You are on page 1of 5

bindende afspraak

Een afspraak waar je (juridisch) niet van af kunt/niet onderuit kunt.


budget
Meestal: het geldbedrag dat je kunt besteden. Kan ook in een andere context voorkomen, bijvoorbeeld
het aantal uren dat je kunt besteden.
budgetlijn
Een budgetlijn geeft verschillende combinaties van twee bestedingsmogelijkheden aan bij een
bepaald budget.
budgetvergelijking
De formule die de mogelijke combinaties laat zien die je met een budget hebt.
consumptie
Aanschaffen van producten door de eindgebruiker.
coöperatief spel
Spel waarbij spelers samenwerken.
dominante strategie
De strategie die het meest oplevert, ongeacht de strategie van de ander.
gedomineerde strategie
De strategie die in alle gevallen het minst oplevert.
investeren
Het kopen van (kapitaal)goederen door een onderneming: het kopen van goederen en diensten om er
verder mee te produceren.
koopkracht van het inkomen
De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen.
meeliftersgedrag (= free-ridergedrag)
Gratis profiteren van de inspanningen van anderen.
niet-coöperatief spel
Spel waarbij spelers niet samenwerken, maar elkaar beconcurreren.
nominaal
In geld uitgedrukt.
opofferingskosten
De gederfde opbrengsten van het beste, niet gekozen, alternatief.
resultatenmatrix
(= opbrengstmatrix)
Een tabel waarin de opbrengst van elke strategie is weergegeven.
schaars
Een product is schaars als er een offer of inspanning moet worden geleverd om het te maken.
tit-for-tatstrategie
Een strategie waarin de ene speler precies hetzelfde doet als de andere speler.

algemene heffingskorting
Een bedrag dat in mindering wordt gebracht op de te betalen loonheffing.
besteedbaar inkomen
Inkomen na aftrek van belastingen en premies, maar inclusief de overdrachtsinkomens (bijvoorbeeld
kinderbijslag).
brutoloon
Het loon voor aftrek van belastingen en premies.
consumeren
Het kopen van goederen en diensten door de eindgebruiker.
cumuleren
Het voorafgaande erbij optellen.
denivellering
Het groter worden van de relatieve inkomensverschillen.
herverdeling van inkomens
Verdeling van de inkomens na loonheffing. Iemand die veel verdient moet meer belasting en sociale
premies betalen dan iemand die weinig verdient. Hierdoor ontstaat er een gelijkmatiger
inkomensverdeling.
inkomensafhankelijk
De hoogte van een subsidie of bijdrage is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.
intertemporele ruil
(= ruilen over de tijd) Geld verdienen en geld uitgeven gebeuren in verschillende periodes.
kinderbijslag
Bijdrage van de overheid voor ouders van kinderen tot 18 jaar, die elk kwartaal wordt betaald, niet
inkomensafhankelijk.
loonheffing
Het bedrag dat als voorheffing van de inkomstenbelasting en de premie volksverzekering wordt
ingehouden op het brutoloon.
menselijk kapitaal
Het geheel aan kennis en vaardigheden van een persoon.
nivellering
Het kleiner worden van de relatieve inkomensverschillen.
ruilen over de tijd
(= intertemporele ruil) Geld verdienen en geld uitgeven gebeuren in verschillende periodes.
schuldaversie
Een afkeer hebben tegen schuld.
sparen
Het niet besteden van een deel van het inkomen.
stroomgrootheid
Grootheid die over een bepaalde periode wordt gemeten. Bijvoorbeeld inkomen.
transactiekosten
Alle kosten die worden gemaakt om de ruil tot stand te brengen en af te wikkelen.
verdiencapaciteit
Het bedrag dat iemand maximaal kan verdienen.
voorraadgrootheid
Grootheid die op een bepaald moment wordt gemeten. Bijvoorbeeld vermogen.

