen zou worden gedaan, dan was slechts eenmaal prikken nodig
geweest. Maar waarschijnlijk wil men zoveel van dat ‘immuunsysteem-versterkende’
adjuvans toedienen, dat dit niet verantwoord is om in één keer toe te dienen, omdat er dan al
meteen een in het oog lopend te groot aantal mensen te maken zal kunnen krijgen met de
reeds beschreven convulsies, epileptische aanvallen en neurologische aandoeningen zoals het
syndroom van Guillain-Barré, ALS en/of SMA of overlijden aan SIDS (jonge kinderen) of
extreme infecties (zoals Freek Hagoort overkwam in maart 2009).
Hoe meer aluminium tegelijk wordt toegediend, hoe sterker de reactie van het MTN-
mechanisme zal zijn en hoe meer zinkhoudende metallothioninen er nodig zijn om dat
aluminium voor een deel te elimineren. En hoe sterker dus de zinkspiegel daalt en hoe sterker
dus ook de neurotoxische effecten van tekort aan zink en hoe minder prikkelremming door
GABA, waardoor conculsies en epilepsie kunnen optreden. Daarom zal men er voor kiezen
om die hoeveelheid aluminium in twee fasen toe te dienen, dus via een ‘gespreide stress-
respons’. Dit in de hoop dat het aantal ernstige bijwerkingen per prikronde dan minder zal zijn.
De verzwakking van het immuunsysteem treedt toch geleidelijk op vanaf de eerste van de
twee prikken. Dus daarvoor maakt het niet veel verschil uit.
Er zal worden geprikt met een tussenpoos van drie tot vier weken, las ik, en – omdat herstel
van het immuunsysteem na een vaccinatie gemiddeld een maand duurt – zal daarom zal het
immuunsysteem gemiddeld twee maanden achtereen niet optimaal kunnen functioneren

Waarschijnlijk heeft men ook lering getrokken uit hetgeen eerder al in Amerika fout ging. In
februari 1976 brak er ook varkensgriep uit in de legerbasis Fort Dix in New Yersey.
Honderden soldaten werden geïnfecteerd en eentje overleed. Uit angst voor een dramatisch
verlopende epidemie werd een nationaal vacinatieprogramma uitgevaardigd dat 500 miljoen
UC dollars kostte. Binnen enkele weken kwamen meldingen binnen van mensen bij wie zich
het syndroom van Guillain-Barré ontwikkelde. Tegen april 1976 waren hieraan reeds 30

707
mensen overleden. Op 16 december van datzelfde jaar werd het vaccinatieprogramma uit
angst voor protestacties plotseling stopgezet.
Kennelijk was men in 1976 in staat om vrij snel na de uitbraak van de varkensgriep al te
beginnen met vaccineren. Het merkwaardige nu is dat er al geruime tijd dagelijks op een
paniekzaaiende manier wordt bericht over de inmiddels ook al op 10 juni tot pandemie
uitgeroepen varkensgriep en dat pas midwinter kan worden begonnen met vaccineren in onze
gebieden.
Ik krijg hierbij het nare gevoel dat als men in 1976 slechts weken nodig had om de eerste
vaccins te produceren, dat toch in 2009 – dus dertig jaar van modernere ontwikkelingen later
– toch echt geen half jaar hoeft te duren voor men met vaccineren kan beginnen.
Wat ik wel zeker weet is dat rond midwinter op onze breedtegraad bij de meeste mensen de
spiegels van vitamine D – door gebrek aan zon – aanzienlijk lager zijn dan eerder in het jaar.
Het is daarom niet onmogelijk dat men wacht met vaccineren totdat de vitamine D-spiegels
op natuurlijke wijze al sterk zijn verlaagd. Twee achtereenvolgende shots met aluminium
hydroxide zullen dan leiden tot een zeer extreme verlaging van vitamine D die in de nawinter
een historisch dieptepunt zal beleven. En dus ook in de nawinter van 2009/2010 zal leiden tot
een extreme verlaging van het weerstandsvermogen en een navement vergrote
infectiegevoeligheid voor niet alleen het griepvirus, maar ook voor alle andere mogelijke
infecties, die daardoor ook eerder fataal kunnen verlopen.

Ik ben bang dat de wereld onbewust toeschouwer is van een zorgvuldig geregisseerd
theaterstuk, waarin toch - helaas voor de regie – een kardinale fout werd gepubliceerd.
Toch maakt men bij die regie ook nog een andere fout. Doordat er tweemaal achtereen wordt
gevaccineerd, zal er ook een sterke verlaging van de zinkspiegel ontstaan door het optreden
van het zinkverlagende a-specifieke stress-syndroom. Voor men hersteld is van de eerste prik
volgt de tweede en dat kan toch ook leiden tot een zodanige verlaging van die zinkspiegel dat
er meteen na de tweede prikronde ook veel meer neurologische aandoeningen optreden, net
zoals er ook relatief meer meldingen zijn na de tweede en derde Gardasil-prikrondes.

Nederland – dat met een relatief grote jaarlijkse bijdrage deel uitmaakt van GAVI – doet niets
aan de in eigen land veel ernstiger Q-koorts-epidemie, maar lijkt er wel naar te streven dat in
de winter van 2009/2010 de kwaliteit van het immuunsysteem van de hele bevolking tot een
historisch dieptepunt zal dalen, net zoals dat wereldwijd de bedoeling is.
Als het echt de bedoeling is dat de grootte van de wereldpopulatie wordt gemanipuleerd en
ook nog op zo’n manier dat tegelijkertijd aan eugenetica wordt gedaan – dus ‘verdeling van
de menselijke soort, door het uitselecteren van de zwakkeren die natuurlijk het eerst zullen
sneuvelen – dan gaat men nog een kardinale fout maken. Door de extra hoeveelheid in het lijf
opgeslagen aluminium zullen de overgebleven mensen ook gaan degenereren en verzwakken,
op manieren die ik al uitputtend beschreef. Men zal gaan lijden aan alle mogelijke
aandoeningen die kunnen worden veroorzaakt door nanodeeltjes en afwijkende ruimtelijke
moleculen van aminozuren en eiwitten; de expressie van het DNA zal kunnen veranderen en
men zal blijvend vatbaarder worden voor allerlei infecties, kanker en andere ellende die wordt
veroorzaakt door een voortdurende depletie van vitamine D, calcium en fosfor.
Maar wie weet, misschien is dat dan ook wel weer de bedoeling van de farmaceutische
industrie. Enerzijds bereikt men dan decimering van de populatiegrootte en anderzijds houdt
men er tegelijkertijd ook nog een gegarandeerd grote klantenkring aan over.
Over hoe dat zou kunnen gaan met de toekomstige moeders van de volgende generatie – die
in één jaar na drie aluminiumbevattende HPV-prikken ook nog eens twee griepprikken
moeten krijgen – durf ik niet eens meer na te denken…..

708
In het SER-bulletin van oktober 2001 zei algemeen direkteur Hans Pont: “Het RIVM biedt
niet ‘de absolute waarheid’ over gezondheid en milieu, maar wel ‘kennis waar je iets aan
hebt’.” Ik hoop dat de lezer ook aan de waarschuwende inhoud van dit boek iets zal hebben.
Ik kan maar één advies geven en dat is om voortaan uit de buurt te blijven van welke
vaccinatiespuit dan ook en daarnaast te zorgen voor voldoende hoge spiegels van vitamine D.
Ik hoop dat dit boek hiervoor voldoende onderbouwing aandraagt.
Door de misleidende vaccinatiegekte maakt de mens zichzelf tot een bedreigde soort

Maar misschien kan het toch beter aflopen. En wel op een zodanige manier dat vaccinaties in
de toekomst nooit meer nodig hoeven zijn omdat ziekmakende organismen, virussen,
bacteriën en parasieten - die mensen, dieren en voedingsgewassen bedreigen - op een nieuw te
ontwikkelen manier eenvoudig en veilig te elimineren zullen zijn. En ook als de ziekmaker
eenmaal een individu heeft geïnfecteerd, kan het slachtoffer dan eenvoudig en snel hiervan
worden verlost.
Ik noemde eerder al – in de weergegeven brieven – onderzoeksvoorstellen daartoe. In deze
voorstellen tot nieuwe experimenten op basis van reeds in laboratoria bewezen overdracht van
energetische informatie. Als we de toevoer van die soortgebonden functioneringsinformatie
gedurende korte tijd blokkeren, dan zal het organisme dat voor zijn functioneren van deze
informatie afhankelijk is niet kunnen overleven.
Deze onderzoeksvoorstellen zijn gebaseerd op diverse tamelijk recente wetenschappelijke
onderzoeksuitkomsten, die met elkaar konden leiden tot het formuleren van deze
hypothetische, maar mogelijkerwijs veelbelovend aanpak.
Daar waar de dreiging van ziekte wereldwijd nog steeds aanwezig is en waar virologen op 8-
8-2009 nog in de Volkskrant stellen dat vaccins nooit helemaal veilig kunnen zijn, moet er
blijven worden gezocht naar en veiliger alternatief.
[…] Ondanks de strenge eisen die aan de ontwikkeling van vaccins worden gesteld (‘Je geeft
ze aan mensen die niet ziek zijn en dat ook zeker niet willen worden’), is absolute veiligheid
voor de complete bevolking een utopie, zegt hoogleraar Kroes. Elk vaccin, elk geneesmiddel,
kent zeldzame bijwerkingen, die pas bij toepassing op grote schaal duidelijk worden […]

In deze tijd van voortuitschrijdende technologie – waarin de benodigde apparatuur voor het
testen van mijn hypothetische alternatieve veilige aanpak al voorhanden is – mogen we er niet
in berusten dat we zullen moeten blijven leven met de – vaak ook nog ontkende en verborgen
– bijwerkingen van vaccinaties, die tot zoveel individueel leed kunnen leiden.

Op 20-11-2009 verscheen er een nieuw boek, Mug, over de manieren waarop muggen
levensbedreigende ziekten kunnen overbrengen. Het veranderende klimaat en de toenemende
globalosering zorgen ervoor dat ook Nederland zich in de toekomst moet wapenen tegen
invasies van nieuwe muggensoorten en tropische aandoeningen.
In Mug duikt entomoloog Bart Knols in de fascinerende en genadeloze wereld van deze
bloedzuigers. Hij beschrijft hoe muggen het verloop van de wereldgeschiedenis hebben
bepaald, hoe onderzoekers ontdekten welke rol muggen spelen bij ziekteoverdracht, en hoe
de wetenschap naarstig zoekt naar nieuwe bestrijdingsmethoden: van klamboes en schimmels
tot genetische modificatie en sterilisatie van mannetjesmuggen met behulp van radioactieve
straling. Het lijkt onontkoombaar, er zullen steeds meer ziekten opduiken waartegen de mens
zich moet verweren. En daarom ook zal de farmaceutische industrie zijn uiterste best gaan
doen om tegen al deze mogelijke ziekten vaccins te ontwikkelen, die natuurlijk ook allemaal
zo snel mogelijk na de geboorte in kwetsbare kinderlijfjes moeten worden gespoten, met
inhaalactie voor de rest van de bevolking. Dat betekent dan ook nog meer aluminiumzouten,
kwik, MF59 en andere adjuvantia in het lichaam en dus nog veel meer kans op allerlei korte-

709
en langetermijneffecten in de vorm van bjvoorbeeld ontwikkelings- en neurodegeneratieve
stoornissen. Dat mag absoluut niet gebeuren omdat dat dan echt het failliet van de mensheid
als nog redelijk gezond ras zal betekenen. We zullen dus moeten uitkijken naar een echt
effectieve en veilige manier om een einde te maken aan door muggen over te dragen ziekten.
Liefst een methode die ook bruikbaar zal zijn in de binnenlanden van Afrika en Azië en die
collectief te gebruiken zal zijn. Daar heb ik al eerder over nagedacht.

Deze hele studie getuigt van mijn kritiek op het huidige vaccinatiebeleid, waarbij ik heb
getracht om de verborgen gevaren zo wetenschappelijk mogelijk aan het licht te brengen.
Omdat kritiek alleen nog geen goede vervangende oplossing biedt, ben ik ook verplicht om
zelf te komen met een constructief voorstel tot een alternatieve oplossing. Daarom stel ik de
lezers van deze studie tevens mijn onderzoeksvoorstellen tot een nieuwe aanpak ter
beschikking.

Ik noemde zojuist de term ‘eugenetica’. Ooit was eugenetica de beschaafde droom van veel
vooraanstaande en vooruitstrevende denkers, hervormers en geleerden. Zij beoogden een
gezondere wereldpopulatie, een populatie die lichamelijk en geestelijk gezond was en
daardoor de wereldbeschaving zou doen evolueren tot een hoger plan. Zij beoogden dus een
voortgang van de menselijke evolutie die niet gehinderd zou worden door tussentijdse
degeneratie en verval.
Helaas zetten de nazi’s deze droom over een kwalitatieve verbetering van de menselijke
populatie om in een regelrechte radicale nachtmerrie, door het uitmoorden van minderwaardig
geachte mensen en bevolkingsgroepen. In wezen is streven naar eugentica, rassenveredeling,
dus verbetering van de kwaliteit van de menselijke soort nog steeds een nobel streven. Alleen
de manieren waarop men dit doel poogt na te streven – zoals in deze tijd onder meer via
veelvuldige en massale vaccinaties, waarbij degenen met de zwaktste immuunstatus (de
risicogroepen) tengevolge van een verdere verzwakking van hun immuunsysteem het eerst
zullen sneuvelen – is zeer verwerpelijk. Dat is geen eugenetica meer, maar selectieve moord.

Daarom draag ik als alternatief een andere mogelijke methode aan, namelijk een methode
waarbij niemand hoeft te overlijden, maar waarbij juist de mensen met aangeboren of
verworven psychische en/of somatische aandoeningen effectief zouden kunnen worden
behandeld en alom gevreesde ziekteverwekkers effectief zouden kunnen worden geëlimineerd.

Deze methode zal – bij gebleken effectiviteit - ook meteen vaccinaties volkomen overbodig
maken, terwijl er ook niet meer hoeft te worden gezocht naar andere middelen om eugenetica
na te streven.

Tijdens de afronding van dit nawoord gaf iemand me een stukje tekst over het werk van
Joseph Lister, de Britse chirurg die het nut van het ontsmetten van operatiegereedschap
ontdekte en introduceerde. Ik citeer dat stukje tekst:

[…] It is hard to imagine, but it was not until 1867 that Joseph Lister published his findings
about the critical need of using sterile procedures in the surgical setting. Back then, doctors
seldom washed their hands prior to surgery, let alone sterilize the instruments they had used
on the previous patient.
Before Dr. Listers’s sterile techniques were adopted, patients frequently died from infections
introduced during surgery.

710
Joseph Lister had little interest in financial or social success. These traits enabled him to
endure the criticisms hurled by the medical establishment about the extra steps he took to
ensure his surgical environments were clean.
One of Dr. Lister’s greatest challenges was to persuade his colleagues that germs did in fact
exist. Back then, most doctors still believed in the theory of spontaneous generation.
Convincing today’s medical establishment about proven methods to save lives may be less
daunting than what Dr. Lister encountered, but it is still nonetheless challenging […]

Ik hoop dat ooit – en liefst zo snel mogelijk - de medische stand tot de ontdekking komt dat
vaccinaties een verkeerde route zijn naar een betere volksgezondheid en daag daarbij de hele
gevestigde orde uit om deze hele studie met wetenschappelijke bewijzen te ontkrachten.
Omdat ik met het samenstellen van dit werkstuk ook totaal geen financiële of sociale winsten
nastreef, laat alle eerdere en eventueel toekomstige hoon me dan ook volkomen koud.
Ik hoop alleen dat men – met de via vaccinaties verkeerd ingeslagen weg voor ogen – de
moed zal hebben om wel mijn tamelijk eenvoudige onderzoeksvoorstellen betreffende onder
meer het elimineren van ziektverwekkers - op een niet-chemische, maar energetische manier -
op evidentie te testen. Op die manier zou er misschien wel eens een in de toekomst niet meer
weg te denken nieuw inzicht in infectiebestrijding gepraktiseerd kunnen gaan worden.

T.C. Kuiper – van den Bos

711
Appendix I

Na voltooiing van dit werkstuk ontving ik nog een literatuurlijst met daar een opsomming van
297 onderzoeken die uitwijzen dat vaccinaties niet dienstig zijn aan het vergroten van de
kwaliteit van de gezondheid, ofwel leiden tot ernstige gezondheidsrisico’s. Om te laten zien
dat de beschikbare literatuur betreffende de nadelen van vaccinaties echt niet op de achterkant
van een postzegel past, voeg ik deze lijst als appendix toe.

Geier, "Mitochondrial dysfunction, impaired oxidative-reduction activity,


degeneration, and death in human neuronal and fetal cells induced by
low-level exposure to thimerosal and other metal compounds",
Toxicological & Environmental Chemistry, Volume 91, Issue 4 June
2009 , pages 735 ? 749

"The comparative toxicology of ethyl and methyl mercury" by Magos,


Brown, Sparrow, Bailey, et al published in the Archives of Toxicology
(1985) 57: 260-267 David S. Baskin

"Toxicity of Thimerosal", Toxicological Sciences, 2003 74 : 361-368Drs.


Fagan, Pritchard, Clarkson and Greenwood "Organ mercury levels in
infants with omphaloceles treated with organic mercurial antiseptic" Arch
Dis Child. 1977 Dec;52(12):962-4.Dr. Mukhtarova,

"Late After-Effects Of The Nervous System Pathology Provoked By The


Action Of Low Ethyl-Mercuric-Chloride Concentrations" Gig Tr Prof Zabol
1977 Mar;(3):4-7James SJ, Slikker W III, Melnyk S, New E, Pogribna M,
Jernigan S (2005).

"Thimerosal neurotoxicity is associated with glutathione depletion:


protection with glutathione precursors". Neurotoxicology 26 (1): 1'8.
doi:10.1016/j.neuro.2004.07.012. PMID 15527868. Baskin DS, Ngo H,
Didenko VV (2003).

"Thimerosal induces DNA breaks, caspase-3 activation, membrane


damage, and cell death in cultured human neurons and fibroblasts".
Toxicol Sci 74 (2): 361'8. doi:10.1093/toxsci/kfg126. PMID 12773768.
http://toxsci.oxfordjournals.org/cgi/content/full/74/2/361. Ueha-Ishibashi T,
Oyama Y, Nakao H et al. (2004).

"Effect of thimerosal, a preservative in vaccines, on intracellular Ca2+


concentration of rat cerebellar neurons". Toxicology 195 (1): 77'84.
doi:10.1016/j.tox.2003.09.002Hornig M, Chian D, Lipkin WI (2004).
"Neurotoxic effects of postnatal thimerosal are mouse strain dependent".

712
Mol Psychiatry 9 (9): 833'45. doi:10.1038/sj.mp.4001529. PMID
15184908. Berman RF, Pessah IN, Mouton PR, Mav D, Harry J (2008).

"Low level neonatal thimerosal exposure: further evaluation of altered


neurotoxic potential in SJL mice". Toxicol Sci 101 (2): 294'309.
doi:10.1093/toxsci/kfm265. PMID 17977901. Branch DR (2009).

"Gender-selective toxicity of thimerosal". Exp Toxicol Pathol 61 (2): 133'6.


doi:10.1016/j.etp.2008.07.002. PMID 18771903. Olmsted D (2007-07-18).

"The age of autism: the last word". UPI.


http://www.upi.com/Consumer_Health_Daily/Reports/2007/07/18/the_ag
e_of_autism_the_last_word/5761/. Retrieved 2007-07-23. Szpir M (2006).

"Tracing the origins of autism: a spectrum of new studies". Environ


Health Perspect 114 (7): A412'8. PMID 16835042Geier,

"A Prospective Study of Mercury Toxicity, Biomarkers in Autistic


Spectrum Disorders', Journal of Toxicology and Environmental Health,
Part A (volume 70, issue 20, pgs 1723-1730)Geier DA, Geier MR (2006).

"A meta-analysis epidemiological assessment of neurodevelopmental


disorders following vaccines administered from 1994 through 2000 in the
United States". Neuro Endocrinol Lett 27 (4): 401'13. Geier DA, Geier
MR (2006).

"An assessment of downward trends in neurodevelopmental disorders in


the United States following removal of Thimerosal from childhood
vaccines". Med Sci Monit 12 (6): CR231'9. Geier DA, Geier MR (2006).
"An evaluation of the effects of thimerosal on neurodevelopmental
disorders reported following DTP and Hib vaccines in comparison to
DTPH vaccine in the United States". J Toxicol Environ Health A 69 (15):
1481'95. doi:10.1080/15287390500364556 Geier DA, Geier MR (2006).

"Early downward trends in neurodevelopmental disorders following


removal of thimerosal-containing vaccines". J Am Phys Surg 11 (1): 8'13.
http://www.jpands.org/vol11no1/geier.pdf. Geier DA, Geier MR (2007).

"A prospective study of mercury toxicity biomarkers in autistic spectrum


disorders". J Toxicol Environ Health A 70 (20): 1723'30.
doi:10.1080/15287390701457712. Young HA, Geier DA, Geier MR
(2008). "Thimerosal exposure in infants and neurodevelopmental
disorders: an assessment of computerized medical records in the

713
Vaccine Safety Datalink". J Neurol Sci 271 (1'2): 110'8.
doi:10.1016/j.jns.2008.04.002

Vaccines and Immunization References and Research Citations


Vaccines Have Been Linked to Leukemias and Lymphomas:

Bichel, 'Post-vaccinial Lymphadenitis Developing into Hodgkin's Disease',


Acta Med Scand, 1976, Vol 199, p523-525.

Stewart, AM, et al, 'Aetiology of Childhood Leukaemia', Lancet, 16 Oct,


1965, 2:789-790. [Listed under Vaccine Adverse Reactions.]

Glathe, H et al, 'Evidence of Tumorigenic Activity of Candidate Cell


Substrate in Vaccine Production by the Use of Anti-Lymphocyte Serum',
Development Biol Std, 1977, 34:145-148.

Bolognesi, DP, 'Potential Leukemia Virus Subunit Vaccines: Discussion',


Can Research, Feb 1976, 36(2 pt 2):655-656.

Colon, VF, et al, 'Vaccinia Necrosum as a Clue to Lymphatic Lymphoma',


Geriatrics, Dec 1968, 23:81-82.

Park-Dincsoy, H et al, 'Lymphoid Depletion in a case of Vaccinia


Gangrenosa', Laval Med, Jan 1968, 39:24-26.

Hugoson, G et al, 'The Occurrence of Bovine Leukosis Following the


Introduction of Babesiosis Vaccination', Bibl Haemat, 1968, 30:157-161.

Hartstock, , ''Post-vaccinial Lymphadenitis: Hyperplasia of Lymphoid


Tissue That Simulates Malignant Lymphomas', Apr 1968, Cancer,
21(4):632-649.

Allerberger, F, 'An Outbreak of Suppurative Lymphadenitis Connected


with BCG Vaccination in Austria- 1990/1991,' Am Rev Respir Disorder,
Aug 1991, 144(2) 469.

Omokoku B, Castells S, 'Post-DPT inoculation cervical lymphadenitis in


children.' N Y State J Med 1981 Oct;81(11):1667-1668. Vaccines and
Chromosome Changes Leading to Mutations:

Knuutila, S et al, 'An Increased Frequency of Chromosomal Changes


and SCE's in Cultured Lymphocytes of 12 Subjects Vaccinated Against
Smallpox,' Hum Genet, 1978 Feb 23; 41(1):89-96.

714
Cherkeziia, SE, et al, 'Disorders in the Murine Chromosome Apparatus
Induced By Immunization with a Complex of Anti-viral Vaccines,' Vopr
Virusol, 1979 Sept Oct, (5):547-550.

[Note: SCE means sister chromatid exchange and is an indication that


genetic mutations are occurring, which could possibly lead to cancer-
causing mutations. Vaccines and Auto-immunity Citations:

Romanov, V A, et al, "Role of Auto-immune Processes in the


Pathogenesis of Post-Vaccinal Lesions of the Nervous System", Oct
1977, Zh Mikrobiol Epidemiol Immunobiol, 10:80-83.

Grachev, V P, et al, "Formation of Auto-antibodies in Laboratory Animals


After Inoculation of Viruses With Different Virulence. I. Results of
Studies ..., July 1973, Acta Virol (Praha), 17:319-326.

Movsesiants, AA, et al, "Experimental Study of the Ability of Different


Strains of Vaccinia Virus to Induce Auto-Antibody Formation", Vopr
Virusol, May-Jun 1975; (3):297-302.

Negina, IuP, "Comparative Study of Auto-antibody Formation Following


Immunization With Different Types of Typhoid Vaccines", Zh Mikrobiol
Epidemiol Immunobiol, May 1980; (5):69-72. Vaccinations and Diabetes
Citations:

Sinaniotis, et al, "Diabetes Mellitus after Mumps Vaccination", Arc Dis


Child, 1975, 50:749.66

Polster, H, "Diabetes insipidus after Smallpox vaccination", Z Aerztl


Fortbild (Jena), 1 Apr 1966, 60:429-432.

Patan, "Postvaccinal Severe Diabetes Mellitus", Ter Arkh, Jul 1968,


40:117-118.

Classen, JB, MD, "The Timing of Immunization Affects The Development


of Diabetes in Rodents", Autoimmunity, 1996, 24:137-145.

Classen JB, "The diabetes epidemic and the hepatitis B vaccines," N Z


Med J, 109(1030):366 1996 Sep 27. [letter]

Classen JB, 'Childhood immunisation and diabetes mellitus,' N Z Med J,


109(1022):195 1996 May 24 [letter]

715
Poutasi K, ' Immunisation and diabetes,' N Z Med J 1996 Jul
26;109(1026):283. [letter; comment] Other Articles Linking Diabetes to
Vaccines:

Dokheel, T M, 'An Epidemic of Childhood Diabetes in the United States'


Evidence from '.', Diabetes Care, 1993, 16:1606-1611.

Parent ME, et al, 'Bacille Calmette-Guerin vaccination and incidence of


IDDM in Montreal, Canada,' Diabetes Care 1997 May; 20(5):767-772.

House DV, Winter WE, 'Autoimmune diabetes. The role of auto-antibody


markers in the prediction and prevention of insulin-dependent diabetes
mellitus,' Clin Lab Med 1997 Sep; 17(3):499-545.

Zeigler, M et al , '[Autoantibodies in type 1 diabetes mellitus]' Z Arztl


Fortbild (Jena). 1994 Aug; 88(7-8):561-5 Vaccines and Nervous System
Changes:

Bondarev, VN et al, 'The Changes of the Nervous System in Children


After Vaccination', Pediatria, Jun 1969; 48:20-24.

Ehrengut W, 'Central nervous sequelae of vaccinations,' Lancet 1986


May 31;1(8492):1275-1276.

Provvidenza, G et al, [On a Case of Benign Acute Cerebellar Ataxia in


Childhood], Arch Ital Sci Med Trop, 43:189-194, Apr 1962.

Katsilambros, L, '[The Phenomenom of Apathy in Man and Animals After


the Injection of Viruses in Very High Doses. Clinical Data]', Rev Med
Moyen Orient, 20:539-546, Nov ' Dec 1963. Vaccinations and Autism
Citations:

Eggers, C, 'Autistic Syndrome (Kanner) And Vaccinations against


Smallpox', Klin Paediatr, Mar 1976, 188(2):172-180.

Kiln MR, 'Autism, inflammatory bowel disease, and MMR vaccine.'


Lancet 1998 May 2;351(9112):1358.

Selway, 'MMR vaccination and autism 1998. Medical practitioners need


to give more than reassurance.' BMJ 1998 Jun 13;316(7147):1824.

Nicoll A, Elliman D, Ross E, 'MMR vaccination and autism 1998,' MJ


1998 Mar 7;316(7133):715-716.

716
Lindley K J, Milla PJ, 'Autism, inflammatory bowel disease, and MMR
vaccine.'Lancet 1998 Mar 21;351(9106):907-908.

Bedford H, et al, 'Autism, inflammatory bowel disease, and MMR


vaccine.' Lancet 1998 Mar 21;351(9106):907.

Vijendra K. Singh, Sheren X. Lin, and Victor C. Yang, 'Serological


Association of Measles Virus and Human Herpesvirus-6 with Brain
Autoantibodies in Autism,' Clinical Immunology and Immunopathology,
Oct 1998, Vol. 89, No. 1, p 105-108. ["None of the autistic children in the
study had measles in the past, but all had the MMR" stated David
Whalgren. Vaccines and Demyelination Citations:

Herroelen, L et al, "Central-Nervous-System Demyelination After


Immunization with Recombinant Hepatitis B Vaccine", Lancet, Nov 9,
1991, 338(8776):1174-1175.

Kaplanski G, Retornaz F, Durand J, Soubeyrand J, "Central nervous


system demyelination after vaccination against hepatitis B and HLA
haplotype." J Neurol Neurosurg Psychiatry 1995 Jun; 58(6):758-759.

Matyszak MK, Perry VH, "Demyelination in the central nervous system


following a delayed-type hypersensitivity response to bacillus Calmette-
Guerin." Neuroscience 1995 Feb;64(4):967-977.

Tornatore CS, Richert JR, "CNS demyelination associated with diploid


cell rabies vaccine." Lancet 1990 Jun 2;335(8701):1346-1347.

Adams, JM et al, "Neuromyelitis Optica: Severe Demyelination Occurring


Years After Primary Smallpox Vaccinations", Rev Roum Neurol, 1973,
10:227-231.

In 1988, Dietrich used MRI to show that developmentally delayed


children had alterations in their myelin. Coulter described that central
nervous system damage can be exhibited as abnormal behavior of the
child. In 1935, Thomas Rivers, experimental allergic encephalitis (EAE)
can be the result of a viral or bacterial infection of the nervous system.
"The fact of the matter is that it is a matter of record that it was known
that vaccination produced encephalitis since 1926." The authors stated,
"In regions in which there is no organized vaccination of the population,
general paralysis is rare. ... It is impossible to deny a connection
between vaccinations and the encephalitis (brain damage) which follows
it."

717
Vaccines have been linked to seizures, convulsions and epilepsy.
Vaccinations and Seizures

Hirtz DG, Nelson KB, Ellenberg J H, "Seizures following childhood


immunizations", Pediatr 1983 Jan; 102(1):14-18.

Cherry JD, Holtzman AE, Shields WD, Buch D, Nielsen, "Pertussis


immunization and characteristics related to first seizures in infants and
children,"J Pediatr 1993 Jun;122(6):900-903.

Coplan J, "Seizures following immunizations," J Pediatr 1983


Sep;103(3):496.

Barkin RM, Jabhour JT, Samuelson J S, "Immunizations, seizures, and


subsequent evaluation," JAMA 1987 Jul 10;258(2):201.

Griffin MR, et al, "Risk of seizures after measles-mumps-rubella


immunization," Pediatrics 1991 Nov;88(5):881-885.

Griffin MR, et al, "Risk of seizures and encephalopathy after


immunization with the diphtheria-tetanus-pertussis vaccine," JAMA 1990
Mar 23-30;263(12):1641-1645.

Cizewska S, Huber Z, Sluzewski W, "[Prophylactic inoculations and


seizure activity in the EEG],' Neurol Neurochir Pol 1981 Sep-Dec;15(5-
6):553-557. [Article in Polish]

Huttenlocher PR, Hapke RJ, 'A follow-up study of intractable seizures in


childhood.' Ann Neurol 1990 Nov; 28(5):699-705.

Blumberg DA, 'Severe reactions associated with diphtheria-tetanus-


pertussis vaccine: detailed study of children with seizures, hypotonic-
hypo-responsive episodes, high fevers, and persistent crying.'Pediatrics
1993 Jun; 91(6):1158-1165. Vaccinations and Convulsions Citations:

Prensky AL, et al, 'History of convulsions and use of pertussis vaccine,' J


Pediatr 1985 Aug; 107(2):244-255.

Baraff LJ, 'Infants and children with convulsions and hypotonic-hypo-


responsive episodes following diphtheria-tetanus-pertussis immunization:
follow-up evaluation,' Pediatrics 1988 Jun; 81(6):789-794.

718
Jacobson V, 'Relationship of pertussis immunization to the onset of
epilepsy, febrile convulsions and central nervous system infections: a
retrospective epidemiologic study,' Tokai J Exp Clin Med 1988;13 Suppl:
137-142.

Cupic V,et al, '[Role of DTP vaccine in the convulsive syndromes in


children],' Lijec Vjesn 1978 Jun; 100(6):345-348. [Article in Serbo-
Croatian (Roman)]

Pokrovskaia NIa, '[Convulsive syndrome in DPT vaccination (a clinico-


experimental study)],' Pediatriia 1983 May;(5):37-39. [Article in Russian]
Vaccinations and Epilepsy Citations:

Ballerini, Ricci, B, et al, 'On Neurological Complications of Vaccination,


With Special Reference to Epileptic Syndromes,' Riv Neurol, Jul-Aug
1973, 43:254-258.

Wolf SM, Forsythe A, 'Epilepsy and mental retardation following febrile


seizures in childhood,' Acta Paediatr Scand 1989 Mar;78(2):291-295.
________________________________________

Vaccines and Brain Swelling:

Iwasa, S et al, 'Swelling of the Brain in Mice Caused by Pertussis '


Quantitative Determination and the Responsibility of the Vaccine', Jpn J
Med Sci Biol, 1985 , 38(2):53-65.

Mathur R, Kumari S, 'Bulging fontanel following triple vaccine.' Indian


Pediatr 1981 Jun;18(6):417-418.

Barry W, Lenney W, Hatcher G, 'Bulging fontanelles in infants without


meningitis.' Arch Dis Child 1989 Apr;64(4):635-636.

Shendurnikar N, 'Bulging fontanel following DPT' Indian Pediatr 1986


Nov;23(11):960.

Gross TP, Milstien JB, Kuritsky JN, 'Bulging fontanelle after immunization
with diphtheria-tetanus-pertussis vaccine and diphtheria-tetanus
vaccine.' J Pediatr 1989 Mar;114(3):423-425.

Jacob J, Mannino F, 'Increased intracranial pressure after diphtheria,


tetanus, and pertussis immunization.' Am J Dis Child 1979
Feb;133(2):217-218.

719
Dugmore, WN, 'Bilateral Oedema at the Posterior Pole. Hypersensitivity
Reaction to Alavac P injection.' Br J Ophthalmol, Dec 1972, 55:848-849.
Vaccines and Neurological Damage

Nedar P R, and Warren, R J, 'Reported Neurological Disorders Following


Live Measles Vaccine', 1968, Ped, 41:997-1001.

Paradiso, G et al, 'Multifocal Demyelinating Neuropathy after Tetanus


Vaccine', Medicina (B Aires), 1990, 50(1):52-54.

Landrigan, PJ, Whitte, J, 'Neurologic Disorders Following Live Measles-


virus Vaccination', JAMA, Mar 26, 1973, v223(13):1459-1462.

Turnbull, H M, 'Encephalomyelitis Following Vaccination', Brit Jour Exper


Path, 7:181, 1926.

Kulenkampff, M et al, 'Neurological Complications of Pertussis


Inoculation', Arch Dis Child, 1974, 49:46.

Strom, J, 'Further Experience of Reactions, Especially of a Cerebral


Nature in Conjunction with Triple Vaccination', Brit Med Jour, 1967,
4:320-323.

Berg, J M, 'Neurological Complications of Pertussis Immunization,' Brit


Med Jour, July 5,1958; p 24.

Bondarev, VN et al, 'The Changes of the Nervous System in Children


After Vaccination', Pediatria, Jun 1969; 48:20-24.

Badalian, LO, 'Vaccinal Lesions of the Nervous System in Children,' Vop


Okhr Materin Dets, Dec 1959, 13:54-59

Lorentz, IT, et al, 'Post-Vaccinal Sensory Polyneuropathy with


Myoclonus', Proc Aust Ass Neurol, 1969, 6:81-86.

Trump, R C, White, T R, 'Cerebellar Ataxia Presumed Due To Live


Attenuated Measles Virus Vaccine,' JAMA, 1967, 199:165-166.

Allerdist, H, 'Neurological Complications Following Measles Vaccination',


Inter Symp, Brussels, 1978, Development Biol Std, Vol 43, 259-264.

Finley, K H, 'Pathogenesis of Encephalitis Occurring With Vaccination,


Variola and Measles, Arch Neur and Psychologist, 1938; 39:1047-1054.

720
Froissart, M et al, 'Acute Meningoencephalitis Immediately after an
Influenza Vaccination', Lille Med, Oct 1978, 23(8):548-551.

Pokrovskaia, Nia, et al, 'Neurological Complications in Children From


Smallpox Vaccination', Pediatriia, Dec 1978, (12):45-49.

Allerdist, H, 'Neurological Complications Following Measles Virus


Vaccination. Evaluation of the Cases seen Between 1971-1977',
Monatsschr Kinderheilkd, Jan 1979, 127(1): 23-28.

Ehrengut, W et al, 'On Convulsive Reactions Following Oral vaccination


Against Polio', Klin Paediatr, May 1979, 191(3):261-270.

Naumova, R P, et al, 'Encephalitis Developing After Vaccination without


a Local Skin Reaction', Vrach Delo, Jul 1979, (7):114-115.

Goswamy, BM, 'Neurological Complications After Smallpox Vaccination',


J Ass Phys India, Jan 1969, 17:41-43.

Schchelkunov, SN et al, 'The Role of Viruses in the Induction of Allergic


Encephalomyelitis,' Dokl Akad Nauk SSSR, 1990,315(1):252-255.
[Vaccines contain viruses, too]

Walker AM, 'Neurologic events following diphtheria-tetanus-pertussis


immunization,' Pediatrics 1988 Mar;81(3):345-349.

Shields WD, et al, 'Relationship of pertussis immunization to the onset of


neurologic disorders: a retrospective epidemiologic study,' J Pediatr 1988
Nov; 113(5):801-805.

Wilson J, 'Proceedings: Neurological complications of DPT inoculation in


infancy,' Arch Dis Child 1973 Oct; 48(10):829-830.

Iakunin IuA, '[Nervous system complications in children after preventive


vaccinations],' Pediatriia 1968 Nov; 47(11):19-26. [Article in Russian]

Greco D, et al, 'Case-control study on encephalopathy associated with


diphtheria-tetanus immunization in Campania, Italy,' Bull World Health
Organ 1985;63(5):919-925.

Ehrengut W at Institute of Vaccinology and Virology, Hamburg, Germany


states, 'Bias in the evaluation of CNS complications following pertussis
immunization are the following: 1) Notifications of post-immunization

721
adverse events, 2) Publications by vaccine producers on the frequency
of adverse reactions, 3) Comparison of permanent brain damage after
DPT and DT immunization, 4) Pro-immunization, 5) Immunization
associated viral encephalitis, 6) Accuracy of statistics, 7) Personal. A
review of these points indicates an underestimation of CNS
complications after pertussis immunization.'

Reference: Ehrengut W, 'Bias in evaluating CNS complications following


pertussis immunization.' Acta Paediatr Jpn, 1991 Aug; 33(4):421-427.
Vaccinations and Unexplained Diseases:

Hiner, E E, Frasch, C E, 'Spectrum of Disease Due to Haemophilus


Influenza Type B Occurring in Vaccinated Children', J Infect Disorder,
1988 Aug; 158(2): 343-348.

Olin P, Romanus, V, Storsaeter, J, 'Invasive Bacterial Infections During


an Efficiacy Trial of Acellular Pertussis Vaccines ' Implications For Future
Surveilance In Pertussis Vaccine Programmes', Tokai J Exp Clin Med,
1988; 13 Suppl: 143-144.

Storsaeter, J, et al, 'Mortality and Morbidity From Invasive Bacterial


Infections During a Clinical Trial of Acellular Pertussis Vaccines in
Sweden', Pediatr Infect Disorder J, 1988 Sept; 7(9):637-645.

Vadheim, CM, et al, 'Effectiveness and Safety of an Haemophilus


Influenzae type b Conjugate Vaccine (PRP-T) in Young Infants. Kaiser-
UCLA Vaccine Study Group,' Pediartics, 1993 Aug; 92(2):272-279. [The
vaccines caused fevers, irritability, crying, and seizures, but were
declared to be "safe and ... effective ... ".]

Stickl, H, 'Estimation of Vaccination Damage', Med Welt, Oct 14, 1972,


23:1495-1497.

Waters, VV, et al, 'Risk Factors for Measles in a Vaccinated Population',


JAMA, Mar 27, 1991, 265(12): 1527.

Stickl, H, 'Iatrogenic Immuno-suppression as a Result of Vaccination',


Fortschr Med, Mar 5, 1981, 99(9);289-292. Vaccine Citations Linking the
Vaccine to the 'prevented' Disease:

Nkowane, et al, 'Vaccine-Associated Paralytic Poliomyelitis, US 1973


through 1984, JAMA, 1987, Vol 257:1335-1340.

722
Quast, et al, 'Vaccine Induced Mumps-like Diseases', nd, Int Symp on
Immun, Development Bio Stand, Vol 43, p269-272.

Green, C et al, 'A Case of Hepatitis Related to Etretinate Therapy and


Hepatitis B Vaccine', Dermatologica, 1991, 182(2):119-120.

Shasby, DM, et al, 'Epidemic Measles in Highly Vaccinated Population',


NEJM, Mar 1977, 296(11): 585-589.

Tesovic, G et al, 'Aseptic Meningitis after Measles, Mumps and Rubella


Vaccine', Lancet, Jun 12, 1993, 341(8859):1541.

Johnson, RH, et al, 'Nosocomial Vaccinia Infection', West J Med, Oct


1976, 125(4):266-270.

Malengreau, M, 'Reappearance of Post-Vaccination Infection of Measles,


Rubella, and Mumps. Should Adolescents be re-vaccinated'' Pedaitric,
1992;47(9):597-601 (25 ref)

Basa, SN, 'Paralytic Poliomyelitis Following Inoculation With Combined


DTP Prophylactic. A review of Sixteen cases with Special Reference to
Immunization Schedules in Infancy', J Indian Med Assoc, Feb 1, 1973,
60:97-99.

Landrigan, PJ et al, 'Measles in Previously Vaccinated Children in Illinois',


Ill Med J, Arp 1974, 141:367-372.

NA, 'Vaccine-Associated Poliomyelitis', Med J Aust, Oct 1973, 2:795-796.


Vaccine Failures Citations:

Hardy, GE, Jr, et al, 'The Failure of a School Immunization Campaign to


Terminate an Urban Epidemic of Measles,' Amer J Epidem, Mar 1970;
91:286-293.

Cherry, JD, et al, 'A Clinical and Serologic Study of 103 Children With
Measles Vaccine Failure', J Pediatr, May 1973; 82:801-808.

Jilg, W, et al, 'Inoculation Failure Following Hepatitis B Vaccination',


Dtsch Med wochenschr, 1990 Oct 12; 115(41):1514-1548.

Plotkin, SA, 'Failures of Protection by Measles Vaccine,' J Pediatr, May


1973; 82:798-801.

723
Bolotovskii, V, et al, 'Measles Incidence Among Children Properly
Vaccinated Against This Infection', ZH Mikrobiol Epidemiol Immunobiol,
1974; 00(5):32-35.

Landrigan, PJ, et al, 'Measles in Previously Vaccinated Children in


Illinois', Ill Med J, Apr 1974; 141:367-372.

Strebel, P et al, 'An Outbreak of Whooping Cough in a Highly Vaccinated


Urban Community', J Trop Pediatr, Mar 1991, 37(2): 71-76.

Forrest, JM, et al, 'Failure of Rubella Vaccination to Prevent Congenital


Rubella,'Med J Aust, 1977 Jan 15; 1(3): 77.

Jilg, W, 'Unsuccessful Vaccination against Hepatitis B', Dtsch Med


Wochenschr, Nov 16, 1990, 115(46):1773.

Coles, FB, et al, 'An Outbreak of Influenza A (H3N2) in a Well-


Immunized Nursing home Population,' J Am ger Sociologist, Jun 1992,
40(6):589-592.

Jilg, W, et al, 'Inoculation Failure following Hepatitis B Vaccination,' Dtsch


Med Wochenschr, Oct 12, 1990, 115(41):1545-1548.

Hartmann, G et al, 'Unsuccessful Inoculation against Hepatitis B,' Dtsch


Med Wochenschr, May 17, 1991, 116(20): 797.

Buddle, BM et al, 'Contagious Ecthyma Virus-Vaccination Failures', Am J


Vet Research, Feb 1984, 45(2):263-266.

Mathias, R G, 'Whooping Cough In Spite of Immunization', Can J Pub


Health, 1978 Mar/Apr; 69(2):130-132.

Osterholm, MT, et al, 'Lack of Efficacy of Haemophilus b Polysacharide


Vaccine in Minnesota', JAMA, 1988 Sept 9; 260(10:1423-1428.

Johnson, RH, et al, 'Nosocomial Vaccinia Infection', West J Med, Oct


1976, 125(4):266-270. Vaccines Causing Another Vaccinal Disease:

Basa, SN, 'Paralytic Poliomyelitis Following Inoculation With Combined


DTP Prophylactic. A review of Sixteen cases with Special Reference to
Immunization Schedules in Infancy', J Indian Med Assoc, Feb 1, 1973,
60:97-99.

724
Pathel, JC, et al, 'Tetanus Following Vaccination Against Small-pox', J
Pediatr, Jul 1960; 27:251-263.

Favez, G, 'Tuberculous Superinfection Following a Smallpox Re-


Vaccination', Praxis, July 21, 1960; 49:698-699.

Quast, Ute, and Hennessen, 'Vaccine-Induced Mumps-like Diseases',


Intern Symp on Immunizations , Development Bio Stand, Vol 43, p 269-
272.

Forrest, J M, et al, 'Clinical Rubella Eleven months after Vaccination,'


Lancet, Aug 26, 1972, 2:399-400.

Dittman, S, 'Atypical Measles after Vaccination', Beitr Hyg Epidemiol,


19891, 25:1-274 (939 ref)

Sen S, et al, 'Poliomyelitis in Vaccinated Children', Indian Pediatr, May


1989, 26(5): 423-429.

Arya, SC, 'Putative Failure of Recombinant DNA Hepatitis B Vaccines',


Vaccine, Apr 1989, 7(2): 164-165.

Lawrence, R et al, 'The Risk of Zoster after Varicella Vaccination in


Children with Leukemia', NEJM, Mar 3, 1988, 318(9): 543-548.
Vaccination Citations and Death

Na, 'DPT Vaccination and Sudden Infant Death ' Tennessee, US Dept
HEW, MMWR Report, Mar 23, 1979, vol 28(11): 132.

Arevalo, 'Vaccinia Necrosum. Report on a Fatal Case', Bol Ofoc Sanit


Panamer, Aug 1967, 63:106-110.

Connolly, J H, Dick, G W, Field, CM, 'A Case of Fatal Progressive


Vaccinia', Brit Med Jour, 12 May 1962; 5288:1315-1317.

Aragona, F, 'Fatal Acute Adrenal Insufficiency Caused by Bilateral


Apoplexy of the Adrenal Glands (WFS) following Anti-poliomyelitis
Vaccination', Minerva Medicolegale, Aug 1960; 80:167-173.

Moblus, G et al, 'Pathological-Anatomical Findings in Cases of Death


Following Poliomyelitis and DPT Vaccination', Dtsch Gesundheitsw, Jul
20, 1972, 27:1382-1386.

725
NA, 'Immunizations and Cot Deaths', Lancet, Sept 25, 1982, np.

Goetzeler, A, 'Fatal Encephalitis after Poliomyelitis Vaccination', 22 Jun


1961, Muenchen Med Wschr, 102:1419-1422.

Fulginiti, V, 'Sudden Infant Death Syndrome, Diphtheria-Tetanus Toxoid-


Pertussis Vaccination and Visits to the Doctor: Chance Association or
Cause and Effect'', Pediatr Infect Disorder, Jan-Feb 1983, 2(1): 7-11.

Baraff, LJ, et al, 'Possible Temporal Association Between Diphtheria-


tetanus toxoid-Pertussis Vaccination and Sudden Infant Death
Syndrome', Pediatr Infect Disorder, Jan-Feb 1983, 2(1): 5-6.

Reynolds, E, 'Fatal Outcome of a Case of Eczema Vaccinatum', Lancet,


24 Sept 1960, 2:684-686.

Apostolov. et al, 'Death of an Infant in Hyperthermia After Vaccination', J


Clin Path, Mar 1961, 14:196-197.

Bouvier-Colle, MH, 'Sex-Specific Differences in Mortality After High-Titre


Measles Vaccination', Rev Epidemiol Sante Publique, 1995; 43(1): 97.

Stewart GT, 'Deaths of infants after triple vaccine.', Lancet 1979 Aug
18;2(8138):354-355.

Flahault A, 'Sudden infant death syndrome and diphtheria/tetanus


toxoid/pertussis/poliomyelitis immunisation.', Lancet 1988 Mar
12;1(8585):582-583.

Larbre, F et al, 'Fatal Acute Myocarditis After Smallpox Vaccination',


Pediatrie, Apr-May 1966, 21:345-350.

Mortimer EA Jr, 'DTP and SIDS: when data differ', Am J Public Health
1987 Aug; 77(8):925-926. Vaccines and Metabolism Citations:

Deutsch J, ' [Temperature changes after triple-immunization in infant


age],' Padiatr Grenzgeb 1976;15(1):3-6. [Article in German]

NA, '[Temperature changes after triple immunization in childhood],'


Padiatr Grenzgeb 1976;15(1):7-10. [Article in German]

[Considering that the thyroid controls our Basal Metabolism, it would


appear that vaccines altered (depressed) thyroid activity.]

726
Vaccines Altering Resistance to Disease:

Burmistrova AL, '[Change in the non-specific resistance of the body to


influenza and acute respiratory diseases following immunization
diphtheria-tetanus vaccine],' Zh Mikrobiol Epidemiol Immunobiol 1976;
(3):89-91. [Article in Russian] Vaccinations and Deafness Citations:
scientific evidence linking vaccines to deafness and hearing loss:

Kaga, 'Unilateral Total Loss of Auditory and Vestibular Function as a


Complication of Mumps Vaccination', Int J Ped Oto, Feb 1998, 43(1):73-
73

Nabe-Nielsen, Walter, 'Unilateral Total Deafness as a Complication of


the Measles- Mumps- Rubella Vaccination', Scan Audio Suppl, 1988,
30:69-70

Hulbert, et al, 'Bilateral Hearing Loss after Measles and Rubella


Vaccination in an Adult', NEJM, 1991 July, 11;325(2):134

Healy, 'Mumps Vaccine and Nerve Deafness', Am J Disorder Child, 1972


Jun; 123(6):612

Jayarajan, Sedler, 'Hearing Loss Following Measles Vaccination', J Infect,


1995 Mar; 30(2):184-185

Pialoux, P et al, 'Vaccinations and Deafness', Ann Otolaryng (Paris), Dec


1963, 80:1012-1013.

Angerstein, W, et al, 'Solitary Hearing and Equilibrium Damage After


Vaccinations', Gesundheitswesen, May 1995, 57(5): 264-268.

Brodsky, Stanievich, 'Sensorineural Hearing Loss Following Live


Measles Virus Vaccination', Int J Ped Oto, 1985 Nov; 10(2):159-163

Koga, et al, 'Bilateral Acute Profound Deafness After MMR Vaccination-


Report of a Case', Nippon Jibiin Gakkai Kai, 1991 Aug;94(8):1142-5

Seiferth, LB, 'Deafness after Oral Poliomyelitis Vaccination ' a Case


Report and Review', HNO, 1977 Aug; 25(8): 297-300

Pantazopoulos, PE, 'Perceptive Deafness Following Prophylactic use of


Tetanus anittoxin', Laryngoscope, Dec 1965, 75:1832-1836.

727
Zimmerman, W, 'Observation of a case of Acute Bilateral Hearing
Impairment Following Preventive Poliomyelitis Vaccination (type 3)', Arch
Ohr Nas Kehlkopfheilk, 1965, 185:723-725. Vaccinations and Kidney
Disorders Citations:

Jacquot, C et al, 'Renal Risk in Vaccination', Nouv Presse Med, Nov 6,


1982, 11(44):3237-3238.

Giudicelli, et al, 'Renal Risk in Vaccination', Presse Med, Jun 11, 1982,
12(25):1587-1590.

Tan, SY, et al, 'Vaccine Related Glomerulonephritis', BMJ, Jan 23, 1993,
306(6872):248.

Pillai, JJ, et al, 'Renal Involvement in Association with Post-vaccination


Varicella', Clin Infect Disorder, Dec 1993, 17(6): 1079-1080.

Eisinger, AJ et al, 'Acute Renal Failure after TAB and Cholera


Vaccination', B Med J, Feb 10, 1979, 1(6160):381-382.

Silina, ZM, et al, 'Causes of Postvaccinal Complications in the Kidneys in


Young Infants', Pediatria, Dec 1978, (12):59-61.

Na, 'Albuminurias', Concours Med, Mar 1964, 85:5095-5098. [vaccination


adverse reactions]

Oyrl, A, et al, 'Can Vaccinations Harm the Kidney'', Clin Nephrol, 1975,
3(5):204-205.

Mel'man Nia, '[Renal lesions after use of vaccines and sera].' Vrach Delo
1978 Oct;(10):67-9, [Article in Russian]

Silina ZM, Galaktionova TIa, Shabunina NR, '[Causes of postvaccinal


complications in the kidneys in young infants].' Pediatriia 1978
Dec;(12):59-61, [Article in Russian]

Silina EM, et al, '[Some diseases of the kidneys in children during the 1st
year of life, following primary smallpox vaccination and administration of
pertusis-diphtheria-tetanus vaccine].' Vopr Okhr Materin Det 1968 Mar;
13(3):79-80, [Article in Russian] Vaccines and Skin Disorders Citations:

Illingsworth R, Skin rashes after triple vaccine,' Arch Dis Child 1987 Sep;
62(9):979.

728
Lupton GP, 'Discoid lupus erythematosus occurring in a smallpox
vaccination scar,' J Am Acad Dermatol, 1987 Oct; 17(4):688-690.

Kompier, A J, 'Some Skin Diseases caused by Vaccinia Virus


[Smallpox],' Ned Milt Geneesk T, 15:149-157, May 1962.

Weber, G et al, 'Skin Lesions Following Vaccinations,' Deutsch Med


Wschr, 88:1878-1886, S7 Sept 1963.

Copeman, P W, 'Skin Complications of Smallpox Vaccination,'


Practitioner, 197:793-800, Dec 1966.

Denning, DW, et al, 'Skin Rashes After Triple Vaccine,' Arch Disorder
Child, May 1987, 62(5): 510-511. Vaccinations and Abcesses:

Sterler, HC, et al, 'Outbreaks of Group A Steptococcal Abcesses


Following DTP Vaccination', Pediatrics, Feb 1985, 75(2):299-303.

DiPiramo, D, et al, 'Abcess Formation at the Site of Inoculation of


Calmette-Guerin Bacillus (BCG),' Riv Med Aeronaut Spaz, Jul-Dec 1981,
46(3-4):190-199. Vaccinations and Shock:

Caileba, A et al, 'Shock associated with Disseminated Intravascular


Coagulation Syndrome following Injection of DT.TAB Vaccine, Prese
Med, Sept 15, 1984, 13(3):1900. Vaccines: The Weird, The Wild and The
Hilarious Citations: Sometimes there are articles published about the
strangest facts related to vaccines that defies our imagination and ability
to understand them. They were written seriously by well-meaning
scientific persons, but their titles can be seen differently. Some are funny,
some are sad and some are purely scientific folly. See if you can figure
these out:

Pathel, JC, et al, 'Tetanus Following Vaccination Against Small-pox', J


Pediatr, Jul 1960; 27:251-263. [Now you need a tetanus vaccination!]

Favez, G, 'Tuberculous Superinfection Following a Smallpox Re-


Vaccination', Praxis, July 21, 1960; 49:698-699. [Super means
large/big/great!]

Bonifacio, A et al, 'Traffic Accidents as an expression of 'Iatrogenic


damage', Minerva Med, Feb 24, 1971, 62:735-740. [But officer I was just
vaccinated!]

729
Baker, J et al, 'Accidental Vaccinia: Primary Inoculation of a Scrotum',
Clin Pediatr (Phila), Apr 1972, 11:244-245. [Ooops, the needle slipped.]

Edwards, K, 'Danger of Sunburn Following Vaccination', Papua New


Guinea Med J, Dec 1977, 20(4):203. [Are vaccines phototoxic']

Stroder, J, 'Incorrect Therapy in Children', Folia Clin Int (Barc), Feb 1966,
16:82-90. [Agreed.]

Wehrle PF, 'Injury associated with the use of vaccines,' Clin Ther
1985;7(3):282-284. [Dah!]

Alberts ME, 'When and where will it stop', Iowa Med 1986 Sep; 76(9):424.
[When!]

Breiman RF, Zanca JA, 'Of floors and ceilings ' defining, assuring, and
communicating vaccine safety', Am J Public Health 1997
Dec;87(12):1919-1920. [What is in between floors and ceilings']

Stewart, AM, et al, 'Aetiology of Childhood Leukaemia', Lancet, 16 Oct,


1965, 2:789-790.

Nelson, ST, 'John Hutchinson On Vaccination Syphilis (Hutchinson, J)',


Arch Derm, (Chic), May 1969, 99:529-535. [Vaccinations and STDs!]

Mather, C, 'Cotton Mather Anguishes Over the Consequences of His


Son's Inoculation Against Smallpox', Pediatrics, May 1974; 53:756. [Is it
for or against']

Thoman M, 'The Toxic Shot Syndrome', Vet Hum Toxicol, Apr 1986,
28(2):163-166. [Animals are not exempt from vaccination damage either!]

Johnson, RH, et al, 'Nosocomial Vaccinia Infection', West J Med, Oct


1976, 125(4):266-270. [Nosocomial means a disease acquired in a
doctor's office or hospital.]

Heed, JR, 'Human Immunization With Rabies Vaccine in Suckling Mice


Brain,' Salud Publica, May-Jun 1974, 16(3): 469-480. [Have you had
your suckling mice brains today']

Tesovic, G et al, 'Aseptic Meningitis after Measles, Mumps and Rubella


Vaccine', Lancet, Jun 12, 1993, 341(8859):1541. [AM has same
symptoms as poliomyelitis!]

730
Buddle, BM et al, 'Contagious Ecthyma Virus-Vaccination Failures', Am J
Vet Research, Feb 1984, 45(2):263-266.

Freter, R et al, 'Oral Immunization And Production of Coproantibody in


Human Volunteers', J Immunol, Dec 1963, 91:724-729. [Guess what
copro- means .... Feces.]

NA, 'Vaccination, For and Against', 1964, Belg T Geneesk, 20:125-130.


[Is it for or against']

Sahadevan, MG et al, 'Post-vaccinal Myelitis', J Indian Med Ass, Feb 16,


1966, 46:205-206. [Did I mention myelitis']

Castan, P et al, 'Coma Revealing an acute Leukosis in a child, 15 days


after an Oral Anti-poliomyelitis Vaccination,' Acta Neurol Bekg, May 1965,
65:349-367. [Coma from vaccines!]

Stickl, H, et al, 'Purulent [pus] meningitides Following Smallpox


Vaccination. On the Problem of Post- Vaccinal Decrease of Resistance',
Deutsch Med Wschr, Jul 22, 1966, 91:1307-1310. [Vaccines are the
injection of viruses cultured from pus ... ]

731
Appendix II, gevaarlijke medicatie na vaccinatieschade

Deze appendix gaat over de psychotrope medicaties bij kinderen die vaccinatieschade
opliepen en die op zich ook zo gevaarlijk zijn dat daardoor de reeds opgelopen schade nog
verergerd wordt. Ik begin met nog eens duidelijk te maken dat autisme en ADHD veroorzaakt
kunnen worden door kwik en aluminium in vaccins. Dit is duidelijk in kaart gebracht door het
werk van dr. David Ayoub, een radioloog en arts die een specialist is geworden betreffende de
additieven en preservatieven in vaccins. In 2009 was hij presentator op de National Vaccine
Information Center (NVIC) Conference in Washington D.C. last year. Dr. Ayoub kwam tot de
conclusie dat aluminium nog gevaarlijker is dan kwik.
Op 20-3-2010 ontving ik een verslag van het werk van dr. David Ayoub, zoals weergegeven
door dr. Mercola. Ik citeer ter inleiding van deze appendix even enkele delen uit dit verslag:

[…] Parents of autistic children kept pointing out the fact that their children’s heavy metal
toxicity profiles showed high amounts of aluminum, and they wanted to know what that
meant.

Secondly, a well respected nutritionist who deals with industrial aluminum toxicity showed
hem toxicity profiles of middle school children who had ADHD. In his estimate, 90 percent
of the children in one particular school had developed ADHD during the course of a single
year, and their toxicity profiles showed massive amounts of aluminum.

In addition, he did a pilot study with Dr. Usman, who treats autism with biomedicine, and
when he evaluated the aluminum burden of these autistic children, he found that high
percentage of them also had very high aluminum burdens.

Mercurry (thimerosal) exposure has declined significantly since it was eliminated from the
single-dose vials of most childhood vaccines, yet autism rates have cintinued to skyrocket.
This has led many to assume that mercury isn’t a problem, and anyone questioning the safety
of vaccines is considered to be a hysterical wingnut
However, while mecury use has decreased, the use of aluminum additives has increased!

The amount of aluminum in each vaccine will vary. However, according to Dr. Ayoub, it’s
important to realize that the toxicity is not entirely dependent on dose, but also on how it’s
distributed in your body.
For example, a small dose released rapidly from the injection site into your body can cause a
rapid rise in blood aluminum levels. So a small dose released quickly may be more toxic than
a large dose that ends up staying longer in the tissue at the injectionsite.
The variables of personal differences and differences in how the injection is given are too
numerous to count, and they may play a role in how toxic a shot ends up being once injected
into your body.

Adding to the problem, however, is the fact that many children end up receiving multiple
vaccines at a time. In effect, children are getting concentrations of aluminum that are 10 to 20
times higher than mercury.
Based on the number of vaccines given, children today are receiving 17 shots that contain
aluminum, compared to fout vaccines in the 1970s into the mid-80s. According to Dr. Ayoub’s
calculations, the milligram dose of aluminum received has more than doubled in that time.
This can have significant implications, as aluminum is not only toxic in and of itself, but it
also impairs your body’s ability to excrete mercury, and it impairs glutathione synthesis. As a

732
consequence, aluminum will make whatever amount of mercury you have in your system even
more toxic.
Remember, you and your children are exposed to mercury from other sources as well, not just
vaccines. Fish and amalgam dental fillings are two major sources of mercury exposure as
well.

In the U.S.,the FDA sets the guidelines for what and how much aluinum is allowed in
vaccines. According to the FDA, the maximum amount of allowable elemental aluminum is
850 mcg per vaccine.
Clearly, it makes a major difference if this amount is injected into a small infant or an adult,
but the FDA makes no distinction to that effect.
In fact, when Dr. Ayoub dus deeper into the FDA regulations on aluminum. He discovered
that the limitation of 850 mcg per vaccine is based on the effectiveness of the adjuvant role od
alumnum and has nothing to do with limitations based on safety whatsoever! […]

Dat aluminium hydroxide kan leiden tot neuronale schade, wordt duidelijk geïllustreerd door
het hieronder volgende onderzoek naar de relatie tussen aluminium hydroxide en
neurotoxische hersenschade, dat ik al eerder in een apart hoofdstukje weergaf.
Op 20-8-2009 publiceerde het online ScienceDirect, het artikel Aluminum hydroxide
injections lead to motor deficits and motor neuron degeneraton, door Christopher A. Shaw
en Michael S. Petrik van de University of British Columbia, Vancouver, Canada, in het
Journal of Inorganic Biochemistry. Ik citeer hieronder het Abstract van dit artikel.

[…] Gulf War Syndrome is a multi-system disorder afflicting many veterans of Western
armies in the 1990-1991 Gulf War. A number of those afflicted may show neurological
deficits including various cognitive dysfunctions and motor neuron disease, the latter
expression virtually indistinguisable from classical amyotrophic lateral sclerosis (ALS)
except for the age of onset. This ALS-“cluster” represents the second such ALS cluster
described in the literature to date. Possible causes of GWS include several of the adjuvants in
the anthrax vaccine and others. The most likely culprit appears to be aluminium hydroxide. In
an initial series of experiments, we examined the potential toxicity of aluminium in male,
outbred CD-1 mice injected subcutaneously in two equivalent-to-human doses.
After sacrifice, spinal cord and motor cortex samples were examined by
immunohistochemistry.
Aluminium-treated mice showed significantly increased apoptosis of motor neurons and
increases in reactive astrocytes and microglial proliferation within the spinal cord and
cortex. Morin stain detected the presence of aluminium in the cytoplasm of motor neurons
with some neurons also testing positive for the presence of hyper-phosphorylated tau
protein, a pahtological hallmark of various neurological diseases, including Alzheimer’s
disease and frontotemporal dementia.
A second series of experiments was conducted on mice injected with six doses of aluminium
hydroxide. Behavioural analysis in these mice revealed significant impairments in a
number of motor functions as well as diminished spatial memory capacity.
The demonstrated neurotoxicity of aluminium hydroxide and its relative ubiquity as an
adjuvant suggest that greater scrunity by the scientific community is warranted […]

Maar dit is nog niet alles, ook alleen al de nabijheid van aluminium hydroxide kan neuronen
al doen disfunctioneren.

733
Aluminium modifies the electrical response of neuroblastoma cells to a short hypertonic
pulse
Reeds 17 jaar eerder werd er onder deze titel gepubliceerd over het feit dat aluminium de
elektrische responsen van zenuwcellen blijkt te beïnvloeden. Het gaat om een artikel door
Nadav Sorek en Halina Meiri in Archives of Toxocology, Volume 66, Number 2 / February,
1992. Ik citeer hieronder de samenvatting:

Voor een goed begrip citeer ik even iets betreffende de polarisatie van het membraan van een
zenuwcel uit Psychology, Third Edition, door Gleitman, Norton, 1990:
[…] There is a difference in potential between the inside and the outside of the fiber when the
cell is at ‘rest’ (that is, not firing). The inside is electrically negative with respect to the
outside. This resting potential is about – 70 millivolts relative to the outside of the cell. This
means that in its normal state the cell membrane is polarized. Its outside and inside are like
the electrical poles of a miniature battery, with the outside positive and the inside negative
[…]

[…] Abstract:
The effect of aluminium (50-100 ug/ml) on the electrical response of NIE-115 neuroblastoma
cells to a short hypertonic pulse was examined using conventional electrophysiological
techniques and computer assisted analysis.
Application of a small dose of hypertonic solution in the vicinity of the cell evoked
depolarization of the membrane potential and a biphasic change in input resistance: an initial
increase followed by a profound decrease.
Upon washout of the hypertonic stimulus, repolarization of membrane potential and complete
recovery of the input resistance were observed. In the presence of aluminium, application of
hypertonic solution had a reversible effect which showed a prolonged duration of the
response without a change in its amplitude.
It is suggested that the retardation in recovery from hypertonically induced shock may be due
to rigidification of the plasma membrane in the presence of aluminium.
Possible implications to human diseases associated with accumulation of aluminium in brain
tissue are discussed […]

Aluminium is elektro-negatief en daarom heeft het – door die elektro-activiteit – invloed op


de polarisatie, dus de verhouding waarin de binnen- en buitenzijde van het celmembraan
negatief/positief zijn.

Neuroblastomacellen zijn kankercellen van het SNS (sympathisch zenuwstelsel) die ook
buiten het lichaam worden gekweekt als cellijnen waarop men onderzoek kan uitvoeren. Deze
cellen zijn daarbij representatief voor het functioneren van allerlei andere gezonde
zenuwcellen.

Omdat het vuren van zenuwcellen alleen kan plaatsvinden bij een goede polarisatie van de
membranen van zenuwcellen, zal duidelijk zijn dat depolarisatie door de aanwezigheid van
aluminium in de nabijheid van die membranen de kwaliteit van dat ‘vuren’- ofwel de kwaliteit
van de impulsoverdracht – niet ten goede zal komen.

Terecht werd dan ook al in 1991 – bij het opstellen en inzenden van dat artikel – nagedacht
over de gevolgen van deze aluminium-geïnduceerde depolarisatie van de membranen van
zenuwcellen, die de impulsoverdracht in het zenuwstelsel nadelig beïnvloeden.

734
Het zal duidelijk zijn dat een opstapeling van aluminium in lichaam en hersenen kan leiden tot
depolarisatie van de membranen van zenuwcellen en daarbij het lichamelijk en geestelijk
functioneren negatief kan beïnvloeden.
Ik denk hierbij aan het ontstaan van mentale retardatie, autistiform gedrag, ongeremd gedrag,
gebrekkige motoriek en ontwikkelingsstoornissen.

Het blijkt dus dat vaccinaties met aluminium hydroxide kunnen leiden tot schade aan
motorneuronen (verstoorde motoriek), frontaaltemporale dementie, de ziekte van Alzheimer
en andere neurologische aandoeningen, waaronder ook autisme en ADHD kunnen worden
gerangschikt. (Dus gaat men binnenkort vaccineren tegen de ziekte van Alzheimer!!!!!)

Eerder in deze studie beschreef ik ook al hoe de werking van neuronen kan worden verstoord
doordat de receptoren op de celmembranen in hun ruimtelijke structuur kunnen worden
veranderd door de ladingsverschuivende effecten van kwik en aluminium hydroxide (en
andere elektro-positieve invloeden).
Als deze receptoren door hun veranderde vouwing een andere ruimtelijke structuur vormen,
dan passen de moleculen van de hormonen en neurotransmitters daar niet meer op en kunnen
deze cellen niet meer – of veel moeilijker - worden gestimuleerd tot het uitoefenen van hun
functies. Dat betekent functie-uitval die kan leiden tot gedragsstoornissen, maar ook tot
stoornissen in het lichamelijke functioneren.
Als de receptoren voor serotonine onklaar raken, kan dat leiden tot verminderde alertheid.
Veranderde receptoren op motorneuronen kunnen leiden tot bewegingsstoornissen.
Bij een onvoldoende werking van dopamine ervaart een kind minder ‘voldoening en rust’. Bij
een door receptorveranderingen veroorzaakte blokkade voor de remmende neurotransmitter
GABA wordt een overmaat aan prikkels niet op de juiste wijze geïnhibeerd en kan door
overprikkeling extra druk gedrag ontstaan. Zo zijn nog tal van neurotransmittersstoornissen
op te noemen die het gedrag kunnen beïnvloeden. Ziehier al een mogelijke weg waarlangs
ADD of ADHD kan worden veroorzaakt.
Een andere veel voorkomende diagnose bij ‘onaangepaste’ kinderen is PDD-NOS (Pervasive
Development Disorder – Not Otherwise Specified). In het diagnostisch handboek voor
psychische stoornissen worden PDD-NOS en ADHD beschreven als twee afzonderlijke
stoornissen, maar in de praktijk is het verschil tussen deze twee afzonderlijke categorieën
moeilijk aantoonbaar.

Ook kunnen neuronen afsterven doordat aluminium hydroxide kan leiden tot onomkeerbare
‘elektroporese’ van de celmembranen. En dat is dan al een begin van een degeneratieve
aandoening zoals de ziekte van Alzheimer, waarbij geldt dat hoemeer hersencellen afsterven,
hoe zwakker de geheugenfuctie wordt.

Toename ADHD volgens de SFK


Interessant is een bericht dat op 23-6-2009 verscheen in de Volkskrant. Ik citeer even:
[…] Aantal mensen met ADHD bijna verdubbeld
DEN HAAG – Het gebruik van medicijnen tegen ADHD blijft stijgen. Dat blijkt uit cijfers van
de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) die minister Ab Klink (Volksgezondheid) in
antwoord op vragen uit de Tweede Kamer naar het parlement heeft gestuurd.
Het aantal voorschriften bij de huisarts is de afgelopen vier jaar meer dan verdubbeld van
360.000 in 2005 tot 764.000 in 2008. Het aantal gebruikers is ook bijna verdubbeld van

735
51.000 in 2005 tot 94.000 in 2008. Het gebruik onder kinderen van zes tot vijtien jaar stijgt
ook nog steeds.
Kinderen en pubers die aan ADHD lijden, vallen op door een overmatige drang om te
bewegen, verminderd vermogen om zich te concentreren en ondoordacht handelen.
Klink wijst erop dat er vercheidene verklaringen zijn voor de toename van de stoornis, zoals
een toenemende aandacht voor ADHD, een betere herkenning en veranderingen in het
onderwijs die om meer vaardigheden van leerlingen vragen. ADHD-kinderen vallen daardoor
sneller op […]

Natuurlijk kunnen de door Klink genoemde factoren ook een rol spelen. Maar toch denk ik hij
de belangrijkste causale factor over het hoofd ziet. Namelijk de toenemende hoeveelheid
aluminiumhoudende vaccins die kinderen vandaag de dag te verstouwen krijgen.

Hyperactiviteit en toename van ‘medicatie’


Op 10-3-1999 meldde de krant dat de Gezondheidsraad onderzoekt op welke manier
hyperactieve kinderen moeten worden behandeld. De raad is gealarmeerd door het sterk
toegenomen medicijngebruik bij de circa 60.000 kinderen met de hersenstoornis ADHD.
Onderzocht wordt of het middel Ritalin dat de kinderen tot rust brengt, nu niet te vaak wordt
voorgeschreven. In het verleden werd vaker gedragstherapie toegepast. Het eindrapport werd
in 2000 verwacht. In 2010 bleek dat Ritalin en verwante middelen na 2000 alleen maar vaker
werden voorgeschreven.

In de jaren 70 werd door de Amerikaanse biochemicus en arts dr. Carl Pfeiffer een onderzoek
gedaan naar de biochemie van mensen die aan psychische kwalen leden. Hij vond onder
andere hoge koperspiegels bij zowel depressieve volwassenen als bij hyperactieve
kinderen. En een te hoge koperspiegel duidt tegelijkertijd op een te lage zinkspiegel (deze
twee stoffen verhouden zich tot elkaar als het ‘weermannetje en het weervrouwtje’, een balans
dus).
Bij ADHD is een defect geconstateerd in dopamine D2-recptoren. Er lijken te weinig van
deze receptoren voor dopamine te zijn. De prikkelgevoeligheid van een cel voor dopamine is
hierdoor verminderd.
In de jaren dertig bleek dat kinderen voor hun ADHD-symptomen baat vonden bij
amfetamine. Een zelfde ontdekking doen veel jongvolwassen ADHD-patiënten tegenwoordig
trouwens zelf ook, maar veelal volgt er dan een amfetamine-verslaving, gevolgd door
verslaving aan cannabis.
Door vaccinaties ontstaat soms een blijvende verlaging van de zinkspiegel. Te laag zink doet
afbreuk aan de kwaliteit van het veldcontact, waardoor ontwikkelingsstoornissen kunnen
optreden, zoals ADHD.
Stimulantia zoals amfetaminen en cocaïne verhogen de prikkelgevoeligheid voor dopmanine.

ADHD bestaat echt!


Recentelijk hebben enkele auteurs publicaties naar buiten gebracht waarin ze betogen dat de
aandoening ADHD niet bestaat, maar slechts een verzinsel zou zijn van de farmacie, met het
doel om hun omzetten te doen toenemen.
Hierbij zou men inspelen op de wens van opvoeders en leerkrachten om kinderen om te
vormen tot gehoorzame standaardkinderen. ‘Creatieve’ en aandachtvragende kinderen zouden
op die manier steeds sneller het etiket ADHD krijgen opgeplakt en de bijbehorende medicatie
verstrekt. Natuurlijk zal er weleens een verkeerde diagnose worden gesteld, maar alleen al aan
de hand van de hierboven weergegeven effecten van aluminium hydroxide in vaccins valt niet

736
te ontkennen dat er bij een aantal kinderen door vaccinaties iets misgaat in de hersenen.
Bovendien zijn er meerdere oorzaken voor ADHD-gedrag, zoals kleurstoffen in voeding en
drank en aangeboren afwijkingen.
Om de ongefundeerde uitspraken over het niet bestaan van ADHD als stoornis te ontzenuwen
en daarmee ook tevens aan te tonen dat ADHD kan worden veroorzaakt door onder meer
vaccinaties, zal ik hieronder enkele evidente onderzoeksuitkomsten weergeven.

