You are on page 1of 112

Weerkunde in België

0 Inleiding en inhoudstafel
Deze brochure barst bijna letterlijk open van informatie en kennis over het weer in België
en algemene informatie over weerkundige onderwerpen. Van weerfenomenen tot
weersextremen, van zonneschijn tot regen, van water tot wind: als u iets wil weten is het
hier dat u het vindt.

Inhoudstafel
0 Inleiding en inhoudstafel 1
1 Klimaat in België 8
1.1 Geografische ligging en regionale verschillen 8
1.1.1 Kust 8
1.1.2 Binnenland (Oost-Vlaanderen, Brabant en Antwerpen) 9
1.1.3 Kempen 9
1.1.4 Ardennen 9
1.1.5 Belgisch Lotharingen 9
1.2 Algemene parameters Ukkel 10
1.2.1 Periode 1971 – 2000 10
1.2.2 Periode 1981 – 2010 11
1.2.2.1 Grafieken klimaat 1981 – 2010 12
1.2.3 Evolutie van 2001 tot en met 2010 14
1.2.4 IJs- en vorstdagen, warme, zomerse en tropische dagen Ukkel 1981-2010 15
1.2.5 Gemiddelde hoogste uitersten Ukkel 1833 – 2017 16
1.2.6 Gemiddelde laagste uitersten Ukkel 1833 – 2017 17
1.2.7 Absolute uitersten temperatuur Ukkel 1833 - 2017 18
1.2.8 Evolutie van het klimaat voor Ukkel (1987-2016) 19
1.2.9 Verschil tussen klimatologische periode 1981-2010 en 1987-2016 20
1.3 Het klimaat, maand per maand 21
1.3.1 Januari 21
1.3.2 Februari 22
1.3.3 Maart 22
1.3.4 April 23
1.3.5 Mei 23
1.3.6 Juni 24
1.3.7 Juli 24
1.3.8 Augustus 25
1.3.9 September 25
1.3.10 Oktober 26

1
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.3.11 November 26
1.3.12 December 27
1.4 Het klimaat per seizoen 28
1.4.1 Winter 28
1.4.2 Lente 28
1.4.3 Zomer 29
1.4.4 Herfst 29
1.5 Het klimaat op jaarbasis 30
1.5.1 Grafiek jaargemiddelde temperatuur 1981-2016 30
1.5.2 Grafiek jaartotaal zonneschijn 1981-2016 31
1.5.3 Grafiek jaartotaal neerslag 1981-2016 32
1.6 Klimaatverandering in België 33
1.6.1 20ste eeuw 34
1.6.2 21ste eeuw 34
ste
1.6.2.1 Extremen in de 21 eeuw 35
1.6.3 Aanvulling: klimaatscenario’s 39
1.6.3.1 IJstijd 39
1.6.3.2 Superstormen 39
1.6.3.3 Golfstroom 39
2 Weerparameters in België (+ definities) 40
2.1 Temperatuur 40
2.1.1 Dagelijkse gang van de temperatuur 40
2.1.1.1 Winter 40
2.1.1.2 Lente 40
2.1.1.3 Zomer 41
2.1.1.4 Herfst 41
2.1.2 Warmte 41
2.1.2.1 Zachte dag 41
2.1.2.2 Warme dag 41
2.1.2.3 Zomerse dag 41
2.1.2.4 Tropische dag 42
2.1.2.5 Warme nacht 42
2.1.3 Nachtvorst 42
2.1.3.1 Vorstdag 42
2.1.3.1.1 Lichte vorst 42
2.1.3.1.2 Matige vorst 42
2.1.3.1.3 Strenge vorst 42
2.1.3.1.4 Zeer strenge vorst 42

2
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
2.1.3.2 Ijsdag 43
2.1.3.3 Gladheid 44
2.1.4 Gevoelstemperatuur 44
2.1.5 Warmte-index 44
2.1.6 Luchtvochtigheid 45
2.1.6.1 Drukkende warmte 45
2.2 Neerslag 46
2.2.1 Regenval 46
2.2.1.1 Motregen 46
2.2.1.2 Buienregen 46
2.2.2 Sneeuwval 46
2.2.2.1 Natte sneeuw 47
2.2.2.2 Sneeuwduinen 47
2.2.2.3 Blizzard 47
2.2.3 Winterse buien 47
2.2.4 Hagel 47
2.2.5 IJsregen 47
2.2.6 Mist 48
2.2.7 Droogte 49
2.2.7.1 Neerslagtekort 49
2.2.7.2 Natuurbrand 49
2.2.7.2.1 Brand Kalmthoutse Heide 25 mei 2011 49

2.3 Zon 50
2.3.1 Zonneschijnduur 50
2.3.1.1 Daglengte ten opzichte van het weerbeeld 50
2.3.2 Zonkracht 51
2.3.2.1 UV-index 51
2.3.2.2 Stralingsvermogen en stralingsenergie 52
2.3.3 Meten van zonneschijn 52
2.3.4 Astronomische seizoenen en daglengte 53
2.3.5 Stand van de zon en gang van de temperatuur 55
2.4 Wind en windrichting 56
2.4.1 Schaal van Beaufort 57
3 Luchtdruk en atmosferische dynamiek 58
3.1 Drukgebieden 59
3.1.1.1 Lagedrukgebied 59
3.1.1.1.1 Frontale depressie 59

3
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
3.1.1.1.2 Thermische depressie 59
3.1.1.2 Hogedrukgebied 60
3.1.1.3 Zadelgebied 60
3.1.1.3.1 Anticyclonaal zadelgebied 60
3.1.1.3.2 Cyclonaal zadelgebied 60

3.1.2 Fronten en storingen 61


3.1.2.1 Koufront 61
3.1.2.2 Warmfront 61
3.1.2.3 Occlusiefront 61
3.1.2.4 Stationair front 62
3.1.2.5 Trog en vore 62
3.1.2.6 Rug 62
3.1.2.7 Andere soorten storingen 63
3.1.2.7.1 Polar low 63
3.1.2.7.2 Koudeput 63
3.1.2.7.3 Warmtefrontgolf 63

3.1.3 Luchtsoorten 64
3.1.3.1 Arctische en polaire lucht 64
3.1.3.2 Maritieme lucht 64
3.1.3.2.1 Maritiem tropische lucht 64
3.1.3.2.2 Maritiem polaire lucht 65
3.1.3.3 Continentale lucht 65
3.1.3.3.1 Continentaal tropische lucht 65
3.1.3.3.2 Continentaal polaire lucht 65
3.1.3.4 Equatoriale lucht 65
3.1.4 Herkenbare weerpatronen 66
3.1.4.1 Siberische noordooster (winter) 66
3.1.4.2 Siberische noordooster (zomer) 66
3.1.4.3 Azorenhoog 66
3.1.4.4 Centraal-Europees hoog 66
3.1.4.5 Scandinavisch hoog 67
3.1.4.6 Kanaalrat 67
4 Extremen in België 68
4.1 Temperatuur 68
4.1.1 Top 5 hittegolven 68
4.1.2 Top 5 koudegolven (naar ijsdagen) 68
4.2 Zonneschijn 68
4.2.1 Top 5 meest zonnige maanden ooit 68
4.2.2 Top 5 somberste maanden ooit 68

4
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
4.3 Neerslag 69
4.3.1 Top 5 droogste maanden ooit 69
4.3.2 Top 5 natste maanden ooit 69
5 Merkwaardige afwijkingen in het weerbeeld 70
5.1 Warmte 70
5.1.1 Winterwarmte 70
5.1.2 Temperatuurinversie 70
5.1.3 Voorjaarswarmte 71
5.1.4 Hittegolf 71
5.1.5 Indian Summer 72
5.2 Koude 73
5.2.1 Koudegolf 73
5.2.2 Voorjaarskoude 73
5.2.3 IJsheiligen 73
5.2.4 Schaapscheerderskou 73
5.2.5 Vroege winterinval 74
5.3 Neerslag 75
5.3.1 Maartse buien en aprilse grillen 75
6 Extreem weer in België 76
6.1 Onweer 76
6.1.1 Single Cell onweer 76
6.1.2 Supercell onweer 76
6.1.3 Plaatselijke onweersbuien 77
6.1.4 Warmteonweer 77
6.1.4.1 Kiewit (Pukkelpop) 18 augustus 2011 77
6.1.5 CAPE en Lifted Index 78
6.2 Hagel 80
6.2.1 Nacht 26 mei 2009 80
6.3 Storm 81
6.3.1 Stormwind 81
6.3.2 Orkaankracht 81
6.3.3 Top 3 zwaarste stormen sinds 1950 81
6.4 Tornado’s en windhozen 82
6.4.1 Windhozen Oosterzele en Oostrozebeke 5 februari 2013 82
6.4.2 Tornado Tongeren 7 juni 2012 82
6.5 Hevige regen en overstromingen 82

5
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
6.5.1 13 en 14 november 2010 83
6.6 Buien 84
6.6.1 Wolkbreuk 84
7 Weermodellen en professionele weerkaarten 85
7.1 Global Forecast System (GFS) 85
7.2 European Centre for Medium-Range Weather Forecasts (ECMWF) 86
7.3 Ensemble Forecasting 87
7.4 De professionele weerkaart 88
8 Wolkengeslachten en -soorten 90
8.1 Altocumulus 90
8.1.1 Altocumulus stratiformis 90
8.1.2 Altocumulus lenticularis 90
8.1.3 Altocumulus castellanus 91
8.1.4 Altocumulus floccus 91
8.2 Altostratus 92
8.3 Cirrocumulus 92
8.3.1 Cirrocumulus stratiformis 92
8.3.2 Cirrocumulus lenticularis 93
8.3.3 Cirrocumulus castellanus/floccus 93
8.4 Cirrostratus 93
8.5 Cirrus 94
8.5.1 Cirrus fibratus 94
8.5.2 Cirrus uncinus 94
8.5.3 Cirrus spissatus 94
8.5.4 Cirrus castellanus 95
8.5.5 Cirrus floccus 95
8.6 Cumulonimbus 96
8.6.1 Cumulonimbus calvus 97
8.6.2 Cumulonimbus capillatus 98
8.6.3 Cumulonimbus incus (ondersoort) 98
8.6.4 Bonus: Cumulonimbus mammatus (ondersoort) 99
8.7 Cumulus 99
8.7.1 Cumulus humilis 99
8.7.2 Cumulus mediocris 100
8.7.3 Cumulus congestus 100
8.7.4 Cumulus fractus 100

6
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
8.8 Nimbostratus 101
8.9 Stratocumulus 102
8.9.1 Stratocumulus stratiformis 102
8.9.2 Stratocumulus lenticularis 102
8.9.3 Stratocumulus castellanus 103
8.10 Stratus 103
8.10.1 Stratus nebulosus 103
8.10.2 Stratus fractus 104
9 Terminologie 105
10 Milieuproblematiek 110
10.1 Fijn stof en smog 110
10.2 Pollen (en hooikoorts) 110
10.3 Ozon 111
10.4 Stedelijk hitte-eiland 111
11 Dankwoord en bronvermeldingen 112

7
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1 Klimaat in België
België is een klein land. (Een heel klein land zelfs.)
Uiteraard zijn er dan ook weinig verschillen per regio, maar
ze zijn er wel.
Ons land heeft een gematigd zeeklimaat, met vrij zachte
winters en vrij koele zomers. In de winter heeft het nog vrij
warme zeewater invloed op de temperatuur in het
binnenland. In de zomer wordt de warmte juist getemperd
door de koelere zee.
In het westen van het land (West- en Oost-Vlaanderen) schommelt de dagtemperatuur
minder dan in het oosten en zuidoosten van het land. ’s Winters is het in het westen van
het land zachter dan in het oosten van het land. ’s Zomers is dat meestal net andersom,
behalve in het (zuid)oosten van het land dat hoger ligt en lagere temperaturen doorheen
het hele jaar kent.
De koudste maand is bijna overal januari, maar februari kan ook eenieder nog wel grote
ogen doen trekken. De warmste maand is meestal juli, tenzij we een minder goede zomer
meemaken (zoals in 2005, 2007, 2008, 2011, 2012 bijvoorbeeld).
Qua neerslag is ons land zeker geen doorzopen land: het regent gemiddeld ongeveer 7%
van de tijd. De zon schijnt het vaakst aan zee, doordat buien meestal met een
noordwestelijke stroming van over de Atlantische Oceaan en de Noordzee komen, en daar
het snelst passeren en/of oplossen onder invloed van de eerder vernoemde koelere
maxima.

1.1 Geografische ligging en regionale verschillen


Ook al is België klein (in diagonaal zo’n 250 km breed), dan nog verschilt het weer soms
sterk per regio. De grootste oorzaak daarvan is het reliëf: de Ardennen liggen dan ook
ongeveer 500 meter hoger dan de West-Vlaamse polders.
De tweede oorzaak is de zeewatertemperatuur. De Noordzee is nooit echt warm (meestal
zo’n 20 tot 21°C in augustus en zo’n 4 tot 7°C in februari), en dat zorgt voor ofwel
tempering van koude of van warmte. De laatste oorzaak is het binnenlopen van storingen,
en meer bepaald vooral van waar de storingen ons land binnenkomen en welk type front
hieraan gekoppeld is.

1.1.1 Kust
Het zeewater beïnvloedt de temperatuur en neerslagvorming. In de winter is het meestal
een paar graden warmer aan zee dan in het binnenland. Wanneer het in de rest van België
goed doorvriest, gebeurt het soms wel dat de minima aan zee dicht tegen het vriespunt
liggen.
In de zomer is het zeewater relatief koud, en dat zorgt dan wel voor iets hogere
minimumtemperaturen, maar ook voor iets minder hoge maxima, vooral dichter aan zee.
Vooral op warme dagen, wanneer er een groot verschil is tussen zeewatertemperatuur en
luchttemperatuur, ontstaat na de middag (afhankelijk van de windstroming, inlands of
aflandig) al gauw een zeebries die de temperaturen op 20 tot 25°C houdt terwijl het in het
binnenland soms 30°C of warmer is.

8
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
Aan zee ontstaan door verdamping de meeste buien. Het is dan ook vanzelfsprekend dat
de neerslaghoeveelheid soms hoog ligt en er zich stevige kleppers van buien voordoen,
maar deze buien regenen dan ook sneller uit waardoor de kust toch het meeste zonuren
telt.

1.1.2 Binnenland (Oost-Vlaanderen, Brabant en Antwerpen)


Het binnenland is het referentiepunt voor de normale weerwaarnemingen. In het centrum
van het land is er over het algemeen weinig variatie in temperatuur, omdat deze regio
weinig verschil heeft in reliëf. In deze regio ligt het officiële meetstation van het KMI,
namelijk te Ukkel (Brussel).
Het binnenland is wel iets gevoeliger voor buien, zeker die buien die van over noordwest-
Frankrijk het land binnen komen. Soms wordt de kustregio en het oosten van het land
gespaard door dat type buien. (Maar ook niet altijd!)
De laatste jaren gebeurt het echter meer en meer dat het centrum de zogenaamde
scheidingslijn vormt. We zien dan hevige buien aan zee, en ook meer naar het oosten,
terwijl het centrum dan ietwat gespaard blijft. De Denderstreek is hier een mooi voorbeeld
van: veel onweersbuien worden onder invloed van Dender en Schelde min of meer
getemperd.

1.1.3 Kempen
Het Kempenland wordt gekenmerkt door zandgronden. Daarom is het in het meetstation
Kleine-Brogel (referentiepunt voor de Kempen) meestal 1 of 2 graden warmer dan elders
in het land. Vooral bij zonnige dagen en in de overgangsseizoenen (lente en herfst) wil die
2°C extra wel ‘s lukken. ’s Nachts is het dan weer een graadje of soms 2 kouder.
In de winter kan het overdag net omgekeerd zijn. Dan ligt de maximumtemperatuur in de
Kempen soms een graadje lager.

1.1.4 Ardennen
De Ardennen liggen een paar honderd meter boven de zeespiegel. Voor elke 100 meter
hoogte daalt de temperatuur gemiddeld met zo’n 0,65°C. Daarom is het in de Ardennen
meestal zo’n 3 tot 5°C kouder dan in het binnenland.
Dat is niet altijd waar: heel soms (bij maximumtemperaturen onder 12°C) krijgen we te
maken met temperatuursinversie. Dat betekent dat hogere luchtlagen warmer zijn dan de
onderste. Dan kan het in de Ardennen soms wel een graad of 4 warmer zijn dan elders. Dit
gebeurt vooral ’s winters, wanneer er meer koude massa is.
De Ardennen is de natste regio van het land, door zijn berglandschap waar buien makkelijk
in intensiteit kunnen toenemen door opwaartse luchtbewegingen. Er valt zo’n vijfde meer
neerslag dan in het centrum, en dat hoeft niet noodzakelijk regen te zijn. De hoogste
sneeuwdikte ooit was 115 cm op Baraque Michel.

1.1.5 Belgisch Lotharingen


Belgisch Lotharingen (het uiterste zuiden van het land) is een beetje een buitenbeentje. De
middagtemperatuur komt meestal overeen met die in het binnenland, op een graadje of zo
na. Maar ’s winters kunnen de minimumtemperaturen daar nu en dan toch lelijk uit de hoek
komen. De minima zullen er echter zelden lager liggen dan in de Ardennen, te meer omdat
Belgisch Lotharingen niet zo’n gevarieerd reliëf heeft, het middelhoge deel van ons land
zijnde.

9
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.2 Algemene parameters Ukkel
1.2.1 Periode 1971 – 2000
1971-2000 Jan Feb Maa Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Jaar
Gemiddelde
2,6°C 3,5°C 5,5°C 9,0°C 12,7°C 15,5°C 17,1°C 16,8°C 14,6°C 10,5°C 6,1°C 3,3°C 9,77°C
temperatuur
Maximum-
5,1°C 6,2°C 9,0°C 13,1°C 17,2°C 20,2°C 21,6°C 21,4°C 19,1°C 14,3°C 8,9°C 5,5°C 13,47°C
temperatuur
Minimum-
-0,3°C 0,3°C 2,2°C 5,0°C 8,3°C 11,3°C 13,1°C 13,0°C 10,8°C 7,2°C 3,5°C 0,8°C 6,27°C
temperatuur
Zon (uren) 55 76 122 156 201 195 193 190 156 113 63 45 1.565
Neerslag (mm) 64,7 52,9 53,6 53,1 61,6 67,4 74,3 74,4 69,8 70,8 68,3 69,2 780,1
Luchtdruk (hPa) 1017,0 1016,8 1014,9 1014,2 1015,5 1016,3 1015,9 1015,7 1016,0 1015,3 1014,4 1015,2 1015,6
Windsnelheid
4,0 4,0 4,0 3,7 3,4 3,1 3,1 3,1 3,2 3,4 3,7 4,0 3,6
(m/s)

In de oude normalen was het iets kouder dan tegenwoordig. De zon scheen ongeveer 1% langer en er viel een kleine 10% neerslag minder.
Er stond algemeen gezien iets meer wind.
Sinds eind de jaren ‘80 is het klimaat gevoelig beginnen veranderen. In de top 25 van warmste jaren vinden we tegenwoordig enkel nog jaren
terug sinds 1988, op 1 enkele uitzondering na: 1959. Dat het laatstgenoemde jaar op plaats 25 staat in deze top zegt overduidelijk genoeg.
In de laatste 25 jaar zijn bovendien enkel 1996, 2010 en 2013 uitzonderingen, met een temperatuur die gelijk aan of onder de normale lagen.

10
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.2.2 Periode 1981 – 2010
1981-2010 Jan Feb Maa Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Jaar
Gemiddelde
3,3°C 3,7°C 6,8°C 9,8°C 13,6°C 16,2°C 18,4°C 18,0°C 14,9°C 11,1°C 6,8°C 3,9°C 10,5°C
temperatuur
Maximum-
5,7°C 6,6°C 10,4°C 14,2°C 18,1°C 20,6°C 23,0°C 22,6°C 19,0°C 14,7°C 9,5°C 6,1°C 14,2°C
temperatuur
Minimum-
0,7°C 0,7°C 3,1°C 5,3°C 9,2°C 11,9°C 14,0°C 13,6°C 10,9°C 7,8°C 4,1°C 1,6°C 6,9°C
temperatuur
Zon (uren) 59 77 114 159 191 188 201 190 143 113 66 45 1.546
Neerslag (mm) 76,1 63,1 70,0 51,3 66,5 71,8 73,5 79,3 68,9 74,5 76,4 81,0 852,4
Luchtdruk (hPa) 1017,5 1017,4 1015,7 1014,4 1015,3 1016,6 1016,3 1015,9 1016,4 1015,2 1015,1 1016,5 1016,0
Windsnelheid
4,1 3,8 3,8 3,4 3,2 3,0 2,9 2,8 3,0 3,4 3,6 3,7 3,4
(m/s)

In de huidige klimatologische periode is januari nog steeds de koudste maand van het jaar. Juli is de warmste maand van het jaar, hoewel
deze zomermaand de laatste tien jaren niet altijd de norm bereikte of overtrof. Recente uitzondering is juli 2010, met een gemiddelde
temperatuur van 20,5°C meteen de vierde warmste kalendermaand (en de derde warmste juli) ooit gemeten. Ook juli 2013 staat als zesde in
de rij van warmste julimaanden ooit met 20,2°C als gemiddelde. In 2014 en 2015 was juli wel opnieuw een warme maand, met 19,3 en 19
graden respectievelijk.
De zonnigste maand is nu juli, met 201 uur zonneschijn of zo’n 6,5 uur per dag. Het zonrecord staat echter nog steeds op naam van mei, om
precies te zijn mei 1989. Toen scheen de zon maar liefst 328 uur.
De natste maand is december, en dat heeft december 2012 nog eens bewezen met een voor december zijnde recordhoeveelheid neerslag
van 172,7 mm. December 2015 brak op vlak van gemiddelde temperatuur het vorige record van de gemiddelde dagtemperatuur in duizend
stukken, met een gemiddelde van 9,6°C!
De meest winderige maand is januari, de minst winderige zijn de zomermaanden juli en augustus. De waarden van de luchtdruk zijn over heel
het jaar ongeveer constant. Ze zijn sowieso wel iets hoger in de wintermaanden, omdat er dan meer turbulentie in de atmosfeer is door het
verschil tussen zee- en landtemperatuur. Vanaf de Noordpool groeien ’s winters soms krachtige hogedrukgebieden met zeer koude lucht die
richting het Europese vasteland trekken. Het Azorenhoog en het IJslands laag wisselen soms van positie waardoor de windstroming oostelijk
(continentaal) van aard wordt. ’s Winters betekent dit een aanvoer van (zeer) koude lucht.

11
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.2.2.1 Grafieken klimaat 1981 – 2010

Maandelijkse temperatuur te Ukkel (1981-2010)


25

23 22,6

20,6
20
19
18,1 18,4 18

16,2
15 14,9 14,7
14,2 14
13,6 13,6

11,9
10,9 11,1
10 10,4
9,8 9,5
9,2
7,8
6,6 6,8 6,8
5,7 6,1
5 5,3
3,7 4,1 3,9
3,3 3,1
1,6
0,7 0,7
0

Gemiddeld Maximum Minimum

Alle waarden zijn in °C.

12
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België

Zonneschijn (uur), neerslag (mm) en windsnelheid (m/s) per


maand (1981-2010)
Zon Neerslag Wind

250 4,5

200
3,5

150
2,5

2
100

1,5

1
50

0,5

0 0

De linker kolom staat voor zonuren (geel, uur) en neerslag (blauw, mm). De rechterkolom
geeft de gemiddelde windsnelheid aan (grijs, meter per seconde).

13
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.2.3 Evolutie van 2001 tot en met 2010
Evolutie over 10j Jan Feb Maa Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Jaar
Gemiddelde
+0,7 +0,2 +1,3 +0,8 +0,9 +0,7 +1,3 +1,2 +0,3 +0,6 +0,7 +0,6 +0,78
temperatuur
Maximum-
+0,6 +0,4 +1,4 +1,1 +0,9 +0,4 +1,4 +1,2 -0,1 +0,4 +0,6 +0,6 +0,74
temperatuur
Minimum-
+1,0 +0,4 +0,9 +0,3 +0,9 +0,6 +0,9 +0,6 +0,1 +0,6 +0,6 +0,8 +0,64
temperatuur
Zonneschijn
+4 +1 -8 +3 -10 -7 +8 0 -13 0 +3 0 -19
(uren)
Neerslag
+11,4 +10,2 +16,4 -1,8 +4,9 +4,4 -0,8 +4,9 -0,9 +3,7 +8,1 +10,8 +11,8
(millimeter)
Luchtdruk
+0,5 +0,6 +0,8 +0,2 -0,2 +0,3 +0,4 +0,2 +0,4 -0,1 +0,7 +1,3 +0,4
(hectopascal)
Windsnelheid
+0,1 -0,2 -0,2 -0,3 -0,2 -0,1 -0,2 -0,3 -0,2 0,0 -0,1 -0,3 -0,2
(meter/seconde)

In de vergelijking valt te zien dat ons klimaat op tien jaar tijd gemiddeld 0,78°C warmer is geworden. Maart en juli zijn het sterkst
opgewarmd, gevolgd door augustus. In september is de maximumtemperatuur echter iets gezakt! De minimumtemperatuur voor januari is
het sterkst gestegen, en ligt nu boven het vriespunt.
Het is algemeen gezien minder zonnig geworden, met vooral in mei en september een dipje, terwijl juli net iets zonniger is geworden.
Er valt tegenwoordig gemiddeld bijna 10% meer regen, maar daarentegen is de windsterkte met gemiddeld 0,2 meter per seconde
afgenomen. De wintermaanden zijn vooral natter geworden, terwijl april, juli en september net iets droger zijn geworden. Het meest waait
het in januari, het minst in de zomermaanden.
De luchtdruk is iets hoger geworden, al maakt een gemiddeld verschil van 0,4 hPa best weinig uit. De stijging van 0,8 hPa in maart heeft wel
een (zij het gering) effect: het maakt dat de aangevoerde (zee)lucht algemeen gezien iets zachter is maar wisselvalliger. In december (+1,3
hPa) hetzelfde verhaal: de hogere luchtdruk maakt het iets zachter, maar ook wisselvalliger door een weststroming zoals te zien in de
stijging van de neerslag.

14
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.2.4 IJs- en vorstdagen, warme, zomerse en tropische dagen Ukkel 1981-2010
Jan Feb Maa Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Jaar
Ijsdagen 2,9 1,9 0,2 0,5 2,0 7,5
Vorstdagen 11,6 10,6 6,2 1,1 0,5 4,5 10,4 44,9
Lentedagen 2,3 10,4 15,7 23,1 22,8 10,3 2,4 87,0
Zomerse dagen 2,7 5,4 9,7 7,7 1,9 26,4
Tropische dagen 0,2 0,6 1,8 1,4 4,0

Even de definities overlopen van deze classificaties:


- We spreken van een ijsdag wanneer de maximumtemperatuur niet boven 0,0 graden uit komt of hieraan gelijk is.
- Een vorstdag is een dag waarbij de minimumtemperatuur op of onder 0,0 graden blijft steken. Een ijsdag is daarom sowieso ook een
vorstdag.
- Een lentedag (of warme dag) wordt bereikt bij temperaturen vanaf 20,0 graden.
- We hebben een zomerse dag beet wanneer de temperatuur op of over 25,0 graden komt te liggen. Een zomerse dag is sowieso ook
een lentedag.
- Tropische dagen tenslotte zijn van toepassing wanneer de maximumtemperatuur op of boven 30,0 graden ligt. Een tropische dag is
ook een zomerdag en ook een warme dag.
De definitie ‘tropische nacht’ of ‘tropennacht’ is niet aan deze tabel en lijst toegevoegd omdat de term in ons land simpelweg niet officieel
gedefinieerd is. In Duitstalige landen is de definitie van een tropennacht “een nacht waarbij de minimumtemperatuur niet onder 20°C zakt”.
Sinds 2009 is er in ons land elk jaar steeds minstens 1 tropennacht voorgekomen. Het absolute record voor de minimumtemperatuur staat
op datum van 4 juli 2015: het kwik zakte toen nauwelijks, tot een ongemakkelijke 24,5°C. In grote steden werd het toen niet ‘kouder’ dan
26°C.
In België zouden we eventueel een voorstel kunnen doen om, zoals het Hitte- en Ozonplan zijn waarschuwingen definieert, een zachte nacht
als MIN>16°C, een warme nacht als MIN>18°C en een tropennacht als MIN>20°C te classificeren.
Zie 2.1.2 en 2.1.3 voor een meer gedetailleerde uitleg over de definities en extra voorbeelden.

15
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.2.5 Gemiddelde hoogste uitersten Ukkel 1833 – 2017
Hier kan je de hoogste records van de gemiddelden vinden die zich in België hebben voorgedaan sinds het begin van de metingen in 1833.

