You are on page 1of 20

Dit studiemateriaal is ontwikkeld in het kader van een aansluitingsproject wo-vwo voor het wis-

kundeonderwijs in de tweede fase.

Andere titels zijn:

Foutje? Dat verbeteren we toch!


Kun je de code kraken?
Kun je me de kortste weg vertellen?
Dynamische modellen in de biologie, scheikunde en natuurkunde

Meer informatie:
website: http://www.win.tue.nl/math/onderwijs/vwo/
e-mail: m.l.j.hautus@tue.nl
Geef je leven meer dimensie

Syllabus van de masterclass op 15 maart 2002


J. Molenaar/J. Essers
Technische Universiteit Eindhoven
Faculteit Wiskunde en Informatica

2
Geef je leven meer dimensie

Inhoud

0. Inleiding

1. Wiskundig modelleren

2. Fysische dimensies

3. Fysische voorbeelden

4. Opgaven

5. Antwoorden

3
Geef je leven meer dimensie

0. Inleiding

Punten, lijnen, oppervlakken en volumes hebben verschillende ruimtelijke dimensies, die we


respectievelijk aangeven met 0, 1, 2, en 3. De term dimensie wordt echter ook anders gebruikt.
Bijvoorbeeld, afstanden hebben de dimensie lengte en geschiedenisperioden hebben de dimensie
tijd. Van het gegeven dat alle waarneembare verschijnselen fysische dimensies hebben kunnen
we dankbaar gebruik maken bij het modelleren ervan. We noemen dat dimensie-analyse.

1. Wiskundig modelleren

Om een of ander verschijnsel te kunnen begrijpen, helpt het geweldig als we er een wiskundig
model voor kunnen opstellen. Zon model beschrijft het waargenomen verschijnsel en kan ge-
bruikt worden om voorspellingen te doen en technische toepassingen te realiseren. Lang geleden
bedacht Newton een model voor de planeetbewegingen in ons zonnestelsel. De zwaartekracht-
wet (de aantrekkingskracht tussen twee massas is omgekeerd evenredig met hun afstand in het
kwadraat) en zijn bewegingswet (kracht is gelijk aan massa maal versnelling oftewel F = ma)
vormden daarvan de kern. Datzelfde model wordt gebruikt om het verschijnen van kometen te
voorspellen en om een raket naar de maan te sturen.

In een wiskundig model geven we alle grootheden die van belang zijn aan met een symbool
en beschrijven we de relaties ertussen door middel van wiskundige vergelijkingen. Het is bij
wiskundig modelleren de grote kunst om de goede vergelijkingen te vinden. Ze moeten zo
eenvoudig mogelijk zijn, maar wel alle waargenomen verschijnselen kunnen beschrijven. Een
voorbeeld van wiskundig modelleren luidt als volgt:

Voorbeeld 1. Katapultschieten.

We schieten met een katapult een steen loodrecht omhoog en meten hoe hoog hij
komt en hoe lang het duurt voordat hij terug is, waarbij we de beginsnelheid va-
rieren. We merken op dat als we de lanceersnelheid van de steen 2 maal zo groot
maken, de steen niet 2 maal zo hoog komt, maar wel 2 maal zo lang wegblijft. Om
dit te begrijpen stellen we een wiskundig model op.

De positie van de steen geven we aan met z. Het is een functie van de tijd, dus
z = z(t). Tijdens de reis ondervindt de steen de zwaartekracht met grootte mg
(naar beneden gericht) met g de constante zwaartekrachtsversnelling.

4
Figuur 1: Baan van een verticaal omhoog gesloten massa in het (t, z) vlak.

De beroemde tweede wet van Newton (kracht is massa maal versnelling) vertelt ons
dat

(1) mg = ma .