Op 5-9-2009 stond in de Volkskrant een stuk onder de titel: Eindelijk helder: ADHD bestaat.
Ik zal een deel van dit artikel hieronder citeren:

[…] ADHD is meer dan ouderwets druk gedrag, blijkt uit onderzoek aan hartslag en
hersengolven. En Ritalin kan helpen.
Over ADHD worden vaak drie dingen gezegd: het bestond vroeger niet, alle drukke kinderen
hebben tegenwoordig zogenaamd ADHD, en druk gedrag wordt gemedicaliseerd met het
voorschrijven van Ritalin.
Onderzoek waarop psycholoog Yvonne Groen woensdag promoveert, laat zien dat er wel
degelijk iets aan de hand is met kinderen die de diagnose ADHD hebben.
Groen deed hersengolf- en hartslagmetingen bij kinderen met ADHD die wel en niet
methylfenidaat (Ritalin) kregen, en bij een controlegroep van gezonde kinderen.
Uit haar meetresultaten blijkt niet alleen dat kinderen met ADHD slechter van fouten leren en
langer behoefte hebben aan feedback, maar ook dat hun hartslag en de reacties in hun
hersenen afwijken van die van gezonde kinderen. Dat duidt erop dat ze informatie anders
verwerken.
Hartslag en hersengolven zijn van belang omdat volgens de ‘somatische
bestempelingshypothese’ de beslissingen die we dagelijks nemen, samengaan met
veranderingen in onze lichamelijke toestand, die op hun beurrt weer worden teruggekoppeld
naar het brein. Door deze terugkoppeling heeft ons gevoel invloed op deze beslissingen en de
kwaliteit van de informatieverwerking.
Als dat terugkoppelingsmechanisme hapert, heeft dat gevolgen voor hoe we informatie
verwerken en beslissingen nemen. En dat is precies wat kinderen met ADHD parten speelt […]

Kinderen met ADHD hebben gemiddeld een lagere hartslag, een geringer zweetproductie en
een lagere stressreactie. Zij vertonen in de frontale lobben ook hoofdzakelijk tragere
deltagolven in de hersenen.

In het vakblad Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry verscheen
in september 2009 de uitslag van een onderzoek naar het corticaal volume bij ADHD. Daaruit
bleek het volgende:

[…] Deze Amerikaanse cross-sectionele studie bekeek door middel van hoge resolutie MRI de
dikheid van de cortex alsmede het volume van het hersenweefsel van kinderen met ‘attention-
deficit/hyperactivity disorder’ (ADHD) vergeleken met gezonde leeftijdsgenoten.
Er werden 22 kinderen (gemiddelde leeftijd 11,7 jaar) met ADHD geïncludeerd en vergeleken
met 22 leeftijdsgenoten zonder ADHD. Volume en dikte van de cortex werd vergeleken met en
zonder correctie voor intelligentie.

Het bleek dat de kinderen met ADHD significant een lager hersenvolume hadden, minder
grijze stof en een gemiddeld lagere corticale dikte, terwijl de witte stof toegenomen was. Deze
afgenomen dikte was met name in de frontale, pariëtale, temporale en occipitale cortex, en
minder in de primair sensorische regio’s.

737
Deze onderzoekers concluderen dat een reductie van de corticale dikte een aanwijzing kan
zijn voor de diagnose ADHD, waarbij niet alleen de prefrontale en subcorticale regio’s zijn
aangedaan […]

Uit deze onderzoeksresultaten blijkt dat er bij kinderen met echte ADHD iets schort aan de
ontwikkeling en het functioneren van het brein. En dat is – naast andere oorzaken – ook hel
goed te verklaren door de hiervoor reeds beschreven invloed van aluminiumzouten op het zich
ontwikkelende brein, dat daardoor een andere vorm en een ander functioneren kan gaan
vertonen.

Op 13-12-2010 ontving ik een aankondiging van het derde International Congress on ADHD,
From Childhood to Adult Disease, dat van 26-29 mei 2011 in Berlijn zal worden gehouden.
Aan die uitnoding was een korte geschiedenis van ADHD toegevoegd en die laat iets
interessants zien als we in gedachten houden dat in 1926 werd begonnen met het toevoegen
van aluminiumzouten – zoals aluminium hydroxide - aan vaccins.
[…] 1930 First Kramer and Pollhow reference tot the disorder, resulting in their article
‘Über eine hyperkinetische Erkrankung im Kindesalter (1932) […]

Nadat men in 1926 begon met het inspuiten van jonge kinderen met aluminium hydroxide,
kon men rond 1930 de eerste opvallende incidenties waarnemen van hyperactieve kinderen.
Een verschijnsel dat bleef toenemen, net zoals de toenemende aantallen aluminiumhoudende
vaccinaties die kinderen al vanaf kort na hun geboorte te verstouwen krijgen.

De ontgiftingsfunctie van het Cytochroom P450-systeem


Aan de opmerking over de onderlinge verschillen tussen mensen en de manieren waarop
vaccins worden toegediend, wil ik nog even iets toevoegen. Aluminium en kwik – en andere
zware metalen en toxische stoffen – zijn niet bij iedereen even toxisch en zullen daarom ook
niet bij iedereen leiden tot bijwerkingen en dan ook nog niet in dezelfde mate. Dit komt omdat
ieder mens is toegerust met zijn eigen – genetisch bepaalde – mechanismen om giftige stoffen
onschadelijk te maken.
Ergens vooraan in deze studie besprak ik deze mechanismen al kort, namelijk
· het zink-afhankelijke methallothioninen-mechanisme (MTN-mechanisme)
· cytochroom P450 (een enzymsysteem)
· glycoproteïnen (een eiwitsysteem)

Een verminderde aanmaak van glycoproteïnen – die werken als moleculaire pomp - leidt tot
geremde verwijdering van lichaamsvreemde (schadelijke) stoffen uit lichaamscellen,
waardoor verminderde bescherming tegen vergiftigingen
Ook het MTN-mechanisme en de functie van het cytochroom P450 zijn genetisch bepaald.
Hoewel dit niet aan de buitenkant te zien is, draagt ieder mens de mate van gevoeligheid voor
het opstapelen van gifstoffen, zoals kwik en aluminium al via zijn genetische aanleg mee.

Met het cytochroom P450 mechanisme is nog iets meer aan de hand dan alleen onderlinge
genetische verschillen (polymorfisme). Het cytochroom P450 (CYP) systeem is weer
onderverdeeld in verschillende soorten enzymen die betrokken zijn bij het metabolisme en de
eliminatie van een groot aantal geneesmiddelen en andere toxische stoffen. Daarnaast wordt
de activiteit van deze CYP-enzymen ook nog beïnvloed door factoren zoals rookgewoonten,
alcoholgebruik, dieet, leeftijd, co-medicatie en ziekte.

738
Ook etniciteit speelt een rol, want het is bekend dat er bepaalde afwijkingen bestaan onder de
Oriëntaalse populatie (Chinezen, Koreanen en Japanners). Daardoor kan het gebeuren dat er
door de lagere metabole capaciteit van dit CYP-systeem bij Azatische bevolkingsgroepen
eerder sprake is van overdoseringen, bijwerkingen en vergiftigingen dan bij het Kaukasiche
ras.
De polymorfe en etnische kenmerken zijn samen verantwoordelijk voor het gegeven dat
sommige kinderen eerder last zullen krijgen van de nadelige gevolgen van vaccinaties dan
andere kinderen. Maar met etnicitwit houdt men bij vaccineren geen rekening. En een test op
het normaal functioneren van deze drie ontgiftingsmechanismen wordt normaliter nooit
uitgevoerd. Dus speelt men liever gewoon Russische Roulette en heeft dat kind de meeste
pech van wie deze drie (of één of enkele) ontgiftingssystemen niet goed werken.

Met bovenstaande inleiding in het achterhoofd valt het te berijpen dat niet alle kinderen
autisme of ADHD zullen ontwikkelen (hetgeen ook weer afhankelijk is van een genetische
predispositie en de ontwikkelingsperioden waarin de kinderen te maken krijgen met te hoge
belastingen met kwik en/of aluminium), maar dat dit wel gebeurt op een niet te ontkennen
wijze.
En dan zal de medicinale vervolgstrategie vanzelf zorgen voor een nog verdere afgang van
z’n kind. Men gaat ‘behandelen’ met bijvoorbeeld Ritalin, Strattera, Concerta, antidepressiva
of zelfs antipsychotica (want autisten kunnen ook hallucineren en psychoses doormaken).
Eigenlijk vallen autisten, schizofrenen en borderliners onder dezelfde brede paraplu en kunen
bij alledrie de (ook weer niet vastomlijnde) groepen hallucinaties, wanen en psychoses
voorkomen, waartegen dus die antipsychotica worden aangewend.
Al deze psychotica en antipsychotica leiden op termijn tot verdere hersenschade, hetgeen het
functioneren beslist niet verbetert. Inmiddels zijn de eerste centra voor de behandeling van
jeugdige Alzheimerpatiënten al opgezet. De jongste patiënten zijn – schrik niet – pas negen
jaar!
Men neme een gezond geboren baby, beginne die vanaf zijn achtste week fanatiek te
injecteren met aluminium en kwik en zien dan dat zo’n kind na de nodige ernstiger wordende
ontwikkelingspoblematiek nog voor zijn puberteit wordt verpleegd als Alzheimerpatiënt!
Lang leve de vooruitgang in de ‘geneeskunde’, toch? Maar hoe het komt dat er steeds meer
kinderen te dik worden, diabetes, autisme, ADHD, schizofrenie, borderline en andere
stoornissen krijgen, dat is voor de mediche wetenschap nog steeds een groot raadsel dat nog
erg veel duurbetaald onderoek zal moeten gaan vergen.

Op 15-3-2010 werd bekendgemaakt dat het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam 4,5
miljoen euro heeft gekregen voor een onderzoek naar de gedrags- en ontwikkelingsproblemen
bij jonge kinderen in de stad Rotterdam. Kennelijk is er toch behoorlijke onrust ontstaan over
de toename van gedrags- en ontwikkelingsstoornissen onder jonge kinderen……..
Maar één ding weet ik nu al zeker, vaccinaties zullen nooit worden aangeduid als de
boosdoener of één van de belangijkste boosdoeners. Want wie is er nog meer verbonden aan
dat ErasmusMC? De heer Ab Osterhaus, die onlangs zelf nog enkele keren in de prijzen viel,
mede vanwege zijn grote verdienste in het zakendoen met de farmacie!
En als dan dat onderzoek tot grote tevredenheid van de farmacie zal zijn afgerond, dan is er
voorlopig weer geen enkele reden om te twijfelen aan de betrokkenheid van vaccinaties bij
deze problematiek. Dan zal er wel de een of andere smoes ten tonele zijn gevoerd of nog meer
geld nodig zijn voor een vervolgonderzoek.

739
Convulsies
In het hoofdstuk over de bijwerkingen wordt gesproken over een lange lijst met Lareb-
meldingen van convulsies na vaccinatie tegen Meningokok C (Men C). Ik moet
veronderstellen dat die 119 meldingen in ruim 8 jaar slechts het topje van de ijsberg
vertegenwoordigen. Gezien de bijwerkingenlijsten bij andere vacinaties, zoals ook die bij de
pandemische griep komen convulsies voor bij alle typen vaccinaties. Veel van die kinderen
zijn daarna levenslang aangewezen op anti-epileptica. De eerste keus daarbij is meestal
Depakine.

Anti-epileptica hebben diverse bijwerkingen zoals ik reeds besprak bij het hoofdstuk over de
bijwerkingen. Op 31-8-2010 keeg ik van NaturalNews.com een verslag van een recent artikel
in JAMA, dat ik hieronder even weergeef:
[…] Anticonvulsant drug makes people want to kill themselves
Popular anti-seizure drugs may seriously increase a patient’s risk of suicide and violent death,
according to a study conducted by researchers from Brigham and Women’s Hospital and
Harvard medical School, and published in the Journal of the American Medical Association.
The drugs, known as anticonvulsants, were initially designed for the treatment of epilepsy but
are now widely prescribed “off-label” for conditions such as bipolar disorder, migraine
headaches and pain.
“We all know the range of uses of these medications is very, very wide,” researcher Elisabeth
Patorno said.
The researchers examined the prescription and medical records of more than 300,000 people
above the age of 14 who had been prescribed an anticonvulsant for the first time between July
2001 and December 2006.
All of the drugs, they found, significantly increased a patient’s risk of attempted or succesful
suicide, as well as violent daeth by other causes. During the course of the study, there were
801 attempted suicides, 26 succesful suicides and 41 violent deaths.
“We found increased risk for suicidal acys beginning within the first 14 days after treatment
initiation, opening the possibility that anticonvulsant medications could induce behavioral
effects prior to the achievement of their full therapeutic effectiveness,” the researchers wrote.
Based on prior studies, the FDA ruled in 2008 that all anticonvulsants must carry labels
warning that they double the risk of suicidal thoughts and actions. These older studies had not
been able to determine if any drugs posed higher risks than others, however.
In the current study, researchers compared the rates of suicides and violent deaths among
users of topiramate (sold generically and also marketed as Topamax), gabapentin (marketed
as Neurontin), lamotrigine (marketed as lamictal), oxcarbazepine (marketed as trileptal),
tiagabine (marketed as Gabitril) and valproate (marketed as depakine and Epilim). They
found that the risk was lowest in topiramate, and roughly equal in the five otger drugs […]

MBD en ADHD
Ook besprak ik de zogenaamde ‘minimal brain dysfunction’ (MBD) die kan ontstaan na
vaccinatie. Als indicatief voor MBD worden ook beschouwd: de aandachtstekortstoornis,
hyperkynese en impulsiviteit. Kortom ADD en ADHD. En dan bedoel ik niet het momenteel
zo populaire ADHD, waarmee men nogal makkelijk spontane, creatieve en energieke
kinderen labelt die eigenlijk alleen maar heel enthousiast hun kindzijn uitleven, maar
varianten van de echte ADD en ADHD die kunnen zijn aangeboren of verworven via onder
meer vaccinaties, of ontstaan onder invloed van hormoonverstorende stoffen.

740
Over ADHD bestaan verschillende meningen. Daarom zet ik nog even op een rij wat er bij
‘lastige’ kinderen aan d ehand kan zijn:
· Een minderheid van de ADHD-ers lijdt aan een breinafwijking die kan zijn
aangeboren of verworven. Hier is sprake van een ontwikkelingsstoornis of
beschadiging die niet omkeerbaar is.
· Bij een grote groep is er sprake van de invloed van pseudo-oestrogene
(hormoonverstorende) stoffen die het functioneren van neurotransmitterstoffen in de
war schoppen. Denk hierbij aan smaak-, kleur-, geur- en conserveringsmiddelen. De
invloed van vooral kleur- en smaakstoffen is in enkele trials aangetoond. Hier is geen
sprake van neuronale afwijkingen aan het brein. Dit is in principe omkeerbaar als de
kinderen niet meer worden blootgesteld aan die hormoonverstorende stoffen.
· Een kleinere groep drukke kinderen is zo vanuit de eigen behoefte tot creativiteit en
leergierigheid, waarbij ze soms niet geconcentreerd zijn vanwege hun levendige geest
die zich ook in dagdromen kan verliezen.

Behandeling met Ritalin, Strattera of Concerta zou dus eigenlijk alleen zinvol zijn bij de
relatief kleine eerstgenoemde groep. Ware het niet dat door deze behandeling de reeds
aanwezige schade nog groter kan worden en zich uiten in extra – vaak onomkeerbare –
bijwerkingen.

Kinderen met vaccinatieschade in de vorm van MBD worden ook veelal behandeld met
zogenaamde ADHD-medicatie in de vorm van Ritalin, Strattera en/of Concerta.

Deze ADHD-medicaties kunnen leiden tot het spontaan dood neervallen of niet meer wakker
worden van kinderen door een fataal verlopende ‘pulmonaire hypertensie’, waarna dan altijd
de smoes opduikt dat ze al lange tijd leden aan een niet in het oog lopende aangeboren
hartafwijking. Dat deze smoes pertinent geen bestaansrecht heeft wordt bewezen door een
publicatie van 12-10-2010 die me op 11-12-2010 bereikte. Ik zal twee alinea’s uit dit berecht
citeren:

[…] Phizer is to voluntairy withdraw ‘sitaxentan’ (Thelin), a drug for pulmonary arterial
hypertension (PAH), following two cases of fatal liver toxicity. The drug has been marketed in
16 countries in the European Union and in Australia and Canada; clinical trials with the
compound will also be discontinued, and the company no longer plans to file a US new drug
application […]

[…] PAH is a rare and incurable condition that often lies undetected until it reaches the most
severe stages. It can occur in isolation (primary pulmonary hypertension); related to other
diseases, such as connective-tissue disorders like scleroderma and systemic lupus
erythematosus; or as a result of the use of appetite suppressants, cocaine, or other drugs of
abuse […]

Dit bericht – dat niet direct aan de bijwerkingen van Ritalin gerelateerd is - vertelt dus dat
gebruik van cocaine kan leiden tot de sluipende ongeneeslijke pulmonaire hypertensie.
Inmiddels is algemeen bekend geraakt dat Ritalin afgeleid is van cocaïne – ik hoorde het eind
2010 zelfs op de tv vertellen door een gerenommeerd specialist.
We mogen dus aannemen dat met dit bericht onbedoeld werd bevestigd dat het gebruik van
Ritalin en soortgelijke stoffen kan leiden tot de fatale pulmonaire hypertensie. En als we dan
beseffen dat die ADHD kan zijn ontstaan na het vaccineren met aluminiumhoudende vaccins,

741
dan zijn die vaccinaties dus indirect verantwoordelijk voor de latere dood door pulmonaire
hypertensie.

Ook wordt er bij vaccinatieschade wel antidepressiva ingezet. Als bijwerkingen van al die
vaccinaties kan namelijk de zinkspiegel zodanig laag blijven dat depressies en andere
stoornissen kunnen optreden. Prozac wordt voorgeschreven bij depressie, angststoornissen,
dwangstoornissen, paniekstoornissen, posttraumatische stress stoornissen en boulima nervosa
(omdat het hongergevoel onderdrukt wordt).
Hoe depressie en zinkspiegel gerelateerd kunnen zijn leg ik uit in een studie die geheel aan
depressies is gewijd. Hoewel men de generieke fluoxetine niet voorschrijft aan kinderen
jonger dan 18 jaar, mag de ‘echte’ fluoxetine – onder de naam Prozac – wel worden
voorgeschreven aan jonge kinderen vanaf 8 jaar. In het vervolg van deze appendix komt nog
an de orde waarom Prozac zo’n gevaarlijk en onwenselijk effect kan hebben op het gedrag
van de slikker en zijn sociale omgeving. Nu beperk ik me eerst even tot de depleties van
onmisbare nutriënten die door fluoxetine (N-methyl-3-[a,a,a-trifluor-p-tolyl]-oxyl)
propylamine-hydrochloride (Prozac) worden veroorzaakt. Zoals ik al eerder in dit boek
noemde gaat het om:

Calcium,
Foliumzuur,
Magnesium,
Kalium,
Selenium,
Vitamine C,
Vitamine D,
Zink

Onthoud hierbij dat door de vacinaties ook al zink verlaagd wordt en dat aluminiumzouten in
vaccins leiden tot depletie van vitamine D. Na de reeds ontstane vaccinatieschade wordt dan
ook nog eens geruime tijd of zelfs jarenlang fluoxetine geslikt met deze 8 verschillende
depleties als gevolg. Het zal duidelijk zijn dat gebrek aan deze 8 onmisbare stoffen kan leiden
tot diverse chronische aandoeningen.

Behalve de nog te bespreken ernstige bijwerkingen die normaliter nooit genoemd worden in
bijsluiters geeft www.apotheek.nl al wel de volgende bijwerkingen van fluoxetine die dan ook
door kinderen worden ervaren:
[…] Maagdarmklachten, slapeloosheid, sufheid, hoofdpijn, zweten, trillen en bibberen,
seksuele stoornissen, droge mond, wazig zien, langer en sneller bloeden bij verwonding,
gewichtsverlies, huiduitslag door overgevoeligheid voor dit middel, rusteloosheid,
stemmingsveranderingen, toename van depressieve gedachten , vijandige gevoelens naar
zichzelf en anderen toe, bij mensen met epilepsie kan een aanval worden uitgelokt en bij
diabetici ontstaat er makkelijker een hypo […]

Ritalin, Strattera en Concerta - psychostimulanta op basis van methyl 2-fenyl-2-(2-


piperidyl)acetaat - kunnen leiden tot dezelfde en andere ernstige verschijnselen als de hierna
te bespreken SSRI’s, waarvan fluoxetine een veel gebruikte is.

Vaak is het nodig om naast de antidepressiva of ADHD-medicatie ook nog antipsychotica


voor te schrijven om de psychoses die kunnen optreden bij het gebruik van deze stimulantia te

742
verminderen. Maar van dit soort psychotrope medicatie is bekend dt het kan leiden tot een
enorme gewichtstoename en een relatief hoog risico geeft op diabetes type 2.

Terug naar de kinderen met convulsies


Het eerstgebruikte middel daarbij is Depakine, een valproïnezuur, ofwel Fenytoïne (5,5-
diphenylimidazolidine-2,4-dione) (C15H12N2O2).
Als bijwerkingen van Depakine worden genoemd:
[…] Maagdarmklachten zoals buikpijn, verstopping en diarree, menstruatiestoornissen en bij
vrouwen ongewenste haargroei, trillende handen, slaperigheid, gewichtstoename en
haaruitval, allergie, leverafwijkingen, ontsteking van de alvleesklier, verstoring in de
aanmaak van bloedcellen, moeite met bewegen en spreken ofwel ‘parkinsonisme’, gedrags- en
stemmingsveranderingen […]
[…] Phenytoin may accumulate in the cerebral cortex over long periods of time, as well as
causing atrophy of the cerebellum when administered at chronically high levels […]

Fenytoïne is teratogeen, carcinogeen, wordt geassocieerd met hyperplasia (verdikking van het
tandvlees in de mondholte), het middel veroorzaakt ook ‘drug-induced lupus en de FDA heeft
ook gewaarschuwd voor een toegenomen risico op zelfmoord door fenytoïne (zoals we dat
ook zien bij fluoxetine en ADHD-medicaties).

De gedrags- en stemmingsveranderingen plus het trillen van de handen zijn te herleiden op


het feit dat het ook bij Depakine eigenlijk gaat om een psychostimulant. In het vervolg van
deze appendix zal ik uitleggen waarom dat zo is en welke nadelen dit nog meer oplevert voor
het biochemisch functioneren en daarvan afhankelijke functioneren.

Ik keek ook nog even in het Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook uit 2001 en zag dat
Depakine de volgende depleties veroorzaakt:

Carnitine
Biotine,
Calcium,
Foliumzuur,
Vitamine B1,
Vitamine B12,
Vitamine D,
Vitamine K.

Als kinderen dus de pech hebben om door vaccinaties last te krijgen van convulsies/epilepsie,
en ze moeten daarna voor de rest van hun leven aan de anti-epileptica, dan lopen ze dus
tevens risico op de hierboven genoemde bijwerkingen – waaronderbeschadiging van het
cerebellum (kleine hersenen die o.a. betrokken zijn bij ruimtelijke oriëntatie, (fijne)motoriek,
prikkeldemping en geheugen) en depleties die ook weer leiden tot ontwikkelingsstoornissen
en chronische aandoeningen.

Als we alleen al kijken wat depletie van foliumzuur voor gevolgen heeft, wordt dat al
schrikken, terwijl tegen het geven van suppleties wordt gewaarschuwd omdat dit dan de
convulsies weer kan reactiveren. Het komt er dus eigenlijk op neer dat de convulsies onder de
duim worden gehouden door verlaging van de spiegel van foliumzuur.

743
[…] Symptoms of folic acid deficiency include megaloblastic anemia, birth defects, cervical
dysplasia, elevated homocysteïne, headache, fatigue, hairloss, anoraxia, insomnia, diarrhea,
nausea, and increased infections […]

Het zal door deze inleiding duidelijk zijn dat kinderen die de pech hebben om door
vaccinaties MBD of convulsies op te lopen daarna vaak zijn overgeleverd aan allerlei
zogenaamde medicaties die nog meer onheil kunnen aanrichten, zodat deze kinderen
gevangen raken in een cascade van steeds meer en grotere ellende.

En dan zullen er natuurlijk ook kinderen zijn die vanwege hun genetische predispositie een
verhoogd risico lopen op vaccinatieschade en vervolgens ook weer een verhoogd risico op de
bijwerkingen bij medicatie die in dit geval wordt gegeven. Ik ga hieronder nog even door op
het geval van epilepsie en de daarvoor gegeven eerste keus-medicatie Depakine (Het
eerstgebruikte middel daarbij is Depakine, een valproïnezuur, ofwel Fenytoïne (5,5-
diphenylimidazolidine-2,4-dione) (C15H12N2O2).

Vaccinatieschade en extra bijwerkingen door falen van cytochroom P450 (CYP)


In het begin van deze appendix II noemde ik al de etnische en individuele verschillen tussen
mensen voor wat betreft de werking van hun cytochroom P450-systeem.
Het CYP-systeem behelst vele verwante enzymen en eentje daarvan in CYP2C19, ofwel het
S-mephenytoïne-hydroxy-lase. Dit enzym is compleet deficiënt bij 2 to 6% van de
Kaukasische (blanke) en bij 18 tot 23% van de Oriëntaalse populatie.
Mensen bij wie deze functie niet functioneel is kunnen een aantal stoffen niet metaboliseren
en elimineren, hetgeen tot gevolg heeft dat ze zeer heftig reageren op bepaalde middelen en
ook hevig bijwerkingen ervaren. Dat geldt voor verschillende barbituraten en een aantal
antidepressiva.
Mensen met een deficiëntie van CYP2C19 kunnen dus ook Depakine (fenytoïne) niet
metaboliseren en elimineren en zullen dus in verhoogde mate last krijgen van de toch al niet
te verwaarlozen bijwerkingen.
En het trieste is dat juist deze mensen/kinderen aan de Depakine moesten omdat ze door hun –
in dat geval over de hele linie - zwakkere cytochroom P450-functie last kregen van te sterke
opstapeling van het neurotoxische kwik en aluminum. Door het gebruik van het eerste-keus-
middel Depakine (fenytoïne) zijn ze dus voor de tweede keer de klos.

Bij meer dan 50% van de Chinezen, Koreanen en Japanners is ook de functie van CYP2D6
onder de maat of afwezig. Bij blanken is dat slechts 3%. Het zal duidelijk zijn dat kinderen
van Aziatische afkomst daarom ook veel gevoeliger zullen zijn voor vacinatieschade en
bijwerkingen van medicaties.
(bron: Nederlands Tijdschrift voor Klinische Chemie 1996, no.290-296)

Medicaties gebaseerd op leugens


Net zoals de vaccinaties gebaseerd zijn op leugenachtige motieven, namelijk op economisch
gewin in plaats van heil voor de gezondheid, zo stoelen ook de rijkelijk voorgeschreven
medicaties – in het bijzonder die tegen depressie, angsten, agressie, ADHD, psychosen
(hallucinaties en wanen) en epilepsie op voorgelogen mechanismen.

Wat met een ingewikkelde term ‘selectieve serotonine-heropnameremmers’ (SSRI’s)


genoemd worden zijn in werkelijkheid stimulantia, ofwel amfetamine-verbindingen. En dat

744
geldt ook voor de zogenaamde ‘selectieve noradrenaline-heropnameremmers’ en ‘selectieve
dopamine-heropnameremmers’.
Ook de ADHD-medicaties en anti-epileptica zoals Depakine bevatten bouwstenen voor de
vorming van amfetamineverbindingen. Depakine (Phenytoin) bevat diphenyl en dat wordt in
het lichaam gebruikt voor de vorming van amfetamineverbindingen, waarvan er vele mogelijk
zijn, zoals amfetamine, metamfetamine en diethyltryptamine (DET).

De meeste van de – ook voor kinderen – gebruikte psychotrope stoffen zijn al directe
amfetamine- of cocaïne-derivaten, of ze worden in het lichaam omgezet in dit soort
verbindingen waarbij dan extra methylgroepen nodig zijn, die worden onttrokken aan aan het
lichaam zodat de vorming van het boodschapperhormoon melatonine benadeeld wordt, terwijl
dat ook nadelig werkt op de methylering van het DNA. En dat heeft dan weer gevolgen voor
de stabiliteit van de epigenetische codering van het DNA.
Benadeling van de synthese van melatonine leidt dan weer tot slaapstoornissen en
groeistoornissen, want het is juist melatonie dat ’s nachts de afgifte van het groeihormoon
prikkelt.

De uitleg over het mechanisme achter de agressie en zelfmoordneigingen door deze


antidepressiva, ADHD-medicatie en anti-epileptica zoals Depakine, wordt voorafgegaan door
de ontmaskering van de leugen over de serotonine-hypothese voor depressie, die niets anders
is dan een smoes voor het kunnen verkopen van stimulantia zonder last te krijgen met de
opiumwet.

Evidentie voor verhoogde incidentie van suïcide door anticonvulsiva


Op 14-4-2010 ontving ik nog een artikel van het blad JAMA, onder de titel Anticonvulsant
medications and the Risk of Suicide, Attempted Suicide, or Violent death, door Elisabettta
Patorno en collega’s.
De conclusie van het beschreven grootschalige onderzoek onder mensen vanaf 15 jaar die
tussen juli 2001 en december 2006 anticonvulsiva gebruikten luidde:

[…] This exploratory analysis suggests that the use of gabapentin, lamotrigine,
oxcarbazepine, and tiagabine, compared with the use of topiramate, may be associated with
an increased risk of suicidal acts or violent deaths […]

745
Het ongelijk van de serotonine-hypothese regulier bewezen

Hoewel de gevestigde orde – en dan bedoel ik hoofdzakelijk de farmaceutische industrie -


jarenlang kans zag om de wereld om de tuin te leiden met de zogenaamde serotonine-
hypothese voor depressie en daar dan de zogenaamde effectiviteit van de serotonine-
heropname-remmers aan ophing, denk ik toch dat diezelfde gevestigde orde nu zelf per
ongeluk een einde heeft gemaakt aan dit bedrog.
Depressie zou worden veroorzaakt door gebrek aan serotonine en door via SSRI’s de
heropname van serotonine bij de synaps te remmen, zou een grotere beschikbaarheid van
serotonine ervoor zorgen dat de depressie verdween.

Eind 2004 verscheen er in het Algemeen Dagblad een klein berichtje dat de opmaat vormde
voor het ontzenuwen van dit bedrog. Ik citeer dit bericht in zijn geheel.

[…] De neurotransmitter serotonine speelt een minder belangrijke rol bij psychiatrische
aandoeningen zoals depressie dan wordt aangenomen, ook al werken serotonine-
heropname-remmers antidepressief.
De arts Sascha Russo ontdekte dat de stof vooral een fysiologische rol heeft in het reageren
op ongunstige omstandigheden. Russo ontrafelde het serotonerge systeem door onderzoek te
doen bij mensen die geen psychiatrische aandoening hebben, maar bij wie de hoeveelheid
serotonine in de hersenen wel is verstoord.
Veel van deze mensen lijden aan ontremming van hun agressieve impulsen; ze zijn vaak
geïrriteerd en schelden dan op hun omgeving. Dit vermindert het sociaal functioneren in hun
relatie en op het werk. Maar niemand van hen is depressief. Volgens Russo informeert het
serotonerge systeem de hersenen over gunstige of ongunstige omstandigheden. Bij
‘ongunstig’ ontstaat agressief gedrag wat een grotere kans op overleven betekent. Dat is een
normaal en gezond mechanisme. Antidepressiva hebben op het serotonerge systeem
nauwelijks meer effect dan placebo’s […]

Van een onderzoekende natuurarts had ik al vernomen dat zij bij patiënten die Prozac of een
andere SSRI kregen voorgeschreven een klinisch onderzoek liet verrichten naar de
serotoninespiegels bij deze depressieve mensen. Zij liet bloed en urine (metabolieten-bepaling
in urine) onderzoeken en moest tot de conclusie komen dat er geen 1 op 1 relatie te vinden
was tussen depressie en verlaagde serotoninespiegels. Mensen konden dus depressief zijn en
toch hoge serotoninespiegels hebben. Omgekeerd ontdekte dr. Sascha Russo dat mensen wel
een verlaagde serotoninespiegel konden hebben en toch niet depressief zijn.

Dat zou toch al te denken moeten geven. Maar deze bevindingen waren nog steeds geen
aanleiding om te twijfelen an de juistheid van de serotininehypothese en SSRI’s werden nog
steeds – en in steeds grotere mate – voorgeschreven.
Het vervelende is echter dat er aan die SSRI’s nogal wat bijwerkingen kleven, zoals het
ontstaan van psychoses en suïcidale neigingen, een verhoogd risico op beroerten, plotselinge
dood bij kinderen en vroegtijdige dementie.

In 2008 verklaarden dr. Bijl, prof Dehue en anderen al in een discussie in Medisch Contact
dat er van SSRI’s alleen bij zeer ernstige depressie – die normaal niet in de huisartsenpraktijk
voorkomt – een klinisch significant effect is vastgesteld.
In de JAMA van 6-1-2010 werd de uitkomst gepubliceerd van een meta-analyse van
placebogecontroleerde studies naar het effect van antidepressiva. Die conclusie was:

746
[…] Het verschil in effect tussen medicatie en placebo nam toe naarmate de depressie
ernstiger was aan het begin van de behandeling. Pas bij een aanvangs-HDRS-score van 25
(passend bij een ernstige depressie) zou het verschil klinisch significant zjn, volgens de
criteria van de Natonal Institute for Clinical Excellence (NICE) in Groot-Brittannië.
De conclusie van de auteurs is dat antidepressiva bij patiënten met milde of matige
depressieve symptomen niet of nauwelijks beter werken dan een placebo […]

Het eerder genoemde krantenbericht in het Algemeen Dagblad had betrekking op het
promoveren van Sascha Russo op 10-11-2004 aan de Universiteit van Groningen (RUG), met
het proefschrift The tryptophan link to psychopathology.
Ik besloot de heer Russo – inmiddels werkzaam als psychiater - te mailen met het verzoek om
een beschrijving van de manier waarop hij de serotoninewaarden had gemeten en tevens met
de vraag naar zijn dissertatie.
En spoedig daarop ontving ik een reactie. Hij schreef me onder meer het volgende:

[…] Het meten van serotonine is heel moeilijk en duur. Dit komt omdat het opgeslagen wordt
in bloedplaatjes. Door het bloed te centrifugeren wordt eerst plaatjesrijk bloed gemaakt en
dan wordt daar gaschromatografie op verricht […]

Ik kan me dus voorstellen dat bij mensen met depressieve klachten niet meteen zo’n
onderzoek wordt verricht en dat er waarschijnlijk gewoon op goed geluk – zonder te weten of
er wel echt sprake is van gebrek aan serotonine – SSRI’s worden voorgeschreven.
Op die manier schrijft men dus een middel voor om een te lage beschikbaarheid van
serotonine omhoog te brengen, terwijl men helemaal niet weet of er wel degelijk sprake is van
een te lage serotoninespiegel!
Bovendien hebben we al gezien dat er sprake kan zijn van depressie bij een normale
serotoninespiegel, terwijl gezonde mensen ook een te lage spiegel kunnen hebben. Dit
voorschrijfgedrag van artsen en psychiaters lijkt dus te stoelen op onzin!!!

Op dezelfde dag dat ik bovengenoemde reactie van Sascha Russo kreeg – op 13-1-2010 –
ontving ik via Reuters een interessante publicatie onder de titel Study in mice shows why
antidepressants often fail, waaruit ik even zal citeren:

[…] Chicago (Reuters) – Antidepressants fail to help about half of the perople who take them,
and a study in mice may help explain why.
Most antidepressants – including the commonly used Prozac and Zoloft – work by increasing
the amount of serotonin, a message-carying brain chemical made deep in the middle of the
brain by cells known as raphe neurons.
Researchers at Columbia University Medical Center in New York said on Wednesday that
genetically engineered mice that had too much of one type of serotonin receptor in this region
of the brain were less likely to respond to antidepressants […]
[…] “The most dramatic finding is that the mice that have high levels of receptors in these
serotonin neurons do not respond to fluoxetine or Prozac”, Hen said.
But when they reduced the number of these receptoes – or molecular doorways – they were
able to reverse the effect, he said.
“By simply tweaking the number of receptors down, we were able to transform a non-
responder into a responder”, Hen said […]

747
We zien nu de volgende observatie:
· Bij veel serotoninereceptoren is er geen effect van SSRI’s
· Bij weinig serotoninereceptoren is er wel effect van SSRI’s

Op dat punt aangekomen herinnerde ik me dat ik al eens had gelezen dat de dichtheid van
receptoren gerelateerd is aan de hoogte van de spiegels van de stoffen die voor deze
receptoren bedoeld zijn. Ik pakte het boek Psychofarmaca, hersenen onder invloed, door
Solomon H. Snyder, 1986/1989, van de plank en las op bladzijde 111 het volgende:

[…] Uit recente studies komt het idee naar voren dat de potentiëring van amine-
neurotransmitters pas na enige tijd resulteert in een bestendiger verandering in het
functioneren van nueronen. De theorie is als volgt: stel dat een neuron met receptoren voor
noradrenaline plotseling met grote hoeveelheden van deze transmitter in aanraking komt. De
homeostatische mechanismen van het neuron zullen proberen de invloed van de grotere
noradrenalinetoevoer te compenseren door veranderingen in de biochemische huishouding
van de cel zelf op gang te brengen. Eén vorm van compensatie is om het bestaande aantal
noradrenalinereceptoren van de cel omlaag te brengen. De aanmaak van deze receptoren
vermindert en na tien tot dertig dagen zijn er dus minder dan aan het begin van de medicinale
behandeling. Onderzoekers hebben gemeten hoeveel tijd zenuwcellen nodig hebben om hun
metabolisme te veranderen en hun receptoraantallen te verminderen, en de gevonden tjdsduur
komt goed overeen met het interval tussen toediening van antidepressiva en het optreden van
een merkbare verbetering.
Ook is gebleken dat het aantal serotonine- en noradrenalinereceptoren na langdurige
behandeling met antidepressiva vermindert […]

Het is dus niet zo onlogisch om te veronderstellen dat het lichaam via homeostatische
mechanismen ervoor zorgt dat er bij een structureel lage serotoninespiegel een groot aantal
receptoren moet zorgen voor een toch zo optimaal mogelijk effect. En dat bij een structureel
hoge serotoninespiegel een kleiner aantal serotoninereceptoren volstaat voor normaal
functioneren van deze neurotransmitter.

In het academische leerboek Brain, Mind, and Behavior, second edition, door Floyd E. Bloom
en Arlyne Lazerson, 1985/1988, staat op bladzijde 42 een schitterende schematische weergave
van de manier waarop een normale productie van neurotransmitters leidt tot normaal aantal
receptoren, een geringe productie leidt tot zeer veel receptoren en een toename van de
productie leidt tot afname van het aantal receptoren. Dit is het mechanisme waarmee het
lichaam zelf regelt dat de werkzaamheid van neurotransmitters geoptimaliseerd wordt en een
eventueel te rijke productie van neurotransmitters niet leidt tot overprikkeling van het
postsynaptisch neuron. Daar komt dus helemaal geen veronderstelde ‘heropname door het
presynaptisch neuron aan te pas. Ik citeer even de tekst onder deze schematische weergave:

[…] Schematic illustration of the adaptive regulatory processes that are used to maintain
normal synaptic transmission despite changes, induced by drugs or possibly disease, in the
amounts of transmitter available for release or response. The normal condition is at left. At
center, transmitter synthesis or storage is deficient, and the postsynaptic cell increases the
number of receptors. At right, transmitter content and release is enhanced, and the
postsynaptic cell decreases the number and effectiveness of its receptors […]

In de kenniskatern van de Volkskrant van 6-2-2010 zegt prof. Ido Kema, hoogleraar klinische
chemie in het Groningse UMCG, ook nog eens nadrukkelijk:

748
[…] Het systeem past zich aan: als zenuwcellen veel serotonine produceren, zijn er minder
receptoren nodig om een effect te bewerkstelligen. Omgekeerd neemt de dichtheid aan
receptoren toe als de productie van serotonine daalt […]

Dat bovenstaande inzicht uit 1985/1988 is dus in 2010 in ieder geval nog ongewijzigd
gebleven.
Bovendien is algemeen bekend dat als er een overschot is aan neurotransmitters, deze
onmiddellijk kunnen worden geïnactiveerd met behulp van afbraakenzymen.

Interessant is echter dat op bladzijde 38 van hetzelfde boek uit 1985/1988 bij de schematische
voorstelling van de synapswerking een extra plaatje is bijgetekend waarop te zien valt hoe
‘overgeschoten’ neurotransmitters weer worden opgenomen door het presynaptisch neuron.
Dit is in tegenspraak met bovenstaande beschrijving van de aanpassing door het vergroten of
verkleinen van het aantal receptoren.
Maar nog interessanter wordt dit als we een vergelijking trekken met de weergave en
beschrijving van de prikkeloverdracht door neurotransmitters bij de synaps in het
academische studieboek Textbook of Medical Physiology uit 1976, door Arthur C. Guyton,
M.D., Professor and Chairman of the Department of Physiology and Biophysics, University
of Mississippi , School of Medicine (Fifth edition, W.B. Saunders Company).
Op bladzijde 614 in dit al wat oudere boek staat ook een schematische voorstelling van de
synaptische prikkeloverdracht getekend. Dit schema is identiek aan dat in het eerder
genoemde boek uit 1985/1988, dus zonder heropnamesysteem. Maar in dit boek uit 1976
wordt in de enkele pagina’s beschrijving van de synaps-overdracht absoluut niet gerept over
een heropnamesysteem en staat er ook niet een schematische weergave van zo’n
heropnamesysteem getekend.
Toch gaat het met dat Textbook of Medical Physiology om een zeer gerenommeerd
standaardwerk dat al meer dan 7000 maal werd genoemd en geciteerd in andere
wetenschappelijke literatuur.

OP bladzijde 614 wordt beschreven dat de getekende schematische weergave is ontleend aan
studies met behulp van electronenmicroscopen waarmee in het presynaptisch neuron
mitochondriën, productieblaasjes (vesicles) en afgifteknobbeltjes kon waarnemen, terwijl op
het postsynaptisch neuron de receptoren in beeld kwamen.
Er staat ook nog beschreven:
[…] The mitochondria provide ATP, which is required to synthesize new transmitter
substance. This transmitter must be synthesized extremely rapidly because the amount stored
in the vesicles is sufficient to last for only a few seconds to a few minutes of maximum activity
[…]

Het komt er dus op neer dat er in 1976 nog geen sprake was van een heropnamesysteem,
terwijl in het leerboek uit 1985/1988 enerzijds verklaart hoe het neurotransmittersysteem bij
de synaps zichzelf in balans houdt en anderzijds op een extra schetsje laat zien hoe er sprake
is van heropname van overgeschoten neurotransmitter. Mijn eigen versie van Brain, Mind and
Behavior is uit 1988, de tweede druk. Of dat heropnemesysteem ook al in de eerste druk uit
1985 voorkomt weet ik helaas niet.
Er moet dus in die tussenliggende jaren – in ieder geval tussen 1976 en 1988 - iets zijn
gebeurd waardoor plotseling dat – nooit eerder beschreven - heropnamesysteem in de
medische literatuur terechtkwam.
Aan de kwaliteit van de electronenmicroscopie kan het niet gelegen hebben, want al voor
1976 konden de vesicles, mitochondria en receptoren al worden weergegeven.

749
Interessant is dat in 1987 Prozac als een totaal nieuw antidepressivum in de handel werd
gebracht door Eli Lilly. Prozac zou werkzaam zijn door de heropname van serotonine te
blokkeren en daardoor de beschikbaarheid van serotonine in de synaps-spleet te vergroten.

Tegelijk met dat boek uit 1976 dook er toevallig nog een ander ouder boek op met de titel De
ziekte industrie, door de Canadese psychiater Andrew Malleson, 1973. In dit boek beschrijft
Malleson hoe er tussen de jaren 1945 en begin van de jaren 70 van de vorige eeuw openlijk
amfetaminen werden voorgeschreven.
Maar uiteindelijk waren statistisch de combinatiemogelijkheden in de syntheses van
amfetamines uitgeput geraakt en zocht men naar iets nieuws Dat vond men in Prozac, dat
eigenlijk ook weer niets nieuws was.
Prozac is een phenylpropylamine, het nieuwe amfetaminepatroon dat weer meer
mogelijkheden bood voor combinaties. Prozac werkt op dezelde manier als amfetamine
(phenylethylamine), maar precies die boodschap wild emen om commerciële redenen
vermijden, want dan zou Prozac meteen onder de opiumwetgeving moeten worden gebracht.
In di eperiode waren de FDA en de universiteiten al in de greep gekomen van de
farmaceutische industrie, dus werden alle studieboeken gewillig aangepast aan het nieuwe
‘inzicht’. Dit ondanks dat het werkelijke werkingsmechanisme nog als onbekend werd
benoemd, omdat daar nog veel nader onderzoek naar nodig was. De nieuwe psychiatrische
doctrine was geboren.
Dus werd Brain, Mind, and Behavior in de volgende druk van 1988 ook eventjes aangepast
aan die nieuwe serotonine-heropname-doctrine.

Terug naar het artikel over de muizenexperimenten


We zouden de bovenstaande observatie nu als volgt kunnen uitbreiden:
· Veel serotoninereceptoren betekent een lage serotoninespiegel en geen effect van
SSRI’s
· Weinig serotoninereceptoren betekent een hoge serotoninespiegel en wel effect van
SSRI’s

Maar dat is nu juist in tegenspraak met de gangbare serotonine-hypothese die stelt dat de
SSRI’s nu juist werkzaam zijn door het verhogen van de beschikbaarheidsduur van serotonine
bij te lage serotoninespiegels!
Er moet dus een heel ander mechanisme werkzaam zijn bij de effectiviteit van SSRI’s bij
zware depressie en het veroorzaken van psychoses bij mensen met een milde depressie. En dat
is helemaal niet zo moeilijk te begrijpen als we de scheikundige kant van de kwestie eens
nader bekijken.

Prozac is een fenylpropylamine en werkt daarom op dezelfde manier als amfetamine


(fenylethylamine) en dus dus eigenlijk een stimulant.
Wielrenners gebruiken Prozac als legale amfetaminedoping.en dat doet denken aan het effect
dat ook bekend is van cocaïne.
Ik keek eens even naar de effecten van cocaïne in relatie tot neurtransmitters in het boek Het
brein in kaart, door Rita Carter 1998, die ik aantrof op bladzijde 68 en 69. De adviezen bij de
Nederlandstalige editie zijn afkomstig van prof.dr. J. Korf. Ik citeer een fragmentje, waarbij
we moeten bedenken dat in de tijd van uitgave van dit boek de serotoninehypothese voor
depressie nog onverminderd geldig was:

750
[…] Cocaïne vergroot de hoeveelheid dopamine die beschikbaar is voor de cellen, door het
mechanisme te blokkeren dat normaliter zorgt voor het wegwerken van een overschot aan
dopamine. Het blokkeert ook de hernieuwde opname van serotonine en noradrenaline. De
verhoging van de concentratie van deze drie neurotransmitters veroorzaakt de gevoelens van
euforie (dopamine), vertrouwen (serotonine) en energie (noradrenaline) die met de drug zijn
verbonden […]

We zien dus dat in 1998 cocaïne werd gerelateerd aan de werking van SRRI’s. En dat sluit
aan bij de opmerkingen van apotheker Fernand Haesbrouck die al enkele jaren stelt dat Prozac
wordt vervaardigd op basis van cocaïne.
En dat zet de hele kwestie ineens in een ander daglicht. Dat zou ook de psychoses verklaren
die door Prozac veroorzaakt kunnen worden. Het lijkt er dus op dat de effecten van Prozac
afkomstig zijn van cocaïne en een omgekeerd evenredige relatie hebben met de spiegels van
serotonine. Hoe zou dat te verklaren kunnen zijn?

Psychoses leiden tot het zoeken bij de verschillende psychedelica op bladzijde 187 van
Psychofarmaca. En dan tref ik daar de tryptaminen die qua structuur lijken op serotonine.

Op bladzijde 196 trof ik een beschrijving van de werking van psychedelica, waarbij ook de
synthese van serotonine in beeld werd gebracht.
[…] tryptofaan > Tryptofaan-hydroxylase > 5-Hydroxytryptofaan > 5-Hydroxytryptofaan-
decarboxylase > 5-hydroxytryptamine (=serotonine).

Het blijkt dus dat de aanmaak van serotonine – via enkele enzymatische stappen – volledig
afhankelijk is van de beschikbare hoeveelheid tryptofaan.
· Veel tryptofaan zal leiden tot een hoge serotoninespiegel (als de enzymatische staapen
goed verlopen).
· Weinig tryptofaan zal leiden tot een lage serotoninespiegel.

Omdat de SSRI’s hun grootste effect hadden bij hoge serotoninespiegels, zal dat effect dus
ook afhankelijk zijn van hoge tryptofaanspiegels.
Dat doet vermoeden dat de mate van uitwerking van cocaïne dus ook afhankelijk is van de
beschikbaarheid van tryptofaan en dat cocaïne via tryptofaan wordt omgezet in een
tryptamine, die behalve een opwekkende ook een psychedelische uitwerking heeft.
Ook de verslaving aan SSRI’s is hiermee verklaard.

Cocaïne en amfetaminen zijn allebei stimulerende middelen. Op de bladzijden 121 en 122 van
Psychofarmaca, 1986/1989, door Solomon H. Snyder, staat het volgende te lezen:
[…] Cocaïne en amfetaminen hebben vrijwel hetzelfde effect op de hersenen. Alle verschillen
die gebruikers van beide middelen menen waar te nemen, berusten alleen op verschillen in het
meer of minder snel binendringen in de hersenen, afhankelijk van de manier van gebruik.
Opgesnoven cocaïne werkt bijvoorbeeld veel sneller dan via de mond ingenomen
amfetaminen. Beide stoffen verhogen de geestelijke alertheid en onderdrukken de eetlust. We
zijn gewend om cocaïne en amfetaminen als twee heel verschillende dingen te beschouwen,
maar dat komt grotendeels omdat ze op verschillende manieren in onze cultuur zijn
binnengedrongen. Cocaïne wordt voornamelijk als genotmiddel gezien, ondanks het feit dat d
estof heel goed voor plaatselijke verdoving gebruikt kan worden. Amfetaminen zijn
daarentegen primair als therapeutica ontwikkeld en pas later kreeg men oog voor hun
stemmingverhogende en tot misbruik uitnodigende eigenschappen.

751
Omdat ze zo gemakkelijk tot misbruik leiden, bestaat de neiging ze ook steeds minder voor
legitieme therapeutische doeleinden te gebruiken […]

Ik denk dat de uitwerking van amfetaminen - net als bij bij cocaïne - verloopt via de
omzetting van deze stof via tryptofaan in tryptamines.

Als we de SRRI’s beschouwen als een cocaïne/amfetamineproduct, dan wordt de schijnbare


tegenstrijdigheid duidelijk dat deze RRSI’s juist effect sorteren bij hoge serotoninespiegels.

Over de rol van het serotoninesysteem bij depressies schreef psychiater Sascha Russo in 2004
aan het slot van de samenvatting van zijn dissertatie:

[…] Er is waarschijnlijk geen rol van dit systeem bij een specifieke aandoening. Dit past bij
recente onderzoeken die weinig meer effect vinden van antidepressiva die op het serotonerge
systeem inwerken ten opzichte van placebo’s […]

Dit doet vermoeden dat vanaf dat moment de medisch/psychiatrische wereld op de hoogte
was van het feit dat de serotoninehypothese zijn geldigheid had verloren. En als men in 2004
goed had nagedacht en eventjes dezelfde – reeds bestaande – literatuur had geraadpleegd als
ik in de kast heb staan, dan had de heer Russo toen al dezelfde conclusie kunnen trekken als ik
nu. Want zelfs zonder dat recent beschreven muizenexperiment was dat zonder twijfel ook
gelukt. Prof.dr. J Korf – die optrad als adviseur voor de Nederlandse uitgave van het boek Het
brein in kaart door Rita Carter – was namelijk één van de drie promotores bij de promotie van
Sascha Russo! En als zodanig had die prof.dr. Korf de promovendus Sascha Russo bij diens
bevindingen - dat serotoninegbrek niet rechtevenredig was gerelateerd aan depressie –
weleens op het been kunen zetten dat er misschien wel een heel ander mechanisme in het spel
kon zijn, bijvoorbeeld dat van cocaïne, zoals door Rita Carter al was beschreven.
Maar ik denk dat prof.dr. Korf dat liever verzweeg omdat tussen 1998 en 2004 de macht van
de farmaceutische industrie nog veel groter was geworden en nog grimmiger vormen had
aangenomen.

Maar dat is nog niet alles. Je zou verwachten dat andere promovendi de door Russo
aangereikte draad zouden opikken en verder zouden gaan bij waar hij was gekomen met zijn
promotie-onderzoek. Zo gingen die dingen in mijn tijd. De één ontdekt iets of komt tot een
conclusie en de volgende baseert daar dan zijn eigen promotie-onderzoek daar dan weer op.
Zo komt de wetenschap stapje voor stapje steeds verder. Zo hoort het ook.

Op de dag dat ik een reactie ontving van dr. Russo – 13-1-2010 - promoveerde aan de RUG,
dus ook in Groningen, de heer J. Wijkstra op het proefschrift Pharmalogical treatment of
psychotic depression. In search for evidence.
De conclusie van het promotie-onderzoek was dat een combinatie van medicijnen beter werkt
bij psychotische depressie. En dan bedoelt hij de combinatie zoals bij de trial werd gebruikt,
dus van een SSRI (venlafaxine) plus een antipsychoticum (quetiapine).

[…] Wijkstra heeft als eerste aangetoond dat een combinatie van een antidepressivum en een
middel tegen psychosen beter werkt dan een antidepressivum alleen. De resultaten van zijn
onderzoek geven aanleiding om de Nederlandse behandelrichtlijn voor psychotische depressie
te herzien. Die schrijft voor dat patiënten eventueel eerst een antidepressivum krijgen, en dan
pas als dit middel niet goed aanslaat een antipsychoticum erbij […]

752
Het is heel simpel: je geeft eerst SSRI’s die psychotisch maken en vervolgens doe je er nog
een antipsychoticum bovenop. Die SSRI’s houden de vraag naar een antipsychoticum vanzelf
levend en dus ook de markt ervoor in stand.

Onderaan de beschrijving van de promotie stond ten overvloede nog vermeld:


[…] Zijn onderzoek werd deels gefinancierd door de farmaceutische bedrijven AstraZeneca
en Wyeth […]

Hoewel er bij een promotie meestal meerdere promotoren betrokken zijn, werd de promotie
van dr. Wijkstra begeleid door slechts één promotor, namelijk prof.dr. W.A. Nolen.
Op de website van de RUG staat te lezen dat prof.dr. W.A. Nolen als spreker of voorzitter
functioneert op symposia die worden georganiseerd door Astra Zeneca, Eli Lilly, Pfizer,
Servier en Wyeth en dat hij tevens lid is van de adviesraden van Astra Zeneca, Cyberonics,
Pfizer en Servier.

De enige promotor van een promotie-onderzoek dat noopt tot een herziening van de richtlijn
voor medicatie aan depressieven - in die zin dat er naast de vermomde psychotica ook nog
antipsychotica moet worden gegeven - wordt dus voor zijn diensten betaald door dezelfde
farmaceutische industrieën die het promotie-onderzoek van zijn promovendus hebben
gefinancierd.

Hier schieten verdere woorden tekort……….

Een eerste aanwijzing dat de serotonine-heropname-remmers juist serotonine verlagen


Tot nu toe werd steeds beweerd dat die SSRI’s ervoor zorgden dat de serotoninespiegel hoger
werd door de heropname in het presynaptisch neuron te blokkeren. Maar zeer recent werd
ontdekt dat juist het tegendeel het geval is. Op 9-2-2010 ontving ik van NaturalNews een
beschrijving van deze onderzoeksuitkomst. Ik citeer daarom even dat hele bericht:

[…] Scientists May Have Uncovered Why Antidepressants Cause Suicidal Behavior
For years, antidepressant drugs have been connected with an increased suicide risk and
agessive behavior – and researchers may have just unknowingly uncovered the reason. A new
study has just found that antidepressants are actually decreasing the amount of serotonin
in many patient’s brains, instead of increasing it as they are meant to. Serotonin is a feel
good brain chemical that’s thought to be lacking in depression patients, and depression drugs
are meant to function by increaing serotonin levels.
However, according to Columbia University’s Dr. Rene Hen who led the study, in about half
of the population “the more antidepressants try to inrease serotonin production, the less
serotonin (these people) actually produce.”So, for half of the population, these drugs would
actually be making the concition worse.

This is a conundrum for the makers of antidepressants and the doctors prescribing them; the
effects of lowered serotonin levels aren’t pretty, particularly on people with already low
levels. According to researchers, “lower serotonin function and impulsive/agressive traits are
associated with suicidal acts, including comlete suicide.” Autopsies of suicide victims have
also found lowered levels of serotonin in the frontal cortex region of the brain, compared to
those who died of other causes.

753
After years of antidepressants being associated with increased suicide risks and agressive
behavior, we may finally know why. Now, it’d be interesting to learn if the drugs were having
this ‘opposite effect’ on all of people who have killed themselves and others while on the
drugs. Perhaps, they were having this ‘opposite effect’ on Eric Harris before he was inspired
to shoot his classmates at Columbine. It’s likely that a lot op people with missing loved ones
would like these answers too.

Aside from speaking loudly about the dangers of antidepressants – the most widely prescribed
drugs in the nation – this should tell you something else pretty clearly too. Doctors and drug
companies who call themselves authorities on health often have no idea what their drugs are
doing to the people who take them.

You’d think at some point during the years of ‘gold standard’ clinical trials the fact that these
drugs were having the exact opposite effect as intended on half of the people taking them
would have come out. This really points to some pretty glaring deficiencies in the gold
standard and all those connected with the process. It should also be a wake up call to anyone
taking any pharmaceutical drug that you’re simply a guinea pig of the chemical-driven drug
companies – no matter what drug you’re taking.
In 2008, 164 million prescriptions were writen for antidepressant drugs […]

In feite is dat ‘raadsel’ niet zo moeilijk op te lossen als we de moeite nemen om de literatuur
er op na te slaan. Ik zal beginnen met een stukje van de bladzijden 109 en 110 van
Psychofarmaca door Solomon Snyder uit 1986/1988(Ned, vertaling).

[…] Omdat onderzoekers hun technieken gevoeliger maakten en daardoor kleinere


hoeveelheden amine konden meten, werd het mogelijk de amineconcentraties in de hersenen
van overleden personen te bepalen. Verschillende onderzoekers keken zowel naar de
hoeveelheid serotonine en noradrenaline in de hersenen van mensen die zó depressief waren
dat ze zelfmoord gepleegd hadden, als naar de aanwezigheid van deze stoffen in de hersenen
van mensen uit dezelfde leeftijdgroep die door een ongeluk om het leven gekomen waren en
vergeleken de uitkomsten. De hersenen van mensen die zelfmoord hadden gepleegd, bevatten
minder serotonine.
In Zweden bedacht Marie Asberg een manier om afwijkingen in de serotoninehuishouding
van levende mensen vast te stellen. Ze nam monsters cerebrospinale vloeistof van depressieve
patiënten en onderzocht deze op één van de afbraakproducten van serotonine. Deze meting
leverde zelfs een betere maat op voor de afgifte van serotonine dan de eigenlijke
serotonineconcentratie zelf, omdat bij sneller vurende serotonineneuronen de afgegeven
serotonine direct wordt afgebroken en het verhoogde verbruik alleen in de toegenomen
hoeveelheid stofwisselingsproducten terug is te vinden. Het serotoninegehalte in de
neuronen zelf loopt niet terug omdat homeostatische mechanismen ervoor zorgen dat er
telkens nieuw serotonine wordt aangemaakt. In hoofdstuk 3 zagen we hoe het dopaminepeil
op vergelijkbare wijze constant wordt gehouden. Bij vroegere onderzoeken was tevergeefs
naar veranderingen in de hoeveelheid afbraakproducten van noradrenaline gezocht.
Asberg ontdekte dat, terwijl bij veel depressieve patiënten de gehalten van serotonine-
afbraakproducten volkomen normaal waren, de hoeveelheid van deze stoffen bij een tweede
groep patiënten ver onder de norm lag. Het leek haar aannemelijk dat er twee vormen van
depressie bestonden, warvan één met serotoninegebrek te maken had. Asberg toetste haar
theorie door de klinische beelden van beide patiëntengroepen te vergelijken. Patiënten met
lage concentraties serotoninemetabolieten waren veel apathischer en inactiever en leken nog
zwaarder depressief. De follow-up gegevens wezen uit dat patiënten met een lage

754
serotonineproductie veel sneller tot zelfmoord overgingen dan de groep met een normaal
serotonineniveau […]

(Grappig is de constatering dat er ondanks het toevoegen van die heropnamepomp voor
serotonine in de tweede druk toch elders in de tekst nog de opmerking is blijven bestaan dat
de afgegeven serotonine direct wordt afgebroken! Achteraf leugens invoegen, wordt altijd wel
ergens door verraden.)
Ik vraag me trouwens af waarom dr, Russo zich baseerde op bloedbepalingen voor serotonine,
terwijl deze methode nog effectiever lijkt te zijn.

We kunnen nu de volgende bevindingen op een rijtje zetten:


· Asberg vond dat depressieven een normaal serotonineniveau konden hebben en
· dat zelfmoord gerelateerd was aan lagere serotoninespiegels.
· Dr. Rene Hen vond dat SSRI’s niets deden ofwel de serotoninespiegel verlaagden,
waarbij die verlaagde serotoniespiegels gerelateerd waren aan suicide.

Ik denk dat we voor een verklaring nog eens moeten kijken naar de titel van het proefschrft
van dr. Russo. Die herleidt namelijk terecht de hele problematiek op het aminozuur tryptofaan,
dat onontbeerlijk is voor de productie van serotonine. Die bijdrage van tryptofaan aan de
synthese van serotonine heb ik reeds weergegeven.

· Ik heb ook al aangegeven dat de veronderstelling gerechtvaardigd is dat de effecten


van SSRI’s veroorzaakt worden doordat de amfetaminen met behulp van tryptofaan
worden omgezet in tryptaminen, die een bewustzijnsverruimende uitwerking hebben.

· Dat betekent ook dat door gebruik van SSRI’s de serotoninespiegel kan worden
verlaagd omdat er meer tryptofaan wordt gebruikt voor de omzetting van amfetaminen
in tryptaminen, waardoor de productie van serotonine kampt met een tekort aan de
grondstof tryptofaan.

· Als er sprake is van een hoge spiegel/beschikbaarheid van tryptofaan, dan zal er een
buffer aanwezig zijn waardoor de productie van serotonine niet direct gevaar hoeft te
lopen. Maar als de beschikbaarheid van tryptofaan onder de maat is, dan zal het
gebruik van amfetaminen leiden tot een onderproductie van serotonine, waardoor die
spiegel wel lager wordt.

· Voor de omzetting van tryptofaan in serotonine zijn twee enzymen nodig. Als minder
serotonine wordt geproduceerd, dan blijft er een zekere hoeveelheid van die enzymen
ongebruikt.

· Serotonine is sterk verwant aan noradrenaline. En voor de productie van noradrenaline


kunnen deze overgeschoten serotonine-synthese-enzymen worden gebruikt. Hierdoor
kan een lagere productie van serotonine – vanwege gebrek aan tryptofaan - leiden tot
een vergrote synthese van noradrenaline.

· Voor de synthese van serotonine zijn nodig: (1) tryptofaan-hydroxylase en (2) 5-


Hydroxytryptofaan-decarboxylase. Voor de synthese van noradrenaline zijn nodig: (1)
Tyrosine-hydroxylase, (2) Dopa-decarboxylase en (3) Dopamine-B-hydroxylase. (Een
decarboxylase is een enzym dat de decarboxylatie van aminozuren tot aminen

755
katalyseert. Een hydroxylase is een enzym dat een rol speelt bij de hydroxylatie van
eiwitten)

· Toename van noradrenaline terwijl er sprake is van een depressie zal leiden tot een
vertaling van de depressieve gevoelens in angst, woede en agressie en daarom ook tot
neiging tot moord en zelfmoord. Amfetaminen kunnen leiden tot wanen en
hallucinaties en het is dus ook mogelijk dat onder invloed van een hoge
noradrenalinespiegel actief gehoor gegeven wordt aan hetgeen uit de wanen wordt
geïnterpreteerd.

[ Natuurlijk kan er bij een onderproductie van serotonine ook sprake zijn van een mankement
aan 1 of beide enzymen die nodig zijn voor de synthese van serotonine. Maar dan volgt er
naast die onderproductie van serotonine geen verhoogde synthese van noradrenaline.]

Vanuit bovenstaande redenering aan de hand van die laatste onderzoeksuitkomst van dr. Rene
Hen is het dus zeer wel mogelijk dat al die incidenten van agressie en pogingen tot suicide
worden veroorzaakt door het gebruik van als SSRI’s vermomde amfetaminen.
Enerzijds leiden amfetaminen vaak tot psychosen die gepaard gaan met ontremming, wanen
en hallucinaties en anderzijds leidt de eventueel tevens verhoogde noradrenaline tot woede en
agressie. De optelsom van wanen en hallucinaties plus de sterkere neiging tot angst en
agressie leidt dan makkelijk tot agressie en (zelf)moord, die niet alleen door eigen depressieve
gevoelens, maar ook door de – door de SSRI’s opgeroepen - psychotische wanen en
hallucinaties kan worden ingegeven.

Onder invloed van antiepressiva kunnen mensen inderdaad – vooral bij een te lage
tryptofaanspiegel – veranderen in ontoerekeningsvatbare moordmachines.
De vraag is alleen of dit inzicht zal leiden tot een herziening van de behandelrichtlijnen (met
psychotica) zoals die nu bestaan en die in de toekomst nog wellicht uitgebreid gaan worden
met de richtlijn dat er maar meteen ook preventief anti-psychotica moeten worden geslikt.

Volgens de farmaceutische kengetallen slikten in 2008 zo’n 814.000 mensen antidepressiva.


Volgens dr. Wijkstra lijden zo’n 40.000 van hen tevens aan psychotische symptomen
vanwege de bijwerkingen van de SSRI’s (psychotica). Dat is gelijk aan 1 op de 20,35
patiënten.
Dat is inderdaad dermate zorgelijk en omdat men niet let op de tryptofaanspiegel en dus niet
weet welke slikkers van antidepressiva daarop de meeste kans hebben, zal men er wel toe
overgaan om straks iedereen maar preventief anti-psychotica te geven, ondanks dat allang
bekend is dat die middelen onherroepelijk op termijn leiden tot pulmonaire hypertensie,
vasoconstrictie, beroerten en neuronendood in de hersenen.

Ik acht die kans op herziening van de bestaande richtlijn om twee redenen heel erg klein:
· Een nieuwe richtlijn met inclusie van antipsychotica zou aanzienlijk meer winst
opleveren voor de farmacie.
· Een plan om maatregelen te nemen tegen de stijging van het aantal doden door
opioïden stuitte al op veel tegenstand, volgens een zeer recent artikel.

Ik beschik helaas niet over het complete artikel maar de eerste 150 woorden zijn al
veelzeggend genoeg. Ik citeer uit de JAMA van 10-2-2010:

756
[…] Safety Plan for Opioids Meets Resistance
Opioid-Linked Deaths Continue to Soar (JAMA. 2010; 303(6):495-497.)

As deaths from unintentional overdose with opioid drugs continue to increase, a plan
proposed by the drugs’ makers to curb opioid-related deaths and injuries has provoked
controversy.
In February 2009, the US Food and Drug Administration (FDA) announced that it was
requiring manufacturers of extended-release and long-acting opioids to work together to
develop a plan to reduce unintentional overdodes in patients taking these products. The
agency proceeded to meet with industry and other stakeholder groups to gather feedback, and
at a meeting in early December, an industry working group presented a proposal calling for
additional training for opioid prescribers and improvements to materials containing patient
safety information. But the proposal has met resistance from health care worker
organizations and other groups […]

Ook van de gevestigde medische stand hebben we dus niets te verwachten. Die houdt liever
de leugen in ere.
En daar komt nog bij dat artsen daarbij ook worden geholpen door de artikelen die via
infiltrerende ghostwriting door de farmaceutische industrie in de gerenommeerde bladen – en
soms ook in de vorm van proefschriften – worden geventileerd.

En niet alleen de gevestigde medische stand, zoals artsen, psychologen en psychiaters houden
liever die leugen in stand, ook de controlerende instanties vinden het wel goed zo en
ondernemen uit zichzelf geen actie, hoewle toch de Inspectie voro de Gezondheidszorg (IGZ)
moet weten wat de chemische samenstelling van de SSRI’s en ADD/ADHD-medicatie is.
Op 12-3-2010 stond in De Pers een voorpagina-artikel dat op zijn zachtst gezegd erg
verontrustend is. Het gaat om de tolereren van de nieuwe partydrug Mephedrone. Ik citeer uit
het artikel ‘Legale’ drug Meow toch illegaal:

[…] De nieuwe populaire partydrug Mephedrone blijkt toch verboden. Maar de overheid doet
er niets aan.
Het gebruik van Mephedrone, de nieuwe partydrug, stijgt de laatste weken explosief in
Nederland. Dat blijkt uit gesprekken met dealers, gebruikers en reacties op internetfora.
Mephedrone wordt in Engeland legaal verkocht als plantengroeimiddel en is daar enorm
populair. Het werd ook in Nederland legaal geacht, maar nu blijkt dat het vorig jaar zomer
door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) als geneesmiddel is bestempeld. Al
gebeurde dat vrij onopvallend. Het valt op geen enkele internetsite terug te lezen.
De wet is echter onverbiddelijk, legt advocaat Mathieu van Linde uit. Mephedrone komt niet
voor op lijst I of II van de opiumwet, dus is handel op grond van die wet niet strafbaar.
‘Maar omdat het door de IGZ als geneesmiddel wordt aangemerkt, is het volgens de
Geneesmiddelenwet verboden om het te verkopen, bestellen of in voorraad te hebben.’
Bestellen mag dus niet, maar als je het eenmaal binnen hebt, is er niets aan de hand. ‘Het
enkele bezit van een gebruikershoeveelheid is op grond van de Geneesmiddelenwet niet
strafbaar’, zegt Van linde. Vergelijkbaar met het op zak hebben van Viagra zonder
doktersbriefje.
En hoewel de handel toeneemt, treedt de overheid helemaal niet op tegen d epopulaire drug.
Volgens het ministerie van Justitie is de FIOD-ECD (de recherche van de Belastingdienst)
belast met de handhaving van de illegale verkoop van medicijnen. Maar die denkt daar
anders over: ‘Het is niet een van onze taken. De IGZ controleert en moet het bestraffen.’

757
Maar de IGZ geeft ronduit toe dat ze niet uit zichzelf actie onderneemt. “We gaan daar niet
actief achteraan jagen, dat is ondoenlijk’, zegt een woorvoerder. ‘Alleen als ons gemeld
wordt waar in grote hoeveelheden gehandeld wordt, komt de inspectie in actie.’ De IGZ geeft
opsporingsprioriteit aan de handel in nepmedicijnen die grove gezondheidsrisico’s met zich
meebrengen.
Maar of Mephedrone nou zo gezond is? Gebruikers beschrijven het effect ervan als een
combinatie van cocaïne en MDMA (de werkzame stof in xtc) […]
[…] Op termijn komt Mephedrone waarschijnlijk op de opiumlijst terecht en wordt justitie
belast met de opsporing. Het ministerie van Volksgezondheid wacht onderzoek van het
Europese drugsbureau EMCDDA af […]

Ik keek eens even naar de karakteristieken van deze nieuwe drug en las op Wikipedia het
volgende:
[…] Mephedrone (2-methylamino-1-p-tolylpropan-1-one), ook bekend als 4-
methylmethcathinone (4-MMC). 4-methylephedrone, meow meow, Miaow, en MMCAT, is een
stimulerende en entactogene drug die van de fenylethylamine, amfetamine, en cathione groep
is afgeleid. Mephedrone is een designer drug die vanaf ongeveer 2007 op de markt is. Het is
in nederland nog niet opgenomen in de Opiumwet, maar valt onder de geneesmiddelenwet,
en is daarom niet zonder meer legaal.

Mephedrone wordt het meest verkocht als wit poeder of als kristal, maar ook als
poederbevattende capsules. Het kan ook als pil worden verkocht […]

[…] Bijwerkingen:
Neusbloedingen, brandende neus, hallucinaties, uitslag, braken, bloedcirculatieproblemen,
paranoia, convulsies, slecht kortetermijn-gehuegen, hartritmeproblemen, vermeerderd zwten,
grote pupillen, kaakklem. Hoofdpijn en koude vingers zijn vaak voorkomend […]

Je zou zeggen dat deze drug toch wel direct onder de Opiumwet zou moeten worden gevoegd,
want er is bovendien geen enkele therapeutische claim, die het gebruik als geneesmiddel
rechtvaardigt.
Maar nee hoor, net als de SSRI’s valt deze stimulerende amfetamine-drug gewoon onder de
geneesmiddelenwet.
Zouden de regelgevende en handhavende instanties in Nederland misschien bang zijn dat
anders ook de SSRI’s onder de Opiumwet moeten worden gesteld? Zou de IGZ bang zijn dat
er dan ook moet worden opgetreden tegen het verstrekken van SSRI’s – zoals Prozac – aan
kinderen onder de 18 jaar? En is dat misschien dan weer iets dat de fabrikant van Prozac niet
zo welgevallig is?
Liever laat men dus dan maar het gebruik van een niet ongevaarlijke partydrug op zijn beloop
en benoemt men deze valselijk als ‘geneesmiddel’, om door te kunne gaan met het onder
valse vlag verstrekken van legale harddrugs!

Ghostwriting
Op 2-2-2010 werd door PloS Med het artikel Ghostwriting at Elite Academic Medical Centers
in the United States, door Jeffrey R. Lacasse en Jonathan Leo, gepubliceerd. Ik citeer even de
Conclusion:

[…] Medical ghostwriting is a threat to public health which currently takes place only due to
the cooperation of researchers employed at academic medical centers. Although there is

758
growing awareness of the danger posed by medical ghostwriting, we find that few academic
medical centers hace public policies which prohibit this behavior, and many of the existing
policies are ambiguous or ill-defined. We have proposed an unambiguous policy which
defines participating in medical ghostwriting as academic misconduct akin to plagiarism of
falsifying data. By adopting and enforcing this policy, academic medical centers would
adhere to the norms of science followed across the rest of the University, and would no longer
facilitate clandestine industry influence over the peer-reviewed scientific literature. By
prohibiting medical ghostwriting, academic medical centers have a rare opportunity- to
significantly reduce a major threat to public health with the stroke of a pen […]

Ik vraag me af of ghostwriting een fenomeen is dat we alleen in de Verenigde Staten van


Amerika aantreffen of dat het ook in Nederland voorkomt. En als dat zo is, dan vraag ik me
ook af of dat de uitkomsten in dat proefschrift van dr. Wijkstra voortkomen uit gedegen eigen
onafhankelijk onderzoek of dat er sprake is geweest van influisteringen door een geest vanuit
de farmacie.
Als er door de heer Wijkstra namelijk – voorafgaand aan zijn geplande onderzoek – eerst even
wat literatuuronderzoek was gepleegd, dan had hij net als ik kunnen constateren dat er
helemaal niet noodzakelijkerwijs anti-psychotica moeten worden voorgeschreven aan mensen
die door het gebruik van psychotica gestoord gedrag vertonen, maar dat het al zou volstaan
om te stoppen met die psychotica en verder te zoeken naar een wel effectievere therapie.

Die zoektocht in de medische literatuur leverde mij al een aardige therapeutische suggestie op:
· Na meting van de verschillende spiegels van nutriënten bij depressieven kan het
wellicht aanbeveling verdienen om over te gaan tot suppleties van zink, tryptofaan
en/of melatonine en enkele vitaminen. (Helaas is op deze stoffen geen patent mogelijk.)
· Een advies tot voldoende helder (dag)licht, voldoende slaaptijd nemen, stressreductie
(eventueel via gesprekstherapie) en het vermijden van variabelen die leiden tot gebrek
aan zink en melatonine (zoals door koffie, alcohol, roken en diverse farmaceutische
middelen, zou ook heel effectief kunnen zijn.

Misschien dat er in de toekomst nog eens iemand zo dapper zal zijn om op eigen initiatief op
deze alternatieve aanpak van depressies te willen promoveren. Ik hoop dat er dan ook een
hoogleraar bereid gevonden kan worden om als onafhanklijk promotor op te treden. Ik denk
niet dat daarvoor dan een beroep hoeft te worden gedaan op prof.dr. W.A. Nolen van het
UMCG in Groningen.

