You are on page 1of 35

*

TECHNISCHE VOORLICHTING 130

WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF

PLAATSING VAN ASFALTLEIEN


OP DAKEN

INHOUD
1. Inleiding
1.1 Algemeenheden
1.2 Beg ri psbepali ng

o
CO
0>
,...

"ID
"'C
C

as
as
E
Q)
"i::

Cl

3
3
3

2. Draag.struktuur
2.1 Daktimmerwerk. Grondvlak en dakhelling
2.2 Materialen
2.3 Uitvoering
2.4 Bescherming tijdens de werken
2.5 Hygrotermisch gedrag
2.51 Algemeenheden
2.52 Isolatie in de zoldervloer
2.53 Isolatie in het dak

7
7
8
9
12
12
12
12
13

3. Onderlaag en onderdak
3.1 Materialen
3.2 Uitvoering

14
14
14

4. Uitvoering
4.1 Materialen
4.11 Asfaltleien
4.12 Bevestiging
4.2 Tracering
4.3 Uitvoering van de vlakke delen
4.31 Aanzet van de lagen
4.32 Opeenvolging van de lagen en overlapping
4.4 Uitvoering van de details
4.41 Goten
4.42 Randen
4.43 Nokken en hoekkepers
4.44 Killen
4.45 Doorbouwingen
4.46 Verluchtingsopeningen
4.47 Buisdoorvoeringen
4.48 Dakramen

16
16
16
16
17
18
18

5. Onderhoud. Toegankelijkheid. Schadegevallen


5.1 Onderhoud
5.2 Toegankelijkheid
5.3 Schadegevallen
Bijlage
Literatuurlijst
Samenvatting - Rsum - Summary - Zusammenfassung

28
28
28
28
31
33
35

18
19
19
20
21
22
25
26
27
27

Dit dokument werd opgesteld door een werkgroep op gezamenlijk initiatief


van de Technische Komitees Afdichting en Dakdekkers ,
Samenstelling van dieWerkgroep
Voorzitter:

de heer

F. Louwers, voorzitter van de B.E.V.A.D.

Leden:

Belgische Vereniging van Aannemers van Dichtingswerken


(B.E.V.A.D.)
de heren P. Asnong, Hasselt
J.P. Casier, Gent
M. Pien, Brussel
Nationale Federatie van Schaliedekkers-Dakdekkers van
Belgi (L.B.l.S.)
de heren R. Golinvaux, Bertrix
F. Heynderlckx, Sint-Niklaas
M. Van den Bosch, Westmeerbeek
Fabrikanten van asfaltleien of van hun dragende elementen
de heren J. Dutordoir, Kapelle-op-den-Bos
W. Hillewaere, Brussel
P. Jeanmart, Lot
D. Peeters, Ham
Studie- en kontrolebureaus
de heren Y. Lacroix, Brussel
G. La Grange, Brussel
Y. Oboussier, Aartselaar
Belgisch Instituut voor Normalisatie (BIN)
de heer J. De Blauwe, Brussel
Nationaal Instituut voor de Huisvesting (N.I.H.)
de heer L. Busschaert, Brussel
Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf (W.T.C.B.)
de heer

Sekretarisde heer
verslaggever:

Ch. Quewet, departement informatie


E. Meert, projektleider bij het W.T.C.B., departement speurwerk en ontwikkeling

Samenstelling van het Technisch Komttee Afdichting


Voorzitter:

de heer

F. Louwers

Leden:

de heren Alloo, Busschaert, Casier, Dardenne, Decombel,


Dekkers, Depicker, De Smet, Dumonceau, La
Grange, Lemmers, Petit, Vanderhauwaert

Samenstelling van het Technisch Komttee Dakdekkers


Voorzitter:

de heer

F. Heynderickx

Leden:

de heren Bauvin, Dijkmans, Dupont, Grard, Sterk, Trinon,


Van Eygen, Wagner, Wyn

Wij danken de heren G. Carpentier (W.T.C.B.), H. Hens (docent K.U.L.) en


J. Uyttenbroeck (W.T.C.B.) voor hun medewerking aan de opstelling van
2.5 Hygrotermisch gedrag.

Juni 1980
WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF

Instelling erkend bij toepassing van de besluitwet van 30 januari 1947


Maatschappelijke zetel: Lombardstraat 41, 1000 Brussel
Proefstation: avenue Pierre Holoffe, 1342 Limelette

1. INLEIDING

1.1 ALGEMEENHEDEN

Het zichtvlak van asfaltleien is bedekt met minerale korrels of schilfers, het ondervlak met een
anti-hechtende bezanding.

De hoofdfunktie van een dak is de bescherming


van het bovenste gedeelte van het gebouw tegen
neerslag en wind. Voor deze bescherming of afdichting kunnen verschillende materialen worden aangewend, waarvan de keuze ondermeer
afhangt van de dakhelling.

Asfaltleien worden bevestigd op een al dan niet


doorlopend grondvlak (dakvloer), dat eventueel
voorzien is van een waterkerende laag (onderlaag of onderdak) (afb. 1).

Asfaltleien kunnen worden gedefinieerd als zijnde dakbedekkingselementen voor hellende daken
of voor bebordingen, met een over het algemeen
rechthoekige vorm en met als meest voorkomende afmetingen ongeveer 1 m op 0,30 m. Ze
zijn samengesteld uit een met bitumen omhulde
inlage.

De tweede belangrijke funktie van een dak is de


bescherming tegen de koude en warmte van buiten. Deze bescherming wordt bekomen door het
aanbrengen van isolatiematerialen. De isolatie
en de dakvloer worden eventueel tegen kondensatievocht beschermd door een dampremmende
laag (dampscherm).
Om het geheel van de dakbedekking optimaal te
kunnen realizeren, moet rekening worden gehouden met al deze elementen te samen, waardoor
een oplossing wordt bekomen die kwalitatief en
ekonomisch geldig is en een zeer verzorgd estetisch uitzicht oplevert.
Deze nota is een leidraad voor de goede opvatting en uitvoering van dakbedekkingen van asfaltleien. Ze is gebazeerd op de ervaring van dakdekkers, vorsers en advizeurs van het W.T.C.8.,
van studiebureaus en fabrikanten, alsook op de
buitenlandse voorschriften terzake. De kenmerken van asfaltleien worden hier niet gegeven,
omdat ze het voorwerp zijn van een norm in
studie.

Afb. 1.

De in dit dokument vermelde cijfers moeten worden beschouwd als nominale waarden, waarop
een beperkte tolerantie is toegestaan.

1.2

Bovenrand: lijn op het bovenste gedeelte van


een dakschild; bij uitbreiding, het werk dat met
die lijn overeenstemt (afb. 2, 2).

BEGRIPSBEPALING

1.21 Dakbedekklnqen van gebouwen in het algemeen (*)

Bovenschild : bovenste schild bij een mansardedak (afb. 7, 2).

Aansluitingsslabbe : metalen of kunststof reep


gebruikt voor de aansluiting van opstanden en
doorbouwingen (afb. 61, blz. 25).

Breuklijn : horizontale snijlijn van twee opeenvolgende schilden bij een mansardekap (afb. 7, 3).

Afdak (lessenaarsdak) : dak met een schild


(afb. 2).

Dak : bovenste gedeelte van een gebouw dat


hoofdzakelijk dient om het gebouw te beschutten; ook nog kap genoemd; het omvat de dakbedekking en de konstruktie die deze draagt.

Bebording : vloer samengesteld uit planken op


het grondvlak (kepers, kapbenen of gordingen)
genageld (afb. 13, blz. 9).
Bekleding: bedekking van een puntgevel of van
een vertikaal dakvlak (afb. 3, 3).

Afb. 2 -

Afdak (lessenaarsdak).
1. zijrand
2. bovenrand
3. aansluiting

Dakbedekking: buitenste afdekking van een dak.


Dakraam: schuinliggende uitbouw, met opgaand
paneel, die een opening in een schild overdekt
(afb. 5, 4).

1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.

Afb. 5.
doorbouwing
dakvenster
wang
dakraam
daklantaarn, toegangsluik
verluchtingsopening (luchtgat)
randoverstek

3
Afb. 3 - Zadeldak,
1. druiplijn
2. nok
3. bebording
4. puntgevel

Afb. 4 - Wolfsdak.
1. hoekkeper
2. eindschild
3. langsschild

o
4

Zie literatuurlijst nr. 9.

Afb. 6.
1. kil

Afb.
1.
2.
3.

7 - Mansardedak.
onerschtld
bovenschild
breuklijn

Dakschild : hellend dakoppervlak (vlak of niet),


begrensd door daklijnen (nok, hoekkeper, kil,
enz.).
Dakvenster : uitbouw met loodrechte deur- of
vensteropening boven een opening in een schild
(afb. 5, 2).
Dampscherm (dampremmende laag) : membraan
bestemd om de diffusie van vocht van binnen
naar buiten af te remmen.
Doorbouw(lijn) : snijlijn van het dak met een
doorgebouwde konstruktie (metsel- of timmerwerk, buizen, enz.); bij uitbreiding, het werk dat
met die lijn overeenstemt (afb. 5,1).
Druipband : band van metaal, asfalt of kunststof
onder de druiplijn (afb. 32, blz. 18).
Druiplijn : laagste lijn van een dakschild, volgens
dewelke het regenwater wegloopt (afb. 3, 1).
Eindschild : driehoekig dakschild, begrensd door
twee hoekkepers en door een druiplijn (afb. 4, 2).
Haak: element om een dekkingselement vast te
houden en te ondersteunen (afb. 26, blz. 17).
Hellingslengte : lengte van een hellend dakvlak.
Hoekkeper (hoekkeperlijn) : zijlingse snijlijn van
twee dakschilden die een uitspringende hoek
vormt; bij uitbreiding, het werk dat met die lijn
overeenstemt (afb. 4, 1).
Inkapping : inmetseling van de bovenste rand
van een slabbe of van een loket in een muur.
Kantlat : panlat met een grotere dikte dienend
voor de ophoging van de voet van de onderste
rij van een dakschild.
Kapruimte (zolderruimte) : bovenste ruimte van
het gebouw onder het dak.
Kil : zijlingse snijlijn van twee dakschilden, die
een inspringende hoek vormen; bij uitbreiding,
het werk dat met die lijn overeenstemt; bij uitbreiding insgelijks schuine snijlijn van een muur
en het stroomopwaartse deel van een dakschild
(afb. 6, 1).
Kroonlijst: bovenste doorlopende lijst ter beindiging van een muur waarover zij uitsteekt; de
kroonlijst van de gootmuur wordt dikwijls gebruikt om er de dakgoot in te plaatsen.
Langsschild : dakschild begrensd door een noklijn of een bovenrand, door een druiplijn en door
zijranden, hoekkepers of killen (afb. 4, 3).
Lantaarnraam : vaste of opengaande konstruktie,
over een opening voor verlichtings- en eventueel
verluchtingsdoeleinden (afb. 5, 5).
Loket: metalen of kunststofblad voor de verbinding van pannen, leien of asfaltleien aan de zijranden, aan de hoekkepers en aan de metalen
werken (afb. 51 en 52, blz. 22).