Gemiddelde
Jan Feb Maa Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Jaar
uitersten +
Gemiddelde
7,2°C 7,9°C 9,6°C 14,3°C 16,4°C 19,3°C 23,0°C 21,2°C 18,4°C 14,4°C 10,4°C 9,6°C 11,6°C
temperatuur
Maximum-
9,3°C 11,6°C 14,1°C 20,5°C 21,3°C 24,5°C 28,6°C 26,6°C 23,4°C 19,7°C 13,1°C 11,6°C 15,8°C
temperatuur
Minimum-
4,9°C 4,8°C 6,4°C 8,8°C 11,4°C 14,4°C 17,3°C 16,1°C 14,4°C 11,2°C 8,1°C 7,5°C 7,6°C
temperatuur
Zon (uren) 104 157 214 301 328 302 314 323 299 226 136 102 2.151
Neerslag (mm) 153,8 167,8 140,5 134,3 145,6 173,3 196,5 231,2 199,4 227,1 174,6 172,7 1.089
Windsnelheid
5,7 6,3 5,1 5,0 4,6 4,0 4,1 4,4 4,4 4,9 5,5 6,1 4,2
(m/s)

Het weer kan alle kanten op in ons land. Zo zijn er extremen in de positieve zin, zoals warme lentemaanden, maar ook in de negatieve zin,
zoals verregende wintermaanden. De hoogste sommen van de neerslag zijn het hoogst in de zomermaanden en in de herfst, in tegenstelling
tot de winter zoals velen vermoeden.
Dat het zonnig kan zijn, moet ik niemand vertellen: mei en de zomermaanden kunnen er wat van. Helaas vermindert de zonneschijn met de
jaren, waardoor de extremen echt wel extremen lijken. Hoewel: in mijn laatste berekeningen lijken de lentemaanden het verlies aan
zonneschijn terug te winnen (zie 1.2.9).
De windsnelheid ligt het hoogst in de wintermaanden, en vooral wanneer het zeer zacht en wisselvallig is (luchtaanvoer vanaf zee in sterke
depressies).

16
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.2.6 Gemiddelde laagste uitersten Ukkel 1833 – 2017
Hier kan je de laagste records van de gemiddelden vinden die zich in België hebben voorgedaan sinds het begin van de metingen in 1833.

Gemiddelde
Jan Feb Maa Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Jaar
uitersten -
Gemiddelde
-6,3°C -6,1°C 1,7°C 4,3°C 8,5°C 11,6°C 13,5°C 13,7°C 10,7°C 5,8°C 0,9°C -5,6°C 7,0°C
temperatuur
Maximum-
-1,5°C -2,7°C 5,4°C 8,1°C 12,2°C 15,6°C 17,4°C 17,3°C 14,2°C 9,1°C 4,9°C -0,2°C
temperatuur
Minimum-
-8,4°C -10,5°C -0,9°C 1,5°C 5,3°C 7,7°C 10,6°C 10,7°C 7,3°C 3,2°C -1,0°C -5,3°C
temperatuur
Zon (uren) 26 29 48 67 67 96 92 97 65 43 21 10 1.239
Neerslag (mm) 2,6 5,4 4,2 0 1,4 12,1 2,9 10,4 2,0 5,2 11,0 6,8 406
Windsnelheid
2,6 2,6 3,0 2,8 2,6 2,3 2,3 2,1 2,3 2,4 2,5 2,7 3,1
(m/s)

Het kan ook helemaal anders: de winters kunnen bar koud zijn, en vooral februari is daarbij een gevaarlijke maand. De laatste koudegolf was
een februarigolf, maar in het verleden waren ook de januarimaanden soms bitterkoud. Uitzonderlijk is het record van de gemiddelde
temperatuur voor december: zij ligt lager dan het record van de minimum voor dezelfde maand!
Koude zomers zijn niet meer van deze tijd, maar toch kwam juli 2011 aardig in de buurt bij wat als koud bestempeld kan worden (15,5°C
gemiddeld is nu niet meteen dat!). In april kan het nog zeer fris zijn, en november is meestal de eerste maand met vriesperioden.
De zon laat het soms sterk afweten, en in een wintermaand is dat niet zo erg, maar in de zomermaanden is hetzelfde feit een regelrecht
drama. Met soms gemiddeld gezien maar 3 uur zon per dag (die wel te verstaan ook grillig kunnen zijn, zo kan het een aantal dagen zonnig
zijn terwijl het de rest van de maand ronduit somber is) in juni, juli of augustus, valt voor veel mensen de vakantie in het water.
De laagste neerslaghoeveelheid gemeten was in de maand april (2007), en dat was dus gewoonweg geen druppel. Dit is zeer uitzonderlijk,
aangezien het weerbeeld meestal slechts 2 tot 3 weken hetzelfde patroon aanhoudt.
Maar de gemiddelde windsnelheid kan soms zeer laag uitvallen, zoals in augustus 1990, verder ook nog een opmerkelijk jaar door het
warmterecord van de hele maand februari (die trouwens extreem winderig was!), wanneer zij op slechts 2,1 meter per seconde (7,5 km/uur
oftewel 2 beaufort) lag. Dit kan nadelig zijn in verband met smog en fijn stof, zeker in combinatie met temperatuursinversie.

17
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.2.7 Absolute uitersten temperatuur Ukkel 1833 - 2017
Hier kan je de absolute temperatuurrecords vinden die zich sinds het begin van de metingen in 1833 hebben voorgedaan.

Absolute
Jan Feb Maa Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Jaar
uitersten
Maximum-
15,3°C 18,2°C 24,2°C 28,7°C 34,2°C 38,8°C 36,2°C 36,1°C 34,9°C 27,3°C 20,4°C 16,7°C 38,8°C
temperatuur
Minimum-
-20,7°C -16,3°C -10,4°C -4,7°C -2,2°C 0,3°C 5,0°C 4,8°C 0,0°C -6,3°C -11,0°C -17,3°C -20,7°C
temperatuur

De laagste temperatuur ooit gemeten in Ukkel was -20,7°C op 25 januari 1881.


De hoogste temperatuur ooit gemeten in Ukkel was 38,8°C (37,4°C na correctie) op 27 juni 1947.
In de winter raken de maxima meestal niet boven 20°C. Uitzonderlijk in februari wel, maar slechts zeer plaatselijk.
De lente is een seizoen van extremen, en zo kan het in mei al tropisch warm worden maar in het slechtste geval ook ’s nachts nog licht
vriezen.
In de zomer is er helemaal geen sprake van vorst, hoewel in juni de minimumtemperatuur op meerdere dagen wel ‘s tot dicht bij het
vriespunt kwam.
En in de herfstperiode tuimelen de extremen al gauw naar beneden. In september is vorst zeer uitzonderlijk, maar in november kan het al
letterlijk stenen uit de grond vriezen. September 2013 staat bekend om zijn dertigplusser, die uitzonderlijk is maar niet helemaal ongewoon.
September 2016 was opnieuw zo’n buitenbeentje, met de meest laattijdige tropische dag gemeten op de dertiende. Er was tot enkele dagen
voor de waarnemingen zelfs twijfel over een uitzonderlijk late hittegolf.

18
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.2.8 Evolutie van het klimaat voor Ukkel (1987-2016)

1987-2016 Jan Feb Maa Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Jaar
Gemiddelde
3,6°C 4,2°C 7,0°C 10,1°C 13,8°C 16,3°C 18,4°C 18,2°C 15,1°C 11,3°C 7,0°C 4,3°C 10,78°C
temperatuur
Zon (uren) 58,9 69,2 123,8 166,8 199,4 189,0 199,9 192,7 147,2 114,3 66,0 48,7 1 575,6
Neerslag (mm) 75,3 68,4 61,6 48,6 63,6 72,9 80,5 86,5 62,7 69,6 75,6 84,6 850,0
Neerslagdagen 18,6 17,3 16,1 13,9 14,7 14,8 14,5 14,3 14,5 15,7 18,3 19,2 192,1

19
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.2.9 Verschil tussen klimatologische periode 1981-2010 en 1987-2016
Evolutie over 6j Jan Feb Maa Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Jaar
Gemiddelde
+0,3°C +0,5°C +0,2°C +0,3°C +0,1°C +0,1°C 0,0°C +0,2°C +0,2°C +0,2°C +0,2°C +0,5°C +0,24°C
temperatuur
Zon (uren) +0,2 -7,4 +9,8 +7,8 +8,2 +0,9 -0,8 +3,1 +4,1 +1,6 -0,3 +3,6 +31,0
Neerslag (mm) -1,0 +5,1 -7,7 -2,6 -2,9 +1,1 +6,9 +7,2 -6,2 -4,9 -0,9 +3,6 -2,8
Neerslagdagen -0,2 +1,0 -1,7 -1,1 -1,5 -0,2 +0,2 -0,2 -1,2 -0,9 -0,5 -0,1 -6,3

Wat duidelijk opvalt in de evolutie is dat de gemiddelde temperatuur op jaarbasis opnieuw met 0,24°C is toegenomen, maar dat de
gemiddelde temperatuur voor juli opvallend genoeg gelijk is gebleven. Vooral februari en december zijn een stuk zachter geworden, mede
dankzij de uitzonderlijke uitschieters als februari 2014 en december 2015.
De zonneschijnduur is opnieuw toegenomen, vooral de lente is opvallend zonniger geworden terwijl februari het een pak slechter doet. Ook
tijdens de nazomerperiode is er meer zon vast te stellen.
Qua neerslag zien we een opvallende toename tijdens de vakantiemaanden. Ook de winters worden algemeen gezien iets natter, terwijl de
lente een stukje droger is geworden. Vooral maart ging er de laatste jaren op vooruit. Veel hebben we te danken aan de jaren 2011 en 2014,
en recent (hoewel niet opgenomen in deze berekening) was maart 2017 zeer zonnig, droog en bovendien recordwarm.
De afname van de neerslagdagen in de lente is hier rechtstreeks door te verklaren. In tegenstelling tot de vermoedens in klimaatscenario’s is
het gemiddeld aantal neerslagdagen in de zomer nauwelijks veranderd. Het is wél zo dat er meer neerslag in dezelfde hoeveelheid dagen
naar beneden valt.
Voor februari valt de afname van de zonneschijn en de toename van de temperatuur en neerslaghoeveelheid te verklaren doordat de wind
tegenwoordig meer maritiem van aard is (zuidwestelijke stroming vanaf zee), terwijl de lentemaanden een toename in continentale en dus
oostelijke winden te verwerken krijgen.
Het is ook duidelijk dat september steeds meer en meer een zomerachtig karakter krijgt, en dat het nog regelmatig ‘nazomert’ in oktober.

20
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.3 Het klimaat, maand per maand
Geen twee kalendermaanden in een verschillend jaar zijn hetzelfde. Een weerpatroon volgt
het zogenaamde vlindereffect: als er 1 klein dingetje verandert in het weerbeeld ten
opzichte van het startpunt, dan wordt al het nakomende ook aangetast. Drukgebieden
verplaatsen zich wereldwijd waardoor luchtsoorten worden verdreven of gemengd.
Daardoor kan er het hele jaar door van alles gebeuren met het weer.
Het weer in onze streken hangt grotendeels af van 2 drukgebieden die min of meer
constant zijn: het Azorenhoog (ten westen van Portugal) en het lagedrukgebied boven
IJsland. Het verschil in druk tussen die twee bepaalt van waar de wind komt.
Wanneer het Azorenhoog is zoals het normaal is, een hogedrukgebied dus, en boven
IJsland is er een lagedrukgebied, dan is de stroming meestal westelijk (van over zee). De
sterkte en de verschuiving van het hoog en het laag bepaalt vooral uit welke richting de
wind komt. De precieze ligging van de drukgebieden speelt echter een grote rol.
Wanneer er echter rond de Azoren een lagedrukgebied hangt, en boven IJsland een
hogedrukgebied, dan zijn de twee gewisseld en krijgen we vooral oostenwind (van over het
continent) over ons heen. In de winter is dat koude lucht, in de zomer vrij warme lucht.
Er zijn echter wel een aantal constanten in ons Belgisch klimaat. Het hele jaar door valt er
neerslag, en de hoeveelheden verschillen van maand tot maand weinig. April is de
droogste maand van het jaar, december is de natste maand van het jaar. Het verschil
tussen die 2 maanden is dan nog slechts 27 mm op gemiddelde basis.
De zonneschijn volgt meestal het patroon van het daglicht. Hoe langer het licht is buiten,
hoe meer de zon zich laat zien, zoals logisch is. Toch is het in de zomermaanden iets
zonniger dan in juni, de zomermaand waarin de langste dagen van het jaar vallen. De zon
volgt dus ook het weerbeeld maar met enige vertraging (een drietal weken) en er kan in 30
jaar natuurlijk wel wat gebeuren zodat klimaatgegevens anders uitpakken dan verwacht.

1.3.1 Januari
Januari is in België de gemiddeld koudste maand van het jaar. De maximumtemperatuur is
ongeveer 6°C in het binnenland, maar ligt op slechts 2°C in de Ardennen. Minima liggen
rond het vriespunt in het hele land, behalve in de Ardennen waar het gemiddeld 3 tot 5
graden vriest.
Deze maand kent tot op een bepaalde grens serieuze schommelingen. Zo halen we heel
soms wel de 15°C. Op 16 januari 1947 werd in Ukkel het januarirecord van 15,3°C gemeten.
Op 23 januari 1940 zakte het kwik tot een recordlage -18,7°C. Het daggemiddelde lag toen
op -12°C. Brr.
Qua neerslag valt er zo’n 76 mm gemiddeld in Ukkel. Elders schommelt dit tussen 50 en
120 mm. In 1995 viel er toch 143 mm regen, bijna het dubbele. Deze wintermaand is
gastheer voor vele stormen. Het risico is in januari het grootst. In 1990 was het inderdaad
prijs: in Bevekom werd toen een rukwind van 170 km/uur gemeten, de sterkste windstoot
ooit gemeten in België.
We krijgen de zon slechts ongeveer 60 uur te zien deze maand. De dagen zijn dan ook kort:
we moeten het stellen met zo’n 8,5 uur daglicht. Het algemene zonrecord is 104 uur, en
dat is al gauw 60 jaar geleden. Het diepterecord is 26 uur, en werd 3 keer bereikt in de
donkere 19de eeuw.

21
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.3.2 Februari
Februari is de overgangsmaand tussen de winter en de lente. Deze maand kan 2 totaal
verschillende verlopen hebben, of koud of warm, of somber of zonnig, ..
Tijdens de laatste dagen warmt het geleidelijk op. De temperaturen zijn verder wel
vergelijkbaar met die van januari: 6°C als maximum in het binnenland, 1°C als minimum.
Niet weinig houdt februari zich totaal niet aan dat gemiddelde. In 1956 was februari de
koudste maand ooit in België met gemiddeld -6,1°C. De gemiddelde minima lagen toen
onder -10°C. 1990 trekt aan het andere uiterste: toen was de gemiddelde
maandtemperatuur 7,9°C. Een verschil van maar liefst 14°C.
In de Kempen werd op 25 februari 1991 21,1°C gemeten, terwijl op 1 februari 1956 de
minimumtemperatuur er op -25,2°C lag.
Het hoeft dus geen verdere uitleg dat de temperatuur in februari praktisch onbegrensd
kan schommelen.
Februari brengt gemiddeld zo’n 60 mm neerslag met zich mee. In 1962 werd een voor de
winter recordhoog dagtotaal bereikt, met 82 mm over 24 uur.
Sneeuwval kan in grote hoeveelheden aanwezig zijn. Zo lag er in 1953 op de Hoge Venen
1,15 meter sneeuw, de grootste sneeuwhoeveelheid landelijk ooit gemeten.
Het valt ook op dat we meer daglicht krijgen. De zon schijnt 77 uur in deze maand. In
toppers zoals 1975, met 157 uur zon, kan het dus meer dan het dubbele zijn. Maar in 2006,
2009 en 2010 mochten we tevreden zijn met slechts 30 uur zon.
In februari kan het ook nog serieus stormen. Het record van de laagste luchtdruk staat op
datum van 25 februari 1989, met 956,8 hPa!

1.3.3 Maart
Maart is de maand waarmee de weerkundige lente begint.
In maart stijgen de temperaturen snel naarmate de maand vordert. Begin de maand ligt de
maximumtemperatuur op zo’n 8°C, terwijl op het einde 11°C normaal is. De
minimumtemperatuur evolueert van 2°C in het begin naar 4°C op het einde.
Maart is meestal de eerste maand waarin het mogelijk is om boven 20°C te komen. De
hoogste maxima was 24,2°C in Ukkel op 29 maart 1968. Tegelijkertijd kan het nog een
dikke 10 graden vriezen in de Ardennen. Op 8 maart 1971 zakte het kwik zelfs tot -20°C in
Rochefort.
Maart 2017 was de warmste maartmaand ooit gemeten, met een gemiddelde temperatuur
van 9,6°C. Opmerkelijk: de records voor minima en maxima werden toen niét gebroken.
Er valt zo’n 70 mm neerslag deze maand. Gemiddeld zijn er ook nog 2 sneeuwdagen in
maart, maar veel maartmaanden gaan voorbij zonder betekenisvolle sneeuw. In 1906
waren 17 sneeuwdagen toch wel net dat beetje te veel. Ook in 2013 was het laatste deel
van de maand wit als het kan zijn, met op 24 maart 2013 nog 8 cm sneeuw.
De zon werkt in maart zo’n 115 uur, maar kan er makkelijk nog eens 100 overuren bij doen
zoals in 1931. Aan de andere zijde kan er een heel stukje af, zoals in 2001 nog. Toen kregen
we maar 48 uur zon.

22
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.3.4 April
April is de lentemaand met 2 gezichten: enerzijds kan het ijskoud worden met minima rond
-5°C, anderzijds kunnen we records breken zoals in april 2007, wanneer het plaatselijk tot
30°C kwam.
Gemiddeld is het aan het begin van de maand als minimumtemperatuur 4°C, later
oplopend naar een graad of 7. De maximumtemperaturen beginnen relatief koud met 11°C
in het begin van de maand, tot 16°C aan het einde ervan.
Regelmatig krijgen we te maken met warme dagen in april (20°C of meer). Soms, maar
meer dan vroeger, doet zich een zomerse dag voor, zoals in april 2007 (maar liefst 7!), 2009
en 2011.
In deze maand kan het weer op enkele dagen volledig omslaan. Soms is het verschil tussen
maximum en minimum over enkele dagen 25°C. Een langere periode van gelijkaardige
temperaturen is echter ook mogelijk, zoals bijvoorbeeld midden april 2017 het geval was.
April is een van de droogste maanden met gemiddeld slechts 50 tot 60 mm neerslag.
Tijdens hevige buien kan er toch 20 mm of meer vallen op korte tijd. Soms doet er zich
sneeuw voor: gemiddeld telt april nog 1 sneeuwdag, een erfenisje van vroegere tijden.
Normaal hebben we recht op ongeveer 160 uur zon. In 2007 ging de zon echter over de
schreef met maar liefst 301 uur. In 1970 sneeuwde het op 9 dagen, én het was ook nog
eens de somberste april ooit met een teleurstellende 67 uur zon.

1.3.5 Mei
Mei is algemeen gezien de maand waarin de lente op zijn hoogtepunt komt. Met
gemiddeld 2,7 zomerdagen lonkt deze maand al naar de zomer.
De maximumtemperatuur stijgt geleidelijk aan van 16°C in het begin van de maand, naar
19°C aan het eind van mei.
Omdat mei de overgangsmaand is van de lente naar de zomer, kent deze maand echter wel
sterke schommelingen door de jaren heen. Zo gebeurde het vaak dat de
maximumtemperatuur onder 10°C bleef steken, maar ook regelmatig dat de
maximumtemperatuur doorsteeg tot boven 30°C.
Opmerkelijk was mei 1998. Tussen 9 en 14 mei deed zich een hittegolf voor, en de drie
eerste ijsheiligen waren tropisch! Het was de vroegste hittegolf ooit waargenomen.
Mei is de tweede zonnigste maand van het jaar, met 191 uur zonneschijn over de hele
maand. Mei 1989 ging eens gek doen: met 327 uur en 41 minuten zonneschijn was dit de
zonnigste kalendermaand ooit gemeten.
Normaal valt er zo’n 66,5 mm regen in mei. Mei 2013 was trouwens de tweede natste
meimaand sinds 1981.

23
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.3.6 Juni
Met juni begint de weerkundige zomer. De maximumtemperatuur stijgt van gemiddeld
19°C aan het begin, tot 22°C aan het eind van juni.
In juni 1947 is de warmste dag ooit in ons land waargenomen, met 38,8°C. Op 3 juni 1991
lag het maximum dan weer onder 10°C!
De laagste minimumtemperatuur ooit in Ukkel waargenomen voor de maand juni was op
de eerste, in 1936, met 0,3°C. Verder nog werd in juni 2002 de hoogste
minimumtemperatuur voor de maand juni waargenomen, met 23,9°C! Straf, zeker als je
weet dat het de dag erna MAXIMUM 22,7°C was..
In juni valt zo’n 72 mm regen. Verder telt de maand gemiddeld 188 zonuren.
Ondanks dat de dagen het langst zijn eind juni, is deze maand slechts de vierde zonnigste
maand van het jaar, na juli, mei en augustus.
Op 4 juni 1991 viel in de Ardennen de meest laattijdige sneeuw ooit in ons land.

1.3.7 Juli
Juli is de gemiddeld warmste maand van het jaar, met een gemiddelde
maximumtemperatuur van 23°C doorheen de hele maand. De minima liggen meestal rond
14°C. Deze maand heeft de grootste kans op tropische dagen, vooral naar het midden en
eind toe. De laagste maximumtemperatuur echter bedroeg slechts 12,7°C op 12 juli 1930.
De nacht van 4 juli 2015 was spectaculair: de minimumtemperatuur bedroeg toen maar
liefst 24,5°C en daarmee was die nacht de warmste nacht ooit gemeten in ons land.
Deze maand is de maand waarin de meeste hittegolven plaats vinden. Van de laatste
hittegolven (2003, 2006, 2010, 2013, 2015 en 2016) waren alle behalve die van 2003 en
2016 julihittegolven.
Met 73 mm neerslag is het een van de nattere maanden van het jaar. Hevige buien lossen
soms 50 mm of meer: het record staat op 120 mm in 4 uur, in de regio van de Hoge Venen.
Juli is de zonnigste maand van het jaar, met 201 uur zonneschijn oftewel 6,5 uur per dag.
Juli 2006 wint de hoofdprijs met 314 uur, terwijl juli 2000 met slechts 92 uur zon een
drama werd.

24
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.3.8 Augustus
Augustus is de laatste zomermaand, en dat merken we meestal tegen het eind van de
maand wel.
De maximumtemperatuur ligt op 23°C in het begin van de maand, en daalt richting 21°C
aan het eind ervan. De minima dalen van 14°C in het begin, naar 12°C op het einde van de
maand. Tropische dagen doen zich dan ook vooral de eerste helft van de maand voor. Het
is bijvoorbeeld zo dat slechts een enkele hittegolf het tot de tweede helft van augustus
trekt. In 2016 was dit bijvoorbeeld het geval, na een teleurstellende eerste helft van de
maand.
Met gemiddeld 79,3 mm neerslag is augustus de tweede natste maand van het jaar, na
december. Met 189,5 uur zonneschijn is er wel nog een extra bewijs dat het in augustus
nog zomert.
In 1996 viel er de laatste elf dagen van augustus 158,8 mm regen, en dat is een absoluut
record. Deze hoeveelheid in elf dagen was zelfs hoger dan 5 van de hoogste
MAANDTOTALEN in augustus ooit gemeten.
Augustus 2006 was de somberste maand augustus ooit, met slechts 97 uur zon. In 1947
daarentegen werd augustus de tweede zonnigste kalendermaand ooit, met 323 uur zon.

1.3.9 September
September brengt ons bij de weerkundige herfst.
Aan het begin van de maand ligt de gemiddelde maximumtemperatuur rond 20°C. Aan het
eind van de maand is dat nog 17°C. Ook de minimumtemperatuur gaat er deze maand op
achteruit: van 12°C in het begin, tot 9°C aan het eind van september.
Recent nog, op 5 september 2013, steeg de temperatuur door tot 31,9°C. Daarmee was het
de vierde warmste septemberdag ooit gemeten. Daarenboven was het al 51 jaar geleden
dat we de 30°C in september haalden of overschreden. Op 13 september was het weer
prijs: het werd 31,2°C en daarmee was het de laatste tropische dag ooit gemeten.
Op 4 september 1929 werd het warmterecord van september gebroken, met 33,9°C.
Slechts 21 keer werd het 30°C of warmer in september.
De laagste minimumtemperatuur voor september staat te boek op 24 september 1931.
Het was toen precies 0°C!
Er valt gemiddeld 69 mm neerslag in september. In 2001 kenden we de natste september
ooit met 199,4 mm neerslag.
De zonneschijnduur is normaal 156 uur, doordat de dagen rond de herfstequinox snel
beginnen te korten. In het begin van september mogen we nog op 13,5 uur daglicht
rekenen, terwijl dat op het eind van de maand nog minder dan 12 uur is. In september 1959
scheen de zon trouwens nog een onvoorstelbare 299 uur.

25
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.3.10 Oktober
Oktober wordt gekenmerkt door een snel dalende temperatuur. Terwijl het begin oktober
overdag nog zo’n 17°C wordt, is dat nog slechts 11°C aan het eind van de maand.
Ook de nachten worden kouder: van gemiddeld 9°C aan het begin van de maand, tot nog
slechts 5°C aan het eind van de maand.
Warme dagen komen desondanks toch nog regelmatig voor, zeker de eerste helft van de
maand. Zeer uitzonderlijk was 22 oktober 2012. Die dag werd het overdag maar liefst
24,5°C warm! Exact een week later vroor het al -0,9°C ’s nachts.
Oktober kan zich ook al van zijn lelijke kant laten zien. Eind oktober 1940 bijvoorbeeld,
wanneer de minima zakte tot -5°C.
Normaal valt er in oktober 74,5 mm neerslag. Herfstregens kunnen echter voor
neerslaghoeveelheden tussen 50 en 100 mm zorgen over enkele dagen.
De zon schijnt normaal zo’n 113 uur. Maar in 1965 scheen ze met 226 uur exact het
dubbele. Nog niet zo heel lang geleden, in 1998, was oktober de somberste oktobermaand
ooit gemeten, met slechts 43 uur zon.

1.3.11 November
November is de laatste maand van de weerkundige herfst. Het is de maand waarin mist en
nevel algemeen gezien het meest voorkomt, wanneer het goed weer is en de
temperaturen laag zijn.
Aan het begin van november is het overdag nog zo’n 11°C, maar tegen het eind van de
maand blijft daar slechts 7°C van over.
’s Nachts ligt de minimumtemperatuur rond 5°C in het begin van november, tot nog maar
3°C aan het eind van de maand.
Het weer kan praktisch alle gedaanten aannemen in november. Zo steeg de temperatuur
op 25 november 2006 nog door tot 18,5°C! Ook dagen van meer dan 20°C doen zich in
uitzonderlijke gevallen begin november nog voor, zoals op 12 november 1995 toen het
20,3°C werd.
Het tegengestelde is soms ook waar: op 30 november 1921 vroor het ’s nachts een dikke
11 graden.
Van onweer is bijna geen sprake meer, maar wel is november vrij nat, met 76,4 mm
gemiddeld. Uitzondering was november 2011, de droogste novembermaand ooit met
slechts 8,5 mm neerslag.
De zon laat zich door het korten van de dagen steeds minder zien. Gemiddeld schijnt ze
nog slechts 66 uur. In 2010 scheen ze maar 24 uur, terwijl november 1989 met 136 uur zon
goud pakte.

26
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.3.12 December
December is de laatste maand van het jaar, en de eerste maand van de weerkundige
winter.
De maximumtemperaturen komen bijna op hun laagste punt, met gemiddeld 6°C overdag.
’s Nachts mogen we nog rekenen op 3°C in het begin van de maand, tot 0 of 1°C aan het
eind van december. Maar niet in 2015: de gemiddelde maximumtemperatuur lag toen met
11,6°C recordhoog. De gemiddelde temperatuur kroop toen zelfs naar een ex-aequo met
de warmste maartmaand ooit gemeten (2017, 9,6°C)!
In uitzonderlijke gevallen stijgt de temperatuur overdag nog tot 15°C. 16 december 1989
spant de kroon, met een maximum van 16,7°C! Ook ’s nachts is soms 8 tot 10°C wel nog
mogelijk.
In de nacht van 17 december 2015 zakte het kwik zelfs niet onder 13°C, voordat de dag
nadien de tweede warmste decemberdag ooit werd opgetekend met 16°C.
Maar ook -8 tot -10°C behoort tot de mogelijkheden. Lager ook: op 30 december 1950
daalde de temperatuur tot -17,3°C.
December is de natste maand van het jaar, met 81 mm neerslag. December 2012 bewees
dat het nog erger kan. Er viel in de eerste weerkundige wintermaand van dat seizoen 172,7
mm neerslag over 28 dagen!
Zonneschijn, daar hoeven we niet te veel meer op te rekenen. 45 uur is het gemiddelde. In
1934 scheen ze slechts 10 uur, en daarmee is december 1934 de somberste kalendermaand
ooit gemeten. (December zou daarna nog 2 keer dat diepterecord halen!)

27
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.4 Het klimaat per seizoen
Een weerkundig seizoen volgt andere regels dan een sterrenkundig seizoen. Met de
paplepel wordt ons ingegoten dat de lente op 21 maart, de zomer op 21 juni, de herfst op
23 september en de winter op 21 december begint.
In de weerkunde begint een nieuw seizoen op de eerste van bovenstaande maanden. Zo is
het veel makkelijker om statistieken op te maken, te meer omdat de officiële
seizoenswisseling wisselt van datum. (De astronomische herfst valt soms op 22 september,
de lente zelfs meestal op 20 maart.)