Aanvulling betreffende het geestverruimend effect van amfetaminen


Amfetaminen kunnen door het binnendringen in axonen – vanwege hun grote gelijkenis met
serotonine bij de receptoren op het postsynaptisch membraan – leiden tot het afsterven van de
uiteinden van die axonen. En zelfs tot celdood van die neuronen. Dat dit geen fabeltje is wordt
beschreven in het artikel Speed kills: cellular and molecular bases of methamphetamine-
induced nerve terminal degeneration and neuronal apoptosis, door Cadet et al., FASEB J.
17, 1775-1788, 2003. Ik citeer even het Abstract van dit artikel plus een klein fragment op de
volgende bladzijde:

[…] Methamphetamine (METH) is a drug of abuse that has long been known to damage
monoaminergic systems in the mammalian brain. Recent reports have provided conclusive
evidence that METH can cause neuropathological changes in the rodent brain via apoptotic
mechanisms akin to those reported in various models of neuronal death. The purpose of this

759
review is to provide an interim account for a role of oxygen-based radicals and the
participation of transcription factors and the involvement of cell death genes in METH-
induced neurodegeneration. We discuss data suggesting the participation of endoplasmic
reticulum and mitochondria-mediated activation of caspase-dependent and –independent
cascades in the manifestation of METH-induced apoptosis. Studies that use more
comprehensive approaches to gene expression profiling should allow us to draw more
instructive molecular portraits of the complex plastic and degenerative effects of this drugs
[…]

[…] Cell death


METH was initially thought to damage only monoaminergic terminals such as those of the
DA and 5-HT systems. However, recent in viro and in vivo studies have provided evidence
that this dogma may have been wrong. For example, Cadet et al. used an immortalized neural
cell line and documented that METH could cause cell death via a process that resembles
apoptosis. This report included observations of METH-induced DNA strand breaks, DNA
ladder formation, chromatin condensation, as well as nuclear fragmentation.Thise findings
were later supported by the report of Stumm et al., who also found that METH killed
neocortical cells via the induction of apoptotic pathways […]

Effecten bij de biochemie van hersenen van knaagdieren kunnen worden geëxtrapoleerd naar
mensen. Daarom geeft dit onderzoek aan wat er gebeurt in de hersenen van mensen die
amfetaminen gebruiken. Het maakt niet uit welke amfetaminen, want alle derivaten van
amfetaminen beschikken over dezelfde basisstruktuur. Dit gebeurt dus ook bij amfetaminen
die niet recreatief als harddrugs worden gebruikt, maar ook bij amfetaminen en/of stoffen die
in het lichaam in amfetaminen worden omgezet, zoals bijvoorbeeld fenylethylamine.
Voorbeelden hiervan zijn medicaties bij ADHD en depressie (SSRI’s).

De lichaamseigen endogene stimulanten adrenaline en DMT leiden niet tot schade aan de
neuronen omdat de neuronen op deze lichaamseigen stoffen zijn ingesteld en deze stoffen dus
ook worden afgebroken door daartoe geëigende afbraakenzymen. Net zoals dat ook gebeurt
met serotonine, noradrenaline en dopamine.

Omdat amfetaminen toch niet volkomen identiek zijn aan serotonine komen ze wel in de
axonuiteinden (terminals) terecht, maar worden ze niet afgebroken door speciaal voor hen
door de natuur ontworpen afbraakenzymen en blijven ze aanwezig in het plasma in de axon,
alwaar ze door hun chemische samenstelling allerlei onderdelen aantasten en de uiteinden van
de axonen (terminals) daardoor laten afsterven. Hierdoor gaan synaptische verbindingen
verloren omdat dat betekent dat er presynapsen voor de prikkeloverdracht naar andere
neuronen verloren gaan.

Door toediening van bijvoorbeeld de SSRI’s en ADHD-medicatie vindt er dus een


onvrijwillige intoxicatie plaats die leidt tot het afsterven van axonen en/og complete neuronen.
Dit leidt tot degenerataie van breinstructuren, waardoor allerlei hersenfuncties benadeeld
kunnen worden, waronder ook de aansturing van de motoriek. Als de frontale lobben worden
getroffen, dan kan er ontremming van het gedrag ontstaan, terwijl kinderen op die manier ook
nooit meer echt volwassen kunnen worden.
Ook GABA-neuronen kunnen degenereren, wat dan leidt tot een onderproductie van de
inhiberende transmitter GABA.
Ik legde al uit hoe door gebruik van SSRI’s – en bij een gebrek aan tryptofaan – er te weinig
serotonine kan worden geproduceerd, hetgeen dan weer kan leiden tot een overproductie van

760
noradrenaline. Dat teveel aan noradrenaline leidt dan weer tot angst en/of agressie en
daadkracht om (zelf)moordneigingen uit te voeren. Als dan ook nog de frontale lobben en/of
GABA-neuronen degenereren vanwege de neurotoxiciteit van die SSRI’s, dan valt er ook nog
een stuk remming en inhibitie van prikkels weg, waardoor het tot ernstige of zelfs fatale
incidenten kan komen.

Het aantasten van onderdelen van het uiteinde van een axon door de amfetaminen – en ook
complete celdood - leidt tot katabolische processen, waarbij weer elementaire deeltjes –
waaronder ook stikstof – vrijkomen (zie de nog volgende uitleg). Dit leidt tot het vrijkomen
van energie die kan dienen om het aantal resonerende deeltjes in het energielichaam (de aura)
te vergroten. Hierdoor neemt ook de resonantie tussen die deeltjes in het energielichaam toe.
Hoe sterker de resonantie wordt, hoe groter ook de amplitude van de informatieve patronen
die door die deeltjes worden geresoneerd. Hoe hoger de amplitude van de informatie (denk
hirbij aan de amplitude van het geluid van bijvoorbeeld een radiouitzending), hoe groter ook
de impact van de geresoneerde informatie. En boven een bepaalde amplitude kun je dan
spreken van soort van bewustzijnsverruiming, waarbij men in contact komt met informatie die
zich normaliter niet zou opdringen en onbewust blijven. Dit betekent dat geheugeninformatie
die normaliter niet aan de oppervlakte komt, dat nu wel doet en leidt tot ‘heldere momenten’
waarin men toegang heeft tot bewustzijnsinhouden die normaliter onder de oppervlakte
blijven.
Dit draagt ook bij aan de heldere momenten die mensen met vasculaire dementie en
Alzheimer kunnen beleven door het slikken van amfetaminen. Maar door dat chronisch
slikken gaan er - mét de heldere momenten – ook steeds meer neuronale verbindingen
verloren en worden ook de heldere oplevingen door die amfetaminen steeds zwakker en
zeldzamer.

Dit is nog niet het complete mechanisme waarlangs amfetaminen leiden tot
bewustzijnsverruiming. Want op het moment dat die amfetaminen zich aantastend richten tot
de axonen van de neuronen wordt het organisme als het ware door een vijand aangevallen. En
dat leidt dan onherroepelijk tot een uitstoot van adrenaline, het bekende ‘vlucht-of-vecht-
hormoon, dat werkt als een endogene stimulant omdat het zowel stikstof als een methylgroep
bevat. En juist die combinatie van methyl en stikstof zorgt voor het primaire stimulerende
effect, zoals ik hierna nog nader bespreek. De energie die vrijkomt bij de afbraak van
adrenaline zorgt samen met de katabole energie van de afbraak van de amfetaminen plus die
van de axon-onderdelen en hele neuronen voor de heldere momenten bij toediening van
amfetaminen aan dementerenden en de psychoses bij ADHD-gemedicaliseerden en slikkers
van SSRI’s.

Bekend is ook dat een sterke activering van adrenaline leidt tot slaapproblemen in de vorm
van slapeloosheid ofwel het geen behoefte hebben aan slaap, hetgeen in noodsituaties
natuurlijk wel goed van pas komt. Dit wordt veroorzaakt door het nog nader te bespreken
fenomeen dat voor die aanmaak van adrenaline extra methylgroepen nodig zijn. En daardoor
kunnen diezelfde methylgroepen niet aangewend worden voor de aanmaak van melatonine,
dat fungeert als slaaphormoon. Dientengevolge dient zich geen slaap aan.

Er zijn dus eigenlijk drie samenwerkende mechanismen waarlangs amfetaminen leiden tot
bewustzijnsverruiming, die naast helderder momenten ook kan leiden tot psychoses met
wanen en (auditieve en visuele) hallucinaties, waarbij de afbraak van de amfetaminen zelf de
voornaamste factor is.

761
Om uit te kunnen leggen hoe dat laatstgenoemde mechanisme werkt, zal ik eerst een kort
stukje citeren van bladzijde 921 uit het Lehrbuch der Toxicologie, door Marquardt et al., 2004,
waar het gaat om de verschillende structuren van amfetaminen die zijn afgeleid van
fenylethylamine.

[…] Struktur
Amphetamin und seinen Derivaten gemeinsam ist die chemische Grundstruktur des
Phenylethylamins. Die Substanzen unterscheiden sich lediglich in einzelnen Substituenten,
meist Methylgruppen. Anders als die Catecholamine besitzen sie keine Catechol-
Hydroxylgruppen und meist keine Hydroxylgruppen am B-Kohlenstoff der Seitenkette. Sie
sind daher relativ lipophil. Die Lipophilie wird beim Amphetamin durch eine Methylgruppe
am a-Kohlenstoff und beim Methamphetamin durch eine zusätszliche Methylgruppe am
Stickstoff weiter verstärkt.
Die rechtsdrehenden Enantiomere des Amphetamins und des Methamphetamins sind 3- bis 4-
maal stärker wirksam als die linksdrehende Enantiomere […]

Hallucinogene stoffen – die direct zelf al hallucinogeen zijn of dat pas worden na omzetting in
het lichaam in een andere verbinding – bevatten allemaal stikstofatomen en methylgroepen.
En het is juist de vrijkomende dissociatie-energie van stikstofhoudende peptiden die bepaalt
hoe sterk het energielichaam wordt gevoed met vrijkomende elementaire deeltjes, die op hun
beurt weer leiden tot vergroting van de amplitude van de bewustzijnsinformatie die op een
mens inspeelt en dus ook kan leiden tot een dermate sterke mate van bewustzijnsverruiming
dat sprake kan zijn van wanen en hallucinaties, dus van psychoses.
De hoeveelheid vrijkomende dissociatie-energie per tijdseenheid – die een maat is voor de
tijdelijke verdichting van het energielichaam met vrijkomende deeltjes en dus ook voor de
ontstane amplitudeverhoging - wordt bepaald door de snelheid waarmee deze stoffen
kataboliseren.

Stikstofbinding in hallucinogenen
Een bekende endogene hallucinogene stof is DMT (N,N-dimethyltryptamine) dat in de
epifyse – net als melatonine - gederiveerd wordt uit serotonine. Van beide stoffen piekt de
productie in de vroege ochtenuren. Melatonine zorgt voor de slaap en DMT zorgt ervoor dat
er tijdens de slaap perioden van bewustzijnsverruiming optreden tijdens welke we dromen,
ofwel we tijdens bewustzijnsverruimende perioden bezig zijn met de consolidatie van het
geheugen en we inspirerende dromen kunnen hebben. Dromen zijn verwant aan hallucinaties
in die zin dat er bij beide vormen van bewustzijnsverandering sprake is van
bewustzijnsverruiming.

De afbraaksnelheid van DMT, DMT-achtigen en ATP in relatie tot


bewustzijnsverruiming
· Uit de literatuur blijkt dat er diverse varianten bestaan binnen de DMT-familie. Volgens
Alexander en Ann Shulgin worden in diverse planten – waaronder paddestoelen en
cactussen – en hun zaden onder meer de volgende varianten aangetroffen: 5-MeO-DMT,
5-MeO-NMT, 5-Bromo-DMT, 5,6-dibromo-DMT, monomethyl NMT, NMT (N-
methyltryptamine) en DMT. In rietgras werd 5-methoxy-N-dimethyltryptamine
aangetroffen. Bekend zijn psilocine uit paddestoelen, mescaline uit de peyote-cactus en
atropine uit de Nachtschade-familie. Bekend is ook cannabis, een plant waarbij in de
toppen THC (delta-9-tetrahydrocannabinol) en anandamide (arachidonyl ethanolamide)
wordt aangetroffen. In chocolade vinden we de hoogste concentratie in bekende

762
voedingsmiddelen van fenylethylamine, een stof die ook endogeen kan worden
aangemaakt en lijkt op dopamine. Met uitzondering van THC bevatten al deze stoffen
stikstof.

· In de zestiger jaren van de vorig eeuw ontdekten Marcel Monnier en zijn onderzoeksgroep
in Zwitserland een kleine peptide die slaapinducerende eigenschappen leek te hebben,
Men noemde deze peptide DSIP, ofwel Delta-Sleep-Inducing Peptide. DSIP werd voor het
eerst gevonden in het bloed van een konijn in winterslaap. Later ontdekte men dat het
geen invloed uitoefende op de slaap-architectuur, maar wel gerelateerd was aan de REM-
slaap, als het aan mensen werd toegediend. Ik neem aan dat DSIP ook behoort bij de
familie van DMT-varianten.

· Bij de mens is vooral DMT (N,N-dimethyltryptamine of CH2)2-N(CH3)2) bekend.

Uit het voorgaande bleken al twee dingen:


· Hallucinogene stoffen bevatten stikstof. Volgens de moleculaire modellen 1 tot 3 atomen.
· De hallucinogene werking hangt behalve van de atomaire samenstelling ook af van de
ruimtelijke structuur.

Wat al deze ‘DMT-varianten’ – ofwel meer of minder hallucinogene stoffen - kenmerkt is dat
ze alle min of meer ‘vluchtig’ zijn, in die zin dat ze relatief snel worden afgebroken en een
grote dissociatie-energie leveren.
Juist deze snelle afbraak zorgt voor een tijdelijke piek in de hoeveelheid vrije gluonen die
door hun gezamenlijke resonans zorgen voor een extra grote amplitude van veldinformatie die
daardoor in ruimere mate toegankelijk wordt. Hoe meer gluonen er in korte tijd vrijkomen,
hoe meer effect dit heeft op bewustzijnsverruiming en des te dieper deze ervaring zal kunnen
zijn. De afbraaksnelheid is afhankelijk van de soort koolwaterstofverbindingen van de
betreffende peptiden plus de hoeveelheid stikstof. Omdat de afbraaksnelheid van de
opgesomde peptiden niet even groot is, zal ook het bewustzijnsverruimende effect van al deze
tryptaminen en aminen niet even groot zijn. Volgens mij heeft DMT de grootste
afbraaksnelheid, waardoor deze stof ook het sterkste bewustzijnsverruimende effect heeft. Het
semi-synthetische LSD laat ik hierbij buiten beschouwing.
Natuurlijk speelt ook de hoeveelheid van deze stoffen een rol bij het uiteindelijke effect.
Fenylethylamine in chocolade levert bijvoorbeeld (na omzetting in het lichaam) geen intense
hallucinaties op en ook het effect van (het indirect werkende) THC en anandamide in
cannabis is gematigd.

Ik vermoed dat organismen die hoger op de evolutionaire ladder staan en een individueel
zelfbewustzijn hebben ontwikkeld, ook beschikken over de endogene aanmaak van een DMT-
achtige peptide met een grotere afbraaksnelheid. Op deze manier zullen deze hoger
ontwikkelde organismen tijdens hun slaap hun geheugen beter kunnen organiseren en
consolideren. Volgens mij is DMT het meest effectief voor de mens.

Het energielichaam ofwel de aura van alle organismen wordt dus op een natuurlijke manier
energiek gevoed door twee afbraakmechanismen:
· Afbraak van peptiden, zoals DMT, die stikstof en koolwaterstofverbindingen
(methylgroepen – (CH3)) bevatten en die afhankelijk van de moleculaire structuur en
ruimtelijke rangschikking meer of minder snel worden afgebroken.

763
· Afbraak van ATP-moleculen, die wel stikstof maar geen koolwaterstofverbindingen
(methylgroepen) bevatten en daarom langzamer worden afgebroken dan de peptiden met
koolwaterstofverbindingen.

De gemiddelde sterkte (amplitude) van de aura is tijdens de dag en nacht normaliter even
groot, maar piekt bij hogere organismen gedurende de nacht tijdens de verschillende
opeenvolgende perioden van Rem-slaap en diepe slaap, als gevolg van de herhaalde aanmaak
van DMT.
Bij lagere organismen – zoals planten, die ook ATP maken in hun chloroplasten – worden de
tryptaminen langzamer afgebroken, zodat er niet die pieken in de amplitude van de
veldinformatie worden bereikt die nodig zijn voor bewustzijnsverruiming en
geheugenorganisatie. Dat is ook niet nodig. De plantaardige tryptamine-verbindingen kunnen
bij mensen wel bewustzijnsverruimende ervaringen bewerkstelligen, mits ze in grotere
concentraties – en liefst vers - worden gebruikt.

Grotere dissociatie-energie van stikstofhoudende peptiden


ATP wordt gestaag afgebroken, maar de vrijgekomen gluonen bereiken nooit dezelfde
concentratie als die van DMT, zodat ATP niet in staat is om bewustzijnsverruiming te
bewerkstelligen.
De afbraak van een molecuul ATP levert 30,6 kJ mol-1 aan energie op en een molecuul
stikstof 940 kJ mol-1. (Stikstof is een twee-atomig molecule met een drievoudige binding en
daardoor hoge dissociatie-energie.)
Hoewel ik veronderstel dat ATP langzamer wordt afgebroken dan de stikstofbevattende
peptiden, draagt ook de dissociatie-energie van de peptiden in belangrijke mate bij aan het
verschil in effect.

DMT genereert via zijn metaboliet ook ATP-moleculen


Zoals ik in een andere studie nog vaker naar voren breng, is het afbraakproduct van peptiden
een indolazijnzuur, dus een carboxylzuur. Carboxylzuur draagt bij aan de Krebscyclus of
citroenzuurcyclus. Ook citroenzuur is een carboxylzuur. De metaboliet van het peptide-
afbraakproces levert dus weer een onmisbare bijdrage aan de Krebscyclus die zorgt voor de
aanmaak van grotere hoeveelheden ATP-moleculen dan de anërobe vergisting.
Hoe snellere afbraak van peptiden, des te meer azijnzuur er in korte tijd wordt gegenereerd en
hoe meer er dus ook beschikbaar komt om de productie van ATP-moleculen via de
Krebscyclus te stimuleren. En hoe meer ATP-moleculen ook in korter tijd beschikbaar komen
voor afbraak.
DMT genereert dus niet alleen zelf veel vrijgekomen ongebonden gluonen, maar stimuleert
tevens de productie van ATP-moleculen, waardoor het effect van DMT wordt versterkt en
nog wat langer doorwerkt. En behalve voor de endogene DMT geldt dit ook voor alle andere
– directe en indirecte - stimulantia die de mens exogeen tot zich neemt.

De nadelen van amfetaminen voor de aanmaak van melatonine en DMT en voor de


methylering van het DNA
Ik begin deze bespreking even met een citaatje van bladzijde 200/201 uit het boek Melatonine,
door prof.dr. Russel. J. Reiter en Jo Robinson, 1995/1996. Dit boek heeft een voorwoord van
prof.dr. W.J. Rietveld.

[…] Antidepressiva

764
Vele antidepressiva stimuleren de melatonineproduktie. Voorbeelden zijn fluvoxamine
(Luvox), desipramine (Norpramin, Pertofrana) en de meeste MAO-remmers (Marplan, Nardil,
Parnate en andere). Het populairste antidepressivum echter, fluoxetine (Prozac), dat in de
Verenigde Staten een jaaromzet van meer dan een miljard dollar heeft, kan uw
melatoninespiegel juist verlagen. Een studie, in 1995 gepubliceerd in The British Journal of
Psychiatry, meldt dat depressieve patiënten die fluoxetine hadden genomen, na één week
gebruik een significant lagere melatoninespiegel hadden. Niet-depressieve proefpersonen die
fluoxetine gebruikten, vertoonden na een week eveneens een lagere melatoninespiegel en na
zes weken gebruik daalde de spiegel zelfs nog verder.
(Childs, P.A., Rodin, I. en Thompson, C. ‘Effect of Fluoxetine on Melatonin in Patients with
Seosonal Affective Disorder and Matched Controls.’ British Journal of Psychiatry 1995; 166:
196-98.)
Evenals de meeste antidepressiva die momenteel op de markt zijn, heeft Prozac een aantal
negatieve bijwerkingen, waarvan een aantal veroorzaakt zou kunnen worden door negatieve
effecten op d emelatonineproductie. Slapeloosheid, waardoor een significant aantal Prozac-
gebruikers wordt geplaagd, is een waarschijnlijke kandidaat […]

In het voorgaande citeerde ik al uit het Duitse Lehrbuch der Toxicologie het volgende:
[…] Die Lipophilie wird beim Amphetamin durch eine Methylgruppe am a-Kohlenstoff und
beim Methamphetamin durch eine zusätszliche Methylgruppe am Stickstoff weiter verstärkt
[…]

Voor de totstandkoming van amfetaminen en methamfetaminen zijn dus methylgroepen nodig.


Voor zover het gaat om kant-en-klare amfetanine en amfetamine-derivaten zitten die
methylgroepen al in de stimulerende stoffen zelf. Maar fenylethylamine (Ritalin en Concerta,
die verwant zijn aan de SSRI’s ofwel amfetaminepreparaten) wordt pas in het lichaam zelf
omgezet in een amfetamineverbinding en daarvoor zijn nog wel methylgroepen nodig. Ook
voor de extra aanmaak van adrenaline bij het beschadigen van de axonen door stimulantia zijn
extra methylgroepen nodig.
Die methylgroepen worden onttrokken aan het lichaam. En daardoor wordt de aanmaak van
melatonine benadeeld, omdat daar ook methylgroepen voor nodig zijn, zoals blijkt uit een
overzicht van de synthese van melatonine in het artikel Melatonin for Treatment of Sleep
Disorders, november 2004, door Buscemi N. en collega’s in The Agency for Healthcare
Research and Quality (AHRQ).

[…] Melatonin
Melatonin (N-acetyl-5-methoxytryptamine) is a neurohormone that is primarily produced by
the pineal gland, located behind the third ventricle in the brain. In the synthesis of melatonin,
tryptofan is hydroxylated to 5-hydroxytryptofan, which in turn is decarboxylated to 5-
hydroxytryptamine (serotonin). Serotonin is converted to the melatonin precursor and
metabolite N-acetylserotonin by the enzyme N-acetyltransferase.
N-acetylserotonin is methylated via the enzyme hydroxyindole-o-methyltransferase to
produce melatonin […]

Omdat voor melatonine (N-acetyl-5-methoxytryptamine) en DMT (N,N-dimethyltryptamine


methylgroepen nodig zijn voor de aanmaak ervan, zal de synthese van beide hormonen
benadeeld worden en dat leidt dan weer tot 3 soorten van vervelende bijwerkingen.

· Melatonine is nodig voor een goede slaapkwaliteit, waarbij ook de kwaliteit van het
veldcontact tijdens de slaap erg belangrijk is. Melatonine wordt niet voor niets het rust- en

765
herstelhormoon genoemd. Het stuurt ook de productie van groeihormonen aan. Zonder
slaap is er ook geen dromen mogelijk en dromen zijn noodzakelijk voor de consolidatie
van het geheugen. Zonder goede geheugenfunctie wordt ook het leervermogen minder.
· DMT is het bewustzijnsverruimend hormoon dat leidt tot dromen en daardoor ook
geheugenconsolidatie en –organisatie. In de wetenschappelijke literatuur kunnen we lezen
dat droomdeprivatie leidt tot allelei stoornissen in bewustzijn en geheugen.
· Melatonine is nodig voor het instandhouden van de methylering van het DNA, want de
epigenetische codering van het DNA bestaat bij de gratie van methylgroepen. Tekort aan
melatonine zal daarom leiden tot instabiel worden van de epigenetische codering van het
DNA, waardoor makkelijker ongewenste mutaties kunnen optreden in de epigenetische
codering van het DNA, hetgeen dan weer kan leiden tot allerlei functiestoornissen en
kanker.
· De T-helpercellen bevatten receptoren voor melatonine omdat melatonine nodig is voor de
activatie van deze voor het immuunsysteem zeer belangrijke cellen. Gebrek aan
melatonine leidt dus tot een onderactivatie van het immuunsysteem en derhalve een
grotere infectiegevoeligheid (Conti en Maestroni).

Antidepressants dramatically raise risk of cataracts


Op 10-6-2010 ontving ik onder deze titel een verslag van een onderzoekspublicatie van
NaturalNews. Ik citeer delen uit dit verslag:

[…] Of the 35 million Americans who are age 65 or older, the national Institues of Health
(NIH) claims about 7 million of them suffer from clinical depression – and millions are on the
prescription antiepressant drugs known as selective serotonin reuptake inhibitors (SSRI’s)
such as Prozac, Paxil, Lexapro and Zoloft. Hyped by Big Pharma as the way to solve
depression problems in all age groups, these medications come with a litany of serious side
effects, including some that are particularly dangerous for elders.

For exemple, a University of Minnesota study found SSRIs increase the rate of bone loss in
older men and women. And now there’s even more reason for seniors to be wary of raking
SSRIs. New research just published in Ophthalmology, the journal of the American Academy
of Ophthalmology, concludes taking these antidepressants substantially raises the risk of
sight-threatening cataracts.

A cataract is a clouding of the lens in the eye that affect vision. In fact, as cataracts progress,
they can cause enough deterioration of eyesight that surgery is needed to remove them.
Although cataracts are common in older people, there are many factors that can increase a
person’s risk of actually developing the eye problem, including exposure to cigarette smoke,
air pollution, and heavy alcohol consumption. And now you can add taking SSRIs to the list.

22,000 more victims of SSRI drugs each year


The new study, led by Mahyar Etminan, PharmD, of Vancouer Coastal health Research
Institue in Canada, involved analyzing dat on nearly 19,000 people 65 years old or older.
Then their health records were compared to about 190,000 controls. The research team found
that, overall, taking SSRIs raised the risk of cataracts by about 15 percent. In the U.S., that
translates to 22,000 additional cataract cases caused by the drugs each year.

766
Those overall findings may sound worrisome enough. But when you look at what the study
showed about specific drugs, it is clear that three commonly prescribed antidepressants
greatly up the risk of cataracts.
Paxil (paroxetine) elevated cataract risk by 23 percent, Effexor (venlafaxine) pushed the odds
of getting cataracts up 33 percent and Luvox (fluvoxamine) increased the risk by a whopping
39 percent.

The good news is that the increased risk was associated only with current, not past, drug use
– so those who are no longer taking SSRIs can breathe a little easier about their cataract risk.
The research team also found that some antidepressants did not appear to be associated with
cataract risk, but they acknowledged this could have been because the numbers of study
participants using these drug types were too small to show effects.

So how could SSRIs spur on cataract formation? “The eye’s lens has serotonin receptors, and
animal studies have shown that exess serotoni can make the lens opaque and lead to cataract
formation,” Dr. Etminan said in a statement to the press. “If our findings are confirmed in
future studies, doctors and patients should consider cataract risk when prescribing some
SSRIs for seniors.” […]

Bij mijn weten richt serotonine nooit ellende aan, ook niet als er iets meer van beschikbaar is.
Maar een teveel aan serotonine kan wel wijzen op een tekort aan iets anders, namelijk een
tekort aan melatonine. Voor de omzetting van melatonine uit serotonine zijn namelijk
voldoende methylgroepen en zink onontbeerlijk. En waar er een tekort bestaat aan die twee
stoffen, kan er niet genoeg serotonine worden omgezet in melatonine en schiet er relatief veel
serotonine over. Het gaat hier dus niet om een teveel aan serotonine, maar om een tekort aan
melatonine, dat ook een belangrijke functie heeft als antioxidant.
Ik heb al besproken hoe de zogenaamde SSRI’s – ofwel stimulantia in de vorm van
amfetamine-verbindingen – methylgroepen roven uit andere lichaamsfuncties. Dus leidt die
zucht naar methylgroepen van die stimulantia ertoe dat er minder methylgroepen beschikbaar
zijn voor de aanmaak van melatonine uit serotonine, waardoor er een gebrek aan melatonine
ontstaat, hetgeen zich ook al manifesteert in de vorm van slaapproblemen.

De grap is nu ook nog dat die zogenaamde SSRI’s door het benadelen van de aanmaak
van melatonine inderdaad leiden tot een hogere beschikbaarheid van serotonine. Maar
dan niet via het leugenachtige verhaaltje van de verhindering van de heropname van
serotonine, maar door een heel ander proces, dat tevens leidt tot een tekort aan het zeer
onmisbare melatonine.

Om mijn verklaring compleet te maken, laat ik nu een citaat volgen van bladzijde 42 van het
boek Melatonine van prof.dr. Russel J. Reiter, uit 1995/1996.
[…] Melatonine voorkomt grauwe staar bij dieren
In 1993 was een postdoctoraalstudent, Mitshube Abe, aan het werk in mijn laboratorium.
Abes specialisme was oftalmologie en hij wilde onderzoeken of melatonine de ogen kon
beschermen tegen vrije radicalen. De ooglens bestaat voor bijna 98 procent uit eiwitten.
Wanneer het eiwit door vrije radicalen wordt beschadigd, schift het en wordt troebel. Het
resultaat is grauwe staar. (Dit lijkt veel op wat er gebeurt wanneer u het wit van ei bakt.)
Hoe ouder u bent, des te langer zijn uw ogen blootgesteld geweest aan ultraviolet licht van de
zon en des te groter is de kans dat u grauwe staar hebt.
Op de een of andere manier ‘weet’ uw lichaam dat uw ogen kwetsbaar zijn voor beschadiging
door vrije radicalen en voorziet het ze van een extra dosis antioxydanten – een ingebouwde

767
zonnebreil. Melatonine is voral in het oog in grote hoeveelheden aanwezig. Maar naarmate u
ouder wordt, maakt u steeds minder melatonine aan, waardoor u steeds meer kans loopt op
grauwe staar.
Abe werkte met een groep jonge ratten die geen gluthation hadden gekregen, een van de
belangrijke in het lichaam aangemaakte antioxidanten. (Net als melatonine wordt gluthation
in letterlijk alle orgaanismen aangetroffen.) Jonge ratten waaraan gluthation wordt
onthouden, ontwikkelen in twee weken grauwe staar. We gaven de helft van deze ratten
melatonine om te zien of dat het ontstaan ervan kon tegengaan. Zestien dagen later
onderzochten we de dieren en merkten dat de ratten die geen melatonine hadden gekregen
grauwe staar hadden aan beide ogen; in de met melatonine behandelde groep had slechts één
rat grauwe staar en dan nog maar aan één oog.
Ook dit onderzoek heeft voor de hand liggende klinische toepassingen, zoals Abe in een recent
artikel schrijft:
“ Aangezien wordt aangenomen dat ouderdomsstaar bij mensen het gevolg is van oxidatieve
stress […] is het mogelijk dat het toedienen aan ouderen van melatonine, dat bij het ouder
worden gewoonlijk verloren gaat, de ontwikkeling van grauwe staar die gewoonlijk gepaard
gaat met het ouder worden, kan vertragen of verhinderen.” […]

Het is dus logisch te verklaren dat het gebruik van de als SSRI’s vermomde stimulantia – via
het verlagen van de melatoninespiegel – leiden tot een verhoogde kans op het ontwikkelen
van cataract, ofwel grauwe staar.

Op 11-11-2009 promoveerde in Utrecht Jeroen Derijks op het proefschrift Invloed van


antidepressiva op de glucose homeostase: effecten en mechanismen.
Hieronder geef ik het eerste stuk van de conclusie van zijn onderzoek weer:

[…] Concluderend: de onderzoeken in dit proefschrift laten zien dat antidepressiva de


glucosehuishouding kunnen beïnvloeden Hoewel het absolute risico van de invloed van
antidepressiva op de glucosehuishouding klein lijkt te zijn, is de impact op populatieniveau
groot doordat depressie in combinatie met diabetes mellitus zeer vaak voorkomt. Het is
belangrijk dat patiënten en zorgverleners geïnformeerd worden over de effecten van
antidepressiva op de glucosehuishouding, zodat hier bij het voorschrijven en gebruik van
antidepressiva rekening mee gehouden kan worden. Daarnaast is een goede en volledige
informatievoorziening onontbeerlijk […]

Meer kans op hartklachten met antidepressiva


Op 12-10-2010 ontving ik diverse berichten betreffende de onderzoeksuitkomst in het
proefschrift van Carmilla Licht, die op 15-10-2010 promoveerde aan het VU medisch centrum
(VUmc) in Amsterdam. Ik zal hieronder het bericht van www.gezondheidsnet.nl citeren:

[…] Amsterdam – Het gebruik van antidepressiva verhoogt mogelijk de kans op hart- en
vaatziekten. Dit concludeert onderzoeker Carmilla Licht bij VUmc en GGZ inGeest.
De onderzoekster ontdekte dat het gebruik van antidepressiva een ontregelende werking heeft
op het autonome zenuwstelsel. Depressieve en angstige patiënten die geen antidepressiva
gebruikten, hadden geen last van deze ontregeling.

Zodra patiënten stoppen met antidepressiva gaat de werking van het autonome zenuwstelsel
weer terug naar normaal niveau.

768
Hartslag en hartslagvariabiliteit
Licht onderzocht wat de invloed van depressie en angststoornissen is op het zenuwstelsel. Een
hoge hartslag en lage hartslagvariabiliteit zijn risicofactoren voor hart- en vaatziekten.

Maar depressieve en angstige mensen die geen antidepressiva gebruiken, bleken een hartslag
en hartslagvariabiliteit te hebben vergelijkbaar met die van gezonde mensen.

Bij gebruikers van de klassieke antidepressiva (tricyclische en SNRI’s) was wel een duidelijk
ongunstig autonoom effect op het hart meetbaar, waardoor de kans op hart- en
vaataandoeningen verhoogd zou kunnen worden. Ook het gebruik van moderne
antidepressiva (SSRI’s) liet dit effect zien, maar in mindere mate […]

In het voorgaande bespreek ik dat de moderne SSRI’s behoren tot de familie van de
amfetaminen of stoffen die in het lichaam worden omgezet in amfetaminen. Interessant is dat
hartklachten ook worden genoemd bij het gebruik van amfetaminen.
Op Wikipedia staat te lezen dat amfetaminegebruik kan leiden tot ernstige lichamelijke
problemen, waaronder hart- en leverfalen. Ook psychische klachten zoals paranoïde wanen
zijn beschreven.
ADHD-medicatie is ook verwant aan amfetamine en van deze medicatie – die onder de
opiumwetgeving valt – wordt door www.altrecht.nl gezegd dat tot de bijwerkingen ook
hartkloppingen behoren.

Op www.artsenapotheker.nl vond ik een artikel over bijwerkingen van amfetaminederivaten


in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, door J. Veenstra en collega’s, 1990; 134(23);
1150-1. De samenvatting hiervan luidt:
[…] Bij 2 voorheen gezonde mannen van respectievelijk 25 en 40 jaar ontstond een acuut
myocardinfarct kort na orale inname van amfetaminederivaten. Bij beiden liet coronaire
angiografie normale coronairvaten zien en toonde het ventrikelangiogram een segmentale
dysfunctie van de linker ventrikel.
Er wordt een samenhang verondersteld tussen het gebruik van amfetamine en het ontstaan
van een acuut myocardinfarct zonder dat coronaire aandoeningen bestonden […]

Wat de onderzoekster Carmilla Licht ontdekte als bijwerking van antidepressiva blijkt dus
overeen te komen met verschijnselen die worden waargenomen bij het gebruik van
amfetaminen of amfetamine-achtigen, namelijk ontregeling van het autonome zenuwstelsel
dat ook het hart aanstuurt.
En toch blijft men die moderne antidepressiva hardnekkig aanprijzen als ‘selectieve-
serotonine-heropname-remmers’, ondanks dat ze allerlei bijwerkingen hebben die sprekend
lijken op die van de familie der amfetamine-achtigen.

Samenvatting:
· We hebben gezien dat SSRI’s bij een lage tryptofaanspiegel kunnen leiden tot verlaagde
serotoninespiegels. In dat geval is er te weinig serotinine om voldoende melatonine en
DMT te produceren en de methylering van het DNA optimaal in stand te houden.
· Door de productie van adrenaline – vanwege de prikkels daartoe door de aanvallende
SSRI’s – ontstaat er een tekort aan methylgroepen, waardoor ook de productie van
melatonine en DMT wordt benadeeld, evenals de optimale instandhouding van de
epigenetische codering van het DNA.

769
· Hetzelfde als bij bovenstaande 2 punten geldt ook voor het gebruik van middelen tegen
ADHD en dat zelfs nog in verhevigde mate, omdat voor de omzetting in het lichaam in
amfetaminen ook nog extra methylgroepen nodig zijn. En juist kinderen in de groei
hebben voor hun lichamelijke en geestelijke ontwikkeling – en leerprestaties – voldoende
slaap en droomtijd nodig, terwijl aantasting van de epigenetische codering van het DNA
kan leiden tot allerlei ontwikkelingsstoornissen en chronische aandoeningen. Volgens
prof.dr. Reiter is verlaagde melatonine gerelateerd aan depressies.

Het verschil tussen middelen tegen ADHD en depressie ligt eigenlijk alleen in de dosering
ervan. Beide doelgroepen zullen te maken krijgen met een verergering van hun symptomen
plus een aantal bijkomende bijwerkingen in de vorm van psychoses, ontremming, agressie,
slaap- en leerproblemen plus aantasting van de epigenetische codering van het DNA en het
afsterven van neuronen en verbindingen tussen neuronen in de hersenen. En dat laatste leidt
vanwege en verzwakkend vuurpatroon in de hersenen ook nog weer tot een verzwakking van
het geheugen.

Linda S. Birnbaum, director of the National Institute of Environmental Health Sciences and of
the National Toxicology Program zegt het volgende over blootstelling an stoffen die kunnen
leiden tot veranderingen in de epigenetische codering:
[…] Epigenetic changes ‘can lead to increased susceptibility to disease’. The susceptibility
persists long after the exposure is gone, even decades later. Glands, organs, and systems can
be permanently altered.
Epigenetic changes have been identified that increase the risk of Alzheimer’s disease, asthma,
breast cancer, prostate cancer, diabetes, heart disease, obesity, learning disabilities,
Parkinson’s disease and more […]
[…] Like mutations, epigenetic effects can be passed on to a person’s offspring.
“There is a huge potential impact from these exposures, partly because the changes may be
inherited across generations,” Birnbaum said […]

Antipsychotica wordt in de nieuwe richtlijnen aanbevolen om twee redenen


In het voorgaande kwam ter sprake dat de heer Wijkstra promoveerde onder leiding van
prof.dr. Nolen die zelf nauwe banden heeft met de farma-reuzen, waaronder Eli Lilly die de
producent is van Prozac en AstraZeneca en Wyeth.
Het proefschrift van dr. Wijkstra levert volgens de publiciteit handvatten voor een aanpassing
van het voorschrijfbeleid inzake het tegelijk voorschrijven van een psychoticum met een
antipsychoticum. Dat werkt om twee redenen handig voor de producenten van deze middelen.
· Enerzijds kunnen door het maskeren van de niet meer te ontkennen en tot steeds meer
scepsis leidende neiging tot zelfmoord toch de omstreden rakende SSRI’s op de markt
blijven, hetgeen een continuering van de omzet garandeert.
· Anderzijds zal die continuering van de psychotica-markt tevens de omzet van
antipsychotica gegarandeerd zijn en tot een langdurige dubbele omzet kunnen leiden.

Aan dat proefschrift van de heer Wijkstra dat de beleidsmakers tot een aanpassing van de
richtlijnen moest aanzetten, zal dus door promotor Nolen best wel wat aandacht zijn besteed!!!

Juist toen ik bezig was dit boek af te ronden werd ik getipt dat er in het boek Slikken, door
Trouw-journalist Joop Bouma, 2006, ook nog iets interessants te lezen stond over prof.dr.
Willem Nolen. Juist vanwege een link met mijn voorgaande opmerking betreffende het

770
proefschrift van zijn promovendus, zal ik een enkele interessante details uit het boek van
Bouma hier nog even weergeven. Vanwege de accuratesse zal ik zelfs maar even citeren van
bladzijde 84 van Slikken:

[…] In 2005 werd de omstreden richtlijn van de landelijke stuurgroep [Depressie, tk]
gepubliceerd. Voor huisartsen, psychologen en psychiaters is er nu dus nog steeds geen
algemeen aanvaarde standaard voor de behandeling van depressie. De discussie was mede
ontstaan door vermoedens van belangenverstrengeling tussen de farmaceutische industrie en
een lid van de werkgroep die de depressierichtlijn formuleerde. Het ging om de Groninger
hoogleraar psychiatrie Willem Nolen, die zich bij de keuze van voorkeursmiddelen bij
depressie opvallend sterk zou hebben gemaakt voor het nieuwe middel Efexor (venlafaxine)
van fabrikant Wyeth.
Nolen heeft de schijn tegen. Hij onderhoudt financiële banden met Wyeth. De hoogleraar leidt
een internationaal onderzoek naar de effecten van de antidepressiva Efexor van Wyeth en
Tofranil (imipramine) van Novartis Pharma. Ook wordt de combinatie van Efexor met het
antipsychoticum Seroquel (quetiapine) van AstraZeneca onderzocht door prof. Nolen.
Wyeth en AstraZeneca zijn de belangrijkste sponsors van deze studie, die 450.000 euro kost
[…]

Op 8-7-2010 deed NaturalNews.com verslag van het laatste schandaal betreffende Wyeth.
Tijdens een rechtszaak tegen Wyeth werden documenten openbaar gemaakt waaruit bleek dat
Wyeth Pharmaceuticals ghostwriters had ingehuurd om tenminste 40 medische artikelen in
elkaar te zetten met het doel om het gebruik van zijn hormoonpreparaat Prempro te promoten.
De artikelen werden gepubliceerd in 18 verschillende medische vaktijdschriften. Het is niet
het eerste schandaal van deze aard. De prijsgegeven documenten onthulden dat Wyeth tussen
1997 en 2005 onder meer ‘zaken deed’ met een bedrijf dat gespecialiseerd is in het
‘verzorgen’ van dit soort pseudowetenschappelijk promotiemateriaal. Ook voor de promotie
van andere producten van Wyeth werden ghostwriters ingehuurd.

Onder het persbericht over promovendus Wijkstra – die slechts één enkele promotor had,
namelijk prof. Nolen – stond vermeld:
[…] Zijn onderzoek werd deels gefinancierd door de farmaceutische bedrijven AstraZeneca
en Wyeth […]
En dat onderzoek betrof het gelijktijdig gebruik van venlafaxine en quetiapine bij depressie.

En nu wordt dit proefschrift aangegrepen om te dienen als handvat bij het samenstellen van
een nieuwe richtlijn bij depressie, betreffende het gelijktijdig gebruik van antidepressiva en
antipsychotica, waarbij dit onderhavige proefschrift dan ook nog betrekking heeft op twee
middelen van bedrijven waarmee prof. Nolen – als lid van de Landelijke Stuurgroep
Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de Geestelijke Gezondheidszorg - ook nog eens
nauwe banden onderhoudt.

Ondanks de forse kritiek die prof. Willem Nolen vijf jaar geleden al kreeg op zijn pogingen
om onder zijn sturende invloed het nieuwe middel Efexor (venlafaxine) van Wyeth als middel
van eerste keus in de nieuwe depressie-richtlijn op te nemen, is hij nu weer op dezelfde
manier bezig.

En in Groningen kan dat kennelijk allemaal nog. Maar op 3-8-2010 ontving ik het bericht dat
Harvard Medical School inmiddels maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat zijn
medewerkers zich inlaten met deze lucratieve bezigheden.

771
[…] A recent Boston Globe article about the new policy explains that Dr. Mayer’s intent with
the new rules is that they “are designed to keep doctors from becoming – or being perceived
as – marketing agents for industry.” […]

Op 13-3-2010 stond in de Volkskrant het artikel Een depressie vraagt om maatwerk. In dat
artikel komt naar voren dat men het nog lang niet eens is over de oorzaken en mogelijke
behandelingen van depressies. Er is nog erg veel onbekend. In dat artikel komt ook prof.
Nolen uitgebreid aan het woord. Ik citeer hier alleen even zijn laatste opmerking, die tevens
het besluit vormt van dit artikel:

[…] Nolen ziet voor depressieve patiënten voorlopig het meeste heil in het consequent
toepassen van behandelingsrichtlijnen: ‘Ik schat dat het aantal patiënten dat nu een
chronische depressie ontwikkelt, op die manier met de helft kan worden teruggebracht.
Helaas is het strak volgen van richtlijnen nog geen regel.’ […]

En wat Nolen wil – ondanks nog vele open vragen betreffende het ontstaan en de meest
heilzame behandeling van depressies – is dus, conform dat door hem begeleide proefschrift
van Wijkstra, iedereen met depressie aan de SSRI’s plus antipsychotica zetten. Omdat die
SSRI’s verslavend werken, zal die combinatie voor de rest van het leven moeten worden
geslikt. En hoe strakker die door hem doorgedrukte richtlijn dan wordt nageleefd, hoe meer
mensen voor de rest van leven aan deze medicatie vastzitten.

De rol van cytochroom P450 bij de verdraagzaamheid van SSRi’s en antipsychotica


Bij zijn ijver om de richtlijn voor depressies aan te passen aan gelijktijdig gebruik van
antidepressiva en antipsychotica (voorheen neuroleptica genoemd) ziet de heer Nolen nog iets
heel belangrijks over hoofd. Namelijk dat een percentage van de populatie deze middelen niet
goed verdraagt en al helemaal niet in combinatie met elkaar. Ik put hiervoor even uit het
artikel Cytochroom-P450 afhankelijk geneesmiddelenmetabolisme: invloed van genetische
aanleg, co-medicatie, ziekte, dieet en roken op CYP-enzymactiviteit uit het Nederlands
Tijdschrift voor Klinische Chemie 1996, vol. 21, no. 6: 290-296, waar het handelt om het
cytochroom P450 (CYP) enzymsysteem dat betrokken is bij het metabolisme en de eliminatie
van een groot aantal veel toegepaste geneesmiddelen. Omdat bij dit CYP-systeem individueel
en etnisch genetisch polymorfisme een rol speelt, functioneert dit systeem niet bij iederen
hetzelfde en daarom zal ook een ieder individueel reageren op bepaalde farmaceutische
middelen, zoals ook SSRI’s en antipsychotica. Ik citeer even dat deel van het artikel dat gaat
over co-medicatie:

[…] Naast genetische factoren kan ook co-medicatie de metabole capaciteit van het CYP-
systeem beïnvloeden. Wanneer twee of meer geneesmiddlen in combinatie worden toegediend,
kan als gevolg van remming of inductie van CYP–enzymen interactie tussen de middelen
optreden.
Neuroleptica als perfenazine, flufenazine en haloperidol bijvoorbeeld hebben een sterk
remmende werking op het metabolisme van onder andere tricyclische antidepressiva (TCA’s).
Dit komt omdat beide geneesmiddelgroepen voor een belangrijk deel door CYP2D6 worden
gemetaboliseerd.

Er treedt competitie op voor het enzym, waarbij het neurolepticum een hogere affiniteit voor
CYP2D6 heeft. Kinidine, dat zelf geen CYP CYP2D6-substraat is, en selectieve serotonine
heropnameremmers (SSRI’s) als fluoxetine, norfluoxetine, paroxetine, sertraline en in

772
mindere mate fluvoxa-mine en citalopram zijn potente CYP2D6-remmers. Mensen met
normale CYP2D6-activiteit, dus zonder genetisch bepaalde deficiëntie, veranderen,
wanneer tegelijkertijd met een SSRI een middel dat voor zijn eliminatie van CYP2D6
afhankelijk is wordt toegediend, in trage metaboliseerders voor laatstgenoemde middelen.
De klaring neemt af en de serumspiegels kunnen hoog oplopen, wat vooral bij TCA’s en
MAO-remmers vanwege hun geringe therapeutische breedte ernstige intoxicatie-
verschijnselen kan geven. Hierbij moet gedacht worden aan verergering van anticholinerge
bijwerkingen en toxische effecten zoals convulsies en delier.

Het gevaar voor optreden van geneesmiddeleninteracties is het grootst wanneer twee
geneesmiddelen worden gegeven die via hetzelfde CYP-enzym gemetaboliseerd worden.
Wanneer eliminatie via verschillende enzymen van het CYP-systeem geschiedt, is de kans
overigens niet afwezig, omdat bepaalde CYP-enzymen duidelijk structureel met elkaar
verwant zijn. Elk CYP-substraat kan potentieel optreden als competatieve inhibitor en
zodoende het metabolisme van een ander CYP-substraat vertragen […]

[…] Bij 5 to 10% van de Kaukasische populatie is als gevolg van genetisch bepaalde
factoren het CYP2D6-enzym totaal deficiënt. In Oosterse en Afrikaanse bevolkingsgroepen
komt deze deficiëntie veel minder vaak voor […]

Als de heer Nolen tot richtlijn wil maken dat er bij depressie meteen antidepressiva moeten
worden voorgeschreven – en dan preventief tegen de verwachte psychoses ook meteen maar
samen met anti-psychotica – dan gaat hij daarmee helemaal voorbij aan het gegeven dat 5 tot
10% van de blanke bevolking de genetische bagage mist om die middelen ook te kunnen
metaboliseren. En ik neem aan dat een deficiëntie van CYP2D6 niet inhoudt dat men dan niet
depressief kan worden. Dus zal zo’n 5 tot 10% van de mensen met depressieve klachten
straks zeker worden blootgesteld aan het risico op verergering van anticholinerge
bijwerkingen en toxische effecten zoals convulsies en delier.
Maar niet alleen mensen met een CYP2D6-deficiëntie lopen dat risico. Bij een
combinatie van deze twee middelen veranderen alle slikkers van deze combinatie van
psychotica plus anti-psychotica in trage metaboliseerders en lopen dus ook risico op het
ontwikkelen van ernstige bijwerkingen, zoals bijvoorbeeld convulsies en delier.
Maar kennelijk moet volgens de hooggeleerde prof. Nolen dan verkleining van het risico op
psychoses worden terugbetaald in de vorm van een groter risico op epilepsie en delier.
En dat zou dan een vooruitgang betekenen in de behandeling van depressieve klachten???

Een ander over het hoofd geziene bijwerking van de antipsychotica is ESP (extrapyrimidal
side effects). Esp uit zich vaak in de vorm van spierstijfheid, een onvermogen om stil te
blijven zitten, tremor en andere ongewenste spiertrekkingen. Men zou dit ook wel kunnen
aanduiden als Parkinsonachtige bijwerkingen, Parkinsonisme. Als na korte tijd wordt gestopt
met de medicatie, dan verdwijnen deze bijwerkingen meestal nog. Bij langdurig gebruik van
antipsychotica kunnen de ESP overgaan in ‘tardieve dyskinisie’, die onomkeerbaar is.
Het langdurig slikken van SSRI’s plus antipsychotica zal dus leiden tot een erg groot risico op
tardieve dyskinesie. En dat dan naast convulsies en delier. En dat allemaal om te maskeren dat
het slikken van SSRI’s vaak leidt (vooral bij een defect aan CYP2D6) tot psychoses en andere
ongewenste bijwerkingen van deze antidepressiva.

Voorbeelden van narigheid met de combinatie van fluoxetine en neuroleptica in de vorm van
parkinsinisme worden besproken in een artikel door D.J. Touw en collega’s in het Nederlands

773
Tijdschrift voor Geneeskunde (1992; 136(7): 332-334. In deze gevallen werd fluoxetine
echter toegevoegd aan de bestaande medicatie met neuroleptica.

Grotere kans op longontsteking door antipsychotica


In augustus 2010 publiceerden onderzoekers van het Erasmus University Medical Center in
Rotterdam in Annals of Internal Medicine hun onderzoeksbevinding dat oudere gebruikers
van antipsychotica een dubbel zo grote kans hebben op longontsteking als mensen die deze
middelen niet gebruiken. De test betrof 1.944 Nederlanders vanaf 65 jaar.
Van de gebruikers van antipsychotica in deze studie slikte slechts 5 procent deze middelen
vanwege schizofrenie. De overgrote meerderheid van deze middelen werd voorgeschreven
vanwege dementie-gerelateerde gedrag of psychologische stoornissen.
Het onderzoek betrof zowel typische als a-typische antipsychotica, waarbij de kans op
longontsteking voor de a-typische middelen slechts een fractie lager lag dan bij de gewone.

Als we dus naast antidepressiva tevens standaard antipsychotica (neuroleptica) gaan


voorschrijven, dan zal de incidentie van longontsteking ook gaan toenemen. En dat is zeker
bij ouderen niet zo verkieslijk.

Ook een andere reden om niet meteen iedereen met SSRI’s aan de antipsychotica te zetten
werd voor het gemak genegeerd. Ik citeer hieronder de samenvatting van een artikel dat in
2000 verscheen in The Annals of Pharmacotherapy (Vol. 34, No. 3, pp. 335-337. DOI
10.1345/aph. 19232).

[…] Hyperventilation associated with quetiapine (door PS Shelton en collega’s)


OBJECTIVE: To describe a case of hyperventilation associated with the administration of
quetiapine.
CASE SUMMARY: A 69-year-old African-American woman amitted to a psychiatric hospital
for treatment of major depression with psychotic features was treated and succesfully
discharged with quetiapine, alnog with metronidazole and miconazole to treat
bacterial/monilial vaginitis. Three days after discharge, the patient presented to a community
hospital with shortness of breath and hyperventilation. The patient was admitted and treated
for tachypnea and acute respiratory alkalosis. During this hospitalization, the patient was
noted to have increased respiratory rate following the adminstration of quetiapine.
DISCUSSION: Hyperventilation ws reported during the clinical trials of quetiapine; however,
this is the first published report to date. Serotonin is involved both centrally and peripherally
in the regulation of respiration. A contributing factor in this case may have been the
concomitant adminstration of metronidazole, which inhibits the cytochrome P450 enzyme
(CYP3A4) also responsible for the metabolism of quetiapine.
CONCLUSIONS: The development of hyperventilation and respiratory alkalosis was
associated with the adminstration of quetiapine […]

Over de link tussen de benadeling van de mede door serotonine gereguleerde ademhaling en
quetiapine las ik het volgende:
[…] Quetiapine is a novel dibenzothiazepine atypical anti-psychotic with a higher affinity for
serotonin 5-H T2 receptors than for dopamine D2-receptors […]

Omdat deze quetiapine bindt op de recptoren die voor serotonine zijn bedoeld, kan serotonine
niet optimaal de functie van de ademhaling ondersteunen en kunnen er problemen ontstaan,

774
zeker als er ook nog andere middelen worden gebruikt die het metabolisme van dit
antipsychoticum benadelen of als er sprake is van afwijkingen aan het Cytochroom P450-
systeem.

Hoe vallen SSRI’s te rijmen met het werkingsmechanisme van quetiapine?


Die affiniteit van quetiapine voor serotoninereceptoren doet ook enkele alarmbellen rinkelen
met betrekking tot de door de heer Nolen niet ontkende serotoninehypothese voor depressie.
· De heer Nolen wil bij depressie SSRI’s voorschrijven op de beschikbaarheid van
serotonine bij de synaps te vergroten, zodat die in royalere mate kan binden op de
receptoren hiervoor.
· Tegelijkertijd wil hij (preventief tegen eventuele psychoses) een antipsychoticum
zoals quetiapine (met een voorkeur voor binding aan serotoninereceptoren) toedienen.

Dit komt op mij over als het binden van een paard achter de wagen. Want op die manier wordt
dan toch immers de werking van de SSRI weer teniet gedaan???
Enerzijds wordt eerst volgens ‘inhibitie van re-uptake’ de hoeveelheid serotonine in de synaps
vergroot en anderzijds wordt dan aan diezelfde serotonine verhinderd om te binden aan de
daarvoor bestemde receptoren.

Hieromtrent zou ik toch graag eens enige uitleg krijgen van de heer Nolen. Want zoals ik het
allemaal begrijp maakt het toedienen van het atypische antipsychoticum de behandeling met
de antidepressiva (SSRI’s ) weer ongedaan.

Of moet ik er maar van uitgaan dat de heer Nolen allang weet dat SSRI’s helemaal niet de
serotonine-heropname dienen, maar gewoon ordinaire stimulantia zijn met een heel ander
werkingsmechanisme? En dat hij de bevolking gewoon in de waan laat van de sprookjes die
door zijn broodheren ooit in de wereld werden gebracht teneinde hun omzet op te voeren.

Ik heb het idee dat het voorstel van de heer Nolen om het proefschrift van de heer Wijkstra te
gebruiken om de richtlijn voor depressie aan te passen niet de volksgezondheid zal dienen,
maar slechts het welzijn van de banksaldo’s van de farmacie en kornuiten.

Antidepressiva slecht voor bloedvaten


Onder deze kop verscheen op 4-4-2011 een alarmerend bericht dat ik even zal citeren:
[…] Mannen van middelbare leeftijd die antidepressiva nemen, hebben meer kans op
hartklachten. Amerikaanse wetenschappers onderzochten daarvoor meer dan vijfhonderd
tweelingen met een gemiddelde leeftijd van 55 jaar.
De mannen die antidepressiva gebruikten, hadden nauwere halsslagaders dan hun
tweelingbroers die een placebo kregen. Die vernauwing kan op den duur leiden tot
hartkwalen en beroertes.
‘Dit onderzoek wijst ons erop dat medicijnen soms bijwerkingen hebben die we niet kunnen
voelen, en daar moeten we altijd rekening mee houden’, zei onderzoekers Amit Shah.
Bron: Emory Universiteit, 4 april 2011 […]

Op 6-4-2011 bracht NaturalNews een uitgebreider verslag van bovenstaande


onderzoeksuitkomst. Ik citeer:
[…] New antidepressant warning – Prozac and other drugs cause thick arteries, raise heart
risk

775
Millions of Americans take antidepressant drugs – most are Prozac and related
antidepressant medications in the class known as selective serotonin reuptake inhibitors
(SSRIs). A gigantic money maker for the drug giants, the SSRIs bring in billions to Big
Pharma a year. They are promoted and prescribed as safe treatments for depression, anxiety
and even premenstrual tension – despite a long list of possible side effects ranging from
sexual dysfunction and headaches to dizziness and suicide.
Now you can add another reason to think twice before agreeing to take antidepressants. At
the American College of Cardiology meeting in New Orleans, Emory University School of
medicine scientists have just announced they’ve discovered that the drugs are linked to
thicker arteries. The significance? The findings strongly suggest prozac and similar meds
could raise the risk of heart disease and stroke.
Depression is sometimes listed as a risk for heart disease. But that was not the explanation
for the Emory findings, according to Amit Shah, MD, a cardiology fellow at Emory University
School of Medicine. Instead, Dr. Shah said in a press statement, the data indicates the effect
of antidepressant use on arteries that was revealed by the study is separate and independent
from depression.
Dr. Shah worked with Viola Vaccarino, MD, PhD, chair of the Department of Epidemiology
at Emory’s Rollins School of Public Health, on the groundbreaking study which involved 513
middel-aged male twins who both served in the U.S. military during the Vietnam war. Twins
are genetically the same but may be different when it coms to other risk factors such as diet,
smoking and exercise, so studying them is a good way to factor out the effects of genetics.
The Emory research team measured the thickness of the lining of the main arteries in the neck
(carotid intima-media thickness, or IMT) by ultrasound. The results showed that among the
59 pairs of twins where only one brother took antidepresants, the one taking the medication
had a significantly higher carotid IMT – even when heartdisease risk factors such as smoking
were taken into account. In fact, the thicker arteries were found in antidepressant users
whether or not they had ever had a stroke or heart attack in the past.
In the new study, the scientists documented higher carotid IMT in research subjects who used
SSRIs (60 percent of those who took antidepressants) as well as those who used other kinds of
antidepressants. Curiously, higher levels of depressive symptoms were associated with thicker
arteries only in those taking antidepressants – so the Big Pharma meds themselves seem to be
the key to this disturbing change in the cardiovascular system.
“One of the strongest and best-studied factors that thickens someone’s arteries is age, and
that happens at around 10 microns per year,” dr. Shah stated. Ïn our study, users o
antidepressants see an average 40 micron increase in IMT, so their carotid arteries are in
effect four years older.”

How could antidepressants have an effect on blood vessels? The Emory scientists think it may
ressult from changes in serotonin. The SSRIs are the most commonly prescribed
antidepressants and they are known to increase the level of serotonin in the brain. Other
kinds of antidepressant drugs also impact serotonin levels. And although serotonin is a
chemical that helps some brain cells communicate, what is often ignored in the hyping of
SSRIs is that serotonin functions outside the brain, too.
Actually, most of the body’s serotonin is found outside the brain, especially in the intestines,
Dr. Shah stated in a media release. What’s more, serotonin is stored by platelets, the cells
that promote blood clotting; the chemical is released when platelets bind to a clot. The
chemical can, in fact, act in a variety of ways and either constrict or relax blood vessels,
depending on whether the vessels are damaged or not.

776
“I think we have to keep an open mind about the effects of antidepressants on neurochemicals
like serotonin in places outside the brain, such as the vasculature. The body often
compensates over time for drugs’immediate effects,” Dr. Shah said […]

Bij hun onderzoek zijn de wetenschappers van Emory University er blindelings van uit
gegaan dat SSRI’s de beschikbaarheid van serotonine bij de synaps verhogen en elders in het
lichaam ook leiden tot een verhoogde beschikbaarheid van serotonine. Ik mis in het verhaal
metingen die uitwijzen dat de SSRI-slikkers hogere spiegels van serotonine zouden hebben.
Zolang dat niet is aangetoond kan men niet poneren dat de slikkers van SSRI’s dikkere
arteriewanden – en dus nauwere halsslagaders – hebben door verhoging van de
serotoninespiegels door SSRI’s. Toch wijst alles erop dat de SSRI’s de boosdoeners zijn.
Zou er nog een andere plausibele verklaring kunnen zijn voor de geobserveerde causale relatie
tussen SSRI’s en verdikte arteriewanden? Ik denk van wel.

In dit stuk heb ik al duidelijk gemaakt dat SSRI’s helemaal geen ‘selectieve-serotonine-
heropname-remmers’ zijn, maar ordinaire stimulantia En als we ons iets beter verdiepen in de
uitwerkingen van langduriger gebruik van stimulantia zoals de amfetaminen en afgeleiden
daarvan, dan komen we tot de conclusie dat die verdikkingen van de wand van de
halsslagaders ook heel goed kunnen worden veroorzaakt door deze stimulantia, zoals Prozac
en soortgenoten.
Het is al langer bekend dat de amfetamine-achtigen vasoconstrictie veroorzaken. Ik leg het uit:

· Vasoconstrictie is het vernauwen van de bloedvaten door de daar aanwezige spieren.


Dit gebeurt onder andere onder invloed van angiotensine II en endotheline.
· Amfetamine heeft een sterke overeenkomst met noradrenaline. Het basispatroon van
beide stoffen is een phenylethylamine. En noradrenaline zorgt er bij de door stress
veroorzaakte vlucht-of vechtrespons voor dat de bloedvaten zich vernauwen. Dat is
een tijdelijke reactie en gebeurt via endotheline.
· Het belang van endotheline werd duidelijk nadat onderzoekers in de jaren 90 van de
vorige eeuw de endotheline-receptoren ontdekten. Endotheline is de sterkste en langst-
werkende bloedvat-constrictor (vasoconstrictor) en is 100 maal krachtiger dan de
vasoconstrictor noradrenaline.
· In een onderzoeksverslag uit 2001 in Eur j Pharmacol (413: 247-54), Endothelin-1-
induced potentiation of adrenergic responses in the rabbit pulmonar, las ik: […]The
results indicate that endothelin-1 potentiates the responses to electrical stimulation
and noradrenaline by activating endothelin ET(B) receptors […] Hieruit valt af te
leiden dat endotheline de reacties op elektrische stimulatie en noradrenaline krachtiger
maakt door het activeren van de endotheline-receptoren. Hieruit begrijp ik dat
endotheline de bloedvat-samentrekkende invloed van noradrenaline enorm kan
versterken als dat in een stressvolle en levensbedreigende situatie situatie nodig is.
· Maar…………ook in een niet-levensbedreigende situatie kan er een relatief sterke
vernauwing van de vaatwand van bijvoorbeeld de halsslagaders ontstaan. Als er
sprake is van de invloed van stimulantia zoals die uit de amfetamine-familie - waar
ook de SSRI’s onder vallen - dan hebben die amfetamine-achtigen een zelfde effect als
het sterk gelijkende noradrenaline en dan telt de invloed van een normale hoeveelheid
noradrenaline op bij die van de chronisch gebruikte SSRI’s. En die gezamenlijke
invloed wordt dan nog eens aanzienlijk versterkt door de endotheline. Hierdoor
ontstaat dan een permanente toestand van vasoconstrictie, waardoor de bloedvaten
nauwer zijn dan normaliter het geval is.En een samengetrokken vaatwand is dikker
dan een ontspannen vaatwand.

777
Het chronisch slikken van SSRI’s leidt dan via het imiteren van noradrenaline als
vasoconstrictor tot een permanente toestand van vasoconstrictie, waaronder niet alleen
vasoconstrictie van de halsslagaders, maar bijvoorbeeld ook pulmonaire constrictie.
En dat treft dan niet alleen oudere mannen, maar ook vrouwen en kinderen die deze stoffen
slikken.

De vernauwde halsslagaders bij de oudere mannen hebben dus niets te maken met de door de
SSRI’s zogenaamd verhoogde hoeveelheid serotonine in hersenen en lichaam, maar wel alles
met het feit dat die SSRI’s geen ‘selectieve-serotonine-heropname-remmers’ zijn, maar
ordinaire stimulantia, ofwel ‘gelegaliseerde harddrugs’.
Maar zolang men het sprookje van de SSRI’s in de wereld wil houden is het voor die
wetenschappers van de Emory Universiteit natuurlijk onmogelijk om met een andere
verklaring te komen dan die op basis van dat serotoninesprookje.

Maar door hun onderzoekswerk is uiteindelijk wel duidelijk geworden dat SSRI’s kunnen
leiden tot hartkwalen en beroertes.

Antipsychotica leiden tot bloedproppen


Als het aan de heer Nolen ligt, dan wordt het risico op vasculaire problematiek nog veel groter,
want ondertussen is ook nog ontdekt dat de antipsychotica - die Nolen aanvullend bij gebruik
van antidepressiva wil voorschrijven – bloedproppen kunnen veroorzaken. Ik citeer uit een
verslag van NaturalNews dat ik op 2-4-2011 ontving.

[…] Antipsychotic drugs lead to blood clots


New research out of the U.K. adds to the growing body of evidence highlighting the dangers
of antipsychotic drugs. Data gathered from tens of thousands of patient records reveals that
popular antipsychosis drugs like AstraZeneca’s Seroquel, Eli Lilly’s Zyprexa, Johnson’&
Johnson’s Risperdal and Bristol-Myers Squibb’s Abilify, can cause severe blood clots in
patients.After accounting for other risk factors, researchers determined that such drugs
increase blood clot risk by an average of 32 percent. AstraZeneca’s Seroquel, however, was
found to be the worst of all, increasing blood clot risk by a whopping 300 percent. And in
general, people taking atypical antipsychotic drugs are roughly 73 percent more likely to
develop blood clots than people who do not.
“I would consider this an important, but modest increase in risk,” explained Julia Hippisley-
Cox, MD, from the University of Nottingham, to WebMD. She says the study adds to the
“accumulating evidence of adverse health events associated with antipsychotics.”
She also explained that antipsychotic drugs are routinely prescribed for off-label uses such as
to treat nausea, vertigo and the ägitation” associated with Alzheimer’s disease. Off-label
prescribing is not explicitly illegal, but it is highly unethical and threatens the health of
patients.
“These drugs are not approved for this use, but they are frequently used,” she went on to say.
Ï think it is clear these drugs are prescribed too often for these off-label uses.

Previous studies have linked antipsychotic drugs to blood clot conditions like deep vein
thrombosis and pulmonary embolism, while others have shown that they can cause diabetes
and even early death. Earlier this year, AstraZeneca paid out a $198 million to settle legal
claims from 17,500 patients who were injured by Seroquel […]

778
Ik kan me vergissen, maar mij komt het voor dat het voorschrijven van twee middelen tegelijk
- waarvan eentje leidt tot vernauwde bloedvaten en de andere tot bloedproppen – toch wel een
aanzienlijke risicovergroting betekent voor vasculaire problemen, zoals beroertes, vasculaire
dementie, hartinfarcten enzovoorts.
En dan te bedenken dat deze middelen al aan kinderen worden voorgeschreven……….

Een mogelijk alternatief voor de SSRI’s?


Hoewel antidepressiva in een aantal gevallen ook net zo goed zou kunnen worden vervangen
door psychotherapie, bestaat er ook een veel veiliger middel dat volgens onderzoek – bij hen
die weinig of geen baat hebben bij psychotherapie - ook vaak effectief kan zijn. Waarom de
ene mens met depressie meer gebaat is bij een chemische therapie of orthomoleculaire
therapie en een ander meer profijt heeft van gesprekstherapie leg ik straks nog nader uit.
Nu eerst dat mogelijke alternatief dat gevonden kan worden de Hypericum. Helaas is er op de
natuurlijke Hypericum geen patent aan te vragen en daarom wordt deze mogelijkheid door de
reguliere – en op de farmacie gerichte – medische wereld liefst zo ver mogelijk uit het zicht
geschoven.

Sint Janskruid als zinkspiegelverhoger en melatoninebevorderaar


In een tijdschrift las ik een citaat uit The Britisch Medical Journal, waarin gesteld werd dat
het welbekende en in onze streken alom tegenwoordige Sint-Janskruid (Hypericum
perforatum, een lid van de Hertshooifamilie), effectief in staat is om depressies te verdrijven.

In de katern Diagnose van het Algemeen Dagblad d.d. vrijdag 25 juni 1999 is het hoofdartikel
gewijd aan Hypericum. In dat artikel stelt dr. Henk Timmerman - hoogleraar algemene
farmacochemie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en wetenschappelijk directeur van de
onderzoeksschool Leiden-Amsterdam Center voor Drug Research - dat Sint Janskruid tot de
werkzame kruiden behoort. Niet in de laatste plaats omdat er met een positief resultaat een
aantal serieuze studies naar dit kruid als antidepressivum is verricht.
Volgens dr. Herman Woerdenbag - apotheker en werkzaam als beleidsmedewerker onderzoek
bij het Universitair Centrum voor Farmacie in groningen - is inmiddels bewezen dat
Hypericum een aanwinst is voor de behandeling van depressiviteit. Volgens Woerdbag
behoort het Sint Janskruid tot een van de tien geneeskrachtige planten waarvan de
werkzaamheid onomstotelijk vaststaat. Klinische studies hebben dat aangetoond. Bovendien
is het kruid in Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk het meest voorgeschreven
antidepressivum en bezit het in deze landen een wettelijke status. In Duitsland bestaat 25%
van de recepten die worden uitgeschreven voor de behandeling van depressies uit St Janskruid.
Volgens van Woerdenbag is het veronderstelde samenspel van werkzame bestanddelen bij
Hypericum nog niet echt ontrafeld. Hij spreekt van een ‘totaal-extract’, dat meer dan 300
bestanddelen kent, waarvan hypericine als de belangrijkste wordt beschouwd. In tegenstelling
tot de bijwerkingen van Prozac, Zoloft en Seroxat, zijn deze verschijnselen bij Hypericum
verwaarloosbaar.

De werking van Sint Janskruid (Hypericum perforatum) als antidepressivum berust


vermoedelijk op de interactie tussen de verschillende bestanddelen in de plant. Het meest
aanvaarde werkingsmechanisme van Hypericum is de remming van monoamino-oxidase
(MAO) en catechol-O-methyltransferase (COMT). Het gaat hier om enzymen die zijn
betrokken bij de afbraak van biologische aminen (neurotransmitters). Hypericum lijkt het
enzym te blokkeren dat verantwoordelijk is voor de afbraak van serotonine.

779
Het boek ‘Onze Geneeskruiden’ van Theo Braem vermeldt de bestanddelen van dit
‘gezegende kruid’- ook wel hertshooi, oliebloempje of Jaagt-den-duivel genoemd - uit de
Fam.: Hypericaceae: flavonoïden ofwel looistof (6-10 %), etherische olie (0,05-1 %) (met
pinen, veel sesquiterpeen, misschien ook zineol), hyperine (0,5-0,7 %) (in d-galactose en
quercetine splitsbaar), kleurstof hypericine (ook een flavonoïde), ietwat nicotinezuur en -
amide, een weinig choline en vrije zuren.
De werking van dit kruid zou berusten op: photosensibilerende eigenschappen door haar
kleurstof (een reden om teveel zonlicht te vermijden) . Het is Cholagogum (galafvoerend) en
stimuleert de spijsverteringssappen. Het is anti-ontstekend en verzachtend en stimuleert de
bloedsomloop. Als ik bovenstaande rubriek uit ‘Onze Geneeskruiden’ zo overzie, dan zijn er
twee aspecten van de werkzaamheid die mijn aandacht trekken, namelijk het stimuleren van
de spijsverteringssappen en de bloedsomloop.

Betere zinkabsorptie door Hypericum?


Een goed functionerende pancreas is namelijk van groot belang voor de zinkabsoptie, want in
het pancreassap zit een zinkbindende stof, het ‘dipicolinaat’ dat de absorptie van zink
bevordert. Depressie is gerelateerd aan lage zinkspiegels. Het stimuleren van de productie van
deze spijsverteringssappen reduceert dus indirect het zinktekort dat (mede) aan deze stoornis
ten grondslag ligt. Zinkrijke voeding en/of een zinksuppletie zullen dan echt effectief kunnen
zijn, evenals stressreductie door psychotherapie. Het is bekend dat stress de zinkspiegel
verlaagt. En een goede doorbloeding is van belang voor het vervoer van stoffen die betrokken
zijn bij de glucosehuishouding van de hersenen en de transmitterstof GABA.

In zijn boek Melatonine, 1995/1996 schrijft dr. R.J. Reiter onder meer:
[...] Onlangs is ontdekt dat sint-janskruid (Hypericum), een gewone kruipplant, de
melatoninespiegel verhoogt. Sint-janskruid wordt al meer dan tweeduizend jaar gebruikt als
huismiddel tegen depressies. Diepgaand wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat
het kruid inderdaad een significant antidepressief effect heeft, opnieuw een stof die depressies
verlicht en tevens de melatonineproduktie stimuleert [...]

En melatonine ( het derivaat van serotonine) is onmisbaar voor een adequaat veldcontact.
Bovendien is de melatoninespiegel gekoppeld aan de zinkspiegel. Het is niet onmogelijk dat
de betere melatonineproduktie gerelateerd is aan een hogere zinkspiegel door meer
zinkbindend dipicolinaat.

Volgens mij is de heilzame werking van Hypericum volledig toe te schrijven aan een
combinatie van het vermogen om de zinkspiegel en daardoor indirect de melatoninespiegel te
verhogen - hetgeen het veldcontact sterk ten goede komt – plus het vermogen om te werken
als MAO-remmer, waardoor er in de postsynaptische neuronen minder serotonine wordt
afgebroken, waardoor het, bij een gering serotonineproductie, nogmaals kan worden gebruikt
door het presynaptisch neuron bij het doorgeven van prikkels naar de volgende
zenuwverbinding (synaps).

Het leuke aan Hypericum is ook nog dat het – in tegenstelling tot de stimulantia – niet
verslavend werkt en zo goed als geen bijwerkingen oplevert.
En ook in tegenstelling tot de kunstmatige MAO-remmers is het een veilig middel. Die eerste
synthetische MAO-remmers leidden bij het eten van bepaalde voedingsmiddelen die tyramine
bevatten ( een sterk bloeddrukverhogende stof) tot een verhoogd risico op abrupte

780
bloeddrukstijgingen die dan tot fatale hersenbloedingen kunnen leiden. Daar is bij Hypericum
geen sprake van.

Prozac? St.-Janskruid kan ook


Onder deze kop trof ik in de wetenschapskatern van de Volkskrant van 30-4-2011 een
interessant bericht aan dat ik zijn geheel zal weergeven:

[…] Bij een lichte of gemiddelde depressie lijkt St.-Janskruid beter te werken dan een placebo
en even goed als SSRI’s, een type antidepressiva dat vooral bekend is onder de merknamen
Prozac en Seroxat. Dat zegt Brenda Penninx, hoogleraar psychiatrische epidemiologie
(VUmc) en hoofdonderzoeker van de Nederlandse Studie naar Depressie en Angst (NESDA).
Penninx: ‘Niet alle producten waarbij op het etiket staat dat ze St.-Janskruid bevatten, hebben
positieve effecten op de gezondheid. Er is nogal eens een vaag extract in verwerkt dat niets
doet. Maar goed gemaakte preparaten op basis van een combinatie van de werkende
bestanddelen hyperforin en hypericin zijn bewezen effectief. Die precieze preparatie komt
heel nauw.’
Een goed gemaakt preparaat van St.-Janskruid is ook relatief goedkoop. Bovendien heeft het
weinig bijwerkingen. Penninx: ‘Bedenk ook dat antidepressiva niet voor iedereen werken. Een
reden temeer om bij lichte depressies ook St.-Janskruid te overwegen.’
Ze benadrukt dat gebruik van deze ‘kruidenpillen’ onder controle van artsen moet
plaatsvinden. ‘In combinatie met andere antidepressiva kan het kruid zelfs leiden tot
bloeddrukwisselingen, een versnelde hartslag en ademhaling, angst, verwardheid, tremoren
en spierverstijving.’ […]

Interessant is de laatste opmerking over de combinatie van St-Janskruid met SSRI’s en de


uitwerking die dat kan hebben. De opgesomde verschijnselen horen namelijk bij een
overdosis amfetaminen. Dat SSRI’s eigenlijk leden zijn van de amfetaminen-familie heb ik in
het voorgaande al uitgelegd. Maar hoe kan het dan dat Hypericum perforatum leidt tot een
effect alsof er sprake is van een overdosis SSRI’s?
Die SSRI’s moeten worden gemetaboliseerd door onder meer leverenzymen van de familie
Cytochroom P450, die verschillende typen en subtypen en isoenzymen kent. Als de daarvoor
benodigde typen/subtypen niet goed werken omdat er een sprake is van een gendefect of
stoffen die de werking van die leverenzymen remmen, dan wordt er niet voldoende van die
SSRI’s afgebroken en ontstaat bij regelmatig gebruik hetzelfde effect als van een overdosis.
SSRI’s zoals Prozac en Seroxat worden o.a. afgebroken door enzymen van het type CYP2.
En nog steeds ontdekt meer mechanismen binnen deze Cytochroom P450-familie.