Nok (noklijn) : bovenste, meestal horizontale,


snijlijn van twee dakschilden met tegengestelde
hellingen; bij uitbreiding, het werk dat met die
lijn overeenstemt (afb. 3, 2 en afb. 46 en 47, blz.
21 en 22).
Onderdak: soepel of stijf materiaal dat vr de
plaatsing van de panlatten op de kepers wordt
aangebracht als bijkomende afdichting, bescherming voor de isolatie en laag die het binnendringen van stof voorkomt (afb. 23 en 24, blz. 15).
Onderlaag : waterdicht materiaal dat rechtstreeks op het doorlopende grondvlak wordt gelegd als bijkomende en eventueel als voorlopige
bescherming (afb. 21 en 22, blz. 14).
Onderschild : onderste schild bij een mansardedak (afb. 7, 1).
Panlat : element van geringe doorsnede op de
kepers van een dakschild vastgemaakt en dienend tot de aanhaking of vastmaking van de dekkingselementen (afb. 24, blz. 15).
Plat dak: plat dak met zeer gering afschot.
Prikvilt : bitumenvilt voorzien van mikroperforaties.
Puntgevel: bovenste gedeelte van de muur die
de noklijn dwars ontmoet (afb. 3, 4).
Randoverstek : deel van het dak dat over een
randmuur uitsteekt (afb. 5, 7).
Rij : horizontale opeenvolging van naast elkaar
geplaatste dekkingselementen.
Scheidingslijn: lijn, bepaald door de verbinding
tussen de asfaltleien van het dakschild en deze
van een met leien bedekte kil.
Slab(be) : verbinding tussen de dakbedekking
en een opgaand werk (afb. 2, 3).
Stoflat of tengel/at : loodrecht op de panlatten
aangebrachte lat (afb. 24, blz. 16).
Verdubbelde rij: leienrij in overdekking geplaatst
op een zijrand, op een nok of op een hoekkeper.
Verdubbeling: werk aan de voet van een dakbedekking van leien of asfaltleien en erin bestaande
onder de eerste rij ten minste n rij kortere
lein of asfaltleien te leggen, met verspringende
voegen (afb. 32, blz. 18).
Verluchtingsopening : opening bestemd voor de
verluchting van het dak (afb. 5, 6).
Vrijvlak : zichtbaar gedeelte van de del<kingselementen in het afgewerkte dak; wordt insgelijks
gebruikt voor de hoogtebepaling ervan (afb. 9, 4,
blz. 6).
Wang: zijwand van een dakvenster (afb. 5, 3).
Wolfsdak (vierschildendak) : dak met vier schilden (afb. 4).

Luchtdicht scherm : membraan bestemd om


iedere mutatie van lucht doorheen de wand tegen
te gaan.

Zaalgoot (schoorsteengoot) : dragend gedeelte


van de metalen bekleding stroomopwaarts van
een doorbouw; bij uitbreiding, de bekleding zelf
(afb. 62, blz. 26).
Zadeldak: dak met twee schilden in zadelvorm
opgesteld (afb. 3).

Mansardedak: dak bestaande uit een opeenvolging van twee of meer dakschilden met verschillende hellingen.

Zijrand: lijn die de zijde van een dakschild begrenst; bij uitbreiding, het werk dat met die lijn
overeenstemt (afb. 2, 1).

1.22 Dakbedekking van asfailleien


Asfaltlei : element voor de bedekking van hellende daken of gevels, met een over het algemeen rechthoekige vorm, met als meest koerante afmeting ongeveer 1 m op 0,30 m, en samengesteld uit een wapening omhuld met bitumen (afb. 8).
Doorlopende of onderbroken grondvlak : de asfaItleien kunnen worden geplaatst op een doorlopende (afb. 11) of op een onderbroken (afb. 12)
grondvlak.
Insnijding en vrijvlak : de asfaltlei is een over
het algemeen rechthoekig blad of plaat, aan de
onderzijde voorzien van vertikale insnijdingen;
de zichtbare hoogte van de insnijdingen na het
op elkaar plaatsen van de bladen, bepaalt de
hoogte van het vrijvlak (afb. 9).
Leirok : deel van de leien begrensd door insnijdingen; bij het op elkaar plaatsen van bladen of
platen wordt aldus het uitzicht van leien verkregen (afb. 9).

Afb. 10 -

Doorsnede van een dakbedekking van asfaltleien,


1. asfaltlei
2. overlapping
3. vrijvlak

Overdekking (overlapping) : wordt bepaald door


de hoogte waarmee asfaltleien worden bedekt
door twee op elkaar geplaatste leien; de overdekking kan worden vergroot of verkleind door
het vrijvlak aan te passen (afb. 10).

Afb. 8 -

Meest voorkomende asfaltiei.


Afb. 11 -

Afb. 9 1.
2.
3.
4.

Leggen van asfaltleien.


lijm
rok
poort
vrijvlakhoogte

Doorlopend grondvlak van multiplexpanelen.

Afb. 12 -

Onderbroken grondvlak met latten.

2. DRAAGSTRUKTUUR

2.1

DAKTIMMERWERK. GRONDVLAK EN
DAKHELLING

Het daktimmerwerk moet derwijze worden ontworpen en uitgevoerd dat een vlakke dakvloer
wordt bekomen, rekening houdend met de normale belastingen.
Vr het leggen van de dakbedekking of van de
eventuele onderlaag (hoofdstuk 3, blz. 14) moet
men er zich van vergewissen dat het bovenvlak
van de draagstruktuur goed vlak is. Gebreken, die
het uitzicht van de dakbedekking kunnen schaden, moeten door de timmerman worden hersteld. Het estetisch uitzicht van een dak wordt
geschaad door niet verbeterde gebreken. Het
hoogteverschil tussen twee aangrenzende elementen van de draagstruktuur mag nooit meer
dan 2 mm bedragen.

Tabel 1 -

Het is tenzeerste aan te raden de definitieve voltooiing te eisen van de werken die boven het dak
zijn gelegen (schoorsteenkap, opvoegen van de
schoorsteen of van andere muren, enz.) vooraleer
de dakbedekking wordt gelegd.
Het afschot van de dakbedekking moet tenminste
30 % bedragen, d.w.z. een hoek vormen van
16,7 op de horizontale.
Een kleiner afschot wordt niettemin toegelaten
voor kleinere delen van de dakbedekking, op
voorwaarde dat als onderlaag een waterdichte
bedekking wordt voorzien (*). Op een onderbroken grondvlak is een onderdak verplicht voor een
afschot van 20 tot 30 %. Voor een kleiner afschot
moet een doorlopend grondvlak worden voorzien. Het afschot heeft een invloed op de overdekking van de leien (zie tabel 1).

Overeenkomst tussen afschot en minimumoverdekking (mm) voor standaardasfaltleien


gelegd op een doorlopend grondvlak (*)
Afschot van de
dakbedekking
a

(0)

> 45 %

: overdekking

(%)

Horizontale projektie van de hellingslengte (m)


normale omgeving (*)
~5,5

> 5,5

>11,0

>16,5

~11,0

~16,5

~30,0

blootgestelde omgeving (*)


~5,5

> 5,5

>11,0

>16,5

~11,0

~16,5

~30,0

;> 50 mm

t-t ...

t-Cj010

'2. Lr.0 0 0
,<b'"
l Solo
,~'3 ..'3

, 6,1 - '30 010

a>24,2

a>45

50

50

50

50

50

50

50

50

21,8< a <24,2

40<a<45

50

50

50

100

50

50

50

100

19,3<a<21,8

35<a<40

50

50

80

(**)

50

80

100

(**)

16,7<a<19,3

30<a<35

50

80

(**)

(**)

80

(**)

(**)

(**)

a<16,7

a<30

(**)

(**)

(**)

(**)

(**)

(**)

(**)

(**)

< 30 % : waterdichte bedekking


overdekt met asfaltleien
(*) Normale omgeving : alle gevallen behalve deze vermeld in blootgestelde omgeving.

Blootgestelde omgeving :
- in de kuststrook van 5 km diep
- in het binnenland, smalle valleien, sterk blootgestelde hoogten, hoogten van meer dan 500 m en in de nabijheid
van hoge gebouwen.
(**) Waterdichte bedekking overdekt met asfaltleien.

(*) Voor onderbroken grondvlakken, zie

4.32.2 (blz. 19).

2.2

Voorts kunnen nog andere typen van materialen


worden gebruikt, voor zover ze een technische
goedkeuring hebben verkregen van de BUtgb (*).
In het goedkeuringscertifikaat moet de vermelding staan dat het materiaal mag worden gebruikt
als draagstruktuur voor asfaltleien.

MATERIALEN

2.21 Draagstruktuur (tabel 2)


De voornaamste typen van draagstruktuur die
worden gebruikt voor het leggen van asfaltleien
zijn:
dakbeschot (schalieberd)
multiplexplaten of sandwichpanelen (multiplex-isolatie-multiplex)
cellenbetonelementen
asbest-cementplaten.
Tabel 2 -

Het dakbeschot kan hetzij doorlopend (afb. 13),


hetzij onderbroken (afb. 12, blz. 6) worden gelegd.
In het laatste geval worden speciale asfaltleien
gebruikt.