1.4.1 Winter
De weerkundige winter begint op 1 december,
en eindigt op 28 of 29 februari van het jaar
daarna. Het is het enige seizoen dat gedeeld
over 2 jaren loopt.
De winter in België is gemiddeld gezien mild en
wisselvallig. De gemiddelde wintertemperatuur
is 3,6°C, en januari is de meest winderige maand
van het jaar. December is gemiddeld het natst,
hoewel er weinig schommeling in de
neerslaghoeveelheden zitten het hele jaar door.

Gem. Max. temp. Min. temp. Neerslag Neerslag Zonuren


temp. dagen
December 3,9°C 6,1°C 1,6°C 81,0 mm 19 dagen 45,1 uur
Januari 3,3°C 5,7°C 0,7°C 76,1 mm 19 dagen 58,5 uur
Februari 3,7°C 6,6°C 0,7°C 63,1 mm 16 dagen 76,6 uur
Winter 3,6°C 6,2°C 1,0°C 220,2 mm 55 dagen 180,2 uur

1.4.2 Lente
De weerkundige lente begint op 1 maart en
eindigt op 31 mei.
Een Belgische lente kan alle kanten op, maar is
gemiddeld gezien frisjes aan het begin van de
lente, om snel warmer te worden naarmate de
maanden verstrijken. De gemiddelde temperatuur
ligt in maart op 7°C, om in april zo’n 10°C te
bereiken. Mei is met 14°C de warmste maand van
de lente. De lente is ook het droogste seizoen, en
vrij zonnig, vooral vanaf april wanneer de dagen sterk lengen.
Gem. Max. temp. Min. temp. Neerslag Neerslag Zonuren
temp. dagen
Maart 6,8°C 10,4°C 3,1°C 70,0 mm 18 dagen 114 uur
April 9,8°C 14,2°C 5,3°C 51,3 mm 15 dagen 159 uur
Mei 13,6°C 18,1°C 9,2°C 66,5 mm 16 dagen 191 uur
Lente 10,1°C 14,2°C 5,5°C 187,8 mm 49 dagen 464 uur

28
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.4.3 Zomer
De weerkundige zomer begint op 1 juni en
eindigt op 31 augustus.
Een typisch Belgische zomer is ‘koel’ en
wisselvallig. De gemiddelde
zomertemperatuur over de drie maanden juni,
juli en augustus is zo’n 17,5°C, waarbij de
maxima rond 22°C liggen en de minima rond
13°C. De zomer is ook het natste weerkundige
seizoen. De neerslag valt echter wel in een
lager aantal dagen, omdat het vooral over buienregen gaat.
Gem. Max. temp. Min. temp. Neerslag Neerslag Zonuren
temp. dagen
Juni 16,2°C 20,6°C 11,9°C 71,8 mm 15 dagen 188,1 uur
Juli 18,4°C 23,0°C 14,0°C 73,5 mm 14 dagen 200,7 uur
Augustus 18,0°C 22,6°C 13,6°C 79,3 mm 15 dagen 189,6 uur
Zomer 17,5°C 22,1°C 13,2°C 224,6 mm 44 dagen 578,4 uur

1.4.4 Herfst
De weerkundige herfst begint op 1 september
en duurt tot 30 november.
De herfst is de laatste jaren vrij zacht
geworden. De zonneschijn mindert snel met
het sterk korten van de dagen, maar toch
krijgen we dan nog tweemaal zoveel
zonneschijn als in de winter.
September is eigenlijk meer een zomermaand
dan een herfstmaand, terwijl de temperatuur snel zakt vanaf midden oktober. In
september is de gemiddelde temperatuur 15°C, in oktober is dat nog slechts 11°C en in
november houden we nog 7°C over.

Gem. Max. temp. Min. temp. Neerslag Neerslag Zonuren


temp. dagen
September 14,9°C 19,0°C 10,9°C 68,9 mm 16 dagen 143,1 uur
Oktober 11,1°C 14,7°C 7,8°C 74,5 mm 17 dagen 112,6 uur
November 6,8°C 9,5°C 4,1°C 76,4 mm 19 dagen 66,3 uur
Herfst 10,9°C 14,4°C 7,6°C 219,8 mm 52 dagen 322 uur

29
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.5 Het klimaat op jaarbasis
1.5.1 Grafiek jaargemiddelde temperatuur 1981-2016

Jaargemiddelde temperatuur in °C 1981 - 2016


Gemiddelde Normaal

12
11,8
11,6
11,4
11,2
11
10,8
10,6
10,4
10,2
10
9,8
9,6
9,4
9,2
9
1987

1995

2003
1981
1982
1983
1984
1985
1986

1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994

1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002

2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
Sinds 1996 ligt geen enkel jaar onder de normale voor diens klimatologische periode. Het
koudste jaar sindsdien is 2010, dat net op de normale voor 2010 lag. Een jaar later lag het
normale gemiddelde echter een pak hoger, waardoor 2010 plots een “koud jaar” werd.
Met 11,9°C staat 2014 op nummer 1 van warmste jaren ooit. 1985 was met 9°C het koudste
jaar van de periode 1981-2010.
We zien duidelijk dat de klimaatverandering er wel degelijk is. Op 1996 en 2010 na, lag de
gemiddelde jaartemperatuur de laatste 25 jaar telkens (ruim) boven 10°C, terwijl het
gemiddelde tot en met 2010 op 9,7°C lag.
Wat 2010 verder nog betreft: het wil niet zeggen omdat het klimaat verandert dat we
daardoor geen koud jaar meer kunnen krijgen. Het weer wordt immers grilliger en
extremer, en dat kan ook naar beneden uitpakken.
De trend echter is dat de gemiddelde jaartemperatuur verder blijft stijgen door de jaren
heen. 2013 is een buitenbeentje in dat de temperatuur voor het eerst sinds 1996 onder de
normale voor diens periode ligt. Toch lag de gemiddelde temperatuur nog steeds op
10,1°C en dus boven de 10°C-grens.
2014 was recordwarm met een gemiddelde temperatuur van maar liefst 11,9°C. Het jaar
verbrak daarbij het record van 2011 met 0,3 graden. Op mei en augustus na waren alle
maanden warmer dan normaal. In 2014 werd ook de vroegste warme dag ooit gemeten:
het werd op 9 maart een duizelingwekkende 21,1°C.

30
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.5.2 Grafiek jaartotaal zonneschijn 1981-2016

Zonuren Normaal

2080
2040
2000
1960
1920
1880
1840
1800
1760
1720
1680
1640
1600
1560
1520
1480
1440
1400
1360
1320
1280
1240
1200
1988
1989

2007
1981
1982
1983
1984
1985
1986
1987

1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006

2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
Van deze periode is 1981 meteen het somberste jaar, met slechts 1 239 uur zon. 2003
schiet er dan weer bovenuit met 2 025 uur zon, meteen goed voor het tweede zonnigste
jaar ooit gemeten.
Toch is de zonneschijnduur lichtjes afgenomen tussen 2001 en 2010, vooral dankzij de
jaren 2000 en 2001 die het telkens met zo’n 125 tot 150 uur minder moesten stellen.
Daardoor ligt het huidige gemiddelde 19 uur lager dan in de periode 1971 – 2000 en
bedraagt nu 1 549 zonuren.
2015 was met 1 734 uren het vierde zonnigste jaar sinds 1981. Niet verrassend was dat jaar
ook 115 mm droger dan het gemiddelde.

31
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.5.3 Grafiek jaartotaal neerslag 1981-2016

Neerslag in mm 1981 - 2016


Neerslag Normaal

1120
1100
1080
1060
1040
1020
1000
980
960
940
920
900
880
860
840
820
800
780
760
740
720
700
680
660
640
620
600
1988
1989

2007
1981
1982
1983
1984
1985
1986
1987

1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006

2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2001 en 2002 waren opmerkelijk, in die zin dat ze niet alleen zeer somber waren, maar ook
recordnat.
2001 staat te boek als het natste jaar ooit, met 1.089 mm neerslag tegen de voor die tijd
normale waarde van 780 mm.
Maar ook 2012 was met 980 mm kletsnat naar wat we de laatste jaren gewend zijn, vooral
dankzij juli en december 2012.
2015 was met 737 mm neerslag het droogste jaar sinds 2003.
Er valt nu gemiddeld zo’n 75 mm meer neerslag dan in de periode van 1971 tot 2000. De
grootste oorzaak is opnieuw te vinden bij 2001 en 2002.

32
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.6 Klimaatverandering in België
De hoeveelheid broeikasgassen is de laatste tientallen jaren fors gestegen. Vooral de CO 2-
concentratie in de atmosfeer is een goeie maatstaf voor het opwarmen van de aarde.
In mei 2013 is de koolstofdioxidehoeveelheid voor het eerst in minstens een half miljoen
jaar boven 400 ppm (parts per million, deeltjes per miljoen) gestegen. 400 ppm is een
psychologische grens. Er wordt in wetenschappelijke kringen aangenomen dat vanaf deze
waarde de opwarming helemaal niet meer te stoppen is.
Het broeikaseffect zorgt ervoor dat de gemiddelde wereldtemperatuur momenteel tussen
14,8 en 15°C ligt. Als het broeikaseffect er niet zou zijn, dan zou deze wereldtemperatuur
zo’n 33°C lager liggen. (Gelukkig is dat niet zo, -15°C in een strenge winter is al meer dan
genoeg!)
Dat zou op sommige plekken op aarde temperaturen van -120°C en nog minder
veroorzaken, en boven het vriespunt komen zou nogal moeilijk worden, zelfs in Afrika,
India en Australië.
Het klimaat staat echter steeds meer onder druk door de stijgende sterkte van het
broeikaseffect. Wanneer de aarde verder opwarmt zoals nu, dan is binnen dit en twintig
jaar mogelijks al het poolijs verdwenen. Dit alleen zorgt voor een stijging van de zeespiegel
tussen 10 en 20 cm wereldwijd.
Zeg in het slechtste geval dan maar vaarwel tegen eender welke kustregio, driekwart van
Nederland, West-Vlaanderen, enzovoort. Tegen dan is trouwens een deel van het ijs op
Groenland weggesmolten, want dat land heeft een ijsdikte van maximum 3.000 meter
bovenop het landoppervlak zelf. Of zoals het zuidelijkste punt van Groenland heet: Ka(a)p
Vaarwel.
Maar wanneer het poolijs is verdwenen, stijgt de temperatuur nog harder om uiteindelijk
op een maximum terecht te komen. Over het verschil tussen 2000 en 2100 bestaat enige
(101% eigenlijk) discussie. Het Internationaal Panel voor Klimaatverandering (IPCC) gaat
uit van een stijging van 2 tot 7°C tot 2100. Het KNMI gaat uit van een stijging van de
temperatuur met 1,8 tot 4,6°C ’s winters, en 1,7°C tot 5,6°C ’s zomers.
En het KMI, wel, die weten het allemaal niet zo goed. Er staat zo goed als niets op de
website dat ook maar over klimaatverandering gaat. Wat is België toch een interessant
land!

33
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.6.1 20ste eeuw
De 20ste eeuw wordt als basispunt gebruikt voor het vergelijken van klimatologische
gegevens op grotere schaal.
De gemiddelde temperatuur in België bedroeg aan het begin van de 20ste eeuw op
jaarbasis 8,5°C. In 1950 was dat 9,5°C en voor de periode van 1971-2000 was dat al 9,7°C.
België is dus 1,2°C warmer geworden tussen 1901 en 2000. Dat is in de lijn van de
koolstofdioxidehoeveelheid in de atmosfeer (maar verklaart de link daarom niet
noodzakelijk).
Het weer echter kende grote schommelingen. 1911 was voor de dan in leven zijnde
bevolking een recordjaar, met een tiental tropische dagen terwijl er zich tot enkele jaren
ervoor nooit zoveel hete dagen voor deden. Het was voor die moment het tweede
warmste jaar sinds het begin van de metingen in 1833.
En nu komt de aap uit de mouw: de jaren ’90 kenden op 7 van de 10 jaar een
jaargemiddelde temperatuur (op 1991, 1993 en 1996 na) die boven die waarde van 1911
lag.

1.6.2 21ste eeuw


De huidige klimaatperiode loopt van 1981 tot en met 2010. Dat wil zeggen dat de
gemiddelde normale parameters een verzameling zijn van alle waargenomen waarden
tussen 1981 en 2010.
Elke tien jaar worden deze gemiddelden opnieuw berekend. Volgende keer is dat in 2021.
Vanaf dan wordt de periode van 1991 tot en met 2020 gebruikt.
Gemiddeld gezien is het verschil tussen de periode 1971-2000 en 1981-2010 +0,8°C. Dat
maakt dat het klimaat in totaal al 2°C is opgewarmd sinds 1850. Dat betekent ook dat in de
Benelux het klimaat dubbel tot bijna 2,5 keer zo snel opwarmt dan elders ter wereld.
De eerste 16 jaar van deze eeuw is het weer al alle kanten opgegaan. 2001 was het natste
jaar ooit. 2003 was dan weer het tweede zonnigste jaar ooit. 2006 en 2007 waren de twee
warmste jaren ooit in die tijd. In 2010 was het dan weer 0,8°C kouder dan gemiddeld (wel
even toevoegen dat het jaar ten opzichte van 1971-2000 perfect normaal was!), terwijl het
jaar erna gemiddeld 1,6°C warmer was.
In 2011 werd het warmterecord van 2007 onderuitgehaald. 2012 kende de zevende langste
koudegolf ooit. In 2013 lag de gemiddelde jaartemperatuur voor het eerst sinds 1996
onder de normale voor zijn klimatologische periode, maar juli 2013 was de zesde warmste
julimaand ooit gemeten met 20,2°C als gemiddelde.
2014 bracht ons op jaarbasis het tegengestelde uiterste: het jaar was maar liefst 1,8°C
warmer dan het jaar ervoor en brak het record van 2011 met +0,3°C (11,9°C).
Na 2013 is geen enkele zomermaand nog met een gemiddelde temperatuur boven 20°C
geëindigd, met de nuance dat het gehele zomerseizoen in 2015 vrij warm was met een
gemiddelde van 18,3°C tegen 17,5°C normaal.
Verdere opmerkelijke gebeurtenissen zijn dat praktisch de helft van alle records zijn
gebroken sinds het begin van de 21ste eeuw.

34
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.6.2.1 Extremen in de 21ste eeuw
Het begon al in 2001, wanneer in oktober de hoogste gemiddelde dag- en
minimumtemperatuur ooit werd opgetekend. In 2003 was het goud voor juni, met opnieuw
de hoogste gemiddelde dag- en minimumtemperatuur ooit gemeten.
Het herfstseizoen was al helemaal waanzin geworden, eerst in 2005, met 12,3°C de
warmste herfst ooit tot die moment. In 2006 werd het OPNIEUW de warmste herfst ooit,
maar het record van 2005 werd dit keer in stukken van een gereten met 1,6°C! 2009 werd
ook de tweede warmste herfst ooit, gelijk met 2005, en 2011 slaagde er óók nog eens in
om 2009 en 2005 te verdringen en werd zo de nieuwe tweede warmste herfst ooit met
0,1°C boven beide jaren.
Vooral de periode van juli 2006 tot en met april 2007 was uiterst extreem. Elke maand
behalve augustus kwam in de top 5 van warmste maanden ooit terecht, en juli 2006,
september 2006, januari 2007 en april 2007 waren zelfs de warmste respectievelijke
maanden ooit gemeten. Juli 2006 was ook meteen de warmste kalendermaand ooit
gemeten, met 23,0°C gemiddeld, oftewel 1,4°C boven het record van juli 1994.
Juli 2006 en april 2007 waren bovendien ook de zonnigste juli en april ooit. En in de hele
maand april 2007 viel geen druppel neerslag! Maar liefst 37 dagen tussen eind maart en
begin mei 2007 bleef het gewoon kurkdroog.
Augustus 2006 was ook gevuld met records, maar dan wel net omgekeerd van de
voorgaande juli 2006. Het was de somberste en op één na natste augustus ooit.
Mei 2008 was de warmste meimaand ooit, en april 2009 en 2011 waren ook top vijf. In april
2009 ging het record van hoogste gemiddelde minimumtemperatuur in april trouwens nog
maar eens onder de bijl. De kans dat dit gebeurt ligt normaal ergens op eens tussen 2.000
en 10.000 jaar.
Daarmee was het verhaaltje nog niet uit. Februari 2006, 2009 en 2010 waren alle drie de
somberste februari ooit, in volgorde van passeren!
December 2009 bracht officieel een witte kerst, hoewel de sneeuw op kerstdag begon te
ontdooien (het werd zachter nét voor kerst, maar er lag nog genoeg sneeuw zodat niet
alles weg was op kerstdag.)
December 2010 was een maand waarin op veel plaatsen DE HELE MAAND sneeuw lag. We
kregen op de koop toe voor het tweede jaar op rij een witte kerst! In de Kempen en
Ardennen lag er niet minder dan een halve meter sneeuw, en zelfs in Oost-Vlaanderen lag
er 10 tot meer dan 15 cm, met in die provincie als uitschieter Ninove en Aalst (19 cm).
De lente van 2011 liet zich van zijn mooiste kant zien en werd daarmee niet alleen de
zonnigste lente ooit, maar ook de tweede warmste lente ooit, op 0,1°C van de
legendarische lente van 2007.
November 2011 deed ook zijn best, zorgde ervoor dat de maand bekroond kon worden tot
tweede warmste november ooit, en werd bovendien ook de droogste novembermaand
ooit gemeten.
December 2011 ging dan weer aan de haal met de hoogste gemiddelde
maximumtemperatuur ooit gemeten.

35
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
Vanaf dan ging het echter lichtjes ‘bergaf’. 2012 was een vrij normaal jaar, hoewel januari
ook warm begon. Nieuwjaarsdag 2012 was de warmste nieuwjaarsdag ooit gemeten met
gemiddeld 14°C. De eerste dertien dagen van februari 2012 konden we genieten van 13
dagen volledig onder 0°C, wat februari 2012 de koudste februari sinds 1991 maakte.
Het contrast met maart 2012 kan weinig groter, want die maand werd het record voor de
gemiddelde maximumtemperatuur bijgesteld.
Toen leek het weer zich min of meer te stabiliseren. Tussen april en november 2012
gebeurde weinig interessants.
Maar dan gaan we weer een andere richting uit. In december 2012 konden we genieten van
een zondvloed, waardoor het de natste decembermaand ooit werd.
In januari 2013 kregen we te maken met kouder weer. Februari 2013 deed niet veel beter,
maar het meest opmerkelijk was maart 2013. Die maand verliep maar liefst 3,7°C kouder
dan normaal en werd zo de koudste maartmaand sinds 1962. Meest opmerkelijk was de
sneeuwval midden maart, toen op 24 maart op veel plaatsen 3 tot 8 cm sneeuw viel! Dit is
uitzonderlijk zo laat op het jaar, en zeker in een opwarmend klimaat. De midden maartse
vriesperiode was op de laatste datum in 166 jaar.
April was min of meer normaal, en zelfs vrij zonnig, maar mei 2013 liet zich toch van een
dramatisch slechte kant zien. De maand lag 2,5°C onder de normale dagtemperatuur.
Aan de koude kwam in juli 2013 een eind. Een gemiddelde temperatuur van 20,2°C zorgde
ervoor dat het de zesde warmste julimaand ooit gemeten was. Met slechts 8
neerslagdagen was het een vrij droge maand, al viel er eind de maand wel 40 mm regen in
een stevige wolkbreuk.
En het houdt niet op. Augustus 2013 was dan wel vrij normaal te noemen (behalve
opnieuw de hoeveelheid neerslag die laag was), maar op 5 september ervaarden we de
vierde warmste septemberdag ooit gemeten. Uitzonderlijk schoot het kwik nog ’s boven
de 30°C, nadat het de dag voordien ook al 29°C werd. Het leek er eind november op dat we
andermaal niét gingen ontsnappen aan sneeuw en vrieskou, maar niets was minder waar:
de winter van 2013-2014 maakte schijfjes van die van 1990 én 2008 en werd de tweede
warmste winter ooit op 0,3°C van 2007. Gedurende de hele winter liggen de maxima rond
10°C en staat er een sterke zuidwestenstroming met bijvoorbeeld in Engeland serieuze
stormwinden en de grootste wateroverlast in 60 jaar.
Ook maart 2014 was buitengewoon warm met op veel plaatsen op 9 maart de vroegste
warme dag ooit bij 21,0°C. De maand was ook zeer droog. April 2014 bracht ons opnieuw
een zeer warme maand, om precies te zijn de vierde warmste april ooit gemeten.
September 2014 was zeer warm en met slechts 15 mm neerslag de tweede droogste
septembermaand sinds 1981. Sindsdien ging het weer opnieuw even zijn normale
gangetje. De winter van 2014-2015 was vrij gewoontjes te noemen. Het zomerseizoen in
2015 was veel warmer dan normaal, met een hittegolf tussen 30 juni en 5 juli waarbij de
hoogste temperatuur op 34,5°C lag.

36
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
Zeer uitzonderlijk was december 2015. De maand verbleekte alle andere
decembermaanden met een recordhoog gemiddelde van 9,6°C. Dat is 5,8°C hoger dan
gemiddeld en bijna net zo warm als een typische APRILMAAND! Er werden talloze records
gebroken en spectaculaire statistieken neergezet, waaronder:
1. Dat van gemiddelde temperatuur van 1935 met maar liefst +2,1°C!
2. Warmste 17 december ooit met 16,0°C. De warmste decemberdag ooit was 16
december 1989 (16,7°C), waardoor het de tweede warmste decemberdag in de
geschiedenis was.
3. De nachttemperatuur bedroeg de nacht voordien 13 graden
4. Geen enkele vorstdag (minima onder 0°C) over de hele maand (normaal: 10,4
dagen)
5. De twee laatste decades (11-20 en 21-31 december) waren nooit eerder zo zacht
6. De maand was WARMER DAN DE WARMSTE MAART OOIT GEMETEN. Maart 2017
was echter even warm als december 2015 en daarmee is het nu een ex-aequo.
Door de maand december kwam het winterseizoen 2015-2016 op de tweede plaats van
warmste winterseizoenen ooit terecht, op slechts 0,2°C van het seizoen 2006-2007 (waarbij
de zachtste januari ooit met 7,2°C werd opgetekend).
In 2016 volgde verder een vrij fris tweetal maart en april. De temperaturen voor mei tot en
met augustus waren ook vrij normaal te noemen.
In augustus 2016 sloeg het weer echter tijdens de laatste tien dagen van de maand op hol.
Na een fris en vooral zeer nat begin van de maand (tussen 1 en 3 augustus viel er voor bijna
een halve maand regen en op 11 augustus werd het zelfs niet warmer dan 14,6°C hetgeen
tegenwoordig uitzonderlijk is: het was al 81 jaar geleden dat er zich in de eerste helft van
augustus nog een koudere dag voor deed!) mochten we in het midden van de maand
genieten van vrij normaal zomerweer.
De temperatuur zakte op 21 augustus terug tot 19°C en schoot dan pijlsnel omhoog om zo
op 23 augustus de eerste en enige hittegolf van 2016 te initiëren. Tussen 23 en 27
augustus steeg de maximumtemperatuur steeds boven 25°C met 3 dagen boven 30°C. Op
25 augustus werd het hoogtepunt reeds bereikt bij 32,5°C. Dit was een zeer late hittegolf,
om precies te zijn de derde laatste hittegolf ooit: enkel in 1947 duurde een hittegolf tot en
met 28 augustus en 1919 is de absolute uitschieter met een hittegolf tussen 9 en 13
september.
Ook september 2016 was ontzettend warm. Er was enige tijd twijfel of er niet alwéér een
hittegolf in zat! Uiteindelijk kwam het ‘slechts’ tot 1 tropische dag. Er waren in die maand
25 warme dagen (>20°C) tegen 10,3 normaal, het kwik steeg op 6 dagen nog boven 25
graden.
De tropische dag deed zich voor op 13 september 2016 (31,2°C) en daarmee was het de
meest laattijdige dertigplusser ooit gemeten. Op sommige plaatsen steeg de temperatuur
zelfs nog door tot een ongelooflijke 34,5°C! De nacht daarna zakte de temperatuur niet
onder 18,3°C. Dit was de tweede warmste septembernacht ooit gemeten, met enkel in
1947 een nog hogere waarde van 18,8°C op de zestiende.
Oktober en november 2016 waren iets te koud. December 2016 was op zijn beurt iets
zachter dan normaal.

37
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
In 2017 zijn voorlopig ook al enkele merkwaardige statistieken te zien. Januari was 2
graden kouder dan gemiddeld en daarmee de koudste maand sinds februari 2012. Het
kwam op 21 dagen tot nachtvorst.
Februari zocht het andere uiterste op en werd een gedeelde zevende warmste
februarimaand ooit gemeten. Op Valentijnsdag kwam het tot een temperatuur van 15,8
graden. De warmste Valentijnsdag was die van 1961 met 18,2°C.
Maart 2017 was ook zeer zacht. Om precies te zijn, de warmste maartmaand ooit gemeten,
ex-aequo met december 2015. Reeds op 12 maart steeg het kwik door tot 18 graden. Op
16 maart werd 18,2°C gemeten. De laatste 5 dagen van de maand waren uitzonderlijk
warm, met als topper 30 maart 2017 toen het 21,8 graden werd (en daarmee het
dagrecord naar de knoppen ging). Op 31 maart kregen we opnieuw een warme dag met
20,2 graden.
Opvallend is dat maart 2017 niet eens de records voor gemiddelde minimumtemperatuur
en gemiddelde maximumtemperatuur brak, maar dat over de hele maand op basis van 24-
uursgemiddelde het record uit 1991 WEL verbroken werd.
Dit is perfect mogelijk, doordat de minimum- en maximumtemperatuur wordt berekend
tussen 8u ’s morgens en 8u ’s morgens de dag erop. Voor de gemiddelde temperatuur
wordt tussen middernacht en middernacht de dag erop de berekening gemaakt. Soms
wordt het in het voorjaar echter warmer naarmate de nacht vordert, of net omgekeerd
kouder naarmate de dag vordert. Hierdoor is deze statistiek te verklaren.
April 2017 is een maand van uitersten. Op 9 april werd het 22,8 graden. De tweede helft
van april werd echter gekenmerkt door een winterinval, met op 18 en 19 april zelfs
onvervalste vorstdagen (-1 tot -3°C).
Er is bijna geen twijfel meer mogelijk dat de mensheid hier voor iets tussen zit:
overbevolking, het dubbel opsouperen van de natuurlijke bronnen van onze planeet,
overvloed aan vervuilende industrie en het ‘goochelen met CO2-certificaten’ tussen
vervuilende landen zijn de voornaamste oorzaken.
De koolstofdioxideconcentratie is in maart 2017 zeer hoog met 407 parts per million in de
atmosfeer, en dat item speelt zeker mee en draagt ertoe bij. Hoeveel precies, dat kunnen
zelfs klimaatmodellen voor de toekomst echter moeilijk berekenen.

38
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
1.6.3 Aanvulling: klimaatscenario’s
1.6.3.1 IJstijd
Global warming (fout, eigenlijk is de juiste benaming “klimaatverandering”) kan op den
duur resulteren in... Global cooling!
Veel “wetenschappers” linken het kleine aantal zonnevlekken in het zonnemaximum van
2012-2013 aan een afkoeling van de aarde.
Lieve mensen, geloof van deze nonsens toch niet te veel. De zonneactiviteit is slechts 0,5
Watt/m² minder dan normaal. (En 0,5 watt is nog altijd maar 1/2700 van de gebruikelijke
1366 Watt/m².)
De opwarming van de aarde zit trouwens al te ver om de mogelijke temperatuurdaling van
0,3°C wereldwijd door het kleine aantal zonnevlekken effect te geven.
Bijkomend feit is dat de oppervlaktetemperatuur op de zon nog steeds de gebruikelijke
5500°C is (leuk weetje: in de kern van de zon bedraagt de temperatuur 15.500.000°C!) en
dat dit pas over zo’n 2.000.000.000 jaar ingrijpend zal veranderen.
De échte reden waarom een ijstijd mogelijk lijkt, is omdat het klimaat een aantal ‘perioden’
kent. Deze perioden kunnen worden bekeken als op regelmatige basis terugkerende
klimaatfasen.
Sinds daar heel weinig analyse rond is gebeurd (deels omdat er vroeger geen metingen
werden verricht) ga ik er niet te diep op in. Het meest waarschijnlijke scenario is dat er
geen afkoeling van de aarde zal plaatsvinden.
1.6.3.2 Superstormen
Een superstorm is een storm die op 2 kilometer hoogte raast met een snelheid van
minstens 170 km/uur, en dit met een kans van 1 storm op 10.000 jaar.
Houden we rekening met de opwarming van de aarde, dan vergroot de kans op een storm
met die snelheid tot 1 storm op 1.000 jaar.
Dit soort stormen hebben zich nog nooit voorgedaan in de Benelux, maar het is maar
afwachten tot het ooit zover komt.
1.6.3.3 Golfstroom
De Golfstroom is een stroom van relatief warm zeewater, die vanuit Canada wordt
aangevoerd doorheen de Atlantische oceaan. Dat is de reden waarom we een vrij zacht
winterklimaat hebben:
New York bijvoorbeeld ligt op dezelfde breedtegraad als Zuid-Europa. De gemiddelde
temperatuur in januari is in New York tussen -3 en 0°C, terwijl in Madrid de gemiddelde
temperatuur voor dezelfde maand 4°C is!
De Golfstroom is de laatste jaren echter 30% in kracht afgenomen. Als deze verder
afneemt (gelukkig is dit scenario voor rede vatbaar), dan krijgen we op termijn een klimaat
vergelijkbaar met dat van Zuid-Canada (dat op dezelfde breedtegraad ligt als West-
Europa), dat winters kent met een gemiddelde dagtemperatuur van -5 tot 0°C (oftewel
gemiddeld zo’n 6°C kouder dan nu het geval is). Deze cijfers zijn aan klimaatverandering
nog steeds onderhevig.