Het artikel Effect of St John’s wort (Hypericum perforatum) on cytochrome P-450 activity
in perfused rat liver, M. Dostalek en collega’s, Life Sciences, Volume 78, Issue 3, 5
December 2005, Pages 239-244, zegt bijvoorbeeld over de uitwerking van Hypericum op het
CYP 450 systeem:
[…] John’s wort administration resulted in a significant induction of CYP2D2 and CYP3A2,
and in a significant inhibition of CYP2C6 metabolic activities […]

Het is dus niet onmogelijk dat de gelijktijdige inname van Hypericum met een SSRI – zoals
Seroxat – leidt tot een remming van CYP2C6 en dat daardoor die Seroxat niet voldoende kan
worden afgebroken, waardoor een te hoge spiegel ontstaat die gelijk staat aan een overdosis.
Omdat die SSRI’s niets anders zijn dan amfetamine-achtigen ofwel harddrugs/stimulanten,
ontstaat dan het effect van een overdosis psychostimulanten.

781
Eigenlijk wordt door deze laatste opmerking van prof. Penninx nog eens evident gemaakt dat
die SSRI’s gewoon psychostimulanten zijn, iets dat duidelijk aan het licht komt zodra de
afbraak van deze middelen wordt geremd.

Zijn bij een depressie eigenlijk altijd antidepressiva nodig?


Dat is een goede vraag die niet direct met ja of nee te beantwoorden is. Want net zoals er
diverse oorzaken zijn voor een depressie, zijn er ook diverse therapieën mogelijk, soms zelfs
in combinatie met elkaar. Over depressie maakte ik een aparte studie, die me leerde dat er
verschillende onderliggende causale variabelen kunnen zijn.
Ik zet daarom eerst enkele oorzaken voor depressie op een rijtje
· Gebrek aan tryptofaan, zink en/of melatonine. Hieraan kan gebrek ontstaan door de
depleties die ontstaan door het gebruik an diverse farmaceutische middelen of door een
niet-adequate inname en/of absoptie en/of omzetting van deze nutriënten in het lichaam
zelf.
· Gebrek aan voldoende helder (dag- of volspectrum)licht, wardoor er niet voldoende
serotonine kan worden aangemaakt. Serotonine wordt bij afnemende lichtsterkte omgezet
in melatonine (via een tweetraps enzymatisch proces, waarbij voldoende zink nodig is.
Tryptofaan is nodig voor de aanmaak van serotonine.
· Aandoeningen die leiden tot lichamelijke stress. Lichamelijke stress – en psychische stress
- leiden tot een verhoogde productie van corticosteroïden zoals cortisol. Een teveel aan
cortisol – dat neurotoxisch is - wordt onschadelijk gemaakt door het MTN-mechanisme
waarvoor zink nodig is. Stress leidt daarom tot verlaging van de zinkspiegel.
· Stress door levenssituaties waarop men (meestal tijdelijk) onvoldoende greep heeft door
het ontbreken van effectieve coping-strategieën voor de soms zeer traumatiserende
omstandigheden. Psychische stress leidt darom ook tot verlaging van de zinkspiegel.
· Chronische ernstige vergiftiging met bijvoorbeeld zware metalen of corticosteroïden leidt
ook tot verlaging van de zinkspiegel en een tekort aan melatonine. Dit leidt dan ook tot
slaapstoornissen, die leiden tot vermoeidheid en prikkelbaarheid, totdat men eventueel in
een depressie raakt.

Eigenlijk komt het er heel basaal op neer dat er door gebrek aan zink en melatonine een
verzwakking optreedt van de kwaliteit van het contact dat een individu heeft met de
aansturende informatieve velden waarmee zijn eigen DNA resoneert. Daarom gaat een
depressie vaak gepaard met lichamelijk sukkelen. Want niet alleen het contact van een
individu met zijn eigen bewustzijnsvelden wordt zwakker, maar ook de invloed van de
aansturende morfogenetische velden neemt dan af.

Omdat de huidige farmaceutische antidepressiva – plus ADHD-medicaties en anti-epileptica -


ook nog leiden tot een verlaging van melatonine, kunnen deze middelen ook een depressie
verergeren of laten ontstaan.

Omdat men heeft ontdekt dat SSRI’s eigenlijk zo goed als geen positief effect op depressies
hebben (behalve dan soms op de allerernstigste gevallen) en niet beter werken als een placebo,
ontstond er een tendens om het helemaal over een andere boeg te gooien en zich te richten op
psychotherapie. Maar ook dat was te simpel gedacht, want zoals de Vrije Universiteit op 25-
2-2010 bekend maakte worden de effecten van psychotherapie bij depressie overschat.

782
Men schreef de eerdere grotere effectiviteit van beide therapievormen toe aan publicatiebias
omdat gunstig resultaten vaker worden gepubliceerd. Ik citeer een paar alinea’s uit dat bericht:

[…] Onderzoekers toonden eerder al aan dat de doelmatigheid van antidepressiva bij
patiënten met een lichte depressie om dezelfde reden wordt overschat. Mede daardoor zijn de
richtlijnen over de behandeling van deze groep aangepast. Zij krijgen nu vaker
psychotherapie als behandelmogelijkheid aangeboden.
Nu ook het effect daarvan kleiner blijkt te zijn dan op grond van wetenschappelijke
publicaties werd aangenomen, pleiten onderzoekers voor onderzoek naar nieuwere, betere
methodes om depressie te behandelen […]

Psychotherapie kan nooit depleties van andere nutriënten dan van zink opheffen. Door
psychotherapie kan wel stressreductie worden bereikt en derhalve dan ook weer hogere
spiegels van zink en melatonine. Voor de relatie tussen melatonine en depressie verwijs ik
naar de bladzijden 145-150 van het boek Melatonine door prof.dr Russel J. Reiter, 1995,1996.
Psychotherapie is zinloos als biochemische oorzaken een hoofdrol spelen.
Psychotherapie kan alleen effectief zijn als het gaat om het aanbieden en/of laten ontdekken
van een andere invalshoek voor problemen en het ontwikkelen van goede coping-strategieën.
In dat geval is het wel vaak effectief.
Maar omdat de depressiepatiënten waarbij levens-ellende de primaire oorzaak vormt in de
minderheid zijn, vergeleken met de totale patiëntengroep die aan depressies lijdt, lijkt het
alsof het effect van psychotherapie (sterk) tegenvalt. Als psychotherapie wordt aangeboden
aan de verkeerde doelgroep, dan zal het effect inderdaad nihil zijn.

Er zal dus alvorens tot een behandeling over te gaan eerst een screening moeten plaatsvinden
naar de lichamelijke constitutie, ofwel de biochemische constitutie. Dit aangevuld met een
inventarisatie van eventueel aanwezige levensproblematiek. Op die manier kan dan selectie
plaatsvinden van de groep waarbij het inzetten van psychotherapie een grotere kans op
positief effect voorspelt.

Voor de overige depressiepatiënten zal de leefstijl – inclusief het gebruik van genotsmiddelen
en voedingspatroon – ook in beschouwing moeten worden genomen en eventueel aangepast.
Na gebleken depleties door laboratoriumonderzoek kunnen te lage spiegel van essentiële
stoffen worden aangevuld via suppleties.
Natuurlijk kan er ook sprake zijn van een combinatie van causale factoren en kan een
orthomoleculaire behandeling – en eventueel een behandeling met volspectrum licht -
gecombineerd worden met psychotherapie.

Maar één ding is wel zeker: SSRI’s kunnen beter niet meer gebruikt worden!!!

Ten slotte
· We zien dus dat er vanaf de eerste vaccinaties een hele gezondheids-vernietigende
cascade op gang kan komen, waarbij – naast andere somatische ellende - schade aan het
brein een centrale rol speelt. Dat kan zelfs al in de baarmoeder beginnen als de moeder
gevaccineerd wordt. Dat kan leiden tot stoornissen in het autistisch spectrum,
ADD/ADHD en borderline (BPS).
· Die schade aan het brein – door neuronenschade en -dood en het slechter functioneren van
neurotransmitters – leidt dan tot gedragsproblematiek (MBD, waaronder stoornissen in het
autistisch spectrum en ADD/ADHD-achtige stoornissen) en bijvoorbeeld epilepsie.

783
· Dus wordt er Ritalin/Strattera/Concerta of Prozac geslikt en bij epilepsie ook Depakine of
iets dergelijks. Dit zijn allemaal stoffen die direct of indirect werken als stimulantia. Ook
deze stimulantia veroorzaken neuronenschade en –dood en een afwijkende
neurotransmitterfuncties. Inmiddels is er al een epidemie aan de gang van kinderen en
jongeren die – vanwege de neurotoxiciteit van deze middelen al leiden aan Alzheimer.
(Momenteel is men bezig met de ontwikkeling van – let wel – een vaccin tegen Alzheimer
en hebben universiteiten al speciale afdelingen voor het bestuderen van jeugd-Alzheimer.)
· De omzetting van deze stoffen in amfetaminen vergt methylgroepen die aan het lichaam
worden onttrokken, waardoor de kans bestaat op – op het nageslacht overdraagbare -
verstoring van de epigenetische codering en slaapstoornissen en daardoor veroorzaakte
groeistoornissen. De beschikbaarheid van melatonine wordt namelijk ook benadeeld.
· De door deze psychotrope stoffen bijna onvermijdelijk vroeger of later optredende
psychoses worden dan weer gereguleerd met anti-psychotica, die op hun beurt weer
kunnen leiden tot gewichtstoename en diabetes type 2.

Als we dan zien dat bij een recente uitbraak van de bof in New York en New Yersey de
meerderheid van de patiënten juist wel was gevaccineerd tegen de bof, dan lijkt het er toch
ernstig op dat die vaccinaties - die zoveel ellende in gang kunen zetten – beslist niet doen
waarvoor ze volgens de autoriteiten zo verschrikkelijk noodzakelijk zijn.

Door de nasleep van die nutteloze en gevaarlijke vaccinaties kunnen kinderen uiteindelijk
zelfs tot zelfmoord worden gedreven of zelfs tot moorden overgaan (zie de vele
schietincidenten in scholen).

Wanneer wordt dit eindelijk eens een halt toegeroepen?

In mijn waarschuwingen sta ik niet alleen.

De journalist Joop Bouma schreef in 2006 het boek Slikken, waarin hij op een integere en
brede en goed onderbouwde manier laat zien welke praktijken er door de farmacie worden
gebruikt om zoveel mogelijk mensen zo lang mogelijk zoveel mogelijk farmaceutische
middelen te laten slikken.
De bewijzen voor hetgeen Bouma beschrijft heb ik in de loop van de afgelopen zes jaar
verzameld in verschillende dossiers die niet alleen enkele studies bevatten, maar daarnaast
ook in alle gevallen een serie brieven aan specalisten, hoogleraren, gezondheidsautoriteiten
zoals RIVM, CBG en Lareb, de Gezondheidsraad, de Inspectie voor de Volksgezondheid,
ministers, kamerleden en verschillende media. Ook de (non)reacties zitten in die dossiers.
Ik heb zelf mogen ervaren wat Bouma beschrijft.
Het gaat de farmacie absoluut niet om het verbeteren van het welzijn van de wereldpopulatie,
maar om het op alle mogelijke manieren vergroten van de eigen omzet. Ook als daar dan ook
nog doden en andere slachtoffers bij vallen.

Een leuk voorbeeld van ondrukking van de pers en allerlei bladen volgt hieronder.
Op 9-11-2010 stuurde ik deze appendix over de leugens betreffende de SSRI’s – zonder de
voorafgaande bespreking van vaccinatieschade – naar de redactie van het blad Deviant. Ik
ondertekende met mijn naam: T.C. kuiper – van den Bos. Zeer snel kreeg ik de navolgende
reactie terug:

[…]

784
Geachte mevrouw Kuipers-Bos,

Op de redactievergadering van Deviant is uw artikel uitvoerig en enthousiast


besproken.
Wat het onderwerp betreft is het zeer zeker op zijn plaats in Deviant.

Alleen over de vorm zijn een aantal overwegingen gemaakt.


- Artikelen in Deviant beslaan hooguit vier bladzijden, maximaal 3000 woorden,
dus uw bevindingen zouden heel kort samengevat moeten worden.
- Een andere mogelijkheid zou zijn om u te interviewen.

Aangezien we op dit moment erg druk zijn met het uitbrengen van het komende
decembernummer, wil een van onze redactieleden na half november contact met u
opnemen om een afspraak te maken.
Het zou handig zijn als u uw telefoonnummer daarvoor naar ons wilt mailen.

Met vriendelijke groet,

Truus de Jong
Redactiesecretariaat Deviant
[…]

Ik had dat stuk niet opgestuurd met de bedoeling dat het geplaatst ging worden, maar slechts
ter informatie. Maar een samenvatting van het stuk, als artikel geplaatst zag ik ook wel zitten
en ik mailde terug dat het stuk wat mijn betreft wel kon worden samengevat en dat ik daar
evenuteel ook wel zelf voor wilde inspannen. De reactie hierop was positief en ik zou zo snel
mogelijk iets vernemen, zodat alles tijdig kon worden voorbereid. Ik gaf mijn opgevraagde
telefoonnummer door en na 5-12-2010 zou er zo snel mogelijk contact plaatsvinden over de
verdere afwikkeling van die in het ‘maart-2011-nummer’ te plaatsen samenvatting.
Maar………hierna bleef het stil en vernam ik niets meer. Medio januari heb ik daarom per e-
mail gevraagd wanneer die kopij gereed moest zijn. Daarop ontving ik de volgende reactie:

[…]
Geachte mevrouw Kuiper,

Allereerst mijn excuses voor de late reactie, maar de redactie heeft in de


laatste vergadering in december uw artikel met nieuwe bijlagen nogmaals
bestudeerd en besproken. Eveneens heeft de redactie aan iemand die meer thuis
is in uw vakgebied uw inzending laten lezen en daar was tijd voor nodig.

De redactie vond het artikel met bijlagen te uitgebreid om in maximaal vier


bladzijden samen te vatten vooral omdat de uiteindelijke doelstelling van het
artikel niet helder en soms slordig geformuleerd was.

De uiteindelijke conclusie is dat uw artikel in deze vorm niet geschikt is


voor Deviant en dan ook niet in het maartnummer wordt opgenomen.

Met vriendelijke groet,

Truus de Jong

785
Redactiesecretariaat Deviant
[…]

Wat er was gebeurd liet zich niet moeilijk raden. Ook Deviant heeft gebogen voor de druk van
buitenaf om niets te publiceren ten nadele van de farmacie. En wat betreft die slordigheid, die
lag niet bij mij, maar bij Deviant zelf, getuige de aanhef van de eerste mail. De doelstelling
van het stuk - dat niet als artikel was geschreven - was zelfs zeer helder: dat drogeren van
kinderen en volwassenen met amfetamine- en cocaïne-achtige stoffen is zeer schadelijk en
moet stoppen.

Ik vraag me nu nog slechts één ding af: zal de bevolking ooit nog wakker worden en zich dat
ook gaan realiseren of blijft het gros van de bevolking heilig geloven in de integriteit van de
door de farmacie omgekochte en tot slaaf gemaakte zogenaamd alwetende artsenij???
Hoe lang nog laat de bevolking zijn eigen nageslacht ‘verzieken’ door het over te leveren aan
artsen die hun kennis ontlenen aan de folders die farmacie hen toestopt, zonder te vertellen
wat de werkelijke mechanismen zijn van de tijdens luxe bijscholings-uitjes luidkeels
aangeprezen stoffen?
Wanneer beginnen ouders zelf de verantwoordelijk te nemen voor het welzijn van hun kroost?

Hoe de hiervoor beschreven fylogenetische terugval door verzwakt veldcontact kan


leiden tot de borderline stoornis (BPS)
De amygdala en frontale lobben spelen een rol bij de extreme emoties bij de borderline-
stoornis. Het zogenoemde amygdalacomplex bestaat uit subnuclei, die in twee groepen
worden samengevat: de fylogenetisch oude corticomediale groep en de fylogenetisch jongere
basolaterale groep. Elektrofysiologische afleidingen hebben aangetoond, dat alleen de
corticomediale groep olfactorische prikkels ontvangt, terwijl de basolaterale groep
daarentegen optische en akoestische prikkels ontvangt. Hieruit valt af te leiden dat ons oudste
zintuig dat van de reuk is en dat het gezicht en het gehoor daarna ontstonden. (We hebben
twee neusgaten omdat we ook twee hersenhelften hebben)

Fylogenetisch oudere en jongere delen van de amygdale en fylogenetische terugval


Zoals ik net naar voren bracht, bestaat de amygdala uit een ouder en een jonger deel, namelijk
het fylogenetisch oudere corticomediale gebied en het fylogenetisch jongere basolaterale
deel. Het oudste deel is gespecialiseerd in het ontvangen van geurprikkels, terwijl het jongere
deel is ontwikkeld voor de verwerking van optische (visuele) en auditieve prikkels.
Bij een foetale ontwikkeling onder condities die de kwaliteit van het veldcontact verzwakken
- bijvoorbeeld een zinkdeficiënt moederlijk milieu - en/of eerste postnatale periode kan er een
fylogenetische terugval plaatsvinden, waarbij het ontwikkelende organisme (voor één of
meerdere functies) tendeert naar een eerder stadium in de evolutionaire ontwikkeling van de
huidige soort. Als beide ouders deze afwijking in de genen hebben – doordat ze zelf al een
borderline-stoornis ontwikkelden - is zelfs een verzwakt veldcontact geen noodzakelijke
voorwaarde. Nu kan het zijn dat daarbij het limbisch systeem ook tendeert naar een vroeger
stadium in onze evolutionaire ontwikkeling, een stadium waarin geur nog belangrijker was
dan beeld of geluid.
In dit geval zal het oudere corticomediale deel relatief sterker ontwikkeld zijn dan het jongere
basolaterale deel. Het corticomediale deel zal dan ook heel gevoelig zijn voor de invloed van
geur, terwijl het jongere deel sneller overprikkeld raakt door de stortvloed van optische en
akoestische stimuli waaraan het wordt blootgesteld, terwijl het daar eigenlijk niet ten volle op

786
berekend is. Daarnaast was onze verstandelijke (cognitieve) ontwikkeling in oudere tijden ook
nog niet zo ver gevorderd als nu, zodat er ook een onderontwikkeling kan zijn van die
hersendelen die cognitieve vaardigheden zoals ‘besluitvorming op basis van redelijke
overweging’ behartigen, bijvoorbeeld de (pre)frontale lobben.)

Met name de borderline-stoornis is een vorm van fylogenetische terugval die zich zeer snel
verbreidt en een belangrijke oorzaak is van verloedering van de samenleving, door onder
meer de sterke drang naar onmiddellijke behoeftenbevrediging, relatieproblemen, paranoia en
de lage frustatietolerantiedrempel, die vaak leidt tot zinloos geweld in de openbare ruimte en
(kinder)mishandeling in de huiselijke sfeer.
Door de verwevenheid van de moderne mens met de verschillende lagere evolutionaire
niveaus, is de mens – zeker bij een afnemende kwaliteit van zijn veldcontact – zeer gevoelig
voor fylogenetische terugval. En omdat de mens ook energieke gegevens over zijn eigen
ontwikkeling bijschrijft in de morfogenetische velden van zijn eigen huidige soort, wordt ook
de tendens tot fylogenetische terugval weer als sturende informatie opgenomen in zijn
moderne velden. De huidige mens valt dus enerzijds ten prooi aan velden van zijn
evolutionaire voorouders en anderzijds bestoken zijn eigen velden hem ook in toenemende
mate met informatie over zijn fylogenetisch terugvallende ontwikkeling. Op die manier raakt
de mens op een exponentieel versnellende manier verstrikt in een neerwaartse spiraal.
En vanwege de onderlinge verwevenheid van de conditie van alle mensen op aarde, via
dezelfde morfogenetische velden van de menselijke soort, is de mens in de geïndustrialiseerde
wereld ook mede verantwoordelijk voor de conditie van mensen in ontwikkelingslanden, die
over minder middelen beschikken om de symptomen van psychische en somatische
aandoeningen te verlichten.
De aanleg voor de borderlinstoornis wordt overgedragen op het nageslacht.

787
Appendix III

De ontwikkeling van het polio-vaccin

Net toen dit manuscript zo ongeveer voltooid was, ontving ik van een bevriende arts het
artikel Polio: the virus and the vaccine, door Janine Roberts. Het artikel was in mei 2004
gepubliceerd in het tijdschrift The Ecologist. Op 30-6-2004 werd de tekst – zonder illustraties
- op internet gepubliceerd op de website van The Web Inquirer. Die tekst heb ik vanwege het
belang ervan achterin dit manuscript opgenomen als een extra appendix.

Uit die hiernavolgende tekst blijkt dat er nooit een echt aanwijsbaar poliovaccin is gevonden,
maar dat men op een heel wonderlijke manier toch iets wist te produceren wat moest
doorgaan voor het poliovaccin, waarmee al vanaf de jaren 50 van de vorige eeuw zoveel
mogelijk kinderen van de wereldpopulatie zijn gevaccineerd.

In mijn eigen werk heb getracht om uit te leggen dat elektro-actieve stoffen in vaccins – zoals
het al vanaf 1926 hoofdzakelijk gebruikte aluminium (verbindingen) leiden tot een zekere
mate van elektroporese van celmenbramen en de bloed-brein-barrière. Ook in die
poliovaccins met dode ‘virussen’ werd aluminium gebruikt.
De aluminiumverbindingen in die vaccins leiden tot perforaties in de BBB en de
celmembranen, waardoor allerlei virussen – die misschien al in het lichaam aanwezig zijn,
maar normaliter geen kwaad doen – nu ineens wel via de bloed-brein-barrière de
celmenbranen kunnen passeren en in de hersencellen (grijze stof) ontstekingen kunnen
veroorzaken. Die ontstekingen kunnen leiden tot de symptomen van polio.
Dit ontstaansmechanisme kan verklaren waarom er bij poliopatiënten vaak helemaal geen
aanwijsbare ‘polio-virussen’ kunnen worden aangetroffen.
De auteur van dit artikel toont aan dat er vaak polio-uitbraken zijn in gebieden waar op dat
moment bepaalde gewasbeschermingsmiddelen of insecticiden worden gebruikt. Berucht is in
dit geval DDT dat gerelateerd bleek aan pieken in de incidentie van polio.
Volgens de auteur van het navolgende artikel lijkt het er meer op dat er helemaal geen sprake
is van een bepaald polio-virus, maar dat polio wordt veroorzaakt door agrarische en
industriële vervuiling met onder meer DDT.

DDT is de afkorting voor Dichloor-Difenyl-Trichloorethaan (C14H9Cl5). Het gaat dus om


een chloorverbinding. Deze is slecht afbreekbaar en hoopt zich op in vetten bij mens en dier.
Chloor is een sterk elektronegatief element. Op zuurstof en fluor na is het zelfs het meest
elektronegatieve element dat bekend is. Maar zuurstof wordt niet opgeslagen in het vetweefsel.
Het zeer elektronegatieve DDT hoopt zich dus op in vetweefsel en kan in voldoende
hoeveelheden leiden tot ladingsverschuivingen in eiwitmoleculen en elektroporese van
celmembranen.
Het hangt bij die opstapeling van DDT dus af van de mate waarin mensen die DDT kunnen
uitscheiden of niet. En dat mechanisme is gekoppeld aan de manier waarop de eigen
ontgiftingsmechanismen werken. Ik noem hierbij: het mechanisme met de glycoproteïnen, het
MNT-mechanisme (metallothioninen, het Cytochroom P450-systeem en de conditie van de
nieren. Als met eentje of meer van deze mechanismen iets mis is, dan wordt er meer DDT
opgeslagen dan bij volkomen gezonde mensen. Dat geldt ook voor aluminiumverbindingen.
Die DDT maakt het dus mogelijk dat random aanwezige virussen ontstekingen van de grijze
stof veroorzaken. Met verlammingen als gevolg.

788
Polio: the virus and the vaccine
A special report by Janine Roberts

There is a rarely mentioned epidemic raging in the world today, one that is crippling children
in more than 100 countries. In extreme cases the disease starts with a fever, which is followed
by vomiting, delirium and spreading pain. Within days of being infected, the motor-neurone
cells in victims’ spines cease to function properly. Pain intensifies as victims’ limbs are
paralysed. In the very worst cases, their chests are also paralysed, which prevents them from
breathing. Even when the children recover, the illness often returns in later life. Health
authorities say it has no cure. The number of cases increased by over 250 per cent worldwide
between 1996 and 20031. It is a disease with a long history and many names. The condition’s
official name now is ‘Acute Flaccid Paralysis’ but it was once known as ‘infantile paralysis’/
‘poliomyelitis’ (polio for short). Some people called it ‘the crippler.’

Polio is a devastating disease; the preferred method for


fighting it is vaccination. Yet there is a mass of historic
evidence that suggests it is not caused by a virus but by
industrial and agricultural pollution

During the first half of the 20th century infantile paralysis surged like a bush fire, moving
from place to place, afflicting large numbers of children, but only in the industrialised West.
Prior to these outbreaks it affected very few and was often called ‘palsy’. In the 19th century
scientists gave it the name ‘poliomyelitis’, referring to the inflammation of the grey nerves of
the spinal column in cases of paralysis. Poisonous metals were suspected of causing this
disease, particularly lead, arsenic and mercury. In 1824 the English scientist John Cooke
stated: ‘The fumes of these metals, or the receptance of them in solution into the stomach,
often cause paralysis.’ 2

In 1878 the link between palsy and toxins was strengthened when Alfred Vulpian found that
dogs dosed with lead suffered the same damage in their motor-neurone cells as found in the
human victims of infantile paralysis.3 The Russian Popow discovered in 1883 that the same
damage could be done with arsenic.4 This should have sent shockwaves through the medical
establishment as the arsenic-based pesticide Paris Green had been widely used since 1870 to
stop Codling moth caterpillars ruining apple crops. But strangely it didn’t.

In 1892 Paris Green was replaced in Massachusetts by the more toxic pesticide lead arsenate.

789
Two years later the first recorded epidemic of infantile paralysis struck in Massachusetts’
neighbouring state of Vermont. The outbreak was investigated by Dr Charles Caverly, who
reported that it was probably caused by a toxin rather than a micro-organism. Caverly said: ‘It
usually occurred in families of more than one child, and as no efforts were made at isolation it
was very certain it was non-contagious.’ 5

Lead arsenate rapidly became the principal pesticide used on fruit and berries throughout the
industrial world. In 1907 calcium arsenate was introduced for use primarily on cotton crops
and in cotton mills. A year later 69 healthy children suddenly fell paralytically ill in
Massachusetts. They lived in a town with three cotton mills, and in settlements downstream
from those mills. Nearby there were also orchards on which lead arsenates were almost
certainly in use. They were also living only a short distance downstream from the location of
the Vermont outbreak.
A further epidemic in Massachusetts in 1908 caused enormous public concern, but, despite
the evidence that exposure to toxins might have been responsible, the investigating health
officials overlooked the newly introduced pesticides; they thought them essential to their war
against viruses and bacteria – and to the financial health of the agricultural industry. Thus, the
children paralysed in Massachusetts were not treated with toxin antidotes to see if these would
benefit them. Instead, parents were advised to keep their children clean while the scientists,
distracted by the then brand new theory that all epidemics had to be caused by infectious
germs, looked for the virus ‘responsible’.

In 1908 two scientists working in Austria, Karl Landsteiner and Erwin Popper, reported that
they might have found an ‘invisible virus’ that had caused these epidemics. They had made
their discovery, they claimed, after making a suspension in water of minced diseased spinal
cord from a nine-year-old victim of infantile paralysis. They had tested this noxious
suspension by injecting one or two cups of it directly into the brains of two monkeys. The
monkeys fell severely ill (as might have been predicted). One died and the other had its legs
paralysed. The scientists then dissected the monkeys and found damage in their central
nervous tissues similar to that found in human cases of infantile paralysis.8

Today the World Health Organisation (WHO) still credits Landsteiner and Popper as having
found the poliovirus with this experiment. Why it does so is inexplicable. The fluid they
injected must have contained much human cellular debris, any toxins involved in the child’s
illness, and probably several kinds of viruses. So, it was no wonder the monkeys fell so
desperately ill. Such a soup could in no way be considered an ‘isolate’ of the tiny organism
we now call a virus. It was also strangely non-infectious for a so-called virus, for the monkeys
were not paralysed when made to drink it or when one of their limbs was injected with it, nor
did they pass it on to other monkeys. The experiment, in fact, shed no light on what had
paralysed the monkeys, and for that matter, the children.

Nevertheless, the following year Simon Flexner and Paul Lewis of the illustrious Rockefeller
Institute for Medical Research in the US ‘proved’ a similarly made noxious soup was
‘infectious’ by injecting it into the brain of one monkey. They then extracted some fluid from
its brain, injected this into another monkey, and so on through a series of monkeys, paralysing
all of them in the process. Flexner and Lewis reported: ‘We failed utterly to discover

790
bacteria… that could account for the disease [paralysis]… The infecting agent of epidemic
poliomyelitis [probably] belongs to the class of the minute and filterable viruses that have not
thus far been demonstrated with certainty under the microscope.’9 In other words, we’ve
injected a cocktail of viruses, cellular debris and DNA into a series of monkeys, and we
believe that a virus, not yet identified within this noxious cocktail, is responsible! The
procedure of Flexner and Lewis was just as dubious as their conclusion: they took no account
of the contaminants in their mashed-up soup; they presumed what happened in monkeys
would be replicated in humans; and surprisingly, given the evidence around at the time, they
didn’t inject samples of cyanide or lead into the brains of monkeys to see if they also caused
paralysis. In 1910 neonatologist L Emmett Holt reported: ‘Even five years ago if anyone had
suggested that the disease under discussion was an infectious or contagious one, it would have
been looked upon as a joke.’ 10

Nevertheless, this crude science inspired a 40-year hunt for the infantile paralysis virus. All
kinds of biological materials – spinal cord, brain, faecal matter, even flies – were ground up
and injected into monkeys’ brains to try to induce paralysis.11

Meanwhile, US president Franklin D Roosevelt, himself a victim of infantile paralysis, set up


in 1938 the National Foundation for Infantile Paralysis (NFIP). The NFIP promptly decided
that there was no cure for those already suffering from the disease. It would also refuse to
examine reports of successful treatment involving antidotes against toxins. It instead focused
on raising money for vaccine research by releasing stories about the horrors of infantile
paralysis. The worst cases were indeed frightening: some victims had to be placed in ‘iron
lungs’ to help them breathe.

This advertising drive was sensationally successful, effective both in raising money and in
spreading fear of the poliovirus, especially among parents. But the authorities had little
immediate help for them. They simply advised them to keep their children clean, away from
places where infections could be passed on, such as public swimming pools, and to kill flies.
The zeal of the parents was encouraged by advertisements showing giant flies attacking
children. While the poorer families responded by swatting flies and using more soap and
water, the more affluent tried to turn their homes into sterile zones by constantly spraying
them with insecticides. But these sprays proved useless. And what was even more peculiar
was that doctors reported the disease was affecting mostly the children from better-off
families – especially those who ate the most fresh fruit. People thus started to call the disease
‘the middle-class plague’. All this was so utterly inexplicable that parents were left feeling
helpless and despairing.
By the end of the 1930s the vaccine scientists had tested various ‘viral isolates’ from infected
monkey brains, but when these isolates were fed orally to monkeys the animals did not fall ill.
This was most puzzling. The monkeys produced antibodies afterwards, so some virus must
have harmlessly infected them. The only way the scientists found they could create a version
of infantile paralysis in the monkeys was by injecting large quantities of the ‘virus’
suspensions directly into their brains.

In 1941 the work of the virus hunters received a potentially fatal setback. Dr John Toomey
reported in The Journal of Pediatrics that it was not passed between individuals ‘no matter

791
how intimately exposed.’ 12 If the disease was non-infective, then it could not be caused by a
virus and thus a vaccine would not work.
Other holes started to appear in the virus theory. During WWII army doctors found
widespread immunity to the suspected poliovirus, and no evidence of infantile paralysis
epidemics, in the Middle East, Asia and Africa. In Turkey they found people who called
infantile paralysis ‘the American disease’. The doctors were surprised: immunity to the virus
presumably meant that it had infected the population. So, how come it caused no epidemics in
these countries?
However, the scientists racing to find a vaccine were so convinced that a virus was to blame
that they effectively disregarded any evidence to the contrary. Among these it seems was
Jonas Salk. In 1947 he found among the debris and toxins of ‘viral isolates’ from monkey
brain experiments what he believed to be the poliovirus. Although he had not proved that this
could cause polio in humans, he hoped he could use it to make a vaccine. But the highly
respected bacteriologist Claus Jungeblut thought otherwise. He observed that such ‘viral
isolates’ did not create in monkeys the same disease as found in human cases of infantile
paralysis.13 He concluded: ‘The highly specialised … virus which has been maintained in the
past by intra-cerebral passage in rhesus monkeys is more likely a laboratory artifact than the
agent which causes the natural disease in man’. In other words, the ‘virus’ found by the
vaccine scientists probably did not exist in the wild but was a product of their experiments.14
If he were right, the consequences were vast. It could mean that the ‘isolates’ used by Salk to
make a vaccine injected into over a hundred million people, had no relationship to the human
disease it was supposed to counter.

Then, in 1948 Gilbert Dalldorf and Grace Sickles of the New York Department of Health
triumphantly claimed that they had found the virus in the excrement of paralysed children.
They had spun a sample to remove larger particles, diluted it and injected it into the brains of
mice. The animals unsurprisingly became dangerously ill and paralysed.15
The news of Dalldorf and Sickles’ experiment was nevertheless welcomed by the vaccine
scientists. Up to now they had struggled to find the poliovirus in human spinal tissue. It would
now be vastly easier to collect the poliovirus they believed they had identified from human
excrement than from human spinal tissue. But why was it so hard to find it in the nerve cells
in the spinal column that it supposedly damaged – that is where it had to be, if it really were
the cause of infantile paralysis?

In 1951 they discovered a reason why. Quite simply, it was not always there. Instead a
different virus might be present e.g. the Coxsackie virus. This news was grimly received.
Their planned polio vaccine would not work against the Coxsackie. There was ‘some feeling
of dismay … [this] added one more problem to the nebulous conditions surrounding
poliomyelitis… the more we learn about poliomyelitis, the less we know,’ wrote AL Hoynel
in the journal The Medical Clinics of North America. A Lancet editorial in the same year said
this discovery brought ‘a crop of new snags’ to developing a vaccine.

Soon they discovered that it was possible for many different viruses to be present in these
damaged nerve cells. If toxins caused the disease, this would be easy to explain. Many kinds
of viruses are attracted to toxin-damaged cells. More bad news for the polio vaccine scientists.
The public expected them to deliver vaccines that would stop the epidemics, but it was now

792
evident that their polio vaccines would, at the very best, only prevent some cases, the ones
with their poliovirus present.

And yet despite all the doubts and contrary findings, the vaccine research continued. In 1949
John Enders and Thomas Weller discovered how to grow the poliovirus in cell cultures, rather
than only in the brains of living animals.16 This made possible the commercial production of
virus-based vaccines. Then it was discovered how to grow their poliovirus on cheap monkey
kidney and testicle cells.17 Monkeys soon became the ‘growing bed’ for the virus. They would
be trapped, imported and slaughtered by the hundreds of thousands to make the polio
vaccines, and are still caught in the wild today for the purpose of testing the UK vaccine.

By 1954 Salk had his polio vaccine ready for testing. (He confessed to ‘sacrificing’ some
17,000 monkeys in the process of developing it) He based the vaccine on his theory that
children would gain immunity to living poliovirus if dead poliovirus were injected into them.
He hoped our sensitive immune system would react by creating antibodies to these viral
corpses that would also protect us against living wild poliovirus. To kill the virus he poisoned
it with formaldehyde before putting it into his vaccine.

In 1954 he tested this concoction on more than 400,000 US children. It was reported
afterwards that ‘only’ 112 of the children who received three jabs of his vaccine contracted
polio within the next few months. Salk judged his experiment a success.18 But his safety-test
results omitted all cases of children who were paralysed after one or two doses of the vaccine
– or within two weeks of taking the third dose. These were counted as cases of polio in the
non-vaccinated control group and thus in my view cast doubt on the validity of his results, for
it made it impossible to tell just what impact his vaccine had had. It could have been that
many of the cases of polio in the control group were caused by one dose of his vaccine – there
was nothing in the published accounts I have seen to say that this was not so.

Salk claimed that his vaccine protected ‘30 to 90 per cent’ of those who received it (a
remarkably vague statistic). But more than 60 per cent could have been immune already, at
least according to the theory of the US federal agency the Centers for Disease Control and
Prevention (CDC) that working-class children were already immune as a result of exposure to
the virus in dirt. It is not known if Salk ever checked to see if children were already immune
before he vaccinated them, but Hilary Koprowski reported in 1957 that the inhabitants of the
Congo were 85 per cent immune before they ever saw a dose of polio vaccine. (Amazingly
this didn’t stop Koprowski. He went on to uselessly administer to them hundreds of thousands
of doses of his experimental vaccine.)
The Salk vaccine could have been derailed if a 1954 report by Dr Bernice Eddy, the scientist
in charge of the US government safety-testing lab, had been taken seriously. Eddy stated that
when she tested the Salk vaccine it caused severe paralysis in monkeys. She photographed the
diseased monkeys, took these photos to her boss – and was reprimanded as an alarmist. She
was not sure what it was in the vaccine that caused the paralysis: was it a virus, cellular debris
or a toxin? Something quite deadly was clearly present. (One year later, after her warnings
proved true, she was stopped from working on polio.)

793
On April 12 1955, Salk’s polio vaccine was pronounced totally safe and effective in providing
complete protection against poliomyelitis (infantile paralysis), when it was launched by the
National Foundation for Infantile Paralysis before an invited audience of 500 doctors and 200
journalists. The launch ceremony was relayed by closed-circuit television to some 54,000
doctors in cities throughout the US and Canada. Salk was immediately awarded a
Congressional Medal by US president Dwight Eisenhower. Church bells were rung in
celebration of Salk’s victory. In The Manchester Guardian, Alistair Cooke wrote: ‘Nothing
short of the overthrow of the Communist regime in the Soviet Union could bring such
rejoicing to the hearts and homes in America as the historic announcement last Tuesday that
the 166-year war against poliomyelitis is almost certainly at an end.’

\
Medical Fraud

The triumph following the launch of the Salk vaccine was short-lived. The medical historian
Dr M Beddow Baily recorded what happened next: ‘Only 13 days after the vaccine had been
acclaimed by the whole of the US press and radio as one of the greatest medical discoveries of
the century, and two days after the British ministry of health had announced it would go right
ahead with the manufacture of the vaccine, came the first news of disaster. Children
inoculated with one brand of the vaccine had developed poliomyelitis. In the following days
more and more cases were reported, some of them after inoculation with other brands.’ 19

Within two weeks of the launch the number of cases of polio in vaccinated children had
nearly reached 200. This created near panic in the White House. President Eisenhower had
publicly endorsed the vaccine at its launch, so he sent the US health secretary Oveta Hobby to
make it very plain to the Surgeon General that the president needed to be spared the
embarrassment of further such cases.

On 8 May 1955 the Surgeon General suspended the entire US production of the vaccine. After
hurried meetings between Salk, manufacturers and the surgeon general, distribution of the
vaccine was resumed five days later, with new regulations in place to ensure better standards
in the vaccine laboratories. The general consensus was that these cases had been caused by
viruses in the vaccine that had survived the formaldehyde, despite evidence that repeated
injections can cause paralysis.
However, despite these new regulations, four months later more than 2,000 cases of infantile
paralysis were recorded in Boston, despite the vaccination of 130,000 children in the city. The
previous year it had seen only 273 cases. The number of cases doubled in vaccinated New
York State and Connecticut, and tripled in Vermont. They increased by five times in both
Rhode Island and Wisconsin. Many were paralysed in the injected arm.
It seemed that the vaccine would soon be totally discredited. So, to protect the President, Salk,
the vaccine manufacturers and themselves from the humiliation of an unmitigated failure, the
US health authorities had to dramatically slash the incidence of poliomyelitis. They managed
this by simply changing the way they recorded the incidents of poliomyelitis. It worked like
this:
Prior to 1956, the authorities recorded a patient as having paralytic polio (infantile paralysis)
if they suffered from paralytic symptoms for 24 hours. After 1956 patients had to have these

794
paralytic symptoms for at least 60 days to be counted as having polio. As many people
recovered within 60 days, this measure alone dramatically cut the official number of cases.
This ‘drop’ in polio cases was publicly credited to the vaccine. Furthermore, all cases of polio
occurring within 30 days of vaccination (such as the first 200 cases that had so alarmed the
White House) were in future not to be blamed on the vaccine but to be recorded as ‘pre-
existing’.
But Salk continued to worry. Despite its regulatory and statistical ‘success’, the reputation of
his vaccine was plummeting. In June 1955 the British doctors’ union the Medical
Practitioners’ Union wrote: ‘These misfortunes would be almost endurable if a whole new
generation were to be rendered permanently immune to the disease. In fact, there is no
evidence that any lasting immunity is achieved.’ 21
The following month Canada suspended its distribution of Salk’s vaccine. By November all
European countries had suspended distribution plans, apart from Denmark. By January 1957
17 US states had stopped distributing the vaccine. The same year The New York Times
reported that nearly 50 per cent of cases of infantile paralysis in children between the ages of
five and 14 had occurred after vaccination.

So, more regulatory and statistical changes were needed in order to give the polio vaccine the
appearance of a triumph of modern medicine. What better way to achieve this than to
reclassify all the cases of polio into numerous other diseases resulting in a massive reduction
in polio cases, and a host of other diseases to attract funding. And this is exactly what they
did. Prior to 1958 the definition of infantile paralysis (polio) included cases in which paralysis
was minimal: perhaps manifesting itself as a very stiff neck, often accompanied by
widespread pain. Polio also included cases of ‘meningitis’, or of inflammation of the
membrane that protects the brain and spinal neurons. The CDC describes such cases as
‘serious but rarely fatal’.22 Prior to 1958 these cases were scientifically referred to as ‘non-
paralytic poliomyelitis’, or polio for short. Henceforward, they would be reclassified. The Los
Angeles County health authorities stated: ‘Most cases reported prior to July 1 1958 of non-
paralytic poliomyelitis are now reported as viral or aseptic meningitis.’ The incidence of
meningitis soared as official polio cases declined, as the following table (compiled from
national surveillance reports)shows.
Non-paralytic Aseptic
polio cases meningitis cases
1951-1960 70,083 0
1961-1982 589 102,999
1983-1992 0 117,366
Jim West, Images of Poliomyelitis

These classifications are still used today. Last year the US National Center for Infectious
Diseases reported no cases of poliomyelitis but 30,000 to 50,000 cases of aseptic meningitis
requiring hospitalisation. There are probably several times this number of incidents of aseptic
meningitis that did not require hospitalisation, but statistics are no longer kept for such cases.

Then another scam was enacted to massage down the poliomyelitis figures. It took advantage
of the 1951 discovery that different viruses could be present in cases of infantile paralysis.
Prior to 1958 this did not matter. A doctor diagnosed a person with polio by taking note of
their evident symptoms. They did not investigate to see if the poliovirus were present. In 1958

795
a new regulation was put in place requiring doctors to only register a patient as having polio if
the poliovirus were present, something that was very difficult to establish for sure. For a start,
it was impossible to tell by looking at symptoms. The Textbook of Child Neurology reported:
‘Coxsackie virus and echoviruses can cause paralytic syndromes that are clinically
indistinguishable from paralytic poliomyelitis.’ This new requirement for doctors caused a
vast drop in the number of cases registered as poliomyelitis – a drop that ever since has been
credited solely to the vaccine.

So, when patients diagnosed as having polio in a 1958 epidemic in Detroit were re-tested as
required by this new rule, 49 per cent were found to have no poliovirus. They had to be
reclassified as having ‘non-poliomyelitis acute flaccid paralysis’ even though they were
suffering from symptoms identical to poliomyelitis with the same paralysis and the same pain.
Other polio cases were reclassified as ‘Guillian-Barré syndrome’, which some researchers
now think is what crippled Roosevelt. Yet more cases are now referred to as ‘Hand, Foot and
Mouth Disease’, which can also cause paralysis. And last year the Coxsackie virus was found
in cases of Chronic Fatigue Syndrome (CFS), which sometimes shows polio-like symptoms
of muscle damage; in the past CFS might have been classified as a form of polio.
If this process of reclassification had not occurred, it would have been impossible to hide the
fact that infantile paralysis cases had sharply increased after the introduction of Salk’s
vaccine. Without the Coxsackie and aseptic meningitis reclassifications, for example, the
number of reported cases of paralytic polio would have doubled from 2,500 in 1957 to 5,000
in 1959. 23
This deliberate fraud did not go entirely unnoticed, however. Dr Bernard Greenberg, the then
head of the Department of Biostatistics at the University of North Carolina, testified at a 1962
Congressional hearing that infantile paralysis cases had increased after the introduction of the
vaccine by 50 per cent from 1957 to 1958, and by 80 per cent from 1958 to 1959. He
concluded that US health officials had manipulated the statistics to give entirely the opposite
impression. 24

BOX 1 Milk paralysis


Many infantile paralysis outbreaks between 1905 and the 1940s would be linked by doctors to
supplies of contaminated milk, including one in 1927 in Broadstairs in Kent. The Broadstairs
outbreak was fairly typical. It affected institutions such as boarding schools that had little
contact with each other, but which took milk from a common source.6 These epidemics ended
when suspected milk supplies were stopped. Lead arsenate was being used as a cattle dip, but
the formaldehyde that used to be added to milk to prolong its ‘shelf life’ may also have been
responsible. (In 1897 The Australian Medical Gazette reported that formaldehyde in milk had
caused several cases of paralysis.) 7

BOX 2 ‘Especially those who ate the most fresh fruit’


The use of lead arsenate to spray orchards was widespread in 1930s America. Orchards were
sprayed 10 or more times a year. Spraying occurred in summer, the season when children
went down with infantile paralysis. Many researchers associated outbreaks of the condition
with fruit supplies. The UK threatened to stop imports of US apples unless the pesticide level
was cut. Tobacco and other crops were also sprayed. Today the soil in heavily sprayed areas
remains so polluted that it is a major problem to housing developers: in many places the soil
has to be completely removed.

796
BOX 3 The case against the polio virus
When it was eventually photographed using an electron microscope, the poliovirus was shown
to be tiny: an elegant sphere made up of triangular equal-sized sides, and in all just 25
millionths of a millimetre across. Is this ‘poliovirus’ the cause of infantile paralysis / polio?
Or is it an ancient and harmless companion of the human race? All the evidence suggests the
latter:

1 It had been around humans for thousands of years and in nature only reproduces in human
throats or guts. Such viruses are normally totally harmless, since we have become adapted to
them and they to us. It lived in the dirt ingested by human infants, and did not hurt them.
Instead it helped activate their immune system, giving them a stronger resistance to illness.
2 If it were the dangerous pathogen that causes infantile paralysis, then it would be more
common in countries with infantile paralysis epidemics, and less common in countries with
no infantile paralysis epidemics. But the reverse is true.
3 To say it causes polio may violate one of the most famous laws of virology. These are called
the Koch Postulates. They set up the rules for declaring a disease to be caused by a infectious
agent. The 1st Postulate states that the agent must be found in every case of the disease as
defined by its symptoms – but the poliovirus was not always present in such cases of
poliomyelitis.25
4 It widely infects children without causing them any illness. The Koch Postulates lay down
that if it causes a disease, it should do so whenever it infects.
5 It seemed mostly to infect the cleanest children of middle-class parents. Infectious viruses
are not supposed to behave in this way: they are indiscriminate as to social class, and do not
thrive in conditions of good hygiene.

The US Centers for Disease Control and Prevention (CDC) has published a theory to explain
this extraordinary behaviour. The children of US middle-class parents were uniquely liable to
fall ill with infantile paralysis because in their infancy parents kept them away from the dirt in
which the virus lives. This meant these children were not infected when it was safest – while
protected by their mothers’ milk. Once again, this theory contradicted everything known
about infectious illness: good hygiene nearly always stops epidemics; with infantile paralysis,
the CDC argued, good hygiene was the cause.26
Furthermore, the CDC’s theory was based on the assumption that working-class children are
uniquely exposed to ordinary dirt. Yet surely middle-class children also go out into the
garden? The theory was also conceived without checking medical reports on the early
epidemics of infantile paralysis. Referring to a 1908 epidemic in Massachusetts, US health
inspector Herbert Emerson noted that most cases occurred in households with no sewers and
low hygiene. If the CDC’s theory was sound these children would have had antibodies and
been immune to polio. In reality, they were the ones who fell ill.
6 If guilty of causing paralysis, it would have to travel from the gut through the formidable
blood-brain barrier that protects our brains and spinal cords. We still have not observed it
doing this, despite many decades of intense research.
7 It is rarely found in human blood – the easiest route from the gut to the blood-brain barrier.
Yet this is where Jonas Salk’s vaccine was supposed to intercept it.
8 It has never been observed reproducing in victims’ motor neurone cells.27
An alternative proposition
Poliomyelitis researcher Dr Ralph Scobey suggested in 1954 a reason why viruses might be

797
found on damaged motor neuron cells in cases of infantile paralysis. He posited that the body
itself might activate or produce these viruses, perhaps when under threat or to clean up
cellular damage. While ‘the fundamental cause of human poliomyelitis appears to be a poison
or toxin’, Scobey said, ‘the virus is synthesised or activated within the human body as a result
of the poisoning’. He suggested that the virus might remain ‘dormant’ within cells until
something activates it. We now know that the poliovirus can be dormant. It is also widely
known that toxic-damaged tissues attract viruses. One of the standard tests for toxins, the
Ames Assay, utilises the fact that if viruses mutate and multiply in the presence of a certain
amount of a chemical then that amount is dangerously toxic. Scobey went on to list anti-
toxins that had proved effective in curing polio, citing 11 scientific papers written between
1936 and 1949.28

BOX 4 Vaccine Paralysis


1 Muscles can be poisoned and paralysed by being repeatedly injected with vaccines or
antibiotics; this is now called ‘provocation paralysis’, and was no secret in the 1950s. In 1952
vaccinations had been suspended for the summer in the UK and US (the ‘infantile paralysis
season’) as the injected arms of many children had been paralysed. The Lancet had reported:
‘Clinically, the cases associated with recent immunisations were indistinguishable from the
acute cases of paralytic poliomyelitis.’ 20 By 1955 US children were receiving three injections
with Salk’s polio vaccine, as well as the smallpox and whooping cough vaccines.
2 Also, the Salk vaccine was far from pure. We now know that it was contaminated with a
small amount of formaldehyde and viral debris.

BOX 5 What are viruses?


The pharmaceutical industry makes vast profits by exploiting paranoia about viruses, so it is
important to understand just what viruses are. When viruses were first discovered they were
presumed to be enemies. (The word ‘virus’ is Latin for ‘poisonous fluid’.) This was a serious
misconception.
We now know that human bodies need and create viruses. Our cells contain tiny molecular
engineers, known as transposons, which cut and adapt our DNA. Sometimes we may need to
send genetic code from one cell to another – perhaps so as to resolve genetic problems or to
deal with toxins. Cells can do this by turning transposons into messengers that carry genetic
code from cell to cell. Travelling transposons are called ‘endogenous’ viruses: we
manufacture them ourselves. They are essential to our genetic information highway. We make
millions of such viruses.
Other viruses are ‘exogenous’: they originate from outside the human body. They must enter
(infect) cells in order to ‘reproduce’. Some kill the cells they use to do this – others do not. If
they are viruses that we have never met before, then they are more likely to be dangerous to
us. Such a virus has recently been found present in 85 per cent of all cases of a cancer,
mesothelioma, which is caused by asbestos. This virus, SV40, seemingly makes this toxin
more dangerous to us, by switching off a human gene, p53, which protects us against cancer.
And yet many exogenous viruses also do us no harm. We sometimes welcome them by
making their genetic code part of our DNA. As such these harmless viruses are likely to have
been around humanity for a long time. We have become adapted to each other.

SIDEBAR Polio: are pesticides to blame?


Endocrinologist Morton Biskind said the spread of polio after WWII was caused by the ‘most

798
intensive campaign of mass poisoning in human history’ – the spraying of some 3.1 billion
pounds of pesticides. The first epidemic of poliomyelitis in a tropical nation was
contemporaneous with the introduction of the pesticide DDT in that country. Towards the end
of WWII, US military camps in the Philippines started to be sprayed daily with DDT in order
to kill flies.29 Writing in The Journal of the American Medical Association two years after the
war, Albert Sabin reported that poliomyelitis became, after conflict, the major cause of death
among the troops stationed at these camps. And yet unsprayed neighbouring populations were
not affected by the disease.30 At the end of the war, the US military’s stocks of DDT were
sold onto the public – despite the gravest warnings from establishment scientists.
In 1944, the US federal research centre the National Institutes of Health reported that DDT
damaged the same part of the spinal cord (the anterior horn cells) that is damaged in infantile
paralysis. Endocrinologist Dr Morton Biskind further described in 1949 how DDT caused
‘lesions in the spinal cord resembling those in human polio in animals’. He commented:
‘Despite the fact that DDT is a highly lethal poison for all species of animals, the myth has
become prevalent among the general population that it is safe for man in virtually any
quantity. Not only is it used in households with reckless abandon so that sprays and aerosols
are inhaled, the solutions are permitted to contaminate skin, bedding and other textiles.’ The
same year in Germany, Daniel Dresden found that acute DDT poisoning produced
‘degeneration in the central nervous system’ that seemed identical to that reported in severe
cases of infantile paralysis.31
Yet DDT was used to replace lead arsenate as a pesticide in fruit farming and with which to
wash dairy cows. Heavy levels of DDT were soon reported in milk supplies. The
organochlorine pesticide DDE (which is several times more dangerous than DDT) was also
widely used in the US. Both were known to penetrate the blood-brain barrier that protects the
human brain from viral invasion. Housewives were actually advised to spray DDT to stop
infantile paralysis. Children’s bedrooms had wallpaper pre-soaked in DDT. Epidemics of
infantile paralysis started to occur every year.

By 1952 the number of cases of infantile paralysis was three times higher than the figure for
1940.

Biskind treated over 200 patients affected with such neurological disorders. He found that
many of these patients recovered when foods contaminated with pesticides were removed
from their diets; this applied particularly to milk products. Biskind found high concentrations
of DDT in butter purchased in New York. In 1949 he wrote: ‘Though it was originally
observed in 1945 that DDT is absorbed through the skin, accumulates in the body fat and
appears in the milk of animals, it has recently become almost universal practice to spray cattle
with DDT… Although young animals are much more susceptible to the effects of DDT than
adults, so far as the available literature is concerned, it does not appear that the effects of such
concentrations on infants and children have even been considered.’ 32
Despite the official complacency about substances like DDT and DDE, a few doctors did
consider the effects of toxins. Some reported successfully treating paralysed patients with
dimercaprol, an anti-toxin that is still used in hospitals since it ‘binds’ heavy metal poisons
such as arsenic and lead and renders them non-toxic. In 1951 Dr Irwin Eskwith reported
successfully using dimercaprol to cure a child suffering from bulbar paralysis, the most severe
form of infantile paralysis.33 A medical journal also reported that 17 acute cases of polio were
cured after treatment with very large doses of another anti-toxin – ascorbic acid.34
A year earlier investigators from the US Food and Drug Administration (FDA) had

799
announced: ‘The finding of [liver] cell alteration at dietary levels as low as five parts per
million of DDT, and the considerable storage of the chemical [in body fats]… makes it
extremely likely that the potential hazard of DDT has been underestimated.’ Polio epidemics
had been becoming more and more severe from 1945 onwards. Biskind reported that this was
due to the ‘most intensive campaign of mass poisoning in known human history’, the spraying
of some 3.1 billion pounds of pesticides.35
In a 1953 paper published in the American Journal of Digestive Diseases Biskind said: ‘It was
known by 1945 that DDT is stored in the body fat of mammals and appears in [their] milk…
Yet, far from admitting a causal relationship [between DDT and polio] so obvious that in any
other field of biology it would be instantly accepted, virtually the entire apparatus of
communication, lay and scientific alike, has been devoted to denying, concealing,
suppressing, distorting and attempts to convert into its opposite the overwhelming evidence.
Libel, slander and economic boycott have not been overlooked in this campaign.’ 36
US farmers had been officially recommended to stop washing cattle with DDT in 1949, but
this advice was not enforced and was mostly ignored. In 1950 supplies of US milk were found
to contain up to twice the amount of DDT that was needed to produce severe illness in
humans. Biskind and fellow poliomyelitis researcher Ralph Scobey were invited to testify to
Congress in 1950 and in 1951, respectively.37 They drew up a formidable case for banning
DDT, citing the work of many scientists. In 1951 the US Public Health Service said: ‘DDT is
a delayed-action poison. Due to the fact that it accumulates in the body tissues, especially in
females, the repeated inhalation or ingestion of DDT constitutes a distinct health hazard. The
deleterious effects are manifested principally in the liver, spleen, kidneys and spinal cord…
DDT is excreted in the milk of cows and of nursing mothers.’

Effective action was slow to be taken, however: the health establishment was in total denial as
far as pesticide effects on humans were concerned. Precautions were put in place too slowly
and too late to stop the greatest of all the infantile paralysis epidemics – that of 1952, when
some 57,700 cases were reported across the US, of which a third had paralytic symptoms.

By the end of the 1952 epidemic there was a vast amount of evidence to suggest that infantile
paralysis was not caused by a virus:
1 Farm and domestic animals were paralysed at the same time as children. Chickens that had
become lame were found to have suffered motor neurone damage. The poliovirus only
infected humans and thus could not have caused the animals’ paralysis. Exposure to poisons,
on the other hand, can damage many different species at the same time.
2 Most cases of paralysis were incurred within 48 hours of each other. That is not the pattern
for infectious outbreaks, which start slowly, grow faster as the infection spreads and then
diminish as immunity develops. It is the pattern of a mass poisoning event.
3 Parents reported that some children fell ill immediately after eating fresh fruit Fruit was
sprayed heavily with lead arsenate at the time.
4 The illness was relieved by the administration of antidotes for chemical poisoning, and
chemicals associated with poisoning appeared in the diseased tissues of the victims of
paralytic polio – including oestrogenic chemicals now widely associated with environmental
poisoning.
5 The spread of poliomyelitis was not affected by the closure of schools, as it should have
been if the disease was infectious. Nor did close contact with paralysed children spread
paralysis. Yet the virus presumed to cause the illness was highly infectious, as was shown by
the widespread presence of antibodies for it among healthy individuals.

800
6 There was little or no correlation between the prevalence of polio antibodies in the
population and the incidence of paralytic polio. In fact patients deemed to be recovering from
paralytic polio were found to ‘be completely lacking’ in polio antibodies.38
7 And the most virulent viral epidemics occur when viruses are newly introduced into
populations. The poliovirus had been present long before the epidemics started. The use of
chemical pesticides, in contrast, began just before the epidemics started.

Slowly, the US authorities began to act. Following the FDA secured legislative restrictions on
the use of pesticides in 195439 and 195640, the incidence of infantile paralysis in the US
plummeted immediately. By the time Jonas Salk’s polio vaccine was publicly released in
1955, the level of infantile paralysis in the US was already below a half of what it had been in
1952. The figures for the UK were even more dramatic: the incidence of infantile paralysis
fell by more than 82 per cent between 1950 and the first mass administration of the vaccine in
1957.

ARTICLE 2 The hidden epidemic

The World Health Organisation (WHO) confidently predicts that polio epidemics are all but
over and that the poliovirus itself will become extinct by the end of 2004. Who is it trying to
fool and why?
The disease that struck down so many in the 20th century epidemics was then known as
infantile paralysis, or poliomyelitis. It was this disease the polio vaccines were intended to
eliminate. But today infantile paralysis is renamed as Acute Flaccid Paralysis (AFP). How
could the WHO be claiming to have nearly eliminated this disease when, by its own figures,
epidemics of AFP are not ending but rapidly getting worse.
Take the WHO’s figures for the east Asian/Pacific region as an example. They reveal that the
incidence of AFP went up between 1994 and 1998 by 50 per cent in China, 400 per cent in
Malaysia, and 1,500 per cent in the Pacific islands. But other than providing these statistics,
WHO pays little attention to any of these cases in which the poliovirus is absent – meaning
nearly all of them. These cases are left without a cure –and even without a vaccine! They
become effectively a hidden epidemic.
WHO makes even bolder claims for Europe and the Americas. It states that they are now free
of both polio and AFP. On closer inspection, WHO’s figures do not bear much scrutiny. It
declares that there is ‘no data’ for the number of cases of AFP in the UK and the US. It then
interprets ‘no data’ as if it means ‘zero’.41 But the US government’s Centres for Disease
Control (CDC) does not agree The CDC records that many thousands of cases of AFP occur
in the US every year. It reports that AFP can have many causes. For example, it says that
Guillain-Barré disease causes 17 cases of AFP per 100,000 of the US population. That
translates into around 50,000 cases annually. The CDC also says that every year there are
some 30,000 to 50,000 cases of aseptic meningitis serious enough to require hospitalisation.
Both Guillain-Barré disease and aseptic meningitis were diagnosed as polio during the US
epidemics prior to 1957. If you use the pre-1957 definition, then there are many more cases of
poliomyelitis occurring in the US today, than there were in 1952 – at the height of the US
polio epidemics.
To this tally of ‘Acute Flaccid Paralysis’ one could add the many more cases of AFP reported

801
by the CDC as occurring in an epidemic that has swept across the US over the past five years,
and which is attributed to the ‘West Nile’ virus (WNV). The CDC states that WNV can cause
a ‘polio-like’ paralysis. Many scientists have been less ambiguous. They say WNV is
clinically indistinguishable from poliomyelitis.42 A paper recently published by the British
Medical Journal suggests WNV may be ‘rapidly evolving to fill new ecological niches’.43 In
2003 there were 9,389 cases of this disease in the US, of which 2,773 showed damage to the
nervous system and 246 were fatal. Some researchers think WNV has links to pesticides and
other pollutants. A legal action is currently underway in New York to stop the aerial spraying
of the city with Malathion, an organophosphate pesticide first used in the 1950s. The city
authorities want to use it to kill the mosquitoes it blames for WNV. The litigants maintain that
the pesticide is more likely to cause the disease than prevent it.

How does WHO distinguish the very few cases of AFP it says are caused by polio from other
cases of AFP? It cannot do this easily – as there is no distinguishing symptom. It instead
instructs doctors to send two samples of excrement from AFP patients to one of the scores of
laboratories it has set up around the world. These inspect the excrement for poliovirus. If it is
present, then they register this as a case of poliomyelitis. If they don’t find the virus, then it is
registered as a case of ‘Non-Poliomyelitis AFP’.44 But this WHO test is in effect meaningless.
The poliovirus is by definition a type of enterovirus, which means a stomach bug. Its presence
in excrement is thus natural – and does not indicate that it has damaged nerves.
WHO actively discourages doctors from looking for the poliovirus themselves in cases of
AFP, because ‘the virus is very hard to find’ and research shows that ‘there was no
relationship between finding the virus and the course of the disease’. It adds that presence of
the virus in the central nervous system (CNS) ‘appeared to have no diagnostic significance.’ 45
And yet this is the very reason given for the need to vaccinate against the poliovirus.
The Sabin polio vaccine has been chosen by WHO to finally eradicate the poliovirus. It hopes
to achieve this by inspecting the excrement from every case of AFP reported. Should it find a
case in which the poliovirus is present, then the polio vaccine will be administered on a
national scale so as to eliminate the risk of its spreading. This has happened now so many
times that in countries like India children have received up to 10 doses of the vaccine.
But this is the strangest tool for the WHO to choose to eradicate the poliovirus with. Sabin’s
vaccine, unlike Salk’s, contains living mutated poliovirus. This will breed in the vaccinated.
WHO recommends this vaccine for the developing world for this very reason, for the
vaccinated widely spread the virus, to infect and immunise those who have refused
vaccination. WHO is thus strangely choosing to spread a poliovirus in order to eliminate it!
WHO shows little concern over replacing the natural poliovirus in the environment with an
‘unnatural’ laboratory-made mutated poliovirus bred in monkey cells. This is astonishing,
given that this synthetic virus does not remain stable, but continues to mutate. Poliovirus
contains RNA – a type of genetic coding that allows rapid mutation – and the vaccine’s
mutated poliovirus has acquired a reputation among researchers for the speed with which it
does this. The virus can also reside inside humans for more than 20 years, making it
practically impossible to exterminate. And what is more shocking, but not surprising given the
nature of viruses, it is now reappearing in more mutated forms in outbreaks on several
continents.46 The danger now is that these might now evolve to present a threat that the
natural virus never did.
But why do we still have epidemics of infantile paralysis/AFP?
Organochlorine and organophosphate pesticides are back in widespread use. They may be
better regulated, but their toxins still accumulate in body fats until they reach dangerous
levels. The level of pesticide pollution on farmland in America is now so bad that the US

802
Environmental Protection Agency ‘estimates that there are 10,000 to 20,000 cases of
physician-diagnosed pesticide poisonings’ every year among agricultural workers. The CDC
reports that approximately one billion pounds of pesticides are now used every year in the US.
The global market for pesticides was estimated at $1,761 billion in 1989; it would surely be
bigger today.
The fact is, the victory won against pesticides in the early 1950s was very short-lived. In
1955, the very year that Salk’s vaccine was launched, organophosphate pesticides were
introduced into the US in partial replacement for organochlorines like DDT. The
organophosphates were perhaps less dangerous than the organochlorines, but they were still
highly neurotoxic.
It was only after the publication of Rachel Carson’s sensational book Silent Spring in 1962,
telling how pesticides were endangering the survival of America’s symbolic bald eagles, that
more meaningful restrictions were put on organophosphates and the remaining
organochlorines. They were banned in the US in 1972, but not for long. In 1983
organophosphate pesticides were reintroduced.
During the ban, US pesticide manufacturers simply shifted markets. They redirected most of
their sales to the developing nations as infantile paralysis ceased to be the ‘American disease’.
The first polio epidemic in Manila happened in 1972. Today the WHO encourages developing
nations to use cheap DDT to kill malaria-spreading mosquitoes, while it organises vaccination
campaigns in the same countries to fight the polio that DDT may cause. Effectively, the
pesticide companies are now partners to the WHO in its war against viruses. It’s safer for
them to blame a virus for polio than pesticides: viruses can’t be sued.
WHO is now raising over a billion dollars, not to cure those still suffering from the original
disease, not to look to see if toxins caused the children’s paralysis, but solely as a matter of
pride to try to win for the polio vaccine a seeming victory by eliminating a practically
harmless virus.
It states on its website: ‘There is no cure for polio: its effects are irreversible.’ This is only so
because public funds have been wasted on an ineffective and wrongly targeted vaccine that
cannot cure a single case of AFP. This is nothing other than tragic for the thousands of
children involved.

And finally, why is the WHO ignoring the possible role of pesticides, and sticking with its
vaccination assault?
Is it because in our increasingly specialised, non-holistic world, the virologists involved with
vaccines have not been talking to the toxicologists involved with chemicals? Despite the fact
that there are literally hundreds of papers produced by the latter documenting how pesticides
can harm our immune systems, dramatically lower the number of our vital illness-fighting ‘T-
cells’, and cause numerous other diseases as well as paralysis47, this research unfortunately
does not seem to be filtering through to the vaccine industry, which is still based on the theory
that viruses must be the principal cause of all paralytic epidemics.
One hopeful sign of progress was a recent report by the US National Academy of Sciences,
documenting how current levels of food contamination by organophosphates can cause ‘acute
poisoning in children’.48 Another ground-breaking piece of recent research focused on
treating individuals suffering from paralysis up to 40 years after becoming ill with
poliomyelitis. A group of 17 individuals were placed into an environment from which most
toxic substances had been removed, and were treated with antidotes to toxins. ‘Long-term
follow-up of the 14 improved patients showed general return of wellbeing and renewed
vigour,’ and ‘eight became totally pain-free’. The researchers concluded that ‘post-polio
syndrome’ was due to an ‘overload of environmental pollutants on wounded target organs’.49

803
The evidence thus strongly suggests that the infantile paralysis (polio) epidemics of the past
were man-made disasters caused primarily by the gross overuse of very dangerous pesticides,
and that these epidemics are continuing. The poliovirus, along with other viruses, may play a
role, but it seems it is a far smaller role than that given to it by the vaccine industry. The
weight of evidence also strongly suggests that the search for this virus, and for a vaccine, was
and is based on a flawed theory. This has tragically distracted the medical establishment from
the science that might have cured a large number of children – and which could still do so.
The consequence of the campaign to spin the polio vaccine as a great success is not simply
that the public has been deceived. If toxins are the primary cause of this disease, then
countless thousands of paralysed children have never been treated correctly. Many could have
had their pain removed. Many might have been able to walk again. This is not some abstract
academic issue: it affects real people, enduring real suffering and real paralysis. This is a story
of a hidden epidemic. It is surely time to cast aside the fog of doctrine and urgently consider
what can be done to cure such people.

References to Articles 1 and 2.