Draagstruktuur
Dakbeschot
doorlopend
grondvlak

Panelen
multiplexpanelen

sandwichpanelen

samengesteld uit
meerdere op
elkaar gelijmde lagen
hout met gekruiste vezelrichting

door lijmen
samengesteld uit:
- dubbel
blad muitiplex met
een dikte
>: 10 mm
- stijve
isolerende
binnenlaag
- eventuee-I
dampscherm

buitenkwaliteit
WBP of X
voor daken

buitenkwaliteit
van multiplex
WBP of X

onderbroken
grondvlak

Cellenbetonelementen

Asbestcementplaten

Andere
materialen

volle platen
met een volumemassa
~ 900 kg/m 3 ;
ze moeten
nagelbaar
zijn

moeten een
technische
goedkeuring
van de BUtgb
dragen

1. Kwaliteit
of samenstelling

- geen gebreken vertonen


die hun sterkte in gevaar kunnen brengen
geschaafd bovenvlak

2. Bescherming

schimmel- en
insektenwerend

volle
gewapende
cellenbetonelementen;
droge volumemassa
zonder
wapening
~ 600 kg/m 3

3. Afmetingen:
- breedte
- lengte
- dikte

50 tot 225 mm

< 6.000mm
>:18mm

< 1.720 mm
< 6.000 mm < 3.050 mm

>: 60mm

>:12mm
(haken of
nieten)

>:16mm

< 1.200 mm
<:

2.400 mm

te bepalen
met de
fabrikant

< 1.255 mm
<:

3.005 mm

18 en 22 mm
10 0/ 0

>: 60mm

>:18mm
(nagels)

4. Diversen

(*) Belgische Unie voor de technische goedkeuring in de bouw.

dikte van
de isoie..
rende kern
bepaald
rekening
houdend
met de
hygrotermische
aspekten
verbinding
tussen panelen: zie
plaatsing

de nage-Is
voor de
bevestiging
moeten
verenigbaar
zijn met de
cellenbetonelementen

uitzetting
van de droge
naar de
verzadigdestaat:
1,5 mm/m :
/ / met de
vezels
2 mm/m :
.1 op de
vezels

Afb. 13 -

Doorlopend grondvlak met bebording.


1. speling (1 tot 10 mm)
2. twee nagels per steun
3. ribben of kepers

IOmm

Afb. 14 -

2.22 Isolatie van de draagstruktuur


De sandwichpanelen en de cellenbetonelementen zijn op zichzelf reeds isolerend.
In de andere gevallen wordt dikwijls een isolatie
voorzien (zie 2.5, blz. 12).

Grondvlak van multiplexpanelen.


1. speling
2. nagels of nieten
3. ri bben of kepers

2.23 Duurzeemheld van de dra.agstruktuur


Een draagstruktuur op basis van cement is door
zijn aard onrotbaar.
Elementen van hout en van houtprodukten moeten tegen schimmel en insekten worden behandeld. Hout behandeld met olieachtige produkten
moet gedurende 7 dagen drogen vooraleer de
asfaltleien worden gelegd, teneinde chemische
wisselwerking te voorkomen.

2.24 Voorschriften
Het gebruik van dakbeschot en multiplexpanelen
wordt gereglementeerd door de STS 31-32 (*).
Voor andere materialen die voor daken worden
gebruikt bestaan geen officile voorschriften.

Afb. 15 -

Plaatsing van cellenbetonelementen.

2.25 Afmetingen van de draagstruktuur


De afmetingen van de elementen van de draagstruktuur worden bepaald door de mogelijkheden van fabrikatie, transport en plaatsing, alsook
door de mechanische stabiliteit en het hygrotermische gedrag van de struktuur (zie 2.33,
blz. 11).

2.26 Opslag van die elementen van de draagstruktuur


De materialen moeten vr hun plaatsing met
zorg worden opgeslagen op een droge en verluchte plaats of doeltreffend worden beschermd
tegen de weersinvloeden of mechanische beschadiging.

2.3

UITVOERING VAN DE DRAAGSTRUKTUUR


(tabel 3, blz. 10)

2.31 Aigemeenh.eden (afb. 12, blz. 6, en afb. 13


tot 17)
Teneinde een maximale stabiliteit te bekomen,
moeten de elementen van de draagstruktuur
loodrecht op de steunen en overhoeks verspringend worden geplaatst. Ze moeten tenminste op
drie steunpunten rusten.

Afb. 16 - Vertikale voeg van 1,5 tot 2 mm (speling voorgeschreven in tabel 3) tussen multiplexpanelen. Horizontale
voeg zonder speling (vlakheid van het grondvlak rnoqelljk
niet verzekerd).

Kleine elementen, die slechts op twee steunpunten rusten, mogen ook worden gebruikt op voorwaarde dat ze maximaal 5 % van de dakbedekking vertegenwoordigen en verdeeld over het
dakvlak.

(*) Zie Bijlage (blz. 31) en literatuurlijst nr. 14.

Tabel 3 -

Plaatsing van de draagstruktuur

-L

Dakbeschot

Panelen
Cellenbetonelementen (*)

Asbestcementplaten

doorlopend
draagstruktuur

onderbroken
draagstruktuur

multiplexpanelen

ja

ja

ja

ja

neen

ja

ja

ja

ja

ja

ja

ja

>3

>3

>3

>3

>3

> 40mm
> 25mm
> 20mm

> 40 mm
> 25 mm
> 20 mm

> 40mm
> 25mm
> 20mm

> 40mm
> 25mm
> 20mm

> 110 mm
> 50 mm

> 70mm
> 50 mm
> 35 mm

1. Algemeen
- verspringend plaatsen
van de elementen
loodrecht op de steunen
plaatsen
- aantal steunen per
element

sandwichpanelen

2. Steunbreedte

-rr1
A

A
B

3. Maatvoering
- afstand tussen de
steunassen
- dikte
- overstek
4. Bevestiging van de
elementen
- typen van bevestiging
- afstand tussen de
bevestigingspunten
- aan de rand
- andere
- afstand tussen de
bevestigingspunten
en de rand
5. Voegen tussen
elementen
- in de breedte
- in de lengte
- hoogteverschil
langsbevestiging tussen
elementen

I
haken

< SOOmm

12mm

x de
asafstand

18mm

< 0,25 x

18mm

de asafstand

2 nagels per plank


2 nagels per plank
en per lat

roestvrije nagels of nieten

2 nagels per lat


2 nagels per keper
en per lat

> 15 mm

> 15 mm

1 tot 10 mm
1 tot 10 mm
2mm

1 tot 10 mm
-

<

eventueel

mm
mm
100 mm 150 mm

<2

asafstand

asafstand

<

< 500mm

mm
200 mm

800 mm
18 tot 22 mm
indien afschot
25'0
0,3 X de asafstand

18 mm

<

X de dikte

I
roestvrije nagels
of nieten

<; 3.6001 <; 5.100 I <; 6.000

< 1.200 mm
> SOmm
< 0,25 X de

< soa mm
> 16 mm
< 0,25 x de

1<; 500 mml<; 600 mm <; 600 mm

18 mm

< 0,25

nagels of
nieten

<

roestvrije nagels
of nieten

speciale elementen

verzinkte nagels met


platte kop op hout;
verzinkte zelftappende schroef op metaal

150 mm
300 mm

150 mm
300 mm

zie voorschriften
van de fabri kant

150 mm
300 mm

> 10 mm

> 10mm

1 tot 2 mm
2 tot 4 mm
2mm

1 tot 2 mm
2 tot 4 mm
2mm
bevestiging met
isolerende messing

roestvrije nagels
of nieten

<

eventueel

<

> 25 mm

gewapende voeg
gewapende voeg
2mm

<

gewapende voeg

1 tot 3 mm
1 tot 3 mm
2mm

<

(*) De nodige voorzorgen moeten worden getroffen om te voorkomen dat de uitzettings- en krimpbewegingen van. de cellenbetonelementen een invloed hebben op de onderliggende draagstruktuur (gevaar van scheurvorming).

Afb. 17 - Plaatsingsschema van asbest-cementplaten.


a. asafstand van de delen van het grondvlak

Cellenbetonelementen worden op twee steunpunten gelegd, overeenkomstig de voorschriften


van de fabrikant. De nodige voorzorgen moeten
worden getroffen om te voorkomen dat de uitzettings- en krimpbewegingen van de cellenbetonelementen een invloed hebben op de onderliggende draagstruktuur (gevaar van scheurvorming).

De beschouwde werkingen en vervormingen


zijn:
-

voor een gebouw met een hoogte lager dan


15 m en een dakafschot groter dan 30 0/0
(16,7) :
- belasting: 0,4 kN/m 2 uitgeoefend loodrecht
op het vlak van het dakschild
- grootste uitgestelde vervorming: 1/400 van
de overspanning (deze vervorming wordt
berekend rekening houdend met het percentage van de relatieve vochtigheid van
de lucht onder de dakbedekking)
gelokalizeerde vertikale belasting van 1 kN
op een oppervlakte van 0,1 m x 0,1 m

voor de andere gebouwen :


- belasting :
sneeuwbelasting : zie de norm NBN B 15103 (*)
windbelasting : zie de norm NBN 46003 (**)
- grootste uitgestelde vervorming: 1/400 van
de overspanning (deze vervorming wordt
berekend rekening houdend met het percentage van de relatieve vochtigheid van
de lucht onder de dakbedekking)
- gelokalizeerde vertikale belasting van 1 kN
op een oppervlakte van 0,1 m x 0,1 m.

2.32 Steunbreedte
De steunbreedte wordt bepaald rekening houdend met het gedrag van de bevestiging in de
kepers (druksterkte, treksterkte, schuifsterkte)
en door de toleranties van de elementen. Ze worden gegeven in tabel 3.
De waarden, die in tabel 3 worden gegeven voor
cellenbeton- en van asbest-cementelementen,
gelden slechts als aanduiding. Voor een nadere
bepaling moeten de voorschriften van de fabrikant worden gevolgd.

2.33 Dikte van de elementen


De draagstruktuur wordt gedimensioneerd in
funktie van technologische maatstaven en van
de mechanische weerstand tegen het eigen gewicht en tegen de werkingen van buitenaf zonder
overmatige vervorming.
De in beschouwing te nemen technologische
maatstaven zijn de mogelijkheid van fabrikatie,
vervoer, plaatsing en bevestiging van de elementen, alsook hun hygrotermisch gedrag.

Bij de weerstand van het grondvlak onder een


vertikale belasting van 1 kN wordt rekening gehouden met de krachtwerkingen die zich voordoen tijdens de plaatsing van de dakbedekking
en gedurende de latere onderhoudswerkzaamheden.

(*) Zie literatuurlijst nr. 3.


(**) Zie literatuurlijst nr. 2.

11

Het grondvlak kan worden gedimensioneerd


zonder rekening te houden met deze belasting.
In dat geval wordt het dak als ontoegankelijk beschouwd.Dan moet een middel worden voorzien
voor de verdeling van de gelokalizeerde belastingen (ladder, enz.) voor de montage en het onderhoud.
2.34 Bevestiging van de draagstruktuur
De draagstruktuur wordt dusdanig bevestigd, dat
zij bestand is tegen de afrukking. Het bevestigingstype hangt af van de draagstruktuur.
2.35 Voegen tussen de elementen van de draag..
struktuur
De elementen van de draagstruktuur worden
meestal aaneensluitend gelegd, met een zekere
speling om de materialen te laten uitzetten, zonder dat hierdoor de vlakheid van de draagstruktuur in het gedrang komt (afb. 16, blz. 9).
Om oneffenheden te vermijden, kan men op de
plaats van de voegen tussen de elementen een
veer inbrengen. De veren van sandwichpanelen
kunnen eventueel van een isolerend materiaal
zijn om termische bruggen te vermijden.
Voor de uitvoering van een onderbroken bebording, worden de planken op de ribben gespijkerd op een afstand die gelijk is aan deze van het
vrijvlak. De gebruikte haken moeten aangepast
zijn aan de dikte van de panlat.
Onderaan het dak en aan de nok moet in de
draagstruktuur in de ruimte tussen twee panlatten een bijkomende panlat worden geplaatst. Op
deze plaatsen wordt de draagstruktuur praktisch
doorlopend (detail A, afb. 18).