actieven
Werkzame personen van 15 jaar en ouder.
agent
De uitvoerder van de opdrachten.
asymmetrische informatie
De ene partij beschikt over meer informatie dan de andere partij.
averechtse selectie
(= adverse selection) Houdt in dat de mensen met een hoog risico (de slechte risico’s) zich wel
verzekeren en de mensen met een laag risico (de goede risico’s) niet.
bonus-malusregeling
Mensen die geen of weinig schade veroorzaken krijgen een korting (bonus) op de premie en mensen
die veel schade veroorzaken moeten extra premie (malus) betalen.
collectieve dwang
Druk die wordt uitgeoefend om te zorgen dat iedereen zich aan een regel houdt. Dit kan door
vastgelegde regels (wetten) die met sancties (strafmaatregelen) worden gehandhaafd, maar ook met
ongeschreven regels, sociale normen. Bijvoorbeeld een verplichte verzekering.
contract
Afspraak waaraan beide partijen die een overeenkomst sluiten zich moeten houden.
eigen risico
Het bedrag dat je als verzekerde zelf moet betalen bij schade.
inactieven
Alle mensen met een uitkering, in aantal omgerekend naar volledige uitkeringen.
i/a-ratio
Verhouding tussen inactieven (mensen met een uitkering) en actieven (werkenden).
moreel wangedrag
(= moral hazard) Het gevaar dat mensen of instellingen zich roekeloos en onverantwoord gaan
gedragen, als ze zelf niet opdraaien voor de kosten.
premiedifferentiatie
Verschillen in premie tussen verzekerden. De slechte risico’s betalen meer premie dan de goede
risico’s.
principaal
De opdrachtgever.
risico-aversie
Een hekel hebben aan risico, als gevolg van onverwachte nadelige gebeurtenissen.
sociale verzekeringen
Door de overheid verplichte verzekering tegen inkomensverlies door werkloosheid, overlijden,
ouderdom en ziekte, en tegen hoge kosten door ziekte en kinderen. De overheid gaat over de hoogte
van de premie en over de verzekeringsvoorwaarden.
solidariteit
Saamhorigheid of gemeenschapszin. Je bent solidair als je het belang van de groep boven het
(financieel) eigenbelang stelt.
transactiekosten
Alle kosten die worden gemaakt om de ruil tot stand te brengen en af te wikkelen.
verzorgingsstaat
Een samenleving waar de overheid iedereen een aanvaardbaar bestaansminimum garandeert.
volledig contract
Alle onvoorziene gebeurtenissen zijn opgenomen in het contract.

aanbod van arbeid


Personen tussen de 15 en pensioengerechtigde leeftijd die willen en kunnen werken: zij bieden hun
arbeid(skracht) aan op de arbeidsmarkt. Bestaat uit de mensen in loondienst, de zelfstandigen en de
geregistreerde werklozen.
abstracte markt
Het geheel van vraag en aanbod van een product. Een abstracte markt kun je niet lijfelijk bezoeken.
aftrekposten
Bedragen die bij de berekening van het belastbaar inkomen in mindering mogen worden gebracht op
het brutoloon en waarover geen loonheffing betaald hoeft te worden.
algemene heffingskorting
Een bedrag dat in mindering wordt gebracht op de te betalen loonheffing voor iedereen.
arbeidskorting
Een bedrag dat in mindering wordt gebracht op de te betalen loonheffing voor iedereen die werkt.
arbeidsparticipanten
(= beroepsbevolking) Personen tussen de 15 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd die willen en
kunnen werken: zij bieden hun arbeid(skracht) aan op de arbeidsmarkt. Bestaat uit de mensen in
loondienst, de zelfstandigen en de geregistreerde werklozen.
arbeidsvoorwaarden
Afspraken tussen werkgever en werknemer over loon, arbeidstijd, vakantieregeling, reiskosten,
scholing, onkostenvergoedingen, laptop van de zaak, studiefaciliteiten, enzovoorts.
bedrijfspensioen
Aanvullende uitkering bovenop de AOW.
belastbaar inkomen
Bruto inkomen min aftrekposten.
beroepsbevolking
Personen tussen de 15 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd die willen en kunnen werken: zij
bieden hun arbeid(skracht) aan op de arbeidsmarkt. Bestaat uit de mensen in loondienst, de
zelfstandigen en de geregistreerde werklozen.
brutoloon
Het loon voor aftrek van belastingen en premies.
collectieve arbeidsovereenkomst
Een overeenkomst over de arbeidsvoorwaarden die gelden voor iedereen die in het bedrijf of in de
bedrijfstak werkt.
concrete markt
Een markt waar je heen kunt om te handelen, bijvoorbeeld vismarkt.
denivelleren
Het groter worden van de relatieve inkomens¬verschillen.
draagkrachtbeginsel
Het principe dat de hogere inkomens in verhouding meer belasting betalen dan de lagere inkomens.
gemiddelde belastingdruk
Inkomensheffing als percentage van het bruto inkomen.
heffingskorting
Een bedrag dat in mindering wordt gebracht op de te betalen loonheffing.
huur
Beloning voor de productiefactor kapitaal.
inflatie
Een stijging van het algemeen prijspeil.
investeren
Het kopen van goederen of diensten om er mee verder te produceren, kopen van kapitaalgoederen.
kapitaal
Een productiefactor, die betrekking kan hebben op kapitaalgoederen, maar ook op geldkapitaal.
koopkracht
De hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen.
loon
Beloning voor de productiefactor arbeid.
loonbelasting
Directe belasting op het inkomen van een werknemer, die als voorheffing van de inkomstenbelasting
wordt ingehouden op het brutoloon.
loonheffing
Het bedrag dat als voorheffing van de inkomsten¬belasting en de premie volksverzekeringen wordt
ingehouden op het brutoloon.
marginale belastingdruk
Het belastingpercentage dat je betaalt over extra verdiend inkomen, dus over je laatst verdiende euro.
menselijk kapitaal
De kennis en vaardigheden die werknemers bezitten en waarover bedrijven kunnen beschikken.
nettoloon
Loon na aftrek van belastingen en sociale premies.
nivelleren
Het kleiner worden van de relatieve inkomens¬verschillen.
nominaal loon
Het loon uitgedrukt in geld.
overdrachtsinkomen
Dat deel van het inkomen dat mensen krijgen zonder deelname aan het productieproces. Bestaat uit
(sociale) uitkeringen en subsidies/toeslagen.
pacht
Beloning voor de productiefactor natuur (grond).
premie volksverzekeringen
Het bedrag dat je (verplicht) betaalt aan de volksverzekeringen (AOW, Anw en AWBZ).
primaire inkomens
Inkomens verdiend in het productieproces: loon, rente, huur, pacht, winst.
productiefactoren
Middelen waarmee wordt geproduceerd, namelijk arbeid, ondernemerschap, natuur en kapitaal.
progressief belastingstelsel
Een belastingstelsel waarbij de hogere inkomens een hoger gemiddeld belastingpercentage betalen
dan de lagere inkomens.
reëel loon
De koopkracht van het loon. Het nominale loon gecorrigeerd voor inflatie.
rente
Beloning voor de productiefactor kapitaal.
secundair inkomen
Inkomen na herverdeling van het primaire inkomen door de collectieve sector.
vermogensrendement
Het inkomen uit vermogen uitgedrukt in procenten van het totale vermogen.
vermogensrendementsheffing
Heffing over het fictief rendement van het vermogen.
vraag naar arbeid
De hoeveelheid arbeid(skrachten) die de werkgevers gezamenlijk in dienst willen nemen. Bestaat uit
de mensen in loondienst, de zelfstandigen en de vacatures.
winst
Beloning voor de productiefactor ondernemerschap vanwege het ondernemingsrisico dat de
ondernemer loopt.