39
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
2 Weerparameters in België (+ definities)
2.1 Temperatuur
De luchttemperatuur is één van de, zo niet de belangrijkste weerparameter voor de
meeste mensen. In ons land schommelt de temperatuur sinds 1833 steeds tussen -30°C en
+40°C.
’s Winters hoeven we zelden temperaturen boven 15°C te verwachten (december 2015
doet anders wel een belletje rinkelen!), terwijl in de zomer nachtvorst zo goed als
uitgesloten is. 30°C of warmer wordt het doorgaans enkel tijdens de zomer, op enkele
uitzonderingen na.

2.1.1 Dagelijkse gang van de temperatuur


De oppervlaktetemperatuur wisselt elke dag. Zij is meestal het laagst in de vroege
ochtend, wanneer de zon ongeveer een half uurtje op is, door aardse uitstraling. Zij is
meestal het hoogst in de namiddag, of wanneer het zomeruur van kracht is en in de zomer
vooral in de vooravond.
Bewolking beperkt de temperatuurschommeling. Het is dan ’s nachts en in de ochtend
minder koud, en overdag frisser.
2.1.1.1 Winter
’s Winters is de schommeling tussen minima en maxima meestal het kleinst. De
minimumtemperatuur of maximumtemperatuur kan op eender welk tijdstip van de dag
worden gemeten. Zo gebeurt het soms dat de ‘maxima’ lager liggen dan de ‘minima’.
Soms gebeurt het zelfs dat er totaal geen schommeling is in de temperatuur: er zijn
genoeg dagen te vinden dat de temperatuur gewoon gelijk blijft over heel de dag.
2.1.1.2 Lente
Doordat de lente een overgangsseizoen is, kent dit seizoen over het algemeen veel
grotere schommelingen in temperatuur tussen ochtend en namiddag.
Wanneer het eind maart warm wordt, gebeurt het soms dat het ’s ochtends een paar
graden vriest terwijl het overdag 20°C is of iets meer. Een schommeling van 20 tot 25°C
tussen dag en nacht is eveneens niet abnormaal in april.
In mei stijgen de minimumtemperaturen wel geleidelijk aan, waardoor de schommelingen
kleiner worden. Toch kan het verschil in die maand ook nog 20°C bedragen.
Omgekeerd kan het ook nog: soms zit er tussen nacht en dag slechts een paar graden
verschil. Dat gebeurt vooral bij wisselvallig depressieweer.

40
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
2.1.1.3 Zomer
In de zomer is de dagelijkse schommeling GEMIDDELD gezien het grootst, met normaal 8
tot 10°C verschil tussen ochtend en namiddag.
Bij zeer warm weer wil het wel eens dat de schommeling dicht bij de 20°C zit. Voorwaarde
is dan wel dat de minima vrij laag zakken, want de maxima komen bijna nooit boven 35°C
uit.
Bij koud weer schommelt de temperatuur meestal niet erg veel, omdat de
minimumtemperaturen door het relatief zachte zeewater min of meer overeind blijven.
Het is meer waarschijnlijk dat de maximumtemperatuur lager uitvalt.
2.1.1.4 Herfst
De herfst kent minder grote schommelingen dan lente en zomer, omdat de
minimumtemperaturen door het warmere zeewater vrij hoog blijven. Toch kan het na een
fikse afkoeling ‘s nachts in oktober en november nog vrij warm worden in de namiddag.
Zo gebeurt het in sommige gevallen dat we na ochtendtemperaturen van pakweg 5°C in
oktober overdag de 20°C nog overschrijden.
Ook wanneer het in november stenen uit de grond vriest, kan het in de namiddag toch nog
10°C warmer dan ’s ochtends zijn.

2.1.2 Warmte
2.1.2.1 Zachte dag
Een zachte dag is een dag waarop de maximumtemperatuur de waarde van 15°C bereikt of
overschrijdt.
Een dag van 15°C kan gedurende het hele jaar voorkomen. Anderzijds kan het zijn dat we in
de maand juni op een bepaalde dag die grens niet eens overschrijden. Vroeger was het
zelfs mogelijk om in juli of augustus een dag onder 15°C als maximum te hebben. Nu
gebeurt dat nauwelijks nog. Het recentste voorbeeld is 11 augustus 2016 (14,6°C).
2.1.2.2 Warme dag
We spreken van een warme dag of lentedag wanneer de maximumtemperatuur op een
gegeven dag op of boven 20,0°C uitkomt in het officiële Belgische meetstation te Ukkel.
Gemiddeld krijgen we jaarlijks zo’n 87 warme dagen, dewelke zich vooral voordoen tussen
april en oktober (maar mogelijk zelfs een los exemplaartje in maart of november!)
De vroegste dag dat het kwik boven 20°C kwam was op 9 maart 2014, met 21,0°C. De
laatste dag dat we die 20°C nog bereikten was op 7 november 1955, met 20,4°C ook
meteen de warmste novemberdag ooit.
2.1.2.3 Zomerse dag
Op dezelfde manier spreken we van een zomerse dag wanneer de maximumtemperatuur
op 25,0°C of meer ligt. We tellen er gemiddeld 28 op een jaar. Deze dagen vallen vooral
tussen mei en september. Een enkele keer krijgen we in april al te maken met de zomerse
grens. Uitzondering op de regel is april 2007, dat 9 zomerdagen met zich mee had. De
allerlaatste zomerdag ooit was 18 oktober van het jaar 1921: het werd toen exact 25°C!

41
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
2.1.2.4 Tropische dag
Een tropische dag is een dag waarbij de
maximumtemperatuur op of boven 30,0°C uitkomt. Deze
dagen zijn eerder zeldzaam: we krijgen er jaarlijks normaal
zo’n viertal. Pakweg honderd jaar geleden waren ze echter
meer uitzondering dan regel.
Drie tropische dagen zijn een voorwaarde voor het
uitroepen van een officiële hittegolf, wanneer ze natuurlijk
vergezeld zijn van minstens 2 extra aaneengesloten
zomerse dagen binnen éénzelfde reeks van dagen.
Het laatste jaar dat er zich geen enkele tropische dag voordeed, was 1993.
2.1.2.5 Warme nacht
Over de definitie van een warme nacht is weinig bekend. De meeste weerkundigen gaan
uit van een minimumtemperatuur die op minstens 18°C of hoger ligt. In Duitstalige landen
is een tropennacht een nacht waarbij het kwik niet onder 20,0°C zakt op een gegeven dag.
Ook Volksgezondheid hanteert deze waarde als waarschuwing voor een hittegolf. Nachten
waarbij de minima niet onder 20°C zakken komen steeds meer voor. Zeker in een
stadscentrum, waar de hitte gevangen blijft, zakt het kwik op zeldzame momenten zelfs
niet onder 24°C.

2.1.3 Nachtvorst
2.1.3.1 Vorstdag
Een vorstdag is een dag waarbij de
minimumtemperatuur onder 0°C zakt. De
maximumtemperatuur ligt boven het vriespunt. Is dat
niet zo, dan spreken we van een ijsdag (zie 2.1.3.2).
Gemiddeld krijgen we jaarlijks zo’n 47 vorstdagen.
2.1.3.1.1 Lichte vorst
Bij lichte vorst ligt de minimumtemperatuur tussen -0,0 en -4,9°C. Deze vorm komt in
België het meest voor.
2.1.3.1.2 Matige vorst
Bij matige vorst spreken we van een minimumtemperatuur tussen -5,0 en -9,9°C. Normaal
bevindt de koudste nacht van het jaar zich in deze categorie.
2.1.3.1.3 Strenge vorst
Strenge vorst is minder voorkomend: soms gebeurt het dat we jaren geen
minimumtemperatuur tussen -10,0 en -14,9°C halen. Tussen 2008 en 2013 kwam de
strenge vorst eventjes meer en meer terug: recentelijk, bijvoorbeeld tijdens de koudegolf
van februari 2012, werd op 4 februari -13°C gemeten.
2.1.3.1.4 Zeer strenge vorst
Zeer strenge vorst doet zich zelden voor tegenwoordig. Bij zeer strenge vorst ligt de
minimumtemperatuur in Ukkel onder -15°C. 8 januari 1985 (-16,3°C) was de laatste keer dat
zo’n lage temperatuur zich voordeed.

42
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
2.1.3.2 Ijsdag
Op een ijsdag ligt de maximumtemperatuur eveneens op of onder 0,0°C, zodat het dus de
hele dag vriest. Een andere benaming voor een ijsdag is ook wel permanente vorst.
Gemiddeld krijgen we zo’n 7 ijsdagen per jaar, maar in 2007 bijvoorbeeld hadden we er
geen enkele. In 2012 daarentegen kregen we er maar liefst 13 na elkaar, zodat dit de
zevende langste vriesperiode ooit gemeten was. Ook het winterseizoen 2013-2014
ontbrak het zich aan ijsdagen.
3 ijsdagen zijn een voorwaarde voor een ‘koudegolf’, op voorwaarde dat er zich
aaneengesloten nog 2 bijkomende vorstdagen voordoen binnen éénzelfde periode.

43
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
2.1.3.3 Gladheid
Het gebeurt niet zo heel vaak dat we te maken krijgen met
temperaturen rond het vriespunt, terwijl er regen valt.
Het gebeurt wél meer dat het onder een heldere hemel vriest
wanneer er de namiddag ervoor regen of sneeuw is gevallen.
Heel soms gebeurt het dat er onderkoelde regen valt. Deze
regen vriest dan aan het grondoppervlak vast. Dit noemen we
ook wel ijsregen. Wanneer deze ijsregen valt, wordt het in een
mum van tijd levensgevaarlijk op de weg, op voorwaarde dat
de temperatuur ook weer rond het vriespunt ligt.
Als het buiten slechts een graad of 1 tot 3 is, dan is het
meestal zo dat de grond kouder is, soms wel met een
bodemtemperatuur ruim onder het vriespunt (en dat vooral
na een koude periode, maar ook bij heldere nachten). In dat geval spreken we van
grondvorst. Grondvorst is slecht wanneer het zich in de lente voordoet, omdat dan het
risico op misoogst door kapotvriezen van de bloesems of wortels het grootst is.

2.1.4 Gevoelstemperatuur
De gevoelstemperatuur is een richtlijn van hoe koud het voor het lichaam aanvoelt. De
voorwaarde voor het kunnen meten van de gevoelstemperatuur is dat het maximaal 10°C
is buiten (omdat vanaf 10°C en meer de berekening er niet meer toe doet). Door de
windfactor mee te tellen, bekomen we een resultaat.
Een voorbeeld: buiten is het 3°C. Er staat 5 beaufort wind. Aan de hand van een (veel te
moeilijke) berekening bekomen we dat de gevoelstemperatuur dan -10°C is!

2.1.5 Warmte-index
De warmte-index is hetzelfde maar omgekeerde verhaal. Het is een richtlijn die aangeeft
hoe warm het voor de mens buiten aanvoelt. Deze index is pas effectief vanaf 27°C, en
gebruikt de luchtvochtigheid buiten om het resultaat te bekomen.
Is het bijvoorbeeld 30°C buiten, bij een luchtvochtigheid van 60% (broeierig), dan bedraagt
de warmte-index 32,8°C. Zo voelt het voor ons dan ook aan.

44
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
2.1.6 Luchtvochtigheid
De (relatieve) luchtvochtigheid is het percentage van de maximum hoeveelheid
waterdamp, die zich in de lucht bevindt bij de temperatuur en luchtdruk van dat moment.
Ze speelt een zeer belangrijke rol in het weerbeeld, vooral voor de landbouw.
De luchtvochtigheid is het hoogst bij koude temperaturen en bij neerslag. Stijgt ze tot op
100%, dan krijgen we te maken met mist. Bij een stijgende temperatuur verkleint ook de
mogelijkheid van de lucht om veel waterdamp te bevatten.
Toch gebeurt het in ons land soms dat de luchtvochtigheid bij warme temperaturen hoog
is.
2.1.6.1 Drukkende warmte
Dat fenomeen ervaren wij als een broeierige, drukkende warmte. Wanneer de warme lucht
veel waterdamp bevat, dan vindt er veel minder verdamping plaats op het lichaam,
waardoor het de warmte moeilijker kan afvoeren.
De zonnestraling kan het zelfs bij 20°C al drukkend doen aanvoelen, terwijl bij zeer droge
lucht 25 tot 30°C zelfs nog aangenaam is. Vanaf een buitentemperatuur van 30°C of meer
gebeurt warmteafgifte bijna enkel nog door verdamping.

45
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
2.2 Neerslag
2.2.1 Regenval
België kent een klimaat dat niet extreem nat is, maar
waarin voldoende neerslag valt. Gemiddeld valt er 852
mm neerslag over 199 neerslagdagen.
Een regendag is een dag waarop minstens 0,1 mm
regen valt. Hetzelfde geldt voor een sneeuwdag. Als
we de neerslagdagen per jaar bekijken, zou je denken
dat België een regenland is. Er zijn zo’n 199
neerslagdagen, maar tegelijkertijd regent het maar 7%
van een heel jaar, oftewel slechts 613 regenuren per
jaar. Dat betekent dat het jaarlijks op meer dan 8.100
uren droog is. Een jaar telt 8.760 (of 8.784 in een schrikkeljaar) uren.
2.2.1.1 Motregen
Iedereen kent de mottige motregen wel. Motregen doet zich in België tegenwoordig
minder voor. Er valt meestal motregen wanneer er zich nevel en mist voordoet, en/of
wanneer we onder de invloed zijn van een drukgebied met sterk verzwakte fronten,
meestal een warmtefront.
2.2.1.2 Buienregen
Buienregen kennen we ook maar al te goed, en doet zich steeds meer voor. Buien kunnen
eender wanneer in het jaar voorkomen, maar zijn het hevigst in de lente en zomer. Ook in
de herfst kunnen nazomerbuien voor heel wat schade en problemen zorgen.
Sommige buien kunnen massief veel regen veroorzaken, we spreken dan van 50 of zelfs
100 mm regen op korte tijd (meestal 2 tot 4 uur). Deze geven bijna meteen aanleiding tot
tijdelijke overstromingen.

2.2.2 Sneeuwval
Met sneeuw zijn we tussen 2008 en
2013 weer meer en meer bekend
geworden, na een tienjarige periode
waarin we weinig sneeuw over ons
kregen. In december 2010 viel op
sommige plaatsen 20 cm sneeuw
doorheen de maand, in de Ardennen
werden pieken van 70 cm gemeten.
Gemiddeld valt er jaarlijks op zo’n 30
tot 40 dagen sneeuw, soms van
weinig betekenis, maar soms ook
hevig. Buien die 5 tot 10 cm sneeuw lossen zijn gemeengoed. Aan zee valt er meestal
weinig tot geen sneeuw, vooral omdat het zeewater de temperatuur daar hoger houdt dan
in het landelijke binnenland.
In de weerkunde wordt gesproken over neerslag in millimeter. Hier treedt een vuistregel in
werking, dat 1 mm neerslag in de vorm van sneeuw zorgt voor 1 cm gevallen sneeuw bij
een standaard vlokdichtheid.

46
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
2.2.2.1 Natte sneeuw
Als het in het binnenland sneeuwt, dan valt er veel vaker natte sneeuw dan vaste sneeuw.
(Hoewel?) Een sneeuwzone is een lagedrukgebied, en voert meestal iets minder koude
lucht aan (wolken temperen sowieso de koude al, net als de zee).
2.2.2.2 Sneeuwduinen
In combinatie met een krachtige wind (4 – 5 beaufort) kunnen sneeuwophopingen
ontstaan. De vers gevallen droge sneeuw waait op en vormt hopen van soms wel een halve
meter hoog. De laatste keer dat dit gebeurde was midden maart 2013. Gelukkig is dit
fenomeen zeldzaam.
2.2.2.3 Blizzard
Een nog zeldzamer fenomeen is de blizzard, letterlijk vertaald ‘sneeuwstorm’. Van een
sneeuwstorm is sprake wanneer er 7 beaufort of meer wind staat en er hevige sneeuw valt,
die blijft liggen bij temperaturen onder het vriespunt.
In België is een blizzard zeer zeldzaam tot onbestaand. Soms gebeurt het wel dat er een
krachtige wind staat, waardoor sneeuwduinen en hevige sneeuwjacht ontstaan.

2.2.3 Winterse buien


Winterse buien zijn een mengeling van:

• Regen en sneeuw
• Regen en hagel
• Hagel en sneeuw
• Onderkoelde regen
Winterse buien vallen bij temperaturen tussen 0 en 7°C. Soms gebeurt het weleens dat
onderkoelde regen valt bij -1°C, en omgekeerd kan het ook: wanneer de omstandigheden
perfect zijn (de lente is bijvoorbeeld ideaal hiervoor) kan het zelfs bij 8 of 9°C ook nog
winteren.

2.2.4 Hagel
Hagel zijn ijsbolletjes die ontstaan in wolken, door
opwaartse en neerwaartse stuwbewegingen. In
tegenstelling tot gewone regen, die wanneer hij te
zwaar wordt gewoon valt, kan een hagelkristal door
constante op-en-neerbewegingen een diameter tot
wel 10 cm halen.
De hagel zoals we hem in België kennen, is meestal
klein en snel voorbijgaand. In een hevige zomerbui is
het soms wel mogelijk dat er in ons land hagel valt
tot 3 of 4 cm in diameter, of lokaal zelfs groter.

2.2.5 IJsregen
IJsregen, zoals de naam het zegt, is onderkoelde regen die onderweg naar de grond
bevriest. Dit is een zeer gevaarlijke situatie, zeker op de weg. Gelukkig komt dit fenomeen
bijna nooit voor in ons land. Slechts 1 keer kwam het tot ijsregen in het verleden.

47
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
2.2.6 Mist
Mist zijn in feite zeer laaghangende wolken. Mist ontstaat wanneer de luchtvochtigheid
stijgt tot 100%, en de lucht dus helemaal verzadigd is door vocht.
Anders gezegd: wanneer de temperatuur op een bepaald moment gelijk is aan of lager dan
het dauwpunt, het punt van verzadiging van de lucht met water, ontstaat mist.
Vooral aan het begin van de lente, en gedurende begin en midden van de herfst, doet zich
in België regelmatig mist voor. Deze kan dicht zijn, soms wel zo dicht dat het zicht slechts
20 meter bedraagt. Het wegverkeer is dan in (groot) gevaar.

48
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
2.2.7 Droogte
2.2.7.1 Neerslagtekort
Wanneer we een droog seizoen hebben, meestal de lente of zomer, ontstaat er op den
duur een neerslagtekort.
Concreet is het neerslagtekort het verschil tussen verdamping en gevallen neerslag. Het is
een maatstaf voor de droogte van het aardoppervlak. Het neerslagtekort is rechtlijnig
evenredig met de kans op natuurbranden.
2.2.7.2 Natuurbrand
We spreken van een natuurbrand wanneer door droogte brand ontstaat in een gebied
waarin zich veel bomen, bossen of grassen bevinden. Deze branden kunnen onopzettelijk
zijn, en in dat geval is het de hete zon die de brand veroorzaakt doordat de
ontbrandingstemperatuur van het groen zakt. Zelden veroorzaken dieren een
natuurbrand.
De branden kunnen ook opzettelijk zijn, door menselijk kwaad opzet.
2.2.7.2.1 Brand Kalmthoutse Heide 25 mei 2011
Op 25 mei 2011 was het prijs. In de namiddag begon een klein brandje zich te verspreiden.
Door de droogte en wind had het vuur vrij spel, en heeft zo 600 hectare (6.000.000 m²)
natuurgebied verwoest. De oorzaak is nooit echt bekend geraakt, al was brandstichting
niet uitgesloten omdat de brandhaard gevonden is net naast een weg. Er viel gelukkig een
kleine hoeveelheid regen tijdens de brand, hetgeen de bluswerken heeft geholpen.

49
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
2.3 Zon
2.3.1 Zonneschijnduur
De zon schijnt in België gemiddeld 1.550
uur per jaar. Hoe meer naar het westen,
hoe hoger de zonneschijnduur. Hoe
meer naar het oosten, hoe minder zon.
De kust heeft gemiddeld zo’n 100 uur
zon meer dan het centrum, de Ardennen
net 100 uren minder.
December is gemiddeld gezien het
somberst met slechts 45 uur zonneschijn. Juli is dan weer het zonnigst met 201 uur zon.
Toch kunnen er zich grote verschillen voordoen in die waarden.
Zo kan bijvoorbeeld eender welke maand van november tot februari de somberste van het
jaar zijn. Februari 2010 is een mooi voorbeeld met slechts 29 uur zon. December 1934
spant echter de kroon met slechts 10 uur over 31 dagen!
Maar ook januari kan somber verlopen. In 2004 scheen de zon die maand slechts 34 uur.
November staat bekend om zijn wispelturig karakter, en in
2010 was ze met 24 uur zon dus zelfs somberder dan de
somberste maanden in januari en februari ooit gemeten!
Omgekeerd geldt ook: eender welke maand van april tot
augustus kan de zonnigste van het jaar zijn. De zonnigste
maand ooit was mei 1989 met 328 uur zon, maar ook in
april kan de 300 uur gehaald worden, zoals bijvoorbeeld
recent nog in 2007 (301 uur).
Juli 2006 staat met 314 uur op de hoogste plaats voor juli.
In augustus merken we het korten van de dagen maar toch
kregen we in 1947 de tweede zonnigste kalendermaand
ooit gemeten met 323 uur! Juni is over het algemeen net iets minder zonnig ten opzichte
van de daglengte: het record staat op naam van 1976 met 302 uur.
2.3.1.1 Daglengte ten opzichte van het weerbeeld
De dagen lengen vanaf 21 december, de winterzonnewende dus. Zo gaan we geleidelijk
aan van 8 uur daglicht naar 16,5 uur op 21 juni, de zomerzonnewende. Het is dus
vanzelfsprekend dat de zonneschijnduur dit patroon volgt, maar niet helemaal.
Daglicht is namelijk niet de enige invloed op de zonneschijnduur. Het hangt van maand tot
maand af, aan de hand van het weerpatroon dat zich in die maand voordoet. April kan zo
somberder zijn dan maart terwijl de dagen juist lengen. Omgekeerd ook: december kan
zonniger zijn dan november, al gebeurt dit fenomeen niet zo vaak meer tegenwoordig.

50
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
2.3.2 Zonkracht
Het aardoppervlak ontvangt, afhankelijk van de hoogte van de zon, meer of minder
zonnestraling. De zonkracht ligt in december het laagst, en in juni het hoogst. Toch kan het
in april of mei ook al gevaarlijk zijn om buiten in het zonnetje te vertoeven. In augustus kan
je eveneens nog makkelijk zonnebrand oplopen.
De zonkracht kan op twee manieren worden bepaald. Meest bekend is de UV-index. Maar
de officiële methode is de stralingsenergie.
2.3.2.1 UV-index
De UV-index is een cijfer dat aangeeft hoe
snel een bepaald huidtype kan verbranden.
Er zijn 4 huidtypen die het meest
voorkomen in België:

• Type 1: rood of witblond haar,


verbrandt zeer snel en wordt nooit
bruin. Lichte huid met veelal
sproeten.
• Type 2: blond haar, lichte oogkleur,
verbrandt snel maar wordt lichtjes
bruin.
• Type 3: lichte huidtint, donkerblond
of bruin haar, donkere ogen. Wordt makkelijk bruin en verbrandt zelden.
• Type 4: verbrandt nooit, bruint sterk. Getinte huid, donker haar en donkere ogen.
Huidtype 2 en 3 komen in België het meest voor.
De tijd tot verbranding wordt berekend met een basisgetal. Dat getal wordt gedeeld door
de UV-index van dat moment. Het basisgetal is slechts een indicatie, praktisch gezien is het
niet mogelijk om ieder persoon volgens 1 enkel huidtype te klasseren.
Voor huidtype 1 is het basisgetal 67. Voor huidtype 2 is het 100, voor huidtype 3 is het 200
en voor huidtype 4 is dat 300.
Is de UV-index 7, en heb je huidtype 2, dan is de formule (100/7) = 14,4 minuten voor
mogelijke zonnebrand.
In december ligt de UV-index tussen 0 en 1. Ze stijgt langzaam tot 3 – 4 in maart, 4 – 5 in
april en 5 – 7 tijdens de zomermaanden. Door de herfst zakt zij terug tot 3 – 4, in november
is dat nog maar 1 – 2.
Toch zijn korte pieken boven deze gemiddelden mogelijk. Eind april 2013 bijvoorbeeld lag
de UV-index tijdelijk op 6,5 en da’s een waarde normaal voor juni en juli.

51
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
2.3.2.2 Stralingsvermogen en stralingsenergie
Het stralingsvermogen is het vermogen in Watt per vierkante meter die de zon uitstraalt.
De stralingsenergie is wat uiteindelijk het aardoppervlak bereikt.
De zon straalt normaal zo’n 1366 Watt/m² uit naar de aardse atmosfeer. Door het
opvangen van straling door de atmosfeer bereikt maximum 1000 Watt/m² het
aardoppervlak. Dat betekent, in de meest ideale situatie.
Hoe lager de zon staat aan de hemel, hoe groter de stralingshoek en hoe minder straling
ons bereikt. Daardoor krijgen we in de winter slechts 100 tot 300 W/m² straling binnen. In
de zomer is het meestal bewolkt, waardoor we 600 W/m² straling binnen krijgen als
gemiddelde. Op een zonnige zomerdag kan dat dus inderdaad oplopen tot 1000 W/m².
Deze waarden zijn een handig hulpmiddel voor de berekening van de opbrengst van een
zonnepaneel. Zonnepanelen worden best in het zuiden geplaatst, met een hoek van 35 tot
40° tot de hemel. Het rendement van een hoogkwaliteits zonnepaneel is dan 10 tot 15%
groter dan wanneer het zonnepaneel naar het westen of oosten is gericht.
Let op. De maximum omzettingskracht van een zonnepaneel wordt uitgedrukt in Wattpiek.
Heeft een zonnepaneel 100 Wattpiek als maximum, dan kan deze maximaal 100 W/uur
omzetten in stroom. Je haalt dus in de verste verte de totale uitstralingsenergie niet bij
elkaar. Het gemiddelde rendement van zonnepanelen ligt tussen 25 en 40%, afhankelijk
van de kwaliteit ervan.

2.3.3 Meten van zonneschijn


De zonneschijn werd vroeger gemeten met een glazen bol die functioneerde als
vergrootglas, en een papier. Het glas brandde een straal door het papier heen, en op het
eind van de dag kon zo worden gemeten hoelang de zon scheen.
Er was nood aan een modernere methode, aangezien de foutmarge van deze manier
aanzienlijk was. Zo werd er meestal minder zonneschijn opgemeten dan er daadwerkelijk
was, door vochtigheid of een te laag staande zon.
Daarom wordt de zonneschijnduur sinds 2009 met elektronische sensoren gemeten. Deze
actinometrische sensoren zijn zeer nauwkeurig en werken in tegenstelling tot het
doorgebrande papiertje non-stop en zonder fouten.

52
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
2.3.4 Astronomische seizoenen en daglengte
Op school wordt met de paplepel ingegoten dat de kortste dag de dag is wanneer de
winter begint, en omgekeerd, dat de langste dag de dag is wanneer de zomer begint. Dit is
inderdaad het geval: in Ukkel duurt de dag tijdens de winterwende ongeveer 7 uur 57
minuten. Tijdens de zomerwende is dat ongeveer 16 uur 31 minuten.
Wat echter niet het geval is, is dat de zon tijdens aanvang van de winter het laatst op komt
en het vroegst onder gaat. In de zomer is het tegengestelde slechts gedeeltelijk waar!! De
zon komt op 21 juni op een aantal seconden na het vroegst op en gaat op een aantal
seconden na het laatst onder.

Eerst even wat astronomie.