2.4

BESCHERMING VAN DE DRAAGSTRUK


TUUR TIJDENS DE WERKEN

Wanneer de draagstruktuur aan slecht weer is


blootgesteld, legt men gelijktijdig met de elementen van de draagstruktuur ook een voorlopige
onderlaag.
Indien geen onderlaag is voorzien of indien ze
niet onmiddellijk na de plaatsing van de draagstruktuur kan worden gelegd en wanneer de
weersomstandigheden slecht zijn, wordt een
voorlopige bescherming voorzien die wordt weggenomen op het ogenblik van de plaatsing van
de onderlaag of van de asfaltleien.
De asfaltleien moeten zo vlug mogelijk na de uitvoering van de draagstruktuur worden gelegd.
2.5

HYGROTERMISCH GEDRAG VAN DE


DRAAGSTRUKTUUR

2.51 Algemeenheden
Zoals voor ieder dak, geschiedt de bescherming
tegen warmte en koude door middel van warmteisolatiematerialen.
Het hygrotermische gedrag van een dak moet
van bij het ontwerp worden bestudeerd om kondensatie te voorkomen, waardoor de duurzaamheid van het dak in gevaar wordt gebracht.
Een onoordeelkundige uitvoering van de isolatie
kan vochtigheidsproblemen veroorzaken, die het
dak geheel kunnen beschadigen.
In funktie van de hygrotermische voorwaarden in
de onderliggende vertrekken, moet worden gewaakt over de luchtdichtheid van het plafond en
met eventueel onder de isolatie een dampscherm
worden voorzien. De maatstaven voor de keuze
van deze materialen zullen worden bepaald in de
nieuwe uitgave van de Aflevering 12 van het Algemeen bestek voor de uitvoering van priv-bouwwerken (**).
Bij een wijziging in de bestemming van de vertrekken moet het hygrotermisch evenwicht van
de betrokken dakdelen opnieuw worden herzien.
De onder de isolatie gelegen vertrekken moeten
vooral goed worden verlucht.
Een dak kan op verschillende manieren worden
gesoleerd, naargelang de bestemming van de
zolderruimte en het type van draagstruktuur van
het dak.
De voornaamste mogelijkheden voor de isolatie
van hellende daken zijn de volgende:
- isolatie aangebracht in de zoldervloer van de
zolderruimte
- isolatie aangebracht in het dakkompleks.

Afb. 18 - Plaatsing van de latten (*).


A. doorlopen van het grondvlak aan de nok en aan de druiplijn

Wanneer de leien rechtstreeks in kontakt zijn met


een grondvlak met een hoge termische weerstand, dan moet bij hun keuze rekening worden
gehouden met de hoge termische belastingen
waaraan ze worden blootgesteld ( 4.11, blz. 16).

(*) Overgenomen met de toelating van Cahiers techniques du Moniteur (zie literatuurlijst nr. 1).
(**) De publikatie van de 2de uitgave van de Aflevering 12 is voorzien voor 1981.

12

Onbewoonbare zolder. Isolatie geplaatst in de


vloer van de zolder.
1. luchtdicht scherm
2. isolatie
3. verluchting langs de overstek van het dakschild

Afb. 19 -

2.52 Isolatie in het vloerkompleks van de zolderruimte


Deze oplossing verdient de voorkeur in geval van
een onbewoonde zolder.
De isolatie wordt op de vloer of tussen de vloer
en het plafond aangebracht. De te behandelen
oppervlakte is kleiner dan bij een in de dakschilden aangebrachte isolatie; bovendien is het gemakkelijker om de isolatie horizontaal aan te
brengen. Onder de isolatie moet een doorlopend
luchtdicht scherm worden voorzien om te voorkomen dat lucht van de bewoonde vertrekken in
de zolderruimte doordringt. De zolderruimte zelf
moet worden verlucht.
Bij een doorlopend grondvlak, kan de zolderruimte worden verlucht door loodrecht op de nok
aangebrachte openingen in de puntgevels of
door openingen in de overstek van het dakschild
(afb. 19). Er mag geen verbinding bestaan tussen
de muurspouw van de muren en de zolderruimte.
De verluchtingsopeningen worden voorzien in de
twee puntgevels of in de overstekken van de
tegenoverliggende dakschilden. Een doorsnede
van 10 cm? per zijde en per m" vloer is over het
algemeen voldoende.
De openingen moeten derwijze worden uitgevoerd, dat geen regenwater of dieren (vogels,
knaagdieren) kunnen binnendringen. Openingen
groter dan 10 mm moeten worden voorzien van
een fijn draadnet.
Bij een onderbroken grondvlak, waarbij de leien
door middel van haken worden bevestigd, kan de
verluchting van de zolderruimte worden bekomen door luchtinfiltratie op de plaats van de haken. Wanneer de leien worden gespijkerd of bevestld met nieten, past men de oplossing toe
voorzien voor een doorlopend grondvlak.
2.53 Isolatie in het dak
Wanneer de zolder bewoonbaar is, wordt de isolatie in het dakkompleks aangebracht (afb. 20).

Afb. 20 -

Bewoonbare zolder. Isolatie in het dak.


1. luchtdicht scherm
2. isolatie

Wanneer het doorlopend grondvlak bestaat uit


planken of panelen, wordt de isolatie geplaatst
tussen de gordingen of kepers of tussen de jukken van het timmerwerk. Men moet in ieder geval
een doorlopend luchtdicht scherm voorzien onder de isolatie om infiltratie van lucht en vochtigheid van de bewoonde vertrekken in het dak te
vermijden. Dit scherm kan worden bekomen hetzij met scheurvaste metalen of kunststofbladen,
hetzij met gipsplaten die aan een zijde zijn bekleed met een' aluminiumfolie. De luchtdichtheid
van de voegen moet eveneens worden verzekerd.
De verluchting van de eventuele lucht aanwezig
in het dak is niet onontbeerlijk. In ieder geval mag
er geen verbinding bestaan tussen de muurspouwen de eventuele luchtlagen in het dakkompleks.
Wanneer de leien op een onderbroken grondvlak worden gelegd, dan wordt de isolatie hetzij
tussen de gordingen of jukken aangebracht, hetzij tussen de kepers die de latten dragen. De isolatie mag niet tussen de latten worden geplaatst.
De isolatie wordt onder het dakbeschot aanqebracht en aan de binnenzijde voorzien van een
luchtscherm. Dit scherm wordt over het algemeen aangebracht op de binnenzijde van de kepers vr de plaatsing van binnenkleding tenzij
deze bekleding zelf luchtdicht is.
Het luchtdicht membraan moet bestand zijn tegen scheuren en de banen worden aan elkaar
gelijmd met zelfklevende stroken of met een
ander systeem.
Wanneer de draagstruktuur bestaat uit cellenbetonelementen of uit sandwichpanelen, dan verzekeren deze zelf reeds de termtsene isolatie. De
plaatsing van een luchtdicht scherm of van een
dampscherm onder deze elementen kan noodzakelijk blijken.
Nochtans zijn sandwichpanelen over het alg~
meen voorzien van een lucht- en dampdicht
scherm. De dichtheid van de voegen wordt verzekerd door bij voorbeeld luchtdichte zelfklevende banen op de plaats van de voegen.

13

3. ONDERLAAG EN ONDERDAK

De onderlaag beschermt het grondvlak tegen de


weersinvloeden wanneer het leggen van de
asfaltleien niet onmiddellijk op de plaatsing van
het grondvlak volgt. Ze is des te meer noodzakelijk wanneer de materialen van het onderdak
hygroskopisch zijn.
Het dakbeschot vormt een aanvullende afdichting tegen inzijpeling van buitenuit te wijten aan
de kapillariteit en aan de wind.

3.1

Afb. 21 -

Horizontale plaatsing van de onderlaag.

MATERIALEN

Op een doorlopend grondvlak en wanneer de


asfaltleien onmiddellijk na de plaatsing van het
grondvlak worden gelegd, kan een prikvilt
(~ 2 kq/m") worden gebruikt; in het tegenovergestelde geval wordt een bitumenglasvlies V 50/16
r~~ 2 kq/rn") gebruikt.
Op een onderbroken grondvlak en vermits het in
feite gaat om een onderdak, kunnen stijve of
soepele materialen worden gebruikt.

3.2

UITVOERING

3.21 O'p een doorlopend gro'ndvlak


Het prikvilt wordt evenwijdig met de druiplijn
gelegd met verspringende vertikale voegen en
een overlapping van 50 tot 100 mm tussen opeenvolgende stroken.
Door het nagelen van de onderlaag worden de
materialen op hun plaats gehouden in afwachting van het leggen van de asfaltleien (afb. 21).
Het bitumenglasvlies wordt over het algemeen
loodrecht op de druiplijn gelegd met een overlapping van 100 mmo De onderlaag wordt op het
grondvlak bevestigd (afb. 22).

14

Afb. 22

Vertikale plaatsing van de onderlaag.

3.22 Op een onderbroken grondvlak (afb. 23 en


24)

Het onderdak wordt gelegd volgens de traditionele plaatsingstechnieken voor stijve of soepele
onderdaken, waarbij erover wordt gewaakt dat
het water op ieder punt gemakkelijk naar de
goten kan afvloeien.
Over het algemeen wordt aangeraden ribben te
gebruiken; dit is verplicht wanneer de asfaltleien
met haken worden bevestigd.

Afb. 24 -

Afb. 23 -

Plaatsing van het onderdak.

Onderdak op onderbroken grondvlak.