Hierin is a de versnelling, die gelijk is aan de tweede afgeleide van de plaats naar
de tijd, dus a = d2 z/dt2 . De snelheid v wordt gegeven door de eerste afgeleide:
v = dz/dt. We zien in (1) dat de massa eruit valt en we houden over:

d2 z
(2) = g .
dt2

Omdat g constant is, kunnen we deze dierentiaalvergelijking supergemakkelijk in-


tegreren. Daarvoor zijn nodig de positie en snelheid op tijdstip t = 0. Daarvan
weten we: z(0) = 0. De beginsnelheid noteren we als v(0) = v0 . Als we (2) een keer
integreren vinden we de snelheid:

dz
(3) v(t) = = v0 gt .
dt

Nogmaals integreren geeft de positie:

(4) z(t) = v0 t 12 gt2 .

Ons model bestaat uit vergelijking (2) en in dit geval is de oplossing (4) uiterst simpel
te vinden. We kunnen nu allerlei vragen beantwoorden. Hoe lang duurt het voordat
het projectiel zn hoogste punt bereikt? Op het hoogste punt, dat bereikt wordt na
tmax seconden, geldt v(tmax ) = 0. Uit (3) volgt dan direct:

v0
(5) tmax = .
g

5
Hoe hoog komt de steen? De maximale hoogte zmax volgt uit het invullen van tmax
in (4):
2
1 v0
(6) zmax = z(tmax ) = 2 g .

Hoe lang duurt het voordat de steen terug is? Dit volgt uit z(tterug ) = 0. Vergelijking
(4) geeft 2 oplossingen: tterug = 0 en

2v0
(7) tterug = .
g

De oplossing in (7) is uiteraard degene die we bedoelen. Uit (6) leren we dat zmax
evenredig is met het kwadraat van v0 . We zeggen dan: zmax schaalt met v02 , en we
noteren:

(8) zmax v02 .

Uit (7) zien we dat tterug v0 en uit (5) dat dit ook geldt voor tmax . Bovendien
geldt er tmax = 12 tterug .

In voorbeeld 1. kwamen we alle standaardingredienten van een wiskundig model tegen: varia-
belen, parameters, vergelijkingen, oplossing. In dit speciale geval komen voor:

variabelen : z, t
parameters : v0 , g, m
(9)
vergelijking : d2 z/dt2 = g
oplossing : z(t) = v0 t 12 gt2 .

In het algemeen is het niet zo eenvoudig om de oplossing van een wiskundig model te vinden.
Toch is het mogelijk om allerlei schalingseigenschappen van de oplossing te voorspellen zonder
de oplossing zelf te bepalen. Deze krachtige techniek heet dimensie-analyse. In het volgende
hoofdstukje passen we deze techniek toe op het katapultschieten.

2. Fysische dimensies

In dimensie-analyse gaat het om de fysische dimensies van de variabelen en parameters van een
model. De meest voorkomende dimensies zijn lengte, tijd en massa, die we in deze volgorde
aangeven met L, T en M . De dimensie van een grootheid a geven we aan met [a]. Voor een
dimensieloze grootheid zoals bijvoorbeeld een hoek geldt [] = 1. In voorbeeld 1. treden de
volgende dimensies op:

[z] = L
[t] = T
(10) [m] = M
[v0 ] = L/T
[g] = L/T 2

6
Een belangrijk principe is dat in iedere vergelijking de dimensies van alle termen gelijk moeten
zijn. Anders ben je appels met peren aan het vergelijken. Kontroleer zelf maar dat dat in
vergelijkingen (1)-(7) steeds klopt. In de dimensie-analyse maak je er gebruik van dat voor ieder
model het mogelijk is de variabelen en parameters zo te transformeren dat er alleen dimensieloze
grootheden overblijven. De modelvergelijkingen kun je dan ook schrijven in termen van deze
dimensieloze grootheden en het model als geheel is zodoende dimensieloos te maken. Dit heeft
vele voordelen die zullen blijken uit de voorbeelden die we zullen geven. De volgende stelling
speelt een centrale rol:

Stelling van Buckingham:


Als we in een mathematisch model het aantal variabelen en parameters
tezamen aangeven met N1 en het aantal fysische dimensies met N2 , dan
kunnen we alle eigenschappen van het model beschrijven met behulp van
N1 N2 dimensieloze grootheden.

De dimensieloze grootheden, die we met een bovenindex zullen aangeven, krijg je door de
variabelen en parameters zodanig met elkaar te vermenigvuldigen en op elkaar te delen, dat de
fysische dimensies wegvallen.