Doordat de as van de aarde een hoek maakt van 23,44° met de evenaar ervaren we
seizoenen. De aarde draait in ongeveer 365,2423 dagen 1 volledig rondje om de zon ten
opzichte van het lentepunt. Dit wordt een tropisch jaar genoemd.
Doordat de aarde niet in een perfect cirkelvormige baan maar in een ellips rond haar ster
draait, duren lente en zomer een viertal dagen langer dan herfst en winter. Dit geldt voor
het noordelijk halfrond (ten noorden van de evenaar).
De echt technische details ga ik je besparen, maar het komt erop neer dat de aarde vanaf
een bepaald punt sneller rond de zon gaat draaien omdat ze onder invloed van
zwaartekracht een hogere acceleratie krijgt. De aarde staat tijdens de zomerwende
ongeveer 152 miljoen kilometer van de zon af, dit wordt het aphelium genoemd. Het
tegengestelde is het perihelium, en dan staat de Aarde het dichtst bij de zon met zo’n 147
miljoen kilometer. Naarmate onze planeet dat perihelium nadert en terug van dat punt
vertrekt gaat ze sneller rond de ster bewegen en dat zorgt voor de kortere herfst en
winter.
We gaan het nog iets moeilijker maken nu: doordat een tropisch jaar (gemiddelde tijd
tussen 2 passages door het lentepunt) ongeveer 365,2423 dagen duurt lopen we op 4 jaar
tijd een deficit op van bijna 1 volledige dag. Daarom wordt om de 4 jaar een schrikkeldag
ingevoegd, behalve om de 100 jaar maar wél weer om de 400 jaar!
Goed, genoeg van schrikkeldinges, maar het is wel belangrijke informatie om te weten
wanneer een seizoen precies begint. Zonder de schrikkeldag zouden de seizoenen elk jaar
ongeveer ¼ van een dag blijven opschuiven. Als we de schrikkeldag nu zouden afschaffen
zou in het jaar 2740 winter zo zomer zijn en omgekeerd!
In de jaren dat er geen schrikkeldag van toepassing is, is het inderdaad zo dat de seizoenen
telkens een 5,5 tot 6 uur ten opzichte van het jaar ervoor later starten.
In punt 1.4 werd ook al gezegd dat ons op school werd of wordt aangeleerd dat de lente
op 21 maart, de zomer op 21 juni, de herfst op 23 september en de winter op 21 december
begint. Als we bovenstaande uitleg toepassen is het makkelijk te zien dat dit dus niet altijd
het geval is.
Zo begon de lente de laatste 10 jaar steeds op 20 maart, de zomer in 2012 en 2016 op 20
juni (door de correctie van 24 - ~6 uur van het schrikkeljaar), de herfst om de twee jaar
afwisselend op 22 of 23 september en de winter in 2011 en 2015 op 22 december.

53
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
Over wat waren we nu bezig? Ha ja, het is niét zo dat aan het begin van het winterseizoen
de zon het laatst op komt. Op 21 december 2017 bijvoorbeeld komt de zon op om 8u42.
Het is pas tussen 27 december 2017 en 3 januari 2018 dat de zon op zijn laatste tijdstip
boven de horizon komt, namelijk om 8u45.
Hetzelfde geldt voor de zonsondergang: op 21 december 2017 gaat de zon onder om
16u39. Maar dan beginnen de dagen alweer te lengen! Tussen 8 en 16 december 2017 gaat
ze onder om 16u37 ofte 2 minuten eerder dan op de winterwende.
In de zomer is het een heel ander verhaal. Zoals hierboven gezegd duren lente en zomer
zo’n 4 dagen langer dan herfst en winter door de ellipsvormige baan die de aarde rond de
zon aflegt. Bij elkaar opgeteld betekent dat dus een verschuiving van zo’n -8 dagen door
herfst en winter.
Hierdoor is het op enkele seconden verschil na wel degelijk zo dat de zonsopgang het
vroegst valt met het begin van de zomer, en ook het laatst ondergaat.
Als we de gegevens van de Koninklijke Sterrenwacht van België erbij nemen kunnen we
zien dat voor 2017 het vroegste tijdstip van zonsopkomst 5u29 ’s ochtends is en dit tussen
11 en 22 juni. Het laatste tijdstip van zonsondergang is 22u00 en dit tussen 21 en 29 juni.
Je ziet, 22 juni en 21 juni kruisen elkaar. Dit is een (al zij het simpele) verklaring voor wat ik
net beschreven heb.
Nu gaan we even de lente en de herfst onder handen nemen. Er wordt ons gezegd dat
tijdens het begin van de lente en herfst de dag en de nacht exact 12 uur lang is.
FOUT!
De lente begon dit jaar op 20 maart. Op die datum kwam de zon op om 6u43 en ging ze
onder om 18u56. Dat maakt een daglengte van 12 uur en 11 minuten.
De herfst begint op 22 september. De zon komt dan op om 7u29 en gaat onder om 19u41.
Dit geeft een daglengte van 12 uur en 12 minuten.
Er zijn enkele belangrijke oorzaken dat de dag/nacht regel niet opgaat:
- De zon is een bol. Zonsopkomst en zonsondergang worden berekend aan de hand
van het bovenste puntje dat het laatst onder de horizon verdwijnt en het vroegst
terug boven de horizon komt. Snap je het plaatje?
- Wanneer de zon al onder de werkelijke horizon is gezakt, zien we ze nog altijd. We
weten allemaal dat de aarde rond is. De horizon maakt dus ook een boog in elke
kijkrichting. Als je een heldere zonsondergang bekijkt zie je dat de zon ‘groter’
wordt als ze stilaan van onder ons zicht verdwijnt. Dit wordt refractie genoemd, het
breken van een lichtstraal onder verandering van een doorzichtige stof door een
andere. De luchtlagen in onze atmosfeer zijn daar een mooi voorbeeld van. Wat wij
zien, de grote bol, is onze ZICHTBARE horizon.
- Hierdoor wijken de parameters van opkomst en ondergang af.

54
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
2.3.5 Stand van de zon en gang van de temperatuur
In punt 2.3.4 werden de afstand van de aarde tot de zon, de lengte van de seizoenen en de
daglengte besproken.
Nu gaan we van de jaarlijkse
gang even over naar de
dagelijkse gang van het weer.
Onder invloed van de zon
warmt het aardoppervlak op. De
zon geeft zonnestraling af. Dit
noemen we inkomende straling.
Ondertussen straalt de aarde
ook haar warmte terug uit. Dat
is de uitgaande of aardse straling.
’s Nachts, wanneer de zon niet van de partij is, is er enkel sprake van aardse uitstraling. Het
koelt op die manier af. Wanneer de zon op komt koelt het nog steeds af, de zonnestralen
zijn immers nog niet sterk genoeg om de uitgaande straling te counteren. Pas vanaf het
moment dat de zon meer instraling geeft dan de aarde terug uitstraalt warmt het
aardoppervlak op.
Daarom is het niét zo dat het bij zonsopkomst al warmer wordt: pas even na zonsopkomst
zal de temperatuur gaan stijgen. (Hier is de invloed van storingen of drukverschillen niet in
verwerkt, dus die regel is ook niet altijd het geval.)
De zon staat op zijn hoogste punt rond de middag. Het moet wel gezegd: dit geldt zonder
invloed van zomertijd en/of tijdzones! In de praktijk ligt het hoogste punt van de zon bij
ons rond 12u50 in de winter, en om 13u50 in de zomer. Na het maximum aan zonnestraling
zakt de zon weer, maar het aardoppervlak warmt nog steeds op omdat de instraling nog
altijd groter is dan de uitstraling.
In het fotootje is te zien dat het aardoppervlak ook meer uitstraling geeft naarmate het
warmer wordt. De lucht is dan een koude massa en doordat de luchtvochtigheid zakt in de
warme massa, het aardoppervlak zelf, stijgen opgewarmde luchtbellen op. Dit noemt men
convectie. Convectie zorgt voor turbulentie, dat op zijn beurt (bij grote verschillen en op
grotere schaal) voor warmteonweders et cetera kan zorgen, maar dat terzijde nu.
Eens de instraling kleiner wordt dan de uitstraling, koelt het aardoppervlak terug af. We
zien in putje zomer dat dit gebeurt tussen 17 en 19 uur, afhankelijk van de aangevoerde
luchtmassa.
Zo ontstaat dus de dagelijkse gang van de temperatuur.
Er is wel 1 kanttekening: naarmate we dichter bij de zomerwende komen komt de zon
steeds hoger aan de horizon te liggen. (Dit is ook te zien aan de UV-index, die het hoogst
ligt rond de zomerwende bij een heldere hemel.) Hoe meer richting loodrecht de zon op
een oppervlak schijnt, hoe harder de zonnestraling zijn werk doet en hoe warmer het
aardoppervlak dus wordt. Doordat in en rond de winter de zon heel laag aan de horizon
blijft bereikt de straling ons niet zo goed. Daarom heeft de zon in dat seizoen minder
invloed op de dagelijkse gang, en nemen de luchtmassa’s het werk over. Het kan dan zo zijn
dat het ’s nachts warmer is dan overdag, of dat de temperatuur de hele dag gelijk blijft.

55
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
2.4 Wind en windrichting
De wind en windrichting is rechtstreeks
gekoppeld aan het passeren van
drukgebieden.
De plaats van het drukgebied is heel
belangrijk voor de windrichting.
Net ten westen van een lagedrukgebied
komt de wind zo bijvoorbeeld vanuit het
noorden, net ten oosten ervan uit het
zuiden. Bij een hogedrukgebied is het net
andersom.
Nu is het wel zo dat een drukgebied op eender welke plaats kan liggen en de windrichting
afhankelijk van de diepte van een laag of de hoogte van een hoog een andere kromme
maakt, dus het bepalen van de windrichting op een weerkaart vraagt enige ervaring.
Drukverschil wordt getoond met isobaren. Dat zijn lijnen van gelijke druk. Hoe verder de
lijnen uit elkaar liggen, hoe minder wind. Hoe dichter ze bij elkaar liggen, hoe meer wind.
In het ‘oog’ van een drukgebied staat meestal weinig wind. Net aan de zijde van het oog
van een lagedrukgebied staat er echter veel wind, mede afhankelijk van waar de sterkste
gradiënt zich bevindt. Het principe werkt zoals een orkaan of tornado. In een
hogedrukgebied staat vrijwel overal weinig wind, tenzij er grote verschillen zijn tussen
hogedrukgebied en de rest van de atmosfeer.
In België komt de wind meestal vanuit het westen, en over het algemeen meer vanuit het
noordwesten dan vanuit het zuidwesten. Meer uitleg over de meest herkenbare
luchtsoorten die hiermee worden aangevoerd vind je in punt 3.1.3.

56
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
2.4.1 Schaal van Beaufort
De schaal van Beaufort is de schaal die wordt gebruikt voor het meten van de windkracht.
Ze bestaat uit dertien onderdelen, tussen 0 en 12. De windsnelheid moet worden gemeten
over een gemiddelde van tien minuten, om de windkracht van dat moment te bepalen.
Hieronder vindt u een tabel met de categorieën in deze schaal.

Schaal van Benaming Snelheid in km/uur Opmerking


Beaufort gemiddeld 10 min.
0 Windstil 0–1 Rook stijgt rechtop
1 Zeer zwakke wind 1–5
2 Zwakke wind 6 – 11 Voelbaar in gezicht
3 Vrij matige wind 12 – 19
4 Matige wind 20 – 28 Warrend haar
5 Vrij krachtige wind 29 – 38 Grens voor paraplu’s
6 Krachtige wind 39 – 49
7 Harde wind 50 – 61 Problemen voor
fietsers
8 Stormachtige wind 62 – 74
9 Storm 75 – 88
10 Zware storm 89 – 102 Schade aan
gebouwen mogelijk
11 Zeer zware storm 103 – 117
12 Orkaan 117+ Schade aan daken

57
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
3 Luchtdruk en atmosferische dynamiek
Voor we aan de slag gaan met het lezen van dit hoofdstuk, moeten we eerst wat
basisregels leren begrijpen.
Overal ter wereld ligt de normale atmosferische druk op
zeeniveau op 1013,4 hPa. Ligt de waarde onder die
normale, dan spreken we over lage druk. Ligt ze
erboven, dan spreken we over hoge druk.
Een drukgebied is een gebied waarin de luchtdruk over
langere afstand hoger of lager ligt dan de normale.
Een lagedrukgebied is een gebied waar lucht naar de
kern wordt aangezogen, om zo de lagedruk’put’ op te
vullen. In het noordelijk deel van de wereld draait een
lagedrukgebied in tegenwijzerzin. Met andere woorden:
de lucht wordt in tegenwijzerzin naar het
lagedrukgebied gezogen.
Een hogedrukgebied is net een gebied waar lucht vanuit de kern wordt verspreid. Er is te
veel druk, en die hogedruk’berg’ moet weg.
In het noordelijk deel van de wereld draait zo’n hogedrukgebied in wijzerzin. De lucht
wordt dus in wijzerzin ‘rondgestrooid’.
Het hele systeem van drukverandering wordt onderhouden door convergentie en
divergentie. Convergentie is de samenstroming van lucht. Op het aardoppervlak zal lucht
naar boven uitwijken en daardoor zakt de luchtdruk. Stijgende lucht koelt af, en als de
atmosfeer vochtig genoeg is treedt er wolkenvorming op waardoor er neerslag kan vallen.
Wanneer hetzelfde zich voordoet in de troposfeer (het deel van de atmosfeer waar wolken
zich kunnen vormen) zal lucht naar beneden uitwijken en ontstaat er hoge druk. Dit wordt
divergentie genoemd.

58
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
3.1 Drukgebieden
De aardatmosfeer probeert de druk overal ter wereld gelijk te houden, maar doordat het
weer zijn invloed heeft op onze atmosfeer, ontstaan op bepaalde plaatsen
drukoverschotten en druktekorten.
In hoofdzaak zijn het een aantal stromingen uit vaste ‘drukcellen’ die voor het verschil in
druk zorgen. Dit hangt af van de wereldtemperatuur, regionale temperatuurverschillen en
de aardse in- en uitstraling. Op Europese schaal verplaatsen drukgebieden zich meestal van
west naar oost.
3.1.1.1 Lagedrukgebied
In een lagedrukgebied ligt de luchtdruk onder
1013 hPa. Een lagedrukgebied ontstaat
wanneer twee tegengestelde luchtsoorten
(koud/warm, droog/vochtig) elkaar ontmoeten.
Een lagedrukgebied is op een weerkaart te
herkennen aan de letter L.
Er is onderscheid te maken tussen 2
eenvoudige soorten, de frontale depressie en
de thermische depressie.

3.1.1.1.1 Frontale depressie


In een frontale depressie duwt de koude lucht
de warme lucht naar omhoog. Doordat dit snel
gebeurt (warme lucht is lichter dan koude) ontstaan er regenzones. De koude zorgt voor
een snellere daling van de luchtdruk.
Een frontale depressie ontstaat meestal ten noorden van ons land. Die zorgt bij ons dan
voor westelijke stromingen, van over zee dus.
De frontale depressie komt in ons land het meest voor, en zorgt voor langdurige regen of
grijze dagen.
Ze wordt op een weerkaart aangeduid als een blauwe lijn met driehoekjes. De driehoekjes
staan in de richting naar waar het front zich verplaatst.
3.1.1.1.2 Thermische depressie
Een thermische depressie ontstaat wanneer een hogedrukgebied stil hangt boven een
regio. Doordat de lucht aan de grond opwarmt en de verdamping niet weg kan naar de
atmosfeer (een hogedrukgebied houdt dit tegen), ontstaan er in het hogedrukgebied
gebieden van lagedruk die (zeer) onstabiel zijn en voor hevige buien (ook onweer) kunnen
zorgen.
Dit patroon zien we vooral in zomermaanden, zoals bijvoorbeeld op enkele dagen in juli
2013.

59
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
3.1.1.2 Hogedrukgebied
Een hogedrukgebied is een gebied waarin de
druk hoger ligt dan in zijn omgeving. Vanaf
ongeveer 1014 hPa spreken we van hoge
druk ten opzichte van zeeniveau. Een
hogedrukgebied is veel trager dan een
lagedrukgebied. Daarom kan een hoog soms
wel weken aanslepen, omdat het blijft
hangen.
Een hogedrukgebied ontstaat doordat in de
bovenste luchtlagen bepaalde luchtsoorten
met elkaar mengen. De druk stijgt, maar
doordat de bovenste luchtlaag kouder is dan
die eronder wordt de lucht opnieuw naar
beneden gedrukt. Hierdoor daalt de druk weer.
Afhankelijk van hoelang dit proces in beslag neemt, blijft het hoog voor bepaalde tijd
bestaan.
Een hogedrukgebied is op een weerkaart te herkennen door middel van de letter H.
3.1.1.3 Zadelgebied
Het zadelgebied is een kruispunt tussen
lage en hoge druk. Wanneer 2
hogedrukgebieden en 2 lagedrukgebieden
in gekruiste positie (zie foto) ten opzichte
van elkaar stromen is er een ‘scheidingslijn’
te merken op de weerkaarten. De
luchtstroming op het kruispunt heeft
dezelfde richting, maar de aangevoerde
lucht komt uit twee verschillende sectoren.
Aan de uitstromingsas ontstaan fronten, of
wanneer er een front is zal het versterken in
kracht.
3.1.1.3.1 Anticyclonaal zadelgebied
In een anticyclonaal zadelgebied is het
weertype meestal rustig. De
hogeluchtdruklijnen hebben meer invloed
dan de lageluchtdruklijnen. In de zomer
zorgt dit voor mooi en zonnig weer. Wanneer dit gebied zich voordoet in een warme
luchtmassa in de winter is er meer kans op mist. In een koude luchtmassa daarentegen
zorgt het tijdens de dag meestal voor stapelwolken.
3.1.1.3.2 Cyclonaal zadelgebied
In een cyclonaal zadelgebied hebben de lageluchtdruklijnen een grotere invloed dan de
hogeluchtdruklijnen. De lagedrukgebieden zijn krachtiger dan de hogedrukgebieden en
zorgen voor een vore (zie 3.1.2.5). Bij vochtige luchtmassa’s ontwikkelt er zich frontale
bewolking en valt er regen. Als de lucht onstabiel is in de zomer kan het tot zware
onweersbuien komen door middel van convergentie of luchtdrukdaling.

60
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
3.1.2 Fronten en storingen
3.1.2.1 Koufront
Een koufront is een front waarachter zich
koudere lucht bevindt. De koude lucht duwt de
warmere lucht naar omhoog, waardoor in die
lijn een regenzone ontstaat.
Sommige koufronten zijn languitgestrekt en zorgen voor veel en/of langdurige neerslag.
Andere koufronten zijn kleiner en trekken snel over.
Een koufront is sneller dan een warmfront.
Het koufront wordt op een weerkaart aangeduid door middel van een blauwe lijn met
driehoekjes, in de richting van zijn beweging.
3.1.2.2 Warmfront
Een warmfront is een front waarachter warme
lucht zit. De warme luchtmassa schuift over
de koude luchtmassa.
Bovenop de koude lucht ontstaat bewolking waaruit regen of motregen kan vallen,
doordat de warme lucht afkoelt bij het stijgen, en die verdamping als regen valt. De
neerslaghoeveelheid is wel minder groot dan bij een koufront. Ook hoeft het niet altijd te
regenen in de buurt van zo’n warmfront, bijvoorbeeld wanneer het temperatuurverschil
tussen grond en front klein is.
Een warmfront is langzamer dan een koufront, en wordt dus meestal ingehaald door zo’n
koufront waardoor een occlusiefront ontstaat.
Een warmfront wordt op een weerkaart aangeduid door middel van een rode lijn, met
halve cirkels in de richting van zijn beweging.
3.1.2.3 Occlusiefront
Luchtsoorten vermengen zoals geweten met
elkaar. Wanneer een warmtefront wordt
ingehaald door een koufront, ontstaat op dat
punt een occlusiefront.
Een occlusiefront is het meest onstabiele type front, doordat de fronten en luchtsoorten
daar ter plekke mengen. Het zal je dus ook niet verwonderen dat bij zo’n front de meeste
buien ontstaan.
Op de weerkaart wordt een occlusiefront aangeduid met een paarse lijn, waaraan halve
cirkels én driehoekjes zijn verbonden in de richting van zijn beweging.

61
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
3.1.2.4 Stationair front
Een stationair front is een front dat zich niet of
amper verplaatst. Dichtbij een stationair front is het
grijs, nevelig, en valt er heel lichte tot helemaal
geen neerslag. Dit front komt in Europa zelden
voor.
Een stationair front wordt aangeduid op een weerkaart door middel van een lijn,
afwisselend blauw en rood, met blauwe driehoekjes en rode halve cirkels in
TEGENGESTELDE richting.
3.1.2.5 Trog en vore
Een vore en een trog zijn uitlopers van een lagedrukgebied. Met andere woorden: een vore
of trog is altijd gekoppeld aan een lagedrukgebied. Er zit echter een verschil in beide typen
storingen.
Een trog is in feite een lang uitgestrekt gebied met lage luchtdruk. De lijnen van gelijke
druk of isobaren (zoals te zien op een weerkaart) zijn tegen de klok in gekromd. Ter hoogte
van een trog liggen die lijnen meestal zeer dicht bij elkaar, waardoor het luchtdrukverschil
op korte afstand zeer groot kan zijn. Hoe groter het drukverschil, hoe harder de wind die
de trog met zich meebrengt. Afhankelijk van de ‘diepte’ van de luchtdruk is er een al dan
niet stevige en min of meer georganiseerde buienlijn aan gekoppeld wanneer de lucht in
de trog stijgt.
Wanneer een koufront ons passeert waaraan opklaringen waren gekoppeld volgt meestal
zo’n trog. Ze zijn perfect op een buienradar te spotten.
Een trog is op een weerkaart te zien als een dikke blauwe lijn.
Een vore is ook een lang uitgestrekt gebied met lage luchtdruk, maar met het verschil dat
de isobaren veel verder uit elkaar liggen. Het verschil in luchtdruk is een stuk kleiner, er
staat dus (veel) minder wind aan de uitloper van het gebied. De isobaren hebben een
V-vorm van aard. Ze zijn wel sterk in tegenwijzerzin gekromd. De vore als benaming is
stilaan aan het uitsterven; in de plaats wordt de ‘trog’ als een gelijke betekenis
aangenomen, omdat ze in wezen dezelfde aard hebben.
3.1.2.6 Rug
Een rug is het tegenovergestelde van een trog. Afhankelijk van de plaats waar een rug zich
bevindt wordt het ook wel een wig genoemd.
Een rug is een uitgestrekt gebied van hoge luchtdruk, en dus ook een uitloper van een
hogedrukgebied. De isobaren liggen gekromd in wijzerzin en ver uit elkaar. Het
luchtdrukverschil is in een rug kleiner dan in het hogedrukgebied dat eraan gekoppeld is.
Het is in zo’n rug rustig en steeds onbewolkt aangezien de lucht opwarmt doordat deze
daalt.
Een rug wordt op een weerkaart aangegeven met een dikke rode lijn.

62
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
3.1.2.7 Andere soorten storingen
Er zijn nog enkele andere soorten storingen die ik in kleiner detail ga uitleggen.
3.1.2.7.1 Polar low
Een polar low is een actieve sneeuwdepressie
in de vorm van een orkaan, met een komma
als typische uitloper. In zo’n lagedrukgebied
is het meestal stormachtig. Het laag brengt
veel sneeuwval met zich mee. In onze streken
doet een polar low zich slechts voor als de
windstroming ’s winters noordelijk is.
Ze zijn kleiner van aard dan een gewoonlijke
storing en bevinden zich ook lager dan
tropische cyclonen (maximaal 10 kilometer
hoog). Polar lows ontstaan meestal boven
het hoge noordelijke deel van de Atlantische
Oceaan, ten zuiden van IJsland en slechts
heel zelden boven onze Noordzee.
De storing is trog-achtig.
3.1.2.7.2 Koudeput
Een koudeput is ontstaan wanneer er in de hogere luchtlagen van de troposfeer koude tot
zeer koude lucht bevindt. Er ontstaat op die hoogte dan een lagedrukgebied, maar dit is
niet te zien op de grondweerkaarten aangezien het luchtdrukverschil bijna nul is. De lucht
is zeer onstabiel van aard en zuigt warme lucht van de onderste luchtlagen naar boven tot
de koudeput implodeert. (Ze trekt vacuüm onder haar eigen kracht.) Hierna wordt die
koudeput een warme luchtbel en er wordt een hogedrukgebied rond gevormd.
Onder een koudeput kan zeer veel neerslag vallen.
3.1.2.7.3 Warmtefrontgolf
Een warmtefrontgolf is een soort frontale depressie die meestal niet verder uitdiept tot
een grotere depressie, hoewel ze veel neerslag met zich mee kan brengen.

63
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
3.1.3 Luchtsoorten
Er zijn hoofdzakelijk gezien 4 belangrijke luchtsoorten die ons weer beïnvloeden. Iedere
luchtsoort kent zijn eigen karakteristieken. In luchtsoorten die zowel van over zee als van
over land kunnen komen wordt nog een verder onderscheid gemaakt.
Het is niet alleen de luchtsoort die van belang is. Ook de zeewatertemperatuur speelt een
belangrijke rol. Is deze lager dan gemiddeld, dan is een maritieme luchtsoort ook kouder
en minder vochtig. Verder is ook nog de reeds gebeurde opwarming van het hele continent
van belang. Is het in een periode nooit heel warm geweest, dan zal een binnenkomende
continentale luchtsoort ook een kleine afwijking vertonen in temperatuur.
Het kan evengoed zijn dat twee luchtsoorten een grens vormen boven ons land. Als dit
gebeurt is er een scheidingsvlak tussen enerzijds de ene en anderzijds de andere
luchtsoort. Dan kan het bijvoorbeeld in Noord-België koud zijn, terwijl het in Zuid-België
veel warmer is. Elke combinatie is mogelijk.
Ook menging van luchtsoorten doet zich voor. Wanneer bijvoorbeeld warme en droge
continentale met koude vochtige maritieme lucht botst, ontstaat er bij genoeg verschil in
luchtdruk atmosferische onstabiliteit, en dus (hevige) buien met (mogelijk) onweer.
De vier belangrijke luchtsoorten zijn arctische lucht, maritieme (zee) lucht, continentale
(land) lucht en equatoriale lucht. De laatste is in België minder van belang, omdat lucht van
de evenaar ons zelden of nooit bereikt.
Maritieme en continentale lucht worden verder onderverdeeld in maritiem polaire lucht
(NW), maritiem tropische lucht (ZW-Z), continentaal polaire lucht (NO) en continentaal
tropische lucht (ZO).

3.1.3.1 Arctische en polaire lucht


Arctische lucht vindt zijn oorsprong vanuit de polen, dus voornamelijk het
noorden. Het is koude maar meestal (vrij) stabiele lucht. In de winter krijgen
we dan te maken met koud en licht vochtig weer. In de zomer zorgt een
arctische luchtsoort echter voor eveneens koud maar wisselvallig weer.
Polaire lucht kan van eender waar tussen het noordwesten en noordoosten
komen. Ze wordt meestal gebruikt als onderdeel van een andere luchtsoort.
3.1.3.2 Maritieme lucht
Maritieme lucht is lucht die zich van over de zee in onze richting verplaatst. Het is meestal
vochtige lucht die aanleiding geeft tot wisselvallig weer. Er is echter een onderscheid te
maken in deze luchtsoort.
3.1.3.2.1 Maritiem tropische lucht
Maritiem tropische lucht komt vanuit het zuidwesten. Deze
luchtsoort geeft aanleiding tot wisselvallig weer met veelal
buien. De reden hiervoor is dat maritiem tropische lucht
warm en vochtig is.

64
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
3.1.3.2.2 Maritiem polaire lucht
Maritiem polaire lucht komt dan weer vanuit het
noordwesten. Het is koude en iets minder vochtige lucht dan
de tropische maritieme lucht. Deze luchtsoort brengt ook
wisselvallig weer met zich mee, maar er is minder sprake van
buien en meer van gewone regenzones. Tussendoor blijft het
in deze luchtsoort ook weleens droog.
In de zomer hebben we meestal met deze luchtsoort te maken, en dat is de reden waarom
we wisselvallige koele zomers kennen.
3.1.3.3 Continentale lucht
Continentale lucht is lucht die komt van over het vasteland, meer bepaald uit het centrum
en oosten van Europa. Ook hier kennen we onderscheid tussen continentaal tropische en
continentaal polaire lucht.
3.1.3.3.1 Continentaal tropische lucht
Continentaal tropische lucht is zeer warme en droge landlucht en komt
meestal vanuit het zuidoosten. Deze luchtsoort geeft in elk seizoen
aanleiding tot warm en droog weer, meestal met veel zon. Helaas komt
deze luchtsoort weinig voor in België, en al zeker amper in de herfst en
winter.
Wanneer we er ’s zomers mee te maken krijgen, is het meestal echter zeer warm tot heet
en zeer zonnig.
3.1.3.3.2 Continentaal polaire lucht
Continentaal polaire lucht is afhankelijk van seizoen warme of koude maar
steeds droge lucht. Deze luchtsoort komt uit het noordoosten.
In de winter wordt ook wel eens gesproken van Siberische koude. Deze kou
wordt veroorzaakt door deze luchtsoort. Daarom is het tijdens een koude
periode in de winter meestal zonnig: continentaal polaire lucht is droog van
karakter.
In de zomer geeft deze luchtsoort aanleiding tot zonnig en zomers weer. De warmte is
meestal niet zo indringend als bij zuidoostelijke tropische continentale lucht, maar zeer
aangenaam.
In de overgangsseizoenen ligt de temperatuur bij deze luchtsoort net onder of net boven
gemiddeld. Het blijft echter steeds droge lucht.
3.1.3.4 Equatoriale lucht
Equatoriale lucht is hete en kurkdroge lucht die van over de Sahara
komt. Het is eigenlijk ook continentaal tropische lucht, maar wordt apart
benoemd omdat zij zich in een lagedrukcel rond de evenaar bevindt.