1. onderdak
2. keper
3. tengellat
4. lat

15

4. UITVOERING

4.1

MATERIALEN

4.11 Asfaltleien (*)


Asfaltleien verschillen onderling voornamelijk
door :
-

de vorm; er bestaan verschillende soorten


bitumenleien maar de in afbeelding 8 (blz. 6)
weergegeven vorm wordt het meest gebruikt
in Belgi (<< standaard -type)

de wapening:
- op basis van vilt
- op basis van een enkel glasvlies
- op basis van een dubbel glasvlies

de bedekking van het zichtbare vlak : minerale korrels of schilfers van verschillende
kleur

het type van bevestiging:


met nagels of nieten
- met haken

het type van plaatsen :


- op een doorlopend grondvlak
- op een onderbroken grondvlak (hiervoor
werden speciaal ontworpen leien gemaakt).
Afb. 25 -

4.12 Bevestiging van asfaltleien

4.12.1 Bevestiging van asfaltleien op het grondvlak


Asfaltleien kunnen op verscheidene manieren op
het grondvlak worden bevestigd :
-

nagels: de nagels zijn van verzinkt staal, van


roestvrij staal, van aluminium of van koper;
de nagelsteel mag niet glad zijn; de afmetingen van de nagels zijn de volgende:
- minimumdiameter van de steel: 2 mm
- minimumdiameter van de kop: 8 mm
- minimumlengte van de steel : 20 mm

(*) Een norm over asfaltleien is in studie.

16

nieten (afb. 25) : de nieten zijn van verzinkt


staal of van roestvrij staal; de minimumafmetingen van de nieten zijn de volgende:
- diameter van de steel: 1,5 mm
- breedte: 22 mm
- lengte : de effektieve lengte van de benen
moet dusdanig zijn dat de niet tenminste
15 mm in het grondvlak kan worden gedreven

Vastnieten van de leien met perslucht.

haken (afb. 26 en 27) : de haken zijn van


roestvrij of verzinkt staal of van koper; de afmetingen van de haken zijn de volgende :
- diameter van de steel : 00 2,5 mm
- nuttige lengte:
60 mm voor kramhaken
50 mm voor punthaken.
Een punthaak wordt aan de bovenrand van
de bebording in de plank geslagen.
Door het gebruik van haken wordt een onrechtstreekse verbinding tussen de leien tot
stand gebracht.

___ asfaltleien met termolijmende stroken : wanneer de termolijmende strook is beschermd,


ctanwordtdfe bescherming afgenomen op
I'"letomenblik van het leggen van de asfaltleien. Men moet beslist voorkomen dat op de
lijmstrokenstof komt. Om het lijmen te vergemakkelijken, kunnen de termolijmende
stroken<w.orden verwarmd met de zachte
vlam.
Afb. 26.
Links, klemhaak
Rechts, punthaak

Het is niettemin aan te raden een bijkomende


bevestiging te voorzien door het aanbrengen
van lijm op de p.laatsvan de nagels.
De lijm en de hoeveelheid lijm worden voorgeschreven door de fabrikant van de asfaltleien.

4.2 TRACERIN6 (afb. 29)


Het traceren is de eerste faze van het leggen van
asfaltleien.
Door het traceren moet de horizontale envertikale alignering van de opeenvolgende rijen
asfaltleien worden verzekerd.
Alle rijen asfaltleien moeten evenwijdig met de
nok worden gelegd.
Afb. 27 -

Leien gelegd door middel van haken.

De afrukkracht loodrecht op het grondvlak van


een spijker, een niet of een haak moet groter zijn
dan 150 N (00 15 kgf).
4.12.2 Onderlinge bevestiging van asfaltleien
Op de markt bestaan nu verschillende systemen:
- niet-zelfklevende asfaltleien : terplaatse van
iedere spijker wordt een kleefpunt aangebracht. De lijm moet dun worden opgebracht.
Hiervoor kan men gebruik maken van een
niet-vloeibare bitumenpasta die de eigenschap heeft om min of meer soepel te blijven
in de tijd (afb. 28).
De lijm en de hoeveelheid lijm worden voorgeschreven door de fabrikant van de asfaltleien.

,.1
/

./

-.iJ .......:11.

1:<:-:;

Afb. 29 -

Voorbeeld van traceren.

Men gaat als volgt te werk:


1. onder aan het dakschild trekt men een horizontale lijn (afb. 29, 1) op een meervoudige
afstand van het vrijvlak ten opzichte van de
noklijn. Het vertrekpunt van deze lijn is gelegen op mlnstens n leihoogte (a.fb. 30)
4

Afb. 28 -

Leggen van de asfaltleien op lijmpunten.

Afb. 30 - Plaats van de horizontale lijn.


1. horizontale lijn
2. druiplijn
3. kleinste' hoogte van een lei
4. nok
5. X maal de hoogte van het vrijvlak
6. rand

17

2. men trekt een rechte lijn (lijn met het grootste


afschot) (afb. 29, 2) volgens de middenas van
het dak; daarvoor kiest men een punt A in het
midden van de horizontale basislijn. Uitgaande van A zet men twee puntenB en C uit
op gelijke afstand van A, en met B en C als
middelpunt, beschrijft men twee cirkels die
elkaar snijden in D. De lijn AD geeft de rechte
lijn weer (afb. 31)

hetzij uit een rij leien gelegd in tegengestelde


richting van de normale plaatsing (afb. 32)
hetzij uit een rij leien die in de normale legrichting worden gelegd, maar waarvan de
lei rokken werden verwijderd (afb. 33).

E
E~"""""""'--~---I
o

S2~LJ:----J----l:..:.~~~':::":':::':'~=z~~~~i::::E~~

I~
Afb. 31

..I...

../

Rechte lijn.

Afb. 32 -

Verdubbeling en eerste rij. Eerste voorbeeld (*).


1.
2.
3.
4.

druipband
verdubbelingsband
eerste rij leien
tweede rij leien

3. men plaatst de verdubbelingsband (afb. 29, 3)

evenwijdig met de druiplijn


4. men legt de eerste rij leien (afb. 29, 4) begin-

nend aan de rechte lijn (rechts of links) evenwijdig met de horizontale basislijn (afb. 29, 1);
de leien van deze rij worden niet volledig
aaneensluitend gelegd (1 mm tussenruimte
bij voorbeeld)
5. men trekt de evenwijdige lijnen met de rechte
lijn op de plaats van twee leien (afb. 29, 2
en 5)
6. men legt de tweede rij leien met overlapping
op de eerste rij en verspringing van een halve
leirok. Men trekt een reeks evenwijdingen met
de rechte lijn op de plaats van iedere van de
twee leien (afb. 29, 6).
Het bekomen ruitenpatroon is vanzelfsprekend
erg sumier, maar niettemin is het een goede vertrekbasis voor het leggen van de asfaltleien.
4.3

UITVOERING VAN DE VLAKKE DELEN

4.31 Aanzet van de lagen


4.31.1 Druiplijn
De druiplijn moet worden uitgevoerd met een
druipband.
Deze band kan zijn:
- hetzij een metalen band met druiplijst, geplaatst met lengten van 1 m met een minimumoverlapping van 50 mm en genageld om
de 100 mm
- hetzij een band van halfstijve kunststof, geplaatst met een minimale overlapping van
50 mm en genageld om de 100 mmo
De breedte van de druiplijst is veranderlijk naargelang de plaats van de druiplijn en de band
moet minstens 100 mm door de leien worden
overdekt.
4.31.2 Verdubbeling en eerste rij

De eerste rij asfaltleien wordt gelegd op een


verdubbelingsband bestaande :

Afb. 33 - Verdubbeling en eerste rij. Tweede voorbeeld.


1. lei waarvan de vrijvlakken werden afgesneden

De nagels voor de bevestiging van de verdubbelingsband en de eerste rij leien moeten de druipband niet doorboren. De verdubbelingsband
moet volop de druipband worden gelijmd.
De druipband, de verdubbelingsband en de eerste rij leien worden op identieke manier gelegd
op een doorlopend en een onderbroken grondvlak.
4.32 Opeenvolging van de lagen en overlapping
4.32.1 Doorlopend grondvlak
De leien worden rij na rij gelegd met een verspringing van een halve leirok teneinde het effekt van verspringend gelegde leien te bekomen;
de afstand tussen iedere rij leien is gelijk aan
het vrijvlak (afb. 9, blz. 6).
De asfaltleien worden bevestigd op de lijmpunten door middel van nagels of nieten ( 4.12.1,
blz. 16). Voor leien met drie rokken, bedraagt het
aantal nagels minstens vier per asfaltlei (afb. 34) :

(*) Overgenomen met de toelating van Centre Scientique et Technique du Btiment (zie literatuurlijst nr. 12).

18

4.4
De
-

Afb. 34 -

UITVOERING VAN DE DETAilS (afb. 36)


meest voorkomende details zijn:
goten
randen
nokken en hoekkeperlijnen
killen
doorbouwlijnen
verluchtingsopeningen
buisdoorboringen
dakramen.

Nagelen van de leien op doorlopend grondvlak.


1. nagels

n of twee boven de insnijdingen


n aan ieder uiteinde.

Het aantal nieten moet minstens zes per asfaltlei bedragen:


-

twee aan weerszijden van de insnijdingen


n aan ieder uiteinde.

De nagels en nieten moeten door de volgende


asfaltlei worden bedekt en worden aangebracht
boven de insnijdingen zodat dezelfde nagel of
niet de twee leidikten zou bevestigen.

Afb. 36 -

Deel van een dak met nok, hoekkeperlijnen, killen,


schoorsteen, verluchtingsopening.

De lei rokken moeten aan de onderliggende lei


hechten ( 4.12.2, blz. 17).

In de volgende paragrafen worden uitvoeringsvoorbeelden gegeven. Er zijn ook nog andere


oplossingen mogelijk.

4.32.2 Onderbroken grondvlak (afb. 35)

4.41 Goten (afb. 37)


Voor de uitvoering van het dak op de plaats van
de goten, zie 4.31 (blz. 18).

De haken moeten de asfaltlei onderaan de insnijdingen en ook de asfaltlei van de bovenste


rij door het midden van de leirok vastklemmen.

Afb. 35 -

Bevestiging van de leien door middel van haken


op een onderbroken grondvlak.

Op de plaats van kepers en ribben, moeten punthaken in plaats van klemhaken worden gebruikt.
Het leggen met haken alleen kan worden toegepast tot 45 (100 % afschot). Voor een afschot
van 20 tot 30 %, is een dakbeschot verplicht; het
vrijvlak mag echter niet worden gewijzigd.
Voor een steiler afschot, worden de asfaltleien
gelegd met haken en versterkt met nagels of
nieten naar rata van drie nagels of nieten op de
bovenrand van de asfaltlei.
Voor het nagelen of nieten, zie 4.32.1.

Afb. 37

Goot uitgevoerd met een atdichttnqsmembraar,


dat eveneens dient als druipband.

19

4.42 Randen
Wij geven hier een beschrijving van de zijranden,
de zijranden met stootvlak en de bovenranden.
De zijranden kunnen op verschillende manieren
worden uitgevoerd.
De meest voorkomende uitvoeringen zijn de volgende:

randen uitgevoerd met metalen boorden of


boorden van kunststof met een geringe termische uitzetting (afb. 38 en 39)
randen met asfaltleien (afb. 40); voor het leggen van de leien, zie 4.43.21.