absoluut voordeel
De ene persoon kan een taak sneller of goedkoper uitvoeren dan een andere persoon.
comparatief voordeel
Iemand heeft een comparatief voordeel bij de taak waar hij in vergelijking met een ander het minst
slecht in is.
hypothecaire lening
Lening bij een bank met onroerend goed (huis) of grond als onderpand.
onroerende goederen
Goederen die vast verbonden zijn met de aarde, zoals grond, huizen, gebouwen.
prepensioen
Een regeling (uitkering) die de werknemer de mogelijkheid biedt om eerder met pensioen te gaan.
transactiekosten
Alle kosten die worden gemaakt om de ruil tot stand te brengen en af te wikkelen.

demografische druk
Het aantal jongeren tot 20 jaar plus het aantal AOW’ers als percentage van het aantal personen van
20 jaar tot de AOW-leeftijd.
duurzame productie
Productie die niet ten koste gaat van de welvaart of productiemogelijkheden van toekomstige
generaties. Deze productiewijze schaadt het milieu niet en put de grondstoffen niet uit.
grijze druk
Het aantal AOW’ers als percentage van het aantal personen van 20 jaar tot de AOW-leeftijd.
groene druk
Het aantal jongeren tot 20 jaar als percentage van het aantal personen van 20 jaar tot de AOW-
leeftijd.
intergenerationele ruil
Wisselwerking tussen generaties. Bijvoorbeeld inkomen, vermogen, kennis, schuld, milieu¬problemen,
enzovoorts.
netto betaler
Iemand die meer betaalt via belasting of sociale premies dan hij ontvangt aan zorg, onderwijs en
uitkering.
netto ontvanger
Iemand die meer aan zorg, onderwijs en uitkering ontvangt dan hij daarvoor betaalt via belasting en
sociale premies.
netto profijt van de overheid
Profijt voor de burgers van de overheid min de afdrachten aan de overheid.
ruil in natura
(= directe ruil) Ruil waarbij goederen en diensten zonder tussenkomst van geld rechtstreeks worden
geruild tegen goederen en diensten.
verzorgingsstaat
Een samenleving waar de overheid iedereen een aanvaardbaar bestaansminimum garandeert.

You might also like