65
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
3.1.4 Herkenbare weerpatronen
Er zijn een aantal drukgebieden die min of meer op regelmatige basis terug te zien zijn, en
die ons weer al dan niet sterk beïnvloeden.
3.1.4.1 Siberische noordooster (winter)
De Siberische noordooster slaat niet op een drukgebied, maar op de windrichting waaruit
de lucht ons bereikt.
Noordoostenwind zorgt ’s winters voor koud tot ijskoud maar droog en zonnig weer. In
sommige gevallen kan ’s winters een hele maand een noordooster blazen, zoals
bijvoorbeeld in maart 2013. Dat geeft aanleiding tot een koude maand met meestal veel
zon, maar dat laatste is niet altijd een garantie.
Veel zon is enkel op voorwaarde dat de lucht niet wordt verstoord door een zone van
lagedruk, en die verstoring was dus wel het geval die maartmaand. Vandaar dat er ook veel
sneeuwval is gevallen midden maart: een onstabiele reeks lagedrukgebieden maakte
furore in West-Europa terwijl de windrichting in onze regio nog steeds vanuit
noordoostelijke richtingen kwam.
3.1.4.2 Siberische noordooster (zomer)
De Siberische noordoostenwind kan ook in de zomer voet aan wal zetten. In dat geval gaat
het om droge zonnige lucht, die echter niet meer zo koud is omdat Azië veel meer en veel
warmere perioden kent dan West-Europa.
3.1.4.3 Azorenhoog
Ten westen van Noord-Afrika en Portugal bevindt zich een hogedrukgebied dat min of
meer het hele jaar door in stand blijft. Dit is het Azorenhoog, in verwijzing naar de
eilandengroep de Azoren waar het hoog zich bevindt.
Het Azorenhoog zorgt er als praktisch belangrijkste drukgebied voor dat er in ons land
meestal westelijke stromingen aanwezig zijn. Hoe sterk deze westelijke stroming is, hangt
af van de luchtdruk bij IJsland. Hoe groter het verschil in luchtdruk, hoe sterker de
westelijke stroming.
3.1.4.4 Centraal-Europees hoog
Een Europees hoog is een hogedrukgebied dat in Centraal-Europa zijn plaats heeft
vastgelegd.
Zo’n hoog zorgt bij ons voor de aanvoer van zuidwestelijke tot westelijke stromingen. Dit
leidt ’s winters tot zacht weer met regen, en ’s zomers tot koel weer met meestal buien of
regen.
Aan de oostelijke zijde van het hogedrukgebied (Oost-Europa) wordt noordelijke lucht
aangezogen, die in Zuid-Europa dan voor koude zorgt in de winter met sneeuw of regen. In
de zomer geeft dat ook aanleiding tot regen, maar afhankelijk van welke luchtsoort Zuid-
Europa binnen treedt kan het koud of warm zijn.

66
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
3.1.4.5 Scandinavisch hoog
Een Scandinavisch hoog bevindt zich – jaja! – in of bij Scandinavië.
Een Scandinavisch hogedrukgebied zorgt voor luchtaanvoer vanuit het oosten. Er wordt
dus hierdoor continentale lucht aangevoerd, waardoor het bij ons in de winter koud is en ’s
zomers juist warm. In beide seizoenen blijft het dan ook droog.
Dit hoog wordt veroorzaakt door relatief warme lucht die van het uiterste oosten van
Canada via een lagedrukgebied richting Groenland pendelt.
De luchtdruk op het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan stijgt hierdoor, en die
hogedruk zorgt ervoor dat het vocht in het lagedrukgebied aan Groenland geblokkeerd
wordt.
Hierdoor stijgt de luchtdruk rond Scandinavië en ontstaat er een Scandinavisch hoog.
3.1.4.6 Kanaalrat
De kanaalrat is één van de gevaarlijkste depressies van allemaal. Het is een stormdepressie
die ontwikkelt boven de Atlantische oceaan en via het Frans-Britse Kanaal (de zuidelijke
Noordzee (sic!)) de
Benelux aandoet.
In de winter is dit een
zeer gevaarlijke
situatie, want zij is
moeilijk te detecteren
en komt meestal
onverwachts
aanzetten. Zij kan
zorgen voor
stormweer met
rukwinden boven 120
km/uur.
De laatste keer dat een kanaalrat voet aan wal zette was op 4 november 2012. Die zorgde
voor rukwinden tot 100 km/uur aan de kust en zelfs dieper West-Vlaanderen binnen. In het
binnenland zorgde dit toen voor rukwinden tot 70 km/uur.
De naam van de kanaalrat verwijst naar de werkwijze van een rat: sluipend, amper op te
sporen maar soms met dodelijke afloop.

67
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
4 Extremen in België
4.1 Temperatuur
4.1.1 Top 5 hittegolven
Hittegolf Lengte (dagen) Tropische dagen Hoogste maximum
1947 (10/08 – 28/08) 19 4 37,4°C
1976 (22/06 – 08/07) 17 13 34,0°C
2006 (15/07 – 30/07) 16 7 36,2°C
2004 (28/07 – 10/08) 14 3 30,8°C
2003 (01/08 – 13/08) 13 8 34,4°C (tweemaal)

4.1.2 Top 5 koudegolven (naar ijsdagen)


Koudegolf Ijsdagen Laagste minimum
19/01/1917 – 09/02/1917 22 -15,9°C
26/01/1895 – 16/02/1895 22 -17,9°C
15/12/1853 – 03/01/1854 20 -12,2°C
01/01/1941 – 17/01/1941 17 -10,0°C
13/02/1840 – 28/02/1840 16 -9,8°C

4.2 Zonneschijn
4.2.1 Top 5 meest zonnige maanden ooit
Maand Totaal zonuren Zonuren per dag
Mei 1989 328 10,6
Mei 1922 326 10,5
Augustus 1947 323 10,4
Juli 2006 314 10,1
Mei 1909 314 10,1

4.2.2 Top 5 somberste maanden ooit


Maand Totaal zonuren Zonuren per dag
December 1934 10 0,3
December 1935 14 0,4
December 1943 14 0,4
December 1920 14 0,4
December 1993 16 0,5

68
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
4.3 Neerslag
4.3.1 Top 5 droogste maanden ooit
Maand Totaal neerslag Neerslagdagen
April 2007 0 mm 0
April 1893 0,5 mm 3
September 1895 2 mm 3
Januari 1997 2,6 mm 4
Juli 1885 2,9 mm 2

4.3.2 Top 5 natste maanden ooit


Maand Totaal neerslag Neerslagdagen
Augustus 1996 231,2 mm 28/29
Oktober 1932 227,1 mm 28/29
Augustus 2006 202,3 mm 21
September 2001 199,4 mm 23
September 1984 199 mm 26

69
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
5 Merkwaardige afwijkingen in het weerbeeld
Hoe lijnrecht klimaatgegevens ook zijn, het weerbeeld houdt er zich zelden aan. Daarom
wordt ook een gemiddelde van 30 jaar als klimatologische periode aangenomen. Een
gemiddelde waarde kan bijvoorbeeld ook bereikt worden met twee tegengestelde
extreme periodes in 1 maand.
Het gemiddelde zegt dus enkel iets over het verloop van een maand, als ze sterk
schommelt van de normale.
Gedurende het hele jaar zijn er perioden dat het weer op hol slaat. Soms tegen de bal,
maar soms ook met volle galet erop.
Dit hoofdstuk brengt een elftal van deze opmerkelijke afwijkingen in beeld, zowel qua
warmte, qua koude, als qua neerslagpatronen.

5.1 Warmte
Warm weer is relatief: in januari is 10°C warm, terwijl dat in maart alweer de gewoonte is.
De grens voor een warme dag ligt op 20°C, maar is juli met een maximum gemiddelde van
24°C dan noodzakelijk een warme maand? De nazomer is een periode van warm weer naar
ons gevoel, terwijl het eigenlijk gewoon een uitloper is van de ‘warme’ zomermaanden.
Elk seizoen heeft zo zijn warme perioden. Het is vrijwel zeker dat er tegenwoordig elk jaar
wel uitschieters plaats vinden, vanwege het grilliger wordende karakter van het weer.

5.1.1 Winterwarmte
Wanneer in de winter overwegend zuidwestenwind wordt aangevoerd, dan is het
weerbeeld wisselvallig en zeer zacht.
In december, januari en februari spreken we dan over temperaturen tussen 10 en 15°C met
vaak regen en vrij veel wind, meestal 4 tot 5 beaufort.
Het warmterecord voor de koudste maand van het jaar, januari dus, is 15,3°C als
maximumtemperatuur. In februari is het effect van de zuidwestenwind iets minder,
waardoor de zuidoostenwind het als warmste luchtsoort overneemt. Toch kan in
zuidwestenwind de februaritemperatuur ook makkelijk de 15°C al overschrijden.

5.1.2 Temperatuurinversie
Soms gebeurt het dat de onderste luchtlaag kouder is dan die erboven. Bij aardse warmte-
uitstraling daalt de temperatuur van de onderste luchtlaag dan sneller dan op hogere
hoogten. In dat geval krijgen we te maken met temperatuurinversie.
Vanzelfsprekend is temperatuurinversie dus veelal van toepassing in hoger gelegen
gebieden zoals de Ardennen. Het komt dan bijvoorbeeld voor dat het in het binnenland
een aantal graden kouder is dan in de Ardennen, terwijl dit normaal gezien andersom is.
Een temperatuurinversie wordt sowieso tenietgedaan wanneer de maximumtemperaturen
in de koude luchtlaag boven 12°C doorstijgen.
Temperatuurinversie is gevaarlijk wanneer deze blijft hangen (vooral bij weinig wind). De
warmere bovenste luchtlaag houdt de koude onderste luchtlaag beneden, waardoor alle
fijn stof, ozon en vervuiling ook blijft hangen.

70
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
5.1.3 Voorjaarswarmte
Maart 2017 was de warmste maartmaand ooit in België. Vooral op het einde van de maand
werden temperaturen tot 22°C opgemeten. Gewoonlijk valt de eerste warme dag pas in
april. Op de eerste zomerse dag is het meestal wachten tot mei.
Grote uitzondering was april 2007. En april 2009. En april 2011.
In 2007 werd in de Kempen zelfs een tropische dag gemeten! Het werd niet ‘frisser’ dan
30,0°C op 15 april 2007, een nooit eerder geziene waarde midden april. Nu is het wel zo dat
het meetstation van Kleine-Brogel zich op de Kempische zandgronden bevindt, waardoor
de resultaten lichtjes afwijken van deze in Ukkel, Brussel, waar de hoofdzetel van het KMI
zich bevindt. Toch is Kleine-Brogel een meetstation opgenomen in het Belgische netwerk
en worden de metingen gebruikt, alleen niet voor algemene klimatologische statistieken.
De vroegste datum waarop de 30°C wel degelijk officieel werd bereikt, is 11 mei 1998. Het
werd toen… precies 30°C. Er zouden nog twee tropische dagen volgen, en op 10 en 14 mei
was het zomers, waardoor dit én de vroegste hittegolf ooit was, én de warmste ijsheiligen
ooit (sic, alweer!).

5.1.4 Hittegolf
Een officiële hittegolf krijgt zijn
status wanneer over minimum 5
opeenvolgende dagen de zomerse
grens van 25°C wordt bereikt of
overschreden, met als voorwaarde
dat minstens 3 van die dagen ook
tropisch zijn (30°C of meer), en dit
alles in Ukkel.
1947 en 1976 waren 2
uitzonderlijke jaren. In 1947
vonden liefst 4 hittegolven plaats,
waarvan zelfs eentje eind mei. Op 27 juni 1947 werd de hoogste temperatuur ooit
gemeten met 38,8°C (na correctie thermometerhut: 37,4°C). In 1976 waren er 2
hittegolven.
De langste hittegolf ooit gemeten was de vierde en laatste hittegolf van dat jaar 1947. Van
10 tot en met 28 augustus, over een periode van 19 dagen, kwam het elke dag boven 25°C.
Toch waren er hiervan slechts 4 tropisch.
De op één na langste hittegolf vond plaats in 1976. Van 22 juni tot en met 8 juli (17 dagen)
steeg de temperatuur elke dag boven 25°C. Van die 17 dagen waren er – hou je vast – 13
tropisch! Was het kwik op 29 juni 1976 niet net onder 30°C gezakt, dan was het een reeks
van 14 aaneengesloten tropische dagen geweest.
Recent nog, in 2006, vond de derde langste hittegolf ooit plaats. Van 15 tot en met 30 juli
duurde deze, 16 dagen dus, waarvan er 7 tropisch warm waren met als hoogtepunt 19 juli
2006 (36,2°C). Deze hete dag werd gevolgd door een nacht met een minimumtemperatuur
van 21,7°C!

71
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
5.1.5 Indian Summer
Iedereen kent het wel: de meestal teleurstellende zomermaanden zijn passé, school
herbegint, en floep, daar is de zomer weer! Zeer deprimerend voor veel mensen, en al
zeker na zo’n rotzomertje zoals bijvoorbeeld die van 2011.
De Indian Summer is simpelweg de nazomer. In de maanden september en oktober kan het
soms nog warm tot zeer warm worden. De hoogste maximumtemperatuur ooit voor
september was 34,9°C op 4 september 1929. Recent, op 13 september 2016, deed zich de
meest laattijdige tropische dag ooit gemeten voor met 31,2°C. Het was al 87 jaar geleden
dat er zich in de tweede tiendaagse van september überhaupt nog ’s een dertigplusser
voordeed.
De hoogste temperatuur ooit gemeten in oktober was op 10 oktober 1921: het werd toen
een hele dikke 26,7°C.
Ook vrij recent nog, op 22 oktober 2012, werd het op sommige plekken 25°C in ons land.
Dat is een van de allerlaatste zeer warme oktoberdagen ooit gemeten.
Het is niet ongewoon om nog zomerdagen te hebben in september: gemiddeld hebben we
nog recht op zo’n 2 zomerdagen die maand. Sommige maanden gebeurt het echter dat we
een mooie reeks zomerse dagen te verwerken krijgen, zoals in de recordmaand september
van 2006. Van 10 tot en met 16 september stonden er 7 zomerdagen op het programma,
met als hoogtepunt de 12de waarop het 29,5°C werd!

72
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
5.2 Koude
5.2.1 Koudegolf
Doordat een koudegolf zich weinig
voordoet, is de definitie nogal onderwerp
van discussie. Officieel wordt in België
aangenomen dat een koudegolf een
periode is van 5 vorstdagen
(minimumtemperatuur onder 0°C) waarvan
er minstens 3 ijsdagen zijn
(maximumtemperatuur onder 0°C), in
analogie met een hittegolf.
De laatste keer dat een koudegolf zich
voordeed, was tussen 30 januari en 11
februari 2012. Deze koudegolf was met dertien dagen dan ook meteen de twaalfde
langste koudegolf ooit.

5.2.2 Voorjaarskoude
Maart 2013 ligt nog vers in het geheugen. Logisch, want wie verwacht op 24 maart een pak
sneeuw van 8 centimeter?
Maar er zijn nog ergere gevallen van voorjaarskoude. 1962 bijvoorbeeld. Op 25 mei lag de
maximumtemperatuur op 9,7°C. Hallucinant, met de weerkundige zomer in zicht.
Maar op 2 juni in datzelfde jaar lag de minimumtemperatuur zelfs op slechts 1,7°C!
Er is geen echte definitie voor voorjaarskoude, omdat dit vooral een volksmondig begrip is.
Toch kunnen we stellen dat een temperatuur van gemiddeld 4°C of meer onder de normale
hierbij hoort.
Vriestemperaturen in april en mei zijn ook een mooi voorbeeld. Maximumtemperaturen
rond 11°C in juni ook..

5.2.3 IJsheiligen
De ijsheiligen zijn een reeks van 4 dagen, meer bepaald 11 tot en met 14 mei. Zij hebben
als symbolische betekenis in de zin dat het veruit de laatste dagen zijn dat er zich
nachtvorst kan voordoen.
Zeg dat 14 mei 1935 eens. De minimumtemperatuur te Ukkel lag toen op -0,8°C.
En op 16 mei 1935, twee dagen later, lag het minimum met -0,6°C opnieuw onder het
vriespunt. IJsheiligen, juist ja!

5.2.4 Schaapscheerderskou
Tussen 5 en 20 juni durft het al weleens frisjes te worden voor de tijd van het jaar. Deze
periode van koud weer wordt de schaapscheerderskou genoemd.
Het is een periode waarin de maximumtemperatuur soms zelfs de 13°C niet overtreft, zo’n
8°C te weinig dus voor die tijd van het jaar.

73
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
5.2.5 Vroege winterinval
Reeds in september kan het ’s nachts lichtjes vriezen. Sneeuwval is die maand heel
uitzonderlijk. Rond midden of eind oktober daarentegen, kan het al goed doorvriezen. Er
zijn meldingen van sneeuwval aan het eind van oktober, zoals bijvoorbeeld het geval was
op 24 oktober 2003. De temperatuur zakte die nacht dan ook tot -3,4°C, om overdag
slechts tot 4,4°C te stijgen. Het was 1 van de koudste oktoberdagen ooit gemeten.
In oktober 1922 vroor het zelfs 6 nachten tussen 25 en 30 oktober, met als laagtepunt -5°C
in de nacht van de 26ste!

74
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
5.3 Neerslag
5.3.1 Maartse buien en aprilse grillen
Vanaf de maand maart warmt het
Europese continent geleidelijk op. Die
opwarming maakt voor het eerst in het
jaar lokale buien mogelijk. Vanaf maart
groeit verder ook de kans op onweer.
De laatste jaren echter krijgen we ook ’s
winters wel ’s een reeks zware buien
(soms met onweer!) over ons heen.
De maartse buien en aprilse grillen
doen zich voor wanneer koude
poollucht in botsing komt met lagedrukgebieden rond de Noordzee. Het zeewater en de
Europese continentale lucht zijn warmer dan de hoge poollucht, en zo ontstaat er een
botsing met buien als gevolg.
De benaming is slechts symbolisch: maartse buien doen zich voor in maart, en aprilse
grillen in april. Meer hoef je er niet achter te zoeken.
Zij kunnen echter soms wel voor uitzonderlijke taferelen zorgen. Voorjaarsbuien die zich bij
koude voordoen, krijgen een winters karakter (natte sneeuw en hagel). Mogelijk ontstaat
er dan tijdelijk gladheid wanneer de temperatuur in zo’n bui dicht naar het vriespunt daalt.
Ook kunnen deze buien hevig zijn. Meestal blijft de neerslaghoeveelheid beperkt omdat zij
snel uitsterven, maar bij een hevige intensiteit (2 tot 4 mm per minuut) is dat soms niet het
geval.
’s Avonds sterven de buien snel uit, omwille van warmte-uitstraling naar de ruimte.

75
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
6 Extreem weer in België
6.1 Onweer
6.1.1 Single Cell onweer
Zoals de naam het zegt, is een single cell
onweer het eenvoudigste type onweer. Een
bui ontstaat door onstabiliteit in de
atmosfeer, en regent en onweert geleidelijk
aan uit. De bui overleeft meestal niet langer
dan 30 tot 60 minuten.

6.1.2 Supercell onweer


Een zwaarder type onweer
dan dit bestaat niet. Ze
ontstaat wanneer er bij een
onweersbui een grote
verticale windschering is,
dus met andere woorden:
wanneer de wind in de
bovenlaag veel hoger is en
een andere windrichting
aanneemt dan die in de
onderlaag.
Daardoor ontstaat een
opwaartse luchtbeweging,
een mesocycloon. Warme en koude luchtstroming draaien in tegengestelde richting, en
doordat de lagen gescheiden zijn kan de bui urenlang aanhouden (ze wordt als het ware
door stuwing van warme lucht ‘gevoed’).
Een supercel is in feite een zware buienlijn, gekoppeld aan een koufront. In de supercel
doen zich zware neerslag, rukwinden en veel onweer voor. De tegengestelde
luchtbeweging kan zorgen voor stevige hagel.
Een supercel is de enige soort cel waaruit een tornado kan ontstaan. In de Verenigde
Staten gebeurt dit dikwijls, al zijn de supercells daar zo groot dat er een tornadofamilie uit
ontstaat.

76
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
6.1.3 Plaatselijke onweersbuien
Wanneer de atmosfeer instabiel is, ontstaan soms ter plekke buien door verdamping en
luchtstijgingen. Stijgt de lucht snel en is de bovenlaag kouder dan de onderlaag, dan gaat
het niet alleen om regen, maar ook om onweer. Dit noemen we een plaatselijke of lokale
onweersbui.

6.1.4 Warmteonweer
Een warmteonweer ontstaat wanneer een hogedrukgebied over een regio ligt. Het vocht
kan niet ontsnappen in zo’n hogedrukgebied, maar wanneer de druk van het vocht te groot
wordt ontstaat er in het hogedrukgebied een gat, in de vorm van een (meestal ondiepe)
lagedrukkern.
Een warmteonweer is beperkt in kracht, en zal nauwelijks of geen neerslag meebrengen.
Het sterft ook snel uit: langer dan een half uur bestaat deze niet.
6.1.4.1 Kiewit (Pukkelpop) 18 augustus 2011
Het meest bekende en helaas meest noodlottige onweer uit de recente geschiedenis van
België was dat van 18 augustus 2011 te Kiewit. Over de Pukkelpopweide raasde een kort
maar zeer hevig onweer. Het duurde slechts enkele minuten maar was zo hevig dat de hele
weide meteen onder water stond. Door rukwinden tot maar liefst 170 km/uur werden vele
bomen ontworteld en stortte een deel van het decor in. Er vielen 5 doden te betreuren.
Door het snelle ontstaan van dit onweer, en dat is jammer genoeg wel slechts een
schamele troost voor ooggetuigen en festivalgangers, was dit ongeval nauwelijks of niet te
voorkomen. Het is puur toeval dat net Kiewit werd aangedaan door deze bui.
De reden waarom dit onweer zo hevig was, is doordat er zich ten westen van Hasselt een
Bow Echo vormde. Een Bow Echo is een mesocycloon in de vorm van een boog, waarin
sterke valwinden de al hevige rukwinden versterken. De Bow Echo was een derecho: een
kortstondige onweerslijn die rukwinden tot meer dan 160 km/uur produceert.
Zo’n Bow Echo komt weinig voor in België, en is moeilijk te voorspellen.

77
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
6.1.5 CAPE en Lifted Index
Op weerkaarten zijn twee parameters zeer belangrijk om in te schatten hoe groot de kans
is dat er zodanige onstabiliteit in de atmosfeer ontstaat om (zware) onweersbuien
mogelijk te maken. Dit zijn CAPE en LI.
CAPE staat voor Convective Available Potential Energy. Convectie is de stroming van
warmte, bijvoorbeeld doordat warme luchtbellen opstijgen vanaf de grond. Potentieel
beschikbare energie is de warmte die in de lucht aanwezig is en die mogelijk beschikbaar
wordt. In het geval van buien is het de energie die een deeltje lucht meekrijgt als deze
stijgt. Die lucht blijft terwijl hij stijgt warmer dan zijn directe omgeving. Het verschil tussen
de twee temperaturen bepaalt hoe onstabiel de atmosfeer op die locatie is.
Dus, hoe hoger de CAPE-waarde, hoe onstabieler de lucht kán worden.
Als de waarde van de CAPE negatief is kan een luchtbel niet stijgen en hebben buien geen
schijn van kans om tot ontwikkeling te komen. Bij een CAPE tot 1000 Joule per kilogram is
de atmosfeer licht onstabiel. Naarmate de CAPE stijgt wordt de lucht des te onstabieler.
Soms wordt de CAPE bepaald in een verticaaldiagram dat een Skew-T wordt genoemd. Er
wordt daarin gebruik gemaakt van een aantal lijnen voor het verschil in temperatuur
naarmate de luchtdruk daalt (en de hoogte dus toeneemt).
Die technische uitleg ga ik u besparen, aangezien ik dit systeem zelf niet gebruik. Hier is
wel een professioneel kaartje.

Het kaartje toont zowel de CAPE-waarde (in kleuren) als de LI (in gestippelde lijnen).

78
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
CAPE kan worden gezien als een hoeveelheid springstof in een bom. Zolang er geen
activatie is door onstabiliteit zal de bom niet ontploffen. Maar is er geen ‘cap’ of beperking
op de stijgstroom, dan blijft de lucht stijgen met een groot verschil in warmte en dan kan
die bom wel ’s ontploffen.
Bovenstaand kaartje kleurt donkerrood tot paars. In theorie is dit een gevaarlijke situatie,
INDIEN er sprake is van een doorbraak. Daarvoor moet het luchtpakket uiteindelijk
verzadigd raken, in de zin van dat deze volledig met vocht gevuld moet zijn.
De LI of Lifted Index speelt hier een belangrijke rol in. Zolang de LI negatief is blijft het
luchtpakket warmer dan zijn omgeving, blijft datzelfde pakket doorstijgen en kan zo
makkelijk tot 11 kilometer hoogte of zelfs nog hoger terecht komen. Hoe lager de Lifted
Index, hoe groter het verschil in temperatuur tussen het luchtpakket en de omgeving en
hoe hoger de stijgkracht.
Zelfs de combinatie van beide garandeert nog niet dat het daadwerkelijk tot (zwaar)
onweer komt. Maar als de bom ontploft.. dan kan je bij waarden als deze in het kaartje
maar beter oppassen.
Een goeie referentie (om het simpeler te houden) is ESTOFEX, oftewel het European Storm
Forecast Experiment (http://www.estofex.org). Op deze website kan je perfect zien of er
kans is op zwaar weer zonder dat je deze technische materie meester moet krijgen. Zij
werken met een systeem van 3 niveaus.
Niveau 1 houdt in dat er 5% kans is op overlast of schade door storm. Niveau 2 geeft 15%
kans op overlast. Het hoogste niveau, niveau 3, geeft een kans van 15% op extreem zwaar
weer en zware schade. Er is ook nog een geel plot, waarbij een dunne gele lijn staat voor
15% kans op onweer binnen een straal van 40 kilometer, en een dikke gele lijn voor 50%
kans op datzelfde.
Het is al enkele keren tot niveau 3 gekomen in ons land, met alle gevolgen van dien.
Sommige plaatsen in ons land hebben reeds hagelstenen van meer dan 5 centimeter of
een enkele windhoos over zich heen gekregen met een level 3 van kracht, om een
voorbeeldje te geven.

79
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
6.2 Hagel
Hagel ontstaat wanneer in een buienwolk de
bovenste laag van die wolk bevroren is, waaronder
zich een laag met onderkoeld water bevindt. Door
de dalende en stijgende luchtbewegingen in de
wolk (warme lucht schuift over koude lucht)
nemen ijskristallen veel van dat onderkoeld water
mee. Wordt de intussen ontstane hagel te groot,
dan valt deze uit de wolk.
Hagel kan enkel ontstaan in buien, en dus niet in
gewone regenzones.
In België is de kans op hagel het grootst in de
maanden maart tot en met oktober. Ook
daarbuiten kan er in hevige buien hagel ontstaan,
maar dat is veelal onwaarschijnlijk.
Vooral in maartse buien zien we nu en dan dat er
hagel valt. Ook de aprilse grillen staan er voor
bekend hagel te produceren. ’s Zomers, wanneer
de buien meestal het hevigst worden, kan er in
hoge buien grote hagel ontstaan.
De grootste hagelstenen in België gevonden
bedragen 7 tot 9 centimeter. Dat is iets groter dan een tennisbal!

6.2.1 Nacht 26 mei 2009


Een kleine anekdote. We spreken 26 mei 2009, rond 4 uur ’s nachts. Ik word gewekt door
een hevig gekletter. Slechts een minuutje later lijkt het al alsof het huis aangevallen wordt
door 300 soldaten.
Wat bleek? Een hevige supercel trok pal over onze regio. Met 100 tot 120 bliksems per
minuut en knalerwten van hagelsteentjes was dit één van de hevigste systemen ooit in ons
land. De hemel was constant verlicht, en blikseminslagen deden zich constant en op
minder dan 300 meter afstand voor, vergezeld van zware rukwinden.
Het verwondert me dat het huis is blijven rechtstaan. En nog meer dat wij geen last hadden
van zware hagel, want op een paar tientallen km verder waren hagelbollen gesignaleerd
met de grootte van een golfbal.

80
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
6.3 Storm
Heel af en toe krijgen we in België te maken met
stormweer. De kans op storm is het grootst in de
herfst- en wintermaanden. Zo deden veel stormen in
het verleden zich voor in januari, begin februari of
eind december. Een merkwaardige recente storm is
storm Kyrill in januari 2007.
Nog merkwaardiger was de landelijke storm van
oktober 2002. In het binnenland stond toen
gemiddeld 10 beaufort wind, aan zee zelfs 12
beaufort oftewel orkaankracht.
Let op! Stormweer wordt soms aangekondigd bij windkracht 7 of 8. Officieel gaat het dan
niet om een storm, omdat we op windkracht 7 of 8 spreken over stormachtige wind.

6.3.1 Stormwind
Van stormwind (of simpelweg storm) spreken we wanneer de windkracht gemiddeld 9 tot
en met 11 beaufort bedraagt. Windkracht 10 is dan zware storm, en windkracht 11 zeer
zware storm.

6.3.2 Orkaankracht
Zoals gezegd spreken we tussen 9 en 11 beaufort van storm. Windkracht 12, de hoogste
windkracht van Beaufort, is orkaankracht.
Alles boven gemiddeld 117 km/uur wordt als windkracht 12 gerekend in België, in
tegenstelling tot in de Verenigde Staten waar de Saffir-Simpson orkaanschaal wordt
gebruikt. Dit komt vooral omdat 12 beaufort en meer ongebruikelijk is in ons land: slechts
aan zee is het een paar keren voorgekomen dat het tot zo’n hoge gemiddelde
windsnelheid kwam.