POLIO: the virus and the vaccine
References
A shot in the dark
1 www.polioeradication.org
2 Cooke, John: Treatise of Nervous Diseases, 1824
3 CK Mills; [Boston M & S J]; 108: 248-250; 15 March 1883
4 Vulpian, A.: Quoted by R. W. Lovett, Ref. 5 below.
5 CK Mills; [Boston M & S J]; 108: 248-250; 15 March 1883
6 CS Caverly; Yale Med J.; 1:1; 1894
7 WL Aycock; Ant J Hyg; 7: 791-803; November 1927
8 Australian Medical Gazette; 24 August 1897.
9 K Landsteiner; Wein Klin Wchnschr; 21: 1830; 1918
10 S Flexner and PA Lewis; The Journal of the American Medical Association; 33: 639; 13
November 1909
11 S Flexner; [Trans M Rec]; 78:924-926; 19 November 1910. R Scobey; ‘Is the public health
law responsible for the poliomyelitis mystery?’ Archive Of Pediatrics; May 1951
12 www.chronicillnet.org/articles/paralyticpolio.pdf
13 J Toomey; Journal of Pediatrics; 19:103; 1941
14 CW Jungeblut; Journal of Pediatrics; 37: 109; July 1950. R Scobey; Archives of
Pediatrics; April 1952
15 Also see R Scobey; ‘Is human poliomyelitis caused by an exogenous virus?’; Science; (5)
51: 117; 1954
16 G Dalldorf and GM Sickles; ‘An unidentified, filterable agent isolated from the faeces of
children with paralysis’; Science; 108: 61; 1948
17 JF Enders et al; ‘Cultivation of the Lansing strain of poliomyelitis virus in cultures of
various human embryonic tissues’; Science; 109: 85; 1949
18 Lancet (1 8April 1953; page 777) stated that monkeys’ testicles as well as their kidneys
were used as sources of the cells that form the culture-medium for the polio virus
19 T Francis Jr; ‘An evaluation of the 1954 poliomyelitis vaccine trials summary report’;
American Journal of Public Health; 45: 1-63; 1955
20 M Beddow Bayly; ’The story of the Salk anti-poliomyelitis vaccine’;
www.whale.to/vaccine/bayly.html
21 The Lancet; 8 April 1950

804
22 Medical World Newsletter; June 1955
23 www.cdc.gov/ncidod/dvrd/revb/enterovirus/viral_meningitis.htm
24 Walene James; www.vaccinetruth.org/polio_vaccines.htm
25 Ibid.
26 The Koch Postulates are taught in every foundation course of virology. They can be found
on Indiana University’s Introductory Virology webpage at
http://www.bio.indiana.edu/courses/M430-Taylor-virology/history.html
27 GN Callahan; ‘Eating dirt’; Emerging Infectious Diseases; August 2003;
www.cdc.gov/ncidod/EID/vol9no8/03-0033.htm
28 RR Rueckert; ‘Infection: a rare event’; Field's Virology; page 635; 1996.
29 R Scobey; ‘Is human poliomyelitis caused by an exogenous virus?’ Science; (5) 51: 117;
1954
30 MS Biskind; Statement on clinical intoxication from DDT and other new insecticides,
presented before United States House of Representatives to investigate the use of chemicals in
food products; Journal Of Insurance Medicine; May, 1951
31 AB Sabin; The Journal of the American Medical Association; June 1947
32 D Dresden; Physiological Investigations into the Action Of DDT; GW Van Der Wiel &
Co; Arnhem; 1949
33 MS Biskind and I Bieber; ‘DDT poisoning: a new syndrome with neuropsychiatric
manifestations’; American Journal Of Psychotherapy; page 261; 1949
34 I.S. Eskwith; American Journal of Diseases of Children; 81: 684-686; May 1951
35 www.seanet.com/~alexs/ascorbate/199x/landwehr-r-j_orthomol_med-1991-v6-n2-p99.htm
36 MS Biskind; ‘Public health aspects of the new insecticides’; American Journal of
Digestive Diseases; 20: 330; 1953
37 Ibid.
38 MS Biskind; Statement on clinical intoxication from DDT and other new insecticides,
presented before United States House of Representatives to investigate the use of chemicals in
food products; Journal Of Insurance Medicine; May, 1951 - Also Archive Of Pediatrics; April
1952. Also Dr Ralph R. Scobey The Poison Cause of Poliomyelitis Archives of Pediatrics,
vol. 69, p172 (April 1952). Also Emerson’s report on the 1908 epidemic in Massachusetts.
39 FM Burchet and AV Jackson; ‘Poliomyelitis: the significance of neutralising antibodies in
human sera’; Journal of Experimental Biology; page 261; 1939
40 Public Law 518; Federal Statutes; 1954
40 Public Law 905; Federal Statutes; 1956
The hidden epidemic
41 http://www.who.int/vaccines/casecount/case_count.cfm.
42 A Arturo Leis et al; ‘West Nile poliomyelitis’; Reviewed in The Lancet[itals], 1 January
2003
43 Tom Solomon et al, West Nile encephalitis, British Medical Journal, April 19th, 2003.
44 http://www.who.int/vaccines/casecount/case_count.cfm.
45 WHO Polio Lab Network Vol IV, no 3, 1998
46 Helen Pearson; ‘Polio vaccine may spawn disease’; Nature, 17 November 2003.
47 Rand and Llang; ‘Effects of pesticides on the immune system’; [Environmental Health
Centre Database]
48 http://www.geocities.com/noxot/
49 WJ Rea et al; ‘The environmental aspects of the post-polio syndrome’;[
www.aehf.com/A56.htm ]

805
ARTICLE 3 Poisonous vaccines

‘If you continue to allow these contaminated [polio] vaccines to go out, I guarantee you that
over the next 20 years you will have epidemics of cancer unlike the world has ever seen’.
Bernice Eddy’s testimony to the U.S. Congress in 1972.
The 1950’s race to be the first with a polio vaccine was led by Jonas Salk and Albert Sabin.
Both designed polio vaccines intended to make people immune by exposing them to millions
of polio virus. Both would be administered in multiple doses to several hundred million
children.
Making so much vaccine required a vast amount of polio virus. There was a fierce debate over
what kind of cell to grow this virus in. Some advocated breeding it in fertilized chicken eggs,
others in human placental cells grown in laboratory vessels, and others in dishes containing
the cells of wild-caught monkeys. Salk and Sabin decided to use monkeys, since they could
provide large organs on which the virus would grow readily, and would be a few pence
cheaper than the alternatives.
Salk and Sabin must have known that monkey viruses were a serious danger. Sabin had lost a
colleague to a monkey virus (Simian Virus B) during vaccine-related research in 1932. And,
Dr Herald R Cox, the Principal Bacteriologist of the United States Public Health Service, had
forbidden his scientists from using monkeys to make a polio vaccine because of the danger
monkey virus represented.
Nonetheless Salk and Sabin pressed on with monkeys. They both selected the rhesus monkey
found in the temples of northern India. They used their kidneys, since these are large and easy
to remove and their testicles, since these are even easier to extract. They calculated they could
grow enough viruses on a single kidney to make around 6,000 doses of the vaccine – enough
for 2,000 children at 3 doses each. In 1955 this meant they required the kidneys of some
47,710 monkeys for the US – and some 8,000 for the UK vaccine.1
The monkeys were flown via London to the US. On average, half of the monkeys died on
route or were rejected as too infected or ill to use on arrival. But some two million wild-
caught monkeys arrived in good enough shape to be killed in the West for polio vaccine
production and testing over the next decades.
In 1955, the UK adopted the Salk vaccine against the recommendation of its local
manufacturer, Wellcome, which wanted instead to use a vaccine it thought safer as it was not
grown in monkeys but in fertilized chicken eggs. Sweden and Canada would also refuse to
use monkey cells – instead they grew their vaccines’ polio virus on human cells multiplied in
laboratories.
In 1954, the scientist in charge of the US government’s safety testing laboratory, Bernice
Eddy, made a shocking discovery. Her monkeys, after being dosed with the monkey kidney
preparation, had collapsed and died. This should have been the end for the Salk vaccine – but
astonishingly it wasn’t. Instead, Eddy was silenced by her employer, the federal National
Institutes of Health.
Eddy continued to worry. In 1959 she took matters into her own hands. She went back
unauthorised to put the Salk polio vaccine through more tests. She was horrified to find that,
when she injected its growth medium into 23 hamsters, 20 of them grew large cancer tumours.
She investigated further and found the Salk preparation had infected the hamsters with a
monkey virus. This would be named Simian Virus 40 (SV40) as it was the 40th monkey virus
discovered. Again her boss would react with fury, and ordered her to remain silent. This time
she didn’t. In 1960, at a meeting of the New York Cancer Society, she told them what

806
happened when she had tested the Salk vaccine. She was immediately demoted by the
National Institutes of Health. They took her laboratory from her and delayed publication of
her research.
Meanwhile the Salk vaccine was proving ineffective. Children vaccinated with it were still
coming down in hundreds with polio. The Journal of the American Medical Association
would carry an article admitting, ‘It is now generally recognised that much of the Salk
vaccine used in the US has been worthless.’ 2 By 1959, preparations had begun to replace it
with its main rival, the Sabin oral vaccine.
Behind the scenes, news of Eddy’s unauthorised research had reached Merck, Sharpe and
Dohme, who were then manufacturing both the Salk and Sabin vaccine. They put two
scientists, Ben Sweet and Maurice Hilleman, on to checking to see if her research on the Salk
vaccine also applied to the Sabin. They found it did. In a 1960 paper they reported the ‘Sabin
live polio virus vaccine was contaminated’ and ‘SV40 has oncogenic [cancer-causing]
properties in hamsters.’ They added that this ‘raises the important question of the existence of
other such viruses.’
Asked many years later why they had not warned the public, Hilleman replied; ‘Because you
could start a panic. They had already had production problems with [vaccinated] people
getting polio. If you added to that the fact that they found live [monkey] virus in the vaccine,
there would have been hysteria.’
But their reports led the giant Merck Corporation to decide that both the Salk and the Sabin
vaccines were much too dangerous for it to continue to make them. And despite being begged
by the US Surgeon General to continue, they declined, writing in December 1960 , ‘having
again reviewed our decision in the light of your letter… Our scientific staff have emphasized
to us that there are a number of serious scientific and technical problems that must be solved
before we could engage in large-scale production of live poliovirus vaccine. Most important
among these is the problem of extraneous contaminating simian viruses that may be extremely
difficult to eliminate and which may be difficult if not impossible to detect at the present stage
of the technology.’ 3 But again none of this disquiet was made public. This letter and decision
would only be disclosed some thirty years later through a legal action brought by the parents
of an allegedly vaccine-damaged child.
The implication of what Merck said to the Surgeon General was that both the Salk and Sabin
polio vaccines had been released and given to children by the million despite their
manufacturers being unable to remove from them their monkey virus contamination. Whilst
Merck honourably withdrew from doing this, other companies would irresponsibly continue.
The UK and US Health Departments, and the World Health Organisation, likewise
irresponsibly continued to endorse the safety of these vaccines, which were known to be
contaminated.
Privately, among the scientists involved, a joke circulated. The Sabin vaccine had just been
tested on some 80 million Soviet citizens. The joke was that they had made sure the Russians
would not be able to compete at the coming Olympics – as they would be riddled with
cancers! 4
The Merck letter did not lead to the health authorities withdrawing the polio vaccines. They
continued to distribute them until, in 1961, a doctor in Scotland, who presumably had read
Sweet and Hilleman’s report, decided to test the children to whom he had just administered
the Salk vaccine.5 He was shocked to find that half the children were contaminated with
SV40. He immediately reported this to the Lancet medical journal.
This exposure led to instant but secret action. The authorities in the US and UK stopped
distributing the Salk vaccine and replaced it with the Sabin vaccine. But none of the
contaminated vaccine distributed was to be withdrawn. The authorities didn’t want to alarm
the public. It would take two years before all the contaminated stocks of Salk vaccine were

807
exhausted.
In self-defence the US health authorities have since repeatedly claimed that the measures they
took in March 1961 ensured that the polio vaccine was totally clear of SV40 from then on.6
But this would be exposed as a lie when the private correspondence between government and
vaccine manufacturers became public in the course of litigation by parents.
In 1961, the government’s man in charge of vaccine safety, a Dr Murray, secretly authorised
Lederle Inc (the major Sabin polio vaccine manufacturer in the US) to use SV40
contaminated vaccine.7 On top of this, the same internal memo revealed that the company was
not only using the SV40-free African Green Monkeys to make the vaccine but was
‘harvesting kidneys’ from a monkey species from the Philippines, the carcopithecus, that did
carry SV40.
And another memo forced out into the open revealed that Lederle had totally ignored the FDA
regulation that bound manufacturers to ensure ‘each seed virus used in the manufacture shall
be demonstrated to be free of extraneous microbial agents’. Lederle had not even bothered to
check to see if they were. This was supported in a US government memo, which recorded; ‘It
should be made clear that Lederle did not test the original Sabin seeds for extraneous agents
or neurovirulence’.8
In 1976, with the withdrawal of Pfizer, Lederle became the only manufacturer of the Sabin
vaccine in the US, and that same year, researchers at the US Bureau of Biologics found its
polio vaccine contained between 1,000 and 100,000 simian viruses per millilitre of vaccine.
In 1978, John Martin, Director of the Viral Oncology Laboratory at the US government’s
Bureau of Biologics inspected the samples of polio vaccine held at his lab. He reported:
‘There was a lot of extraneous DNA in the vaccine’.9 But he was told to do nothing about it,
since a protest might cause Lederle to stop production and ‘vaccine manufacturing was an
essential component of industry, this country’s protection against potential biological
warfare’. John Martin would later discover in damaged human brain cells another monkey
virus, SCMV. He found this was from the African Green Monkey, the same species that are
currently used to make the polio vaccine. Thus monkey viruses and DNA fragments
continued to be administered to hundreds of million of children under the guise of the polio
vaccine.
The consequences are now coming out in scores of scientific papers. The first human cancers
containing SV40 were discovered around 1970. One of these was that of Mark Moreno. He
had a large brain tumour removed in 1970, and has since had several operations. His tumour
was riddled with SV40. (He is currently suing for compensation.) Many similar cases have
since been found.
Yet in 1988 the UK Health Minister would assure Parliament that, although the polio vaccine
was once contaminated with SV40, American research had showed SV40 to be harmless.
Is the Current Polio Vaccine Safe?
Michael Steward, Professor of Immunology at the London School for Hygiene and Tropical
Medicine, headed a team working on new vaccines, so I asked him about children who fell
severely ill shortly after taking vaccines based on living viruses. One of my questions was:
‘Could their parents possibly be right in suspecting the vaccine?’ His reply was: ‘What else
would you expect?’ I expressed surprise. He continued, ‘We all know the current living viral
vaccines are dangerous – that is why I am heading a team to try to develop safer vaccines.’ 10
Quite simply we still do not have the technology available to completely purify these
vaccines; at least at a price the manufacturers are willing to pay. WHO instead has set a
‘recommended’ level for maximum vaccine contamination. It recommended in the mid 1990s
that ‘the amount of cellular DNA [contaminating] biological products should be limited to
100 picagrams [100,000 billionths of a gram] per dose’.11
This limit however seemingly proved ‘unrealistically low’. So the recommended maximum

808
was increased ten thousand fold to 10 nanograms (ten billionths of a gram). However, a
safety-supervising scientist admitted in 1999 that ‘for live viral vaccines, … it may not be
possible to limit the total amount of DNA to ten nanograms’. In case this level of
contamination seems inconsequential, I believe ten nanograms is greater than the approximate
weight of 250 million polioviruses or 200 million SV40. The seriousness of this level of
contamination is still undetermined, but it has been noted that the presence of a single SV40
virus, or a piece of free DNA, in a cell, may suffice for that cell to be damaged, and possibly
made cancerous.
And we still do not know what effect this vaccine cocktail of monkey viruses, DNA debris,
nanobacteria and toxins, and the possible resultant re-combinations and mutations of viruses,
has had on the some four billion children to which the contaminated polio vaccine has been
given in repeated doses through their most vulnerable years.
The evidence seems to lead to the inescapable conclusion that the polio vaccine has been an
unmitigated disaster. It was made to stop epidemics of infantile paralysis but they are still
happening, and mistakenly tried to do so by targeting a virus that, given the evidence, is most
likely never to have been the principal cause of this disease. Instead it has spread monkey
viruses and other contaminants around the world, perhaps causing far more serious illness
than the poliovirus ever did.
At the root of this disaster as always, lies money. The drug companies made the choice for the
UK and much of the rest of the world. They chose to continue to use monkey kidneys instead
of safer cells since it was for them a few pennies cheaper a dose, despite knowing that these
kidneys carried monkey viruses into the vaccine, despite knowing from early on that at least
one of these was linked to cancers. They have thus knowingly and dangerously contaminated
our children – and, tragically, are still doing so.

Resources

1 To follow up the footnotes in this report please visit The Ecologist website:
www.theecologist.org
2 The author’s website at www.vaccines.plus.com contains many of the documents to which
she refers in this special report. These resources can also be obtained on a CD via this
website.
3 Other valuable resources:
• Jim West’s Images of Poliomyelitis Website – a new definition of polio
www.geocities.com/harpub/newdef.htm
• A very useful collection of research on vaccines www.whale.to
• Testimony to Congress on SV40 in 2003 www.909shot.com/Loe_Fisher/blfsv40testimony
• Research on polio vaccine, SIV and HIV
venus.soci.niu.edu/~sociclass/bmartin/dissent/documents/AIDS/
• A parents’ website – note the great 2003 letter to the US congress www.ouralexander.org/
• The No Spray Coalition – trying to stop organophosphate spraying against West Nile Virus -
www.nospray.org/
• Virusmyth.com – a website that very extensively documents research by top academics on
how chemical pollutants could also have led to AIDS.

BOX 1 Making the vaccine

809
To mass vaccinate, the vaccine scientists had to produce a stable ‘seed-stock’ of poliovirus
from which they could breed the huge amounts of virus needed for the vaccine. The process
they used was crude and very liable to viral contamination.
They made a suspension in water of diseased spinal tissue from polio victims, and injected
this into the living brains of monkeys. They believed that the more times they repeated this
the larger, more stable and purer the seed-stock of polioviruses produced for the vaccine
would become.
Salk thus injected the diseased tissue into the brains of 14 monkeys one after the other. Each
time he would extract fluid from the infected brain and then re-inject this into another. Finally
he poured the virus-rich fluid from the last monkey into a vessel containing minced monkey
testicles. The viruses grew in number.
The fluid from this was then poured onto more testicles where the virus multiplied further.
This viral-rich fluid was then filtered, spun and roughly purified, before being put into bottles
labelled as the Salk vaccine seed.
Salk then sent his patented vaccine ‘seed’ to various manufacturers where it would be mixed
with vast quantities of minced monkey kidney on which the virus would multiply a million-
fold – before being killed by poisoning with formaldehyde prior to being put into bottles of
his vaccine. Six manufacturers would thus make up 27 million doses of his vaccine in 1955,
in absolute confidence that it would be officially approved.
SABINS OPV
As Sabin wanted to use a ‘live’ polio virus, he needed to weaken or ‘attentuate’ the virus, in
much the same way as one could weaken a plant if it were rapidly and repeatedly moved from
one type of soil to another.
Hence, the poliovirus was weakened by mutation, brought about through rapidly transplanting
it up to 51 times from one lot of monkey kidneys to another. It was also weakened by having
to adjust to growing in different species of monkey cells. Both Indian Rhesus and African
Green monkeys cells were employed - thus giving the vaccine ‘seed’ every opportunity to
become contaminated with incompatible viruses from two continents before being bottled as
the patented ‘Sabin Original Merck’ polio virus seed lot. This was ‘safety tested’ by being
injected into the brains of about one hundred chimpanzees.
A leading scientist, Leonard Hayflick, wrote in 1958: ‘Monkey kidneys were notorious for
their content of unwanted viruses, potentially dangerous viruses.’ He said the Sabin vaccine
was grown on ‘constantly contaminated monkey kidneys.’ Joshua Lederberg of Stanford
University would warn ‘crude virus preparations, such as those in common use at the present
time, are vulnerable to frightful mishaps of contamination and misidentification.’
We now know the polio virus seed lots they produced were a virtual maelstrom of monkey
and human viruses, all circulating among great numbers of DNA fragments and much cellular
debris, all potentially highly dangerous. This was inevitable, given Salk and Sabin’s choice of
production methods and the technology available to them.

BOX 2 The case against SV40


In 1988, a review of a study conducted between 1959 and 1965 on 58,807 pregnant women12,
discovered that the risk of brain tumours among offspring of mothers who had received the
Salk vaccine was 13 times higher than the risk among offspring of mothers who had not. The
conclusion was that the cancers were probably caused by a still-unidentified infection
originating in the polio vaccine, which (according to the reviewers) was known to have been
contaminated with numerous simian viruses.13
Also in 1988, Michele Carbone, a researcher in Chicago, found SV40 in around 85 per cent of

810
the cancers associated with asbestos. It appeared to make this toxin more dangerous. He found
it switches off a key human gene, the p53, which helps to protect us from cancers.
In 1997 I attended a National Institutes of Health emergency workshop in Washington called,
because laboratories worldwide had found SV40 in over 33 per cent of all the human bone
cancers tested and in over 85 per cent of the childhood brain tumours. The FDA that same
year also reported: ‘The discovery in 1960 that a DNA tumour [carcinogenic] virus,
designated simian virus 40 (SV40), was an inadvertent contaminant of rhesus monkey
cells...it confronted the scientific and regulatory community with the very problem that they
had sought to avoid in vaccine development...’ 14
Late in 1999 an extensive study in China reinforced those results. It found SV40 in common
brain tumors among children. It also found the virus in 33 to 90 per cent of five other kinds of
brain tumour examined.15
In 1998 SV40 was found for the first time in English cancers. At that time no laboratory in
England was equipped for such a search. It was only found because I went looking for it with
colleagues while working on a documentary for Channel 4’s Dispatches. Our team used a
laboratory in Italy to test about 20 cancer samples from English patients. We found SV40
present in a bone cancer and in a terminal case of mesothelioma.
Two very recent studies, from Finland and Turkey, found no SV40 in domestic mesothelioma
(cancer caused by asbestos) samples but did find it in American and Italian samples. Neither
Turkey nor Finland used SV40-contaminated vaccines, while Italy and the US did. Today
Finland has one of the lowest rates of mesothelioma in the Western world.
In the last few years SV40 has been linked to more and more cancers, such as Non-Hodkin’s
lymphoma, the fifth most common cancer in the US and one that has been rapidly increasing
since the contaminated polio vaccine was released.
A recent German study found that if one put SV40 into lactating female rats they all got breast
cancer, (as did 70 per cent of the non-lactating) but the SV40 did not stay in the tumours it
helped create. Could this explain the growth in human breast cancer? 16
NIH researcher Dr. Jeffery Kopp has also uncovered a link between SV 40 and a new and
deadly form of kidney disease. Prior to 1980 so-called ‘collapsing’ renal disease was
unknown. Since that time, however, it has been rapidly increasing. Fully 60 per cent of those
with the new, virulent ‘collapsing variety’ showed evidence of SV 40.
It seems from all the research that SV40 is dangerous because it is badly adjusted to living in
us, perhaps because it only recently infected humans and has not yet adapted to us. It attaches
to our cells in such a way that it disables two key immune system defences. It also damages
our chromosomes by adding or deleting whole sections. Once inside a cell, Joseph Testa
reported, ‘it looks as if somebody set off a bomb inside the cell’s nucleus.’

811
Appendix IV

De casus ‘Baby Alan’ als voorbeeld van reeds genoemde vaccinatie-risico’s

Hoewel vaccinaties in alle gevallen veilig en effectief genoemd worden, kan er toch van alles
misgaan, zowel voor het te vaccineren kind als de ouders. De hier beschreven casus is daar
een goed voorbeeld van, temeer omdat dit geval werd beschreven door een vooraanstaand
deskundige, Catharine J.M. Diodati, BA, MA.
Nadat het kindje was overleden en de vader werd beschuldigd van en veroordeeld voor moord
op zijn zoontje, hield deze Catharine Diodati de hele gang van zaken kritisch en deskundig
onder de loep.
Haar onderzoeksgebied betreft ‘Biomedical Ethics and Mass Immunization’. Final Grade: A+.
Vanaf 1999 houdt zij lezingen over dit onderwerp en ook verschenen er al een serie artikelen
en enkele boek van haar hand over dit onderwerp.

Lees in deze appendix hoe een te vroeg geboren kind – ziek en wel – toch werd gevaccineerd
en dat met de dood moest bekopen. En hoe zijn vader werd veroordeeld voor moord toen men
ook nog enekele helende botbreuken aan de ribben ontdekte, die het gevolg waren van een
fors tekort aan vitamine D dat al voor de geboorte moest hebben bestaan omdat de
zwangerschap door ziekte van de moeder nogal wat complicaties had gekend.
Lees hoe kortzichtig de medische stand in dit geval heeft gehandeld en daardoor ook de
rechter op het verkeerde been zette.

Review:
The State of Florida vs Alan Raymond Yurko
(Case No. CR98-1730)
CATHERINE J. M. DIODATI, BA, MA
5060 Tecumseh Road East, Suite 439
Windsor, N8T 1C1
Canada
Email: diodati@mnsi.net
(click here for Ms Diodati's background)

REVIEW:
THE STATE OF FLORIDA v. ALAN RAYMOND YURKO
(Case No. CR98-1730)

Catherine J. M. Diodati, BA, MA


Integral Aspects Incorporated
President and Head of Research
21 January 2002

On 24 February 1999, after 3 days of testimony, Alan Raymond Yurko was found guilty of
aggravated child abuse and first degree murder in the death of his infant son Alan
Joseph, hereafter referred to as Baby Alan. Upon reviewing the case of the State of
Florida v. Alan Raymond Yurko (Case No. CR98-1730), it has become apparent that

812
relevant information, which would have affected the decision rendered in this case, was
neither presented nor explored. It has become equally apparent that the parents of Baby
Alan did not receive adequate professional medical disclosure that may have prevented
the untimely death of their infant.

BACKGROUND

Baby Alan was born prematurely, at 35 weeks gestation, to Francine Ream Yurko on 16
September 1997 after a complicated pregnancy. The birth was chemically-induced at that
time due to a noted lack of amniotic fluid. During her pregnancy, the mother experienced
gestational diabetes, group B Streptococcal vaginal infection, urinary tract infection,
Escherichia coli infection, was treated with antibiotics, and failed to gain weight during
her pregnancy. In fact, the mother lost 10 pounds during the pregnancy and regained
only 10 pounds. She was unable to take prenatal vitamins due to illness. Under such
conditions, the child would have been born with severe nutritional deficiencies and under-
developed organs.

The 5 lb. 8 oz. newborn was noted to be in respiratory distress, with grunting retractions
noted, and infiltrates were observed in the upper left lung. Baby Alan was placed in NICU
under an oxyhood; he was intubated and given ampicillin and gentamicin. The child also
demonstrated decreased muscle tone and activity and slightly decreased reflexes. Severe
hypoxia, acidosis, dehydration, hypoglycaemia, and reduced renal function were also
noted. Within a few days of birth, the baby developed jaundice. The baby exhibited no
growth over 6 days in the hospital. On 23 September 1997, the child was circumcised,
prior to discharge.

Following discharge, the baby continued to experience respiratory problems, with the
grunting retractions persisting. Periodic episodes of apnea were observed by his parents.
Jaundice was present for a month. Baby Alan received weekly weighing and check-ups.
On 10 October 1997, progress notes indicate that the baby was experiencing gas, painful
bowel movements, and his stomach looked puffed out. These symptoms are consistent
with milk intolerance.

During his 2 November 1997 check-up, Baby Alan was still experiencing congestion and
constipation. On 11 November 1997, despite the fact that Francine noted the child was
sick, Baby Alan received six vaccines: diphtheria, tetanus, pertussis, haemophilus
influenza B, oral polio and hepatitis B. Following vaccination, Baby Alan exhibited
lethargy, irritability, inappetence, fever and difficulty sleeping. Approximately 10 days
later, he developed a high-pitched cry. Within a few days, on 24 November 1997, Baby
Alan began wheezing, vomiting and stopped breathing. Baby Alan was in the sole care of
his father at the time. Alan Raymond Yurko unsuccessfully attempted to resuscitate his
son. The Baby was brought to Orlando's Princeton Hospital where he was resuscitated
approximately 20 minutes after the onset of the apneic episode.

Initial tests revealed anaemia, an elevated WBC count, elevated liver enzymes, bilirubin
0.6, blood sugar 337, a light growth of cocci, etc. Baby Alan was then transferred to
Orlando's Florida Hospital where he was placed on life support. He was found to have a
small right subdural hematoma, 1-2 sites of intraparenchymal bleeding, retinal
haemorrhage, bilateral pulmonary infiltrates (pneumonitis) and small healing fractures on
the left 6th and 7th ribs. After 75 hours of hospitalization, Baby Alan was removed from
life support and pronounced dead.

Dr. Sashi B. Gore performed the autopsy on 29 November 1997 and brain and spinal
cord evaluations were conducted on 19 December 1997 with Dr. Gary Pearl. Significant
findings include: minor contusions on both temporal areas of the head (fresh and
reasonably resulting from hospital procedures), a small bruise on the lower right eyelid,

813
subdural haemorrhages on both the left and (predominantly) right sides, haemorrhage at
the base of the brain and in the lumbar and lumbothoracic region of the spine, partially
healed fractures on the 5th, 6th, 7th, and 10th ribs of the left side only, mildly
haemorrhagic lungs, pale kidneys, and the absence of the heart, liver, gallbladder,
spleen, pancreas, mesenteric lymph nodes and parts of the small intestine due to
harvesting for transplant. No toxicology studies were performed, no bodily fluids could be
collected, and there was no examination of the meninges or spinal fluid described.

Dr. Gore records the death as a homicide caused by subdural hemorrhage due to Shaken
Baby Syndrome. Astoundingly, Dr. Gore concludes his autopsy report by stating that
"This 2 month old black male infant died as a result of Shaken Baby Syndrome."
(emphasis added). That the child was actually 2.5 months of age at death, versus the 2
months recorded by Dr. Gore, could be disregarded as an estimate but that he incorrectly
describes the baby as being black leads one to question whether there may have been
some confusion with another case. Additionally, the child Dr. Gore examined had a head
circumference of 22 cm whereas Baby Alan's progress notes, recorded during his regular
medical check-ups, indicate that on 1 October 97 his head circumference was 33.3 cm
and on 10 October 1997 the circumference was 34.5 cm.

COURT PROCEEDINGS

During the trial, the jury heard testimony from six witnesses for the State and only one
witness for the defense. The Yurko's were not in a financial position to hire a lawyer and
a public defender was assigned to the case. The sheer imbalance of the number of
witnesses presenting for the State, as opposed to the sole witness presenting for the
defence, in no way indicates that the State's case was more substantial. However, one
must question whether the jury would have interpreted the evident imbalance, i.e. the
sheer volume rather than the substance of testimony, as being indicative of which side
presented the more convincing case.

Having reviewed the testimony, it is clear that much of the information presented would
have been extremely difficult for the lay person to understand. Juries are comprised of
ordinary citizens and they are not required to understand technical medical concepts in
order to serve. In this case, it was apparent that much of the testimony presented would
have been beyond reasonable common knowledge. Essentially, the jury could not make a
determination of guilt or innocence with any true understanding of the facts, even if they
had been presented with all of the information that should have been introduced in court.
Nonetheless, significant information, that would have altered the jury's decision, was
never presented. In particular, the impact of vaccinating an ill infant, in Baby Alan's
condition, was never presented nor explored. This deficiency resulted in the wrongful
conviction of Alan Raymond Yurko.

VACCINATION

That vaccine-related injuries and deaths occur is not disputed, rather it is the extent,
frequency and causal factors that are argued by scientists and health care authorities. It
is well-established through scientific studies and, in fact, on vaccine package inserts, that
immunization recommendations are directed at healthy children. It is never advisable to
vaccinate a child whose immune system is already compromised in any way because the
child will not elicit a strong immune response to the vaccination and because they may
be at particular risk of an adverse event. Baby Alan was most assuredly at risk for a
serious vaccine-induced adverse event due to a number of preconditions that should
have contraindicated vaccination.

As mentioned above, this child was born prematurely and his organs would not have
been as well-developed as a child born at term. The mother was unable to gain weight

814
during her pregnancy necessarily indicating that the infant would not have received
adequate nutrition. Vitamin deficiency, and particularly vitamin C deficiency, clearly
precipitates severe, and often fatal, vaccine injuries. Judging by the greenstick fractures
to the ribs, it appears that this child was severely deficient in at least vitamin C and
perhaps also vitamin D. Furthermore, it should be noted that correlations between such
fractures and apnea, anaemia, and premature birth have been established. That Baby
Alan=s physician did not find any evidence of injury during regular examinations, would
indicate that these fractures were not trauma-induced, but, rather, induced by vitamin
deficiency. The child also was found to have pneumonitis and apnea.

Under these conditions, there is no question that the attending physician should have
informed the parents that vaccination was too risky for this child. Even if all of the factors
had not been evident at the time, vaccination should at least have been deferred or
refused based upon the child's known history. Not only did the attending physician fail to
inform the parents of the inherent risks, he chose to administer 6 vaccines
simultaneously. It must be understood that this already challenged child was then
exposed to 6 different diseases simultaneously as well as a series of toxic and
carcinogenic chemicals. The result of which could hardly be expected to improve his
health.

Further, Baby Alan had evident gastrointestinal problems, suggestive of milk intolerance,
which should have indicated a special risk factor to the physician. In a communication
dated 24 July 2001, Francine Yurko stated that both she and her daughter have both had
difficulty with milk products so it would not be unusual to find that Baby Alan also
inherited this sensitivity. Francine Yurko also stated that she did drink milk during the
period when she breastfed and she was also supplementing breastfeeding with a milk-
based formula. There is no question, then, that Baby Alan was exposed to milk and, most
significantly, to bovine serum albumin (BSA).

BSA sensitivity presents an important health risk to vaccinees. In mouse tests, it has
been found that if mice are both sensitized to bovine serum albumin and receive the
pertussis vaccine, they exhibit physiological and behavioural changes, suffer
encephalopathy and death, resembling the same post-pertussis immunization
encephalopathy observed in human infants. This is true even if the pertussis antigen has
been genetically-modified. Neither BSA alone, nor the pertussis vaccine alone, could
induce encephalopathy in mouse studies. The level to which mice are predisposed to BSA
sensitivity directly correlates with their potential to experience brain-injury following
vaccination.

Post-mortem examination of the brain [(in experimental mice)] after immunization


revealed diffuse vascular congestion and parenchymal haemorrhage in both the cortex
and white matter. Cortical neurones showed ischaemic changes. Occasional areas of
hypercellularity were evident in the meninges. ...B. pertussis has a wide range of
physiological effects including increased IgE production, increased sensitivity to
anaphylactic shock, lymphocytosis, and hyperinsulinaemia. Its ability to induce increased
vascular permeability may account for the tendency to produce haemorrhage.

Mice, as well as human infants, are susceptible to brain injury if they are genetically
predisposed to BSA sensitivity and receive the pertussis vaccine. '"Almost all babies
exposed to cow's milk have serum antibodies (IgG, IgA, and IgM) to BSA. Even breast-
fed babies have these serum antibodies, which are probably secondary to sensitization to
BSA in the mother's milk." That Francine Yurko and her daughter were sensitive to milk,
and that Baby Alan exhibited signs consistent with milk-allergy, indicates that this infant
was at special risk of pertussis vaccine-induced brain-injury and death. Since the studies
describing the link between BSA sensitivity and pertussis vaccine-induced
encephalopathy have been available since 1985, there is no justification for professional

815
ignorance or non-disclosure of this special and material risk. Baby Alan's parents should
have been informed of this risk and they should have been advised to permanently
forego pertussis vaccination for their child. Furthermore, it must be understood that the
above effects caused by the pertussis vaccine are the same as one would expect to find
in true cases of Shaken Baby Syndrome. That vaccination was never explored in this case
constitutes a gross deficiency.

This child also received antibiotics both directly and indirectly through breastmilk.
Antibiotic administration has been associated with an increased risk of vaccine reactions,
in the form of disease provocation, if administered within a month of vaccination.
Antibiotic administration in close proximity with vaccination had been found to induce
immunosuppressive effects in the vaccine recipient and to significantly decrease vaccine
efficacy. Thus, it is simply not advisable to vaccinate in close proximity to antibiotic
therapy. Although Baby Alan directly received antibiotics at birth, which would have been
2 months prior to vaccination, he also received antibiotics via his mother's breastmilk and
may not have cleared the drugs from his system as quickly or efficiently as a healthy,
term, baby may have.

In many cases, the physician's duty to warn incorporates material and special risks
rather than disclosing all possible risks. In this case, it is reasonable to expect that the
expert should have been availed of information, and disclosed such information,
regarding the material and special risks associated with vaccinating a child in Baby Alan's
condition. It is equally reasonable to assert that the particular risks posed by vaccinating
the baby were material to the parents in making a decision.

GENERAL FAILURES TO DISCLOSE VACCINE RISKS

Under the 1986 National Childhood Vaccine Injury Act, it is mandatory that health care
providers disseminate approved written information describing: the benefits of
vaccination; the risks associated with vaccines; the National Vaccine Injury
Compensation Program and any other information deemed relevant by the Secretary.
The health care provider is also required to document when the information was provided
to the patient and/or their legal guardian.

It is, unfortunately, all too common that health care providers fail to follow federal
mandates regarding informed consent. In a recent CDC-sponsored study, it was found
that 21%-31% of health care workers failed to discuss common vaccine side effects;
approximately one third failed to provide mandatory CDC-approved vaccine information
sheets; 24%-31% failed to inform parents of when to call the practice about side effects;
38%-46% failed to disclose severe side effects of vaccines; 49%-54% failed to discuss
contraindications to vaccination; 66%-70% failed to discuss relevant State Laws and
85%-92% failed to discuss the Childhood Vaccine Injury Compensation Program.
Approximately half of the practitioners reported having no written guidelines to screen for
contraindications to vaccination. In fact, the self-reported mean time spent conveying
risk/benefit vaccine information was slightly >3 minutes while the CDC found, through a
time-motion analysis in 7 clinics, that the actual time spent conveying risk/benefit
vaccine information ranged between 0-1.9 minutes. The authors of this study noted that
these figures may have represented the best case scenario regarding informed consent
since respondents were asked to report on their own adherence to a legal mandate and,
thus, would desire to be represented as favourably as possible. There is clearly a
significant discrepancy between what health care providers are required to disclose, what
they feel parents need to know in order to provide informed consent, and what they
actually provide in terms of benefit/risk vaccine information. Most providers indicated
that time constraints served as the greatest barrier to providing vaccine information and
the study authors noted that, since patient education is not "billable time, it is likely that
vaccine risk/benefit communication will suffer."

816
In practical terms, the consequences of uninformed consent, and the lack of screening
for contraindications, are that many children will be needlessly harmed by vaccines,
practitioners will not recognize adverse events as being causally-related to vaccination,
and parents will be wrongfully accused of injuring their children.

Alan Yurko was unable to attend the vaccination appointment due to a conflict with work.
Francine Ream Yurko did not receive adequate disclosure regarding potential vaccine-
related risks. Mrs. Yurko noted that she had been informed of which vaccines were to be
administered on the vaccination day but the discussion on potential reactions was limited
only to the potential for fever, reduced appetite, and a transient high-pitched cry.
Although it occurs far too frequently, the latter sign, i.e. the high-pitched cry, is not a
normal transient reaction but is indicative of neurological injury. According to Mrs. Yurko,
there was no mention of potential serious adverse events, no discussion on the vaccines
or diseases in question, no discussion regarding pertinent Florida vaccination
requirements, no mention of deferring vaccination due to the child's health, and
federally-mandated information sheets were not provided. Although Baby Alan's health
records suggest that Mrs. Yurko was given the appropriate CDC information sheets, she
states that they were never provided. Clearly, there was a gross deficiency regarding
informed consent standards in this case which, undoubtedly, had a significant bearing on
the outcome of the child and, in fact, the entire family.

Regarding the outcome of Baby Alan, had the parents been adequately informed of
contraindications and applicable Florida Law (sec. 232.032), which requires vaccination
or exemptions for school children, the parents could reasonably have deferred
vaccination until the child was healthy, and when his organs would have been better
developed, or their child could have entered school with an appropriate exemption. The
parents were never given the opportunity to defer or refuse vaccination and a proper
pre-vaccination screening was not performed. When the child began to demonstrate
behavioural and physiological changes, they were not recognized as being indicative of a
serious adverse event because the parents were informed that such vaccine reactions
were merely transient. Vaccine-culpability in the child's death was never entertained by
physicians or by the court even though Mrs. Yurko stated that problems began following
the baby's vaccination.

BABY ALAN'S VACCINATION

Baby Alan received Connaught Laboratory's DTaP vaccine lot 7H81507 which was cited
by the Vaccine Adverse Event Reporting System (VAERS) as having been associated with
the most deaths, as well as the highest number of serious adverse events and
hospitalizations, of any similar vaccine lot during the period of 07/01/90 through
08/31/99. Further, the VAERS report indicates that the average onset delay for adverse
events associated specifically with this vaccine lot was 11.45 days, which corresponds
with the onset of signs, at day 10 or 11, observed in baby Alan. In a detailed VAERS
report, describing 64 adverse events following the administration of DTaP lot 7H81507,
many of the children had received the vaccine within a few months of baby Alan's
vaccination date and many had experienced symptoms similar to his, including fever,
respiratory distress, poor feeding, vomiting, abnormal high-pitched cry,
lethargy/somnolence and encephalitis/encephalopathy.

The degree and timing of the child's behavioural and physiological changes were entirely
consistent with a vaccine-induced adverse event. However, a diagnosis of shaken baby
syndrome was doggedly pursued at the hospital, by police officers, and by the
prosecution attorneys. As a result, the family was separated, the young daughter was
removed from the home and subsequently molested, and the father was arrested, tried
and convicted of first degree murder. The lack of adequate disclosure regarding vaccine
risks, and the apparent inability of experts to recognize or treat serious adverse events,

817
resulted in an avalanche of misdirected presuppositions that culminated in an evident
miscarriage of justice. Medically and legally, this case was severely prejudiced because
vaccine-injury was never explored.

ETHICAL CONSIDERATIONS

A discussion of the bioethical principles of non-maleficence and beneficence are germane


to this case. There is no medical intervention that can claim absolute safety so, in all
circumstances, one must consider the benefits versus the risks of any medical procedure.
In the case of vaccination, one must consider the risk of contracting a particular disease,
available treatments, the expected outcome, the individual's health, family health and
vaccination history, and the potential for vaccine-induced adverse events.

The principle of non-maleficence has long been associated with the injunction primum
non nocere: "Above all [or first] do no harm."

While it is virtually impossible to guarantee that no harm will result from any medical
intervention, it is certainly reasonable to expect that undue harm should be avoided.
Clearly, undue harm would result if the risks associated with the preventive or treatment
were higher than those associated with the condition itself. The bioethical principle of
beneficence incorporates the requirements of non-maleficence but,

The principle of beneficence potentially demands more than the principle of non-
maleficence because it requires positive steps to help others, not merely the omission of
harm-causing activities.

Taken together, these principles demand not only that undue harm be avoided but that
positive action is taken to prevent harm and to provide actual benefits. It is well-
established that vaccines can cause permanent injury and death in a percentage of the
population but it is assumed that the benefits generally outweigh the risks. The benefits
of vaccination are generally defined as the prevention of disease and accompanying
morbidity and mortality while the risks can be defined as the potential for adverse
events, including permanent disability and death, from vaccination. One must first
consider the actual risk posed by the diseases in question and whether vaccination will
effectively prevent infection without causing undue harm. In this case, baby Alan
received vaccines against diphtheria, pertussis, polio, tetanus, haemophilus influenza b
and hepatitis B.

DIPHTHERIA

Reports of diphtheria in the United States are extremely rare and, between 1980 and
1998, the greatest incidence in any given year was 5 cases (average 2.58). Diphtheria is
primarily a disease observed during times of war, poverty, migration and over-crowding.
The chance of baby Alan contracting diphtheria, and thus warranting vaccination, were
non-existent and this is further confirmed by the fact that there were no cases of
diphtheria reported in Florida during 1997 or during the years immediately before or
after that.

PERTUSSIS

In 1997, there were 6,564 cases of pertussis reported in the United States, of which 90
(1.37%) occurred in Florida. Of the 6,564 cases, 1,978 cases (30.13%) occurred in
children < 1 year of age. To be sure, infants < 1 year of age are at greatest risk of
serious complications from pertussis but it appears that the incidence of pertussis has
actually increased in this age group since the introduction of the vaccine. In a study
conducted by the Public Health Laboratory Service, it was noted that prior to general use

818
of the pertussis vaccine, approximately 10% of cases occurred in infants <1 year of age
while two thirds occurred in children aged 1-4 years. Following the mass use of the
pertussis vaccine, 70% of cases were occurring in infants <1 year of age, accompanied
by a 20% mortality rate. When vaccination compliance fell, due to safety concerns, the
disease pattern reverted to its original age distribution pattern. Essentially, vaccination
was responsible for facilitating infections in the age group that is most vulnerable to
complications.

MEASLES, MUMPS AND RUBELLA

Other vaccines have been shown to increase disease-incidence amongst those individuals
who are most vulnerable to disease-related complications. Since widespread use of the
rubella, measles and mumps vaccines, for example, it has been found that the very
groups most in need of protection, are at greater risk of infection.

The rubella vaccine is intended to protect nonimmune mothers in their first trimester of
pregnancy when rubella presents a risk of Congenital Rubella Syndrome (CRS). During
the years prior to the introduction of the rubella vaccine in the US, there were
approximately 10-14 cases of CRS reported annually. In 1969, the year the vaccine was
introduced, there were 31 CRS cases. By 1970 and 1971, CRS cases soared to 77 and
68, respectively, and did not return to pre-vaccination rates for an entire decade when
the vaccine target group was temporarily changed. Typically one would expect rubella
infections to occur in children aged 9-10 but the average age of infection has been
climbing steadily so that by 1992, 65% of rubella infections are occurring in individuals
>20 years of age. Prior to rubella vaccine use, 80% of these adults would have been
naturally immune to the disease. Now the most vulnerable are at greatest risk of
infection.

Similarly, measles is relatively innocuous in children aged 4-5, when most natural
infections are expected to occur, but the disease can cause complications when
contracted outside of the normal pediatric range. Since the introduction of the measles
vaccine, we have witnessed a change in the disease's epidemiology. Now, most cases are
reported in those >10 years of age and in infants <1 year of age, and most cases are
appearing in vaccinated individuals. The increase in infant infections is significant,
indicating that vaccinated mothers are not able to provide sufficient passive immunity to
their infants via the placenta or breast milk. As vaccine-induced immunity wanes over
time, there simply is not enough available immune cells to protect both the mother and
the infant.

Mumps primarily presents a risk of sterility (partial) to post-pubescent males. Since the
introduction of the vaccine, a large majority of cases appear in those >15 years of age.
Again, vaccination has altered the disease's natural target host.

In each case mentioned above, the widespread use of the corresponding vaccine has
altered disease-epidemiology in such a way that the groups at greatest risk of
complications have become the most susceptible to the diseases. Of course, each vaccine
is capable of causing serious adverse events as well.

POLIO

Poliomyelitis is no longer endemic in North America. In fact, between 1980 - 1995, 121
of the 123 confirmed cases of paralytic poliomyelitis in the United States have been
caused by the oral polio vaccine (OPV) while the remaining 2 cases were classified as
"indeterminate." It is without a doubt that the risk associated with vaccine-induced
paralytic poliomyelitis severely outweighed the potential for natural infection. The
Advisory Committee on Immunization Practices acknowledged this risk by gradually

819
phasing out the use of oral polio vaccine and, in January of 2000, the oral polio vaccine
was removed from the US market. In Canada, 9 of 12 provinces had already phased out
the use of the oral polio vaccine in 1996 and the remaining 3 had phased out the OPV by
1998 due to concerns over vaccine-associated paralytic poliomyelitis. The only
explanation for the continued use of the OPV in the US was to allow time to use up
current stocks to prevent financial losses. The decision to allow use of the OPV until 2000
was not based upon health-related concerns.

Baby Alan and all other North American infants were not at risk of contracting
poliomyelitis from the wild virus but many were still given the oral polio vaccine which, in
itself, posed the only possible risk of contracting the disease. The World Health
Organization has also found that antibiotic use within a month of OPV use increases the
risk of vaccine-induced poliomyelitis.

The inactivated polio vaccine has been available in the United States since 1955 and this
vaccine has not been associated with provocation poliomyelitis for decades. The
inactivated vaccine is considered by international health care authorities to be an
acceptable alternative to the OPV in non-epidemic conditions so there is no justification
for any country in non-epidemic conditions to accept risks associated with the oral live-
virus vaccine. The use of the oral polio vaccine for decades after the disease was no
longer endemic was in clear violation of the principles of non-maleficence and
beneficence.

TETANUS

Tetanus spores are ubiquitous, meaning that they are virtually everywhere, yet incidence
reports are few. Tetanus is not a communicable disease. One must have a route of entry,
such as a cut or serious burn, and be exposed to tetanus spores at the same time to
cause infection. The spores require an oxygen-free environment in order to live, thus a
severe burn, or a cut that does not bleed well, may pose a greater risk of infection.
Tetanus is frequently found on farms as it is often a resident in the intestines of horses
and cows.

According to MMWR, between 1980 - 1998 there were between 36 - 95 reports of


tetanus in the United States accompanied by 1-31 deaths (8 %-43 %) annually. Most
cases occur in adults and it is extremely rare for cases to be reported in children <5.
Neonatal tetanus, which is known to occur in underdeveloped nations, primarily results
from unhygienic birthing practices, such as applying dung to the umbilical stump.
Neonatal tetanus is virtually unheard of in developed countries whether the child is
vaccinated or unvaccinated due to hygienic birthing practices and, because infants are
not mobile, they are unlikely to be exposed to either the spores or conditions required for
active infection.

The tetanus vaccine has been associated with severe immune suppression. In a study
conducted on 11 healthy adults, it was found that a transient, but significant, drop in
helper T cells followed vaccination. In four of the subjects studied, "the helper T cells
dropped to levels seen in active AIDS patients."

Deferring this vaccine until a child is of an age where the disease may present an actual
threat would be advisable and this is particularly true for the child whose health is
already compromised. The risk of contracting tetanus for an infant residing in the United
States is extremely remote and vaccination-deferral could certainly be considered without
concern. Furthermore, proper wound prophylaxis will prevent infection because tetanus
requires an oxygen-free environment in order to survive. Utilizing hydrogen peroxide to
cleanse a wound effectively introduces oxygen in the wound destroying tetanus.

820
HAEMOPHILUS INFLUENZA B

Haemophilus influenza B became reportable in the United States in 1991. From 1991 to
1998, there were between 1,162 and 2,764 cases reported per year, with an average of
1,434 annual cases overall. The average mortality rate fell at 0.6% for reported cases,
ranging between 5-17 deaths per year attributed to invasive Hib disease. Haemophilus
influenza is frequently found in the throats of healthy people and its presence does not
mean that clinical disease will result. The disease presents a greater risk to very young,
very old, or immunocompromised individuals. Children in daycare settings are at greater
risk of contracting Hib than children who remain at home for the first 12-18 months of
life.

In the short time since the Hib vaccine's inception, there have been significant safety and
efficacy concerns associated with the various Hib vaccines licenced. Minnesota state
epidemiologist, Dr. Michael Osterholm, reported that the PRP Hib vaccine had a minus
86% efficacy rate, meaning that incidence increased following vaccination, and that
vaccinees "faced a fivefold increase in the risk that they will be infected by the [HIB]
bacteria." Both this vaccine, and the one next-licenced, were found to be completely
ineffective in children <24 months of age and < 18 months of age, respectively, when
children are most susceptible to infection.

Subsequent Hib vaccines appear to be more effective, even in younger children, but they
still induce a negative phase, increasing susceptibility to infection, for at least 1 week
post-vaccination. Furthermore, Hib infections continue to occur in adequately vaccinated
individuals. The Hib vaccine has been associated with a variety of adverse events
including: Guillain Barré Syndrome, transverse myelitis, seizures, muscle
weakness/wasting, thrombocytopenia (a decrease in blood platelets responsible for
clotting, thus causing bleeding disorders), diabetes and death. In fact, Dr. John
Barthelow Classen has stated that his studies have revealed that the "the increased risk
of diabetes in the vaccinated group exceeds the expected decreased risk of complications
of H. influenzae meningitis." Baby Alan was already at risk for diabetes so it would have
been prudent to exclude this vaccine, particularly in view of the low incidence of the
disease. Since Baby Alan was not in daycare, and his parents had no intention of
enrolling him in daycare, he was not at risk of contracting the disease.

HEPATITIS B

Hepatitis B is generally contracted by contact with infected blood or other bodily fluids.
Those who are at greatest risk of contracting hepatitis B are individuals engaging in
unprotected sex with an infected partner or individuals who share needles for injectable
drug use. Lab technicians are also at an increased risk due to their exposure to bodily
fluids. In the United States, from 1991-1998, there were between 10,258 - 18,003 cases
reported per year, with numbers steadily declining each year. Of the cases occurring
between 1995-1998, 53-81 (0.5% - 0.75%) cases occurred in children <1 year of age.
For children <1 year of age, the primary risk factor is perinatal transmission by an
infected mother. Hepatitis B status can be determined during pregnancy and, if the
mother is HBV-positive, the infant will be treated with active-passive (immune globulin
plus active vaccination) immunization shortly after birth. Other than this particular
circumstance, there is no justification for vaccinating infants.

Francine Yurko tested negative for hepatitis B so her infant was at no risk whatsoever of
contracting the disease. One could not even argue that the vaccine would have protected
the child in future, when he may have engaged in risky activities, because it is known
that "25% to 60% of adults lose all detectable antibody to hepatitis B vaccine within 6 to
10 years" of vaccination. Thus there is little hope that sufficient antibody titres would
have endured long enough to be protective once the child reached an age when he may

821
have engaged in activities (professional or behavioural) that could have placed him at
risk of contracting hepatitis B.

In 1997, there was a total of 10,416 reports of hepatitis B disease throughout the United
States, only 53 (0.51%) occurred in children <1 year of age, meaning that 99.49% of
cases occurred in older individuals. The greatest number of reports (43.74%) occurred in
the 25-39 year old group, followed by 40-64 year olds (28.96%), 15-24 year olds
(17.18%), 65 and older (5.25%), 5-14 year olds (1.88%) and 1-4 year olds (0.55%).
The risk to children, of contracting hepatitis B, is minimal and evidence indicates that
risks associated with infant and childhood hepatitis B vaccination are greater than risks
associated with contracting the disease.

The hepatitis B vaccine has caused numerous serious adverse events including, but not
limited to, encephalomyelitis, optic neuritis, multiple sclerosis, neuropathy, paralysis,
transverse myelitis, Guillain-Barré syndrome, liver dysfunction, jaundice,
thrombocytopenic purpura, insulin-dependant diabetes myelitis, anorexia, nausea,
vomiting, arthritis, arthralgia, myalgia, fever and et cetera. Between 1 July 1990 and 31
October 1998, VAERS received 24,775 hepatitis B vaccine-related adverse event reports,
including 9,673 serious events and 439 deaths. In a study done of 8 US States during
1997, it was found that there were 25 cases of hepatitis B amongst children <5 years of
age but there were 106 serious hepatitis B vaccine-related adverse events and 10 deaths
amongst children < 5 years of age in the same 8 States. Clearly the risk of hepatitis B
vaccine-related adverse events outweighs the risk of contracting the disease in children
thereby violating the principles of non-maleficence and beneficence. Baby Alan was
already struggling with health challenges and the use of this unnecessary, and extremely
hazardous vaccine, was completely unwarranted.

CONCLUSIONS

One must consider when and whether to vaccinate a particular child based upon
individual risk:benefit assessments. In so doing, one must consider whether the disease
in question presents a viable threat: is the disease endemic, is it communicable, what are
the chances the child will be exposed, how is the disease transmitted, what is the
probable outcome of natural infection, and what treatments are available? One must also
consider the health of the child to be vaccinated, any allergies or preconditions that may
cause concern, and family history. In weighing these considerations, one must determine
whether vaccination is advisable, not advisable, or whether vaccination should be
deferred for the particular individual. Essentially, one is weighing the potential for
providing actual benefits and reducing harm.

In the case of Baby Alan, the threat posed by the diseases, against which he was
vaccinated, was remote. Certainly, based upon US incidence reports to the Centers for
Disease Control and Prevention, one can conclude that diphtheria, poliomyelitis, hepatitis
B and tetanus posed no threat whatsoever to this child. The threat posed by pertussis
and haemophilus influenza B were minimal. Furthermore, Baby Alan did not attend
daycare, and the parents state they had no plans to enroll him in daycare, so the
chances of his contracting any of the "vaccine-preventable" diseases were even more
remote. One would reasonably expect any attending physician to weigh such a minimal
risk against risks associated with vaccinating a particular child. Baby Alan was indeed at
an increased risk of a vaccine-related adverse event which would have significantly
outweighed his risk of contracting the above diseases naturally. Under these conditions,
and in the absence of an immediate threat of infection, a prudent physician would have
advised the parents to avoid vaccination altogether or, at the very least, to selectively
vaccinate only after the child's health became stable.

822
In view of the fact that Baby Alan's health began to further diminish, culminating in his
eventual death, following vaccination, it is astonishing that neither the attending
physicians, nor the court, ever entertained vaccine-culpability. This child should never
have been vaccinated in his fragile state and he certainly should not have received
multiple vaccines simultaneously. The parents should have been informed of the risks
involved in vaccinating this child and they should have received considerably more
information about signs indicating serious vaccine reactions. Like so many others, they
fell victim to a medical system that fails to follow even the minimum standards for
informed consent and fails to follow-up on injuries associated with a vaccine lot that has
a clear record of causing undue harm.

Signs associated with certain vaccine-related injuries are virtually indistinguishable from
those associated with shaken baby syndrome. One cannot help but wonder why the
professionals involved focussed upon "shaken baby syndrome" as the absolute cause of
Baby Alan's death when they should have also been aware of the potential for vaccines to
cause such injuries. As a result, Alan Raymond Yurko was made the target of an
investigation that necessarily excluded the true culprit in Baby Alan's death. After
carefully reviewing the medical records of Francine Ream Yurko and Baby Alan Yurko, the
autopsy report, TransLife Organ Recovery records, and court testimony, I am
unequivocally convinced that the jury did not understand the complex testimony
presented, that material evidence was never presented nor explored, and that Alan
Raymond Yurko did not murder his infant son.

823
Appendix V

Demyelinisatie in relatie tot elektro-actieve stoffen zoals aluminium hydroxide en kwik

Hoe elektro-actieve stoffen in vaccins, zoals aluminiumzouten, ethylkwik, Span85 en


MetaStim kunnen leiden tot aantasting van myeline, waardoor aandoeningen kunnen
ontstaan als GBS, MS, paresthesie en andere verlammingen en gezichts-
gevoelsstoornissen in het centraal zenuwstelsel en de perifere zenuwen.

1. Inleiding

2. Introductie.

3. Een eerste beschrijving van multiple sclerose door prof. Jean-Martin Charcot.

4. Toename van zenuwaandoeningen na de eerste jaren met aluminiumhoudende


vaccins.

5. Wat weten we wel en niet betreffende MS?

6. Onduidelijke diagnoses omdat langs andere mechanismen ook bijwerkingen


ontstaan, zoals auto-immuunziekten (veroorzaakt door viraal protesoom).

7. Mijn eigen theorie over het ontstaan van beschadigde myeline.

8. De door de NVN gedeelde bezorgdheid.

9. Is nog te ontkennen dat MS kan ontstaan door elektro-actieve invloeden?

824
Inleiding

De website van Artsennet bracht op 4-10-2010 een bericht over een nieuw onderzoek van het
VUmc Centrum Amsterdam naar oorzaken van MS, waarvoor 2,5 miljoen euro wordt
gesubsidieerd door de Stichting MS Research.
Het MS Centrum Amsterdam meldde op haar website dat dit onderzoek zeer urgent is, want
elke week krijgen zo’n tien jonge mensen te horen dat ze MS hebben: multiple sclerose. Dat
zijn er gemiddeld 520 per jaar. Daarom speurt het MS-centrum Amsterdam koortsachtig naar
oorzaken en nieuwe behandelingen.
In die publicatie op Artsennet – Onderzoek werpt nieuw licht op MS – las ik onder meer:

[…] Tot voor kort werd MS voornamelijk gezien als een ontstekingsziekte van het centraal
zenuwstelsel. Het nieuwe onderzoek stelt juist de beschadiging van hersencellen centraal.
De huidige geneesmiddelen tegen MS zijn erop gericht om de ontsteking te verminderen. Dit
helpt, maar geneest de ziekte niet.
De reden is tegenwoordig bekend: door verlies van hersencellen en verbindingen tussen
hersencellen gaan patiënten achteruit […]

Australisch onderzoek wijst al uit dat er bij MS geen sprake is van een ontsteking die de
aandoening zou veroorzaken, maar dat er sprake is van door een andere oorzaak aangetaste
myeline die daarna wordt verwijderd door het immuunsysteem. Dat doet in eerste instantie
wel denken aan een ontsteking als causale variabele, maar dat is het niet. De werkelijke
oorzaak ligt – in de meeste gevallen – bij de beschadiging van myeline door een exogene
oorzaak, namelijk de elektro-actieve invloed van aluminium en andere elektro-actieve stoffen
waarmee de mens belast kan raken. Daarnaast kunnen deze stoffen ook leiden tot
beschadiging van neuronen en neuronendood.

De beschadiging en dood van motorneuronen door geinjecteerde aluminium hydroxide wordt


beschreven in een artikel van Shaw en Petrik, dat is weergegeven op bladzijde 43 van deze
studie. Zij schrijven letterlijk: […] Aluminium hydroxide injections lead to motor deficits and
motor neuron degeneration […]

Elektro-actieve stoffen kunnen dus op twee manieren leiden tot MS en verdere achteruitgang
daarvan: (1) door nadelige effecten op de kwaliteit van myeline en (2) door het
bewerkstelligen van neuronendood.

Het een en ander is na te lezen in diverse onderzoekspublicaties en een drietal recente boeken
waarin de vervorming van eiwitten door elektro-actieve invloeden uitputtend wordt behandeld.
In deze drie boeken - plus een patentaanvraag door Merck - wordt ook besproken dat deze
elektro-actieve invloeden kunnen leiden tot misvormde eiwitten in brein en lichaam en langs
dit mechanisme kunnen uitmonden in bijvoorbeld, MS, de ziekte van Alzheimer en nog vele
andere aandoeningen.

Maar waarom ontwikkelt dan niet iedereen die met deze stoffen wordt ingespoten of er op een
andere manier mee in aanraking komt MS of Alzheimer of een ander aandoening? Ik denk dat
we hierbij moeten beseffen dat een percentage van de bevolking lijdt aan afwijkingen van het
complexe ontgiftingssysteem, zoals defecten aan glycoproteïnen, het (zinkafhankelijke)
metallothioninen-systeem en/of het cytochroom P450-systeem. Van dit laatste systeem is
bekend dat een defect aan één van de varianten van dit systeem al wordt aangetroffen bij 7%
van de bevolking. Alvorens men kinderen en volwassenen vaccineert, wordt nooit nagegaan

825
of er bij dat te vaccineren individu sprake is van een defect aan het ontgiftingssysteem. Dit
ondanks dat er in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde al vaker over is gepubliceerd.
Dus kan het gebeuren dat bij een percentage van de vaccineren populatie aluminium
hydroxide, kwik en/of andere schadelijke stoffen worden opgestapeld omdat ze niet adequaat
zoveel mogelijk onschadelijk worden gemaakt.
En na een aantal van die stapelingen kan de belasting daarmee zo groot worden dat er een
drempelwaarde wordt overschreden, waarboven de elektro-actieve invloed zo groot wordt dat
er ladingsverschuivingen binnen eiwitmoleculen gaan optreden en op die manier bijvoorbeeld
ook de vorming van goede myeline wordt benadeeld en/of er degeneratie optreedt van
(motor)neuronen.

Aluminiumzouten – zoals aluminium hydroxide – treft men ook aan als adjuvantia in vaccins.
En bij de mens worden tegenwoordig vanaf zijn geboorte in steeds grotere aantallen vaccins
ingespoten met daarin neurotoxisch aluminium en andere elektro-actieve stoffen. Er is dus een
parallel te zien in de toename van zowel aluminiumhoudende vaccins als van nieuwe
incidenties van MS.

Dat aluminiumzouten in vaccins kunnen leiden tot MS-achtige verschijnselen was al in de


eerste helft van de 20-ste eeuw bekend, maar helaas momenteel nog steeds niet algemeen
onderkend.
Het is de hoogste tijd dat eindelijk eens duidelijk wordt waarom elk jaar weer een groot deel
van de ruim 500 jonge mensen met MS – na talloze vaccinaties – deze vorm van MS
ontwikkelt.
Bij een kleiner deel van de nieuwe gevallen kan er sprake zijn van gendefecten – overerfde of
nieuw ontstane – waardoor er iets mis gaat in de synthese van myeline, vitamine D-
gerelateerd cholesterol of andere voorstoffen voor myeline. De rol van vitamine D bij MS is
al bekend.

Waar het primair om draait bij het terugdringen van MS is inzicht in dit mechanisme en
preventie!

Vandaar deze studie, die is bedoeld om dat inzicht in de relatie tussen vaccins en de hierdoor
veroorzaakte vorm van MS duidelijk te maken.

T.C. Kuiper – van den Bos,

6 januari 2011.

826
Introductie

Ik zal beginnen met een introductie van het begrip ‘Multiple Sclerose’ (afgekort MS) zoals
Wikipedia dat beknopt geeft:

[…] Multiple sclerose (Multiple van het Latijnse multiplum = meervoudig, sclerosis van het
Griekse sklerosis = verharding), meestal afgekort tot MS, is een aandoening van het centraal
zenuwstelsel. Multiple sclerose is mogelijk een autoimmuunziekte.
In de eerste fase van deze ziekte wordt de myelineschede van de zenuwvezels aangetast in een
willekeurig aandoend patroon door afweercellen van het immuunsysteem. De myelineschede
is een impulsgeleidende laag rondom de zenuwuitlopers, zonder deze is de impulsgeleiding in
de zenuw gestoord, waardoor bij de patiënt neurologische stoornissen zoals
verlammingsverschijnselen kunnen ontstaan. Zeker in verdere fases neemt ook het
hersenvolume af (atrofie).

Multiple sclerose is een auto-immuun aandoening, dat wil zeggen dat het immuunsysteem
eigen weefsel beschadigt, in dit geval het myeline en de axonen van het centraal zenuwstelsel
(hersenen en ruggenmerg). Er is nog veel onbekend over het preciese mechanisme. Vast
staat dat macrofagen het myeline beschadigen, dat er in de loop der tijd verval optreedt van
de oligodendrocyten (myeline producerende cellen) en van axonen.
Tijdens een aanval van MS (schube of relapse in de literatuur) treedt er een invasie op van
lymfocyten in het brein vanuit kleine bloedvaten, vaak venulen. Er komt cytokine productie op
gang, geactiveerde microglia (astrocyten) presenteren een nog onbekend antigen, er volgt
nog meer cytokine productie en uiteindelijk vorming van macrofagen die het myeline
beschadigen. In welk stadium axonen verlies optreedt wordt onderzocht, waarschijnlijk treedt
dit al vrij vroeg op.

Multiple sclerose komt vaak voor onder jongvolwassenen, bij vrouwen meer dan bij mannen.
De frequentie waarin de ziekte voorkomt verschilt per land en bevolkingsgroep. In de Benelux
is de prevalentie 1 op 1000, in Schotland haast 1 op 500. Over het algemeen ligt het aantal
MS-patiënten tussen 2 en 150 per 100.000 inwoners.

De oorzaak van de ziekte is onbekend, maar algemeen wordt aangenomen dat MS ontstaat
door een samenspel van genetische en omgevingsfactoren […]

Alvast enkele opmerkingen:


· Verder in dit stuk zal ik nog uitleggen hoe elektroporese van cellen er ook
verantwoordelijk voor kan zijn dat er verval optreedt van de oligodendrocyten.
· Het verval van axonen kan worden veroorzaakt door neurotoxische stoffen zoals kwik
en aluminium.
· Onder genetische factoren kan men verstaan afwijkingen aan verschillende
ontgiftingsmechanismen, waardoor er een grotere opstapeling van elektro-actieve
stoffen kan plaatsvinden. Zoals afwijkingen aan Cytochroom P450, glyproteïnen en
het MTN-mechanisme (methallothioninen).
· Onder omgevingsfactoren kan men ook de talrijke vaccinaties rangschikken waarin
zich elektro-actieve stoffen zoals ethylkwik, aluminiumzouten en de adjuvants MF59
(met daarin Span85) en MetaStim bevinden.
· De beschikbaarheid van vitamine D is gerelateerd aan de productie van myeline.

827
Een eerste beschrijving van multiple sclerose door prof. Jean-Martin Charcot

Ik zal beginnen met het weergeven van enkele historische feiten met betrekking tot de
ontdekking van MS en de mechanismen die hierbij betrokken zijn. Ik citeer hiervoor uit een
Engelstalige beschrijving die de titel heeft History of Medicine’s Understanding of Multiple
Sclerosis:

[…]
1400 – The earliest written record of someone with MS was Lydwina of Schieden, Dutch
patron Saint of Ice Skaters.
1838 – Medical drawings clearly show what we today recognize as MS, but 19th century
doctors did not understand what they saw and recorded.
1868 – Jean-Martin Charcot, professor of neurology at the University of paris, wrote the first
complete description of MS and the changes in the brain which accompany it.
1878 Myelin was discovered by Dr. Ranvier.
1919 – Abnormalities in the spinal fluid were discovered in MS, but their significance
remained puzzeling for decades.
1920 – Men were thought to be more susceptible to MS than women. Why?..... because women
were often mistakenly diagnosed with “hysteria”. – MS symptoms tend to flair each month for
most female MSers.
1925 – Lord Edgar Douglas Adrian recorded the first electrical nerve transmissions, which
helped prove demyelinated nerve cannot sustain electrical impulses.
1928 – The oligodendrcyte cell that makes myelin was discovered.
1935 – Dr. Thomas Rivers demonstrated that nerve tissue, not viruses, produced a MS-like
illness. This animal form of MS, called EAE or experimental allergic encephalomyelitis,
paved the way to our present theories of auto-immunity, for it demonstrated the body can
generate an immunologic attack against itself.
1965 – White blood cells that react against a protein in nerve insulating myelin were
discovered in MS […]

Ik vervolg met nog enkele historische feiten:


[…] It was Dr. Jean-Martin Charcot (1825 – 1893) who first scientifically described,
documented and named the disease process, we still call Multiple Sclerosis. So named from
the many scars found widely dispersed throughout the central nervous system (CNS), but
are usually found to be arrayed in a symetrical pattern near the Cerebrum’s Lateral
Ventricles.

Dr. V.B. Dolgopol in 1938, described a case of optic neuritis, caused by severe demyelination
and attribured it to Devic’s Syndrone. This syndrone was considered to be a subclass of
Multiple Sclerosis during this time period.

Merck Manual – 16’th Edition – 1992 states: “Plaques or islands of demyelination along with
destruction of both oligodendroglia and perivascular inflammation are disseminated through
the CNS, primarily in the white matter, with a predilection for the lateral and posterior
column (esp. In the cervical and dorsal regions), the optic nerves and periventricular areas.
Tracts of the midbrain, pons and cerebellum also are affected, cell bodies and axons usually
are preserved, especially in early lesions. Later, axons may be destroyed, usually in the long
tracts, and fibrous gliosis – this is what gives the tracts their ‘sclerotic’ appearance – Often
both early and late lesions may be found simultaneously. Chemical changes in lipid and
protein constituents of myelin have often been demonstrated in and around the plaques […]

828
Opmerking:
Vergiftigingen met elektro-actieve stoffen kwamen ook in het verleden regelmatig voor.

Ik wil eerst vervolgen met de samenvatting van een artikel in Neurology 2010; 74:1739-1742
Historical Neurology, Shaking up the Salpêtrière. Het artikel is getiteld Jean-Martin Charcot
and mercury-induced tremor, door Christopher G. Goetz, MD.

[…] Objective: To analyze Jean-Martin Charcot’s studies of mercury-induced tremor.

Methods: This study examines Charcot’s original notes on mercury intoxication from the
Bibliothèque Charcot, Paris, and his show-and-tell patient presentations that were hand-
transcribed by his students and later published.

Results: Using his standard method of presenting multiple patients with a similar disorder
side by side, Charcot assembled a series of patients with mercurial intoxication from the
clinics of Paris. He emphasized the rest and action components of mercury-induced tremor
and stressed the value of using graphical tremor recordings rather than relying only on visual
observation.
He drew attention to the importance of air ventilation to avoid intoxication and of removal
from intoxicating environments.
He distinguished the characteristics of mercury-induced tremor from tremor associated with
Parkinson disease, multiple sclerosis, and general paresis.
Based on the similar intention tremor in multiple sclerosis and mercury intoxication,
human pathalogy studies in multiple sclerosis, and animal experiments with mercury, he
suggested that axonal demyelination underlay this form of tremor in both conditions, the
former restricted to the CNS and the second to peripheral nerves.

Conclusions: These cases illuminate Charcot’s diagnostic strategy and his reliance on the
clinico-anatomic method to correlate pathology with clinical signs. Whereas much of
Charcot’s work emphasized hereditary etiologies of neurologic disease, these examples allow
an understanding of his views on environmental factors in neurologic disorders as well as
treatment strategies […]

Niet alleen bracht Charcot voor het eerst MS in kaart, maar tevens ontdekte hij dat de
tremoren die kenmerkend zijn voor MS dezelfde zijn als de tremoren die gezien worden bij
kwikvergiftiging en dat er in beide gevallen sprake is van demyelinisatie.

Kwik is een elektro-actieve stof, net als aluminium. het is dus erg interessant dat
Charcot ontdekte dat er bij die tremoren sprake was van een kwikvergiftiging die
gepaard ging met demyelinisatie.
Want het is mijn theorie – die hierna nog volgt – dat kwik, aluminium en andere elektro-
actieve stoffen kunnen leiden tot demyelinisatie van axonen.

829
Toename van zenuwaandoeningen na de eerste jaren met aluminiumhoudende vaccins

Aluminium in vaccins kan leiden tot een heel scala van bijwerkingen, zoals ik in deze studie
beschrijf. Enkele daarvan zijn het al in 1935 beschreven EAE en ADEM. Hieronder ga ik daar
nog even nader op in.

De relatie tussen encephalitis (hersenontsteking) en aluminiumhoudende vaccins


In 1935 schreef Thomas Rivers in een artikel: [...] Experimental allergic encephalitis (EAE)
can be the result of a viral or bacterial infection of the nervous system. "The fact of the
matter is that it is a matter of record that it was known that vaccination produced
encephalitis since 1926." The authors stated, "In regions in which there is no organized
vaccination of the population, general paralysis is rare. ... It is impossible to deny a
connection between vaccinations and the encephalitis (brain damage) which follows it." [...]

Helemaal interessant wordt het als we bedenken dat niet alleen sinds 1926 vaccinaties
hersenontsteking veroorzaken, maar dat er ook sinds 1926 aluminium hydroxide aan vacins
werd toegevoegd! Dit impliceert dat er een connectie bestaat tussen het optreden van
hersenontsteking en het gebruik van aluminium hydroxide (aluminiumzouten) in vaccins.

En inmiddels is te beschrijven hoe die hersenontstekingen veroorzaakt kunnen worden door


aluminium in vaccins.
· Door de aluminium worden ook de membranen van de neuronen poreus gemaakt. Hierdoor
kunnen er niet alleen stoffen in de neuronen binnenkomen via de receptoren die voor de
verschillende neuronen bedoeld zijn, maar kunnen er door de perforaties naast de
receptoren ook andere dan voor bepaalde neuronen bedoelde stoffen naar binnen slippen.
· Neuronen zijn bedoeld om geactiveerd te worden door specifiek daarbij horende
neurotransmitters (signaalstoffen). Die neurotransmitters komen via de daarvoor bedoelde
receptoren de neuronen binnen. Nadat op die manier het neuron geactiveerd is geworden
om een signaal over te dragen via nieuw aan te maken neurotransmitters, worden de eerder
gebruikte neurotransmitters afgebroken door afbraakenzymen in dat neuron. Dat zijn
afbraakenzymen die specifiek die bepaalde neurotransmitter afbreken en geen enkele
andere stof. Op die manier blijft de recycling van een bepaalde neurotransmitter
gegarandeerd.
· Als er nu bij een poreus gemaakt celmembraan naast de receptoren ook andere – niet voor
dit neuron bedoelde – neurotransmitterstoffen naar binnen slippen, dan kunnen die niet
door het celspecifieke afbraakenzym worden afgebroken. En dan raakt dat neuron in de
problemen.
· Niet alleen slipt er onbedoeld wat ‘verkeerde’ neurotransmitter naar binnen in de neuronen,
ook aluminium kan in die neuronen naar binnen komen. En hoe aluminium kan leiden tot
beschadigingen van neuronen werd tamelijk recent – in augustus 2009 - beschreven door
Christopher A. Shaw en Michael S. Petrik en gepubliceerd in het Journal of Inorganic
Biochemistry onder de titel: Aluminum hydroxide injections lead to motor deficits and
motor neuron degeneraton. Ik zal ik hier even een fragment citeren: […] Aluminium-
treated mice showed significantly increased apoptosis of motor neurons and increases in
reactive astrocytes and microglial proliferation within the spinal cord and cortex. Morin
stain detected the presence of aluminium in the cytoplasm of motor neurons with some
neurons also testing positive for the presence of hyper-phosphorylated tau protein, a
pahtological hallmark of various neurological diseases, including Alzheimer’s disease and
frontotemporal dementia […]

830
In 1935 constateerde men naar aanleiding van het gebruik van aluminium in vaccins een
toename van hersenschade en daaruit voortvloeiende verlammingen. In 2009 kon worden
aangetoond dat er na vaccinatie in het cytoplasma van de motorneuronen aluminium aanwezig
was. Ook trof men in sommige motorneuronen het ‘hyper-phosphorylated tau protein’ aan dat
ook wordt aangetroffen bij de ziekte van Alzheimer en frontaaltemporaal dementie (beide
neurodegeneratieve aandoeningen). Dat laatste eiwit ontstaat als de celmembranen –
normaliter door het klimmen der jaren en daaraan gerelateerde lagere zinkspiegel - poreus
beginnen te worden en er stoffen in de neuronen binnendringen die er niet thuishoren en niet
kunnen worden afgebroken. Kennelijk kunnen cellen dus ook poreus worden door aluminium
hydroxide en op die manier leiden tot ‘ontstekingen’ die weer gerelateerd zijn aan de ziekte
van Alzheimer en frontaaltemporaal dementie. (Zoals ik al eerder in mijn boek betreffende
Alzheimer besprak, kunnen elektro-actieve stoffen ook nog op een andere manier leiden tot
Alzheimer.) En toch vaccineerde men er na 1935 nog steeds lustiger op los. En waar dat dan
toe kan leiden volgt hieronder.

Op 15-6-2009 werd in Neurology het artikel Acute disseminated encephalomyelitis following


vaccination against human papilloma virus , door B. Wildemann en collega’s, gepubliceerd.
Ik citeer enkele fragmenten uit dit artikel:

[…] We report a case of severe encephalitis evolving shortly after adminstration of a new
vaccine against human papilloma virus (HPV) recently approved for the prevention of
diseases caused by HPV types 6, 11, 16, and 18 […]

[…] Acute disseminated encephalomyelitis (ADEM) was thought to be the most likely cause of
clinical symptoms […]

[…] Although a causal link between both events cannot be definitely established, the close
temporal association as well as the protracted clinical course, the repeated absence of OCB
despite sustained inflammatory CSF changes, and the dramatic imaging abnormalities
including microbleeds suggest an agressive form of ADEM possibly induced by Gardasil
mediated immune activation in our patient.
In a large epidemiologic study, vaccination was found to precede ADEM in around 5% of
cases. As in our case, symptoms tend to occur after booster vaccination rather than after first
application.
Recently, Sutton et al. reported five cases of an inflammatory CNS disorder following booster
vaccination with Gardasil. However, contrasting with our patient, four individuals had
already experienced previous symptoms suggestive of a first demyelinating event and were
thus diagnosed with or subsequently developed multiple sclerosis […]

[…] Pathophysiologically ADEM has been linked to experimental allergic encephalomyelitis


(EAE) […]

Gardasil bevat – net als Cervarix - aluminium hydroxide. En in dat licht is deze – aan de al
eerder genoemde EAE verwante – ADEM heel verklaarbaar.
Ook het gegeven dat de symptomen pas optreden na de tweede vaccinatie – als er al sprake is
van een tamelijk recente eerdere opslag van aluminium hydroxide – past in het al geschetste
plaatje.
Ook zien we hier weer evidentie voor mijn theorie dat vaccins met elektro-actieve stoffen erin
– zoals aluminium of Span85 (en het vaccin MetaStim) – kunnen leiden tot demyelinisatie.

831
Het zou me ook helemaal niet verbazen als we in de genoemde 5% van de vaccinaties waarbij
zich ADEM voordoet tevens een afwijking zullen vinden van de ontgiftingsmechanismen
zoals bijvoorbeeld Cytochroom P450. Want juist in deze gevallen vindt er immers een veel
ernstiger opstapeling plaats van dat aluminium hydroxide in vacins.

Bij MS geen rol van genen, maar van omgevingsinvloeden


Dat multiple sclerose (MS) toch kennelijk andere oorzaken kan hebben dan voorheen altijd
werd gedacht bleek uit een bericht dat op 1-5-2010 in de Volkskrant werd gepubliceerd onder
de kop Dna-studie levert geen oorzaken van MS op. Ik citeer even het hele bericht:

[…] GENETICA De eerste genoombrede analyse van het dna van tweelingen met en zonder
multiple sclerose heeft geen genetische oorzaken van de auto-immuunziekte opgeleverd
(Nature, 29 april). Amerikaanse wetenschappers wilden de rol van genen versus omgeving bij
MS bestuderen. Ze onderzochten drie paren vrouwelijke eeneïge tweelingen van wie de een
MS had en de ander niet, op kleine genetische verschillen. Van een vierde paar tweelingen
werden de complete genomen in kaart gebracht. Ook werd bij alle tweelingen gekeken naar
een type afweercel dat een rol speelt bij MS, om te zien of er afwijkingen waren in het
functioneren van genen en eiwitten. De onderzoekers konden geen enkel verschil vinden dat
het ontstaan van MS kon verklaren […]

Op 23-10-2010 ontving ik via TheScientist een interessant artikel onder de kop T cells attack
neurons in MS. Ik zal het hieronder eerst in zijn geheel weergeven:

[…] In a rare glimpse inside a diseased brain, researchers watch for the first time as immune
cells directly attack neurons in a mouse model of multiple sclerosis (MS).
Published this week in Immunity, the surprising role of T helper cells in neurodegeneration
may provide a novel therapeutic target for blocking neuron dysfunction in patients with MS.
Het gaat om een artikel door V. Siffrin, et al., In vivo imaging of partially reversible Th17
cell-induced neuronal dysfunction in the course of encephalomyelitis, Immunity, 32
(4):424-36, 2010.

“It’s a beautiful paper,’ said Howard Gendelman, chair of the department of pharmacology
and experimental neuroscience at the University of nebraska Medical Center, who was not
involved in the research. “Axonal degeneration is a big part of MS, but nobody knew until
this paper what the mechanism was.”

MS was first described as a demyelinating disease in which immune cells in the brain attack
the protective myelin sheath around axons, tearing it apart and slowing or stopping nerve
signals, leading to muscle spasms, weakness, and other symptoms of MS. Over the last decade,
however, scientists have come to realize that axons are also part of the pathology of MS:
Diect damage to neurons and their processes, and not just the myelin sheath, causes disability.

Frauke Zipp and colleagues at the Johannes Gutenberg University Mainz in germany used
live imaging to demonstrate how T cells cause severe, yet partially reversible, damage to
axons and neuronal bodies in a mouse model of MS, mice induced with experimental
autoimmune encephalomyelitis (EAE). In these mice, the team labeled neurons with green
fluorescent protein and T cells with red. Then, using two-photon laser scanning microscopy, a

832
relatively new tool that allows live imaging over several hours, the researchers observed, in
real time, how T cells enter and move about the central nervous system.

