Professional Documents
Culture Documents
moet je goed
snappen.
Personeelsplanning: de personeelsbehoefte in kaart brengen. Gaat over indoor- en uitstroom. Het is dus meer een soort van taak/ activiteit van HRM, P&O,
manager.
De beweging van personeel door de organisatie heen heeft te maken met de
arbeidsmarkt omdat je moet kijken of er een krappe of een ruime arbeidsmarkt
en daar moet je je planning op aan passen.
De link tussen de visie/ missie van een organisatie en HRM is: je moet zorgen dat
je medewerkers aansluiten bij de missie/ visie die jou bedrijf heeft.
Arbeidsmarkt, strategie, missie: je moet altijd rekening houden met deze drie
aspecten als het gaat om HRM. Je kan je medewerkers niet managen zonder dat
je weet wie je bedrijf is. En je moet snappen wat de situatie is op de
arbeidsmarkt.
Goed snappen wat er bij het bedrijf gebeurt en je moet goed weten wat zijn er
voor trends op de arbeidsmarkt, en daar op inspelen.
Arbeidsmarkt
Het geheel van de vraag naar arbeid en het aanbod/hoeveelheid van
beschikbare arbeidskrachten
Deel markten:
Geografisch: (inter)nationaal, regionaal, lokaal (bv brabant en groningen)
Bedrijven/Branche (bv website anders dan sector enz)
Functie/Beroepsniveau (bv manager of vakkenvuller)
Bedrijfsintern (bv
De arbeidsmarkt verschilt per regio, branche, functies en bedrijfsintern. De
arbeidsmarkt is voor geen een bedrijf hetzelfde.
Arbeidsvraag.
loon
Aanbod
vraag
Arbeidsvraag / aanbod
Hoe hoger de lonen hoe minder vraag naar arbeid, door te hoge kosten. Maar hoe
meer aanbod van werk door meer loon.
Loon is vaak een hele belangrijke component. Kijk dus ook wie zijn de
doelgroepen en hoe genteresseerd zijn ze in de 4 As. je moet goed snappen wie
er in de arbeidsmarkt zitten.
Arbeidsmarkt begrippen.
A. Potentile beroepsbevolking= iedereen tussen de 15 en de 65.
B. Beroepsbevolking= wie zouden kunnen werken. Er zijn
arbeidsongeschikten en zieke dus die moet je eraf halen. Dus als je meer
dan 12 uur per week kunt werken.
- Werkzame= wie werken/ willen er werken
- Werkloze= degene die niet werken.
C. Bruto participatiegraad= de som van werkzame en werkloze
(beroepsbevolking) / potentile beroepsbevolking. Dus B / A.
Dus bereken hoeveel procent je aanbod is.
D. Netto participatiegraad= de werkzame/ de potentile
beroepsbevolking. Dus werkzame/ A.
HRM week 2
Arbeidsmarkt communicatie, niet alleen als je nieuwe medewerkers zoekt, maar
je laat ook zien wat je bent als werkgever en waar je voor staat. (employer
branding). Heeft ook invloed op doorstroom.
Arbeidsmarktcommunicatie is het planmatig proces waarbij wordt getracht
een directe of indirecte
wervingsboodschap over te brengen bij potentile medewerkers en hun
benvloeders, direct of via een bepaald medium
planmatig proces: je maakt een analyse van de arbeidsmarkt waar je een plan
voor lange termijn van maakt. Dus niet ad-hok of impulsief.
Directe of indirecte wervingsboodschap: direct = advertentie in de krant,
gezocht magazijn medewerker. Indirect= je laat zien dat het leuk is om hier te
werken, maar je zegt nog niet dat je mensen zoekt. Laat zien waar je als
werkgever voor staat. (denk aan employer brand) zodat mensen in tweede
instantie bij jou gaan solliciteren.
(Potentile) medewerkers en hun benvloeders: bv familie en vrienden. Dus
je kunt je reclame ook naar bv de ouders richten.