6.3.3 Top 3 zwaarste stormen sinds 1950


Storm Datum Gemiddelde Hoogste Doden
kracht (bft – windstoot
km/uur) (km/uur)
Naamloos 2 januari 1976 11 – 114 km/u 150 km/u /
Orkaan Daria 25 januari 1990 11 – 108 km/u 152 km/u 11 doden
“Watersnoodramp” 1 februari 1953 11 – 104 km/u 122 km/u 28 doden

81
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
6.4 Tornado’s en windhozen
België is relatief vrij vatbaar voor tornado’s en
windhozen.
Het merendeel van de tijd gaat het over een
windhoos. In België doen zich jaarlijks zo’n
tien windhozen voor. Deze zijn veel zwakker
dan bijvoorbeeld de Amerikaanse tornado’s.
Op 25 juni 1967 deed zich de zwaarste
tornado in ons land voor, te Oostmalle. Deze
had een gemiddelde snelheid van klasse F3
(250 – 300 km/uur) en vernietigde 135 huizen.

6.4.1 Windhozen Oosterzele en Oostrozebeke 5 februari 2013


Op 5 februari 2013 in de vroege ochtend ontstond uit een buienlijn een reeks windhozen
over het grensgebied van West- en Oost-Vlaanderen. Rukwinden van 100 km/uur vonden
plaats in Oosterzele en Oostrozebeke, alwaar enkele tientallen huizen werden beschadigd.

6.4.2 Tornado Tongeren 7 juni 2012


Op 7 juni 2012 omstreeks 20 uur werd Tongeren opgeschrikt door een tornado van
gemiddelde klasse F1. Klasse F1 staat voor Fujita categorie 1. De Fujitaschaal werkt als de
beaufortschaal, en onderscheidt de sterkte van een tornado.
Een tornado van klasse F1 kent windsnelheden tussen 120 en 180 km/uur en richt op een
pad van ongeveer 30 tot 100 meter schade aan. Naar alle waarschijnlijkheid behaalde deze
tornado net de ondergrens van beide parameters.

6.5 Hevige regen en overstromingen


Soms lost een neerslagzone zoveel regen dat het
rivierensysteem in ons land het niet meer kan
trekken. Zeker wanneer er al veel neerslag is
gevallen in de periode vooraf.
In dat geval is het eveneens mogelijk dat de grond
helemaal verzadigd is door het overvloedige water,
en dat alle regen die erna nog valt niet meer in de
bodem kan trekken.
Een hevige bui kan er dan voor zorgen dat het
water niet meer wegtrekt en straten of dorpen
blank zet.
In extreme gevallen is verzadiging van de bodem zelfs niet nodig. Soms regent het zo hard
of zo lang dat grote overstromingen onvermijdelijk zijn.

82
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
6.5.1 13 en 14 november 2010
De meest recente landelijke overstromingen waren die van 13 en 14 november 2010. Een
druipsleper (dat is de benaming voor een zeer trage neerslagzone) loste tussen 11 en 14
november 70 tot 90 mm regen over vrijwel het hele land.
Onvermijdelijk waren de ermee gepaarde overstromingen. Een groot aantal weilanden en
lager geleden gebieden waren aan het verzuipen, ook zo te Ninove. Ik herinner me nog dat
ik in de zijwegen langs het voetbalveld gewoonweg van m’n fiets moest afstappen omdat
ik niet meer kon doorrijden.
Ik kan je zeggen, mijn schoenen waren nat wanneer ik de overkant bereikte. Er stond dan
ook 50 cm tot een meter water op veel plaatsen.

83
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
6.6 Buien
We spreken van buien wanneer er nabij een front neerslaggebieden ontstaan die snel aan
kracht winnen en min of meer binnen het uur weer verdwijnen. Een bui doet een klein(er)
gedeelte van het land aan, in tegenstelling tot actieve regenzones die over een groot deel
van het land of het hele land uitregenen.
In buien regent het meestal vrij intens, in elk geval veel intenser dan in een frontale
neerslagzone. Daarom regent ze ook sneller uit en bestaat ze slechts kort.
Een plaatselijke bui ontstaat meestal niet ver van de plaats waar ze uitregent. Ze ontstaat
vooral wanneer de atmosfeer onstabiel wordt, dus voornamelijk bij warm, vochtig, en/of
drukkend weer.
Een bui ontstaat meestal in een Cumuluswolk. Deze Cumuluswolken kunnen zeer hoog
worden: tot wel 15 kilometer in Europa. Hoe hoger de wolken, hoe sterker de
neerslagintensiteit, en hoe groter de kans op extreem weer zoals hagel en onweer.
Wanneer in een Cumuluswolk neerslag wordt geproduceerd spreken we van een
Cumulonimbuswolk.
De reden hiervoor is dat hoe hoger een wolk in de atmosfeer zich bevindt, hoe groter het
temperatuurverschil met het aardoppervlak wordt en hoe meer turbulentie er in deze wolk
ontstaat.

6.6.1 Wolkbreuk
Voor de definitie van een wolkbreuk moeten we even verwijzen naar het Nederlands
weerkunde-instituut, het KNMI.
Een wolkbreuk doet zich voor wanneer er over 5 minuten minstens 10 mm regen valt. Met
andere woorden: een wolkbreuk is een neerslaghoeveelheid van 2 mm/minuut of meer
gedurende minstens 5 minuten.
Wolkbreuken doen zich in België regelmatig voor. Er valt elk jaar wel ergens meer dan 50
mm regen, en hevige buien van soms wel 3 tot 5 mm/minuut worden gemeengoed. Een bui
zal nooit voor lange tijd meer dan 5 mm/minuut lossen, simpelweg omdat de atmosfeer dit
zelden toelaat.
In Ninove deed zich op 22 juli 2006 een uitzonderlijke wolkbreuk voor. Het regende
minstens een kwartier lang zo’n 3 mm per minuut, waardoor er in het centrum 30 tot 50 cm
water stond.
Er zijn tal van andere voorbeelden. Op 13 en 14 november 2010 viel er 90 mm neerslag,
maar dat viel gespreid zodat er geen sprake was van een wolkbreuk. Op sommige plekken
waar de buien hevig waren, was er echter wél sprake van een wolkbreuk, zeker omdat de
regenzone bleef hangen boven ons land.

84
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
7 Weermodellen en professionele weerkaarten
Weersvoorspellingen komen niet zomaar uit de lucht gevallen. (Kwestie van een
woordspelingetje toe te passen.) Er zijn stevige supercomputers nodig om verschillende
scenario’s te berekenen.
De twee bekendste en meest nuttige weermodellen zijn GFS en het model van ECMWF.

7.1 Global Forecast System (GFS)


GFS, of voluit NCEP GFS, is het Amerikaanse en meest gebruikte weermodel ter wereld.
Onder andere het Franse Meteociel, het Duitse Wetterzentrale en vele andere
communities of groepen gebruiken dit weermodel als referentie voor het maken van
weerkaarten of -berichten.
Het weermodel wordt zoals gezegd geproduceerd door het NCEP (National Centers for
Environmental Prediction). Het weermodel is vrij recent, in 2014, uitgebreid met een schaal
van 0.25° (resolutie van 28 kilometer per berekende cel).
GFS biedt de mogelijkheid om tot op 16 dagen (384 uur) een vooruitzicht voor zich uit te
schuiven. Tot op drie dagen is de nauwkeurigheid vrij hoog, tot op 5 dagen redelijk en
vanaf 6 dagen of meer minder betrouwbaar. Dit is zo omwille van het vlindereffect: een
kleine afwijking van het weerbeeld in de realiteit leidt op langere termijn tot een zeer
grote onnauwkeurigheid in vooruitzichten.
Omdat het gedrag van onze atmosfeer absoluut niet rechtlijnig en een afwijking zeer
moeilijk in te schatten is (de atmosfeer heeft een zeer grote dynamiek en is nogal
onvoorspelbaar) gaan de vooruitzichten op middellange termijn soms bonkers.
Door het introduceren van de nieuwe 0.25° resolutie en de aankoop van extra
rekencapaciteit (GFS heeft een rekenkracht van 5,78 petaflops oftewel
5 780 000 000 000 000 zwevendekommabewerkingen per seconde!!) is het GFS qua
nauwkeurigheid het ECMWF terug bijgebeend.
Het systeem herberekent 4 keer per dag en biedt professionals en weeramateurs dus ook
een waaier aan mogelijkheden om een weerbericht aan te passen aan de veranderde
atmosferische condities. Deze herberekeningen oftewel ‘runs’ worden om 0u, 6u, 12u en
18u gestart en zijn zo’n 5,5 uur later beschikbaar in de vorm van professionele
weerkaarten.
GFS is vrij beschikbaar. Er geldt geen copyright op de gegevens en deze zijn dus publiek
domein, door iedereen te raadplegen en eveneens bruikbaar ter publicatie.
GFS maakt gebruik van Ensemble forecasting. (Zie 7.3)

85
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
7.2 European Centre for Medium-Range Weather Forecasts
(ECMWF)
ECMWF, het Europees Centrum voor Weersverwachtingen op Middellange Termijn, is de
Europese weerkundige organisatie die instaat voor weersvoorspellingen tot op 15 dagen
vooruit.
De overkoepelende onafhankelijke organisatie brengt ook seizoensvoorspellingen uit tot
op 12 maanden.
22 landen, waaronder heel West-Europa, de Balkan, Scandinavië en Turkije zijn bij het
ECMWF aangesloten. Voor heel wat overheidsgestuurde weerkundige bedrijven is ECMWF
het referentiepunt voor het maken van weersvoorspellingen. België was één van de 18
landen die zich aansloot bij de oprichting in 1975.
De organisatie staat bekend voor zijn nauwkeurigheid door een supercomputer die tot de
krachtigste ter wereld behoort. Tot op 2 dagen is er een betrouwbaarheid van 95 percent,
op 4 dagen is dat net geen 90% en op 5 dagen vooruit is de nauwkeurigheid 80 percent.
Zelfs een zevendaags vooruitzicht is min of meer naar waarheid te nemen, op voorwaarde
dat het weerbeeld op middellange termijn niet te veel afwijkt van het weerbeeld op datum
van berekening.
Ook zij maken gebruik van Ensemble forecasting. (Zie 7.3 zeg ik u!)

86
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
7.3 Ensemble Forecasting
Een ensemble of pluim is een hulpmiddel om fouten bij de beginberekening zoveel
mogelijk te neutraliseren.
Een weermodel baseert zijn berekeningen op zo recent mogelijke observaties van, jawel,
observatiestations. Deze zijn niet altijd, ook jawel, zo recent mogelijk.
Daardoor is er nooit dé perfecte uitgangspositie om op voort te bouwen.
Een ensemble bestaat meestal uit 50 verschillende berekeningen. Elke berekening begint
vanuit een licht veranderd standpunt. Wat hieruit voortvloeit is iets als dit.

Dit is de pluim van zondag 16 april 2017 volgens de ‘run’ van 18u UTC. (Universal
Coördinated Time. Wij bevinden ons tijdens de zomertijd op UTC+2, UTC = Greenwich Mean
Time of GMT)
Het ensemble is afkomstig van het GFS. Bovenaan is de temperatuurpluim te zien. De lijnen
liggen op korte termijn zowat op elkaar, op middellange termijn spreiden ze een beetje uit.
Dit betekent dat de meeste berekeningen het vrijwel eens zijn over de weersituatie voor
(in dit geval) Brussel over de komende dagen.
De tweede pluim toont de luchtdruk. We zien dat tussen 19 en 21 april de luchtdruk
ontzettend hoog zal doorstijgen (we komen waarschijnlijk in of dicht bij de kern van een
hogedrukgebied te liggen, deze waarden zijn voor april zeer abnormaal) maar de
onzekerheid groeit sterk vanaf 7 dagen vooruit.

87
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
7.4 De professionele weerkaart
We gaan even over naar de website van WetterZentrale om een kaartje te halen.

Dit is een professionele weerkaart die de temperatuur weergeeft voor Centraal-Europa.


Linksboven zien we van welke ‘run’ ze afkomstig is: maandag 17 april 2017 om 0u UTC (2u
onze tijd). Rechtsboven zien we voor wanneer deze kaart geldig is: woensdag 19 april 2017
om 6u UTC ofte 8u onze tijd.
Dit is een kaart volgens schaal 0.25° oftewel 28 kilometer. Elk cijfer op de kaart is een
aparte berekening voor de minimumtemperatuur op 2 meter hoogte (de maatstaf voor het
berekenen van de temperatuur).
We zien dat het in grote delen van België, Engeland, Nederland, Duitsland en het
Alpengebergte tot vorst zal komen. We zien ook de zeewatertemperatuur.
De professionele weerkaarten zijn altijd met enige voorzichtigheid te benaderen. Soms is
het nodig om zelf wat gezond verstand toe te voegen (bijvoorbeeld door ervaring: aan zee
is het soms iets zachter dan de weerkaart voorspelt, er zit meestal een foutmarge van 1°C
op de berekende waarden, enzovoort).
Een volgend kaartje.

88
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België

Dit kaartje geldt voor exact hetzelfde punt als het vorige kaartje, maar toont de
luchtdrukverdeling en het geopotentiaal op 500 hectopascal. Dit is een moeilijk begrip, ik
ga toch proberen een uitleg te geven:
De kleuren tonen de hoogtes waarop de druk 500 hectopascal is. Hoe hoger het getal (zie
legende rechts), hoe hoger de hoogte waarop de druk 500 hPa is. Het getal is uitgedrukt in
decameter. (1 decameter is tien meter.) Met andere woorden, boven West-Vlaanderen zou
de luchtdruk 500 hPa bedragen op een hoogte van 5,56 tot 5,60 kilometer, terwijl de
gangbare normale voor het 500 hPa-vlak op 5,5 kilometer ligt. We spreken dus van hoge
druk.
De groene kleur geeft dan weer aan dat het 500 hPa-vlak lager ligt.
In feite zijn deze berekeningen vooral nuttig qua nauwkeurigheid: aan de hand van de
geopotentiële hoogte kan beter bepaald worden waar een hogedrukgebied of
lagedrukgebied al dan niet sterk ontwikkeld is, om het simpel uit te leggen. Het is ook vrij
goed mogelijk om eruit af te leiden hoe laag of hoog de temperatuur van de luchtkolom
onder het hogedrukgebied of lagedrukgebied ligt.

89
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
8 Wolkengeslachten en -soorten
Er is een internationaal systeem voor het classificeren van verschillende soorten wolken.
Dit onderdeel is in handen van de.. internationale wolkenclassificatie.
Die laatste heeft een hiërarchie opgesteld op volgende basis:
1. Eerst in de rangorde staan de 4 wolkenfamilies.
2. Deze worden onderverdeeld in 10 wolkengeslachten.
3. De 26 wolkensoorten + Altostratus en Nimbostratus zijn de derde laag in de
rangorde.
4. Deze kunnen nog verder onderverdeeld worden in ondersoorten.
In dit hoofdstuk worden de geslachten en de soorten uitgediept. De benamingen komen
uit het Latijn en zijn meestal samengesteld van aard.

8.1 Altocumulus
In het woord ‘Altocumulus’ vinden we ‘altus’ en ‘cumulus’ terug. Het is dus een hoge
gestapelde wolk. Het geslacht vinden we vooral terug op 2 tot 6 kilometer hoogte. Ze
bestaat uit kleinere deeltjes dan bij de stratocumulus het geval is. We spreken van
Altocumulus undulatus wanneer de wolken golfvormig van aard zijn.
De afkorting is Ac.

8.1.1 Altocumulus stratiformis


De Altocumulus stratiformis (Ac str) is een hooggestapelde
laagvormige wolkensoort. Ze valt te vergelijken met de
cirrocumulus stratiformis, maar de zogenaamde
‘schapenwolkjes’ van de [Cc str] zijn groter dan die van de
Altocumulus.
Dit soort wolkenpakket is eerder vlak van structuur, soms
gelaagd van aard en komt in grote velden aangevoerd. Ze
horen tot de middelhoge wolken en brengen meestal geen
neerslag met zich mee.

8.1.2 Altocumulus lenticularis


De Altocumulus lenticularis (Ac len) wordt ook een lenswolk genoemd. Lenticularis staat
inderdaad voor lensvormig. Ze zien eruit als een platte ufo en is een uitzondering in de zin
van dat zij meestal slechts op 6 tot 12 kilometer hoogte tot stand komt door invloed van
windbewegingen in de omgeving van heuvels of bergen.
Een lenswolk blijft meestal boven dezelfde plaats hangen, zelfs al stroomt de lucht verder.
Dit type wolk kan wijzen op snelle luchtstromingen in hogere luchtlagen en is riskant voor
ballonvaarders. Zweefvliegtuigen daarentegen maken net gebruik van de luchtstroom om
snel hoogte te winnen.
De lenticularis komt slechts voor in de omgeving van bergen of berglandschappen, meestal
onder invloed van Föhn en in mooiweersituaties.

90
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
8.1.3 Altocumulus castellanus
Altocumulus castellanus (castellani
wordt ook wel gebruikt) (Ac cas) is
een hooggestapelde torenvormige
wolkensoort die meestal terug te
vinden is op hoogten tussen 4 en 6
kilometer. Daarmee behoren zij ook
tot de middelhoge wolken. Aan de
bovenzijde van de wolkbasis zijn
kanteelachtige uitstulpingen te zien.
Ze ontstaan vooral wanneer de
wolktemperatuur te laag is om de
veel dikkere cumuluswolken te
ontwikkelen. Ze maken zich
uiteindelijk los van zijn wolkbasis en
stijgen daarna op eigen houtje door naar de hogere luchtlagen.
Wanneer een [Ac cas] zich ’s morgens voordoet is er een (zeer) grote kans dat er later op
de dag onweders van komen.

8.1.4 Altocumulus floccus


Altocumulus floccus, of vlokvormige
hooggestapelde wolken (Ac flo) zijn rafelige
wolken waaruit geen neerslag voortkomt.
Ze lijken op wattenvlokken en komen in
bosjes. Ter plekke duidt deze wolkensoort
op een sterke instabiliteit in de atmosfeer;
niet zelden wordt zij gevolgd door
onweders.

91
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
8.2 Altostratus
De Altostratus (As) is een wolkengeslacht die
geen onderverdeling in soorten kent. Ze behoort
tot de middelhoge wolken (2 tot 6 kilometer
hoogte) en ontstaat op de grens tussen koude
en warmere lucht. De warme lucht is lichter en
schuift over de zwaardere koude luchtmassa.
Altostratus is meestal transparant van aard en
kan doorgroeien tot een nimbostratus. Dit is een
verdikte vorm van de [As] en is van het type ‘lage
wolk’ met een actieve neerslagbasis. Uit een
Altostratus kan ook lichte neerslag vallen, maar
deze raakt de grond dan meestal niet omdat de
neerslag sublimeert voor ze het oppervlak
bereikt. Dit type neerslag wordt ‘virga’ genoemd.
Er zijn geen soorten altostratus, maar er zijn wel
5 ondersoorten, namelijk de undulatus (gegolfd),
fibratus (gelaagd transparant), translucidus (dun
en doorzichtig; de zon en/of maan is dan te zien
alsof er een bevroren laagje voor hangt), opacus
(deze kan wél neerslag produceren die de oppervlakte bereikt, hetzij licht) en radiatus
(gestreept).

8.3 Cirrocumulus
Cirrocumulus (Cc), ook wel een schapenwolk genoemd, is een wolkengeslacht die zich op
een hoogte van 5 tot 12 kilometer bevindt. Het is daardoor een hoge wolk. Cirro- staat
voor krullen van het haar, cumulus voor gestapeld.
Het wolkentype komt in een gebroken vorm en meestal in velden. Wanneer zij passeert
wijst dit op een toename van de luchtvochtigheid. Volgt hierop een koufront, dan is er
sprake van een weersverslechtering en volgt er later Altocumulus. Dit is vooral het geval
bij de Cc undulatus (golfvormige Cirrocumulus).
Uit Cirrocumulus kan ook heel soms sprake zijn van virga (zoals reeds gezegd: neerslag die
de grond niet bereikt). Er zijn minimum 5 wolkensoorten in dit geslacht te onderscheiden.
De vier hoofdzakelijk voorkomende soorten worden hieronder beschreven.

8.3.1 Cirrocumulus stratiformis


Deze soort (Cc str) heeft een gestapelde
haarlokvorm. Het zijn gelaagde schapenwolkjes
van gestapelde draderige wolken. Ze geven
geen aanleiding tot neerslag.

92
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
8.3.2 Cirrocumulus lenticularis
De [Cc len] is een gestapelde
haarlokvormige wolkensoort, die de vorm
aanneemt van een amandel of lens.

8.3.3 Cirrocumulus castellanus/floccus


Cirrocumulus castellanus betekent
‘gestapelde haarlokvormige wolk die
torenvormig is van aard’. De afkorting
is Cc cas. De variant ‘floccus’ of
vlokvormige haarlokvormige wolk (Cc
flo) komt regelmatig in combinatie
met de castellanus voor.

8.4 Cirrostratus
Cirrostratus (Cs) zijn wolkentypen die tot
de zeer hoge wolken behoren. Ze komen
voor op 10 tot 15 kilometer hoogte en
bestaan uitsluitend uit ijskristallen.
Wanneer [Cs] voor de zon hangt vormt
deze soms een halo. Er zijn twee soorten:
de fibratus (Cs fib) (vezelige gelaagde
haarlokwolk) en de nebuloses (Cs neb,
nevelachtige gelaagde haarlokwolk).
Beide soorten kunnen als witte
sluierbewolking worden beschreven. Dit
wolkengeslacht bevat geen neerslag,
maar de bewolking kan afdalen in een
warmtefront naar een altostratus en indien er genoeg neerwaartse energie is zelfs
uitgroeien tot een nimbostratus, dewelke wél neerslag met zich meebrengt.

93
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
8.5 Cirrus
Cirrus oftewel vederwolken is een wolkengeslacht dat zich manifesteert op 6 tot 12
kilometer hoogte. Ook deze soort bestaat uitsluitend uit ijskristallen. De wolken lijken zich
maar heel traag voort te bewegen, maar omdat deze zich zeer hoog in de troposfeer
bevinden is dit slechts een illusie. De wolken kunnen verplaatsingssnelheden van 100
km/uur bereiken of overschrijden.
In de weerkunde worden ze soms ook sluierwolken genoemd. Ze zijn dradig van structuur
en komen voor in banden of meer georganiseerd.

8.5.1 Cirrus fibratus


De Cirrus fibratus (Ci fib) is de vezelachtige
of draderige hoge wolkensoort van de
Cirrus. Ze ontstaat uitsluitend wanneer
ijskristallen zich met de wind mee begeven
in een horizontale beweging en zo achter
elkaar gelaagd worden gevormd.
Deze wolkensoort is de meest
voorkomende wolkensoort in het geslacht
Cirrus. De draden liggen meestal niet
perfect evenwijdig aan elkaar. De [Ci fib]
bevat geen neerslag.

8.5.2 Cirrus uncinus


Cirrus uncinus komt voor als een wolk die
lijkt op een lang uitgestrekte komma of een
haak. Door de ontwikkeling van deze
wolkensoort te volgen kan men bepalen of
het weerbeeld al dan niet aan verandering
onderhevig is. Als de sluiers bijvoorbeeld
dikker worden met de uren, dan is slecht
weer te verwachten. Dunnen ze uit of
breken ze los van elkaar, dan mag men
uitgaan van een blijvend mooi weerbeeld.

8.5.3 Cirrus spissatus


De [Ci spi] heeft een
grotere dichtheid van aard.
Spissatus staat voor
‘vervlochten’. Deze soort
wolk kan de zon verstoppen
of versluieren. Ze kunnen
aan de bovenzijde van een
cumulonimbuswolk
voorkomen. Naar de zon
gericht is zij meestal grijs
van tint.

94
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
8.5.4 Cirrus castellanus
De soort castellanus (Ci cas) is ondertussen
al wel bekend, in dit geval zijn het
torenachtige vederwolken. De bovenste
wolk in de foto rechts is een [Ci cas]. Aan
de bovenzijde lijkt zij een beetje geribbeld
van vorm.

8.5.5 Cirrus floccus


Cirrus floccus (Ci flo) zijn vlokachtige
vederwolkjes. Op de foto rechts is
linksboven Cirrus floccus te zien. De
onderste wolkensoort is de Cirrus fibratus.

95
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
8.6 Cumulonimbus
Het wolkengeslacht
Cumulonimbus mag in dit
hoofdstuk wat meer aandacht
genieten. Het is een type wolk
met een lage wolkenbasis, maar
die zeer hoog kan uitgroeien en
een grote dichtheid kan hebben.
Cumulonimbus wordt ook vaak
een buienwolk genoemd. Het is
het zwaarste type wolk dat in
onze atmosfeer kan bestaan. De
afkorting is Cb.
We kunnen Cumulonimbus
splitsen in Cumulo (gestapeld)
en nimbus (regen bevattend).
De wolk manifesteert zich op hoogten tussen 2 en wel 16 kilometer, dit is ongeveer de
maximale grens voor wolkhoogten.
Een [Cb] is een wolk die veelal zware neerslag en (hevig) onweer met zich meebrengt, al
dan niet in de vorm van virga. Ze kan ontstaan als aan drie parameters wordt voldaan:
1. De lucht is vochtverzadigd
2. Er bevindt zich een warme onstabiele luchtmassa in de omgeving
3. Er is een grote stuwkracht aanwezig in de vorm van energie die de warme massa
snel doet stijgen
De Cumulonimbus vormt
meestal aan een koufront, meer
langs oceanen door de energie
die zeelucht afgeeft aan
opstijgende luchtbellen, of in
berglandschappen waar lucht
zich moet verplaatsen naar
boven. De warme luchtmassa
stijgt en de waterdamp in de
wolk condenseert. Hierdoor
komt warmte vrij. De
luchtmassa en waterdamp koelt
af tot ijskristallen terwijl de
warme luchtmassa nog steeds
blijft stijgen. Zo ontstaat er een sterke luchtbeweging in tegengestelde richtingen.
Cumulonimbus zijn zeer gevaarlijk voor luchtvaart en windturbines.
Er is een zeer speciale soort Cb, de hot tower, die zich in de tropen voordoet. Deze breekt
door de tropopauze door en bereikt zelfs de stratosfeer. De hot tower dankt zijn benaming
aan de massieve hoeveelheid warmte die vrijkomt door middel van de stuwbeweging (en
dus condensatie) van waterdamp. Vooral boven orkanen komt de hot tower wel ’s voor.

96
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
Cumulonimbus zijn een familie apart, die de verticaal ontwikkelde wolken worden
genoemd. Ze zijn te vinden in alle soorten hoogten, zoals reeds gezegd. Op zeer hoge
hoogte krijgt de Cb de vorm van een aambeeld of paddenstoel.
Wanneer een Cb overtrekt waaraan (grote) hagel en een zwaar onweer is gekoppeld kan
de lucht in de omgeving van de wolk een groenachtige lichtbreking krijgen. Dit komt niet
zo vaak voor.

8.6.1 Cumulonimbus calvus


De Cumulonimbus calvus (Cb
cal) is een wolkensoort die
inhoudt dat het om een
‘gestapelde regenbrenger’
gaat van een kaal type. Ze
heeft de vorm van een
bloemkool die vervaagt
naarmate ze verder in de
hoogte ontwikkelt. Het is
een wolk die capabel is om
neerslag te produceren,
maar de tropopauze nog niet
heeft bereikt en zo nog niet
zeer onstabiel is geworden.
Wanneer ze die tropopauze
bereikt wordt ze een Cumulonimbus capillatus of incus.
De wolk bestaat voornamelijk uit waterdruppels met aan de top vorming van ijskristallen.
In deze soort echter is de hoeveelheid ijskristallen aan de lage kant, waardoor de wolk nog
min of meer gerond van vorm en ‘bloemkoolachtig’ lijkt.
Hoewel ze niet extreem onstabiel is kan ze toch onweer, windstoten en downbursts en
hagel veroorzaken.

97
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
8.6.2 Cumulonimbus capillatus
De [Cb cap] is een wolkensoort
waarvan de top langharig,
vezelachtig of gestreept is met
een chaotische
wolkenclustering. Ze is
gegroeid uit een Cb calvus en
heeft het grens van onstabiliteit
(tropopauze) bereikt. De vorm
is aan de top aambeeldachtig
maar niet afgeplat.
Deze wolk kan zwaar weer
produceren, zoals zware
onweders, grote hagelstenen
(wanneer er een sterke
stuwkracht aanwezig is),
overvloedige regen en zeer
zware windstoten of downbursts.

8.6.3 Cumulonimbus incus (ondersoort)


Deze wolkensoort (Cb inc) is
een ondersoort van de Cb
capillatus, maar heeft aan de
top een sterk afgeplat karakter.
Hierdoor lijkt zij op een
aambeeld. In dit type wolk
doen zich de zwaarste
weertypen voor. Onweders zijn
onvermijdbaar: het is immers
een ‘volwassen’ onweerswolk.
Wanneer de Cb incus uitgroeit
tot een supercel kan hieruit een
of meerdere tornado’s
ontstaan in de juiste
atmosferische condities. Ook
alle kenmerken van de Cb capillatus zijn mogelijk. Door de aard van deze wolk sterven ze
evenwel snel uit, behalve in het geval dat zij zichzelf voedt met warme luchtmassa’s vanaf
het aardoppervlak: dan kan zij meerdere uren overleven en over een zeer groot gebied
trekken.