Voor het model in voorbeeld 1. is dit eenvoudig te demonstreren. Als variabelen en parameters
hebben we (zie (9)): z, t, v0 , g, m dus N1 = 5. De fysische dimensies die optreden zijn (zie
(10)): M , L en T , dus N2 = 3. Kortom, er moeten N1 N2 = 2 dimensieloze grootheden zijn.
Hieruit blijkt meteen een groot voordeel van dimensieloze grootheden: een model met slechts 2
grootheden is heel wat eenvoudiger dan een model met 5 grootheden. Er is een systematische
manier om de dimensieloze grootheden te vinden zoals we later zullen demonstreren. Vaak lukt
het ook met proberen. In voorbeeld 1. leidt het tot:

gt gz
(11) t = , z = .
v0 v02

L
2
T L T
Controle van de eerste grootheid: [t ] = T = =1
L T L
T
Ga zelf na dat [z ] = 1.

Opmerking:
De dimensieloze grootheden zijn niet uniek! Door bekende dimensieloze grootheden
met elkaar te vermenigvuldigen of op elkaar te delen vind je andere mogelijke keuzes.
Bijvoorbeeld:
1 v0 t gt/v0 tv0 gt gz g 2 tz
q1 = = of q2 = = = of q3 = t z = = 3 .
t gt z gz/v02 z 2
v0 v 0 v0

Wat opvalt is dat de massa m nooit voorkomt in de dimensieloze grootheden. Uit (10) zie je
onmiddellijk dat m met [m] = M met geen enkele andere grootheid te combineren valt zodanig
dat de dimensie M wegvalt. Hieruit kunnen we direct concluderen dat het model onafhankelijk is

7
van m. Het gewicht van de steen heeft geen enkele invloed op zijn beweging! Dit correspondeert
met het feit dat m wegvalt uit (1) en dus niet voorkomt in de oplossing (4). Dat hadden we dus
al kunnen voorspellen zonder vergelijking (1) op te schrijven, laat staan op te lossen.

De stelling van Buckingham impliceert dat de oplossing van het katapultmodel te schrijven is
als een vergelijking waar alleen t en z in voorkomen. De stelling zegt absoluut niet hoe die
vergelijking er uitziet, maar wel dat er een bestaat en dat is op zich al heel waardevol. We
kunnen er namelijk allerlei schalingseigenschappen mee aeiden. We schrijven de vergelijking in
de vorm

(12) z = f (t ) ,

waarbij de vorm van de functie f ons onbekend is. Deze vorm is onafhankelijk van de waarden van
de parameters v0 , g (en m). Als we bedenken dat z en t niet veel anders voorstellen dan positie
en tijd vermenigvuldigd met zekere factoren, dan kunnen we op grond van de waarnemingen de
grove vorm van f wel ongeveer tekenen:

Figuur 2: Verband tussen z en t .

Omdat f niet afhangt van v0 en g, doen tmax , zmax


en tterug dat ook niet. Het verband tussen
deze dimensieloze getallen en de echte zmax , tmax en tterug is:

g zmax g tmax g tterug


(13) zmax = , tmax = , tterug = ,
v02 v0 v0

en we lezen bijvoorbeeld direct af dat

v02
(14) zmax = z
g max

oftewel

(15) zmax v02 .

8
Op soortgelijke wijze concluderen we ook uit (13) dat zowel tmax en tterug schalen met v0 :

(16) tmax v0 , tterug v0 .

Wat we niet kunnen vinden op grond van dimensie-analyse alleen is dat tterug = 2tmax . Deze
gedetailleerde informatie kun je alleen aeiden door modelvergelijking (2) echt op te lossen.

Vraag:
Op de maan is de zwaartekrachtsversnelling ongeveer 6 maal kleiner dan op aarde.
Wat voor consequenties heeft dat voor katapultschieten uit voorbeeld 1?

Dimensie-analyse is ook toepasbaar als je de stelling van Pythagoras wilt bewijzen:

Voorbeeld 2. Stelling van Pythagoras.

We beschouwen een rechthoekige driehoek (zie Fig. 3) met hypothenusa (schuine


zijde) c en rechthoekszijden a en b.