Direct of via een bepaald medium: de manier waarop je mensen benaderd,
kan persoonlijk zijn (face to face) bv mensen van je eigen organisatie of een
beurs. Je kan het ook via een medium doen dus niet persoonlijk.
3 doelen van arbeidsmarkt communicatie
Employer branding
Personeelswerking
Employee relationship management.
Dus
Planmatig proces
Directe en indirecte boodschap
Brede doelgroep
Breed pakket aan media
Strenge selectie
Budgetbeheer
Effectmeting
Arbeidsmarktcommunicatie:
Planmatige aanpak
1. Probleemstelling: opdracht - centrale vraag
2. Doelstellingen (smart)
3. Doelgroep(analyse)
4. Boodschap (wat willen we overbrengen?)
5. Communicatiestrategie (hoe gaan we dat aanpakken?)
6. Werving- en selectiemiddelen/ Media
En ook:
* Organisatie en planning (draaiboek werving n selectie)
* Budget
* Evaluatie
1. Probleemstelling: Probleemstelling (opdracht /centrale vraag):
Aanleiding: wat is het arbeidsmarktcommunicatieprobleem?
Formuleer als een uitdaging:
Hoe zorgen we ervoor dat we bij HBO afstudeerders als gewilde werkgever
gezien worden?
Hoe zorgen we ervoor dat we voldoende reacties krijgen om onze vacatures te
kunnen vervullen?
2. Doelstellingen
Doelstelling(en): wat wil je bereiken?
Welke respons?
SMART!
Lifestyle
o Interesses & hobbys, mediavoorkeur: online- en leesgedrag, politieke
voorkeur, ideen over geld en sparen
Zorg dat je de medewerker voor je ziet, wat doet hij, welke tv programmas kijkt
hij enz.
4. Boodschap
Boodschap: wat wil je de doelgroep inhoudelijk vertellen
In kernwoorden: relevant, eenvoudig en onderscheidend
Houd je doelgroep (de ontvanger) voor ogen en sluit de boodschap hierbij
aan
Kijk naar de doelen die je bepaald hebt. Wat wil je bereiken en wat moet je
dan communiceren?
Keuzes maken!
Denk aan push- en pullfactoren
HRM week 3
Het maken van een arbeidsmarkt analyse, kijk wat voor medewerkers heb je
nodig en hoe ziet de situatie op de arbeidsmarkt er uit.
Ook moet je een competentie profiel maken, dat is wat je vraagt van de
medewerkers die je zoekt. Ze moeten aan competenties voldoen.
Doelgroep analyse, je moet goed weten wat je doelgroep inhoud.
1. Arbeidsmarktonderzoek/ analyse
a. Kwantitatief: cijfers
b. Kwalitatief: trends
2. Arbeidsmarkt communicatie
a. Functie
1. Arbeidsmarkt analyse
Kwantitatief deel: cijfers uit rapporten en onderzoeken.
Kwalitatief deel: trends en actualiteit uit rapporten en
onderzoeken, maar ook uit kranten, van internet, van colleges en
wat je zelf hoort, leest en ziet. (dit zijn meer onderbouwingen,
trends, meningen maar wel onderzocht)
Uitkomst/ output: dit betekend dat je kansen en bedreigingen
kunt ontdekken (t.a.v. personeelsplanning en werving; (forumbron
model))
Voor elke functie heb je een andere arbeidsmarkt.
o Geografisch: internationaal, regionaal, lokaal. Bij Agradi is het logisch dat
de magazijn medewerkers in een straal van bv 10 km zitten.
o Bedrijven/ branche, kijken hoe het zit in de dieren branche enz.
o Functie/ beroepsniveau:
o Bedrijfsintern
Kwantitatieve arbeidsmarktanalyse:
1. Potentile beroepsbevolking= iedereen tussen de 15 en de 65= 162.5-3.5= 10 miljoen
2. Beroepsbevolking= werkende + werklozen= 6+0 5=6.5 miljoen
HRM week 4
Het gaat erom dat je kan kijken welk wervingsmiddel en welk wervingskanaal het
beste past bij de functie op de arbeidsmarkt, dus niet zomaar wat
wervingsmiddelen.