98
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
8.6.4 Bonus: Cumulonimbus mammatus (ondersoort)
Mijn excuses, maar deze
kon ik niet laten liggen. De
Cb mammatus oftewel
tettenwolk (grapje,
mamma = uier of borst) is
een zeer speciaal type
wolk, in de zin van dat zij
de gedaante van een
cluster van
vrouwenborsten
aanneemt.
Zij heeft geen afkorting of
symbool omdat het
eigenlijk een type
supplementair is. De
wolkensoort komt voor bij
buien en is dus meestal
gekoppeld aan een Cumulonimbus. Wanneer de lucht aan de onderkant van de wolk warm
en vochtig is condenseert een deel van de opgestegen waterdamp tot koude druppels.
Doordat deze koude massa terug uitzakt worden de typische bollen gevormd, die
gemiddeld 1 tot 3 km in doorsnede en 500 meter hoog zijn. (Serieuze joekels als je ’t mij
vraagt!)

8.7 Cumulus
Cumulus worden ook wel stapelwolken genoemd. Ze zijn scherp afgelijnd en horen tot de
lage wolken (ze bevinden zich meestal onder 2 kilometer hoogte) of wanneer ze uitgroeien
tot Cumulonimbus komen ze terecht in de categorie van verticaal ontwikkelde wolken. De
afkorting is Cu.
De wolken ontstaan onder invloed van condensatie door het opstijgen van warme lucht.
Tijdens het proces van condensatie komt energie vrij in de vorm van warmte. Dit geeft dan
aanleiding tot convectie.

8.7.1 Cumulus humilis


Cumulus humilis (Cu hum) staat
letterlijk voor ‘een gestapelde
bescheiden wolk’. Ze ontstaan
meestal wanneer er invloeden van
hoge druk aanwezig zijn en de
warmte vanaf het aardoppervlak naar
boven stijgt. Er valt vrijwel nooit
neerslag uit dit type wolk.

99
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
8.7.2 Cumulus mediocris
[Cu med] is een gestapelde
middelmatige wolkensoort. Uit deze
wolkensoort valt geen neerslag,
hoewel de wolken kunnen
doorgroeien tot Cu congestus of Cb
dewelke wél neerslag met zich
meebrengen.

8.7.3 Cumulus congestus


De Cumulus congestus (Cu con) is een
wolkensoort die als betekenis
‘gestapelde sterk opbollende wolk’
meekrijgt. Ze hebben kenmerken
zoals een bloemkoolachtige vorm met
uitstulpingen en groeien meer in de
hoogte dan in de breedte.
Deze wolken ontwikkelen onder
invloed van onstabiele atmosferische
condities via een opwaartse
luchtbeweging. Ze kunnen zo tot 6
kilometer hoog doorgroeien.
Uit deze soort wolk valt veelal
neerslag, maar dit is niet altijd het
geval.

8.7.4 Cumulus fractus


Deze wolkensoort is een gestapelde
gebroken lage wolk. Ze is kleiner dan
100 meter in de breedte en kan niet
door satellieten worden
waargenomen omdat ze simpelweg
veel te klein is. Ze verandert constant
van vorm en de wind kan deze wolken
in stukken breken.

100
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
8.8 Nimbostratus
Nimbostratus (Ns) is een wolkengeslacht dat geen onderverdeling in soorten kent. Het
geslacht wordt
gekenmerkt door een
dik pakket aan lage
wolken, beter bekend als
een grijs wolkendek. De
hele zichtbare hemel is
bedekt onder dit type
wolk; het kan vrij donker
worden wanneer het
wolkendek (zeer) dik is
Nimbostratus bevindt
zich meestal onder 2,5
km hoogte. Het
wolkenpakket vloeit
voort uit een
warmtefront. Uit Ns valt
vaak en meestal
onafgebroken neerslag.
De intensiteit vermindert pas wanneer de bewolking lichter van kleur wordt.
Soms zijn er flarden van bewolking onder de Nimbostratus te zien, die pannus worden
genoemd. Het wolkengeslacht wordt geklasseerd onder de verticaal ontwikkelde wolken,
omdat ze kan doorgroeien tot 5 of 6 kilometer hoogte. Er is geen klassering volgens
hoogte mogelijk omdat Ns zowel tot lage als middelhoge bewolking behoort.
Vaak wordt Ns voorafgegaan door Altostratus, die verder inzakt om zo zijn
karakteristieken van Nimbostratus te krijgen. De benaming heeft als betekenis: ‘gelaagde
regenwolk’.

101
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
8.9 Stratocumulus
Stratocumulus (Sc) is een
wolkengeslacht dat letterlijk
‘gelaagde gestapelde
bewolking’ betekent. Dit type
bestaat uit flarden wolken van
verschillende dikte en kleur
afgewisseld met stukken
heldere hemel. De wolken zien
er groot uit, mede omdat deze
zich onder 2,5 km hoogte
bevinden. Ze koeken soms
samen tot grote bollen, maar
kunnen ook los van elkaar
bestaan. Ze komen meestal in
combinatie met Altocumulus.
Ze zijn te onderscheiden met
een trucje:
- Steek je arm uit richting het wolkenpakket. Strek ook je hand uit. De Altocumulus
heeft de grootte van een duimnagel, de gedeelten Stratocumulus zijn een vuist
groot.
Stratocumulus kan aan een storm voorafgaan. Uit Sc kan ook motregen of zeer lichte
neerslag vallen.

8.9.1 Stratocumulus stratiformis


Deze wolkensoort (Sc str) heeft zijn benaming te
danken aan het feit dat ze een gelaagd
stapelvormig karakter heeft. Uit een
Stratocumulus stratiformis valt af en toe lichte
neerslag.

8.9.2 Stratocumulus lenticularis


[Sc len] heeft als eigenschap dat zij een gelaagde
stapelvormig en lensvormig karakter heeft. Het is
de laagst voorkomende lensvormige wolkensoort.

102
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
8.9.3 Stratocumulus castellanus
De Stratocumulus castellanus (Sc cas,
torenvormig gelaagde stapelvormige wolk) doet
zich vooral voor wanneer de windrichting een
wild karakter heeft. Zowel kleine als grote
torens zijn mogelijk.

8.10 Stratus
Tenslotte hebben we nog het
wolkengeslacht Stratus (St). Deze doen
zich voor wanneer een warmtefront
overtrekt en brengt somber en licht
regenachtig weer. Soms ontstaat er aan
de grond een mistbank. De hoogte van
Stratus ligt meestal onder 2 kilometer.
Stratus kan op 2 manieren ontstaan:
ofwel wanneer warme vochtige lucht
via een storing opgestuwd wordt en dit
gepaard gaat met een daling van de
luchtdruk, ofwel vergelijkbaar met mist,
als de temperatuur van een luchtmassa
afneemt tot onder het dauwpunt en de
relatieve vochtigheid toeneemt.

8.10.1 Stratus nebulosus


Stratus nebulosus (St neb) is een
gelaagde nevelige wolk. De basis van de
wolk ligt laag waardoor hoger gelegen
landschap overtrokken kan lijken,
vergelijkbaar met mistcondities.

103
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
8.10.2 Stratus fractus
Stratus fractus (soms ook fractostratus genoemd) is een gebroken gelaagde soort wolk. Ze
brengt vaak maar slechts lichte neerslag met zich mee.

104
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
9 Terminologie
In de weerkunde wordt er al wel ’s met half-Chinese termen gesmeten. In dit hoofdstuk
wordt de ‘woordenschat der weerkunde’ nader verklaard.

Term Definitie
Aanlandige wind Wind die vanaf zee richting binnenland waait.
Actief front Front waaraan hevige weersituaties zijn gekoppeld, zoals zware
neerslag, mogelijks onweer, hagelbuien, wind, ..
Adiabatisch proces Thermodynamische verandering van toestand zonder sprake van
warmte of massa buiten het systeem dat hieraan onderhevig is.
Advectie Horizontale verplaatsing van warmte of vochtigheid in de atmosfeer
door luchtverplaatsingen.
Aerosol Fijne deeltjes die zich in de lucht bevinden, hetzij van natuurlijke
oorsprong (zand, as van natuurbrand, vulkaanstof), hetzij van
menselijke oorsprong (fijn stof door industrie, uitlaatgassen, ..).
Af en toe wat Regenval met een buiig karakter, in tegenstelling tot actieve
regen regenzones.
Af en toe zon Zonneschijnpercentage tussen 10 en 40 percent op een bepaalde
dag.
Aflandige wind Wind die van land richting zee waait.
Anemometer Instrument dat de windrichting en -snelheid weergeeft of vastlegt.
Anticycloon Hogedrukgebied, wordt gekenmerkt door divergentie en een rotatie
van wind tegengesteld aan de draaiing van onze planeet (wijzerzin in
het noordelijk halfrond, tegenwijzerzin in het zuidelijk halfrond).
Aphelium Punt waarop de aarde het verst van de zon verwijderd is (152,1
miljoen kilometer).
Arctische lucht Koude noordelijke lucht, hetzij van over zee, hetzij continentaal
(Scandinavië)
Atmosfeer Dampkring. Het gasvormig gedeelte dat rond de aarde omgeven is.
Aurora Borealis Noorderlicht of poollicht, doet zich voor wanneer het magnetisch
veld van de aarde zonnewind afwendt.
Azorenhoog Hogedrukgebied in de buurt van de Azoren (ten westen van West-
Afrika). Zorgt samen met het IJslands laag voor een westcirculatie, of
wanneer het hoog naar continentaal Europa trekt voor een periode
van mooi weer.
Barometer Apparaat dat luchtdruk meet, hetzij in de vorm van kwik, hetzij met
hefboomsysteem, hetzij met een elektronische sensor in een
weerstation.
Beaufortschaal Dertiendelige schaal (0 – 12) die verschillende windsnelheden
categoriseert volgens kracht.
Bestendig Rustig weertype dat over een langere periode nauwelijks verandert.
Blizzard Sneeuwstorm. Er is sprake van een blizzard wanneer er sneeuwval
van betekenis is bij een windkracht van 7 of hoger.
Blokkade Een zeer sterk hogedrukgebied dat depressies en storingen blokkeert
en van richting doet omleiden.
Bovenluchtlagen De groepering van luchtlagen of drukvlakken boven de grenslaag:
850 hPa (~1,5 km hoogte)
700 hPa (~3 km hoogte)
500 hPa (~5,5 km hoogte)
300 hPa (~10 km hoogte)
100 hPa (Grens van troposfeer)
Bries Terminologie voor wind, gebruikt in de zeevaart.

105
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
Broeikaseffect Systeem van opwarming in de aardse atmosfeer door middel van
gassen als koolstofdioxide, waterdamp, methaan, helium etc.

De kracht van het broeikaseffect is +33°C. Zonder dit effect zou leven
op onze planeet op veel locaties zeer moeilijk worden.
Bui Een korte en plaatselijke hoeveelheid matige en hevige neerslag die
valt uit meestal sterk gegroeide wolken zoals Cumulonimbus.
Buiencomplex Een cluster van Cumulus of Cumulonimbus. Geeft vaak aanleiding tot
hevige neerslag, soms voeden deze ‘cellen’ elkaar zodat ze enkele
uren kunnen bestaan in tegenstelling tot enkele buien (die normaal
niet langer dan 30 – 60 minuten overleven).
Buienlijn Een lang uitgestrekt systeem van Cumulonimbuswolken dat zich
meestal snel verplaatst en als een ‘muur van wolken’ kan worden
gezien vanaf de grond.
CAPE Convective Available Potential Energy, een waarde voor de maximale
mogelijke energie voor convectie. Onweders kunnen reeds hevig
worden bij waarden vanaf 1000 Joule per kilogram. In de Verenigde
Staten, in Tornado Alley, kunnen deze waarden oplopen tot wel 8000
J/kg!
Condensatie Overgang van water in gasvormige toestand naar vloeibare toestand,
doet zich voor wanneer het dauwpunt wordt bereikt.
Contrail De welbekende vliegtuigstrepen. Ontstaan door overgang van water
naar bevroren toestand.
Convectie Verticale beweging van luchtstromen door verwarming van het
aardoppervlak door de zon. Kan voor instabiliteit zorgen in de
onderste luchtlaag. Wanneer dit gebeurt neemt de relatieve
vochtigheid toe. Bij natte convectie ontstaat bewolking.
Convergentie Luchtstroming waarbij luchtdeeltjes naar elkaar toestromen. Doet
zich meestal voor in een lagedrukgebied, of wanneer het verschil in
luchtdruk toeneemt.
Corona Buitenring van de zon, waarin de temperatuur tot boven 1 miljoen °C
stijgt. Enkel zichtbaar bij een totale zonsverduistering.
Cumulonimbus Zwaarste type wolk. Geeft veelal aanleiding tot (zware) neerslag,
onweer, hagel of andere neerslag, afhankelijk van hoe hoog deze
wolk is gegroeid (tot wel 15 km mogelijk).
Cyclogenese Ontwikkeling van een depressie.
Cycloon Lagedrukgebied met zeer sterke windsnelheden. Gelijkaardige
benamingen zijn Tyfoon, Orkaan. Het zijn géén tornado’s. Er is sprake
van een oog waarin geen bewolking zit en het windstil is.
Dagelijkse gang 24-uurs verloop van de temperatuur op waarnemingshoogte.
Dampdruk Druk die waterdamp als onderdeel van lucht uitoefent op de
omgeving
Dauwpunt Luchttemperatuur waarbij condensatie begint. De relatieve
vochtigheid is dan 100%. Bij het bereiken van het dauwpunt ontstaat
mist. Als het dauwpunt onder 0°C ligt en er valt neerslag is dat in de
vorm van sneeuw.
Decade Periode van tien dagen, met uitzondering van de derde decade in een
maand van 31 dagen die dan uiteraard 11 dagen telt.
Depressie Lagedrukgebied.
Dichte mist Doet zich voor wanneer het zicht tot onder 200 meter daalt.

106
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
Dopplerradar Radar dat de richting van waterdruppels traceert. Wordt gebruikt om
te zien of een bui onderhevig is aan rotatie.
Downburst Valwind. Plotse sterke neerwaartse stroming van lucht in zware
buien. Zeer gevaarlijk voor vliegtuigen wanneer zij hierin terecht
komen, zeker dicht bij de grond kan dit voor een crash zorgen.
Driftsneeuw Sneeuw die vanaf de grond wordt opgelicht bij voldoende krachtige
windstromingen.
Drizzle Engelse benaming voor motregen.
Droogtefront Gebied met zeer sterke verschillen in dauwpunttemperatuur, of een
scherpe grens tussen vochtige warme luchtmassa en kurkdroge zeer
warme luchtmassa. Doet zich voor vanaf een temperatuur van 32% in
combinatie met een relatieve vochtigheid onder 20 percent. Kan als
gevolg zeer zwaar onweer met tornado’s hebben.
Drukgradiënt Verschil in druk over een bepaalde afstand. Hoe groter het verschil in
druk, hoe hoger de windsnelheid.
Drukkend warm Een hoge relatieve luchtvochtigheid in combinatie met een hoge
temperatuur. Term wordt gebruikt wanneer dit overdag van
toepassing is. Is het ’s avonds of ’s ochtends, spreken we van zwoel
weer.
Drukvlak Vlak waarin de luchtdruk overal gelijk is.
El Niño Verzwakking van zuidelijke zeestroming langs de westkust van Zuid-
Amerika. Gevolg: vissterfte door minder zuurstofrijk en
warmwateraanvoer, overstromingen in delen van Latijns-Amerika.
Ensemble Veelvoudige (meestal 50) berekening met telkens een kleine
verandering in de uitgangspositie om zo een gemiddeld
weersvooruitzicht te verkrijgen.
Evapotranspiratie Totale verdamping van een begroeid oppervlak of de som van
verdamping (vloeibaar naar gasvorming) en transpiratie van flora.
Extremen Waarden van temperatuur, neerslag, wind of zonneschijn die in de
huidige klimatologische periode uitzonderlijk te noemen zijn.
Fahrenheit Temperatuurschaal die gebruikt wordt in Angelsaksische landen als
Noord-Amerika. Omzetting van Celsius naar Fahrenheit: (°C * 1,8) +
32. Omzetting van Fahrenheit naar Celsius: (Fahrenheit – 32) x (5/9).
Front Scheidingsvlak tussen twee bepaalde luchtsoorten die niet dezelfde
eigenschappen hebben. Er zijn drie belangrijke soorten: het koufront,
het warmtefront, en het occlusiefront. Bevat meestal neerslag in
variërende sterkte.
Frontaal onweer Onweer als gevolg van de passage van een front. Onder invloed van
een koufront dat passeert na een hete dag is zeer zwaar onweer
mogelijk.
Fujitaschaal Zesdelige schaal voor het classificeren van tornado’s volgens kracht.
Gradiënt In het geval van luchtdruk: het verschil in druk tussen bepaalde
afstanden, aangegeven door middel van isobaren.
Grastemperatuur Temperatuur op 10 centimeter hoogte. Kan zeer uitgebreid
schommelen. Soms worden grastemperaturen boven 40°C gemeten
op een hete dag.
Grenslaag Onderste laag van de atmosfeer, 1 tot 1 ½ kilometer hoog overdag
en ’s nachts zo’n ½ kilometer.
Grijze nacht Nachten tussen 19 mei en 22 juli waarin het niet 100% donker wordt.
Er is astronomisch gezien geen sprake van duisternis.

107
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
Grondtemperatuur Temperatuur onder de grond. Meestal gemeten op 10 cm diepte.
Belangrijke maatstaf voor inschatten van gladheid na neerslag
wanneer we uit een periode met vorst komen.
Guur Van guur weer is sprake wanneer er stevige wind staat in combinatie
met veel bewolking, hoge vochtigheid en buien.
Hectopascal Aanduiding voor luchtdruk.
Hitte-index Bepaling van hoe hard hitte toeslaat op een persoon.
Hurricane Engelse benaming voor een orkaan.
IJsregen Korrelachtige doorzichtige neerslag kleiner dan 5 mm doorsnede.
Indian Summer Periode van een tweetal weken rond de herfst waarin het mooi en
warm weer wordt.
Isobaar Lijnen van gelijke luchtdruk, verbonden aan elkaar.
Kelvin Temperatuurschaal waarbij 0°K het absolute nulpunt is, -273,16°C. 1°K
komt overeen met 1°C. Wanneer het absolute nulpunt zou bereikt
worden (dit is echter onmogelijk) staat alles in het universum
helemaal stil.
Kwakkelweer Periode van afwisselend lichte vorst en lichte dooi.
La Niña Tegenhanger van El Niño: het zeewater in het oostelijk deel van de
Pacifische Oceaan is kouder dan normaal en rijker aan zuurstof.
Mammatus Uitstulpingen in bewolking. Benaming is afgeleid van
vrouwenborsten, omdat de vorm min of meer bolvormig is aan de
onderzijde.
Maritieme lucht Lucht afkomstig vanaf zee. Vochtig van aard.
Microklimaat Plaatselijk klimaat dat zich onderscheidt van het klimaat in zijn
omgeving.
Microburst Hevige luchtdaalstroom, maximaal 4 km in diameter. Veroorzaakt
stevige rukwinden en is gevaarlijk voor luchtvaart.
Motregen Druppels met een diameter tussen 0,1 en 0,5 mm die als neerslag
vallen.
Nevel Zichtbaarheid van minder dan 2 km maar hoger dan 1 km door
minuscule waterdruppels in de atmosfeer.
Nor’easter Sneeuwstorm ontstaan uit vochtige warme lucht uit de Golf van
Mexico die in botsing komt met Canadese arctische lucht. Brengt
zware sneeuwval en veel wind met zich mee.
Onderkoelde Regen met een temperatuur lager dan 0°C. Wanneer deze de grond
regen raken vormen de druppels een mengsel van water en ijs bij 0°C.
Onstabiel Veranderlijke situatie in de atmosfeer.
Onstabiliteit Luchtmassa waarvan de temperatuur snel zakt met hoogte.
Orkaan Windsnelheid boven 117 km/uur. Dubbele betekenis: kan ook een
wervelstorm zijn.
Perihelium Punt waarbij de aarde het dichtst bij de zon staat (147 miljoen
kilometer).
Pluviometer Apparaat dat neerslaghoeveelheid meet. Bestaat meestal uit een
trechter van welbepaalde oppervlakte en een opvangbak. Soms is ook
een verwarmingselement aanwezig, om sneeuw te smelten om zo de
neerslaghoeveelheid te kunnen bepalen.
Pyranometer Apparaat dat zonnestraling meet en zo zonuren kan bepalen.
Relatieve Verhouding tussen aanwezige hoeveelheid waterdamp en de
vochtigheid maximum mogelijke hoeveelheid waterdamp die lucht bij een
welbepaalde temperatuur kan bevatten. Drukt de verzadiging van
een luchtmassa uit.

108
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
Retrograde Een depressie die van oost naar west over ons land trekt. Niet
depressie ongewoon maar ook niet veelvuldig voorkomend.
Rolwolk Wolk in de vorm van een horizontaal uitgestrekte rol. Ziet er
gevaarlijk uit, maar passeert droog. Na de passage hiervan wordt de
lucht lichter en is er sprake van stortregen.
Rukwind Windstoot die opmerkelijk verschilt van de gemiddelde windsnelheid,
die in Beaufort wordt gemeten.
Shelf Cloud Lage horizontale bandachtige wolk, vaak gekoppeld aan een koufront
en vergezeld van een onweerswolk. Ook wel ’s als mijn bijnaam
genoemd op een weerforum.
Smog Combinatie van smoke (rook) en fog (mist). Met fijn stof vervuilde
mist.
Sneeuwgrens Grens boven zeeniveau, waarboven sneeuwval steeds zal blijven
liggen.
Sneeuwjacht Bij harde wind stuift sneeuw op en vliegt alle richtingen uit. Gevaarlijk
voor verkeer.
Spaanse pluim Een zeer hete luchtstroom bereikt het noordwesten van Europa en
doet de temperaturen pijlsnel stijgen over een korte tijdspanne.
Springtij Hoge vloed door combinatie van aantrekkingskracht door zon en
maan tegelijk. Stormtij doet zich voor wanneer aan deze voorwaarden
én aan krachtige wind voldaan wordt.
Stortregen Zeer zware bui, al dan niet met hagel of onweer.
Straalstroom In onze omgeving: een zeer snel voortbewegende band van lucht op
ongeveer 10 kilometer hoogte die koude polaire lucht van warme
zuidelijke lucht scheidt. De straalstroom is veelal verantwoordelijk
voor het aansturen van fronten en lagedrukgebieden.
Supercel Krachtigste type storm. In zo’n supercel bevindt zich meestal een
compact lagedrukgebied dat voor zware onweders zorgt. Kan hagel
van groter dan 2 centimeter met zich meebrengen, net als tornado’s.
Thermisch Door warmte aangestuurd.
Tornado Zeer plaatselijke krachtige wervelwind die heel wat schade kan
veroorzaken. Meestal vergezeld van een slurf. Kan zich enkel in een
supercel ontwikkelen.
Treksnelheid Snelheid waarmee een weersysteem voortbeweegt in de atmosfeer.
Niet te verwarren met windsnelheid. De treksnelheid doelt op het
systeem zelf.
Turbulentie Benaming voor een luchtwerveling. Ontstaat bijvoorbeeld door
opwarming van het aardoppervlak en de hierboven gelegen
luchtlagen.
Uitdiepen (L) Een lagedrukgebied wordt dieper, de luchtdruk daalt en de
intensiteit van neerslag en wind neemt toe. Een lagedrukgebied kan
ook opvullen, de luchtdruk stijgt dan en het weer verbetert (lichtjes).
Uitloper Secundair hogedrukgebied, meestal een uitstulping gekoppeld aan
een drukgebied.
UV Ultraviolette straling, geeft aan hoeveel Uv-straling het
aardoppervlak bereikt. Waarde hangt af van seizoen, hoogte van de
zon en bewolking.
Veranderlijke wind Wind uit verschillende richtingen. Wordt op een weerkaart aangeduid
wanneer de wind constant van richting verandert en er niet kan
worden geconstateerd welke de overheersende windrichting is.
Vorticiteit Een bewegend gas of vloeistof draait rond een as en vormt een
vortex.

109
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
10 Milieuproblematiek
De gang van het weer geeft in sommige gevallen aanleiding tot problemen voor het milieu
en de omgeving.
Staat er voor langere tijd weinig wind, dan heeft fijn stof vrij spel en ontstaat er op
plaatsen met veel industrie smog.
Op warme dagen zit ozon soms gevangen in de lage atmosfeer, en wordt de maximale
gezondheidsgrens overschreden.
In de lente staat de natuur in bloei, en vliegen pollen overal rond. Dit is nadelig voor
mensen met een pollenallergie.

10.1 Fijn stof en smog


De uitstoot van industrie en verkeer zorgt er
bij weinig of geen wind voor dat fijn stof en
smog blijven hangen in de onderste luchtlaag.
Dit gebeurt vooral in een hogedrukgebied,
want in hoge druk blijft alles wat zich in de
onderste luchtlaag bevindt, meestal
gevangen.
Voor de mens is dit allerminst gezond. Fijn
stof is verantwoordelijk voor irritaties van de
luchtwegen, en in erge gevallen kan dit astma in de hand werken of nog versterken.
1% van de sterfte is ten gevolge van luchtvervuiling. Nog eens 1% van de
longaandoeningen en hart- en vaatziekten wordt hierdoor veroorzaakt.
Het grootste risico op dit fenomeen bestaat in de Vlaamse Ruit. De Vlaamse Ruit is het
stedelijke kerngebied tussen de punten Gent, Brussel, Leuven en Antwerpen. In deze ruit
bevinden zich ook steden als Aalst, Wetteren, Dendermonde, Lokeren, Sint-Niklaas,
Beveren, Mechelen, Vilvoorde, ...

10.2 Pollen (en hooikoorts)


Het pollenseizoen loopt doorgaans tussen 15 mei en 15 juli, omdat
de kans op pollen dan het grootst is. In een warm voorjaar echter,
kan dit soms in maart en april al het geval zijn.
De precieze benaming voor hooikoortspollen zijn graspollen.
Pollen zijn geen pretje voor zo’n 15% van de bevolking. Zij
ondervinden last van hooikoorts, en of het nu jong of oud is, een snotneus is hun lot.
Symptomen zijn niezen, irritatie in de neus(holten), bloedneus, hoofdpijn, vermoeidheid,
zwelling van de keel(amandelen), overgevoeligheid voor licht, verstopping van de
oorholtes, gezwollen oogleden, tranende ogen en nog veel meer.

110
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
10.3 Ozon
De waarschuwingsdrempel voor ozon ligt in Europa op 180 microgram per kubieke meter.
Vanaf die waarde neemt de longcapaciteit af met 5 tot 10%.
De alarmdrempel ligt op 240 microgram per kubieke meter, en die waarde zorgt voor een
afname van de longcapaciteit tot 15%, en tot 30% voor stofgevoelige personen. Enkele
symptomen zijn hoesten, kortademigheid en irritatie van neus, keel en oren. Ook pijn in de
borststreek komt dan regelmatig voor.
Het is niet zelden dat de drempels worden overschreden. Vooral ’s winters bij een kalm
weertype, of ’s zomers bij ondoordringbare hitte geeft de ozonconcentratie van tijd tot tijd
problemen.

10.4 Stedelijk hitte-eiland


In een ontwikkeld land gaat veel van de ruimte verloren aan gebouwen en bebouwde
terreinen.
Alles wat zich in een stad bevindt, stimuleert de opwarming van zijn omgeving.
Hierdoor ontstaat in middelgrote en grote steden een stedelijk hitte-eiland. Concreet
betekent dit dat binnen het stadscentrum de temperatuur gemiddeld tussen 1 en 3°C
hoger uitvalt. Bij zeer warme dagen kan dit verschil oplopen tot 5°C, in sommige extreme
gevallen zelfs tot 8°C.
Een weerstation geplaatst in een stedelijk gebied, is dus niet geschikt voor officiële
statistieken. Sommige weeramateurs gebruiken dit punt net wel om aan te tonen hoe
sterk het effect ervan is.

111
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013
Weerkunde in België
11 Dankwoord en bronvermeldingen
Graag wil ik iedereen bedanken die deze brochure heeft ontvangen, gelezen, aangeraden
aan anderen enzovoort.
Deze brochure is gemaakt omdat weerkunde mijn grote passie is. Ze is niet bedoeld voor
commerciële doeleinden. Waar ze wél voor bedoeld is, is om mensen kennis bij te brengen
over het Belgische weer en klimaat, en over weerkunde en klimatologie in het algemeen.
De bronnen die ik hiervoor heb gebruikt, zijn een combinatie van volgende:
http://www.kmi.be
http://www.knmi.nl
http://www.frankdeboosere.be - Klimaatdata
http://home.hccnet.nl/v.d.horn/meteopagina/zeewatertemperatuur.htm
http://www.astro.oma.be/GENERAL/INFO/nzon/zon_2017.html
http://www.weerstationkapelleopdenbos.be/actueel/GFSBrussel.html
http://old.wetterzentrale.de/topkarten/fsgfs025meur.html
Rasbak - Eigen werk, CC BY-SA 3.0,
https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=4036174
Bidgee - Eigen werk, CC BY-SA 3.0,
https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=6233185
Hussein Kefel - Own work, CC BY-SA 3.0,
https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=30774773
CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=74402
CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=243718
Luis Miguel Bugallo Sánchez - Own work, CC BY-SA 3.0,
https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=543584
CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=244393
Door Merikanto uit fi, CC BY-SA 3.0,
https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=1580022
CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=74404
CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=628275

Google, uw vriend voor het jagen naar afbeeldingen


Wikipedia en Wikimedia Commons
Eigen ervaringen en research

112
Versie 2.0 (18/04/2017)
Verschijningsdatum brochure: 30/09/2013

You might also like