Figuur 3: Dimensie-analyse en de stelling van Pythagoras.

Volgens het bovenstaande moet iedere eigenschap van de driehoek geformuleerd (en
bewezen) kunnen worden met behulp van dimensieloze grootheden. In die driehoek
hebben we als variabele de oppervlakte O en als parameters bijvoorbeeld a en c.
Bedenk dat een rechthoekige driehoek vastligt als je 2 zijden speciceert. In de
stelling van Buckingham is N1 = 3 en N2 = 1. Er moeten dus N1 N2 = 2
dimensieloze grootheden zijn. We kiezen

OABC a
(17) OABC = , q = .
c2 c

Analoog aan de redenering in voorbeeld 1, geldt nu dat OABC een functie is van q
en die functie hangt niet af van a en c. Er geldt dus

9

OABC = f (q )

oftewel
OABC = c2 f (q ) .
We merken op dat q voor alle gelijkvormige driehoeken hetzelfde is. De factor f (q )
is dus hetzelfde voor alle driehoeken die gelijkvormig zijn met driehoek ABC.
Passen we dit inzicht toe op de driehoeken DBC en DAC, die gelijkvormig zijn met
driehoek ABC, dan geldt

ODBC = a2 f (q )
(18)
ODAC = b2 f (q ) .

Uit OABC = ODBC + ODAC volgt dan onmiddellijk

(19) a2 + b2 = c2 .

In fysische problemen kom je allerlei grootheden tegen. Hieronder zie je een aantal bekende
grootheden met bijbehorende SI-eenheid en dimensie.

grootheid SI-eenheid dimensie


snelheid m/s L/T
versnelling m/s2 L/T 2
kracht N = kg m/s2 M L/T 2
energie J = kg m2 /s2 M L2 /T 2
druk N/m2 = kg/m/s2 M/(LT 2 )
dichtheid kg/m3 M/L3
temperatuur K

3. Toepassingen

Voorbeeld 3. Energie van explosies.

Een voorbeeld waarbij de kracht van dimensie-analyse op verrassende wijze duidelijk wordt is
het schatten van de kracht van een explosie uit een lmopname van het schokfront. De details
van de kracht van de eerste experimentele atoomboom (in 1945) werden uiterst geheim gehouden
door de Amerikanen. Een britse fysicus G.T. Taylor kreeg de beschikking over een lmopname
van de vorming van de beruchte paddestoelwolk en kon op grond daarvan zeer nauwkeurig de
kracht van de explosie schatten. Zijn methode is recent ook gebruikt om de vuurwerkexplosie
in Enschede te analyseren. Ook daarvan was een lmopname beschikbaar.

Rond een krachtige explosie vormt zich een schokgolf die zich met grote snelheid uitbreidt. Op
lms van explosies is de voortplanting van zon golf zeer goed te volgen. In het algemeen is de
schokgolf bolvormig met straal R en van de lm is af te lezen hoe R toeneemt als functie van de
tijd t. Dit zijn de variabelen van het fenomeen. De parameters zijn de energie E die instantaan
vrijkomt, en de luchtdichtheid en luchtdruk p buiten de schokgolf.

10
Figuur 4: Explosie.

Figuur 5: Een schokgolf die zich uitbreidt.

De dimensies zijn:

L2 M M M
(20) [R] = L, [t] = T, [E] = 2
, [] = 3 , [p] = .
T L LT 2

Kortom, in de stelling van Buckingham geldt voor dit geval N1 = 5, en N3 = 3, zodat er


5 3 = 2 dimensieloze grootheden moeten zijn. Een systematische manier om deze te vinden
gaat als volgt. We beschouwen al de producten

(21) R r 1 t r 2 E r 3 r 4 pr 5 ,

waarbij r1 tot en met r5 rationale getallen zijn, die we nog niet kennen. Vervolgens vervangen
we de variabelen en parameters door hun dimensies:

 L2 M r3  M r4  M r5


(22) Lr1 T r2 = Lr1 +2r3 3r4 r5 M r3 +r4 +r5 T r2 2r3 2r5
T2 L3 LT 2

Vervolgens vragen we ons af voor welke waarden van r1 , . . . , r5 deze combinatie dimensie 1 heeft.
Uit het rechterlid van (22) volgt dat dit het geval is als

r1 + 2r3 3r4 r5 =0
(23) r3 + r4 + r5 =0
r2 2r3 2r5 =0

11
Dit zijn drie lineaire vergelijkingen voor vijf onbekenden. Zon onderbepaald stelsel heeft on-
eindig veel oplossingen. Dat betekent dat we twee van de vijf onbekenden kunnen kiezen en
dan liggen de drie andere vast. Dit principe geldt algemeen: het vinden van de dimensieloze
grootheden van een systeem komt neer op het oplossen van een stelsel lineaire vergelijkingen en
dat is niet zo moeilijk. In de praktijk kan het nog wel leiden tot een hoop gepruts om grootheden
te vinden die handig zijn voor het trekken van conclusies. Voor de eerste dimensieloze grootheid
koos Taylor: r1 = 0 en r5 = 1 Het stelsel dat je dan moet oplossen is:

2r3 3r4 1 =0
(24) r3 + r4 + 1 =0
r2 2r3 2 =0

Dit stelsel heeft als oplossing r3 = 25 , r4 = 1 r3 = 35 en r2 = 2 + 2r3 = 6


5 . De dimensieloze
grootheid wordt dan:

6 2 3  t6 1/5
(25) q1 = t 5 E 5 5 p = p .
E 2 3

Voor de tweede dimensieloze grootheid koos hij: r4 = 1 en r5 = 0 . Het stelsel dat je dan moet
oplossen is:

r1 + 2r3 3 =0
(26) r3 + 1 =0
r2 2r3 =0

Dit stelsel heeft als oplossing r3 = 1 , r2 = 2r3 = 2(1) = 2 en r1 = 32r3 = 32(1) = 5 .


De dimensieloze grootheid wordt:

R5
(27) q2 = R5 t2 E 1 = .
Et2

Ga zelf na dat deze grootheden inderdaad dimensieloos zijn.

De voortplanting van de schokgolf, oftewel R als functie van t, moet dus gegeven worden door
een relatie tussen q1 en q2 . Bijvoorbeeld,

(28) q2 = f (q1 ) ,

waarbij we de functie f niet kennen.

Als we (28) een beetje herschrijven vinden we

12
Figuur 6: R tegen t op dubbellogaritmisch papier.

 Et2 1/5
(29) R= f (q1 ) .

Dus de functie R = R(t) moet deze vorm hebben. Het is jammer dat de tijd t ook in q1 voorkomt,
anders wisten we meteen hoe R schaalde met t. Wat deed Taylor? Hij mat op de lmopnamen
op vele tijdstippen hoe R afhing van t. Vervolgens zette hij dat logaritmisch uit in een graek.
Uit (29) volgt

 Ef (q ) 
2 1
(30) log R = 5 log t + 15 log .

Wat bleek: de gemeten punten lagen prachtig op een rechte lijn met helling 25 . Daaruit con-
cludeerde hij dat de factor f (q1 ) dus niet of nauwelijks van de tijd afhing. Dus kun je f (q1 )
vervangen door een constante f (0), zn waarde op het begintijdstip. Aangezien bekend is, zijn
er nu nog 2 onbekende parameters in het systeem: E en f (0). Vervolgens deed Taylor nog een
klein experimentje met een explosie waarbij hij E goed kende en kwam daaruit de waarde van
f (0) te weten. Het bleek dat f (0) 1. Hiermee vereenvoudigt (30) dus tot:

E 
2
(31) log R = 5 log t + 15 log .

Met behulp van deze relatie is het eenvoudig uit gemeten R(t) waarden de waarde van E/, en
dus van E, te schatten! Zie guur 6.

13
Voorbeeld 4. Biedt het spoor van een regendruppel genoeg informatie om de trein-
snelheid te schatten?
Je zit in een trein. Het regent. De regendruppels op het raam glijden schuin naar
beneden. Hoe harder de trein rijdt, hoe schuiner de baan van de druppels. De vraag
bekruipt je of je met de hoek die banen maken met de horizon een betrouwbare
schatting van de snelheid van de trein kunt verkrijgen. Daarvoor moet de situatie in
een mathematisch model gegoten worden.