The results showed that some T cells directly kiss neuronal bodies, forming immune-neuronal
synapses, indicating communication between the two cells. The cells forming these synapses
were T helper cells called Th17 cells, which have previously been implicated in MS
inflammation. Indeed, time-lapse imaging showed axons falling apart at locations where
synapses formed between the Th17 cells and neurons. Further experiments revealed that the
Th17 cells caused an increase in clacium inside the neurons, followed by cell injury and death.

A 2001 in vitro study ound that CD8 T cells, which predominate in human MS lesions, can
also directly attack neurons, suggesting this may also be an important mechanism of
neurodegeneration in human MS.

That’s not to say that T cell-induced neuronal damage is the only cause of MS, said Zipp, as
demyelination is obviously a significant part of the disease. “It’s really not clear when and to
which extent the different types of pathology take place,” she said. “But what is clear is an
inflammatory attack against neurons and axons is a major part [of MS] and can be reversed.

After the team determined the cause of damage, they successfully prevented it by blocking
NMDA recepptors, which allow calcium into a cell. When the receptors were blocked during
T cell-neuron contact, calcium levels decreased.

MS symptoms do not always get worse over time, but can often get better, even whitout
treatment, implying that there are compensatory mechanisms in the brain to regenerate areas
of damage. “This was always interpreted as remyelination,” said Zipp, becaue the myelin
sheath was believed to be the main source of damage. “Now we see that these calcium
changes in the neuron, induced by the T cells, can be reversed.” The next step, she added, is
to find neuroprotective drugs that interfere with this newly discovered mechanism of
neurodegeneration.

The research also suggests a link between MS, classified as an autoimmune disease, and
neurodegenrative disorders like Parkinson’s disease, which are not typically linked to the
immune system, said Gendelman. In a Journal of Immunology paper published earlier this
year, Gendelmann and colleagues found that Th17 cells are also involved in Parkinson’s
disease, perhaps as an immune system reaction to the buildup of toxic proteins in the brain.

“We’re finding that we may want to reexamine this whole deal,” said Gendelman. “It’s not
just multiple sclerosis that is engaging these parts of the adaptive immune system; we’re
seeing it in animal models reflective of Parkinson’s and Alzheimers’ and possibly for ALS
and Huntington’s disease … [The immune system] may play a part in broader spectrum of
neurological diseases.” […]

In dit artikel wordt beschreven hoe cellen van het immuunsysteem niet alleen de myelinelaag
rond de axonen ‘aanvallen’, waardoor demyelinisatie ontstaat, maar ook de cellichamen. Men
heeft bij MS-muizen geobserveerd dat diezelfde Th17-immuuncellen ook direct de
neuronen(bodies) kunnen aanvallen, waardoor deze neuronen (inclusief axonen) beschadigd
raken en afsterven. Bij menselijk weefsel zag men dezelfde activiteit door CD8-immuuncellen.

833
Als men immuuncellen zag op de cellichamen, dan bleek er ook meer calcium in die neuronen
aanwezig te zijn. Die grotere hoeveelheid calcium veroorzaakt schade aan de neuronen.

Eerder al in deze studie poneer ik de hypothese dat MS in veel gevallen kan worden
veroorzaakt door de ladingsverschuivende invloed van elektro-actieve elementen in het
lichaam. Hierdoor ontstaan afwijkend gevouwen eiwitten en aminozuren die dan door het
immuunsysteem worden opgeruimd. Ook myeline kan deze afwijkende eiwitten bevatten die
dan door het immuunsysteem moeten worden opgeruimd, zoals ik reeds beschreef. We zien
dan ook bij MS immuuncellen op de neuronen en hun uitlopers. Die worden op deze manier
als het ware ‘schoongevreten’ van verkeerd gevouwen eiwitten.

Dat er ook immuuncellen op de neuronlichamen worden aangetroffen, komt omdat er ook in


de celmembranen van de neuronen verkeerd gevouwen eiwitten kunnen worden gevormd.
Dus doen die immuuncellen op die celmembanen van de neuronlichamen hetzelfde als op de
axonen, namelijk verkeerd gevouwen eiwitten verwijderen.

Tegelijkertijd zien de onderzoekers ook een toename van calcium in de neuronen. Dat wordt
echter niet direct veroorzaakt door die immuuncellen, maar is volgens mij een vorm van
comorbiditeit, ofwel een gelijktijdig verschijnsel dat is gebaserd op een zelfde onderliggende
variabele. En die onderliggende gemeenschappelijke variabele is het feit dat er door die
elektro-actieve elementen – zoals kwik en aluminium hydroxie enz. – ladingsverschuivingen
worden veroorzaakt in de moleculen van aminozuren en eiwitten.

Calciumpompwerking en membraanpotentialen
Die ladingsverschuivingen rond en in celmembrnen kunnen ook leiden tot veranderde
ladingen in de mechanismen (membraanpotentialen) in die celmembranen.
De cellen van het menselijk lichaam – ook die van het zenuwstelsel – ontlenen hun
elektriciteit om te kunnen functioneren aan drie onmisbare stoffen, namelijk kalium, natrium
en calcium. Van deze drie stoffen is de hoeveelheid binnen en buiten de cellen in rust
verschillend. Net als bij een batterij zijn membraanpotentialen het resultaat van positieve en
negatieve ladingen (ladingsverschillen). Zo ontstaan zogenoemde actiepotentialen.
Bij zwakkere actiepotentialen kunnen neuronen ook minder goed signalen overdragen. Dat is
ook het geval als de isolerende myelinelaag rond de axonen is aangetast. Beide mechanismen
versterken elkaar bij het verzwakken van de signaaloverdracht.

Als er nu rond die celmembranen extra – dus niet natuurlijke – elektro-actieve invloeden een
rol gaan spelen, dan kan het gebueren dat de normale membraanpotentialen-in-rust worden
verstoord. De equilibriumpotentiaal coor calcium (plus kalium en natrium) raakt dan
veranderd. En dat heeft dan tot gevolg dat er een verandering optreedt in de verhoudingen van
die drie stoffen binnen en buiten de cellen (neuronen).
Normaliter is de hoeveelheid calcium in de cel (in rust) veel kleineer dan de hoeveelheid
calcium buiten de cel. Maar als er kunstmatig verandering optreedt in de ladingen rond en in
de celmembranen, dan kan het gebeuren dat – door verandering van de equilibriumpotentiaal -
de hoeveelheid calcium in de cel toeneemt. Dat is in feite wat werd waargenomen. Omdat de
cel niet berekend is op die vergrote hoeveelheid calcium, treedt beschadiging op en tenslotte
ook celdood.

Als de invloed van elektro-actieve invloeden fluctueert, kan ook de ernst van MS fluctueren.
En eenmaal afgestorven cellen kunnen nog steeds worden vervangen door de plasticiteit van

834
het brein. Maar daarvoor is dan wel een goede kwaliteit van het aansturende veldcontact
nodig.

Tijdens de actiepotentiaal van de cellen wordt de celmembraan doorlaatbaarder voor clacium.


Die calcium komt door de celmembranen heen via zogenoemde ‘calcium channels’ (calcium
kanalen). Er zitten in de celmembranen dus hele kleine openingen – ook wel receptoren
genoemd – waardoor die calcium via de calciumkanaaltjes binnenkomt.
Die receptoren – ook wel NMDAR’s genoemd – zorgen ervoor dat natrium- en kleine
hoeveelheden calciumionen de cel kunnen binnenkomen dat dat kalium uit de cel kan komen.
Als je die kleine ‘mondjes’ – ofwel NMDA-receptoren – afdekt, dan kan calcium niet via die
calciumkanaaltjes de cel binnenkomen en zal de hoevelheid calcium in de cellen weer
afnemen. En dat is ook wat de onderzoekers deden. Maar het zijn niet de Th17- en CD8-
cellen die de toename van calcium in de cellen veroorzaakten. Het was echter het fenomeen
van de ladingsverschuivingen dat gelijktijdig plaatsvond met het opvreten van verkeerd
gevouwen eiwitten door de immuuncellen.

Opmerkelijk is dat in het artikel gesproken wordt van een experimentele autoimmuun
encephalomyelitis (EAE) bij muizen.
In 1935 schreef Thomas Rivers in een artikel: [...] Experimental allergic encephalitis (EAE)
can be the result of a viral or bacterial infection of the nervous system. "The fact of the
matter is that it is a matter of record that it was known that vaccination produced
encephalitis since 1926." The authors stated, "In regions in which there is no organized
vaccination of the population, general paralysis is rare. ... It is impossible to deny a
connection between vaccinations and the encephalitis (brain damage) which follows it." [...]

Helemaal interessant wordt het als we bedenken dat niet alleen sinds 1926 vaccinaties
hersenontsteking veroorzaken, maar dat er ook sinds 1926 aluminium hydroxide aan vacins
werd toegevoegd! Dit impliceert dat er een connectie bestaat tussen het optreden van
hersenontsteking en het gebruik van het elektro-actieve aluminium hydroxide
(aluminiumzouten) in vaccins.

Het zoeken naar een middel dat de NMDA-receptoren gradueel afdekt is echter niet zinvol
zolang de ware oorzaak niet wordt weggenomen, namelijk de onnatuurlijke aanwezigheid van
(teveel) elektro-actieve stoffen/invloeden in het lichaam.
Bovendien zal het afdekken van die NMDA-receptoren ook de kalium-natrium-pompwerking
belemmeren.

Ook bij andere neurodegeneratieve aandoeningen – zoals de ziekten van Alzheimer,


Parkinson en Huntington e.a. - kan de aanweigheid van elektro-actieve invloeden een
belangrijke rol spelen, waar het beschadiging en afsterven van zenuwcellen betreft.

In het geciteerde artikel stond te lezen:


[…] In a Journal of Immunology paper published earlier this year, Gendelmann and
colleagues found that Th17 cells are also involved in Parkinson’s disease, perhaps as an
immune system reaction to the buildup of toxic proteins in the brain […]

En ik denk dat dat een goede zienswijze is. Die verkeerd gevouwen aminozuren en eiwitten
kunnen worden gezien als toxische elementen die door het immuunsysteem moeten worden
opgeruimd.

835
Omdat alle mogelijke lichaamscellen op deze manier kunnen afsterven moeten we
concluderen dat aluminium hydroxide en kwik in vaccins – en allerlei andere niet-natuurlijke
elektro-actieve invloeden in het lichaam – op termijn leiden tot vroegtijdige degeneratie van
het lichaam en dus tot allerlei vroegtijdige verouderingsklachten.

Het feit dat MS niet gerelateerd is aan een genetische aanleg lijkt er op te wijzen dat mijn
theorie betreffende het ontstaan van MS als gevolg van de (omgevings)invloed van elektro-
actieve stoffen (en/of straling) waarschijnlijk een betere verklaring aandraagt voor de toename
van MS die we sinds de vorige eeuw zien.

In het volgende onderdeel van dit stuk wordt nog meer recente evidentie aangedragen voor
deze veronderstelling.

Twee redenen waarom aluminium hydroxide kan leiden tot MS


· Vitamine D is nodig voor de aanmaak van cholesterol, dat 25% uitmaakt van myeline.
Omdat aluminium hydroxide leidt tot verlaging van vitamine D, leidt het ook tot een
verminderde beschikbaarheid van cholesterol voor de aanmaak van myeline en daarom
ook tot een verminderde kwaliteit van de isolatie van de zenuwvezels (axonen) van het
centrale zenuwstelsel. En daardoor ook tot een verminderde kwaliteit van de
prikkeloverdracht.
· Aluminium hydroxide leidt tot vervorming van de moleculen van cholesterol en squaleen,
waardoor degeneratie van myeline en afname van de kwaliteit van prikkelgeleiding.
· Aluminium hydroxide leidt via invloed op de calciumpompwerking in de celmembraan tot
beschadiging en afsterven van (zenuw)cellen.
· Deze drie effecten versterken elkaar.

Omdat ik bij lange na niet de eerste ben die de link ziet tussen vaccinaties en MS, hieronder
nu eerst wat titels van artikelen die zijn terug te vinden in appendix I van mijn boek over de
‘Verborgen gevaren van vaccinaties’.

Herroelen, L et al, "Central-Nervous-System Demyelination After Immunization with


Recombinant Hepatitis B Vaccine", Lancet, Nov 9, 1991, 338(8776):1174-1175.

Kaplanski G, Retornaz F, Durand J, Soubeyrand J, "Central nervous system demyelination


after vaccination against hepatitis B and HLA haplotype." J Neurol Neurosurg Psychiatry
1995 Jun; 58(6):758-759.

Matyszak MK, Perry VH, "Demyelination in the central nervous system following a delayed-
type hypersensitivity response to bacillus Calmette-Guerin." Neuroscience 1995
Feb;64(4):967-977.

Tornatore CS, Richert JR, "CNS demyelination associated with diploid cell rabies vaccine."
Lancet 1990 Jun 2;335(8701):1346-1347.

Adams, JM et al, "Neuromyelitis Optica: Severe Demyelination Occurring Years After


Primary Smallpox Vaccinations", Rev Roum Neurol, 1973, 10:227-231.

836
In 1988, Dietrich used MRI to show that developmentally delayed children had alterations in
their myelin. Coulter described that central nervous system damage can be exhibited as
abnormal behavior of the child. In 1935, Thomas Rivers, experimental allergic
encephalitis (EAE) can be the result of a viral or bacterial infection of the nervous
system. "The fact of the matter is that it is a matter of record that it was known that
vaccination produced encephalitis since 1926." The authors stated, "In regions in which
there is no organized vaccination of the population, general paralysis is rare. ... It is
impossible to deny a connection between vaccinations and the encephalitis (brain
damage) which follows it."

Paradiso, G et al, 'Multifocal Demyelinating Neuropathy after Tetanus Vaccine', Medicina (B


Aires), 1990, 50(1):52-54.

MS in relatie tot MMF (Macrophagic myofasciitis) en aluminium hydroxide


Reeds in 2001 was bekend dat aluminium hydroxide in vaccins kan leiden tot aandoeningen
zoals MMF en MS. Ik zal daarom even het Abstract citeren van het artikel Central nervous
system disease in patients with macrophagic myofasciitis, door Authier F.J. en collega’s, in
Brain, 2001 May; 124(Pt 5):974-83.

[…] Macrophage myofasciitis (MMF), a condition newly recognized in France, is manifested


by diffuse myalgias and characterized by highly specific myopathological alterations which
have recently been shown to represent an unusually persistent local reaction to intramuscular
injections of aluminium-containing vaccines.
Among 92 MMF patients recognized so far, eight of them, which included the seven patients
reported here, had a symptomatic demyelinating CNS disorder.
CNS manifestating disorders included hemisensory or sensorimotor symptoms (four out of
seven, bilateral pyramidal signs (six out of seven), cerebellar signs (four out of seven), visual
loss (two out of seven), cognitive and behavioural disorders (one out of seven) and bladder
dysfunction (one out of seven).
Brain T(2)-weighted MRI showed single (two out of seven) or multiple (four out of seven)
supratentorial white matter hyperintense signals and corpus callosum atrophy (one out of
seven).
Evoked potentials were abnormal in four out of six patients and CSF in four out of seven).
According to Poser’s criteria for multiple sclerosis, the diagnosis was clinically definite
(five out of seven) or clinically probable multiple sclerosis (two out of seven). Six out of
seven patients had diffuse myalgias.
Deltoid muscle biopsy showed stereotypical accumulations of PAS (periodic acid-Schiff-)
positive macrophages, sparse CD8+ T cells and minimal myofibre damage.
Aluminium-containing vaccines had been administered 3-78 months (median = 33 months)
before muscle biopsy (hepatitis B virus: four out of seven, tetanus toxoid: one out of seven,
both hepatitis B virus and tetanus toxoid: two out of seven).
The association between MMF and multiple sclerosis-like disorders may give new insights
into the controversial issues surrounding vacinations and demyelinating CNS disorders.
Deltoid muscle biopsy searching for myopathological alterations of MMF should be
performed in multiple sclerosis patients with diffuse myalgias […]

We zien hier duidelijk een relatie tussen aluminium in vaccins en het optreden van stoornissen
van het centraal zenuwstelsel, zoals MS. Ook blijkt dat er geruime tijd kan zitten tussen de
vaccinaties en de uiteindelijke klachten en diagnose. Dit overschrijdt royaal de termijn van 41

837
dagen die normaliter wordt gezien als de periode waarbinnen nog aan de vaccinatie
gerelateerde verschijnselen kunnen optreden.
Het verhaal gaat verder met een artikel in de eMJA (The Medical Journal of Australia), MJA
2005; 183 (03): 145-146: Macrophagic myofasciitis associated with vaccine-derived
aluminium, door Meena Shingde en collega’s. Ik citeer uit dit artikel dat de casus beschrijft
van een voordien kerngezonde 32-jarige man die in augustus 2003 ziek bleek:

[…] He had been given inactivated hepatitis A (Havrix) and poliomyelitis vaccines
intramuscularly in March 2000, and a booster inoculation for hepatitis A in February 2001.
He was taking allopurinol for renal calculi and omeprazole for reflux. His father had died
from motor neurone disease and a brother had fasciculations. The patient had no evidence of
muscle weakness or wasting, no fasciculations, and the remainder of his neurological
examination, as well as needle electromyography , was normal.

Muscle biopsy
The interstitial connective tissue of the deltoid muscle contained a dense infiltrate of large
macrophages. Electron microscopy showed spiculated structures within these macrophages.
When an electron beam hits a sample it releases x-rays of wavelenght specific to the elements
in the sample. Using this principle, an EDAX x-ray detector revealed an aluminium peak (Ka,
1.48 keV) from the aggregates.

Macrophagic myofasciitis is characterised by the presence of sheets of macrophages in


striated muscle, a few lymphocytes and inconspicuous muscle fibre damage. It is due the
persistence of vaccine-derived aluminium in the muscle at the injection site and the
myofasciitis is localised to the injection site. Since macrophagic myofasciitis was first
described in 1998, more than 200 cases have been identified in France, with only a few cases
reported from other countries. This is the first case of macrophagic myofasciitis reported in
Australia.

Aluminium is used as an adjuvant in diphtheria - tetanus – pertusis, some Haemophilus


influenzae type b, pneumococcal, hepatitis A en B, anthrax and rabies vaccines, as well as in
tetanus toxoid. For example, each millilitre of Havrix contains 0.5 mg of aluminium, as
aluminium hydroxide. The mechanism of macrophagic myofasciitis is thought to be secondary
to an ongoing local immune reaction to the long-term persistence of this aluminium in the
muscle […]

Het komt er dus op neer dat er met behulp van spectraal-analyse aluminium-
opstapelingen zijn aangetroffen in het aangetaste spierweefsel.

Het verhaal gaat verder met een voordracht tijdens het Gautinger Impfsymposium van 14-5-
2004, door dr.med. Martin Hirte, onder de titel Impfschaden: Neue Muskelkrankheit durch
Aluminiumzusatz. Ik citeer het verslag van deze voordracht:

[…] “Eine folgenreiche und schwere Nebenwirkung aluminiumhaltiger Impfstoffe ist die
makrophagische Myofasziitis – eine entzündliche Erkrankung von Muskeln und Nerven.
Das Krankheitsbild wurde 1998 erstmals beschrieben (Gherardi 1998). Zwischen 1998 und
2003 wurden allein in frankreich mehr als 200 Fälllle bekannt, insbesondere im
Zusammenhang mit der Hepatitis-B- und der Tetanusimpfung (Gherardi 2003).

838
Die Krankheit beginnt mit starken und anhaltenden Schmerzen an der Impfstelle. In den
folgenden Monaten bis Jahren treten Muskelschäche und diffuse Muskel- und
Gelenkschmerzen auf, bei etwa jedem zehnten Betroffenen kommt es auch zu fortschreitende
Nervenschäddden, etwa Sehnstörungen, Blasenentleerungsstörungen, Gefühlsstörungen oder
Gleichgewichtsstörungen.

Viele der patienten entwickeln psychische Auffälligkeiten und chronische Müdigkeit (Authier
2001).

Die Myofasziitis kann in eine chronische Erkrankung übergehen, die einer untypisch
verlaufenden Multiplen Sklerose ähnelt. Vermutliche ursache sind Autoimmunvorgänge mit
Entzündung und Zerstörung von Muskel- und nervengewebe. Die Mehrzahl der Betroffenen
ist Träger eines Gens, das zu Autoimmunerkrankungen disponiert.

Das Besondere an dieser Impfnebenwirkung ist, dass sie sich durch eine Muskelbiopsie aus
der gegend der Impfstelle nachweisen lässt.
Im Muskelgewebe finden sich vermehrt Lymphozyten und Makrophagen, in deren Zytoplasma
Aluminium eingeschlossen ist. Im Blut finden sich Hinweise auf eine chronische Stimulation
von Immunvorgännngen und meist auch erhöhte Spiegel des Muskelenzyms Kreatinkinase.

Auch bei Säuglingen wurden inzwischen zahlreiche Fälle von Myofasziitis beobachtet mit
Muskelschäche, Entwicklungsverzögerung und neurologischen Störungen (Lacson 2002,
DiMuzio 2004).

Wegen der geringen Bekanntheit der Myofasziitis wird eine hohe Dunkelziffer vermutet.

Bei der makrophagischen Myofasziitis handelt es sich um eine schwere Impfnebenwirkung,


die jedoch noch kaum bekannt ist und wegen des verzögerten Einsetzens in der Regel nicht als
Impffolge erkannt wird.
In Deutschland gibt es bisher nur vereinzelte Meldungen. Alle Impflinge, die in den Monaten
und Jahren nach einer stärkeren lokalen Impfreaction auffallende Einbuszen im körperlichen
Wohlbefinden feststellen, sollten sich – am besten mit entsprechender Literatur ausgerüstet –
an einen neurologischen Fachartz wenden. Nur so kann mit der Zeit das wahre Ausmasz
dieser Impfkomplikation erfasst werden. Bei Kindern mit unklarer motorischer
Entwicklungsverzögerung sollte unbedingt die Bestimmung der Kreatinkinase, bei einem
auffälligen Wert eine Untersuchung von Muskelgewebe aus der Impfstelle erfolgen, falls diese
noch in Erinnerung ist.” […]

(Voor wat betreft dat gevonden gen dat zou zou leiden tot een predispositie voor
autoimmuunziekten, denk ik eerder aan een gestoorde genfunctie voor ontgiften, waardoor er
eerder een te hoge opstapeling van aluminium kan optreden.)

Aanwijzingen voor MMF bij dierproeven


Uit het voorgaande blijkt dat men min of meer bij toeval bij mensen stuitte op de link tussen
MMF en MS en aluminiumhoudende vaccins. Maar deze relatie wordt ook bevestigd door
dierproeven.
Ik vond het lijvige document Human Health Risk Assessment for Aluminium, Aluminium
Oxide, and Aluminium Hydroxide, dat is samengesteld door in totaal 11 universiteiten en
onderzoeksinstituten en evenveel auteurs, waarvan professor Daniel Krewski van de

839
universiteit van Ottawa de hoofdauteur is. Het stuk was ongedateerd, maar de jongste
gebruikte bronnen dateerden uit 2005 en in de bijbehorende disclaimer wordt melding gedaan
van peer-reviewed werk tot 1-9-2006.
Op de bladzijden 265 tot en met 267 vond ik het verslag van de dierproeven die wijzen op
MMF-achtige schade door aluminium hydroxide. Ik zal deze bladzijden daarom hier citeren.

[…] Gherardi et al. (2001) administered a single i.m. injection of an aluminium hydroxide-
containing HBV Vaccine (GenHevac, 250 uL) to rats in an attempt to reproduce lesions
characteristic of MMF. The aluminium hydroxide-containing vaccine induced a large
necrotic area containing damaged muscle fibres and neutrophils, surrounded by abundant
lymphocytes and macrophages (days 7-15), that progressed to a mature lesion (21 and 28
days). The focal inflitration of densely packed PAS-positive macrophages, without giant cell
formation or muscle fiber damage, was similar to the macrophage infiltrate seen in MMF.
Crystalline inclusions similar to those of MMF were detected by electron microscopy.
It was proposed that aluminium hydroxide forms a deposit which damages the injected tissue,
subsequently eliciting a signal from stressed cells. This signal attracts inflammatory and
antigen presenting cells and the aluminium hydroxide deposit is then subject to phagocytosis
(Balouet et al., 1997; IPCS, 1997; Schijns, 2000). Phagocytized aluminium hydroxide
increases survival of macrophages and enhances the effects of granulocyte/monocyte
stimulating factor (Hamilton et al., 2000). A number of aluminium loaded macrophages
accumulate locally, resulting in the characteristic granuloma formation, while others migrate
to the regional lymph nodes (IPCS, 1997). A recent study in monkeys showed that
macrophage accumulation persisted more than 1 year after injection (Verdier et al., 2005). A
residence time longer than 6 months was observed in rats (Gherardi et al., 2001).
Verdier et al. (2005) evaluated the local reaction and aluminium concentration following i.m.
injection of aluminium adjuvant vaccines in Cynomolgus monkeys. Two groups of 12 male
monkeys received a single i.m. injection of either aluminium phosphate adjuvant diphtheria-
tetanus vaccine or aluminium hydroxide adjuvant diphtheria-tetanus vaccine.
Four monkeys from each of the two groups were sacrificed 85, 169, or 366 days after the
single i.m. injection, and macroscopic examination of the injected site was performed to
detect any sign of local intolerance. Macrophage aggregation was graded as moderate to
marked and was accompagnied by a lymphoid inflitration in all cases following the initial
sacrifice. Analysis of the injection site revealed high aluminium content for both aluminium
treated vaccine groups; however, the aluminium concentration of the reactive zones of
animals treated with aluminium hydroxide was 4 times higher than in those treated with
aluminium phosfate. The size of the inflammatory lesion was greater in the monkeys given the
aluminium hydroxide adjuvant.
Six months after the vaccine injection 3 out of 4 monkeys exhibited appreciable lesions
composed primarily of macrophages. One of the lesions had an extensive cyst-like structure
which contained degenerate macrophages. Two of 4 monkeys in the aluminium hydroxide
group had persistent macrophages aggregations with associated minor lymphocytic
infiltrations one year following the injection. The histological appearance and persistence of
the lesion observed at the injection site is similar to the lesions observed in human cases of
MMF.
Therefore these results suggest that this type of lesion is a usual reaction following the
injection of an aluminium adjuvant vaccine by the i.m. route, and can occur in normal healthy
animals following the administration of both aluminium phosfate and aluminium hydroxide
containing vaccines.
A field trial involving 45 pigs was conducted to validate the hypothesis of aluminium induced
franulomas (Valtulini et al., 2005). The animals were randomly allocated to receive the same

840
aluminium hydroxide adjuvant vaccine which induced the formation of nodules in the muscles
of pigs from one particular farm; the adjuvant alone, distilled water, or the adjuvant and
distilled water. The pigs were injected twice i.m. and slaughtered at about 165 kg weight.
Granulomas located within muscular tissue were observed for all the aluminium-containing
vaccine groups; granulomas were not detected in any of the pigs who received only water.
Granulomas were characterized by aggregates of macrophage-derived epithelioid cells, with
some containing oval nucleus, a pale pink cytoplasm, and indistinct borders. These cells were
surrounded by an infiltrate of mixed inflammatory cells, including large multinucleated giant
cells, macrophages, lymphocytes, plasma cells and eosinophilic elements. In most samples,
multiple granulomas were joined by a unique fibrous shell.
X-ray microanalysis and atomic absorption revealed the presence of considerable amounts of
Al, both within and outside the cells. These results indicate that high amounts of aluminium
hydroxide have the potential to produce granuloma formulation […]

Maar het verhaal gaat nog verder en op 2-12-2008 hielden de Food and Drug Administration,
het Center for Biologics Evaluation and Research, National Institutes of Health en het
National Institute of Allergy and Infectious Diseases een ‘Workshop on Adjuvants and
Adjuvanted Preventive and Therapeutic Vaccines for Infectious Disease Indications’.
Van die bijeenkomst werd een schriftelijk verslag gemaakt. Ik zal alleen even citeren wat er
op de bladzijden 276 en 277 is weergegeven:

[…] So the actual situation is although there is a guideline now written a few years ago, the
scientific research on adjuvants is still based on trial and error.
And those words have been on the screen already several times this morning.
And the research is not directed to requirements for marketing authorization. They are in a
lot of cases carried out by small specialized companies or university laboratories. And if they
were successful, they will be taken over by the bigger companies to sell out their dream.
From a pharmacological point of view, we feel, as the European authorities, that there is a
lack of knowledge of mechnism of action. There is a lack of dose respons relationships. A lot
of studies are done with only one, maybe two dosages, a lack of combination studies with
different endpoints.
And most is the focus on immunological effects and there is hardly any idea about
cardiovascular or CNS effects. You can imagine that if you have a vaccine leading to the
release of cytokines, that there might also be cardiovascular effects, the safety pharmacology
[…]

In 2008 verscheen bij Elsevier ook het artikel A role for the body burden of aluminium in
vaccine-associated macrophagic myofasciitis and chronic fatigue syndrome, door
Christopher Exley en collega’s (Med Hyptheses (2008), doi:10.1016/j.mehy.2008.09.040). Ik
citeer hieruit even de Conclusion:
[…] We have discribed for the first time a case of vaccine-associated MMF and CFS which
was coincident with an aluminium overload. We have shown that the latter might be adressed
non-invasively by regular drinking of a silicon-rich mineral water. We have discussed this
case in the light of a burgeoning acceptance that some individuals may be hypersensitive to
aluminium-containing adjuvants in vaccines and we have suggested a possible mechanism of
aluminium-induced immune disease. When it is considered that as many as 1% recipients of
aluminium-containing adjuvants may be sensitised to future exposures to aluminium then a
cautionary case can be made in respect of future mass vaccinations (eg. against HPV) which
include this form of adjuvant […]

841
Dat was dus de stand van zaken eind 2008. En daarvoor en daarna blijft het Nederlandse
RIVM hardnekkig volhouden dat vaccinaties volkomen veilig zijn en dat er voldoende
onderzoek is gedaan om die bewering te onderbouwen.

ADEM door beschadigd myeline


Bij sommige meisjes die werden gevaccineerd tegen HPV kwam ook een aandoening voor
met de benaming ‘ADEM’. Hieronder volgt de definitie hiervan zoals weergegeven door
Google:
[…] Acute disseminated encephalemyelitis (ADEM) is a neurological disorder characterized
by inflammation of th brain and spinal cord caused by damage to the myelin sheath. The
myelin sheath is the fatty covering which acts as an insulator on nerve fibers in the brain.
ADEM may occur in association with a viral or bacterial infection, as a complication of
inoculation or vaccination, or whithout a preceding cause. Onset of the disorder is sudden.
Symptoms, which vary among individuals, may include headache, delirium, lethargy, coma,
seizures, stiff neck, fever, ataxia, optic neuritis, transverse myelitis, vomiting, and weight loss.
Other symptoms may include monoparesis (paralysys of a single limb) or hemiplegia
(paralysis on one side of the body). The disorder occurs in children more often than in adults
[…]

Bij MS is er geen sprake van een klassieke auto-immuunziekte


Op 28-1-2010 kreeg ik een bericht van de National Multiple Sclerosis Society dat in News
Detail een zeer interessant artikel publiceerde, dat ik vanwege het belang ervan hier even
helemaal zal citeren:

[…] Australian Study Questions Established Concepts of Early Disease Events In MS


Investigators at the University of Sydney have published a study suggesting that the earliest
activity seen in the brain in MS is the destruction of cells that make myelin (oligodendrocytes),
occuring before the onset of immune activity usually blamed for triggering the disease. This
provocative study, co-funded by many sources including the National MS Society, opens up
new possibilities for finding the cause of the disease and developing new treatments. The
study is authored by Drs. John W. Prineas, Andrew P.D. Henderson and colleagues, and is
published in the December Issue of Annals of Neurology (2009; 66: 739-753).

Background: Multiple sclerosis has long been thought to be triggered by immune attacks in
the brain and spinal cord, causing a spectrum of neurological symptoms. Extensive research
has been underway to better understand what triggers the immune attacks and which immune
cells are involved, and better understand the damage to the central nervouss system that
occurs during the course of MS. In addition to studies of immune activity underlying what has
been considered an autoimmune process, another important approach has centered on
pathalogy studies involving microscopic explorations of MS lesions (damaged areas, also
called plaques) in the brains of people with MS.

The lead author of the current study, John W. Prineas, MB, BS, FRCP, was the 2001 winner
of the John Dystel Prize for MS Research, an award given jointly by the National MS Society
and the American Academy of Neurology. He was recognized for being the investigator who
first described how myelin, the substance that insulates nerve fibers, is broken down in MS,

842
and he was the first to demonstrate that myelin repair occurs during the course of MS through
the body’s natural repair processes.

Current Study: For this study, the team used brain specimens from 11 people who had died
early in the course of their MS, and the team also used comparison specimens from people
with other disorders including stroke. Some of the tests focused on subjects of specimens from
seven people who had lesions showing active myelin destruction. To get a sense of immune
cell activity in the brain and at what stage it was occuring, the team examined newly active
and resolved lesions, as well as nearby blood vessels, surrounding areas showing some
disease activity and surrounding areas that appeared normal, and areas that were farther
away from the lesions of interest.

Results: In tissues surrounding newly forming lesions, the investigators found evidence of the
loss of oligodendrocytes with an absence of immune T or B cells that would normally be held
responsible for launching the immune attack against oligodendrocytes and the myelin they
produce. These and other immune cells, including scavenger cells (macrophages and
microglia ), were more numerous in lesions and surrounding tissues at apparantly later
stages of destruction and sometimes in lesions that were in the process of repair. In specimens
from two very early cases of clinical onset of disease, they found few immune cells within the
lesions and no evidence of activation of scavenger cells.

These and other unexpected findings from this study led the investigators to propose that
the early immune activity seen in active lesions is that of macrophages and microglia,
whose job it is to clean up and remove damaged myelin. They propose that lesion formation
is caused by something other than destructive immune acitivity led by inflammatory cells
against a component of myelin or oligodendrocytes.

Comment: This study is a significant addition to a small but growing body of evidence that
highlights the question of what triggers MS and whether there is something other than, or in
addition to, the immune attacks that lead to tissue damagae in the brain and spinal cord of
people with MS. Further research, which is ongoing by investigators around the world,
should shed further liht on this question and may offer novel treatment approaches […]

Deze onderzoeksuitkomst maakt het – samen met mijn theorie betreffende de beschadiging
van myeline door de invloed van elektro-actieve stoffen - heel aannemelijk dat er inderdaad
nog een andere oorzaak voor demyelinisering is aan te wijzen dan de voordien geldende visie
dat het louter gaat om een auto-immuunaandoening, waarbij het lichaam zich keert tegen de
eigen myeline door een overactief geworden immuunsysteem.
Natuurlijk zal het immuunsysteem actief moeten worden als er door misvorming van eiwitten
onvolkomen myelinemoleculen worden gevormd. Die misbaksels moeten worden opgeruimd.
Maar ze ontstaan hoogstwaarschijlijk onder invloed van elektro-actieve invloeden van stoffen
die voorkomen in vaccins en in voeding en milieu.
In dit geval is er dus eerst de misvorming van myelinemoleculen. En daartegen moet het
immuunsysteem dan optreden door de vorming van antilichamen en het actief optreden van de
opruimende macrofagen.

Deze recente onderzoeksuitkomst maakt aannemelijk dat vaccins met daarin elektro-actieve
adjuvans inderdaad kunnen leiden tot allerlei vormen van verlammingen doordat de isolatie
van zenuwvezels vermindert door degeneratie van de myeline bekleding ervan, waardoor
prikkels niet meer adequaat aan spieren kunnen worden doorgegeven.

843
Bovendien kunnen elektro-actieve stoffen in vaccins leiden tot het – via elektroporese –
poreus en dus veel te doorlaatbaar maken van de celmembranen van neuronen en aldus leiden
tot celdood en verschrompeing van axonen. Daarnaast kan diezelfde elektroporese van
celmembranen er ook toe leiden dat de myeline-vormende oligodendrocyten onklaar raken en
dat daarom de productie van myeline stagneert.

Adjuvanthoudende vaccins – met kwik en/of aluminiumzouten erin – kunnen dus leiden tot
Guilain Barré-syndroom (GBS), EAE, MS en ADEM, waarbij ook allerlei halfzijdige en
gedeeltelijke verlammingen kunnen voorkomen.

844
Wat weten we wel en niet betreffende MS?

De wetenschap zegt nog steeds niet te weten hoe MS eigenlijk ontstaat.

Toch zag Charcot al een link tussen kwikvergiftiging en de tremoren bij MS tengevolge van
demyelinisatie.

En zag men in 1935 al een relatie tussen de toename van EAE en de in 1926 begonnen
vaccinaties met aluminiumhoudende vaccins.

Ook is er bij patiënten stapeling van aluminium aangetroffen, zowel op de prikplaats als in de
hersenen.

Intussen is ook ontdekt dat de genen geen rol spelen bij de ontwikkeling van MS. Wel is het
mogelijk dat er factoren zijn die leiden tot grotere gevoeligheid doordat er iets mankeert aan
de ontgiftingsmechanismen van de mens.

Ook is er geen sprake van dat de myeline spontaan wordt aangevallen door het eigen
immuunsysteem. Het is geen klassieke auto-immuunziekte omdat het immuunsysteem
weliswaar actief wordt, maar pas nadat er reeds beschadigde myeline moet worden opgeruimd.

Er moet dus een variabele van buitenaf zijn die leidt tot beschadiging van myeline, myeline-
producerende cellen en neuronen/axonen.

Het gaat er dus nu om die variabele te traceren en het werkingsmechanisme van die variabele
nauwkeurig in kaart te brengen.

Omdat er bij MS ook vaak sprake is van allerlei symptomen die individueel bepaald zijn en
ook nog een wisselend karakter hebben, waardoor die een accurate diagnosestelling
verhinderen, zal ik in het volgende item eerst bespreken hoe – tengevolge van de vaccins die
door hun elektro-actieve inhoud MS veroorzaken – ook allerlei bijwerkingen kunnen ontstaan,
onder meer in de vorm van auto-immuunziekten.

Iemand met MS kan dus tegelijkertijd lijden aan demyelinisatie plus celdood en een auto-
immuunaandoening of zelf meerdere auto-immuunaandoeningen tegelijk.

845
Onduidelijke diagnoses omdat langs andere mechanismen ook bijwerkingen ontstaan,
zoals auto-immuunziekten (veroorzaakt door viraal protesoom)

Met het toenemen van het aantal vaccinaties dat kinderen en volwassenen te verstouwen
krijgen neemt ook het aantal autoimmuunziekten steeds meer toe. Men vraagt zich of er
inderdaad een relatie zou kunnen zijn met vaccinaties. Ook de fabrikant van Cervarix vroeg
zich dat kennelijk af en haast zich om het publiek gerust te stellen.In zijn revisie van de
‘Product Monograph’ van Cervarix per 5-2-2010 staat namelijk op bladzijde 11 het volgende
te lezen:

[…] New Onset Autoimmune Diseases (NOADs)


The pooled safety database, which included controlled and uncontrolled trials which enrolled
females 10 through 25 years of age, was searched for new medical conditions indicative of
potential new onset autoimmune diseases.
Overall, the incidence of potential NOADs, as well as NOADs in the group receiving
CERVARIXtm was 0.8% (95/12,533) and comparable to the pooled control group (0.8%,
87/10,730) during the 4.3 years of follow-up(mean 3.0 years). In the largest randomized,
controlled trial (Study HPV-008) which enrolled females 15 through 25 years of age and
which included active surveillance for potential NOADs, the incidence of potential NOADs
and NOADs was 0.8% among subjects who received CERVARIXtm (78/9319) and 0.8%
among subjects who received Hepatitis A Vaccine [720 EL.U. of antigen and 500 mcg
Al(OH)3] control (77/9235) […]

Niks aan de hand dus. In zowel de actieve testgroepen als de controlegroep is de incidentie
van nieuwe gevallen van autoimmuunziekten 0,8%. En bij het Hepatitis A-vaccin is dat
percentage net zo groot als bij HPV-vacin. In alle gevaccineerde groepen – echt of placebo -
is die incidentie precies even zo groot, namelijk 0,8%. We zouden nu bewezen moeten zien
dat vaccinaties niet gerelateerd zijn aan het optreden van nieuwe gevallen van
autoimmuunaandoeningen, want de controlegroep gaf hetzelfde beeld en dat is normaliter
representatief voor het niet gevaccineerde deel van de bevolking (voor wat betreft periode en
leeftijds/sekse-categorie). Punt uit. Of toch niet?
Ik wierp eerst nog eens een blik op de ‘Clinical Trials’ die de genoemde trials nader toelichten
op bladzijde 20 van de gereviseerde productbeschrijving van Cervarix, d.d. 5-2-2010. En toen
kroop er een aap uit de mouw.
De vaccins (0,5 ml) Cervarix bevatten 500 mcg aluminium hydroxide, die vaccins (0,5 ml)
Hep A bevatten 500 mcg aluminium hydroxide en …de placebo’s bevatten ook 500 mcg
aluminium hydroxide.

Het ging in dit verhaal dus om 4 testgroepen die allemaal 500 mcg aluminium hydroxide per
prik hadden gekregen. En in die vier groepen zouden er ook steeds 0,8% nieuwe gevallen van
een autoimmuunziekte zijn geweest tijdens de – ook ongeveer evenlange – periode waarin de
meisjes/vrouwen werden gevolgd.

Er is dus helemaal geen vergelijking mogelijk met een blanco controlegroep die in diezelfde
periode niet werd gevaccineerd. En in die genoemde leeftijdsvategorie – 10 tot 25 jaar –
wordt er over het algemeen niet of nauwelijks gevaccineerd, want de kindervaccinaties zijn
dan al achter de rug en de griepprikken voor ouderen zijn nog niet in zicht.
Dus weten we niet wat het verschil zou zijn tussen helemaal niet vaccineren en vaccineren
met aluminium hydroxide als adjuvant. Dat hebben die farmajongens van GSK slim gedaan.
Trouwens, met Gardasil van Merck was het precies hetzelfde verhaal.

846
Op PubMed is het volgende artikel te vinden: Quantifying the possible cross-reactivity risk
of an HPV16 vaccine, door Kanduc D., J Exp Thr Oncol. 2009; 8(1):65-76. Ik citeer het
Abstract:

[…] Background:
The potential adverse events associated with vaccination for infectious diseases underscore
the need for effective analysis and definition of possible vaccine side effects. Using the HPV16
proteome as a model, we quantified the actual and theoretical risks of anti-HPV16
vaccination, and defined the potential disease spectrum derived from concomitant cross-
reactions with the human organism.

Methods:
We searched the primary sequence of the HPV16 proteome for heptamer aminoacid
sequences shared with human proteins using the Protein International resource database.

Results:
The human proteome contains 82 heptapeptides and two octapeptides found in HPC16. The
viral matches are spread among proteins involved in fundamental processes, such as cell
differentiation and growth and neurosensory regulation. The human proteins containing the
HPV16-derived heptamers include cell-adhesion molecules, leukocyte differentiation antigens,
enzymes, proteins associated with spermatogenesis, transcription factors, and neuronal
antigens. The number of viral matches and their locations make the occurence of side
autoimmune cross-reactions in the human host following HPV16-based vaccination almost
unavoidable.

Conclusions:
Any antigen-based vaccine needs to be carefully and thoroughly desined and critically
screened for potential side effects by comparing sequence similarity at the molecular level […]

Het blijkt dus dat bijvoorbeeld het virus HPV16 beschikt over 84 eiwitten die de mens ook
heeft. En 82 eiwitten zijn 7 aminozuren groot en 2 van die eiwitten zijn 8 aminozuren groot.
Een proteoom is het totaal aan verschillende eiwitten (proteoom komt van proteïne), net zoals
het genoom het totaal aan verschillende genen is.

Ook andere ziekmakers – zoals bacteriën en parasieten – hebben in hun proteoom eiwitten die
overeenkomen met die bij de mens. Dat ligt bij ieder pathogeen organisme weer iets anders.
De mens heeft zich evolutionair ontwikkeld uit lagere organismen en daar hoorden de
virussen ook bij. Hoewel de mens er in de loop van de evolutie steeds meer genen en
eiwitfuncties bijkreeg, deelt hij diverse van zijn meest fundamentele functies toch nog steeds
met organismen lager op – of op de bodem van – de evolutionaire hiërarchie.

Als iemand besmet raakt door een bepaald virus, dan gaat zijn/haar immuunsysteem dat virus
te lijf door antilichamen te maken die zich hechten aan herkenbare eiwitten van die indringer.
Hierdoor kan die indringer – dus zijn virusdeeltjes – worden opgeruimd door de vreetcellen.
Bij een normale infectie wordt het immuunsysteem ook niet extreem overgeactiveerd en richt
het zich meestal alleen op de virale indringers. Na afloop blijven er dan een aantal
geheugencellen over die bij een volgend contact met hetzelfde type indringer kunnen zorgen

847
voor een zeer adequate afweerreactie. Mits natuurlijk dat immuunsysteem wel in een goede
conditie is. Dat is echte immuniteit.
Het kan ook gebeuren dat het immuunsysteem de infectie niet goed de baas kan worden en dat
er een chronische infectie ontstaat. In dat geval kan het gebeuren dat er ook antilichamen
terechtkomen op lichaamseigen eiwitten die identiek zijn aan die van de aanvaller. En dan
ontstaat een autoimmuunreactie, waarbij het lichaam zich niet alleen richt op de eiwitten van
de aanvaller, maar tevens op identieke eiwitten – en daardoor ook vaak cellen - van het eigen
lichaam. Op die manier kan bijvoorbeeld ook diabetes type 1 ontstaan.

Als een individu wordt gevaccineerd, dan zien we een soortgelijke reactie. Het lichaam maakt
antilichamen aan tegen de virale antigenen die binnenkomen. Maar tevens kunnen die
antigenen ook terechtkomen op eigen eiwitten die identiek zijn aan die van het virus of de
virusdelen, zoals bijvoorbeeld ook VLP’s.
Hoe langer een infectie duurt of hoe heviger de reactie op de infectie is, des te groter ook de
kans dat er antigenen op de lichaamseigen eiwitten terechtkomen en er op die manier een
autoimmuunreactie start.

Nu heeft men uitgevonden dat er methoden zijn om de immuunrespons op vaccins te


verhogen. Hiervoor maakt men veelal gebruik van het elektro-actieve aluminium waarmee
men dan via elektroporese van de celmembranen gaten laat ontstaan in die celmembranen,
waardoor de virussen uit het vaccin veel makkelijker in de cellen kunnen binnendringen en de
immuunrespons ook heftiger wordt. Met daarbij tevens de grotere kans dat er ook een
autoimmuunreactie start.
In een vaccin Cervarix zit 500mcg aluminium hydroxide. En toch beweert de fabrikant dat er
geen autoimmuunziekten door worden geactiveerd. Ik heb geen inzage in de echte
onderzoeksgegevens, maar heb toch wel mijn twijfels bij die bewering…..

Autoimmuunziekten ontstaan dus niet zomaar spontaan zonder enige aanleiding. Deze
aandoeningen worden getriggerd door ziekmakers die beschikken over stukjes DNA die
identiek zijn aan ons DNA en daarom ook identieke eiwitten aanmaken. Alles wat er aan
overlap is levert voor de mens in principe een risico op voor het ontstaan van een
autoimmuunaandoening. En als het immuunsysteem eenmaal heeft geleerd om jacht te maken
op een bepaald eiwit, dan blijft het daarmee hardnekkig doorgaan.

Als de mens zou worden gevaccineerd met volledig HPV16 virus – een virus zonder
envelop/mantel en dus zonder manteleiwitten – dan zou het immuunsysteem in principe jacht
kunnen gaan maken op 84 lichaamseigen eiwitten, die alle betrokken zijn bij fundamentele
levensprocessen.
De HPV-vaccins maken echter gebruik van VLP’s – virus-like-particles – die slechts bepaalde
delen van het HPV-genoom uitmaken. En dus gaat het bij die vaccins ook niet om 84
overeenkomende eiwitten. Dat maakt de kans op het ontstaan van autoimmuunaandoeningen
weer iets kleiner.

Maar in principe zijn vacinaties er op gericht om de immuunrespons kunstmatig op te voeren.


En daarmee wordt dan tevens de kans op het ontstaan van autoimmuunziekten groter.
En dat was aan de fabrikant van Cervarix ook heel goed bekend. En om op voorhand het
artikel van D. Kanduc over HPV16 - en het risico op autoimmuunziekten als bijwerking - uit
2009 te ontzenuwen heeft GlaxoSmithKline in zijn revisie van de productinformatie van
Cervarix op 5-2-2010 dat verhaaltje opgenomen waarin wordt gesteld dat zowel in de
controlegroep – die normaliter een afspiegeling is van dezelfde samenstelling als de actieve

848
testgroep en die niet echt actieve stoffen krijgt ingespoten - als in de vaccintestgroepen het
ontstaan van nieuwe autoimmuunziekten slechts 0,8% bedraagt.
Dat zet het publiek op het been dat vaccinaties niet leiden tot een grotere incidentie van
autoimmuunziekten dan normaliter in de bevolking voorkomt. En dat was natuurlijk ook de
bedoeling.

Aluminium en de poreuze celmembranen als de grote boosdoeners


Het was GSK er natuurlijk primair om te doen om in ieder geval te weerleggen dat men met
HPV16 een niet te verwaarlozen risico zou lopen op autoimmuunziekten, want ook in die
VLP’s zijn natuurlijk wel diverse overeenkomstige genen/eiwitten van HPV16 aanwezig.
Dat die onderzoekers bij hun onderzoek nou net hadden gekozen voor het HPV16-virus maakt
dat juist ook HPV16 – dat in Cervarix voorkomt – wat beladen is geworden. Die mogelijkheid
van bijwerkingen in de vorm van het ontstaan van autoimmuunziekten heeft GSK natuurlijk
graag willen uitpoetsen.

In het voorgaande is nu al besproken hoe virussen kunnen leiden tot autoimmuunziekten en


waarom aluminium hydroxide daarbij een bevorderende rol speelt. Maar waarom leidt enkel
aluminium hydroxide dan tot net zoveel autoimmuunziekten als vaccins met daarin
virusantigenen, als we tenminste GSK geloven?

Behalve virussen – en als pathogeen bekend staande bacteriën krijgt de mens voortdurend
allerlei micro-organismen binnen die gelukkig lang niet allemaal proberen om in onze cellen
te infiltreren teneinde zich daar via ons eigen DNA te vermenigvuldigen. Die micro-
organismen komen per ongeluk binnen en zijn er niet op uit om zich via de mens als gastheer
te kunnen handhaven en uitbreiden. Normaliter raken we die organismen ook weer gewoon
kwijt.
Maar ….. als door de aanwezigheid van het elektro-actieve aluminium hydroxide de
celmembranen in het menselijk lichaam poreus zijn geworden, dan kunnen al die andere
micro-organismen natuurlijk ook makkelijker – zelfs per ongeluk – ook in die ‘wijd open
staande’ cellen binnenkomen.
Omdat die menselijke cellen helemaal niet gewend zijn aan de aanwezigheid van die
ongenode gast-micro-organismen – die natuurlijk in hun protesoom ook overeenkomsten
hebben met het menselijk protesoom – zal het menselijk immuunsysteem natuurlijk meteen
gaan proberen om die vreemde micro-organismen te lijf te gaan en uit te roeien.
Die vreemde micro-organismen worden door het immuunsysteem gezien als antigenen
waartegen antilichamen moeten worden gemaakt. En dat gebeurt – als het goed is – dan ook.
Maar tegelijkertijd kunnen die antilichamen natuurlijk ook weer terecchtkomen op
overeenkomstige eiwitten van de mens. En hierdoor kan het menselijk immuunsysteem zich
dan ook weer onbedoeld keren tegen eigen menselijke eiwitten.

Het lijkt er op dat het niet vooral de bekende infectieziekten zijn die kunnen leiden tot
autoimmuunziekten – waarbij aluminium hydroxide adjuvants leiden tot een groter risico –
maar dat het primair aluminium is dat door het poreus en doorlaatbaar maken van de
celmembranen de mogelijkheid schept dat het immuunsysteem zich keert tegen menselijke
eiwitten die identiek zijn aan eiwitten uit het protesoom van primitieve micro-organismen die
– al of niet met de bedoeling de mens als gastheer te gebruiken – makkelijker in menselijke
cellen kunnen infiltreren doordat die daarvoor ‘wijd open staan’.

Zo beschouwd kunnen alle vaccins met aluminiumzouten als adjuvant dus bijdragen aan het
toenemen van autoimmuunziekten. En daarbij hoeven de in die vaccins gebruikte

849
antigeeneiwitten niet eens veel overlap te vertonen met het menselijk protesoom, omdat er
tegelijkertijd immers ook allerlei andere micro-organismen met hun protesoom een rol kunnen
spelen. Want die slippen samen met de virusantigenen – weliswaar als ongenode gasten – ook
gewoon mee naar binnen, de cellen in.

Veel autoimmuunziekten ontstaan al in de jeugd, zoals diabetes type 1 en tegenwoordig ook


steeds vaker diabetes type 2, de ziekte van Addison, coeliakie en de ziekte van Crohn. En
eigenlijk is dat niet zo verwonderlijk als we beseffen hoe vaak kleine kinderen worden
gevaccineerd.

GSK heeft dan wel de verdenking betreffende het veroorzaken van extra
autoimmuunziekten afgewend van Cervarix, maar daarmee werd - via de handige
truuk om de placebo’s van aluminium te voorzien - wel de verdenking gelegd op alle
vaccins met daarin elektro-actieve stoffen zoals aluminium hydroxide.

Vaccins tegen gele koorts, hepatitis A en –B bevatten zowel virusmateriaal als aluminium.
Door de aanwezigheid van aluminium kunnen er door de overeenkomstige eiwitten van de
virale en het menselijk protesoom makkelijker allerlei autoimmuunziekten ontstaan, terwijl
aluminium op zich kan leiden tot demyelinisatie en neuronendood.

Omdat primitieve ziekmakende micro-organismen zelf geen myeline bevatten en daarvoor


ook geen eiwitten in hun protesoom hebben - kan demyelinsatie daarom ook al geen echte
auto-immuunziekte zijn.

850
Mijn eigen theorie over het ontstaan van beschadigde myeline

In de introductie staat te lezen: […] geactiveerde microglia (astrocyten) presenteren een nog
onbekend antigen, er volgt nog meer cytokine productie en uiteindelijk vorming van
macrofagen die het myeline beschadigen […]

Dat onbekende antigeen is niets anders dan een myelinemolecuul die een afwijkende vorm
heeft en daarom als lichaamsvreemde antigeen wordt aangezien. Doordat elektro-actieve
stoffen zoals aluminium ladingsverschuivingen teweeg brengen in de atomen van moleculen
in hun nabijheid, krijgen de myelinemoleculen waarmee dit gebeurt een andere vouwing en
daardoor ook een andere ruimtelijke structuur. Hierdoor wordt zo’n myelinemolecuul niet
meer als lichaamseigen herkent, hoewel de chemische structuur nog wel hetzelfde kan zijn.

Ik zal nu mijn theorie over squaleen, myeline, elektro-actieve stoffen, MS en het syndroom
van Guillain-Barré nader uitleggen.

Midden augustus 2009 werd bekend dat het Britse Health Protection Agency (HPA) in een
vertrouwelijke brief aan 600 neurologen heeft gevraagd om extra alert te zijn op een toename
van nieuwe incidenties van het syndroom van Guillain-Barré omdat men een link vermoedt
met het nieuwe vaccin tegen influenza A/H1N1.

Normaliter is GBS een relatief zeldzame aandoening, die in extreme gevallen - via
spierverlammingen - tot ademhalingsproblemen en de dood kan leiden, en meestal
invaliderend werkt op de motoriek van handen en voeten en spraak.
Over het ontstaan is niet veel bekend, behalve dan dat het veroorzaakt wordt door degeneratie
van de myeline-schede rond zeuwvezels.
Bekend is dat na een vaccinatiecampagne in de VS in 1976 – tegen eveneens een soortgelijke
griep – meer dan 500 mensen GBS opliepen, waarvan er 25 stierven. De vacinatiecampagne
werd stopgezet, maar het precieze mechanisme achter die vergrote incidentie van GBS werd
nooit in kaart gebracht.

Dr. Tom Jefferson, van de Cochrane Collaboration, een onafhandelijke groep die onderzoek
beoordeelt, zei hierover dat nieuwe medicijnen zich nimmer gedragen op de manier die je
verwacht en dat er misschien een link is met GBS. Hij opperde dat er misschien een relatie is
met squaleen dat in die vaccins werd gebruikt. Hij acht het mogelijk dat squaleen toch nog
onverwachte – tot nu toe onbekende - bijwerkingen kan opleveren.

Gezien het feit dat ook bij Golfoorlog-soldaten GBS relatief veel voorkwam, besloot ik om te
onderzoeken of er inderdaad zo’n link tussen squaleen en GBS mogelijk is.

GBS wordt veroorzaakt doordat de myeline-schede - die normaliter de zenuwvezels zodanig


isoleert dat de transmissie van prikkels langs de zenuwvezels zo goed als onverzwakt verloopt
– degenereert. Hierdoor treedt er verlies op van de snelheid en effectiviteit van de overdracht
van de prikkels tussen zenuwen onderling en tussen zenuwen en spieren. Dit leidt tot
neurodegeneratieve aandoeningen, waarvan GBS er eentje is. Bij GBS verzwakt de
prikkeloverdracht van zenuwen naar spieren. Hierbij kunnen willekeurige (handen en voeten)
en onwillekeurige bewegingen (ademhaling, hart en slagaders enz.) worden getroffen.

Ik begin met een paar kleine citaatjes betreffende myeline, die ik op Wikipedia aantrof.

851
[…] Myelin is a dielectric (electrically) insulating) material that forms a layer, the myelin
sheath, usually around the axon of a neuron. It is essentially for the proper functioning of the
nervous system […]

[…] Composition of myelin:


Myelin made by different cell types varies in chemical composition and configuration. But
performs the same insulating function. Myelinated axons are white in appearance, hence the
‘white matter’ of the brain.
Myelin is composed of about 80% lipid and about 20% protein. Some of the proteins that
make up myelin are myelin basic protein (MBP), myelin oligodendrocyte glycoprotein (MOG),
and proteolipid protein (PLP). Myelin is made up primarly of a glycolipid called
galactocerebroside. The intertwining of the hydrocarbon chains of sphingomyelin serve to
strenghten the myelin sheath […]

Maar welke vetten zijn er nog meer betrokken bij de samenstelling van myeline?

Een aanwijzing daarvoor vond ik in een artikel over het Smith-Lemli-Opitz syndroom (SLOS)
als oorzaak voor geboortedefecten. Ik citeer even uit het artikel dat over deze stoornis
verscheen in het Ned Tijdschr Klin Chem 1997; 22: 175-179.

[…] Het Smith-Lemli-Opitz syndroom (SLOS) wordt veroorzaakt door een blok in de laatste
stap van de cholesterolbiosynthese, de omzetting van 7-dehydrocholesterol naar cholesterol.
SLO-patiënten hebben een sterk verlaagde 7-dehydrocholesterol-delta-7 reductase activiteit
resulterend in lage plasma- en weefsel cholesterolconcentraties met hoge concentraties 7-
dehydrocholesterol.
Kenmerkende fenotypische afwijkingen zijn mentale retardatie, een afwijkend karakteristiek
gelaat, orgaan-, geslachts-, en extremiteitsafwijkingen […]
[…] In 1964 beschreven Smith, Lemli en Opitz drie niet-verwante jongens met opvallend
overeenkomstige kenmerken, waaronder mentale retardatie […]
[…] Het neurologische beeld kan dus naast een aanlegstoornis verklaard worden uit een
myelinisatiestoornis daar normaal myeline voor ongeveer 25% uit cholesterol bestaat, dat
lokaal in het centraal zenuwstelsel wordt gesynthetiseerd […]

Myeline bestaat dus voor ongeveer 25% uit cholesterol en wordt lokaal in het zenuwstelsel
gesynthetiseerd.

In het voorgaande had ik al beschreven dat squaleen een voorstof is voor de biosynthese van
cholesterol. We kunnen dus concluderen dat myeline een aandeel squaleen bevat. En hier zou
de link met GBS wel eens op kunnen berusten.

In een andere publicatie kwam ik de volgende tekst tegen:


[…] What Squalene Does to Humans
Your immune system recognizes squalene as an oil molecule native to your body. It is found
throughout your nervous system and brain. In fact, you consume squalene in olive oil and not
only will your immune system recognize it, you will also reap the benefits of its antioxidant
properties.
The difference between ‘good’ and ‘bad’ squalene is the route by which it enters your body.
Injection is an abnormal route of entry which incites your immune system to attack all the
squalene in your body, not just the vaccine adjuvant.

852
Your immune system will attempt to destroy the molecule wherever it finds it, including in
places where it occurs naturally, and where it is vital to the health of your nervous system.
Gulf War veterans with Gulf War Syndrome (GWS) received anthrax vaccines which
contained squalene. MF59 (the Novartis squalene adjuvant) was an unapproved ingredient in
experimental anthrax vaccines and has since been linked to the devastating autoimmune
diseases suffered by countless Gulf War vets.
The Department of Defense made every attempt to deny that squalene was indeed an added
contaminant in the anthrax vaccine administered to Persian Gulf War military personnel –
deployed and non-deployed – as well as participants in the more recent Anthrax Vaccine
Immunization Program (AVIP).

However, the FDA discovered the presence of squaleen in certain lots of AVIP product. A test
was developed to detect anti-squalene antibodies in GWS patients, and a clear link was
established between the contaminated product and all the GWS sufferers who had been
injected with the vaccine containing squalene.
A study conducted at Tulane Medical School and published in the February 2000 issue of
Experimental Molecular Pathology included these stunning statistics:

· ‘… the substantial majority (95%) of overtly ill deployed GWS patients had antibodies to
squalene. All (100%) GWS patients immunized for service in Desert Shield/Desert Storm
who did not employ, but had the same signs and systoms as those who did deploy, had
antibodies to squalene
· In contrast, none (0%) of the deployed Persian Gulf veterans not showing signs and
symptoms of GWS have antibodies to squalene. Neither patients with idiopathic
autoimmune disease nor healthy controls had detectable serum antibodies to squalene.
The majority of symptomatic GWS patients had serum antibodies to squalene […]

Het originele artikel waaruit deze gegevens afkomstig zijn is:


Antibodies to squalene in Gulf War syndrome, door Asa PB, Cao Y, Garry RF., Exp Mol
Pathol. 2000 Feb;68(1):55-64.

De ervaringen met vaccinaties tijdens de Eerste Golfoorlog (eind 1990 en begin 1991, Desert
Shield/Desert Storm) kregen nog een vervolg in 1997. Van de samenvatting van dit artikel uit
2002 van Asa PB en collega’s kreeg ik de Nederlandse vertaling toegestuurd:

[…] We schreven eerder dat antilichamen tegen squaleen, een experimenteel vaccinadjuvans,
aanwezig zijn bij personen met symptomen samenhnagend met het Golfoorlogsyndroom
(GWS) (P.B. Asa et al., Exp.Mol.Pathol 68, 196-197, 2000). De United States Department of
Defense startte het Anthrax Vaccine Immunization Program (AVIP) in 1997 om 2,4 miljoen
millitairen te vaccineren. Omdat bijwerkingen bij gevaccineerde manschappen leken op
symptomen van het GWS, testten we AVIP-deelnemers op anti-squaleen antilichamen (ASA).
In een plotstudie waren 6 van de 6 vaccinontvangers met GWS-achtige symptomen positief
voor ASA. In een grotere blinde studie waren slechts 32% (8/25) van de AVIP-manschappen
positief (P > 0,05) vergeleken met 15,7% (3/19) van de controlepersonen.
Verdere analyse onthulde dat er een verband bestond tussen ASA met specifieke vaccin-
batches. De incidentie van ASA bij manschappen in de blinde studie die deze batches kregen
was 47% (8/17) vergeleken met een incidentie van 0% (0/8); (P < 0.025) van de AVIP-
deelnemers die andere vaccin batches kregen.

853
Analyse van bijbehorende manschappen onthulde dat bij op één na alle gevallen (19/20;
95%), ASA beperkt waren tot manschappen die gevaccineerd waren met vaccin-batches
waarvan bekend was dat ze squaleen bevatten.
Behalve één symptomatische persoon, waren positieve klinische bevindingen bij 17 ASA-
negatieve manschappen beperkt tot 4 personen die vaccin ontvingen van batches die squaleen
bevatten.
ASA waren niet aanwezig in prevaccinatie-sera dat – voorafgaand aan de vaccinatie –
beschikbaar was van 4 AVIP-manschappen. Drie van deze vier persoen werden alsnog ASA-
positief na vaccinatie.
Deze resultaten suggereren dat de productie van ASA (anti-squaleen antilichamen) bij GWS-
patiënten verband houdt met de aanwezigheid van squaleen bij bepaalde batches van het
anthrax-vaccin […]

Asa PB, Wilson RB, Garry RF. Antibodies to squalene in recipients of anthrax vaccine, Exp
Mol Pathol. 2002 Aug; 73(1): 19-27. Department of Microbiology, Tulane University
Medical School, New Orleans, Louisiana 70112, USA.

Uit deze beide onderzoeksverslagen blijkt dat mensen met klachten na vaccinatie met een
squaleenhoudend vaccin bijna allemaal antilichamen tegen squaleen in hun lichaam hadden en
mensen zonder klachten niet. De klachten zijn dus gerelateerd aan squaleen in vaccins. Maar
lang niet iedereen werd hierdoor getroffen.
Over de aanwezigheid van squaleen in de vaccins die werden gebruikt in 1990/1991 bestaat
nog steeds discussie en uiteindelijk denkt men dat er slechts een geringe hoeveelheid in die
vaccins aanwezig was, in de vorm van een verontreiniging. Toch zagen we ook bij die
veteranen van die Eerste Golfoorlog dat er klachten kunnen worden gerelateerd aan de
aanwezigheid van antilichamen tegen squaleen.

Het lijkt er op dat de aanwezigheid van antilichamen tegen squaleen bijna altijd gepaard gaat
met een klachtenpatroon en dat tegelijk vaccins die niet of nauwelijks squaleen bevatten ook
kunnen leiden tot de aanwezigheid van antilichamen tegen squaleen.
Wat is hier de onderliggende oorzaak van. Welk mechanisme is hiervoor verantwoordelijk?

En waarom had een relatief groot aantal van deze patiënten ook te maken gekregen met GBS,
net zoals ook bij het (eveneens squaleenhoudende?) vaccin tegen de griep in 1976 het geval
was?

Als we beseffen dat elektro-actieve elementen in vaccins, zoals kwik, aluminium en Span 85
kunnen leiden tot ladingverschuiving binnen de moleculen van squaleen (als dat ook
aanwezig is in die vaccins), dan wordt het plaatje duidelijk. Daarom de volgende redenering:

· Als er in een vaccin squaleen aanwezig is samen met een elektro-actieve stof zoals
Thimerosal (kwik), aluminium of Span 85, dan zal er in dat squaleen ladingsverschuiving
kunnen optreden, waardoor de ruimtelijke structuur van de squaleenmoleculen verandert
in een niet natuurlijke – dus niet lichaamseigen – structuur (zoals we bij mensen en dieren
aantreffen).
· Hierdoor ziet het lichaam de veranderde squaleenmoleculen aan voor antigenen, hetgeen
een immuunreactie oproept waarbij antilichamen worden gevormd tegen die ‘vreemde’
squaleenmoleculen die als indringer worden gezien.
· Dat principe had ik al beschreven, maar nu komt het vervolg. Die afwijkend geworden
squaleenmoleculen in het vaccin – die we ook moeten zien als nanodeeltjes - verspreiden

854
zich via de bloedbaan door het lichaam en de hersenen – via de bloed-brein-barière - en
voegen zich bij de al aanwezige squaleen op die plekken waar dat van nature al in het
lichaam en de hersenen aanwezig is, dus ook in de myeline rond de axons van de zenuwen.
· Myeline wordt voortdurend nieuw aangemaakt, zoals alles in het lichaam. Dus gaat die
per vaccin aangevoerde grondstof voor myeline (via cholesterol) myeline – met daarin
afwijkende moleculen – ook functioneren in de nieuw aangemaakte myeline en zet zich
vast rond de axonen, terwijl er iets minder lichaamseigen nieuw aangemaakte myeline
(met zelf gemaakte squaleen) naast wordt afgezet. We zien dus na een vaccinatie met een
squaleenhoudend vaccin dat er rond de axonen een combinatie zit van zelf gemaakt
squaleen en per vaccin aangevoerd squaleen dat ook meer of minder afwijkende
moleculen bevat.
· Bovendien kan het in het vaccin meegekomen lipofiele Thimerosal of aluminium er ook
nog voor zorgen dat er na de vaccinatie ook nog ruimtelijke afwijkingen (afwijkende
vouwingen van eiwitten) ontstaan van door het lichaam zelf aangemaakte
squaleenmoleculen. Hierdoor kan het aantal afwijkende squaleenmoleculen in myeline
nog aanzienlijk veel groter worden.
· Zelfs bij gebruik van vaccins zonder squaleen – maar met aluminium of Thimerosal – kan
na vaccinatie verandering optreden van de ruimtelijke structuur van squaleenmoleculen.
· Na vaccinatie met squaleenhoudende vaccins waarin ook elektro-actieve stoffen zitten
ontstaat er al meteen – en daarna op termijn nog afwijkender wordend – mengsel van
normale en vervormde squaleen rond de axonen. Het aantal afwijkende moleculen neemt
gestaag toe. Na vacinatie met niet-squaleenhoudende vaccins die wel elektro-actieve
stoffen bevatten zien we ook een ontstaan en een toename van het aantal afwijkende
squaleenmoleculen rond de axonen optreden.
· Het lichaam herkent alleen de correct gevouwen squaleenmoleculen als lichaamseigen en
het immuunsysteem valt de ‘vervormde’ squaleenmoleculen aan. Hierdoor vallen er gaten
in de myelinebekleding van de zenuwvezels. Hierdoor neemt het isolatievermogen van
myeline af en daardoor ook de kwaliteit van de signaaltransmissie van de zenuwen.
Prikkels worden zwakker en langzamer doorgegeven. Als die transmissie onder een
bepaalde drempelwaarde komt, dan komen de zenuwprikkels niet meer over bij de spieren
en treedt verlamming op. Ook wordt de communicatie van neuronen onderling zwakker en
langzamer. Dat kan ook leiden tot een trager verwerken van informatie, zodat ook de
cognitieve functies worden aangetast.
· Als dat proces van degeneratie van myeline plaats vindt in de motorcortex – die de
willekeurige motoriek aanstuurt, dan zullen inderdaad handen, voeten, aangezichtsspieren
en de spraak het eerst worden aangetast. De invloed van de motorcortex wordt voorgesteld
door een misvormd mannetje, de ‘homunculus’ genoemd, met onevenredig grote handen,
voeten, gezicht en mond. De aansturing van deze lichaamsdelen neemt in de motorcortex
relatief de grootste plaats in en zal dan ook het eerst en ernstigst worden getroffen door
demyelinisatie. Ook de aansturing van de onwillekeurige spieren zoals die van
ademhaling, hart, slagaderen en darmperistaltiek kan worden getroffen.
· GBS is dus wél en ook weer géén auto-immuunziekte. Want er wordt wel een in principe
lichaamseigen stof aangevallen, maar die stof (squaleen) bezit niet meer de ruimtelijke
kenmerken van dat echte lichaamseigen squaleen en fungeert dus eigenlijk alleen als ieder
ander antigeen. Daarom is het vernietigen van het eigen – maar afwijkende - squaleen dus
ook te zien als een normale immuunreactie. In het serum van ziek geworden veteranen die
een vaccinatie met een squaleenhoudend vaccin kregen trof men weliswaar antilichamen
aan tegen squaleen, maar nader onderzoek zou uitwijzen dat het gaat om antilichamen
tegen ruimtelijk afwijkende squaleenmoleculen. Maar die squaleen wijkt niet af voor wat
betreft de chemische samenstelling. Normaliter bepaalt men de aard van een stof op een

855
scheikundige manier, namelijk door het bepalen van de chemische samenstelling aan de
hand van de aangetroffen atomen van bepaalde elementen van het periodiek systeem.
Daarbij let men niet op de vouwing van de ketens van de atomen van die elementen. (Dat
geldt ook voor de samenstelling van aminozuren.) Dat vereist weer een heel ander soort
van onderzoek, dat men tegenwoordig ook in Nijmegen kan verrichten. (GBS kan ook nog
door andere mechanismen worden veroorzaakt.)
· Het verschil in goede en verkeerde squaleen ligt dus niet in de manier van toediening,
maar aan het feit dat er al of niet een verandering is opgetreden in de ruimtelijke structuur.
Het immuunsysteem zal dus niet vanwege een toediening per injectie consequent alle
squaleen aanvallen, maar alleen antilichamen maken tegen afwijkende squaleenmoleculen.
En die laatste komen niet alleen per injectie (vaccin dat squaleen plus elektro-actieve stof
bevat) binnen, maar worden ook nog steeds in het lichaam zelf aangemaakt, nadat er een
lipofiele elektro-actieve stof is binnengekomen, die daarna grotendeels in het lichaam
aanwezig blijft.
· Net zo goed als afwijkend squaleen wordt aangevallen, worden ook afwijkende myeline-
moleculen en andere veranderde lichaamseigen eiwitmoleculen door het immuunsysteem
aangevallen

Conclusie uit deze redenering:


Uit deze redenering volgt dat neurodegeneratieve aandoeningen zoals GBS (dat vrij snel
optreedt) en multiple sclerose (MS) dat meestal een wat langzamer en chronischer
verloop kent, beide kunnen worden veroorzaakt door vaccinaties die al of niet squaleen
bevatten, maar wel altijd een elektro-actieve stof zoals Thimerosal, aluminium en/of
Span85 (al of niet in MF59).
Ook mentale retardatie en achteruitgang van cognitieve vermogens kunnen worden
veroorzaakt door deze vaccinaties omdat de communicatie van hersencellen onderling –
vaak progressief – wordt benadeeld.

MS als auto-immuunziekte?
MS wordt nog steeds gezien als een klassieke auto-immuunziekte, waarbij het lichaam de
eigen myelinelaag om de zenuwvezels (axonen) aanvalt. Hoewel er ook andere oorzaken zijn
voor MS – zoals een onvermogen om door een genetisch defect goede myeline te produceren,
of een gebrek aan fosfor voor de fosfolipiden die deel uitmaken van myeline – houdt men
vooral hardnekkig vast aan de auto-immuun-visie.
Als door elektro-actief aluminium, kwik of Span85 het voor myeline benodige squaleen of
andere eiwitten vervormd raken, dan wordt niet alleen de myelinelaag dunner, maar blijven er
ook onbenutte vervormde eiwitten door het lichaam zwerven die door het immuunsysteem
worden aangezien voor antigenen. Deze onbruikbaar geworden squaleen of andere voor
myeline onbruikbaar geworden eiwitten worden dan door het immuunsysteem – als dat nog
goed werkt – opgeruimd.Het immuunsysteem valt dan bij MS niet de eigen myeline aan, maar
ruimt slechts op wat door een andere oorzaak onbruikbaar is geworden. De activiteit van het
immuunsysteem is hier dan niet de oorzaak van de MS, maar het gevolg van het degenereren
van de myeline door bijvoorbeeld injecties met elektro-actieve stoffen of de aanwezigheid van
elektro-actieve metalen die op een andere manier in het lichaam binnenkwamen.

Als in vaccins voor kinderen of ook de griepprik (H1N1) voor kinderen squaleen voorkomt
samen met een elektro-actieve stof, dan kan dit leiden tot een zodanig bepaalde mate van
degeneratie van demyelinisatie van zenuwvezels in het brein, dat er door de verminderde
geleiding van prikkels – door verminderde isolatie door myeline – een

856
ontwikkelingsachterstand optreedt in de vorm van mentale retardatie, net zoals bij kinderen
met SLOS. Dit naast problemen met de motoriek en andere neurologische disfuncties.
En dit kan ook gebeuren bij vaccinaties met vaccins die geen squaleen, maar enkel
elektro-actieve stoffen bevatten.

Afwijkend geraakte squaleenmoleculen en de toenemende incidentie van SLOS


Van een arts die dit boek al in een voorstadium las, vernam ik dat SLOS in het verleden zeer
zeldzaam was, maar dat er tegenwoordig sprake is van een steeds grotere incidentie van dit
Smith-Lemli-Opitz syndroom. Tegenwoordig is er zelfs een patiëntenvereniging voor SLOS.
Die toename laat zich verklaren uit het feit dat er de laatste jaren steeds meer gevaccineerd
wordt met vaccins die elektro-actieve stoffen bevatten, waardoor de ruimtelijke vorm van
lichaamseigen squaleenmoleculen ook – en soms ernstig - kan worden aangetast. Waar er een
gebrek ontstaat aan normaal gevormde squaleenmoleculen zal ook de vorming van cholesterol
benadeeld worden. Want squaleen is immers een voorstof voor de biosynthese van cholesterol.
De echte klassiek beschreven SLOS kan ontstaan voor de geboorte, door een gendefect of
door gebrek aan cholesterol bij de moeder. Maar als men jonge kinderen vaccineert met
vaccins die elektro-actieve stoffen zoals kwik en/of aluminiumzouten of zelfs MF59 bevatten,
dan zullen deze jonge kinderen – die in de eerste twee levensjaren nog een post-natale
ontwikkeling doormaken die qua kwetsbaarheid vergelijkbaar is met de eerste negen maanden
in de baarmoeder – alsnog een vorm van SLOS kunnen ontwikkelen.
Vrouwen kunnen dus door herhaald en veelvuldig vaccineren met vaccins die elektro-actieve
stoffen bevatten een cholesteroltekort krijgen, waardoor hun nakomelingen de kans lopen op
SLOS. En als kinderen nog gezond geboren worden, dan kunnen ze dat syndroom oplopen
door de veelheid van vaccinaties die ze al direct na hun geboorte te verwerken krijgen.