Verschil werving en selectie: het doel van werven is dat je wilt dat zoveel
mogelijk mensen van de juiste mensen uit een doelgroep naar je toe komen, het
doel van selectie is het uitdunnen van sollicitanten. (werving activiteiten die je
doet om sollicitanten tot je te laten komen)
Werving
Het geheel van activiteiten dat erop is gericht gegadigden te doen solliciteren
naar bepaalde functies
in de organisatie > Intern en/of extern
Je werving dient aan te sluiten op je employer branding.
Als jij als kernwaarde hebt wij zijn een open bedrijf met doorgroei
mogelijkheden dan zal je dat in het bedrijf terug moeten laten zien. Je
werving moet aansluiten bij wie dat je bent. Ben je hip dan ga je bv meer
online werven. Je doel hiervoor is dat de juiste mensen reageren.
Je werft op functie/competenties: TBV n kennis, vaardigheden en
houding.
Organisatieniveau:
missie, visie en kernwaarden
Groepsniveau: afdelingen, teams
doelen, plannen
wervingsprocedure
1. Beslissen tot interne en/of externe vacaturestelling
2. Analyseren van benodigde competenties
opstellen van een functie- en competentieprofiel
3. Keuze voor een wervingsmethode:
kana(a)l(en) en middel(en)
4. Samenstellen van de boodschap en/of informatie
(advertentie)tekst, criteria
Functie/Competentieprofiel
Naam en doel van de functie
Organisatorische context
Benodigde competenties (kennis, vaardigheden, houding)
Resultaatgebieden van de functie
Plaats in de organisatie
Eventueel aangevuld met
Loopbaanmogelijkheden
Voorbeelden van specifieke situaties die zich voordoen in de functie
Wervingsmiddel
Door middel van wervingsmiddelen wordt een vacature met de daarbij
behorende wensen en eisen (zie functie-en competentieprofiel) aan de
arbeidsmarkt kenbaar gemaakt.
Kanaal is het medium, middel is de manier waarop je dat medium gebruikt.
Wervingskanalen en middelen
Internet
Vacaturesites
Nieuwe media
Eigen (wervings)site http://werk.ah.nl/
Dag- , week- en vakbladen
Face to face
Banenmarkten
Congressen
Netwerk: zakelijk en priv
Eigen medewerkers: referral recruitment
Radio en TV
Intermediairs (tussenpersonen)
UWV (voorheen CWI)
Uitzend-, W&S-bureaus, etc.
De keuze voor een bepaald kanaal en/ of middel:
Afhankelijk van:
Aard en niveau van de functie
Profiel van de doelgroep (o.a. opleidingsniveau, ervaring, vaardigheden,
competenties)
Situatie op de arbeidsmarkt: let op wet- en regelgeving
Grootte van de organisatie (een groot bedrijf heeft een veel groter budget
dan een klein bedrijf)
Kosten van de methode/middelen
Online werven
1.
2.
3.
Je eigen recruitment site is het middel punt. Die moet goed zijn.
Daar omheen is het van belang dat je je social media op orde hebt.
HRM week 5
Selectie
Het geheel van activiteiten dat gericht is op en leidt tot het uitkiezen van
personen voor de vervulling van functies.
Competentiegerichte Werving & Selectie
(incl.
STARR Methodiek
Laat een kandidaat de aanwezigheid van zijn/haar
competenties illustreren/toelichten door te vragen naar:
Situatie
Wat speelde er?
Taak Wat was je taak/rol?
Actie Welke acties heb je ondernomen?
Resultaat Hoe er op je acties gereageerd?
(Reflectie) Hoe kijk je erop terug?
Test/ assessmentcenter
Testen:
Capaciteitentest (http://www.iq-test.nl/miniiqtest.php)
Persoonlijkheidsvragenlijst (http://www.123test.nl/bigfive/)
Assessment(center):
Simulatie
Rollenspel
Presentatie
(Groeps)discussie
Postbakoefening
Verzamelen van feiten / fact finding
Selectiemiddelen
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Voorspellende waarde
Keuze selectiemiddelen
Criteria keuze selectiemiddelen
1. Voorspellende waarde
in welke mate voorspelt een selectiemiddel een bepaald aspect van het
toekomstig functioneren?