Afb. 40 -

Rand uitgevoerd met asfaltleien.

De zijranden met stootvlak worden bij voorbeeld


uitgevoerd zoals aangegeven in afbeelding 41,
waarbij er zorg voor moet worden gedragen dat
het loket op de onderste asfaltlei wordt gelijmd
en daarna de bovenste asfaltlei op het loket.

Afb. 38. -

Zij rand met profiel.

Afb. 41 1.
2.
3.
4.

Afb. 39 -

20

Plaatsing van de lijm en van de leien op de zijranden.

Zijrand met stootvlak.


aansluiting
tegenaansluiting
lijm
asfaltlei

De bovenranden worden bij voorbeeld uitgevoerd zoals getoond in de afbeeldingen 42 en 43


(stroomafwaarts gedeelte van de schoorsteen).
De zij- en de bovenranden kunnen eveneens
worden uitgevoerd door middel van asfaltleien
(afb. 44). Ze worden met een minimumoverdekI<ing van 120 mm gelijmd op een afdichting langs
de doorbouwing waarvan ze los staan. De bewegingen tussen het dak en de doorbouwing worden aldus mogelijk gemaakt. De afdichting van
de opstanden wordt verzekerd hetzij door een
slab, hetzij door een bebording.

Afb. 42.

Afb. 45.

4.43.2 Nokken van twee dakschilden en hoekkeperlijnen


4.43.21 Nokken en hoekkeperlijnen van asfaltleien
4.43.21.1 Nokken van twee dakschllden (afb. 46,
47 en 48)
De asfaltlei wordt in drie trapeziumvormige delen versneden (afb. 46).
'c

Afb. 43.

Deze delen worden schrijlings over de nok gebogen waardoor de vorstwordt gevormd. Het is aan
te raden de leien vr het plooien te verwarmen.

Afb. 46 -

Afb. 44.

Voorbereiding van de asfaltleien voor de nok.

4.43 Nokken en hoekkeperlijnen

De nokleien moeten elkaar overlappen in de tegenovergestelde richting van de onverheersende


winden (afb. 47, blz. 22).

4.43.1 Nokken van n enkel dakschild

De overlapping van de nokleien is gelijk aan deze


van de 8.sfaltleien van het dakschild.

De nokken van n enkel dakschild kunnen worden uitgevoerd zoals randen of zoals aangegeven
in afbeelding 45.

De bevestiging geschiedt door nagelen : minstens 1 nagel aan weerszijden van de noklijn
(afb. 48, blz. 22).
21

Afb. 47 - Plaatsing van de nokleien.


1. richting van de wind
2. lijm

Afb. 50 -

Hoekkeper voltooid.

4.43.22 Loden hoekkepers


~b~~~~rrt'f~""'7~~1F--~~~~

De hoekkepers worden uitgevoerd hetzij met op


hoekruiterlatten geplooide loketten (afb. 51), hetzij met loden loketten bedekt met leien die aaneensluiten op de hoekkeper met verlijming van
de leien op het lood door middel van een bitumenlijm (afb. 52).

Afb. 48 -

Nok van asfaltleien voltooid.


Afb. 51 -

Loden hoekkeper. Eeerste voorbeeld.


1. loket

Afb. 52 -

Loden hoekkeper. Tweede voorbeeld.


1. loket

De breedte van het vrijvlak deel moet zodanig


zijn dat ieder nokdeel op het voorgaande wordt
gelijmd teneinde de nagelkoppen te beschermen.
4.43.21.2 Hoekkepers (afb. 49 en 50)
:;\~fj,i~7;~~ -.~.

evenwijdig met de hoekkeper gesneden. Ze worden verwerkt zoals voor


de nokken.

4.44 Killen
Ongeacht het type van kil en wanneer de hoek
van de dakvlakken kleiner is dan 135, is het
noodzakelijk de hoek te breken. De breuk kan
worden bekomen door een plank plat op de bodem van de kil te nagelen.

Afb. 49 -- Plaatsing van een hoekkeper.

22

De opvatting en de uitvoering van killen zijn funktie van:


- het waterdebiet
- het afschot van de kil
- het afschotverschil tussen de dakschilden en
de respektievelijke waterdebieten van de dakschilden.

De killen worden uitgevoerd door middel van metalen bladen of afdichtingsmembranen of door
asfaltleien.
4.44.1 Metalen killen

De asfaltleien worden schuin gesneden evenwijdig met de as van de kil. Teneinde beschadiging
van de onderliggende elementen te voorkomen,
moeten alle insnijdingen worden uitgevoerd vr
de plaatsing van de leien.
Bij gesneden asfaltleien die de kilbladen overdekken hoort tenminste een volledige slab worden geplaatst.
De breedte van de overlapping van de leien op
het metaal moet minstens 150 mm bedragen. De
leien worden aan elkaar en op het metaal gelijmd.
Wanneer de kil verborgen is, worden de leien
schuin gesneden en moeten ze elkaar raken op
de killijn. De bevestiging geschiedt door volledig
verlijmen op alle bedekte kildelen.
4.44.2 Killen met waterdicht membraan

4.44.21 Waterdichte bedekking


De afdichting van de kilbodem geschiedt als
volgt:
- wanneer de kil open blijft (afb. 53), plaatst
men een gemineralizeerd gewapend bitumen
met glasvlies V4 A van minstens 330 mm, gelast met de brander
- wanneer de kil gesloten is (afb. 54), plaatst
men een gewapend bitumen met glasvlies V4
van 330 mm, gelast met de brander.

Afb. 53 - Open kil (*).


1. mogelijke onderlaag van het strekkende deel
2. gemineralizeerd gewapende bitumen met glasvlies V4 A
3. ingesneden hoek ter voorkoming van waterinsijpeling tussen de rijen
4. scheidingslijn

bedekken de kil zijdelings tot op 120 mm van de


bodem van de kil; ze worden over minstens
80 mm gelijmd.
Om beschadiging van de onderliggende kildelen
te vermijden, moeten alle versnijdingen worden
uitgevoerd vr de plaatsing van de leien. De
gesneden leien die de kil bedekken mogen niet
los van elkaar maar moeten een geheel vormen
over een of twee volledige rokken. De nagels
voor de bevestiging van de leien mogen niet op
minder dan 300 mm van de kilbodem worden
geplaatst.

4.44.22 Plaatsen van de asfaltleien

4.44.22.2 Gesloten kil (afb. 54)

4.44.22.1 Open kil (afb. 53)

De asfaltleien van de dakschilden moeten de kil


volledig bedekken en samenkomen op de aslijn
van de kil. Alle overdekkende delen worden over
de gehele oppervlakte gelijmd.

De leien worden schuin gesneden evenwijdig met


de as van de kil. De leien van de dakschilden

Afb. 54 - Gesloten kil (*).


1. onderlaag van de kil
2. gewapende bitumen met glasvlies V4
3. mogelijke onderlaag van het strekkende deel
(*) Overgenomen met de toelating van Centre Scientique et Technique du Btiment (zie literatuurlijst nr. 12).

23

Afb. 55

Kil met dubbele scheidingslijn (*).


1. onderlaag van de kil
2. kil bodem van stukken lei

Afb. 57 -

Afb. 56 -

Kil met dubbele scheidingslijn tijdens de uitvoering.

4.44.3 Kil van asfaltleien

4.44.31 Kil met dubbele scheidingslijn (afb. 55,


56 en 57)
De versnijdingen worden gemaakt vr de plaatsing van de leien. Het deel van de versneden lei
dat de kil bedekt is een volledige rok.
De plaatsing van een onderlaag wordt aanbevolen wanneer het verschil tussen het afschot

Voltooide kil met dubbele scheidingslijn.

van twee dakschilden groter is dan 15; deze


onderlaag van minstens 1 m breed wordt gecentreerd in de as van de kil. De kilbodem wordt
bedekt met leistukken die genageld worden
zoals de leien van de dakschilden.
De rokken worden op de onderlaag en onderling
volledig gelijmd.
De leien van de dakschilden, die schuin gesneden zijn volgens de as van de kil, overdekken
deze zijdelings over een breedte van minstens
120 mm en worden volledig gelijmd over minstens

B mrn.

(*) Overgenomen met de toelating van Centre Scientique et Technique du Btiment (zie literatuurlijst nr. 12).

24

4.44.32 Kil met enkele scheidingslijn of schuine


opkant (afb. 58)
120

mm

Dit procd wordt gebruikt voor dakschildenrnet


een gelijk afschot. De leien rijen van ieder dakschild steken afwisselend over het andere dakschild uit over een afstand van minstens 300 mm,
waardoor ze elkaar wederzijds overlappen.
De leien worden genageld op meer dan 150 mm
van weerszijden van de kilbodem.
Alle bedekte elementen zijn over 300 mm aan
weerszijden van de kilbodem volledig gelijmd.

4.45 Doorbouwingen

Doorbouwingen zijn afzonderlijke werken in het


oppervlak van de dakbedekking : schoorstenen,
kappen, dakramen, enz.
De waterdichte afdekking van deze delen kan
worden verzekerd door middel van metalen bladen of door een waterdichte bedekking.
Afb. 58 -

Kil met enkele scheidingslijn (*).


1. onderlaag van de kil
2. as van de kil

De plaatsing van een onderlaag is fakultatief.

4.4'5.1 Metalen konstrukties


4.45.11 Borstzijde en zijkanten (afb. 60 en 61)

Wanneer de dakschilden een zelfde afschot hebben (afb. 58), dan vormen de leien van een van
de dakschilden de kilbodem en lopen ze tegen
het andere dakschild op over een hoogte van
minstens 120 mm, loodrecht gemeten op de kilas
waarop ze mechanisch worden bevestigd. De
leien van het andere dakschild overdekken deze
en worden gesneden in de as van de kil.
Indien het afschot van de dakschilden verschilt,
dan vormen de leien van het dakschild met de
kleinste helling de bodem van de kil. De leien van
het dakschild met het grootste afschot overdekken deze in dezelfde voorwaarden als in het
voorgaande geval.
4.44.33 Kruiskil (afb. 59)
Afb. 60 - Plaatsing van een afdichtingsband op de borstzijde van de schoorsteen. Het loket is reeds aangebracht.

Afb. 59 - Kruiskil (*).


1. mogelijke onderlaag

Afb. 61 -

Plaatsing van de slabben voor de aansluiting.

(*) Overgenomen met de toelating van Centre Scientique et Technique du Btiment (zie literatuurlijst nr. 12).