Figuur 7: Hoe de treinsnelheid te schatten.

Je bedenkt eerst dat de baan van een druppel bepaald wordt door de krachten die
erop werken. Dat zijn de zwaartekracht Fzw en de kracht die Fwind van de langsstrij-
kende wind die de druppel probeert mee te slepen. Van Fzw weten we alles: die
is verticaal naar beneden gericht en er geldt Fzw = mg met m de massa van de
druppel en g de zwaartekrachtversnelling. Van Fwind - die in het Engels de dragforce
genoemd wordt - weten we dat die horizontaal naar achteren gericht is. De grootte
van Fwind is echter niet duidelijk. Naast Fzw en Fwind is er de cohesiekracht die de
druppel tegen het raam laat plakken. Deze kracht zorgt voor wrijving als de druppel
beweegt. De cohesiekracht heeft wel invloed op de snelheid waarmee de druppel naar
beneden glijdt, maar niet op de wrijving. Vandaar dat we deze kracht verder buiten
beschouwing kunnen laten.

Figuur 8: Krachten op een druppel op het treinraam.

14
Uit de guur zien we dat:

Fzw
(32) tan = .
Fwind

Fzw is bekend, meten we, dus als we een relatie kunnen aeiden tussen Fwind
en vtrein dan kunnen we uit (32) de treinsnelheid vtrein berekenen. Laten we eens
nagaan hoe ver we kunnen komen met dimensie-analyse. De grootheden die een rol
spelen zijn:

ML
Fwind met [Fwind ] =
T2
L
vtrein met [vtrein ] =
T
diameter D van de druppel met [D] = L
M
dichtheid van de lucht met [] = 3
L
M
viscositeit van de lucht met [] =
LT
De viscositeit van een stroming is een maat voor de stroperigheid ervan. Je kunt de
viscositeit meten door bijvoorbeeld een bol in de vloeistof of het gas te laten vallen
en te meten welke snelheid de bol na enige tijd heeft. Die snelheid wordt bepaald
door het evenwicht van de zwaartekracht en de dragforce die de vloeistof of het gas
uitoefent op de bol. Parachutisten maken hier dankbaar gebruik van.

Er zijn dus 5 relevante grootheden waarin 3 dimensies optreden. Het aantal


dimensieloze grootheden is dus 2. Controleer dat we hiervoor bijvoorbeeld kunnen
kiezen:

Fwind vtrein D
(33) F = 2 en Re = .
vtrein D2

We laten de bovenindex hier weg en onthouden dat F en Re dimensieloos zijn.


De grootheid Re, die het Reynoldsgetal genoemd wordt, speelt een grote rol in alle
stromingsproblemen. Voor een (nog onbekende) functie f zal gelden:

F = f (Re) .

Uit (33) volgt dan

(34) 2
Fwind = vtrein D2 f (Re) .

Als Re niet afhing van vtrein , zouden we hiermee precies weten hoe Fwind schaalt
2
met vtrein , namelijk Fwind vtrein . De werkelijkheid is echter niet zo simpel.

15
Men heeft f moeten bepalen uit metingen waarin de waarde van Re varieerde. Daar-
uit is gebleken dat:

1
(35a) f = als Re < 100 ,
Re vtrein D

(35b) f is constant als Re > 1000 .

Het gebied 100 < Re < 1000 is een overgangsgebied. Uit (35) en (34) volgt nu:

(36a) Fwind vtrein als Re < 100

(36b) 2
Fwind vtrein als Re > 1000

Voor 100 < Re < 1000 is er een overgang van een lineair naar een kwadratisch
schalingsgedrag. Om te weten welke waarden van Re realistisch zijn voor onze trein-
situatie moeten we een schatting maken voor de waarde van Re. Uit tabellenboeken
vinden we voor lucht: = 1, 5 103 Pa.s en = 1, 3 kg/m3 . De druppeldiameter is
ongeveer 5 millimeter, dus D = 5 103 m. Als de trein 100 km/uur rijdt, geldt er
vtrein 30 m/s. Uit formule (33) volgt dan dat:

30 5 103 1, 3
Re = = 1, 3 104
1.5 105
2
Kortom, voor realistische treinsnelheden is Re groot en geldt dus Fwind vtrein . Als
we nu formules (32) en (34) combineren met dit inzicht, kunnen we schrijven:
mg
(37) tan = 2 .
c D2 vtrein

waarin c een nog onbekende constante voorstelt die niet afhangt van , D of vtrein .
Uit (37) vinden we tenslotte het resultaat waarnaar we op zoek waren:

mg
(38) vtrein = .
c D2 tan

We kunnen dit nog een beetje vereenvoudigen door aan te nemen dat de druppel
3
een halve bol is met diameter D. Dan geldt m = D 12 (ga dat na!) waarbij we de
dichtheid van water gelijk aan 1 genomen hebben. De constante c, zal eens en voor
altijd bepaald moeten worden uit een meting. Aangezien niet veel varieert en de
druppeltjes meestal ongeveer dezelfde grootte hebben is een handige vuistregel:

1
(38) vtrein = c2 ,
tan

waarbij de constante c2 een keer uit een experiment bepaald moet worden.

Vraag: Schets vtrein als functie van de hoek . Voor welke denk je dat
de schatting het nauwkeurigst is?

16
4. Opgaven

Opgave 4.1. Stelsels oplossen


In de tekst heb je gezien hoe je twee oplossingen bepaalt van:

r1 + 2r3 3r4 r5 =0
r3 + r4 + r5 =0
r2 2r3 2r5 =0

Alle oplossingen kun je schrijven als functies van 2 willekeurig gekozen variabelen. Dat gaat als
volgt: noem r4 = en r5 = . Dan volgt uit de tweede vergelijking: r3 = . Vervolgens
volgt uit de eerste vergelijking: r1 = 2r3 + 3r4 + r5 = . En uit de derde vergelijking
volgt: r2 = 2r3 + 2r5 = 2 . Alle oplossingen worden dus gegeven door:

r1 =
r2 = 2
r3 =
r4 =
r5 =

Bij iedere waarde die je kiest voor het tweetal ( , ), vind je hiermee een oplossing van het
gegeven stelsel. Men zegt dan: de oplossingen zijn geparametriseerd m.b.v. r4 en r5 . We
hadden ook andere variabelen als parameters kunnen kiezen.

a) Bepaal op een soortgelijke manier de oplossingen van het stelsel:

x+yz =1
x + 2z =3

b) Bepaal op een soortgelijke manier de oplossingen van het stelsel:

2a + 3b c + d + 2e =0
a + 2c d =1
3a + 2b 3c + e =0

17
Opgave 4.2. Dimensies bepalen
Dimensies van een fysische grootheid kun je bepalen als je een formule kent waarin de grootheid
voorkomt en waarvoor je de dimensies van de andere grootheden kent. De dimensie van de
grootheid kracht bepaal je bijvoorbeeld met de bekende formule F = m a. De dimensie van
kracht is volgens deze formule:

L ML
[F ] = [m] [a] = M 2
= 2 .
T T

a) Laat zien dat de dimensie van energie M L2 /T 2 is.

b) Bepaal de dimensie van de grootheid vermogen.

Opgave 4.3. Froudegetal voor schepen


Beschouw eens een schip dat vaart in diep water. We verwaarlozen het eect van de wind.
Doordat het schip het water in beweging zet ontstaan er golven. Een ink gedeelte van de
voortstuwingsenergie van het schip wordt gebruikt om deze golven op te wekken. Het andere deel
gaat verloren doordat het schip wrijving ondervindt van het water. Laten we ons concentreren
op de golfopwekking. Het schip is goed gestroomlijnd. De breedte en diepte zijn dan voor de
golfopwekking niet belangrijk maar wel de lengte . En natuurlijk de snelheid v. De beweging
van de golven wordt helemaal bepaald door de zwaartekracht. Vandaar dat de belangrijke
parameter van de golven de zwaartekrachtsversnelling g is. Kortom, de belangrijke grootheden
zijn , v en g met:

L L
[] = L, [v] = , [g] = 2 .
T T

a) Vind de bijbehorende dimensieloze grootheid; die wordt het Froudegetal genoemd.

b) Er wordt onderzoek gedaan voor een schip van 100 m lang dat kan varen met snelheid 35
km/uur. Daarvan bouwt men een schaalmodel waarmee in een grote watertank experimen-
ten worden gedaan. In het laboratorium kan het schaalmodel maximaal 7 km/uur varen.
Hoe lang moet het schaalmodel minimaal zijn om realistische resultaten te krijgen voor de
golfopwekking? Bedenk dat het Froudegetal behouden moet blijven.

Figuur 9: Houtvolume bepalen.

18
Opgave 4.4. Houtproductie
Bij de productie van hout is het van groot belang het volume V van een boom te kennen door
de hoogte h en diameter d te meten. Er zijn vele formules in gebruik geweest, die bedacht waren
zonder te beseen dat de stelling van Buckingham gold. Ze bleken in de praktijk dan ook slecht
te voldoen.

a) Laat zien dat moet gelden


d
V = h3 f
h
voor zekere (onbekende) functie f .
b) Laat zien dat V toeneemt met een factor 8 als zowel d als h toenemen met een factor 2.

Opmerking:
 d  d 2 
In de praktijk voldoet het model V = h3 c0 +c1 +c2 prima. De constanten
h h
c0 , c1 en c2 in deze formule moeten voor iedere boomsoort apart geschat worden uit
gemeten data.

Opgave 4.5. Slinger


In guur 8 is een massa m aan een touw ter lengte  getekend.

Figuur 10: Een wrijvingsloze slinger.

Als je de massa een stukje uit de laagste stand trekt en loslaat gaat hij heen en weer slingeren.
Bij die beweging spelen een aantal grootheden een rol: de tijd t, de lengte  van het touw, de
massa m, de zwaartekrachtsversnelling g en de hoek . Deze laatste grootheid is dimensieloos
en we kiezen deze als dimensieloze grootheid: q1 = . Volgens de stelling van Buckingham is er
echter nog een andere dimensieloze grootheid.

a) Ga dat na en bepaal een tweede dimensieloze grootheid. Noem hem q2 .


b) Ga na dat de beweging onafhankelijk is van de grootte van de massa.
c) De tijd nodig voor een volledige zwaai heet de slingertijd of periode P . Hoe schaalt P met
de lengte ?
d) Een slinger heeft een slingertijd van P seconden. Wat gebeurt er met die tijd als je de slinger
naar de maan verplaatst?

19
5. Antwoorden

Opgave 4.1. Stelsels oplossen

a) x = 3 2
y = 2 + 3
z=a
b) a = 1 2 +
b = 5 + 15 +
c=
d=
e = 7 21 + 5

Opgave 4.2. Dimensies bepalen

ML M L2
a) [E] = [F ] [s] = L =
T2 T2
[E] M L2
b) [P ] = =
T T3

Opgave 4.3 Froudegetal voor schepen


g
a) Froude =
v2
b) 4 m

Opgave 4.4. Houtproductie

a) Er zijn 3 grootheden met daarin slechts 1 dimensie. Er zijn dus twee dimensieloze grootheden.
Kies als dimensieloze grootheden q1 = hd en q2 = hV3 . Uit q2 = f (q1 ) volgt het gevraagde
verband.
b) [f ( hd )] = 1 dus V g 3 .
Als h 3 keer zo groot wordt, dan wordt het volume 23 = 8 keer zo groot.

Opgave 4.5. Slinger

a) Er zijn 5 grootheden waarin 3 dimensies optreden. Dus zijn er 5-3=2 dimensieloze groothe-
den. Als tweede kun je bijvoorbeeld kiezen: q2 = t .
/g
 t 
b) q1 = f (q2 ) = f  , de hoek (q2 = ) is onafhankelijk van m.
/g

c) P .
1
d) P . Op de maan is g ongeveer 6 maal kleiner dan op de aarde, de slingertijd wordt
g

dan 6 2,4 keer zo groot.

20

You might also like