2. Relevantie
een toekomstige secretaresse moet bijvoorbeeld niet aan dezelfde testen
worden onderworpen als een toekomstig financieel directeur!
3. Betrouwbaar
niet afhankelijk van toevallige verschillen in omstandigheden?
Keuze selectiemiddelen
4. Tijd die een selectieprocedure in beslag neemt
assessment versus selectiegesprekken
Indien de vacature snel moet worden ingevuld moet de selectieprocedure
zo kort mogelijk worden gehouden. Ook het risico dat de sollicitant binnen
de tijdspanne al een andere functie heeft aanvaard is realistisch.
5. 5.
Kostenfactor
De kosten moeten altijd worden afgewogen tegen de meerwaarde die een
selectiemiddel betekent voor de voorspelling van het toekomstig gedrag
van de sollicitant.
Selectieprocedure
Bepaal altijd EERST de randvoorwaarden: wat wil je bereiken /
wie zijn erbij betrokken / planning / deadline/budget!
Selectieprocedure:
1. Brief- en CV selectie
(Waar let je eerst op? Harde eisen, kennis, opleiding)
2. Ongeschikte kandidaten afwijzen
3. Potentile kandidaten uitnodigen voor interview
4. Vervolggesprek / tests / assessment / referenties
5. Selectie (+ eventueel vervolggesprek / arbeidsvoorwaarden)
6. Bevestig de aanname
7. Arbeidscontract + informeren medewerkers
Wat kan er fout gaan?
Beoordelingsfouten.
Selectieve perceptie/waarneming
Generalisatie
Stereotypering
De eerste indruk
Projectie
Management blok 3
Groeistadium
7 groeistadia
Stadium 1: Bestaansopbouw
Je probeert omzet te genereren. Maar je heb nog
(bijna) geen klanten. Je hebt veel geld nodig want je
Moet opstarten.
Acquisitie, nieuwe klanten, eigenaar is het bedrijf
Stadium 2: Overleven
De omzet moet opwegen tegen de kosten.
Hier heb je ook veel geld nodig.
Balans inkomsten, uitgaven
Stadium 3: Succes
Je maakt winst.
Je hebt qua liquiditeit minder geld nodig. Je omzet neemt namelijk altijd toe, dus
in principe is je cash flow heel erg positief.
Handhaven of uitbreiden ?
Stadium 4: Expansie
je kunt het ook uitbreiden.
Je hebt weer extra liquiditeit (geld) nodig om te investeren.
Uitbreiden, liquiditeit zoeken
Stadium 5: Optimale verhoudingen
Er zijn veel vestigingen en deze moeten onder controle gehouden worden, elke
vestiging met dezelfde output. Alles moet een beetje hetzelfde zijn. Maar je moet
wel nog meegaan met vernieuwingen, anders dan kun je in verstarring komen.
Vaak zijn andere mensen de baas dan die het bedrijf ooit zijn begonnen.
Veel planning en processen
Stadium 6: Verstarring
Bedrijven kunnen erin doorslaan door te verstarren, ze gaan niks nieuws meer
proberen ze gaan niks gewaagds doen. dan zie je dat er een probleem ontstaat
en het bedrijf waarschijnlijk wegvalt.
Geen uitbreiding meer. En ze vermijden risico.
Risicovermijding
Stadium 7: Nieuwe vormen van groei
Er gaat iets gebeuren met het bedrijf, bijvoorbeeld dat bedrijven een doorstart
maken.
Nieuwe vormen van groei
Fuseren, overnemen, samenwerken
Reorganisatie, verplatting
Opsplitsing, buy-out
Intrapreneurschap, binnen de onderneming ontstaan er een aantal mensen
die een nieuwe onderneming beginnen. Een nieuwe onderneming binnen
een oude onderneming.