De toename van SLOS lijkt rechtevenredig met de toename van de hoeveelheid vaccinaties
met daarin elektro-actieve stoffen. Die toename is zo sterk, dat er inmiddels al een
patiëntenvereniging voor bestaat.

Onderbouwende evidentie voor bovenstaande redenering:


Omdat er registraties bestaan van bijwerkingen van alle vacinaties kan bij benadering worden
bekeken welke bijwerkingen bij alle of specifieke vaccinaties worden gemeld. Hierbij moeten
we rekening houden met het feit dat lang niet alle bijwerkingen worden gemeld en
geregistreerd. Ondanks die vermoedelijke onderregistratie komt het het bekijken van deze
gegevens toch een interessant patroon naar voren.
Hieronder zal ik in getallen weergeven welke bijwerkingen bijvoorbeeld tot nu toe werden
gemeld bij de Amerikaanse (VEARS) en Duitse (Paul Erlich Instituut) bijwerkingenbanken.

VEARS:
Alle vaccins en de incidentie van GBS daarbij: 1545 gevallen tot nu toe geregistreerd.

HPV-vaccins en de incidentie van GBS daarbij: 49 gevallen tot nu toe geregistreerd.

Alle vaccins en de incidentie van MS daarbij: 744 gevallen tot nu toe geregistreerd.

HPV-vaccins en de incidentie van MS daarbij: 50 gevallen tot nu toe geregistreerd.

857
Paul Erlich Instituut:
Alle vaccins en de incidentie van GBS daarbij: 170 gevallen tot nu toe geregistreerd.

HPV-vaccins en de incidentie van GBS daarbij: 3 gevallen tot nu toe geregistreerd.

Alle vaccins en de incidentie van MS daarbij: 95 gevallen tot nu toe geregistreerd.

HPV-vaccins en de incidentie van MS daarbij: 10 (9 bij Gardasil en 1 bij Cervarix)

Het valt op dat zeker bij de HPV-vaccins – en dan met name bij Gardasil – de incidentie van
MS relatief groter is dan van GBS, want het aantal gewone vaccinaties is vele malen groter
dan het aantal HPV-vaccinaties dat tot nu is gegeven.

Dit betekent dat ook de gewone vaccins – bijna altijd voorzien van Thimerosal of aluminium
– zeer gevaarlijk zijn en ook demyelinisatie kunnen veroorzaken, waardoor GBS of het iets
later manifest wordende MS kunnen optreden.

Deze cijfers betekenen daarom ook dat vele kinderen door deze vaccinaties – waaronder
hoofdzakelijk de gewone vaccinaties tegen de bekende kinderziekten volgens het
Rijksvaccinatieprogramma - te kampen kunnen krijgen met storingen van de motoriek,
mentale retardatie en gedragsproblematiek.

Niet alleen gedragsproblematiek kan een gevolg zijn van demyelinisatie van zenuwvezels,
ook problemen met de zintuigen zoals het gehoor en het gezicht komen voor. Als bijvoorbeeld
de axonen tussen het netvlies en het occipitale hersengebied minder goed prikkels kunnen
gaan doorgeven kan men bijvoorbeeld gaan dubbelzien omdat de op het netvlies ontvangen
beeldinformatie niet meer adequaat en synchroon kan worden verwerkt in de
achterhoofdshersenen, waar deze informatie als het ware aan het bewustzijn wordt
gepresenteerd. Ook blindheid en gehoorverlies kunnen op deze manier worden veroorzaakt.

Gedragsproblematiek
Degeneratie van myeline leidt in de hersenen tot het verzwakken van de prikkeloverdracht
tussen neuronen onderling. Hierdoor kan een verminderde communicatie optreden tussen
verschillende gebieden in de hersenen. Zo is bijvoorbeeld voor een goed psychisch
functioneren van belang dat er een goede communicatie bestaat tussen de amygdala’s waarin
de emotie wordt gereguleerd en de frontale lobben waarin het vermogen tot beslissen en
remming van impulsen zetelen. Mankeert er iets aan de communicatie tussen deze twee
belangrijke gebieden, dan kunnen – samen met nog wat afwijkingen in de communicatie met
andere gebieden - er uiteenlopende stoornissen ontstaan zoals onder andere retardief (na de
geboorte ontstaan) autisme, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en de borderline stoornis.
Vaak missen deze mensen een adequate impulscontrole en kunnen ze niet organiseren. Vaak
ook zijn deze kinderen door deze manco’s onhandelbaar en worden ze ook nooit volwassen.
Het tamelijk recent in kaart gebrachte proces van neuronenontwikkeling gevolgd door ‘snoei’
kan niet volgens het plan van de blauwdruk verlopen. En dus blijven deze gemankeerde
hersenen ook onrijp.

Nog nooit werden dit soort problemen bij jeugd op deze manier in kaart gebracht. De dokter
zegt dat prikken nodig is om geen mazelen te krijgen en stuurt een kind met gedrags- en/of
andere afwijkingen naar de orthopedagoog of de neuroloog. Maar die houden zich niet bezig
met vaccinaties, want dat is hun specialisatie niet. En de verpleegkundige op het

858
consultatiebureau die de eerste prikken zet, volgt alleen maar de bevelen van hogerhand op en
ziet deze kinderen na enkele jaren meestal nooit meer terug.
Is het eigenlijk wel zo vreemd dat de laatste tijd steeds meer kinderen onaangepast gedrag
vertonen en soms uit het gewone onderwijs moeten worden verwijderd? En dan zegt de
omgeving dat ze het niet begrijpt omdat het toch zo’n verschrikkelijk lief en aardig babietje
was…

Dat ik deze consequenties van elektro-actieve stoffen in vaccins niet uit mijjn duim zuig,
moge blijken uit het volgende artikel dat in 2008 verscheen in de Journal of the Neurological
Sciences (www.elsevier.com/locate/jns): Young HA, et al, Thimerosal exposure in infants and
neurodevelopmental disorders: An assessment of computerized medical records in the
Vaccine Safety Datalink, J Neurol Sci (2008), doi: 10.1016/j.jns.2008.04.002.
Ik zal alleen de conclusie van dit artikel citeren:

[…] The results of the present ecological study show an association between increased Hg
exposure from Thimerosal-containing vaccines and neurodevelopmental disorders. The
observed effects were sonsistent with several previous epidemiological studies on the
potential adverse effects of prenatal/early postnatal Hg exposure and are also supported by
the known adverse effects of Hg exposure on human neurodevelopment. Despite the findings
from the present study indicating that the Hg additive, Thimerosal, was associated in some
children with significant adverse outcomes, children should still continue to receive routine
childhood vaccines. However, efforts should be undertaken to remove Thimerosal from all
vaccines as rapidly as posssible, and further efforts should be undertaken to evaluate adverse
effects of Thimerosal and other mercurial compounds on human neurodevelopment […]

Niet alleen kwik moet worden verwijderd uit vaccins, maar tevens aluminium en Span85.
Want die zorgen voor dezelfde schade als het onderzochte kwik.

In de Volkskrant van zaterdag 15-8-2009 stond in de rubriek Kort een berichtje dat precies
aansluit bij dit hele betoog betreffende demyelinisatie van verbindingsvezels tussen neuronen
in verschillende gebieden in het brein. Ik citeer het in zijn geheel:

[…] In het brein van psychopaten haperen de verbindingen


Witte stof – Psychopaten hebben haperende verbindingen tussen het hersengebiedje dat
emoties reguleert (de amygdala), en het gebiedje dat verantwoordelijk is voor de
besluitvorming (de orbifrontale cortex). Dat stellen Britse onderzoekers van het London’s
King’s College Hospital in het tijdschrift Molecular Psychiatry op basis van onderzoek met
een nieuwe scantechniek bij zeven psychpaten. De Britten zagen bij hun proefpersonen gaten
in de witte stof, de ‘bedrading’ van de hersenen. De vraag is nu of deze gaten al vanaf de
geboorte aanwezig zijn, of pas later ontstaan […]

Ik denk dat ik in het voorgaande betoog het antwoord al heb gegeven.

Op 18-8-2009 ontving ik nog een lijst met bijwerkingen van vaccinaties met daarop twee
kolommen: eentje voor bijwerkingen van alle vaccinaties en eentje met bijwerkingen die
specifiek werden gemeld na Gardasilvaccinatie. Van deze lijst vanaf 01-01-2006 – die in
bewerking is en dus nog niet alle meldingen bevat – zal ik in dit verband alleen de aantallen
noemen die ik aantref achter de rubrieken Guillain-Barré GBS), Multiple sclerosis (MS) en
Paralysis.

859
Syndroom van Guillain-Barré: alle vaccinaties: 313, Gardasil: 49.
Multiple sclerosis: alle vaccinaties: 79, Gardasil: 50.
Paralysis: alle vaccinaties: 160, Gardasil 74.

Omdat het niet onmogelijk is dat bij de gemelde verlammingen ook degeneratie van
myelinescheden een rol speelt, moeten we constateren dat demyelinisatie door vaccinaties
inderdaad een niet te verwaarlozen rol speelt.

Gezien mijn ontdekking dat toename van het syndroom van Guillain-Barré en MS gerelateerd
kon zijn aan elektro-actieve elementen in vaccins achtte ik het noodzakelijk om hiervan de
betrokken medische wereld in kennis te stellen. Daartoe schreef ik op 19-8-2009 per e-mail
brieven naar de Nederlandse Vereniging van Neurologen en het Nederlands Huisartsen
Genootschap. Beide brieven waren identiek op de aanhef na. Ik laat hieronder dan ook slechts
de brief aan de neurologen volgen:

[…]
Aan de Nederlandse Vereniging voor Neurologie

Zeer geachte dames en heren,

Ik zou graag om aandacht willen vragen voor de kwestie betreffende de vaccinaties tegen HPV en de nieuwe
influenza H1N1. Dit met name vanwege enkele zeer verontrustende neurologische bijwerkingen die ik recent in
kaart bracht. Ik hoop daarom ook dat u deze zending onder de aandacht wilt brengen van de leden van uw
vereniging.

Al enige jaren werk ik aan het in kaart brengen van tot nu kennelijk door iedereen over het hoofd geziene
gevaren die kleven aan vaccinaties. Dat vaccinaties niet volkomen veilig zijn wordt door de gevestigde medische
orde ook helemaal niet ontkend, zoals recent weer eens in de Volkskrant te lezen was. Niet de HPV- en de
griepprik zijn niet zonder risico, maar ook de vaccinaties in het kader van het RVP blijken niet veilig te zijn.

Vaccinaties zijn momenteel volledig ingeburgerd, zodanig zelfs dat de meeste mensen zich niet eens meer
zouden kunnen voorstellen hoe het zonder deze voor onze bestwil dringend aanbevolen prikken zou zijn.
Ik heb echter ook meegemaakt hoe prikken tegen kinderziekten niet werkzaam bleken, omdat later deze ziekten
toch nog werden doorgemaakt. Zelf heb ik nooit meer last van de seizoensgriep sinds ik me daartegen niet meer
jaarlijks laat prikken. Bovendien maakte ik van zeer nabij mee hoe een gezond kind direct na vacinatie –
dezelfde dag nog - overleed. Hoewel ik vanzelfsprekend ook mijn eigen kinderen had laten inenten tegen alles
waarvoor ze werden opgeroepen, dook toch gaandeweg twijfel op over het nut en de veiligheid van met name de
vacinaties in de grootscheepse vaccinatiesprogramma’s. (Bij vaccinaties tegen enge ziekten in het kader van
reizen naar tropische en andere vreemde oorden kun je andere overwegingen hanteren).
Toen mijn eigen kinderen afstudeerden begon ik mede daarom zelf ook nog aan een nieuwe studie. In de
afgelopen 16 jaar deed ik naar aanleiding van die studie enkele verontrustende ontdekkingen met betrekking tot
onder meer de veiligheid van vaccins en de nog niet als zodanig onderkende bijwerkingen daarvan op de kortere
en langere termijn. Ontdekking die ik stuk voor stuk met (meestal ook gepubliceerd) wetenschappelijk materiaal
kan onderbouwen.

Afgelopen dagen kwam weer eens de mogelijke link tussen vaccinaties met squaleenhoudende vaccins en het
syndroom van Guillain-Barré in de publiciteit. Uit nieuwsgierigheid en om mijn studie-manuscript (nog niet
geredigeerd) completer te maken dook ik even intensief in deze materie. Dat was best schrikken.
Niet alleen is squaleen in combinatie met Span85 (in de vorm van Novartis’ adjuvant MF59) heel gevaarlijk,
maar tevens blijkt ook dat Thimerosal (kwik) en aluminiumzouten (bijvoorbeeld het veel gebruikte aluminium
hydroxide) kunnen leiden tot het ontstaan van GBS en het wat chronischer verlopende MS. In beide gevallen kan
– door de elektro-activiteit van kwik, aluminium en/of Span85 - ladingsverschuiving worden veroorzaakt in
moleculen van het squaleen dat – via cholesterol - deel uitmaakt van myeline. Door die ladingsverschuiving
verandert de vouwing van de squaleenmoleculen, waardoor de ruimtelijke structuur gewijzigd wordt Het

860
immuunsysteem keert zich dan tegen deze ruimtelijk afwijkende moleculen van het squaleen die nu functioneren
als lichaamsvreemde antigenen. Hierdoor wordt de myelinelaag rond de axonen aangetast. En een verminderde
prikkeloverdracht tussen zenuwen en spieren en tussen neuronen onderling kan leiden tot verlammingen en
allerlei soorten van neurologisch disfunctioneren.
Dit mechanisme achter GBS, MS en allerlei functiestoornissen in het brein staat beschreven op de bladzijden 65
tot en met 78 van de bijgevoegde studie naar de ‘Verborgen gevaren van vaccinaties’. Het item betreffende
degeneratie van myeline door elektro-actieve stoffen in vaccins begint op bladzijde 72.

Deze hele studie getuigt van mijn bezorgde kritiek op het huidige vaccinatiebeleid, waarbij ik heb getracht om de
verborgen gevaren zo wetenschappelijk mogelijk aan het licht te brengen.
Omdat kritiek op zich alleen nog geen goede vervangende oplossing biedt, ben ik ook verplicht om zelf te komen
met een constructief voorstel tot een alternatieve oplossing. Daarom stel ik de lezers van deze studie tevens mijn
onderzoeksvoorstellen tot een nieuwe aanpak ter beschikking. Deze treft u hierbij ook als bijlage aan. Mijn
hypothese betreffende de eliminatie van virussen en andere eencellige ziekmakers treft u aan op de bladzijden 50
tot en met 64.

Hoewel diverse artsen in eerste instantie al enthousiast hebben gereageerd op deze hypotheses (totaal 228 bladz.)
durfde of wilde tot nu toe niemand om diverse redenen een experiment te beginnen. De implicaties bij een
eventueel slagen van zulke experimenten zouden namelijk enorm zijn. Niet alleen voor het welzijn van de
wereldbevolking, maar ook voor de individuele inkomens van behandelaars en de farmaceutische industrie. En
daarom liggen deze voorstellen tot een alternatieve anpak al geruime tijd op de plank.

Stel nou de kleine kans dat een experiment naar de eliminatie van ziekmakers inderdaad succesrijk verloopt, dan
zou op slag de hele – steeds verwarrender wordende - discussie betreffende vaccinaties van de baan zijn. Dan
zou niemand meer behoeven te worden gevaccineerd, dan zijn alle niet te verwaarlozen gevaren die daaraan
kleven van de baan en……komt er helemaal geen ernstige grieppandemie en zullen die er ook nooit meer komen.
Op dezelfde manier zou dan ook het hele Rijksvaccinatieprogramma kunnen worden afgeschaft en worden er
ook geen kinderen meer ziek omdat de bekende virussen mondiaal zullen kunnen worden geëlimineerd. En
nieuw opduikende ziekmakers – zoals het recent opgedoken en zeer gevreesde New Dehli Metallo 1-enzym -
wacht dan ook geen lang leven meer.

Deze onderzoeksvoorstellen zijn gebaseerd op diverse tamelijk recente wetenschappelijke onderzoeksuitkomsten,


die met elkaar konden leiden tot het formuleren van deze hypothetische, maar mogelijkerwijs veelbelovende
aanpak.
Daar waar de dreiging van infectieziekten wereldwijd nog steeds aanwezig is en waar virologen op 8-8-2009 nog
in de Volkskrant stellen dat vaccins nooit helemaal veilig kunnen zijn, moet er blijven worden gezocht naar een
veiliger alternatief.
[…] Ondanks de strenge eisen die aan de ontwikkeling van vaccins worden gesteld (‘Je geeft ze aan mensen die
niet ziek zijn en dat ook zeker niet willen worden’), is absolute veiligheid voor de complete bevolking een utopie,
zegt hoogleraar Kroes. Elk vaccin, elk geneesmiddel, kent zeldzame bijwerkingen, die pas bij toepassing op
grote schaal duidelijk worden […]

In deze tijd van vooruitschrijdende technologie – waarin de benodigde apparatuur voor het testen van mijn
hypothetische alternatieve veilige aanpak al voorhanden is – mogen we er niet in berusten dat we zullen moeten
blijven leven met de – vaak ook nog ontkende en verborgen – bijwerkingen van vaccinaties, die tot zoveel
individueel leed kunnen leiden.

Ik weet het, het is een utopie, maar in het licht van de in kaart gebrachte gevaren van vaccinaties, verdient dit
onderzoeksvoorstel het om tenminste toch eventjes te worden gefalsificeerd. De belangen die op het spel staan,
namelijk de aanstaande niet bijwerkingloze vaccinatie van vele miljoenen mensen tegen een pandemisch geachte
griep, zijn er groot genoeg voor.

Met een vriendelijke groet,

T.C. Kuiper – van den Bos

Bijlagen:
3. De verborgen gevaren van vaccinaties
4. Onderzoeksvoorstellen voor een alternatief gebruik van bioresonantie, via energieke methoden die zijn
afgeleid van – maar niet gelijk aan - het idee achter bioresonantie-therapie (BRT), magnetische

861
breinstimulatie (TMS), Deep Brain Stimulation (DBS) en elektrische nervus vagus-stimulatie (VNS).
[…]

Op deze brief aan de Nederlandse Vereniging voor Neurologie mocht ik helaas geen enkele
reactie ontvangen, hetgeen me bevreemdde. De eerder vermelde vertrouwelijke
correspondentie tussen tussen het Britse publieke gezondheidsdepartement en de 600
neurologen lijkt wel een eerste aanwijzing dat het met dit versneld ingevoerde
pandemievaccin niet helemaal in orde is. Waarom deze waarschuwing in Engeland niet ook
naar andere (huis)artsen werd gezonden is vreemd. Want juist huisartsen zullen vaak het
vaccin toedienen en ook doorverwijzen bij de eerste tekeken dat er na vaccinatie iets niet in
orde is. Als de publieke gezondheid het primaire punt van zorg is, dan is deze gang van zaken
vreemd.

Nadat ik op 29-8-2009 in de Volkskrant las over een nieuw ontdekte mogelijkheid om de


ruimtelijke structuur van moleculen in beeld te brengen en ik deze mogelijkheid ook had
toegevoegd aan dit manuscript, besloot ik om drie weken na het per e-mail versturen van de
eerste brief aan de Nederlandse Vereniging voor Neurologie toch nog een tweede per post te
versturen. Deze brief volgt hieronder:

T.C. Kuiper – van den Bos


Brielseweg 17
3233 AA Oostvoorne
tckuiper@wxs.nl
Oostvoorne, 9 september 2009.

Aan de Nederlandse Vereniging voor Neurologie


Lomanlaan 103
3526 XD Utrecht

Zeer geachte dames en heren,

Op 19 augustus j.l. stuurde ik u per e-mail een brief waarin ik melding maakte van nieuw ontdekte bijwerkingen
van squaleenhoudende vaccins, met name als het ging om de combinatie van squaleen en elektro-actieve stoffen
zoals kwik, aluminiumzouten en Span85 (in het adjuvant MF59 van Novartis).

Helaas mocht ik van u geen reactie ontvangen. En dat bevreemdt me zeer, temeer omdat ik veronderstel dat ook
de leden van uw Nederlandse Vereniging voor Neurologie wel op de hoogte zullen zijn van de brief die uw
Britse collega’s van hun overheid ontvingen. En misschien heeft ook de Nederlandse overheid wel een
soortgelijke brief verstuurd, want natuurlijk is het zaak om het optreden van meer gevallen van het syndroom
van Guillain-Barré en MS zorgvuldig te monitoren.

Op 29 augustus j.l. publiceerde de Volkskrant een verslag van een artikel dat zojuist was gepubliceerd in de
Science. Dit artikel bespreekt de vondst van enkele wetenschappers die een methode hebben ontwikkeld om de
atomaire structuur van moleculen in beeld te brengen. Het is nu mogelijk geworden om effecten van elektro-
actieve stoffen op moleculen van bijvoorbeeld eiwitten en aminozuren in kaart te brengen door het meten van de
ladingen van de afzonderlijke atomen binnen een molecuul.
Onder invloed van elektro-actieve stoffen ontstaan verschuivingen in de ladingen van de samenstellende atomen
binnen moleculen, waardoor de onderlinge aantrekking van die atomen verandert en daardoor ook de vouwing
binnen dat molecuul. Hierdoor verandert de ruimteljke structuur, hetgeen weer effecten heeft op de
eigenschappen van dat molecuul, dat bijvoorbeeld nu ineens wel of niet kan binden op voor dat molecuul
bedoelde receptoren. Door dit effect kunnen in principe alle mogelijke funciestoornissen optreden, evenals de in
mijn vorige brief beschreven degeneratie van de myelinelaag om de axonen.

862
Binnenkort start een mondiale vaccinatiecampagne met vaccins die niet geheel onomstreden zijn. Hetgeen ook al
blijkt uit de brief die de Britse overheid deed uitgaan naar de 600 neurologen. Door deze nieuw ontdekte
mogelijkheid om ruimtelijke structuren van moleculen in beeld te brengen is het nu mogelijk geworden om
voorafgaand aan de geplande vaccinaties eerst nog tijdig te onderzoeken of er inderdaad sprake is van het
optreden van ladingverschuiving en dito veranderde ruimtelijke structuren van zowel squaleen als andere
menselijke eiwitten en aminozuren onder invloed van elektro-actieve stoffen zoals kwik, aluminiumzouten en
Span85.
Gezien het belang van de mondiale volksgezondheid is het van het grootste belang om de mogelijkheid tot een
vergelijkend onderzoek aan te grijpen en zo snel mogelijk te laten uitvoeren. Zo’n onderzoek kan eventueel
alleen al vele gevallen van snel optredend GBS en op termijn onstaande MS voorkomen.

Mij dunkt dat uw vereniging voor neurologie de aangewezen rechtspersoon is om zo’n onderzoek op zo kort
mogelijke termijn bij de overheid af te dwingen.

Bijgaand vindt u een beschrijving van deze nieuwe onderzoeksmethode die ik heb gekoppeld aan het stuk over
‘Het grote onbegrepen gevaar van de relatief nieuwe hulpstof MF59 in vaccins’. Voor de volledigheid stuur ik
ook nog het stuk over de demyelinisatie dat u al op 19 augustus 2009 – blijkens een e-mailbevestiging – ontving.

In afwachting van een reactie uwerzijds, groet ik vriendelijk,

T.C. Kuiper – van den Bos

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Een dag nadat ik deze brief verzond, vond ik een artikel terug dat ik reeds in juli 2009 ontving.
Ik werkte dat uit in een extra hoofdstukje en zond dat vervolgens ook nog naar de
Nederlandse Vereniging voor Neurologie. Hieronder volgt de brief waarmee ik het volgende
hoofdstukje vergezeld liet gaan.

T.C. Kuiper – van den Bos


Brielseweg 17
3233 AA Oostvoorne
tckuiper@wxs.nl
Oostvoorne, 11 september 2009.

Aan de Nederlandse Vereniging voor Neurologie


Lomanlaan 103
3526 XD Utrecht

Zeer geachte dames en heren,

Op 19 augustus j.l. stuurde ik u per e-mail een brief waarin ik melding maakte van nieuw ontdekte bijwerkingen
van squaleenhoudende vaccins, met name als het ging om de combinatie van squaleen en elektro-actieve stoffen
zoals kwik, aluminiumzouten en Span85 (in het adjuvant MF59 van Novartis). Op 9-9-2009 liet ik dit volgen
door een beschrijving van een nieuwe methode om ladingsverschuivingen onder invloed van elektro-actieve
elementen – en daardoor veroorzaakte verkeerde vouwingen van aminozuren en eiwitten – aan te tonen.

De dag erna vond ik een artikel terug dat ik al op 12-7-2009 ontving en dat de aanzet vormde tot de ontdekking
van nog een verontrustend mechanisme van alluminiumzouten in vaccins, ongeacht of er ook squaleen in het
geding is. Ook dit mechanisme heeft betrekking op degeneratie van de myelelinelaag om axonen, waardoor de
prikkeloverdracht in het brein en naar de spieren benadeeld kan worden.

Aluminium hydroxide leidt volgens het Drug-Induced Nutrient Depletion Handbook uit 2001 tot depleties van
vitamine D, calcium en fosfor. Fosfor is nodig voor de vorming van fosfolipiden die ook een aandeel hebben in

863
de samenstelling van myeline. Verlaagd fosfor werkt door in een verminderde kwaliteit van de myelineschedes
en daardoor ook in een verminderde kwaliteit van de impulsoverdracht.

Gezien de enorme toename van vaccinaties met aluminium hydroxide-houdende vaccins tijdens de laatste
decennia is het niet onmogelijk dat de merkbare toename van neurologische problematiek bij – met name ook –
jongeren deels te herleiden kan zijn op dit meyeline-degenererende mechanisme van deze adjuvant, dat door
stapeling van deze lipofiele stof in de vetweefsels van lichaam en hersenen op de langere termijn kan optreden.

In relatie tot neurologische stoornissen van allerlei aard waarschuwde de kinderarts dr. Robert W. Sears in begin
2008 jaar al voor de negatieve effecten van aluminium hydroxide, dat hij de ‘nieuwe Thimerosal’ noemt. Een
opsomming van de hoeveelheid aluminium hydroxide die schoolkinderen al binnen hebben gekregen is
weergegeven in mijn manuscript dat u reeds in digitale vorm ontving bij mijn eerste brief aan u.
Het door mij in de bijlage beknopt weergegeven mechanisme van degeneratie van de myelinisering – plus het
reeds op 19-8-2009 naar u verstuurde mechanisme, via ladingsverschuiving door de elektro-actieve eigenschap
van aluminium hydroxide – zouden samen weleens de basis kunnen vormen voor de door dr. Sears reeds
geregistreerde toename van neurologische problematiek bij opgroeiende jeugd.

Deze verontrustende observaties en theoretisch in kaart gebrachte (causale) mechanismen mogen simpelweg niet
worden genegeerd. Want het gaat wel om een hele nieuwe generatie jeugd die zich op deze manier minder
optimaal kan ontwikkelen dan normaliter het geval zou zijn.

Als u van mening bent dat mijn theorieën niet kunnen kloppen en dus genegeerd dienen te worden, dan zou ik
dat graag op een wetenschappelijk onderbouwde manier van u vernemen.

In de hoop van u te vernemen, groet ik vriendelijk,

T.C. Kuiper – van den Bos

Bijlage:
Hoe aluminiumzouten in vaccins via depletie van fosfor leiden tot demyelinisatie.

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Waarschuwing voor het syndroom van Guillain-Barré op de bijsluiter


In oktober 2009 werd ook nog een vaccin tegen de seizoensgriep goedgekeurd. Het gaat om
Fluzone van Sanofi-Avantis. In de productinformatie kwam ik de volgende rubriek tegen, met
daarin een opmerkelijke informatie:

WARNINGS AND PRECAUTIONS

5.2. Guillain-Barré Syndrome

Recurrence of Guillain-Barré syndrome (GBS) has been temporally associated


with the administration of influenza vaccine. Fluzone vaccine should be
administered to individuals who have a prior history of Guillain-Barré syndrome
only based on careful consideration of the potential benefits and risks.

Ik denk dat deze productinformatie toch ook bekend moet zijn geworden bij de Nederlandse
Vereniging voor Neurologie. In ieder geval wordt deze waarschuwing – die de fabrikant moet
vrijwaren voor claims – niet zomaar gegeven. Ik denk dat we hieruit mogen afleiden dat mijn
theorie betreffende het veroorzaken van GBS door vaccins wel enig hout snijdt.

864
Evidentie voor de relatie tussen elektro-activiteit en verstoring van eiwitten
Dat ladingen van eiwitten gerelateerd zijn aan hun ruimtelijke structuur en het al of niet
vervormd zijn, blijkt uit de samenvatting van het artikel Net charge per residue modulates
conformational ensembles of intrinsically disordered proteins, door Albert H. Mao en
collega’s, dat op 5-5-2010 door PNAS werd gepubliceerd. Ik citeer dit abstract:

[…] Intrinsically disordered proteins (IDPs) adopt heterogeneous ensembles of


conformations under physiological conditions. Understanding the relationship between amino
acid sequence and conformational ensembles of IDPs can help clarify the role of disorder in
physiological function.
Recent studies revealed that polar IDPs favor collapsed ensembles in water despite the
absence of hydrophobic groups – a result that holds for polypeptide backbones as well.
By studying highly charged polypeptides, a different archetype of IDPs, we assess how charge
content modulates the intrinsic preference of polypeptide backbones for collapsed structures.
We characterized conformational ensembles for a set of protamines in aqueous milieus using
molecular simulations and fluorescense measurements. Protamines are arginine-rich IDPs
involved in the condensation of chromatin during spermatogenesis.
Simulations based on the ABSINTH implicit solvation model predict the existence of a
globule-to-coil transition, with net charge per residue serving as the discriminating order
parameter. The transition is supported by quantative agreement between simulation and
experiment.
Local conformational preferences partially explain the observed trends of polymeric
properties. Our results lead to the proposal of a schematic protein phase diagram that should
enable prediction of polymeric attributes for IDP conformational ensembles using easily
calculated physicochemical properties of amino acid sequences.
Although sequence composition allows the prediction of polymeric properties, interresidue
contact preferences of protamines with similar polymeric attributes suggest that certain
details of conformational ensembles depend on the sequence. This provides a plausible
mechanism for specificity in the functions of IDPs […]

Men heeft dus ontdekt dat bij een bepaalde grenswaarde in de lading van
eiwitmoleculen deze moleculen van vorm veranderen en van een keurig bolletje kunnen
overgaan in een kronkelige warboel, een warrige kluwen, waardoor de ruimtelijke
structuur van zo’n eiwitmolecuul anders wordt.
Normaliter worden de eigenschappen van een eiwitmolecuul bepaald door de volgorde van de
samenstellende aminozuren, maar bij een verandering van de lading kan door veranderde
vouwing de volgorde van de aminozuren in de vouwing van het molecuul veranderen,
waardoor ook de eigenschappen kunnen veranderen. Dit mechanisme geeft een verklaring
voor de waargenomen functieverschillen van vervormde eiwitten.

Ik denk dat dit onderzoeksresultaat mijn theorie betreffende de verandering van de ruimtelijke
structuur - en daarmee ook van de functie van deze eiwitten – voldoende onderbouwt om er
terdege rekening mee te houden.
En dit soort effecten kunnen worden teweeggebracht door kwik en aluminium, als die in meer
dan normale mate aanwezig zijn in het lichaam van een levend organisme zoals de mens.

Mannelijke onvruchtbaarheid door elektro-actieve invloeden


Maar ik denk dat dit onderzoeksresultaat nog een alarmerende boodschap inhoudt. Er wordt
namelijk gesproken van een experiment waarbij protamines waren betrokken. Dit zijn

865
arginine-rijke eiwitten die betrokken zijn bij de condensatie van chromatine tijdens de
spermatogenese.
Het is dus niet ondenkbeeldig dat als er onder invloed van extra – niet normale – elektro-
actieve invloeden, zoals van straling of sterk elektro-actieve stoffen, een andere lading
ontstaat in die protamines, er iets mis kan gaan bij de condensatie van chromatine. En dat op
die manier de spermatogenese wordt ontregeld. En dat zal dan weer doorwerken in
vruchtbaarheidsproblemen voor mannen omdat er dan geen goede spermavorming plaatsvindt.
Een andere dan normale lading in die protamines kan dus leiden tot het veranderen van de
ruimtelijke structuur en eigenschappen van die eiwitten, waardoor de condensatie van het bij
de kerndeling betrokken chromatine stagneert. Met als gevolg veel minder nieuwe
spermacellen, waardoor een afgenomen mannelijke vruchtbaarheid.

Aluminium hydroxide in vaccins kan dus leiden tot een afname van de mannelijke
vruchtbaarheid. En dat is ook wat we de laatste decennia zien bij jonge mannen die vanaf hun
geboorte steeds vaker werden gevaccineerd dan vroeger het geval was.

ADEM door beschadigd myeline


Bij sommige meisjes die werden gevaccineerd tegen HPV kwam ook een aandoening voor
met de benaming ‘ADEM’. Hieronder volgt de definitie hiervan zoals weergegeven door
Google:
[…] Acute disseminated encephalemyelitis (ADEM) is a neurological disorder characterized
by inflammation of th brain and spinal cord caused by damage to the myelin sheath. The
myelin sheath is the fatty covering which acts as an insulator on nerve fibers in the brain.
ADEM may occur in association with a viral or bacterial infection, as a complication of
inoculation or vaccination, or whithout a preceding cause. Onset of the disorder is sudden.
Symptoms, which vary among individuals, may include headache, delirium, lethargy, coma,
seizures, stiff neck, fever, ataxia, optic neuritis, transverse myelitis, vomiting, and weight loss.
Other symptoms may include monoparesis (paralysys of a single limb) or hemiplegia
(paralysis on one side of the body). The disorder occurs in children more often than in adults
[…]

Aluminium hydroxide leidt tot motorische stoornissen en degeneratie van neuronen


Op 20-8-2009 publiceerde het online ScienceDirect, het artikel Aluminum hydroxide
injections lead to motor deficits and motor neuron degeneraton, door Christopher A. Shaw
en Michael S. Petrik van de University of British Columbia, Vancouver, Canada, in het
Journal of Inorganic Biochemistry. Ik citeer hieronder het Abstract van dit artikel.

[…] Gulf War Syndrome is a multi-system disorder afflicting many veterans of Western
armies in the 1990-1991 Gulf War. A number of those afflicted may show neurological
deficits including various cognitive dysfunctions and motor neuron disease, the latter
expression virtually indistinguisable from classical amyotrophic lateral sclerosis (ALS)
except for the age of onset. This ALS-“cluster” represents the second such ALS cluster
described in the literature to date. Possible causes of GWS include several of the adjuvants in
the anthrax vaccine and others. The most likely culprit appears to be aluminium hydroxide. In
an initial series of experiments, we examined the potential toxicity of aluminium in male,
outbred CD-1 mice injected subcutaneously in two equivalent-to-human doses.
After sacrifice, spinal cord and motor cortex samples were examined by
immunohistochemistry.

866
Aluminium-treated mice showed significantly increased apoptosis of motor neurons and
increases in reactive astrocytes and microglial proliferation within the spinal cord and
cortex. Morin stain detected the presence of aluminium in the cytoplasm of motor neurons
with some neurons also testing positive for the presence of hyper-phosphorylated tau
protein, a pahtological hallmark of various neurological diseases, including Alzheimer’s
disease and frontotemporal dementia.
A second series of experiments was conducted on mice injected with six doses of aluminium
hydroxide. Behavioural analysis in these mice revealed significant impairments in a
number of motor functions as well as diminished spatial memory capacity.
The demonstrated neurotoxicity of aluminium hydroxide and its relative ubiquity as an
adjuvant suggest that greater scrunity by the scientific community is warranted […]

Hieronder nog wat informatie over aluminium in vaccins:

Volgens Vaccines Licensed for Immunization and Distribution in the US with Supporting Documents,
http://www.fda.gov/BiologicsBloodVaccines/Vaccines/ApprovedProducts/ucm093830.htm, bevatten de volgende
vaccins (vaccinnaam/handelsnaam, fabrikant en informatie van het genoemde product) aluminium adjuvants.

Anthrax Vaccine Adsorbed/Biothrax, Emergent BioDefense Operations Lansing, Inc., "The final product is
formulated to contain 1.2 mg/mL aluminum, added as aluminum hydroxide in 0.85% sodium chloride."

Diphtheria & Tetanus Toxoids Adsorbed, Sanofi Pasteur Inc, "Each 0.5 mL dose is formulated to contain 6.7 Lf
of diphtheria toxoid, 5 Lf of tetanus toxoid, and not more than 0.17 mg of aluminum."

Diphtheria & Tetanus Toxoids & Acellular Pertussis Vaccine Adsorbed/Tripedia, Sanofi Pasteur, Inc., "Each
0.5 mL dose also contains, by assay, not more than 0.170 mg of aluminum and not more than 100 μg (0.02%) of
residual formaldehyde."

Diphtheria & Tetanus Toxoids & Acellular Pertussis Vaccine Adsorbed/Infanrix, GlaxoSmithKline Biologicals,
"Each 0.5-mL dose contains 4.5 mg of NaCl and aluminum adjuvant (not more than 0.625 mg aluminum by
assay). Each dose also contains ≤100 mcg of residual formaldehyde and ≤100 mcg of polysorbate 80 (Tween
80)."

Diphtheria & Tetanus Toxoids & Acellular Pertussis Vaccine Adsorbed/DAPTACEL, Sanofi Pasteur, Ltd.,
"Other ingredients per 0.5 mL dose include 1.5 mg aluminum phosphate (0.33 mg of aluminum) as the adjuvant,
≤5 μg residual formaldehyde, <50 ng residual glutaraldehyde and 3.3 mg (0.6% v/v) 2-phenoxyethanol (not as a
preservative)."

Diphtheria and Tetanus Toxoids and Acellular Pertussis Adsorbed, Hepatitis B (Recombinant) and
Inactivated Poliovirus Vaccine Combined/Pediarix, GlaxoSmithKline Biologicals, "Each 0.5-mL dose also
contains 4.5 mg of NaCl and aluminum adjuvant (not more than 0.85 mg aluminum by assay). Each dose also
contains ≤100 mcg of residual formaldehyde and ≤100 mcg of polysorbate 80 (Tween 80)."

Diphtheria and Tetanus Toxoids and Acellular Pertussis Adsorbed and Inactivated Poliovirus
Vaccine/Kinrix, GlaxoSmithKline Biologicals, "Each 0.5-mL dose contains 4.5 mg of NaCl and aluminum
adjuvant (not more than 210 0.6 mg aluminum by assay). Each dose also contains ≤100 mcg of residual
formaldehyde and 211 ≤100 mcg of polysorbate 80 (Tween 80)."

Diphtheria and Tetanus Toxoids and Acellular Pertussis Adsorbed, Inactivated Poliovirus and
Haemophilus b Conjugate (Tetanus Toxoid Conjugate) Vaccine/Pentacel, Sanofi Pasteur, Ltd, "Other
ingredients per 0.5 mL dose include 1.5 mg aluminum phosphate (0.33 mg aluminum) as the adjuvant,
polysorbate 80 (approximately 10 ppm by calculation), ≤5 μg residual formaldehyde, <50 ng residual
glutaraldehyde, ≤50 ng residual bovine serum albumin, 3.3 mg (0.6% v/v) 2-phenoxyethanol (not as a
preservative) and <4 pg of neomycin and <4 pg polymyxin B sulfate. "

Haemophilus b Conjugate (Meningococcal Protein Conjugate) and Hepatitis B (Recombinant)


Vaccine/Comvax, Merck & Co, Inc, "The individual PRP-OMPC and HBsAg adjuvanted bulks are combined to
produce COMVAX. Each 0.5 mL dose of COMVAX is formulated to contain 7.5 mcg PRP conjugated to

867
approximately 125 mcg OMPC, 5 mcg HBsAg, approximately 225 mcg aluminum as amorphous aluminum
hydroxyphosphate sulfate, and 35 mcg sodium borate (decahydrate) as a pH stabilizer, in 0.9% sodium chloride.
The vaccine contains not more than 0.0004% (w/v) residual formaldehyde."

Hepatitis A Vaccine, Inactivated/Havrix, GlaxoSmithKline Biologicals, "Each 1-mL adult dose of vaccine
consists of 1440 EL.U. of viral antigen, adsorbed on 0.5 mg of aluminum as aluminum hydroxide. Each 0.5-mL
pediatric dose of vaccine consists of 720 EL.U. of viral antigen, adsorbed onto 0.25 mg of aluminum as aluminum
hydroxide."

Hepatitis A Vaccine, Inactivated/VAQTA, Merck & Co, Inc, "Pediatric/Adolescent Formulation (12 Months
Through 18 Years of Age): each 0.5 mL dose contains approximately 25U of hepatitis A virus antigen adsorbed
onto approximately 0.225 mg of aluminum provided as amorphous aluminum hydroxyphosphate sulfate, and 35
mcg of sodium borate as a pH stabilizer, in 0.9% sodium chloride. Adult Formulation (19 Years of Age and Older):
each 1 mL dose contains approximately 50U of hepatitis A virus antigen adsorbed onto approximately 0.45 mg of
aluminum provided as amorphous aluminum hydroxyphosphate sulfate, and 70 mcg of sodium borate as a pH
stabilizer, in 0.9% sodium chloride."

Hepatitis A Inactivated & Hepatitis B (Recombinant) Vaccine/Twinrix, GlaxoSmithKline Biologicals, "A 1.0-mL
dose of vaccine contains 720 ELISA Units of inactivated hepatitis A virus and 20 mcg of recombinant HBsAg
protein. One dose of vaccine also contains 0.45 mg of aluminum in the form of aluminum phosphate and
aluminum hydroxide as adjuvants, amino acids, 5.0 mg 2-phenoxyethanol as a preservative, sodium chloride,
phosphate buffer, polysorbate 20, Water for Injection, traces of formalin (not more than 0.1 mg), a trace amount of
thimerosal (<1 mcg mercury) from the manufacturing process, and residual MRC-5 cellular proteins (not more
than 2.5 mcg)."

Hepatitis B Vaccine (Recombinant)/Engerix-B, GlaxoSmithKline Biologicals, "Pediatric/Adolescent: Each 0.5-


mL dose contains 10 mcg of hepatitis B surface antigen adsorbed on 0.25 mg aluminum as aluminum hydroxide.
The pediatric formulation contains sodium chloride (9 mg/mL) and phosphate buffers (disodium phosphate
dihydrate, 0.98 mg/mL; sodium dihydrogen phosphate dihydrate, 0.71 mg/mL). Adult: Each 1-mL adult dose
contains 20 mcg of hepatitis B surface antigen adsorbed on 0.5 mg aluminum as aluminum hydroxide. The adult
formulation contains sodium chloride (9 mg/mL) and phosphate buffers (disodium phosphate dihydrate, 0.98
mg/mL; sodium dihydrogen phosphate dihydrate, 0.71 mg/mL)."

Hepatitis B Vaccine (Recombinant)/Recombivax HB, Merck & Co, Inc, "All formulations contain approximately
0.5 mg of aluminum (provided as amorphous aluminum hydroxyphosphate sulfate, previously referred to as
aluminum hydroxide) per mL of vaccine. In each formulation, hepatitis B surface antigen is adsorbed onto
approximately 0.5 mg of aluminum (provided as amorphous aluminum hydroxyphosphate sulfate) per mL of
vaccine."

Human Papillomavirus Quadrivalent (Types 6, 11, 16, 18) Vaccine, Recombinant/Gardasil, Merck & Co, Inc,
"Each 0.5-mL dose of the vaccine contains approximately 225 mcg of aluminum (as Amorphous Aluminum
Hydroxyphosphate Sulfate adjuvant), 9.56 mg of sodium chloride, 0.78 mg of L-histidine, 50 mcg of polysorbate
80, 35 mcg of sodium borate, < 7 mcg yeast protein/dose, and water for injection. The product does not contain a
preservative or antibiotics."

Japanese Encephalitis Vaccine, Inactivated, Adsorbed (Military & Commercial)/Ixiaro, Merck & Co, Inc,
"Each dose of vaccine contains approximately 6 mcg of purified, inactivated JEV proteins and 250 mcg of
aluminum hydroxide."

Pneumococcal 7-valent Conjugate Vaccine (Diphtheria CRM197 Protein)/Prevnar, Wyeth Pharmaceuticals,


Inc, "Each 0.5 mL dose is formulated to contain: 2 μg of each saccharide for serotypes 4, 9V, 14, 18C, 19F, and
23F, and 4 μg of serotype 6B per dose (16 μg total saccharide); approximately 20 μg of CRM197 carrier protein;
and 0.125 mg of aluminum per 0.5 mL dose as aluminum phosphate adjuvant."

Tetanus & Diphtheria Toxoids, Adsorbed for Adult Use, Massachusetts Public Health Biologic Lab, "Each 0.5
ml dose contains by calculation not more than 0.45 mg aluminum and less than 100 μg (0.02%) of residual
formaldehyde. The aluminum phosphate functions as an adjuvant to increase the immunogenicity of the toxoids in
primary immunization."

Tetanus & Diphtheria Toxoids Adsorbed for Adult Use/DECAVAC, Sanofi Pasteur, Inc, "Each 0.5 mL dose
also contains a trace amount of thimerosal [mercury derivative, (≤0.3 μg mercury/dose) not as a preservative]
from the manufacturing process, aluminum adjuvant (not more than 0.28 mg aluminum by assay), and not more
than 100 μg (0.02%) of residual formaldehyde."

868
Tetanus Toxoid Adsorbed, Sanofi Pasteur, Inc, "Each 0.5 mL dose is formulated to contain 5 Lf (flocculation
units) of tetanus toxoid and not more than 0.25 mg of aluminum. The residual formaldehyde content, by assay, is
less than 0.02%."

Tetanus Toxoid, Reduced Diphtheria Toxoid and Acellular Pertussis Vaccine, Adsorbed/Adacel, Sanofi
Pasteur, Ltd, "Other ingredients per dose include 1.5 mg aluminum phosphate (0.33 mg aluminum) as the 15
adjuvant, ≤5 μg residual formaldehyde, <50 ng residual glutaraldehyde and 3.3 mg (0.6% v/v) 16 2-
phenoxyethanol (not as a preservative)."

Tetanus Toxoid, Reduced Diphtheria Toxoid and Acellular Pertussis Vaccine, Adsorbed/ Boostrix,
GlaxoSmithKline Biologicals, "Each 0.5-mL dose also contains 4.5 mg of NaCl, aluminum adjuvant (not more than
0.39 mg aluminum by assay), ≤100 mcg of residual formaldehyde, and ≤100 mcg of polysorbate 80 (Tween 80)."

Blijken deze opsomming van aluminiumhoudende vaccins hebben pubers in deze tijd al meer
dan zes doses aluminium ingespoten gekregen. Hoe zou het toch komen dat zoveel
opgroeiende kinderen last hebben van niet alleen een scala aan motorische beperkingen, maar
ook van een verminderde ruimtelijke geheugencapaciteit alsook van allerlei cognitieve-,
aandachtstekort- en gedragsstoornissen.
En hoe zou het toch komen dat steeds meer jongere mensen te maken krijgen met de ziekte
van Alzheimer, frontale dementie (ziekte van Pick) en neurodegeneratieve aandoeningen
zoals GBS, MS en ALS?

Zou dat ook kunnen worden veroorzaakt door de verschillende mechanismen waarlangs
het elektro-actieve aluminium kan leiden tot cel-apoptose, perforaties in celmenbranen
en het veranderen van de ruimtelijke structuren van receptoren op celmembranen?

Op 1-12-2010 ontving ik van PNAS het abstract van het artikel Structure and folding of a
designed knotted protein, door Neil P. King en collega’s. Ik citeer even dit abstract:

[…] A very small number of natural proteins have folded configurations in which the
polypeptide backbone is knotted. Relatively little is known about the folding energy
landscapes of such proteins , or how they have evolved. We explore those questions here by
designing a unique knotted protein structure. Biophysical characterization and X-ray crystal
structure determination show that the designed protein folds to the intended configuration,
tying itself in a knot in the proces, and that it folds reversibly. The protein folds to its native,
knotted configuration approximately 20 times more slowly than a control protein, which was
designed to have a similar tertiary structure but to be unknotted. Preliminary kinetic
experiments suggest a complicated folding mechanism, providing opportunities for further
characterization. The findings illustrate a situation where a protein is able to succesfully
traverse a complex folding energy landscape, though the amino acid sequence of the
protein has not been subjected to evolutionary pressure for that ability.
The succes of the design strategy – connecting two monomers of an intertwined homodimer
into a single protein chain – supports a model for evolution of knotted structures via gene
duplication […]

Ik denk dat we hier een voorbeeld zien van wat niet-natuurlijk in het lichaam voorkomende
elektro-actieve stoffen kunnen doen met de natuurlijke structuren van eiwitten.
Deze eiwitten ontstaan doordat er onder invloed van die elektro-actieve stoffen
ladingsverschuivingen optreden in de samenstellende aminozuren van een eiwit.

869
De vouwing van eiwitten komt namelijk altijd tot stand onder invloed van de verschillende
ladingen van de verschillende aminozuren die samen zo’n eiwitmolecuul vormen.
Als die afzonderlijke ladingen van de aminozuren veranderen doordat er extra elektro-actieve
krachten op inwerken, dan verandert ook de vouwing van zo’n eiwit.
Verdwijnt die niet natuurlijke elektro-actieve invloed weer, dan keert de vouwing van dat
eiwitmolecuul weer terug naar zijn oorspronkelijk bedoelde staat.
Doordat de niet natuurlijke elektro-actieve invloed door de evolutie niet is ingecalculeerd,
raken eiwitten door die onnatuurlijk geforceerde vouwing gewoon ‘in de knoop’ en worden ze
disfunctioneel.

Protein misfolding diseases


Dat verkeerd gevouwen eiwitten al langer onderwerp van onderzoek zijn, zien we ook in het
artikel Nanotools for Megaproblems: Probing Protein Misfolding Diseases Using
Nanomedicine Modus Operandi, door Vladimir N. Uversky en collega’s, (J Proteome Res.
2006 October; 5(10): 2505-2522). Het artikel heeft 220 wetenschappelijke publicaties als
bronnen. Ik citeer van dit artikel even het Abstract:
[…] Misfolding and self-assembly of proteins in anoaggregates of different sizes and
morphologies (nanoensembles, primary nanofilaments, nanorings, filaments, protofibrils,
fibrils, etc.) is a common theme unifying a number of human pathologies termed protein
misfolding diseases.
Recent studies highlight increasing recognition of the public health importance of protein
misfolding diseases, including various neurodegenerative disorders and amyloidoses. It is
understood now that the first essential elements in the vast majority of neurodegenerative
processes are misfolded and aggregated proteins. Altogether, the accumulation of abnormal
protein nanoensembles exerts toxicity by disrupting intracellular transport, overwhelming
protein degradation pathways, and/or disturbing vital cell functions. In addition,, the
formation of inclusion bodies is known to represent a major problem in the production of
recombinant therapeutic proteins. Formulation of these therapeutic proteins into delivery
systems and their in vivo delivery are often complicated by protein association. Thus, protein
folding abnormalities and subsequent events underlie a multitude of human pathologies and
difficulties with protein therapeutic applications.
The field of medicine therefore can be greatly advanced by establishing a fundamental
understanding of key factors leading to misfolding and self-assembly responsible for various
protein folding pathologies. This article overviews protein misfolding diseases and outlindes
some novel and advanced nanotechnologies,, including nanoimaging techniques,
nanotoolboxes and nanocontainers, complemented by appropriate ensemble techniques, all
focussed on the ultimate goal to establish etiology and to diagnose, prevent, and cure these
devastating disorders […]

De Concluding Remarks van dit artikel zijn ook interessant en ik citeer daar een stukje van:
[…] The last couple of decades witnessed a remarkable improvement in our understanding of
the pathology of numerous human diseases at the molecular level. In many cases, the etiology
of a disease is traced to a key protein, and it is recognized now that many devastating
disorders, including neurodegenerative diseases, amyloidoses, cataracts, arthritis, and type 2
diabetes, belong to the family of so-called protein misfolding or conformational diseases.
These disorders, while representing a group of heterologous disorders, are united by a
molecular mechanism where an underlying host protein undergoes a change in its native
conformation.

870
The mentioned conformational changes are accompanied by loss of normal function, gain of
new and often toxid function, aggregation, and misfolding. These proteins could be misfolded
or predisposed to misfolding as a ressult of point mutations, alternative splicing, or other
genetic alterations. For example, such proteins might contain mutations that primarily
decrease protein conformational stability but do not affect their expression of function. This
mutation-induced conformational instability can intermittently cause the affected protein to
partially unfold, then misfold, and then undergo aggegation causing cumulative cell damage.
Alternatively, even normal proteins can undergo some post-translational conformational
alterations induced bychanges in their environments or as a result of toxic insult […]

En onder zo’n ‘toxic insult’ kunnen we ook verstaan ‘vaccinaties met aluminiumhoudende
vaccins’, waardoor er ineens een verandering wordt veroorzaakt in de elektrische lading van
de omgeving van eiwitten en de eiwitten zelf. In feite hebben alle vaccins met daarin elektro-
actieve bestanddelen deze uitwerking.

In relatie tot bovengenoemde artikelen wil ik ook nog even noemen het boek Protein Folding
and Misfolding: Neurodegenerative Diseases, in de serie Focus on Structural Biology 7. de
auteurs zijn Judit Ovádi en Ferenc Orosz. Het is een uitgave van Springer Science – Business
media BV, 2009.
Interessant is ook de vermelding van de Series Editor. Dat is Rob Kaptein, van Bijvoet Center
for Biomolecular Research, van de Utrecht University, The Netherlands.
De Universiteit van Utrecht is dus betrokken bij de uitgave van dit boek. Het lijkt me
dus dat in eigen land het principe van de verkeerd gevouwen eiwitten – dat ik in deze
studie uitputtend behandel als zijnde causaal gerelateerd aan onder meer vaccinaties –
niet meer kan worden genegeerd.

Hoe aluminiumzouten in vaccins via depletie van fosfor leiden tot


demyelinisatie
In het voorgaande besprak ik al dat aluminium hydroxide leidt tot de depleties van vitamine D
en daardoor ook van calcium en fosfor. Hoewel dit staat vermeld in het Drug-Induced
Nutrient Depletion Handbook uit 2001, is dit al veel langer bekend. In een syllabus over
vitaminen, mineralen en spoor-elementen die al rond 1995 werd gebruikt op de opleiding voor
natuurgeneeswijzen in Hilversum worden het belang van vitamine D, calcium en fosfor
uitgebreid behandeld. En daarin wordt nog een belangrijk aspect genoemd, dat tot nu toe niet
aan bod kwam, maar dat ook gerelateerd is aan degeneratie van de myeline-laag om de
axonen. Ik zal eerst enkele fragmenten uit deze syllabus – door drs.Henny de Lint – citeren:

[…] In het lichaam komt fosfor als zodanig niet voor, maar wel in de vorm van fosfaat,
daarom is het beter van fosfaat te spreken […]

[…] Fosfaatdeficiëntie. Primaire deficiëntie is bij de mens niet bekend; ten gevolge van
gebruik van grote hoeveelheden aluminium hydroxide antacida, waarbij het fosfaat uit de
voeding wordt gebonden, kan een secundaire P-deficiëntie ontstaan. De symptomen zin
spierzwakte en botpijnen, het plasma-P is dan erg laag […]

[…] Het proces van absorptie van fosfor wordt bevorderd door vitamine D: dit stimuleert een
apart P-transport-mechanisme […]

871
Hoewel fosfor/fosfaat vele onmisbare functies heeft in het lichaam – het maakt voor o.a. ca.
10% deel uit van de nucleïnezuren en is dus onderdeel van het DNA en RNA – beperk ik me
nu tot het aspect van de fosfolipiden en het zenuwstelsel:

[…] Het is een onderdeel van fosfolipiden en is zo betrokken bij het vettransport in bloed en
lymfe en bij de opbouw van celmembranen […]
[…] Het is een onderdeel van de stofwisseling van het zenuwweefsel […]

Myeline bestaat een mix van eiwitten en lipiden, waaronder ook fosfolipiden. Op 12-7-2009
ontving ik een verslag van een onderzoeksuitkomst betreffende bestraald voedsel, waaruit ik
de eerste alinea zal weergeven:

[…] A recent study published by the University of Wisconsin-Madison showed that cats who
were fed a diet of irradiated food developed severe neurological disorders including paralysis,
movement disabillities, vison problems, cognitive degeneration, intense pain, loss of feeling,
and death. The study revealed that the irradiated food also caused the destruction of myelin, a
mixture of proteins and phospholipids that form a protective sheath around nerve fibers in the
central nervous system, which includes the brain […]

Ik kan me zo voorstellen dat vaccinatie met aluminium hydroxide als adjuvant kan leiden tot
depletie van fosfor/fosfaat, waardoor het aandeel van de fosfolipiden in de samenstelling van
myeline afneemt en daardoor dus ook de totale hoeveelheid en kwaliteit van myeline,
waardoor de myelineschede rond de axonen dunner en ijler wordt en de mate van isolatie door
deze myelinelaag afneemt. Hierdoor neemt de prikkeloverdracht tussen zenuwcellen
onderling en tussen zenuwcellen en spieren in kwaliteit af. En dat kan dan weer leiden tot de
ook in het verslag van de Universiteit van Wisconsin-Madison genoemde verschijnselen.
Aluminiumzouten kunnen dus op meerdere manieren leiden tot neurodegeneratieve
stoornissen.

872
De door de NVN gedeelde bezorgdheid

Op mijn brieven aan de Nederlandse Vereniging voor Neurologie kreeg ik op 15 oktober 2009
antwoord. Ik geef hieronder de inhoud van deze brief weer:

Ref: JS/09-0713
Betreft bijwerkingen v. vaccinaties

Geachte mevrouw Kuiper,

Uw brieven, waarin u aandacht vraagt vor de risico’s van vaccinaties regen HPV en de
nieuwe influenza H1N1, hebben wij in dank ontvangen en met aandacht gelezen.

Het bestuur van de nederlandse Vereniging voor Neurologie deelt uw zorg met betrekking tot
de eventuele neurologische bijwerkingen. Er komt derhalve een landelijk onderzoek naar het
mogelijke verband tussen het Guillain-Barré Syndroom (GBS) en vaccinaties tegen
Mexicaanse griep, dat het Erasmus MC en het RIVM in samenwerking met de Nederlandse
Vereniging voor Neurologie, LAREB en CBG zullen gaan uitvoeren.

Uw brieven zullen wij ter informatie doorsturen naar deze onderzoeksgroeep.

In het vertrouwen u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd,

Met vriendelijke groet,


Namens het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie,

Prof.dr. M.J.B. Taphoorn, 1e secretaris.

Uit dit schrijven blijkt dat de Nederlandse Vereniging voor Neurologie terdege rekening
houdt met de mogelijkheid dat mijn theorie hout snijdt.
Dat zouden deze neurologen niet doen als mijn theorie niet logisch in elkaar zou steken en ze
zonder moeite mijn theorie op wetenschappelijke gronden van de tafel hadden kunnen vegen.

873
In nog te ontkennen dat MS kan ontstaan door elektro-actieve invloeden?

Ik denk dat met de items die ik in dit stuk naar voren bracht niet meer ontkend kan worden dat
aluminiumzouten en andere elektro-actieve stoffen in vaccins – zoals ethylkwik, Span85 en
metaStim – kunnen leiden tot aantasting van de myelinelaag rond zenuwvezels en dat dit kan
leiden tot allerlei aandoeningen waarbij de prikkelgeleiding van zenuwen in meer of mindere
ernstige mate wordt benadeeld.
Dit kan leiden tot allerlei symptomen van uitval van gevoel en motoriek en gezichtsverlies.
Hoewel deze symptomen vaak onder verschillende begrippen gerubriceerd worden, hebben ze
allemaal met elkaar gemeen dat er sprake is van een verminderde prikkelgeleiding door
aantasting van de isolerende myelineschede rond zeuwvezels.

In deze zin valt op grond van de in het voorgaande naar voren gebrachte mechanismen niet
meer te ontkennen dat deze aandoeningen – en met name MS – veroorzaakt kunnen worden
door elektro-actieve stoffen zoals aluminium hydroxide.

Sinds het gebruik van aluminium hydroxide vanaf 1926 steeds meer toenam heeft men al die
tijd gezegd dat men absoluut niet kon verklaren waarop die grote effectiviteit van aluminium
als adjuvant berustte.
Al sinds 1926 noemde men aluminium hydroxide het ‘dirty little secret of immunology’.

Het wordt zo langzamerhand volkomen ongeloofwaardig dat de medische wereld al wel in


1926 aluminium hydroxide begon in te zetten om de immuunrespons van vaccins te vergroten
en nu na 84 jaar van steeds sneller gaande ontwikkelingen in de medische wetenschap nog
steeds niet zou weten hoe die vergroting van de immuunrespons tot stand komt.

Omdat het de hoogste tijd wordt om aan dat volksbedrog een eind te maken, zet ik nog
eenmaal de werkingsmechanismen van aluminium hydroxide op een rijtje.

· De elektro-activiteit van aluminium leidt via ladingsverschuiving in de samenstellende


moleculen van celmenbranen tot verlies van membranstabiliteit, waardoor er gaten vallen
in het celmembraan en de cellen bedoeld beter doorlaatbaar worden voor de vaccin-
antigenen, terwijl ze tegelijkertijd onbedoeld doorlaatbaarder worden voor allerlei stoffen
die niet in deze cellen thuishoren en die kunnen gaan leiden tot ontsteking en dood van
deze cellen. De beoogde werking van aluminium hydroxide leidt dus tevens tot
onbedoelde ernstige bijwerkingen als encefalitis en encefalopathie. Ook de
myelineproducerende cellen kunnen op deze manier afsterven.

· Dezelfde elektro-activiteit van aluminium hydroxide leidt via ladingsverschuivingen


binnen eiwitmoleculen tot alle mogelijke soorten van disfuncties. Bedenk hierbij dat ook
de receptoren op de celmembranen bestaan uit eiwitten. Als die eiwitvervormende – want
ladingsverschuivingen binnen moleculen leiden volgens Van der Waals tot een andere
vouwing van deze eiwitmoleculen – eigenschap van aluminium hydroxide aangrijpt op
eiwitten die betrokken zijn bij de vorming van myeline en/of myeline zelf, dan ontstaan er
lichaamsvreemde moleculen van squaleen en/of myeline. Deze lichaamsvreemde
moleculen worden vervolgens door het afweersysteem aangezien voor ‘antigenen’ en dus
‘als onbekend antigeen’ gepresenteerd aan het immuunsysteem, dat vervolgens een
opruimactie start.

874
De ‘Van der Waalskracht’ was al medio de vorige eeuw bekend, zodat ik die toen al bij het
vak natuurkunde moest bestuderen. Wat heeft men in de jaren daarna met deze basiskennis
gedaan? Er angstvallig over gezwegen om de vaccinindustrie niet in de wielen te rijden! Het
moest vooral een ‘dirty little secret’ – ofwel ‘een smerig geheim’ – blijven!
En daardoor hebben heel veel mensen onnodige lichamelijke en geestelijk schade opgelopen,
zoals onder meer multiple sclerose.

Moet dat ‘dirty little secret’ voor altijd een smerig geheim blijven en nog vele slachtoffers
gaan maken, of gaat dat geheim nu onthuld worden, zodat vele mensen het lot van
demyelinisatie en andere bijwerkingen bespaard kan blijven?

De grondlegger van de neurologie, prof.dr. Jean-Martin Charcot, beschreef niet alleen reeds in
de 19e eeuw de aandoening multiple sclerose, maar ontdekte tevens dat vergiftiging met het
elektro-actieve kwik kon leiden tot dezelfde tremoren als die welke bij MS werden
waargenomen. De link tussen elektro-activiteit en MS werd reeds door hem gelegd.

In 2009 – dus 116 jaar na Charcot’s overlijden – schreef de Nederlandse Vereniging voor
Neurologie me naar aanleiding van mijn in dit stuk uiteengezette theorie een brief waarin dit
hooggeleerde gezelschap verklaarde mijn bezorgdheid betreffende dit beschadigende
mechnisme van aluminium hydroxide te delen. De mogelijkheid dat aluminium hydroxide kan
leiden tot MS en GBS werd dus niet verworpen.

Sinds die brief van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie zijn er nog diverse
onderzoeksuitkomsten gepubliceerd die mijn theorie nog degelijker onderbouwen, waardoor
het onmogelijk is geworden om een relatie tussen aluminium hydroxide en het ontstaan van
aandoeningen op basis van degeneratie van myeline nog langer te ontkennen.

Aluminium and Multiple Sclerosis


Onder deze titel kreeg ik nog een onderzoeksverslag uit 2005 aangereikt dat duidelijke
evidentie aandraagt voor het gegeven dat een overmaat aan aluminium een omgevingsfactor is
die gerelateerd is aan het ontstaan van MS. Ik citeer de weergave hiervan door The Multiple
Sclerosis Resource Centre:

[…] Evidence of link between exposure to aluminium and multiple sclerosis


Scientists at Keele University in Staffordshire have discovered the first evidence of a link
between human exposure to aluminium and multiple sclerosis.

Their research has demonstrated very high (up to 40 times the control level) urinary excretion
of aluminium in MS, particularly so in the relapsing-remitting form of the disease. Urinary
excretion of iron was also significantly elevated in MS and particularly so in the secondary
progressive form of the disease.

Urinary excretion of silicon, the ‘natural’ antagonist to the potential toxicity of aluminium,
was decreased in MS and particularly so in secondary progressive form of the disease.

875
The research suggests that individuals with MS have a higher body burden of aluminium and
that their urinary excretion of aluminium is linked to changes taking place during the
relapsing-remitting stage of the disease.

Dr Christopher Exley, Birchall Centre for Inorganic Chemistry and Materials Science,
Lennard-Jones Laboratories, Keele University, Staffordshire, said: “If, as is currently
believed, MS is a disorder resulting from the interplay between the environment and
susceptibility genes then our observation of elevated excretion of iron may be indicative of
the latter, while elevated excretion of aluminium suggests that exposure to aluminium may
be the hitherto unrecognised environmental factor in MS.”

Other researchers involved in the study were: Godwin mamutse, Olga Korchazhkina, Eleanor
Pye, Stanislav Strekopytov, Anthony Polwart, Clive Hawkins.

Source: News-Medical.Net ©2005 News-Medical.Net […]

Patent van Merck toont aan dat zware metalen zoals aluminium MS kunnen
veroorzaken
Farmaceut Merck kreeg op 15-2-2007 een patent (WO/2007/017069) op de productie van
stoffen (derives d’adenine) die celschade door misvormingen van eiwitten ongedaan moet
maken. Het gaat hier om het remmen van zogenaamde heat shock proteins, HSP’s en dan met
name van HSP90. Deze HSP-eiwitten staan ook bekend als ‘chaperonne-eiwitten’.

Ik citeer in het Duits de eerste bladzijden van deze patenbeschrijving:


[…] “Die vorliegende Erfindung betrifft Verbindungen, bei denen die hemmung, regulierung
und/oder Modulation von HSP90 eine Rolle spielt, ferner pharmazeutische
Zusammensetzungen, die diese Verbindungen enthalten, sowie die Verwendung der
Verbindungen zur Behandlung von Krankheiten, bei denen HSP90 eine Rolle spielt.

Die korrekte Faltung und Konformation von proteinen in zellen wird durch molekulare
Chaperone gewährleistet und ist kritisch für die Regulation des Gleichgewichts zwischen
proein Synthese und Degradation. Chaperone sind wichtig für die Regulation vieler zentraler
Funktionen von Zellen wie z.B. Zellproliferation und Apoptose (Jolly and Morimoto, 2000;
Smith et al., 1998; Smith, 2001).

Hitzeschock-Proteine (heat shock proteins, HSPs)


Die Zellen eines gewebes reagieren auf äuszerlichen Stress wie z.b. Hitze, Hypoxie,
oxidativem Stress, oder Giftstoffen wie Schwermetallen oder Alkoholen mit der Aktivierung
einer Reihe von Chaperonen, welche unter der Bezeichung ‘heat shock proteins’ (HSPs)
bekannt sind. Die Aktivierung von HSPs schützt die Zelle gegen Verletzungen, die durch
solche Stressfaktoren ausgelöst werden, beschleunigt die Wiederherstellung des
physiologischen Zustands und führt zu einem stresstoleranten Zustand der Zelle.

Neben diesem ursprünglich entdeckten durch HSPs vermittelten Schutzmechanismus bei


äuszerlichem Stress wurden im Laufe der Zeit weitere wichtige Chaperon-Funktionen für
einzelne HSPs auch unter normalen stressfreien Bedingungen beschrieben. So regulieren
verschiedene HSPs beispielsweise die korrekte Faltung, die intrazellul:are Lokalisierung

876
und Funktion oder den geregelten Abbau einer Reihe biologisch wichtiger Proteine von
Zellen.´

“Einigen menschlichen Krankheiten liegt eine falsche Proteinfaltung zugrunde (siehe z.b.
Tytell et al., 2001; Smith et al., 1998). Die Entwicklung von Therapien, welche in den
Mechanismus der Chaperon abhängigen Proteinfaltung eingreift, könnte daher in solchen
Fällen nützlich sein. Beispielsweise führen bei der Alzheimer-Erkrankung,
Prionenerkrankungen oder dem Huntington Syndrom falsch gefaltete Proteine zu einer
Aggregation von Protein mit neurodegenerativem Verlauf. Durch falsche Proteinfaltung
kann auch ein Verlust der Wildtyp-Funktion entstehen, der eine fehlregulierte molekulare
und physiologische Funktion zur Folge haben kann.”

“HSP90 repräsentiert ungefähr 1-2 % der gesamten zellulären proteinmasse. Es liegt in der
Zelle gewönlich als Dimer vor und ist mit einer Vielzahl von Proteinen, sogenaanten Co-
chaperonen assoziiert (siehe z.B. Pratt, 1997). HSP90 ist essentiell für die Vitalität von Zellen
(Young et al., 2001) und spielt eine Schüsselrolle in der Antwort auf zellulären Stress durch
Interaktion met vielen Proteinen, deren native Faltung durch äuszerlichen Stress, wie z.B.
Hitzeshock, verändert wurde, um die ursprüngliche Faltung wiederherzustellen oder die
Aggregation der proteine zu verhindern (Smith et al., 1998).”

Hier wordt gesproken over vele andere eiwitten waarvan de vouwing is veranderd door een
hitteshock enz. En dat enzovoorts kunnen we - zoals in een eerdere alinea – vertalen met ‘hitte,
hypoxie, oxidatieve stress of gifstoffen zoals zware metalen of alcoholen’. Ik citeer nog even
verder:

“Im einzelnen betrifft die vorliegende Erfindung Verbindungen, die HSP90 hemmen,
regulieren und/oder modulieren, Zusammensetzungen, die diese Verbindungen enthalten,
sowie Verfahren zu ihrer Verwendung zur Behandlung von HSP90-bedingten Krankheiten,
wie Tumorerkrankungen, virale Erkrankungen wie z.B. hepatitis B (Waxman, 2002);
Immunsuppression bei transplantationen (Bijlmakers, 2000 and Yorgin, 2000);
Entzündungsbedingte Erkrankungen (Bucci, 2000) wie Rheumatide Arthritis, Asthma,
Multiple Sklerose, Typ 1 Diabetes, Lupus Erythematodes, psoriasis und Inflammatory Bowel
Disease …” […]

Merck was niet de eerste die zich dus met de vouwing van eiwitten bezighield. Ik citeer
hieronder het Abstract van een artikel door Wiegant FA, Spieker N, Van der Mast CA, Van
Wijk R., in J Cell Physiol., 1996 Nov; 169(2):364-72, getiteld: Is heat shock protein re-
inductio during tolerance related to the stressor-specific induction of heat shock proteins?

[…] The existence of stressor-specific induction programs of heat shock proteins (hsps) leads
us to analyze the possible occurence of a stressor-specific tolerance induced by either heat
shock, arsenite, or cadmium. As a measure of this tolerance re-induction of hsps was studied.
In this paper, we tested whether the refractory state is either valid for each specific hsp
(implying independent regulation of every member of the heat shock protein family) or
extends from small subsets of the hps-family to even larger groups of proteins (indicating a
more common denominator in their regulation).
(Re)-inducting of hsps does not seem to be regulated at the level of each individual hsp since
differences in induced synthesis of hsps between two stressor conditions are not supplemented
systematically upon the sequential application of the two stressors. The most notable example
in this respect is hsp60.

877
A pretreatment with cadmium, which hardly induces synthesis of this hsp, does induces a
tolerance to (re)-induction by heatshock, which normally induces hsp60. This suggests the
existence of a more common denominator regulating the coordinate expression of at least
some hsps.
From our data we conclude that the degree, but not the pattern, of hsp-re-induction is
influenced by the type of stressor used in the pretreatment. The pattern of hsps induced by a
secondary applied stressor still shows most of its stressor-specificity and seems to be
independent of any pretreatment. The possible implications of stressor-specifity are discussed
[…]

Als is voorbehandeld met het elektropositieve cadmium, dan zal bij nabehandeling met een
elektropositieve stof er niet zoveel verschil meer optreden. De ladingsverschuiving had dan al
eerder plaatsgevonden.
Was de eerste behandeling gedaan met een elektronegatieve stof en volgt er dan een
nabehandeling met een elektropositieve stof, dan zal de graad van verandering na de eerste
behandeling wel aanzienlijk zijn. Er is eerst een ladingsverschuiving in negatieve richting, die
vervolgens weer veranderd wordt in een ladingsverschuiving in positieve richting. Het is zelfs
mogelijk dat de tweede behandeling de eerste behandeling weer (min of meer) ongedaan
maakt. En daar lijkt het patent van Merck op aan te sturen.

Adenine is een van de basen in DNA en RNA en bindt met twee waterstofbruggen aan
thymine in dubbelstrengs DNA en bindt met uracil in RNA. Die onderlinge bindingen komen
ook tot stand door de verschillende ladingen van adenine, de andere twee stoffen en waterstof.
Het gaat om intermoleculaire aantrekkingskrachten die worden veroorzaakt door zwakke
elektrostatische interacties tussen de moleculen (Van de Waalskracht). Je kunt dus zeggen dat
adenine op een bepaalde manier elektro-actief is.

Cadmium is een zogenaamd zwaar metaal, dus elektro-actief en in dit geval elektropositief en
cadmium grijpt in een bepaalde mate in op de vouwing van HSP’s, dus van eiwitten.

Aluminium hydroxide is ook elektro-actief, en wel elektronegatief. Maar zowel aluminium en


cadmium leiden tot ladingsverschuivingen en daardoor tot vervorming van eiwitten. En niet
alleen maar van de zogenaamde HSP’s. En daarom kunnen die stoffen in te grote
hoeveelheden leiden tot de in de patentbeschijving opgesomde aandoeningen, waaronder de
ziekten van Alzheimer en Huntington en andere zogenaamde ‘prionziekten. En natuurlijk ook
tot het in het patent genoemde multiple sclerose (MS).

In het experiment door F.A. Wiegant en collega’s, met onder meer cadmium, werd
geprobeerd of eiwitten die eerst verkeerd werden gevouwen door blootstelling aan
verschillende invloeden – waaronder elektro-actieve stoffen – (in)tolerant werden voor een
volgende manipulatie of weer in het gareel konden worden gebracht.
Bij dit beschreven patent van Merck wordt gesproken van het manipuleren van bepaalde
eiwitten om vervolgens hierdoor dan de al eerder ontstane verkeerde vouwing van veel andere
eiwitten teniet te doen. En hierdoor de genoemde aandoeningen te behandelen. Maar mij gaat
het hier niet om deze nieuwe typen HSP90-remmers op basis van adenine, maar om wat
tussen de regels door te lezen is.

Het komt er dus op neer dat door het gebruik van bijvoorbeeld kwik en aluminium hydroxide
in vaccins er vele eiwitten in het lichaam verkeerd gevouwen kunnen worden en dat men

878
(Merck) nu door het ontwerpen van een elektro-actief medicijn wil proberen die door vaccins
ontstane verkeerde vouwing van eiwitten op te heffen.

Merck zegt dus eigenlijk zelf dat door elektro-actieve stoffen eiwitten verkeerd kunnen
worden gevouwen, of althans niet zoals door de natuur bedoeld is.