25

4.45.12 Zalingszijde
Men maakt een metalen goot (afb. 62). Wanneer
de breedte van de goot groter is dan 1 m, dan
wordt een zaalgoot uitgevoerd met een dubbele
helling teneinde het water aan weerszijden van
de doorbouwing te laten aflopen.

Afb. 63 -

Afb. 62 -

Zaalgoot aan de zalingszijde van een schoorsteen.


1. zaalgoot

De hoekaansluitingen geschieden met gesoldeerde sluitstukken. De vertikale opstand van de


goot is funktie van het waterdebiet dat ze zal ontvangen. Hij mag nooit kleiner zijn dan 150 mmo
De opstand onder de leien moet groter zijn dan
de opstand van de goot.

4.45.2 Andere materialen


De asfaltleien worden trapsgewijs aangebracht
langs alle zijden van doorbouwingen (zie bij voorbeeld de afbeelding 44, blz. 21). Ze worden gelijmd met een overlapping van minstens 120 mm
op een afdichting met een opstand langs de
doorbouwing, zonder er een geheel mee te vormen. De bewegingen tussen het dak en de doorbouwing worden aldus mogelijk gemaakt. De
waterdichtheid van de opgaande delen wordt
verzekerd hetzij door een aansluiting, hetzij door
een bebording (afb. 63).

Afdichtingsmembraan aan de zaling van de


schoorsteen.

De verluchtingsopeningen zijn voorzien van een


voetplaat. De leien van de dakbedekking overdekken deze voetplaat tot aan de omtrek van de
verluchtingsopeningen. De opening aangebracht
in de plaat op het metalen blad is bestemd voor
de verluchting van de zolder en is voorzien van
een opgaande rand van minstens 30 mmo
Achter het rooster van de verluchtingsopening,
wordt deze rand derwijze teruggeplooid dat de
regen niet rechtstreeks in de zolder kan dringen.
Rondom de verluchtingsopeningen worden de
leien uitgesneden. Ze bedekken de voetplaat
tenminste 100 mm en worden tenminste 80 mm
volledig gelijmd.
Aan de onderzijde bedekt de voetplaat de laatste
rij leien en wordt hierop over minstens 80 mm
gelijmd.

4.46 Verluchting (afb. 64 en 65)


Een niet bewoonde zolder wordt over het algemeen verlucht door openingen in het overstekende gedeelte van het dakschild of in de puntgevels. Men kan echter ook verluchtingsopeningen voorzien.
26

Afb. 64 -

Plaatsing van een verluchtingspijp.

De waterdichtheid tussen de buis en de mof wordt


verzekerd door een omgeslagen rand die wordt
bevestigd met een beugel.
4.48 Dakramen
Dakramen kunnen op verschillende manieren
worden uitgevoerd.
De afbeeldingen 67, 68 en 69 geven twee voorbeelden.

Afb. 65 -

Beklede verluchtingspijp.

4.47 Buisdoorvoeringen (afb. 66)


Bij de doorvoering van buizen doorheen de dakbedekking moet worden gezorgd voor de vrije
uitzetting van de buizen.
De doorvoeropening moet worden uitgevoerd met
een voetplaat met een mof van minstens 100 mm
hoogte en een plat gedeelte van 150 mmo

Afb. 67.

De leien van de dakbedekking moeten deze voetplaat naar boven toe dekken over tenminste
100 mm en ze worden er op gelijmd over tenminste 80 mmo
Naar beneden toe moet de voetplaat de leien
overdekken.
Op de voetplaat wordt een loden kraag gelast met
een opstand van 20 mm en een plat gedeelte
van tenminste 150 mmo
De opstand van de kraag wordt bedekt met een
mof van 300 mm hoogte die door middel van een
beugel aan de buis wordt vastgebout.

......--5
........- - - 6

4---""'"--

J 3_

,.,1J

- - - - - i.....

1.
2.
3.
4.
5.
6.

Afb. 66 (*).
voetplaat
kraag
mof
beugel
lijm
omgeslagen rand

Afb. 68 -

Plaatsing van een daklantaarn vr de plaatsing


van de randleien.

Afb. 69 -

Plaatsing van de randleien.

(*) Overgenomen met de toelating van Centre Scientique et Tecllnique du Btirnent (zie literatuurlijst nr. 12).

27

5. ONDERHOUD. TOEGANKELIJKHEID. SCHADEGEVALLEN

5.1

ONDERHOUD

De aanbevelingen voor het onderhoud van dakbedekkingen van asfaltleien werden gebazeerd
op de norm NBN B 46-401 (*).
Evenals elke andere dakbedekking vergt een
dakbedekking van asfaltleien een periodiek onderhoud ten laste van de eigenaar en op diens
verzoek.
Dit onderhoud, dat jaarlijks na de winter moet
gebeuren, moet betrekking hebben op de volgende punten:
-

verwijdering van dode bladeren, slib en ander


afval dat zich zou kunnen ophopen en van
alle voorwerpen of afval die in de dakbedekking kunnen doordringen, deze kunnen beschadigen, de belasting kunnen verhogen en
de waterafvoerleidingen kunnen verstoppen
verwijdering van het mos en van elke plantengroei om te vermijden dat deze wortels ontwikkelen en door de waterdichte bedekking
kan dringen en door kapillariteit het grondvlak nat maken

het behoud in goede werkingstoestand van


de regenwaterafvoerleidingen

het opvoegen van de beschadigde groeven


van slabben en van elke scheur die zich voordoet aan het oppervlak van de gedeelten van
het werk die door de waterdichte bedekking
niet worden beschermd

het nazicht en de mogelijke reiniging van de


verluchtingsopeningen.

Bij een regelmatige keuring van de dakbedekking zal blijken of buiten het jaarlijkse onderhoud
dat hierboven werd beschreven, nog bepaalde
herstellingen moeten worden verricht.
(*) Zie literatuurlijst nr. 10.

28

Deze tussenkomsten gebeuren bij voorkeur door


de dakdekker, met het oog op de vaststelling van
de aansprakelijkheid.
Buiten de eigenlijke dakbedekking, moet tevens
worden gewaakt over het goede gedrag van het
grondvlak van de dakbedekking en zijn verluchting.
5.2

TOEGANKELIJKHEID

Een dak van asfaltleien moet toegankelijk zijn


voor het onderhoud en andere werkzaamheden.
Wanneer omwille van de aanwezigheid van technische voorzieningen periodieke bezoeken noodzakelijk zijn, moeten de nodige schikkingen worden getroffen om de asfaltleien niet te beschadigen (plaatsing van platte ladders, planken, dragen van speciaal schoeisel).
Het betreden van een dak van asfaltleien moet
tot het minimum worden beperkt. Men moet bijzonder omzichtig tewerk gaan bij daken met een
niet-doorlopend grondvlak.
5.3

SCHADEGEVALLEN

De voornaamste gevallen van schade aan dakbedekkingen van asfaltleien worden hierna beschreven.
5.31 Plooien terplaatse van de voegen tussen
delen van het grondvlak (afb. 70)
Oorzaak: voegbeweging tussen de delen van het

grondvlak ten gevolge van mechanische vervormingen van deze delen of van de onderliggende
delen of tengevolge van temperatuur- en vochtigheidsschommelingen van de delen die gevoelig zijn voor dergelijke schommelingen; voorts
vochtigheid die is ingesloten onder de waterdichte afdekking.

5.32 Blaasvorming
Oorzaak : ophoping van vochtigheid tussen de
onderlaag en de leien.

Herstelling: plaatsing van een dampscherm.


5.33 Mosvorming (afb. 71 en 72)
Oorzaak : mos wordt gevormd op vochtige en
onbezonde plaatsen van de dakbedekking.

Afb. 72 Afb. 70 -

Duidelijk zichtbare plaats van de voegen van het


grondvlak.

Herstelling : de aantasting van de delen van


het grondvlak door de vochtigheid moet worden
voorkomen door het aanbrengen (of verbetering)
van een luchtdicht scherm. De plooien in de dakbedekking zullen blijven bestaan maar zullen niet
verergeren.
Herhaalde bewegingen kunnen aanleiding geven
tot het scheuren van de leien (afb. 71). In geval
van sijpeling door de scheuren, moet de afdichting worden hersteld, bij voorbeeld door het
plaatsen van een nieuwe dakbedekking. Men
moet vanzelfsprekend nagaan of de delen van het
grondvlak niet verrot zijn door de vochtigheid;
mocht zulks het geval zijn, dan moeten ze worden
vernieuwd.

Asfaltleien met mos op de voegen en witte mosvlekken.

Herstelling: mos kan worden verwijderd met de


borstel; men moet er wel over waken de leien niet
te beschadigen. Vervolgens brengt men een moswerend middel aan dat verenigbaar is met de
leien en de andere delen van de dakbedekking
en dat het regenwater niet verontreinigt.
5.34 Puistvorming op de leien (afb. 73)
Oorzaak: hetzij een slechte kwaliteit van de leien (dikwijls stelt men ook afbrokkeling van de
randen vast), hetzij het gebruik van een onaangepaste lijm of een overmatig gebruik van lijm
(puistvorming ten plaatse van de lijm).

Herstelling: geen herstelling mogelijk.

Afb. 73 -

Puistvorming op de leien.

29

5.35 Vervorming van de leirokken (afb. 74 en 75)


Oorzaak: meestal onvoldoende of ongelijkmatige impregnatie en deklaag van de inlage van de
lei met bitumen (dikwijls stelt men ook vast dat
de randen afbrokkelen).

5.36 VerUes van korrels


Oorzaak: verhandelen bij het leggen van de leien. Een bepaald verlies aan korrels is toelaatbaar
de eerste tijd na het leggen van de leien.
Herstelling: geen herstelling mogelijk.

Herstelling: geen herstelling mogelijk.

5.37 Slechte staat van aangrenzende bouwwerken (afb. 76)


De slechte staat van aangrenzende bouwwerken
zoals schoorstenen, goten, slabben, enz. kan
aanleiding geven tot waterinsijpeling in het dak.
Het spreekt vanzelf dat deze aangrenzende konstrukties moeten worden onderhouden om schade aan het dak te voorkomen.

Afb. 74 -

Vervormde rokken (krullen van de hoeken).

Afb. 75 -

'.

,"

..,

Detail van afbeelding 74.

Afb. 76.

BIJLAGE

UITTREKSEL UIT STS 31-32 TIMMERWERK - DAKSCHRIJNWERK (*)

04.1

TIMMERHOUT

04.10 Alg,emeen
Onder timmerhout verstaat men het hout dat onderworpen wordt aan spanningen en waarvan de
dimensionering der stukken bepaald wordt door
de regels van de weerstand van materialen.
04.11 Vochtigheid en spleten

04.13 So'orten
De volgende tabel vermeldt de houtsoorten die
als timmerhout mogen gebruikt worden, alsmede
de vereiste minimale massa per volume.