Stadium een stadium is een periode in een ontwikkeling of in een leven of in een
organisatie. En die periode staat voor zijn eigen problemen.
Elk stadium waar een bedrijf in zit, heeft zijn eigen karakteristiek
Elk stadium kent zijn eigen vraagstukken, structuur en strategie
Evolutie en revolutie.
Een geleidelijke groei, een continu proces. Een evolutie is een continue,
geleidelijke ontwikkeling een groei word gezien als een evolutie en vervolgens
word het afgesloten met een revolutie.
Een revolutie is een plotselinge, radicale verandering of omslag (korte tijd en
met de harde hand.)
Evolutie :
Revolutie:
Elke fase vereist haar eigen managementstijl je moet anders met personeel
omgaan in elke fase.
Na een crisis volgt er dus een trendbreuk in managementstijl
Crisissen zorgen voor omslag in een fase.
Overwinnen van de interne crises vaak dominant bij ontwikkelingen (trigger vaak
wel extern)
Elke overgang betekent veranderingen
Management week 2
Starten van een organisatie kan op 4 manieren:
1. Nieuw opzetten
2. Overname
3. Opvolging
4. Intrapreneurschap
1. Een organisatie nieuw opzetten
Voordelen:
Alles nieuw en fris
Zelf kiezen vestigingsplaats
Zelf personeel aannemen
Zelf bepalen structuur en systemen
Nadelen
Hoge aanloopkosten bv investeringen in een oven, inferieur.
Weinig inkomsten
Veel risico
Faalfactoren
Ontbreken goed ondernemingsplan
Beperkt startkrediet (% eigen vermogen)
Gebrek aan klanten
Slecht betalende klanten
Concurrentie
Geen ondernemersmentaliteit
Aantal starters (en aantal faillissementen):
sterk afhankelijk van conjunctuur
2. Overname
Een bedrijf overnemen
Overname door de directie zelf (management buy-out). De eigenaar
geeft de directie de verantwoordelijkheid om op de onderneming te
Nieuw bedrijf
Gesticht door n of meer personen met
middelen uit het bedrijf waaruit intrapreneur
afkomstig is
Innovatief karakter
Kernwoorden: ondernemer, risico lopen, zelfstandigheid, trendgevoelig
Van:
Naar:
Management week 3
Groeimodel van Keuning
Stadium 2
Overleven De eigenaar beslist nog eigenlijk alles zelf.
Meestal heb je een manager aangenomen, je hebt net een leiderschapscrisis
achter de rug. (je kan het niet meer alleen dus neem je een manager aan).
Problemen bij stadium 2 zijn te weinig geld, als manager heb je bijna niks te
zeggen want de ondernemer heeft bijna altijd alles zelf gedaan. (je moet vooral
goed luisteren).
Het bedrijf gaat ook tegen problemen aan lopen want het is het stadium van
overleven, het is heel kritiek en het kan eigenlijk elke maand fout gaan. Er mag
niks gebeuren met je kapitaal goederen als die kapot gaan gaat meestal je hele
organisatie eraan. Je moet constant op de kosten letten.
kenmerken:
Geen procedures of richtlijnen
Stadium 3:
Elke maand krijg je weer zoveel % meer omzet en winst.
De vraag is wat ga je doen? ga je achterover hangen en ervan genieten? Of ga je
uitbreiden en dus naar stadium 4 bv een extra restaurant openen enz. (dus
handhaven of uitbreiden)
De eerste keer dat het bedrijf in aanraking komt met andere aandeelhouders enz.
en ook de eerste keer dat de eigenaar gaat denken om het bedrijf te verkopen.
Bedrijf stabiel
Winstgevend houden of uitbreiden?
Eigenaar leidinggevende blijven of terugtreden?
Organisatiestructuur
Functioneel
Invoering van systemen (planning / budgetten)
Strategie
Handhaving status quo. Dat we alles gelijk willen houden. We blijven
bij n filiaal.
Wat gaat hij doen?: meer afstand nemen van zijn bedrijf en procedures opstellen.