Merck noemt als aandoening door verkeerd gevouwen eiwitten ook MS. We zouden uit deze
patentbeschrijving dus kunnen afleiden dat Merck tussen de regels door zelf zegt dat elektro-
actieve invloeden (zware metalen) kunnen leiden tot zodanige vervorming van eiwitten dat
daardoor MS ontstaat.
Hiermee zegt Merck dus impliciet zelf dat de aluminium hydroxide en kwik in zijn eigen
vaccins en die van andere farmaceuten kunnen leiden tot onder meer MS ofwel demyelinisatie.

Financiële schikking inzake multiple sclerose door vaccins


Kennelijk weet de farmacie heel erg goed dat MS inderdaad veroorzaakt kan worden door
vaccins, getuige een schikking tussen een farmaceut en een persoon met door
vaccinatieschade veroorzaakte MS, die op 5-10-2010 werd ingeschreven door de U.S Court
of Federal Claims – Damages, als Decision based on stipulation; HPV/Menactra and
Multiple Sclerosis.

[…] On october 4, 2010, the parties filed the attached stipulation, in which they agreed to
settle this case and described the settlement terms. Petitioner alleged that she suffered from
paralysis and right-sided numbness which was eventually diagnosed as multiple sclerosis
following het meningitis and human pappilomavirus (“HPV”) vaccinations.
Respondent denies that petitioner’s multiple sclerosis was caused in fact by het meningitis
and HPV vaccinations. Nonetheless, the parties agreed to resolve this matter informally […]
[…] Because this unpublished decision contains a reasoned explanation for the special
masters action in this case, the special master intends to post this unpublished decision on the
United States Court of Federal Claim’s website, in accordance with the E-Government Act of
2002, Pub. L. No. 107-347, 116 Stat. 2899, 2913 (Dec. 17, 2002) […]
[…] The court hereby adopts the parties said stipulation, attached hereto, and awards
compensation in the amount and on the terms set forth therein. Pursant to the stipulation, the
court awards:

a. a lump sum of $500,000.00 in th form of a check made payable to petitioner; and


b. a sum of $3,000,000.00 to purchase the annuity contract described in paragraph 10 of
the attached stipulation […]

Als de farmaceut overtuigd zou zijn geweest van de volledige veiligheid van zijn vaccins, dan
zou hij waarschijnlijk met een gerust hart de rechtszaak hebben laten doorgaan. Maar nu
koopt hij zo snel mogelijk verdere narigheid voor zijn firma af.

879
Appendix VI

Een alternatieve methode om infectueuze ziekmakers te elimineren en om


vaccinatieschade te behandelen

Kritiek hebben op een bestaand beleid is nuttig, maar nog beter is het als tegelijkertijd ook een
mogelijk alternatief wordt aangeboden ter vervanging van dat gewraakte beleid. Ook daaraan
heb ik gedacht.
In het nawoord noemde ik al even een serie onderzoeksvoorstellen waarmee het wellicht
mogelijk zou kunnen zijn om virussen, ziekmakende bacteriën en parasieten te elimineren.
Die onderzoeksvoorstellen voor een alternatief gebruik van bioresonantie,
via energieke methoden die zijn afgeleid van – maar niet gelijk aan - het idee achter
bioresonantie-therapie (BRT), magnetische breinstimulatie (TMS), Deep Brain Stimulation
(DBS) en elektrische nervus vagus-stimulatie (VNS), zijn ontstaan tijdens het werken aan een
studie – Veldcontact - die voorafging aan deze studie naar De verborgen gevaren van
vaccinaties.

Gaandeweg die Veldcontact-studie vorderde, ontwikkelde zich een steeds helderder wordend
idee betreffende een andere koers binnen de geneeskunde en psychiatrie. Er ontwikkelde zich
een koppeling tussen mijn theorie betreffende de informatieve quantumvelden en de bio-
informatieve therapie. In de loop van een paar jaar ontwikkelde ik op basis van mijn eigen
voorafgaande Veldcontact-studie, BRT en de tevens opkomende magnetische breinstimulatie
(TMS), Deep Brain Stimulation (DBS) en elektrische nervus vagus-stimulatie (VNS) een
serie hypothetische therapieën voor een effectieve behandeling van virale en bacteriële
aandoeningen, ontwikkelingsstoornissen en tal van andere ziekten, waaronder ook kanker,
leukemie, psoriasis en diabetes. Een innovatieve variant van BRT zou ook kunnen worden
gebruikt voor regeneratie van diverse weefseltypen, het veiliger maken van bloedtransfusies,
en het ontsmetten van voedingsmiddelen, zodat bestraling overbodig wordt. Het aantal
toepassingen van de op basis van veldcontact ontwikkelde innovatieve vormen van BRT is
legio.
De ideeën voor die BRT-innovaties kwamen niet zomaar uit de lucht vallen, maar ontstonden
naar aanleiding van allerlei tamelijk recente reguliere wetenschappelijke onderzoeks-
uitkomsten en andere publicaties, die kennelijk nooit met elkaar werden gecombineerd en die
in combinatie met mijn eigen Veldcontact-studie – die overigens ook voor een groot deel
stoelt op reguliere wetenschappelijke vondsten – ineens een helder beeld opleverden.
En toen bleek me dat mijn idee helemaal niet volkomen nieuw was, maar dat men al in de
jaren 30 en 40 van de vorige eeuw in deze richting bezig was. Alleen had een zekere Lene
Hau toen nog niet in een laboratoriumopstelling aangetoond dat fotonen inderdaad via
resonantie informatie aan elkaar kunnen overdragen. En ook was nog niet ontdekt dat de
informatie-overdracht via fotonen tienduizend maal sneller verloopt dan de voordien altijd als
limiet beschouwde snelheid van het licht (publicatie in november 2008).

Uit recente publicaties (zomer 2008) bleek me dat ook de reguliere wetenschap opnieuw in de
energetische richting probeert te zoeken - waar het betreft de aanpak van virussen en kanker –
nadat de eendrachtige samenwerking tussen politiek en farmacie vanaf WOII alles in het werk
stelde om innovatieve therapieën de kop in te drukken ten gunste van de ontwikkeling van de
farmacie. Met het ‘uitmelken’ van chronische patiënten was immers veel meer geld te
verdienen dan met effectieve energetische methoden die vaak slechts kort hoefden te duren.
Bovendien was het ook mogelijk om met farmaceutische medicijnen voor de ene kwaal –
door de bijwerkingen hiervan - weer een andere chronische aandoening te creëren. Helaas

880
gaat het ook heel vaak erger mis en belanden patiënten juist door die ‘medicijnen’ in het
ziekenhuis of zelfs tussen zes planken.

Hoe werkt bioresonantie


Resonantie-therapie werkt vanuit het gegeven dat het menselijk lichaam een energiek systeem
is en door informatie wordt gestuurd. Men heeft een manier gevonden om de energie van een
individu te meten, te moduleren en vervolgens te gebruiken voor genezing.
Een bekend apparaat waarmee veel wordt gewerkt is de zogenaamde Bicom, een
samentrekking van ‘biologische communicatie’. Daarom wordt deze therapie ook wel
aangeduid als BRT ofwel ‘Bicom Resonantie Therapie’. Resoneren betekent simpelweg ‘mee
trillen’. Ik zal in het hierna volgende de afkorting BRT hanteren.

Werking van de bioresonantie therapie volgens mijn verkregen informatie


Hieronder put ik uit de beschikbare literatuur over bioresoantie. De energie van een patiënt
wordt via een elektrode naar de Bicom geleid. In de Bicom zit een biologische filter, de
zogenaamde separator. Deze separator is in staat de gezonde (harmonische) trillingen te
scheiden van de pathologische (disharmonische).
Het pathologische frequentiepatroon kan nu spiegelbeeldig - ofwel geïnverteerd = 180 graden
gedraaid – aan de patiënt worden teruggegeven, waardoor deze pathologische trillingen in zijn
lichaam uitdoven. Een natuurkundige wet zegt immers dat trillingen worden uitgedoofd door
ze de tegenfase aan te bieden. Hierdoor verdwijnt deze pathologische invloed (geheel of
gedeeltelijk). Dr. Morell paste dit principe als eerste toe in de geneeskunde en verminderde of
wiste op die manier de belastende trillingen.
Een tweede mogelijkheid van BRT is om te werken met de energetische informatie van
allergenen (zoals die van melk) en pathogenen (zoals zware metalen, virussen, bacteriën en
parasieten). Hierbij wordt de patiënt alleen verbonden met de uitgang van het apparaat. Aan
de ingang bevindt zich het belastende allergeen of pathogeen. De informatie van het allergeen
of pathogeen wordt geïnverteerd (dus in tegenfase) aan de patiënt gegeven om op die manier
het lichaam te prikkelen deze lichaamsvreemde belastende stoffen uit te scheiden.

Op deze manier gebruikt levert bioresonantie echter niet de door mij beoogde resultaten op.
Maar ik zag nieuwe mogelijkheden om op een andere manier dit basis-idee aan te wenden.
Hoe, dat volgt hieronder.

Evidentie voor resonantietherapie vanuit academisch onderzoek


Prof.dr. Cyril W. Smith van de Engelse Slaford University ontdekte dat therapeutische
prikkels die precies dezelfde frequentie hebben als het te behandelen organisme, dus optimaal
met dat organisme resoneren, al na korte tijd – zelfs in fracties van seconden – effect kunnen
sorteren, terwijl therapeutische prikkels die niet of nauwelijks met het organisme resoneren
alleen effect sorteren na een langduriger inwerking van soms enkele minuten.

Virussen en bacteriën kunnen delen en overleven doordat ze worden aangestuurd door een
krachtige informatiebron. Het gaat immers om organismen die aan het begin staan van de
evolutie. Sterker nog: voor hun functioneren zijn ze volledig afhankelijk van
de energieke functionerings-informatie vanuit hun oude morfogenetische (virale en bacteriële)
velden. Zouden de virussen en bacteriën worden afgesloten van de continue stroom
functioneringsinformatie vanuit hun eigen morfogenetische velden, dan kunnen ze niet langer
voortbestaan en gaan ze dood.

881
Idee
Het zoeken is dus naar een manier om de virusen, bacteriën (en parasieten) hun overlevings-
informatie af te nemen. En volgens mij ligt het antwoord in de mogelijkheden van de BRT-
technologie.
Het is namelijk ook mogelijk om via de BRT organismen – zoals bacteriën - bloot te stellen
aan niet-geïnverteerde frequentiepatronen. Als men nu een bacterie enige tijd zou blootstellen
aan een momentopname van het (niet gespiegelde) frequentiepatroon van zijn eigen soort, dan
gaan die bacterie volledig mee resoneren met het stukje aangeboden frequentiepatroon.
De bacteriën worden vanaf dat moment dus volledig in beslag genomen door het resoneren
met het aangeboden fragment uit het veel langer durende frequentiepatroon.
· Ze worden als het ware opgebeld door de BRT die alleen het nummer kiest en vervolgens
de lijn bezet houdt.
· Daarom is het voor deze cellen niet mogelijk om tegelijkertijd ook in gesprek te zijn met
hun morfogenetische velden. Doordat de telefoonlijn al is bezet door BRT, is resonantie
met de verder nog via de aura binnenkomende functionerings-informatie onmogelijk
zolang dit ‘BRT-gesprek’ duurt.
· Dit ‘BRT-gesprek’ ofwel de ongespiegelde-resonantiebehandeling moet dan zolang
worden volgehouden totdat de kritische periode verstreken is waarin een cel of organisme
nog kan overleven zonder toevoer van morfogenetische informatie. De bacteriën zullen
volgens mij gedurende deze BRT-behandeling door gebrek aan informatie disfunctioneel
worden en doodgaan.

Prof.dr. Cyril W. Smith ontdekte dat therapeutische prikkels die precies dezelfde frequentie
hebben als het te behandelen organisme, dus optimaal met dat organisme resoneren, al na
korte tijd – zelfs in fracties van seconden – effect kunnen sorteren, terwijl therapeutische
prikkels die niet of nauwelijks met het organisme resoneren alleen effect sorteren na een
langduriger inwerking van soms enkele minuten.
Daarom neem ik aan dat het doden van bacteriën – door blootstelling aan hun eigen
frequentiepatroon - slechts een kwestie is van zeer korte tijd, misschien wel van seconden of
nog korter.

Uitbreiding van het idee met ongespiegelde BRT naar virussen


Ook virussen zijn te doden door ze het contact met hun morfogenetische velden te ontnemen.
Maar virussen vermenigvuldigen zich anders dan bacteriën en gebruiken daarvoor kern-DNA
van hun gastheer. Hoewel deze minuscule micro-organismen niet autonoom zijn, kunnen ze
zich wel nestelen in de cellen en celkernen van hun gastheer, waar hun vermeerdering plaats
vindt via het DNA van die gastheer.

Eerst nog even in het kort de overlevings- en delingsstrategie van een gewoon virus:
· Een virus (virion) bindt zich aan een cel.
· De inerte, extracellulaire vorm van het virus, virion geheten, dringt bij besmetting door
het membraan van de gastheer en brengt het virale nucleïnezuur in de cel.
· Het genetisch materiaal van het virus wordt door de ribosomen van de gastheercel vertaald,
waardoor er door eiwitsynthese en de vorming van enzymen nieuwe viruscellen
(dochtervirionen) kunnen worden gevormd.
· De geïnfiltreerde cel gaat nu viruscellen produceren. De virionen komen meestal door
lysis ofwel de dood en daaropvolgende afbraak - van de gastheercel vrij.

882
· De nieuw gevormde viruscellen hechten zich aan een andere cel, infiltreren en het proces
van vermenigvuldiging zet zich voort.

Viruscellen die via bijvoorbeeld via het ophoesten of niezen van slijm/vochtdeeltjes het
lichaam verlaten zweven als virionen – inactieve deeltjes, omgeven door een eiwitmantel en
gehecht aan vocht- of stofdeeltjes - door de lucht totdat zij weer een nieuwe gastheer
infiltreren en daar hun vermeerdering kunnen voortzetten.

De dynamiek van een retrovirus


Retrovirussen volgen een iets andere route en bouwen zich echt in bij het gastheer-DNA,
zodat ze tegelijk met de gastheercel delen. Een retro-virus kan zichzelf via dit inbouwen op
twee manieren voortplanten. HIV is een lenti-RNA-virus.
Het virus deelt gewoon mee tijdens de celdelingen van de besmette T-cellen. Eén besmette cel
worden er dan twee. Besmette cellen worden niet door het virus vernietigd. Dus de deling zet
zich stabiel voort. Zolang de gastheer leeft heeft hij een veilig thuis.
Tussen de celdelingen door kan het virus – via micro-RNA’s – immuuntaken van de T-cel
inactiveren en daarvoor in de plaats tegelijkertijd opdracht geven tot de synthese van eiwitten
die het virus kan gebruiken als grondstof voor het maken van nieuwe envelopjes en manteltjes
enz. Tijdens de mitose wordt normaliter het cel-DNA verdubbeld voordat de cel in twee
nieuwe cellen deelt. Tijdens die mitose-duplicatie kunnen altijd mutaties plaatsvinden en dat
gebeurt nu meestal ook: het virus-genoom heeft zich als intron-DNA ingebouwd in het DNA
en dat kan zich tijdens dat duplicatie ook nog eens extra dupliceren. Die extra duplicatie kan
dan bij de deling de klaarliggende envelop en mantel aantrekken en ontsnappen als
vrijgekomen kloon. Hoe sterker het veldcontact, hoe groter de kans dat er tijdens de mitose bij
beide sets DNA zo’n extra kloon dupliceert.

Beide soorten virussen hebben een eigen strategie:


Een gewoon virus maakt snel veel klonen en daarbij wordt de gastheercel vernietigd. Deze
infecties zijn ‘vluchtig’. De virussen verliezen deze gastheer door de kracht van zijn
immuunsysteem, of doordat hij sterft aan hun aanval. Via de lucht of gehecht aan voorwerpen
kunnen deze virusdeeltjes dan weer vele andere gastheren tegelijk besmetten. Hun kracht zit
hem in de snelheid en grootschaligheid van hun dynamiek, die hen meestal ook snel
noodlottig wordt omdat ze zichzelf daardoor als variant kunnen uitroeien.
Een ‘mitose-afhankelijk’ retrovirus houdt zich in stand door gebruik te maken van de deling
van de gastheercel en kloont langzamer. Daarom is de aanloop niet overweldigend (lenti =
langzaam). De gastheercellen gaan echter niet verloren en daarom is dit een ‘duurzame’
besmetting. De gastheercellen continueren de virusdeling en daarnaast kan het virus gestaag
bij elke deling één of enkele extra klonen maken. De kracht van een lenti-retrovirus zit in de
degelijkheid van de aanpak en zo’n virus gaat gastheergeneraties lang door, waarbij het zich
soms alleen via toevallige mutaties aanpast aan weer nieuwe typen gastheer. We zien de
immuunvirussen al bij diverse diersoorten, zoals: SIV (apen), BIV (runderen), FIV (katten) en
HIV (de mens).

Een retro-virus heeft dus per gastheer-cel – samen met de gastheer waar hij zich in heeft
gebouwd - een eigen individueel frequentiepatroon, want iedere gastheer heeft ander DNA en
daarom ook een geheel eigen frequentiepatroon.
Wil men dus een retro-virus effectief bestrijden en zo snel mogelijk doden, dan moet men per
persoon het virus apart isoleren uit slijm, speeksel, sperma, of bloed en dit gecombineerde
energiepatroon - van het virus dat gekenmerkt wordt door het lichaameigen energiepatroon –

883
ongespiegeld toedienen aan de patiënt. Het virus raakt dan verstoken van informatie en sterft
af, terwijl de gezonde cellen ongemoeid blijven.
(Voor dat isoleren van het virus volgt nog een suggestie.)

Uitbreiding van het bacterie-behandelgebied naar virusaandoeningen, malaria en tbc


Deze aanpak biedt – in theorie althans – een nieuw perspectief voor de behandeling van
gevaarlijke virusziekten zoals bof, mazelen, difterie, kinkhoest, polio, pokken, sars,
vogelgriep en het door HIV veroorzaakte Aids, terwijl ook het ‘gewone’ griepvirus – zeker bij
mensen met verminderde weerstand – adequaat bestreden kan worden. Ook malaria – dat
veroorzaakt wordt door één van de drie eencellige parasieten van het geslacht Plasmodium -
zou op deze manier kunnen worden aangepakt, net als de tuberculose.
Hoewel de tuberkelbacil Mycobacterium tuberculosis een zeer resistente ziekteverwekker is,
kan hij zonder veldcontact niet overleven. En dat geldt ook voor de nog resistentere MDR- en
XDR-varianten van de tuberkel-bacil die momenteel aan een mondiale opmars bezig zijn.
Ook besmetting met de gevreesde legionella-bacterie kan op deze manier effectief worden
behandeld.

Verschil in aanpak tussen gewone virussen en retrovirussen


Gewone virussen, die zich niet inbouwen in specifiek gastheer-DNA hebben hun eigen
kenmerken, zoals bijvoorbeeld het H5N1-vogelgriepvirus, kunnen collectief worden
bestreden. Dit in tegenstelling tot ingebouwde retrovirussen waarbij de behandeling
individueel moet geschieden.
Bij de individuele geïnfecteerde (retrovirus) moet een monster genomen worden van bloed of
ander lichaamsvocht waarin het virus zich kan ophouden. Dit monster wordt gebruikt om de
geïnfecteerde gedurende enige tijd bloot te stellen aan een momentopname – van versterkte
kwaliteit - van de veldinformatie van dit monster. Het levende virus in de geïnfecteerde cellen
– en als vrije kloon - zal dan voortdurend resoneren met dat ene moment uit de cyclische
‘veldinformatie-muziek’, waardoor de rest van de eveneens onontbeerlijke
functioneringsinformatie niet meer kan worden opgenomen. Zonder volledige
morfogenetische functioneringsinformatie sterven zulke cellen – samen met hun virus - af.
Hoewel mensen die met gewone virussen net zo kunnen worden behandeld, is daar volgens
mij – zeker bij grootschalige besmettingen – toch een meer efficiënte manier voor. Inmiddels
is bijna overal ter wereld radio en tv een verworvenheid geworden en staan er wereldwijd
overal zendmasten opgesteld die met het totale bereik ongeveer de hele bewoonde wereld
afdekken. Het hierboven beschreven signaal – maar dan opgenomen van een gewoon
geïsoleerd virusmonster – zou dus met een bepaalde sterkte via zo’n zender kunnen worden
uitgezonden als ‘morfogenetisch radiosignaal’. In dit geval zal dit signaal niet alleen kunnen
worden opgevangen door de normale ontvangstapparatuur, maar ook door het genetisch
materiaal van het betreffende virus, dat zich inert in de lucht bevindt, gebonden aan
voorwerpen, in een dier of in een mens. Omdat genetisch materiaal gewend is om te resoneren
met de subtiele vibraties van informatief gecodeerde fotonen, zal het met de radiosignalen die
een niveau sterker zijn ook lukken. Het is inmiddels al in de praktijk bewezen dat ‘organische
frequentiepatronen’ gewoon per computer de wereld rond gestuurd kunnen worden. Het lijkt
daarom aannemelijk dat ook zend-satellieten voor dit doel gebruikt kunnen worden.
Eigenlijk is dit idee conform hetgeen Benveniste al eerder aantoonde en voor welk
onderzoekswerk hij in 1998 zijn tweede Nobelprijs ontving.

Hoewel de ‘morfogenetische muziek’van virussen heel mooi klinkt, zoals het tenminste in
NEMO ten gehore wordt gebracht, zal het nu slechts als een enkele ‘digitale klank’ moeten

884
worden gebruikt. Morfogenetische informatie is digitaal gecodeerd, zoals ik in mijn studie
naar het mechanisme van het veldcontact nader uitleg.
Een voor de mens niet waarneembaar vibratiepatroon – uitgezonden via zendsatellieten voor
telecommunicatie - zou wereldwijd in korte tijd een virus kunnen elimineren.
En niet alleen virussen zijn zo aan te pakken, maar ook allerlei pathogene bacteriën en
parasieten. Deze methode zou volgens mijn redenering in korte tijd korte metten kunnen
maken met allerlei virale en bacteriële aandoeningen, zoals ook het West-Nijlvirus, sars en
vogelgriep, malaria, gele koorts, ebola, tuberculose, de pest enz. en allerlei nieuwe varianten
van ziekteverwekkers die nog zullen opduiken. Dreigende pandemieën, zoals van H5N1, het
nieuwste A/H1N1 en de eveneens in 2009 opgedoken nieuwe mutant van de zogenaamde
‘ziekenhuisbacterie’ MRSA – New Dehli Metallo 1-enzym, dat volledig resistent is voor
antibiotica - zullen zo in de kiem kunnen worden gesmoord.
Vooral dat nieuwe New Dehli metallo 1-enzym wordt zeer gevreesd omdat het een genetisch
enzym is dat bij elke deling van een bacterie wordt doorgegeven. Als het eenmaal in een
bacterie terechtkomt, zullen alle toekomstige bacteriën ook resistent zijn voor antibiotica.
De geneeskunde heeft geen enkel verweer tegen infecties met deze nieuwe superbacterie.
Professor Herman Goossens, microbioloog in het Universitair Ziekenhuis Antwerpen zegt:
“Dit wordt voor ziekenhuizen dé uitdaging voor de toekomst.”
Misschien ligt hier voor de geneeskunde ook de uitdaging om mijn hypothese betreffende de
eliminatie van allerlei ziekmakers eens aan een gedegen verkenning te onderwerpen…

Als een bepaald type ziekteverwekker wordt geëlimineerd, dan dooft op termijn ook het
betreffende morfogenetische veld uit en is deze ziekteverwekker ook echt de wereld uit.

Vaccinatie overbodig
De mogelijkheid van adequate behandeling van virale en bacteriële ziekten, maakt vaccinatie
onnodig, omdat in een vroeg stadium behandeld kan worden en de ziekte dus geen ernstig
verloop hoeft te hebben. Bovendien kunnen deze eencellige ziekmakers ook gewoon
preventief de wereld worden uit geholpen, zodat ze niemand meer kunnen besmetten. Met de
alternatieve BRT als therapeutisch en preventief alternatief wegen de risico’s van inenting
veel zwaarder dan het niet inenten. Natuurlijk moeten we de ongespiegelde BRT genuanceerd
blijven benaderen. Als we alle virale en bacteriële aandoeningen meteen behandelen met de
eliminatie van de ziekteverwekkers, dan raakt ons immuunsysteem lui en niet goed
ontwikkeld en dat vergroot dan weer de kans op het ontstaan van allerlei ziekten, zoals ook
kanker (omdat malafide geworden cellen niet adequaat genoeg worden opgeruimd) en aids
(bij een bestaande HIV-besmetting).
Relatief onschuldige ziektes moeten we daarom gewoon laten uitwoeden ter training van het
immuunsysteem.

Ondersteuning voor mijn idee betreffende het doden van virussen


Dat BRT effectief kan zijn bij virale aandoeningen heb ik zelf al aan den lijve ondervonden.
Dat mijn idee om dat nog verder te optimaliseren waarschijnlijk ook hout snijdt, ontleen ik
aan een artikel in Physical Review Letters dat op 14-8-2008 door NaturalNew.com onder mijn
aandacht werd gebracht. Inmiddels probeert de conventionele medische wereld ook reeds – en
niet eens voor de eerste keer - om met behulp van frequenties virussen te lijf te gaan. Ik citeer
daarom het hele bericht:

[…] Vibrational Medicine: Scientists Kill Viruses by Blasting them with Resonant
Frequencies

885
Physicists at Arizona State University say they have developed a method to calculate the exact
frequency that it would take to shake a virus to death, according to an article published in the
journal Physical Review Letters.
Researchers have discovered that when viruses are bombarded with laser pulses of the right
frequency, they shake apart. This arises from an inherent characteristic of all objects called a
“resonant frequency,” which is the frequency at which an object naturally vibrates.
Resonat frequencies are the key to stringed instruments, in which a string of a certain
material, thickness and lenght has a resonant frequency that produces a specific musical note.
But resonant frequencies can also cause objects to shake so uncontrollaby that their stability
is undermined, as when a wind shook the Tacoma Narrows Bridge at its resonant frequency
in 1940, causing it to collapse.
Because the shell of a single virus can contain millions of atoms, it is difficult to calculate a
given virus’ resonant frequency exept by trial and error. But in the current study, researchers
succesfully calculated the resonant frequency of a simple satellite tobacco necrosis virus. The
next step for the researchers is to determine if the same technique will work for other, more
complex viruses.
Although practical applications are probably a long way off, vibrational antiviral
treatments have a number of benefits over chemical approaches. First of all, while many
antiviral drugs are very harsh on the body and have dangerous or debilitating side effects,
the frequencies used to disrupt the virusses should have no effect on human or even
bacterial cells, which are much larger and consequently have significant lower resonant
frequencies.
In addition, because a resonant frequency is an inherent characteristic of a virus’ make up,
researchers say it is unlikely that resistance to it could develop.
Among the obstacles toward creating vibrational antiviral therapy is the fact that lasers have
trouble penetrating the skin. Researchers have suggested that ultrasound could be used
instead, or perhaps a dialysis-type machine that cycles of blood out of the body, irradiates it,
then cycles it back in […]

Het idee van informatieve frequenties als noodzaak om te kunnen functioneren is hier nog niet
doorgedrongen. Men zoekt het nog in het idee van verlies van stabiliteit van de cel zelf,
waarbij men het geheim van het leven reduceert tot de trilling van de afzonderlijke atomen en
hun samengestelde trillingspatronen.
Toevallig lukte het de onderzoekers om de vibratie van een eenvoudig virus te ‘berekenen’ en
na bootsen, waardoor het virus kennelijk dood ging. Omdat een virus functioneert bij de gratie
van een hele reeks aansturende functioneringssignalen die samen een hele celcyclus vormen,
denk ik dat ze toevallig via trial and error de frequentie van een bepaald moment uit die hele
celcyclus hebben gevonden en dit dan – als voortdurend signaal – hebben aangeboden aan dat
virus.
In mijn optiek is dat evidentie voor mijn idee om aan een willekeurig virus langdurig een
enkele momentopname uit het ‘aansturende liedje’ van zijn hele celcyclus aan te bieden.
Bij gebrek aan de onmisbare rest van het aansturende liedje – omdat het aanhoudende signaal
de rest van het liedje onverstaanbaar maakt – zal de viruscel doodgaan.
Omdat de functionerringsinformatie van een virus anders is dan de functioneringsinformatie
voor alle lichaamscellen, hoeft het bloed niet eerst uit het lichaam te worden gehaald om te
worden behandeld.

Maar …. Dit idee om bloed – buiten het lichaam - te behandelen met straling is helemaal niet
nieuw. Dat werd reeds gepraktiseerd in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw.

886
In een verslag van een tamelijk recent boek van Dr. Jonathan Wright: Censored Health
Secrets, 2007, Truth Publishing International, Ltd Taichung, Taiwan, lees ik onder meer:

[…] There are dozens and dozens of articles in the so-called medical literature from the
1930s and mostly 1940s about outright cures of the dread viral diseases of the day with
something called ultraviolet blood irridation, and many of those articles were published by
doctors working in hospitals at the time.
And now you cannot find one hospital in the whole United States that has an ultraviolet blood
irradiation machine… […]

Na WOII maakte de farmaceutische industrie een grote groei door en die moest natuurlijk niet
worden gefrustreerd door andere dan chemische therapieën. Chemie werd dus de reguliere
norm en de energetische aanpak werd verbannen naar donkere achterkamertjes, zodat regulier
geschoolden nu weer opnieuw moeten proberen het zwarte garen uit te vinden. Al die
dozijnen artikelen bevinden zich namelijk in de vergetelheid van stoffige bibliotheken omdat
indertijd digitale opslag – en de bereikbaarheid daarvan van internet – nog niet was
uitgevonden.

Onderzoeksvoorstel voor de behandeling van HIV/Aids door bioresonantie


In het voorgaande deed ik al de suggestie dat ook virale, bacteriële en parasitaire
aandoeningen met ongespiegelde BRT zouden kunnen worden behandeld. Dat betekent dus
ook dat het HIV-virus in al zijn varianten zou kunnen worden bestreden met ongespiegelde
BRT. Omdat er tot op heden nog geen enkele echt effectieve behandeling van HIV/Aids
ontwikkeld is, is een onderzoek in deze richting in ieder geval zinvol, lijkt mij.

HIV is een zogenaamd retrovirus. Het levert zijn RNA af in de gastheercel (meestal een T-
helpercel), dat vervolgens terug-gekopieerd wordt tot DNA (retro = terug). Dit DNA wordt in
het menselijk genoom ingebouwd. Vanaf dat moment komt de geïnfecteerde er niet meer
vanaf, tenzij men alle cellen waarin het virus-DNA zich genesteld heeft, weet te doden.

Volgens de informatie die mij werd toegespeeld, zijn Bico-therapeuten al geruime tijd bezig
met het proberen om HIV/Aids te behandelen via gespiegelde BRT-behandeling. Tot nu toe
echter zonder het gewenste resultaat.
Het probleem dat zich volgens een mij bekende Bicom-therapeut voordoet is dat men er tot op
heden maar niet in slaagt om een universele nosode te maken die men kan gebruiken om de
patiënt het gespiegelde energiepatroon hiervan toe te dienen.

Ik denk dat men er niet in zal slagen om HIV/Aids te behandelen zolang men zich blijft
vastbijten aan één enkele nosode met één geïsoleerd HIV-virus of een verzameling
virusmonsters. Het energiepatroon van zo’n nosode zal nooit overeenkomen met dat van de
virussen van andere patiënten dan dat van de donor zelf, omdat er een persoonlijke signatuur
van de gastheecel aan kleeft en omdat er mutaties kunnen zijn opgetreden in het virus zelf.
Met een gespiegelde BRT-behandeling zou men – mits men de juiste nosode gebruikte – wel
na diverse behandelingen het effect bereiken dat het virus wordt verzwakt, maar dan moet
men wel gebruik maken van het lichaamseigen virus van de patiënt, zoals dat kan worden
geïsoleerd via het bloed.

887
De door het virus aangetaste cellen plus losse klonen van het virus zelf kunnen echter niet
overleven als ze volledig verstoken raken van de signalen vanuit de betreffende
morfogenetische velden.
De cellen met dit virusmonster luisteren alleen optimaal naar instructies uit de velden van het
virus plus die van het gastheer-DNA dat zich steeds samen met het virus-DNA dupliceert bij
iedere celdeling. De losse klooncellen worden door dit complete celsignaal ook beïnvloed
omdat ze hun eigen informatie uit het vibratiepatroon opnemen.
HIV is een ‘lifter’ die men alleen te pakken kan nemen als men de auto waarin hij meerijdt in
de val laat lopen.
Bij het aanbieden van het ongespiegelde energiepatroon van zo’n virusmonster zullen alleen
die bloedcellen van veldcontact verstoken raken die dat virus bevatten en alleen deze
geïnfecteerde cellen zullen – samen met de vrije kloon-virusdeeltjes – doodgaan.
Via één ongespiegelde BRT-behandeling met een lichaamseigen virusmonster uit het bloed
van de patiënt kan een HIV-besmetting volgens mij afdoende worden behandeld.

Op de aidsconferentie in Bangkok maakte de International Aids Vaccine Initiative (IAVI)


bekend dat het aantal potentiële vaccins sinds 2000 weliswaar verdubbeld is, maar dat
onderzoeksresultaten achterblijven. In het Algemeen Dagblad van 16-7-2004 las ik iets over
de ontwikkeling van deze aidsvaccins. Ik citeer:

[…] Wetenschappers zijn naarstig op zoek naar een preventief aids-vaccin, omdat dit de
enige manier is om de aids-epidemie tot staan te brengen. Op dit moment wordt met 30
potentiële aids-vaccins in 19 landen geëxperimenteerd op mensen.
In de eerste twee testfases wordt slechts gekeken of de middelen veilig zijn en geen nare
bijverschijnselen opleveren. In de derde fase wordt het middel gegeven aan duizenden mensen
die gerekend worden tot hogerisicogroepen. Van de 30 potentiële vaccins is er slechts één
doorgedrongen tot die derde en laatste testfase. Volgens Frans van den Boom, Europees
directeur van het International Aids Vaccine Initiative, worden de gegevens van dit onderzoek
in 2007 of 2008 verwacht. Daarna duurt het zeker nog drie jaar voor het middel, áls het
effectief is, op de markt komt.
Is het vaccin dat het verst gevorderd is in de onderzoeksfase níet effectief is, dan zijn de
overige kandidaat-vaccins eveneens zo goed als waardeloos geworden, omdat ze allemaal op
dezelfde hypothese stoelen. Daarom pleit het IAVI ervoor om vaccins te ontwikkelen op basis
van andere sterke theorieën.
Aan onderzoek naar aidsvaccins wordt 650 miljoen dollar besteed. Daarvan is slechts 100
miljoen dollar beschikbaar voor productontwikkeling. Van den Boom: “Het is enerzijds een
complex en dus duur onderzoek, en daar staat anderszijds een weinig koopkrachtig publiek in
de ontwikkelingslanden tegenover. Voor de farmaceutische industrie is het simpel: geen
koopkracht, dan ook geen investering. Daarom moet de publieke sector instappen.” […]

Er is dus al een pleidooi om een middel tegen aids te ontwikkelen op basis van een andere,
sterke theorie. Bovendien ziet de farmaceutische industrie tegen nog verdere investering op en
vindt men daarom dat de publieke sector ook een bijdrage moet leveren.

Ik heb zelf geen banden met de farmaceutische industrie en mijn bijdrage moet dan ook
gezien worden als afkomstig uit de publieke sector.
Hetgeen ik hier als onderzoeksvoorstel naar voren breng stoelt inderdaad op een andere
theorie dan die ten grondslag ligt aan de zoektocht naar een werkend vaccin.

888
Volgens mij is dat ook een sterke theorie, die ik bovendien onderbouw met enkele
bevindingen uit de wetenschappelijke onderzoekspraktijk.
Als de door mij voorgestelde methode werkt, dan zou er een remedie beschikbaar komen die
– in verhouding tot de gebruikelijke medicijnen – zeer weinig kost, geen bijwerkingen kent en
daarom effectief kan worden ingezet in de ontwikkelingslanden.
Ook de researchkosten voor het door mij hieronder voorgestelde onderzoek zijn relatief
gering, net als de tijdsduur voor een experiment.

De bovenstaande punten lijken mij in het licht van het daaraan voorafgaande citaat voldoende
argumentatie voor het uitvoeren van het door mij voorgestelde onderzoek. Al was het maar
om uit te sluiten dat er langs deze weg misschien sneller een therapie te ontwikkelen is dan op
de conventionele manier. Ik citeer uit het Algemeen Dagblad van 29-6-2007:
[…] Doorbraak in onderzoek naar genezen aids
Duitse wetenschappers hebben genen van het aidsvirus uit menselijke cellen gesneden. Dat is
een wereldwijde primeur, meldden Duitse media gisteravond. Door de verwijdering van de
genen werden de geïnfecteerde cellen genezen. De onderzoekers uit Hamburg en Dresden
berichtten over hun ‘biotechnologische’ doorbraak in het Amerikaanse wetenschappelijk
tijdschrift Science. Zij uiten voorzichtig de verwachting dat binnen tien jaar een therapie voor
de genezing van aids kan worden gevonden […]

Voorstel voor een onderzoeksopzet: ongespiegelde BRT ter behandeling van HIV/Aids
en andere virale of bacteriële besmettingen
Een eerste test of deze aanpak kan werken om levende organismen zoals virussen en bacteriën
te doden kan op een niet-selectieve manier worden uitgetest met behulp van een gezond klein
diertje zoals een muisje of en kikkertje.
We nemen van deze gewone muis of kikker het complete energiepatroon op.
Vervolgens dienen we deze muis of kikker gedurende enige tijd een ongespiegelde (en
eventueel versterkte) momentopname aan, zodat zijn veldcontact wordt geblokkeerd.
Gaat de muis of kikker hierdoor dood, dan is deze methode in staat om levende organismen te
doden. Dus ook levende organismen zoals virussen en bacteriën.
Tevens kunnen we hieruit afleiden dat bij het selectief bestrijden van virale en bacteriële
besmettingen – net als bij de behandeling van tumoren - uiterste zorgvuldigheid in acht
genomen moet worden en mensen (en dieren) alleen mogen worden blootgesteld aan een
momentopname van de frequenties van de ongewenste virussen, bacteriën en kankercellen en
niet aan een momentopname van un complete genoom.

Eerste experiment met een met FIV besmette kat


Als de muis of kikker inderdaad is bezweken door bovenstaande behandeling dan vervolgen
we onze experimenten met bijvoorbeeld een met FIV besmette kat.
· Neem een met FIV besmette kat en neem een bloedmonster af.
· Registreer met een Bicom-apparaat het energiepatroon van dit bloedmonster.
· Versterk deze opname enige tijd.
· Dien via de Bicom de kat dit energiepatroon gedurende een half uur onversterkt en
ongespiegeld toe.

De eerste gedacht die hierbij misschien opkomt is dat als we een kat blootstellen aan een
onversterkte opname van het energiepatroon van zijn eigen bloed – met daarin virussen – dat
dan zijn eigen bloed zodanig zal worden ‘gedood’ dat het dier zal sterven door het uitvallen

889
van de vele functies van bloed. Ik zal beredeneren waarom dat waarschijnlijk niet het geval
zal zijn.
Bloed bevat witte bloedlichaampjes, rode bloedlichaampjes, bloedplaatjes en plasma. Hiervan
bevatten alleen de witte bloedlichaampjes DNA dat resoneert met veldinformatie.
Bij een opname van het frequentiepatroon van besmet bloed wordt dus alleen de informatie
geregistreerd van de gezonde witte bloedlichaampjes plus de door de virussen aangetaste
bloedlichaampjes.
Bij de aangetaste witte bloedlichaampjes gaat het virus een interactie aan met de witte
bloedcel, waardoor het informatiepatroon van een besmette cel anders wordt dan dat van een
gezonde witte bloedcel. We registreren dus virale informatie plus info van afwijkende witte
bloedcellen.
· De veldinformatie van virussen is veel ouder dan die van witte bloedcellen omdat virussen
evolutionair veel ouder zijn en nog steeds zeer talrijk. Dat geldt voor basale virale info en
ook voor soortspecifieke virale info van virussen die wereldwijd verspreid zijn. Dit
betekent dat bij een opname van een combinatie van gezonde witte bloedcellen plus
aangetaste witte bloedcellen de informatie van de viraal aangetaste witte bloedcellen het
sterkst zal zijn en dus zal domineren.
· In de natuurkunde bestaat het principe dat zwakkere trillingen neigen tot het mee
resoneren met sterkere trillingen. Daarom zal de relatief zwakkere info betreffende de
gezonde witte bloedcellen de neiging krijgen om te gaan mee resoneren met de relatief
sterkere informatie van de aangetaste cellen. Die neiging wordt sterker naarmate we de
opname versterken, omdat dan de sterkste trillingen nog verder worden uitvergroot en het
verschil tussen beide amplituden nog groter wordt. Voor het mee resoneren geldt dat er
een bepaalde drempelwaarde voor het amplitudeverschil nodig is. Wat overblijft van de
versterkte opname van het energiepatroon van het complete bloed is dus een opname van
het energiepatroon van de met het virus geïnfecteerde witte bloedcellen. Dus van de
virussen plus de aangetaste witte bloedcellen. (Het is wel zaak om na de opname deze
eerst enige tijd te versterken – alvorens toe te dienen - om aldus eerst de zwakkere
gezonde informatie de tijd te gunnen om te gaan mee resoneren met de relatief nog sterker
geworden amplitude van de informatie van de aangetaste cellen.)
· Daarna moeten we deze voorversterkte informatie in de oorspronkelijke – onversterkte –
amplitude toedienen aan het te behandelen organisme. Als we namelijk deze informatie in
versterkte vorm zouden toedienen, dan zou de normale - voor het DNA van alle cellen van
het behandelde organisme bedoelde - informatie de neiging krijgen om zich al resonerend
te conformeren aan het trillingspatroon van de virussen en de aangetaste witte bloedcellen.
En dan zouden al die cellen verstoken raken van de voor hen noodzakelijke veldinformatie
en dus gaan disfunctioneren en afsterven.

Als we de geïnfecteerde kat blootstellen aan een - inmiddels weer onversterkte -


momentopname van zijn bloed, dan worden dus alleen de aangetaste witte bloedcellen en
virussen geblokkeerd in hun informatievoorziening, omdat alleen die informatie wordt
uitgezonden en de gezonde witte bloedcellen nog steeds hun eigen energiepatroon kunnen
blijven beluisteren.
Het enige wat dus wordt gedood door onthouding van veldinformatie zijn de aangetaste witte
bloedcellen, terwijl de gezonde bloedcellen, net als de rode bloedlichaampjes en bloedplaatjes
gewoon blijven functioneren zoals het hoort.

Als de kat dit experiment overleeft, maar zijn FIV-besmetting niet, dan wordt het tijd voor een
experiment met besmette mensapen (SIV of HIV) of runderen (BIV) en daarna met mensen.
Bij katten verloopt de ‘feline’ ziekte net als de ‘humane’ variant bij de mens.

890
Zoek - als het tot zover gelukt is - een met HIV besmette vrijwilliger en neem een
bloedmonster af.
Registreer met een Bicom-apparaat het energiepatroon van dit bloedmonster en versterk dit
eerst enige tijd.
Behandel deze proefpersoon gedurende een half uur met een ongespiegelde onversterkte
momentopname van het energiepatroon van zijn eigen bloedmonster.

Mocht ook dit experiment een positief resultaat hebben, dan kan het experiment nog worden
herhaald met een aantal HIV-geïnfecteerde proefpersonen.

In plaats van een met FIV besmette kat kan men ook uitgaan van ratten met andere virale of
bacteriële besmettingen.
Omdat virussen en bacteriën altijd functioneren via oudere en sterkere veldinformatie, kan bij
de gewone virussen en bacteriën ook op dezelfe manier virale of bacteriël einformatie worden
geïsoleerd.

Bij deze behandeling dus wel eerst de opname voorversterken, maar nooit die eerste opname
versterkt toedienen aan de patiënt!
Door de voorversterking moet namelijk eerst de normale gezonde informatie worden
uitgeselecteerd, omdat anders de behandelde mens of het behandelde dier schade kan
ondervinden door blokkering van zijn wél gewenste eigen veldinformatie!!!

Bestrijding van malaria met behulp van ongespiegelde bioresonantie-therapie


Jaarlijks sterven er een miljoen mensen aan malaria. Elke minuut overlijden er drie kinderen
aan de ziekte. Jaarlijks komen er – volgens de laatste cijfers - ruim 300 miljoen nieuwe
besmettingen bij.
Zou het in het licht van die gegevens niet de moeite waard kunnen zijn om in ieder geval uit te
proberen of ongespiegelde bioresonantie de malariaparasieten kan doden?
Omdat malariaparasieten zich in het bloed bevinden, zou de simpele afname van een
testbuisje bloed al voldoende kunnen zijn om via de niet-belastende methode van
ongespiegele bioresonantie iemand van malaria te genezen. Hierbij moet dan eerst volgens de
beschreven werkwijze – via voorversterking - de informatie van malaria eerst worden
geïsoleerd van die van het overige DNA van het bloed.

Maar nog mooier zou het zijn als met behulp van een geruime tijd volgehouden ongespiegelde
momentopname van zuivere malaria-informatie – via zendapparatuur – wereldwijd de
malariaparasiet zou kunnen worden geëlimineerd.

Grootschalige BRT voor zuivering van biotoop, medicinale vloeistoffen en voedsel


Door alternatieve BRT-behandeling via een zender worden niet alleen virussen in een
gastheer of reservoirdier onschadelijk gemaakt, ook inerte virionen aan vocht- en stofdeeltjes
in de lucht, op wc-brillen, deurklinken of waar dan ook worden aangepakt. Dus op die manier
kan ook water en modder in een poeltje of moeras worden behandeld. Dus de hele biotoop
kan ontdaan worden van pathogene organismen die schadelijk zijn voor hogere diersooorten
en de mens.
Daarnaast is het mogelijk om allerlei infuusvloeistoffen en bloedproducten voor transfusies te
zuiveren van pathogene organismen. Ook voedsel zou zo kunnen worden gezuiverd van
bijvoorbeeld salmonella. Dit is vooral van belang in ziekenhuizen en verpleeginstellingen.

891
BRT in plaats van bestraling
Momenteel maakt men voor het ontsmetten van voedsel al vaak gebruik van bestraling.
Inderdaad is bestraling effectief voor het doden van allerlei micro-organismen zoals
slamonella en e-coli. Maar bestraling heeft wel een – nog meestal onderkend – risico. Het kan
namelijk op een onvoorspelbare manier - leiden tot de vorming van afwijkende ruimtelijke
structuren van allerlei eiwitmoleculen. Bestraling kan namelijk leiden tot
ladingsverschuivingen binnen moleculen, waardoor een andere interne samenhang van het
molecuul optreedt. De atomaire samenstelling blijft hierbij weliswaar gelijk, maar de
ruimtelijke vorm van het molecuul kan hel anders worden. Deze qua vorm afwijkende
moleculen kunnen dan (1) niet meer herkend worden door de recptoren waarvoor ze zijn
bedoeld omdat ze niet meer ‘passen’ (2) of juist wél gaan passen op receptoren waarvoor ze
niet bedoeld zijn. Dit zal dan het hormonaal functioneren kunnen ontregelen. En daarnaast (3)
is het ook mogelijk dat het immuunsysteem deze moleculen als lichaamsvreemd (niet
natuurlijk) beschouwd en daarom een immuunreactie starten. Bestraald voedsel mag dan geen
levende e-coli en/of andere levende ziekmakers meer bevatten, maar het kan wel op andere
manieren de gezondheid grote – maar onvoorspelbare - schade toebrengen.

Als we in plaats van bestraling voortaan zouden kunnen werken met alternatieve BRT om
voedsel te ontdoen van schadelijke micro-organismen, dan pas was de gezondheid echt
gediend met het doden van deze ziekteverwekkers.

Repareren van vacinatieschade door nieuwe hersencellen.


Er is al besproken dta vaccinaties kunnen leiden tot neuronenschade in het brein en dat ook
medicatie die daarom gegeven wordt ook nog eens kan leiden tot neuronendood. Wat zou het
fijn zijn als we ook een manier zouden vonden om dit soort schade te repareren.
Tamelijk recent stond er in het blad Natuur & Techniek een publicatie onder het kopje
‘Actueel’. Ik citeer:
San Diego/Göteborg (US/SW) - Een Amerikaanse en een Zweedse neuroloog ontdekten dat
bij volwassen mensen nieuwe hersencellen ontstaan. Jarenlang ging de medische wereld
ervan uit dat dit onmogelijk was.
Dat volwassen ratten nieuwe neuronen in de hersenen produceren was al lang bekend. Dit
gebeurt doorgaans in de hippocampus. Fred Cage en Peter Eriksson onderzochten daarom
ook bij mensen de hippocampus. Dit deel van de hersenen speelt een belangrijke rol in het
leerproces. Met chemicaliën die opgenomen worden in nieuw DNA konden ze nieuwe
neuronen detecteren. De chemicaliën zorgen ervoor dat jonge cellen oplichten.
Deze ontdekking kan belangrijke ontwikkelingen in de neurologie in gang zetten. Beschadigd
hersenweefsel kan zichzelf wellicht repareren met toegevoegde gezonde neuronen. Dat biedt
uitzicht op kunstmatig hersenweefsel voor transplantatiedoeleinden. Dat gebeurde al eerder,
maar alleen met hersenweefsel van een foetus. De ethische bezwaren die daaraan kleven zijn
te omzeilen door te kweken met volwassen hersencellen. Zo ver is het echter nog niet.
Hersenweefsel is zeer delicaat en daardoor moeilijk te onderzoeken. Cage en Eriksson
toonden nog niet aan dat de nieuwe neuronen verbindingen aangaan met omringende
neuronen. De jonge cellen functioneren pas als dat gebeurt. In ieder geval geeft deze vinding
aanleiding tot het zoeken van een factor in de hippocampus die ook in andere hersendelen de
aanwas van nieuwe cellen stimuleert [...]

De ontwikkelingen in de wetenschap gaan door en in de Science van 9-11-2007 verscheen een


artikel door Louis Manganas en collega’s getiteld: Magnetic resonance spectroscopy

892
identifies neural progenitor cells in the live human brain. Noorderlicht van de VPRO bracht
kort daarop een eigen interpretatie van dit artikel waaruit ik zal citeren:
[…] In gezonde hersenen verschijnen steeds nieuwe zenuwcellen. Amerikaanse neurologen
denken nu op scans te kunnen aanwijzen waar dat gebeurt. Als het klopt, heeft hun
ontdekking grote gevolgen voor het hersenonderzoek […]
[…] De proeven die het team deed, onder leiding van kinderneurologe Mirjana Maletic-
Savatic, begonnen met muizen. Van die beestjes is nauwkeurig bekend war de stamcellen zich
beviden. Ze zitten in de hippocampus, een zeepaardvormig gebiedje in iedere hersenhelft dat
een grote rol speelt bij het opslaan van herinneringen, en in de subventriculaire zone, een
cellaag rond holtes aan weerszijden van het brein.
Zulke stamcellen hebben de onderzoekers uit de muizenhersenen gehaald en in hun
laboratorium opgekweekt, tegelijk met allerlei andere celtypen uit het muizenbrein.
Vervolgens keken ze ernaar met kernspinresonantie, de techniek achter de MRI-scanner. Dat
leverde een patroon van pieken en dalen op, die per celtype verschilden.
Bij de stamcellen was een piekje te zien dat bij geen van de andere cellen voorkwam. Het
verraadt de aanwezigheid van een of andere stof, die blijkbaar alleen in die hersenstamcellen
zit. Waarschijnlijk een vetzuur, al is nog onduidelijk welke precies.
En dat hoefden de onderzoekers ook helemaal niet te weten om ermee uit de voeten te kunnen.
Ze besloten in de hersenscans van levende ratten op zoek te gaan naar het piekje dat de
stamcellen verraadt. Aanvankelijk was het moeilijk te vinden tussen alle andere pieken, maar
met een stevig wiskundige bewerking bleek het toch uit de brei van gegevens te rollen.
Zo werd het mogelijk om in hersenbeelden aan te geven waar de vernieuwende cellen zitten.
Bij ratten, maar, zo bleek daarna, ook bij mensen.
Elf vrijwilligers lieten hun hoofd nakijken. De stamcellen zaten inderdaad op de plekken waar
die verwacht werden, maar de hoeveelheid was per persoon verschillend.
De jongste vrijwilligers waren kinderen onder de tien. Zij hadden relatief veel stamcellen.
Pubers hadden er minder en bij volwassenen van dertig tot vijfendertig jaar was de oogst nog
schraler […]

Door het regenereren van het DNA moet het mogelijk zijn om - via het op de juiste manier
aansturen van het DNA via de introns en exons - zodanige DNA-functies te (re)activeren dat
er (weer meer) groei-en differentiefactoren worden geproduceerd die, volgens de blauwdruk
van het betreffende organisme, de latent aanwezige stamcellen doen verder ontwikkelen tot
volwaardige cellen binnen een bepaald functioneel systeem.
Door het aanzetten van de nog aanwezige stamcellen tot een verdere gedifferentieerde
ontwikkeling is dan heling mogelijk van defect geraakte of nooit volledig ontwikkelde brein-
en lichaamsfuncties.
Op die manier zouden ontwikkelingsstoornissen zoals bijvoorbeeld de borderline-stoornis,
onderontwikkelde frontale lobben en limbisch systeem, autisme en schizofrenie nog kunnen
worden verholpen, terwijl ook degeneratieve aandoeningen zoals de ziekten van Parkinson en
Alzheimer en diabetes zouden kunnen genezen. Hierbij moet worden opgemerkt dat ik in dit
geval niet alleen de ziekte van Parkinson bedoel die is ontstaan uit een erfelijke aanleg voor
deze ziekte, maar dat ‘Parkinsonisme’ door andere oorzaken zoals multiple herseninfarcten,
hydrocefalus, neuroleptica, vergiftigingen en infecties met o.a. Creutzfeld-Jacob hier niet
buiten valt.
Aandoeningen die het gevolg zijn van fylogenetische terugval - dus een ontwikkeling
conform een ‘ouderwetse’ blauwdruk, zoals bij ‘borderline’ het geval is - kunnen via de
verdere ontwikkeling van stamcellen naar het model van de recentste blauwdruk van de soort
alsnog verdwijnen.

893
Ook verloren gegane insulineproducerende Bèta-cellen cellen van de alvleesklier kunnen op
die manier weer worden aangevuld uit nog aanwezige stamcellen. En dit geldt natuurlijk voor
allerlei lichaamsfuncties waar – op natuurlijke wijze - weefsel is verloren gegaan of nooit
genoeg is ontwikkeld.

Regeneratie van weefsel bij zoogdieren.


Dat zoogdieren inderdaad beschikken over stamcellen die alle soorten weefsel kunnen doen
regenereren – zoals bijvoorbeeld ook tanden - werd aangetoond door experimenten in
Massachusetts. Ik citeer daarvoor uit een persbericht van 27-9-2002: News from Harvard
Medical, Dental & Public Health Schools.
[…] Tissue engineering
Mammalian Teeth Regrow in Lab
A team of researchers has succesfully used tissue engineering techniques tot regenerate
mammalian tooth crowns containing dentin and enamel, an achievement that may lead to a
biological tooth substitute to replace human teeth. The findings also suggest the existence of
dental stem cells.

Joseph Vacanti, the John Homans professor of surgery at HMS and Massachusetts General
Hospital, director of het hospital’s Laboratory for Tissue Engineering and Organ Fabrication,
and an author of the paper, said of the work, “By combining the new science of stem cell
biology with the engineering concepts and techniques of issue engineering, it demonstrates
that complex structures such as living teeth can be created.”

As reported in the Oct. 1 Journal of Dental Research, the study involved seeding cells from
the immature teeth of six month old pigs onto biodegradable polymer scaffolds. The
researchters then placed these structures into rat hosts.
Within 30 weeks, small, recognizable tooth crowns had formed. These contained dentin;
odontoblasts, cells that secrete dentin-forming protein; a well-defined pulp chamber;
Hertwig’s root sheath epithelia; cementoblasts, which form a mineralized tissue that covers
the roots; and a morphologically correct enamel organ.

The results, demonstrated in some two dozen experiments, represent the first succesful
generation of mature tooth crowns containing both dentin and enamel. They also suggests
that it may be possible to grow teeth of a particular size and shape, according tot principal
investigator Pamela Yelick, HSDM instructor in oral and developmental biology at the
Forsyth Institute and an assistant member of the Forsyth staff. The institute, where the
research was based, is an independent nonprofit research organization focusing on oral,
craniofacial, ans other biomedical sciences.

Previou investigators had used alternative approaches to form partial tooth structures with
dentin and pulp, but none had grown complete structures that included enamel. The team is
the first to report using tooth buds enzymatically digested into single cells combined with
polymer scaffolding to regenerate teeth. Also of note is the discovery that dental stem cells
appear to exist in porcine third molar tissues. “Finding putative epithelial and mesenchymal
dental stem cell populations in mammals suggests that similar cells might exist in human
beings,” Yelick said. She speculated that within five years “we will know whether dental stem
cells can be manipulated to bioengineer teeth. To generate a human tooth might take an
additional five to ten years.”

894
In addition to Yelick and Vacanti, the team included first author Conan Young, HSDM
instructor in oral and developmental biology and research associate at Fortsyth; John
Bartlett, associate member of the Forsyth staff, Shinichi Terada, HMS research fekkow in
surgery at MGH; and Masaki Honda of the Department o oral and Maxillofacial Surgery,
Nagoya University School of medicine in Nagoya, Japan.

“The ability to identify, isolate, and propagate dental stem cells to use in biological
replacement tooth therapy has the potential to revolutionize denntistry,” daid Dominick
DePaola, president and chief executive oficer of the Forsyth Institute […]

Joseph Vacanti zegt in een ander artikel echter wel over dit soort transplantaten:
[…] It must be built from the recipient’s cells of the immune system will reject it […]

Uit dit bericht blijkt dat zoogdieren beschikken over stamcellen die kunnen uitgroeien tot
complete tanden en kiezen met glazuur. Dat betekent dat in principe ook bij de mens
regeneratie van alle weefseltypen – waaronder nieuwe gebitselementen - mogelijk zou moeten
zijn.
In dit geval konden de stamcellen toch uitgroeien tot eenvoudige tanden omdat ze werden
geplaatst in een rat. Ratten beschikken zelf – en dus ook in hun blauwdruk – over een gebit.
Daarom konden de stamcellen zich ook in een rat verder ontwikkelen. Hoewel de velden van
zoogdieren zwakker zijn dan die van salamanders, was de veldsterkte daartoe toereikend
genoeg, omdat de cellen van de rat de morfogenetische informatie versterkten. Eigenlijk
werkte het ontwikkelen van de – reeds gedifferentieerde - varkensstamcellen voor tanden op
dezelfde manier als het invullen van het ontbrekende stukje genoom onder invloed van
donorbloed.
De staart van de axolotl deed er in totaal vier weken over om weer volledig aan te groeien.
Deze beginnende tanden deden er bij de zoogdieren 30 weken over. Dat geeft aan dat de
sterkte van de morfogenetische informatie bepalend is voor de snelheid waarmee de
regeneratie tot stand komt.

Als we de morfogenetische informatie van de mens zodanig zouden kunnen versterken dat het
het niveau bereikt van de salamanders, dan zouden onder invloed van veldinformatie allerlei
onderdelen van de mens kunnen worden geregenereerd vanuit zijn eigen voorraadje
stamcellen en was het probleem van de afstoting van vreemde weefsels opgelost. Bovendien
zouden er dan ook niet eerst lichaamseigen stamcellen te hoeven worden geïsoleerd vanuit
moeilijk bereikbare plekjes. En hoefde er niet eerst een soort mal te worden gemaakt waarin
het te transplanteren orgaan moest worden gevormd en hoefde er bovendien geen
transplantatie-operatie te worden uitgevoerd. Kortom: dan zou een verloren gegane functie of
orgaan gewoon zonder extra operatief ingrijpen spontaan op de goede plek in het lichaam in
de goede vorm en maat opnieuw ontstaan.

Recente wetenschappelijke evidentie voor het positieve effect van veldversterking op


helingsprocessen
Evidentie voor een versterkte activiteit van stamcellen in een conditie waarin het veldcontact
is geïntensiveerd ofwel versterkt door een groter aanbod van veldinformatie, trof ik aan in een
publicatie van Noorderlicht Nieuws d.d. 31 mei 2005. Omdat de publicatie van deze recente
onderzoeksbevinding onderbouwt wat ik in enkele van deze onderzoeksvoorstellen suggereer,
zal ik deze publicatie eerst in zijn geheel citeren.

895
[…] Zelfhelende harten, stamcellen in het hart staan altijd klaar
Dat onze lichamen zichzelf hier en daar kunnen herstellen is natuurlijk nooit een geheim
geweest -–wondjes verdwijnen ‘vanzelf’- maar de laatste tijd blijkt dat dit verder gaat dan
altijd werd aangenomen. Overal in het lichaam staan cellen klaar om de schade te repareren.
Ook in het hart.
Pas drie jaar geleden verschenen toen onderzoeksresultaten die voorzichtig suggereerden dat
het hart stamcellen bevat. Die zouden zich kunnen delen en hun nakomelingen zouden kunnen
uitgroeien tot nieuw spierweefsel. Inmiddels is duidelijk dat dit klopt. Onderzoekers in de
Verenigde Staten en Italië hebben nu gekeken wat de stamcellen doen wanneer het misgaat.

Ze bestudeerden 52 harten: twintig van plotseling overleden hartpatiënten, twintig van


mensen die na lang wachten een harttransplantatie hadden ondergaan en twaalf van mensen
die geen hartproblemen hadden gehad, maar aan iets anders waren overleden. De resultaten
staan deze week in het vakblad Proceedings of the National Academy of Sciences.

De harten van de twintig transplantatiepatiënten hadden een lange geschiedenis van


vaatvernauwing achter de rug, waardoor hun cellen lange tijd te weinig zuurstof hadden
gekregen. Voor de andere hartpatiënten was het juist heel plotseling afgelopen, doordat een
slagader ineens verstopt raakte. Het deel van het hart dat daardoor geen zuurstof meer kreeg,
stierf binnen een paar uur af. De patiënt was dan al overleden.

Met kleurstoffen die zich aan verschillend eiwitten hechten, konden de onderzoekers zien
hoeveel stamcellen er in deze harten zaten, waar die zaten en hoe ze er aan toe waren. Dat
bleek flink te verschillen.

In de twaalf gezonde harten troffen ze gemiddeld vierduizend stamcellen per kubieke


centimeter aan. Die stamcellen waren gezond en hielden zich rustig. In de harten die een
infarct hadden gehad zag het er heel anders uit. Daar zaten veel meer stamcellen, die ook nog
eens druk bezig waren. Ver van het afgestorven deel waren het er twintigduizend, aan de rand
van het afgestorven gebied zelfs veertigduizend per kubieke centimeter.

Blijkbaar reageren de stamcellen heel snel als een deel van het hart plotseling zonder bloed
komt te zitten. Zelfs in de gebieden die getroffen werden door het infarct, zaten bij zeven van
de twintig harten harten kleine plekjes vol snelgroeiend spierweefsel en bloedvaatjes.
Hoe de stamcellen het klaarspeelden is raadselachtig, want veel zuurstof bereikt die plaatsen
niet. Of ze het infarct overleefd hadden of zich vanuit een naburig gebied naar de rampplek
hadden begeven is ook nog onbekend, al lijkt het laatste het meest waarschijnlijk.

“De resultaten van dit onderzoek laten zien dat het menselijk hart stamcellen bevat die zich
kunnen delen en zich vervolgens ontwikkelen tot spiercelen en bloedvaatjes”, concluderen de
onderzoekers. “De voorraad stamcellen wordt onmiddellijk na een infarct vergroot. Maar
deze groeirespons is verminderd bij chronische hartproblemen.”

Bij de chronische hartpatiënten, die hun hart hadden ingeruild voor een donorexemplaar, was
het aantal stamcellen inderdaad lager dan bij de acute patiënten, maar nog wel drie keer zo
hoog als in de gezonde harten. Deze stamcellen waren zichtbaar verouderd. Het feit dat hun
telomeren (de uiteinden van de chromosomen) sterk verkort waren, duidt erop dat ze niet veel
delingen meer voor de boeg hadden. Als zijn telomeren te kort worden, pleegt een cel
zelfmoord. De onderzoekers zagen trouwens ook andere signalen in deze cellen die daarop
wezen.

896
Stamcellen doen na een acuut infarct dus hun best om de dode cellen snel te vervangen door
nieuw spierweefsel en bloedvaatjes. Bij de twintig getroffen harten in dit onderzoek faalden ze
daarin, omdat het afgestorven gebied zo groot was dat het hart stopte met kloppen. Een
kleiner infarct kunnen de stamcellen waarschijnlijk wél repareren.

Anders wordt het bij een chronisch vernauwd vaatstelsel. Dan vernieuwen de stamcellen de
boel waarschijnlijk tegen de klippen op. Maar ja, de koek is een keer op. De patiënten in deze
studie hadden het geluk dat ze een harttransplantatie kregen om daar wat aan te doen.

Piero Anversa en zijn collega’s kijken ook vooruit. Misschien is het mogelijk om stamcellen te
oogsten, op te kweken en vervolgens in te spuiten in zwakke plekken van het hart, speculeren
ze. Dat kan harttransplantaties misschien ooit overbodig maken.

(Konrad Urbanek e.a.: “Myocardial regeneration by activation of multipotent cardiac cells in


ischemic heart failure”, PNAS Early Edition, 30 mei 2005) […]

Er zijn dus drie observaties:


· Bij mensen met een gezond hart die door andere oorzaken overleden bevatte het hart
gemiddeld vierduizend stamcellen per kubieke centimeter. Deze cellen waren gezond en
hielden zich rustig.

· Bij de afgedankte versleten harten van transplantatiepatiënten vond men driemaal zoveel
stamcellen, maar deze hadden zich al zeer vaak gedeeld en waren min of meer ‘op’.

· Bij de harten die een acuut infarct hadden meegemaakt trof men vijf tot tien maal zoveel
stamcellen aan, die bovendien zeer actief waren. Bij 7 van de 20 harten bevonden zich in
de getroffen gebieden kleine plekjes vol met snelgroeiend spierweefsel en bloedvaatjes.
Hier ontwikkelden de stamcellen zich in sneltreinvaart tot gedifferentieerde echte cellen.

· De eerste observatie is logisch en geeft slechts het gemiddelde aan van het aantal
stamcellen dat normaliter in een gezond hart wordt aangetroffen.

· De tweede observatie laat zich verklaren door het gegeven dat er bij de hartpatiënten naar
alle waarschijnlijkheid sprake is geweest van een verminderde kwaliteit van het
veldcontact. Hun gebrek aan voldoende zuurstof zal de Krebscyclus nadelig hebben
beïnvloed, waardoor er minder ATP-moleculen werden aangemaakt, zodat er ook minder
vrije-ATP-energie werd gegenereerd bij het uiteenvallen van die ATP-moleculen. Dat
betekent dat hun energielichaam ook minder informatiedragende quantumdeeltjes zal
hebben bevat. Hierdoor nam de amplitude af tot een lagere waarde dan normaliter
gebruikelijk is, omdat er minder informatiedeeltjes tegelijk met elkaar resoneerden.
Derhalve kan er nooit sprake zijn geweest van een adequate aansturing vanuit de
morfogenetische velden van de menselijke soort, zodat de stamcellen niet goed konden
worden geïnstrueerd. Bovendien ontbrak het ook aan voldoende quantumenergie om te
dienen voor de aanmaak van nieuwe structuren, zoals volledig functionerende spier- en
bloedvatcellen. (zie ook de studie over het veldcontact.) Normale lichaamscellen verliezen
bij elke deling een stukje telomeer. Voortplantingscellen en stamcellen omzeilen dat
verkortingsmechanisme via een telomeerverlengend enzym, het telomerase. In deze cellen
heerst normaliter een dynamisch evenwicht tussen de verkorting bij elke celdeling en het
herstel via telomerase. Dat de stamcellen van de zieke harten hun telomeren bijna hadden

897
opgebruikt geeft al aan dat er niet of nauwelijks telomerase is aangemaakt, hetgeen wijst
op een gebrekkig veldcontact. De stamcellen werden door de zwakkere veldinformatie nog
wel aangezet tot delen van zichzelf, maar tot een verdere ontwikkeling en uitgroei tot
volwaardige cel kwam het door gebrek aan informatie en energieke grondstof niet meer. Ze
konden de volgende - echt regenererende - stap niet meer zetten en putten slechts zichzelf
uit in een eindeloze reeks delingen. Daarom raakten deze harten ook versleten. Het
noodzakelijke onderhoud door regeneratie viel uit door gebrek aan energie. Bij voldoende
veldcontact zou er geen transplantatie nodig zijn geweest en waren deze harten functioneel
gebleven, ondanks hun chronisch vernauwd vaatstelsel. Niet de vaatvernauwing noopte tot
transplantatie, maar primair de afnemende pompfunctie van de hartspier door degeneratie
van spierweefsel plus een zwakkere aandrijving vanuit de morfogenetische velden.

· De derde observatie is de meest interessante. Bij de harten die een acuut infarct hadden
meegemaakt trof men vijf tot tien maal zoveel stamcellen aan, die bovendien zeer actief
waren. Bij 7 van de 20 harten bevonden zich in de getroffen gebieden kleine plekjes vol
met snelgroeiend spierweefsel en bloedvaatjes. Hier ontwikkelden de stamcellen zich in
sneltreinvaart tot gedifferentieerde echte cellen. Hier blijkt dat in de getroffen harten in
zeer korte tijd – vanuit de normale ruststand - een groot aantal delingen van stamcellen
heeft plaatsgevonden, die zich meteen begonnen verder te ontwikkelen tot echte spier- en
bloedvatcellen. De onderzoekers vinden dit raadselachtig, maar ik denk dat dit
gebeurde onder invloed van een plotseling optredende versterking van het
veldcontact. Hierbij dringt zich de vergelijking op met de axolotl die bij een
amputatie kans ziet om vanuit zijn stamcellen weer een complete staart te laten
ontwikkelen met alle soorten cellen die erin horen. Die axolotl beschikt daarbij over
evolutionair zeer oude – en daarom zeer sterke – velden. De mens kan klaarblijkelijk
tot een zelfde soort prestatie komen.

Versterking van het veldcontact bij stervenden


We zitten nu met de veronderstelling dat bij mensen die bezig zijn te sterven aan een
hartinfarct toch op de valreep nog een versterking van het veldcontact zou kunnen optreden.
Hoe laat zich dat verklaren?

Om te beginnen kan een sterk veldcontact veroorzaakt worden op verschillende manieren:


· Als een veld evolutionair gezien al zeer oud is en door vele organismen van en soort is
opgebouwd, dan heeft het een hoge amplitude. Hoe hoger de amplitude hoe krachtiger een
morfogenetisch signaal het DNA kan laten resoneren en hoe beter de informatie kan
worden omgezet in onder andere eiwitsynthese.
· Als de dichtheid van het quantumveld toeneemt, dan neemt ook de dichtheid van de
informatiedragende quantumdeeltjes toe. Daarom bevat een energielichaam dan ook
sterkere informatie. Deze informatiedragende quantumdeeltjes resoneren met elkaar,
hetgeen de amplitude van de aangeboden informatie doet toenemen, waardoor hetzelfde
effect wordt bereikt als bij de axolotl. Hoe meer – door digitaal gecodeerde informatie
vibrerende - informatiedeeltjes met elkaar resoneren, hoe groter de amplitude wordt.

De amplitude – ofwel sterkte – van de aangeboden informatie kan dus toenemen door
cumulatie van informatie door de tijd heen, maar ook door een toename van informatie-
deeltjes op een bepaald moment in de tijd. En dat laatste lijkt te gebeuren bij stervende
(hart)patiënten.
Maar…….hoe kan dan bij stervende de amplitude van e veldinfo dan ineens zomaar vanzelf
hoger worden? Dat leg ik hieronder uit:

898
De productie van DMT tijdens de stervensfase
Om uit te leggen hoe dat volgens mij mogelijk is zal ik nu moeten overstappen op een ander
onderwerp, namelijk op het gegeven dat de epifyse van mensen in hun stervensuur vaak een
extra grote hoeveelheid DMT (NN-dimethyl-tryptamine) aanmaakt, hetgeen veroorzaakt
wordt door het feit dat de frequentie van de hersengolvenvan stervenden afneemt op een
soortgelijke wijze als tijdens de slaapfasen en de voorbereiding daarop.
Onderzoek heeft aangetoond dat tijdens de geboorte en het sterven (niet tijdens een ongeval
dat onmiddellijk de dood tot gevolg heeft) een piek optreedt in de productie van DMT.
In Amerika deed de psychiater dr. Nick Strassman aan de New Mexico School of Medicine in
Albuquerque tussen 1990 en 1995 onderzoek naar DMT en de reden waarom het menselijk
lichaam DMT produceert. Naar aanleiding van dat onderzoek verscheen in 2001 zijn boek
DMT: The Spirit Molecule.
Inmiddels was al bekend dat DMT wordt geproduceerd in de hersenen van mensen en andere
zoogdieren en dat het de neiging heeft om buitenzintuiglijke waarnemingen en ‘uittredingen’
te bevorderen. Strassman hoopte met zijn onderzoek het geheim op te lossen van het
waarnemen van hemelse wezens, paranormale ervaringen en veel andere mysteries van de
geest.
Duizenden gebruikers van psychedelische drugs hebben met DMT geëxperimenteerd en er
zijn veel verslagen van ‘ontmoetingen’ met een heel scala aan mystieke of merkwaardige
wezens, waaronder engelen, goden en zelfs de bron van de schepping. Sommigen hebben
ervaringen beschreven die identiek waren aan die van reeds bekende bijna-dood-ervaringen.

Bij experimenten met toediening van synthetische DMT vindt de overgang naar een
trancetoestand soms al binnen enkele seconden plaats. Hoewel de effecten slechts 15 tot 45
minuten duren, veroorzaakt DMT de vreemdste en krachtigste vorm van
bewustzijnsverandering van alle drugs. Omdat DMT niet actief is bij orale toediening, wordt
het geïnjecteerd in de bloedbaan of geïnhaleerd.
In de samenvatting van het betreffende hoofdstuk schrijft Strassman over het biologische
effect van DMT het volgende:
[…] DMT effects began almost instantaneously, peaked within two minutes, and were
negligible at 20 minutes. Blood, and presumably brain, levels of DMT closely paralleled the
time course of subjective effects. Blood pressure, heart rate, body temperature, and pupil
diameter rose sharply, as did all hormones we measured, including endorphins and other
mind-altering hormones. Only pineal gland melatonin did not increase, and I speculate
briefly as to why this may have been the case […]

Exogeen toegediende DMT deed dus niet de productie van melatonine toenemen. Van de
endogene DMT is echter bekend dat de productie synchroon verloopt met die van melatonine.
Omdat exogene DMT zelf geen invloed uitoefent op de aanmaak van melatonine lijkt het dus
dat zowel de productie van endogene DMT als die van melatonine samen worden aangestuurd
vanuit een zelfde mechanisme en dat melatonine en DMT samen in dienst te staan van
dezelfde basisfunctie. Omdat van melatonine bekend is dat het ‘slaperig maakt’, mogen we
aannemen dat ook endogeen DMT primair het slaapstadium dient en dus alles wat er tijdens
die periode wordt ervaren. Endogeen, lichaamseigen DMT lijkt dus betrokken bij het dromen.

Exogeen toegediende DMT leidt – bij gebrek aan melatonine – tot ‘wakkere dromen’.
Tijdens het sterven – en dus bij een afnemende frequentie van de hersengolven - wordt er
normaliter een grote hoeveelheid van het polypeptide DMT geproduceerd. En dat verklaart
volgens mij de vaak gemelde sterfervaringen van mensen die al bijna ‘weg’ lijken, maar dan

899
nog een ‘laatste helder moment’ beleven waarin ze (met een ongewone blik in de ogen)
zeggen Jezus of Maria of eerder overleden geliefden aan hun bed te zien om hen op te halen.
Deze waarnemingen (sterfbed-visioenen) behelzen – net als de bijna-dood-ervaringen –
eigenlijk archetypische voorstellingen uit het culturele collectief waartoe de stervende behoort.

Ik hoop hiermee aannemelijk te hebben gemaakt dat tijdens de stervensfase van de


hartpatiënten er een tijdelijke piek optrad in de hoogte van de amplitude van de
veldinformatie. Deze versterkte informatie zag kans om in zeer korte tijd stamcellen te
activeren tot onwikkeling van allerlei cellen voor spierweefsel en bloedvaatjes.

Evenzogoed moet het mogelijk zijn dat kunstmatige vergroting van de amplitude van
veldinformatie kan bereiken dat stamcellen in het kinderlijk brein geactiveerd worden om zich
te ontwikkelen tot neuronen en andere cellen, waardoor ontwikkelingsstoornissen alsnog
kunnen worden ingehaald en andere schade – regenererend – kan worden gerepareerd.

T.C. Kuiper – van den Bos

Oostvoorne, mei 2011

900

You might also like