Genormalizeerde
benaming

NBN
199 (*)
nr.

Minimale
massa
per volume
bij een
vochtigheid
van 20 10
(kq/rn:')

101-401
104-409
-421
222
219
107

400
400
400
400
400
450

-414
108
-416
105-411
106

450
450
450
450
450

De vochtigheid van het timmerhout moet bij de


verwerking:
-

voor het ruim in al zijn delen verluchte timmerwerk lager zijn dan 23 oio (**)

voor het niet ruim verluchte binnentimmerwerk, zoals bintwerk, lager zijn dan 18 oio (**).

In deze vochtigheidstoestand zal het traditioneel


timmerhout geen enkele, voor de mechanische
weerstand, gevaarlij ke spleet vertonen; de
droogscheuren die de kern van de stukken met
gesloten hart bereiken zijn niet gevaarlijk.
04.12 Afmetingen
Het gezaagd timmerhout wordt gemeten volgens
NBN 219.01 (***).

Zilverdennen
Vuren
Hemlock (Western)
Canadapopulieren
Abeel
Europees grenen
Noords Grenen
(PNG)
Douglas
Oregon
Zwart grenen
Corsikaans grenen
(*) Zie literatuurlijst nr. 4.

De maten worden uitgedrukt in mm en aangeduid


door een verhouding a/b waarin a de nominale
dikte en b de nominale breedte is.

Vr de verwerking al deze houtsoorten een beschermende behandeling.

Het naaldhout wordt gezaagd op de nominale afmetingen die in NBN 219.02 (****) voor het Belgisch naaldhout en in NBN 219.03 (****.X) voor het
ingevoerd Noords naaldhout aangeduid zijn. De
van de afmetingen en de krimp van het naaldhout
toegelaten afwijkingen komen voor in NBN
219.04 (******).

04.14 Kenmerken en toegelaten gebreken


04.14.1 Kwasten
Voor timmerhout is de maat van een kwast de
kleinste diameter in het vlak waarop hij zichtbaar
is; zij wordt hieronder diameter genoemd.

(*) Zie literatuurlijst nr. 14.


(**) Zijn niet onderworpen aan deze voorschriften betreffende de vochtigheid, het traditioneel timmerhout dat pas een be-

schermingsbehandeling onderging met een in water opgelost produkt.


(***) Zie literatuurlijst nr. 5.
(+1.**) Zie literatuurlijst nr. 6.
(*****) Zie literatuurlijst nr. 7.
(******) Zie literatuurlijst nr. 8

31

Als een kwast tegelijkertijd zichtbaar is in het


vlak en op de kant van een stuk, wordt de maat
uitsluitend op het vlak genomen en houdt men
geen rekening met de kant:
-

afzonderlijke kwasten : diameter kleiner dan


of gelijk aan 1/3 van de breedte van het vlak
waarin de kwast voorkomt met een absoluut
maximum van 6 cm
gegroepeerde kwasten : som van de diameters over een lengte van 15 cm in de richting
van de as van het stuk, kleiner dan of gelijk
aan 2/3 van de breedte van het vlak waarin
de kwasten voorkomen.

kanten in eenzelfde sektie niet kleiner zijn


dan 2/3 van de dikte van het stuk
de som van de lengten van de wankanten mag
de helft van de lengte van het stuk niet overschrijden.

04.14.5 Draadhelling

Gemeten in verhouding tot de randen van de


stukken, is de draadhelling beperkt tot
-

algemene helling: 12 oio

plaatselijk maximum : 20 oio.

Toegelaten.

Merk op dat de helling niet gemeten wordt in de


onmiddellijke nabijheid van een toegelaten gebrek.

04.14.3 Spint

04.14.6 Dikte van de aangroeiingen

04.14.2 Hart

Toegelaten.

Dikte beperkt tot 5 mm met een tolerantie die


10 oio van de sektie van de stukken niet over-

04.14.4 Wankanten

schrijdt. De beperking geldt niet voor het Douglas- en Oregonhout (NBN 199, nr. 108-416) (*).

Het hout wordt meskant gezaagd. Buiten de verbindingszones zijn lichte wankanten toegelaten
binnen volgende grenzen:

04.14.7 Gebogen werkstukken

Maximale toegelaten doorhang van 8 mm op 2 m


lengte op de plaats van de sterkste kromming.

zo de wankant voorkomt op een enkele rand,


mag de minimale breedte van de zijkant niet
kleiner zijn dan 2/3 van de dikte
zo de wankant voorkomt op twee randen, mag
de som van de minimale dikten van de twee

(*) Zie literatuurlijst nr. 4.

32

04.15 Niet toegleiaten gebreken

Gewrongen werkstukken worden geweigerd.

Literatuurlijst

1....
Le bardeau bitum. Principales caractristiques et conditions de mise en ceuvre, Paris, Cahiers Techniques du
Moniteur, nr. 19, oktober 1978.

10. Belgisch Instituut voor Normalisatie


NBN B 46-401 Asfaltbedekkingen voor gebouwen. Algemene principes voor het ontwerpen en het uitvoeren.
Brussel, BIN, 3de uitgave, 1978.

2. Belgisch Instituut voor Normalisatie


NBN 460-03 Werking van de wind op de bouwconstructies. Gebouwen (gebouwen met rechthoekig grondplan
en symmetrisch zadeldak of plat dak). Brussel, BIN,
1960.

11....
Bouwconstructies gezien door een thermo-hygrische
bril. Deventer-Antwerpen, Kluwer Technische Boeken,
Stichting Bouwresearch, nr. 61, 1978.

3. Belgisch Instituut voor Normalisatie


NBN B 15-103 Beton, gewapend beton en voorgespannen beton. Berekening. Brussel, BIN, 1977.

12. Groupe de coordination des textes techniques


D.T.U. 40.14 Travaux de couverture en bardeaux bitums. Cahier des charges tabli par Ie Groupe de coordination des textes techniques. Paris, Centre Scientifique et Technique du Btiment, mei 1977.

4. Belgisch Instituut voor Normalisatie'


NBN 199 Hout. Namenlijst der voornaamste in Belgi gebruikte houtsoorten. Brussel, BIN, 1950.
5. Belgisch Instituut voor Normalisatie
NBN 219-01 Gezaagd hout. Het meten. Brussel, BIN, 1970.
6. Belgisch Instituut voor Normalisatie
NBN 219-02 Gezaagd hout. Belgisch naaldhout. Nominale afmetingen. Brussel, BIN, 19'70.

13. Koninklijke Federatie der Architektenverenigingen van


Belgi, Nationale Confederatie van het Bouwbedrijf en
Wetenshappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf
Algemeen bestek voor de uitvoering van priv-bouwwerken. 2de deel. Technische voorschriften. Boekdeel I.
Aflevering 12. Dakbedekkingen. Brussel, F.A.B.-N.C.B.W.T.C.B., 1970.

7. Belgisch Instituut voor Normalisatie


NBN 219-03 Gezaagd hout. Ingevoerd Noords naaldhout.
Nominale afmetingen. Brussel, BIN, 1970.

14. Nationaal Instituut voor de Huisvesting


STS 31-32 Timmerwerk. Dakschrijnwerk. Addendum 1.
Brussel, NIH, 1973.

8. Belgisch Instituut voor Normalisatie


NBN 219-04 Gezaagd hout. Naaldhout, Afwijkingen in
krimp. Brussel, BIN, 1970.

15. Nationaal Instituut voor de Huisvesting


STS 34 Dakbedekkingen. Eerste deel. Pannen- en leiendakken. Brussel, NIH, juni 1971.

9. Belgisch Instituut voor Normalisatie


NBN 280 Dakbedekkingen. Leidraad voor de goede uitvoering. Terminologie. Brussel, BIN, 1954.

16....
Regeln fr Deckungen mit Bitumendachschindeln. Berlin, Helmut Gros Fachverlag, 1977.

33

SAMENVATTING
__ 1'1@@liirag vanasfaltleien of daken
dak wordt na de inleiding zeer gedetailleerd behandeld : daktimmerwerk, materialen, uitvoering,
de werken en hygrotermisch gedrag.
VAlrvnllnl=~n~ worden de onderlaag en de onderdakplaat (dakbeschot) bestudeerd.

Het belangrijkste hoofdstuk is gewijd aan asfaltleien en hun plaatsing : bevestiging, tracering en uitvoering van de verschillende strekkende delen. De uitvoering van de details wordt duidelijk gellustreerd.
Het laatste hoofdstuk is gewijd aan het onderhoud, de toegankelijkheid en de patologie.

RESU-ME
130 - La pose des bardeaux bitums en toiture
lments porteurs de la toiture font I'objet d'un long chapltre trs dtaill : charpente, matriaux, pose, protection en
de travaux, comportement hygrothermique.
~nIIS-lr;(]IICnIH et la sous-toiture sont tudies ensuite.
\.1110.1..111 ... v
Ie plus important est consacr aux bardeaux bitums et leur mise en ceuvre : fixation, traage, excutlon
dittrentes parties courantes. L'excution des dtails est clairement illustre.
ErE~htl~etien_ I'accessibilit et la pathologie font I'objet du dernier chapitre.

SUMMARY
i ....E!ChniClBI Information Note 130 - Placing strip slate roofs
load-bearing elements of the roof structure are dealt with in detail in a long chapter : truss, materiais, placing, protecduring the work, hygrothermal behaviour.
<[llnrt.ol"h~\I~ and roof boards are then considered.

most important chapter deals with strip slates (a.s, = asphalt shingles) and their placing : anchorage, setting-out and
execution of the various parts normally met. Details of the placing procedures are clearly illustrated.
Maintenance, accessibility and pathology are then dealt with in the final chapter.

ZUSAMMENFASSUNG
N.I.T. 130 Das Decken von Dchen mil Bilumendachschindeln
Die tragendenTeiledes Oacheswerdenimeinem langen Kapitel sehr ausfhrlich besprochen : Dachstuhl, Baustoffe, Mon...
lage, Wetterschutz whrenciderArbeiten,hygrothermisches Verhalten.
Ansch Iiessend werden die DeckunterlageunddieN'ordeckung.besprochen.

Das wichtigste Kapitel befasstsichmltdenBitumendachschindeln und lhrer Verlegung : Befestigung, Anrelssen, Ausfh ...
rung der verschiedenen laufendenGebinde. Die Ausfhrung der Dachdetails wlrd durch Skizzen klar erlutert.
Das letzte Kapitel handelt von derPUege, der Zugnglichkeit und der Pathologie.

35

You might also like