Hij gaat naar een F-indeling.
Management
Aannemen toekomstgerichte managers
Aannemen specialistische managers (HRM, Verkoop)
Richting expansie
Op zoek naar middelen (investeringen) om verder uit te breiden
Gaan we straks richting stadium 4 dan moet je wel rekening houden met
vermogensverschaffers. Die heb je dan vaak nodig, dus een bank of
aandeelhouders. (die heb je nodig om uit te kunnen breiden)
Als je je gaat uitbreiden op geografisch of op andere markten of andere
producten gaat verkopen dan ga je naar stadium 4 expansie.
Stadium 3 was een f indeling stadium 4 ga je naar een p-, g- of f- indeling
Na de groei fase ontstaat er een groei door delegatie. De eigenaar zal wat minder
op de voorgrond zijn en wat meer bevoegdheden naar beneden delegeren.
Verantwoordelijkheden gaan naar beneden. Dit is groei door delegatie. (er komt
management by exception, dat betekend de eigenaar geeft doelen en grenzen
aan, waarbinnen de manager zich mag bewegen. Waardoor de chefkok de
menu kaart mag maken, maar de eigenaar zegt dat er onder een bepaalde
kostprijs geproduceerd moet worden. De bezorgers mogen hun eigen route rijden
als ze maar op tijd bij de klant zijn.)
Daardoor komt er een nieuwe crisis, de beheers crisis, je krijgt allemaal andere
mensen die andere ideen hebben. Er is geen duidelijkheid, geen
overeenstemming en geen eenheid meer. Uiteindelijk wil je dat iedereen dezelfde
pizzas maakt en dat iedereen dezelfde route rijd enz. Je moet in elk filiaal
hetzelfde uitstralen en een eenheid vormen.
Management week 4
Stadium 4
Expansie
Uitbreiden, liquiditeit zoeken
Bedrijf breidt uit
vinden en verkrijgen financile middelen verdere groei
liquiditeit en cashflow randvoorwaardelijk
Structuur
verdere decentralisatie
Interne specialisatie (P- G- of M-indeling)
gevaar: alwetendheidssyndroom, hij wil alles weten wat iedereen
doet. Met een pand kon dat nog maar nu de organisatie groeit kan
dit niet meer.
Strategie
gericht op expansie of consolidatie
Wellicht toetreding in andere bedrijfstakken
R&D, eerst deed de eigenaar het zelf, maar nu ontstaat er een eigen
afdeling voor.
Afdeling R&D gaat op zoek naar nieuwe producten / diensten
Prestatiemeting
Inzichtelijk maken welk bedrijfsonderdeel winstgevend is. Ze gaan
elk filiaal afzonderlijk meten, dus kijken welk filiaal beter is. (doet de
R&D afdeling)
Eigendom
Scheiding tussen leiding en eigendom, de eigenaar gaat of uit het
bedrijf stappen of een gedeelte van zijn aandelen verkopen.
Volgroeid bedrijf
Structuur is p-g of m
R&D nog steeds apart.
Beheersing is opzoek gaan naar synergie tussen verschillende vestigingen dus of
je tussen verschillinde afdelingen kan samen werken.
Eigenaar er zijn alleen nog maar aandeelhouders in je bedrijf.
Week 5 management
Stadium 6 Verstarring
Komt voor nadat een bedrijf helemaal is uitgegroeid. Het verkoopt verschillende
producten op verschillende vestigingen. Op een gegeven moment zit je overal en
ben je volledig uitgegroeid, (je zit aan je max). Dat is niet erg als je zorgt dat je je
creativiteit kunt behouden, maar zodra je geen creativiteit, ondernemingsgeest
meer hebt en/of geen risicos meer durft te nemen dan raakt je bedrijf in
verstarring, dat betekend dat alles jaar in jaar uit hetzelfde blijft.
Als dat het geval is moet je nieuwe producten en markten op nemen, en je moet
voor niet niks gaan doen.
Het gevaar is dat als je ergens lang werkt je geen risicos meer durft te maken en
als het voor de managers niet getolereerd word risicos te nemen dan gaat je
organisatie inslapen.
Oplossing= de organisatie moet resultaatgericht worden. Geef targets maar schaf
regels af.
Goede onderneming: focus op sterke concurrentiepositie
onderscheidende meerwaarde
Minder goede onderneming: verstarring
Oorzaak: vaak de overlegcrisis en door gebrek aan innovatiekracht
Gevaar: risicovermijding en inslapen van de medewerkers
Oplossing: resultaatgerichtheid (net als vroeger), kan door
middel van deregulering
groeifase in verstarring: Groei door verzakelijking en deregulering
crisis die daardoor ontstaat= identiteitscrisis
Groeimodel van Keuning
Stadium 7: Nieuwe vormen van groei
Verstarring kan het einde voor een organisatie betekenen, maar vaak ontstaan er
nieuwe vormen van groei:
Overname of megafusie Het bedrijf word overgenomen, of er word met
iemand anders gefuseerd.
Reorganisatie of verplatting Zelf reorganiseren
Opsplitsing of unbundling Je trekt bedrijven uit elkaar. (business units
worden zelfstandig)
Intrapreneuring Er ontstaat een nieuwe organisatie binnen de oude
organisatie.
Groeifase stadium 7:
Groei door gentegreerd en
mens- en omgevingsbewust beleid
Crisis
Verantwoordelijkheidscrisis
Overleg crisis
Om deze te overwinnen moet je het overleggen afschaffen. Daardoor krijg je
groei door verzakelijking en deregulering
Verzakelijking= minder regels invoeren en zakelijker aanpakken. Ga eerst
nadenken is het overleg wel echt nodig?
Minder regeltjes hanteren in een verstarde organisatie.
Ze gaan doelgerichter aan de slag
Week 6 management
Management week 6
6. Overtuigen
7. Afdwingen
Eerste 5 stadia de 8 karakteristieke kennen
Ken het andere model met evoluties en revoluties, ken de groeifases en aan de
andere kant ook de crisis kunnen beschrijven.
Stadium 1 bestaansopbouw
Eigenaar is de winkel, en eigenlijk alles. Alleen bezig met klanten werven.
Hele eenvoudige tot geen structuur
Stadium 2 overleven
Elke week afwegen tussen de balans tussen de inkomsten en uitgave, altijd maar
net genoeg s
verdienen om te overleven en alles te kunnen betalen maar er moet niks
gebeuren.
Structuur nijgt naar f indeling
Stadium 3 succes
Je groeit tientallen procenten per jaar. Er komen veel meer systemen. De eerste 2
stadiums waren zonder systemen, maar nu ben je vooral met systemen bezig,
dat begint bij. De R&D afdeling word een aparte afdeling. Alle afdelingen krijgen
meestal een manager, hoofd verkoop, hoofdkeuken enz.
Je hebt een f-indeling
Stadium 4 expansie
Het gaat meer op basis van de target structuur. Je krijgt een p-g of m- indeling
dus je gaat een extra product, andere vestiging of op een nieuwe markt. De
directie krijgt door stadium 3 meer geld en dat kun je in stadium 4 investeren in
nieuwe vestigingen
Divisie is een stuk uit een organigram dat je eruit zou kunnen halen (dus dat
opzichzelf een organisatie zou kunnen zijn.)
Stadium 5 optimale verhoudingen
Je bent uitgegroeid, je hebt genoeg vestigingen. Je hebt heel Nederland vol
zitten. Dan ga je kijken of we het wel slim doen. Zorgen dat overal alles hetzelfde
gedaan word en zorgen dat alles efficint gebeurd.
Stadium 6 verstarring
Het bedrijf word zo groot dat je nooit meer een klant ziet, je verdient gewoon je
geld en voor de rest doe je niks. Door geen innovatie ontstaat er verstarring. Dus
doordat je risico gaat vermijden.
Stadium 7 nieuwe vormen van groei
Fuseren, overnemen, samenwerken
Reorganisatie, verplatting
Opsplitsing, buy-out
Intrapreneurschap