You are on page 1of 12

Weer en klimaat

1 Begripsafbakening
1.1 Het weer
o Definitie weer
De toestand van de atmosfeer op een bepaald moment op een bepaalde plaats

Het weer begrijpen en voorspellen  eigenschappen atmosfeer kennen

1.2 Het klimaat


o Definitie klimaat
De gemiddelde toestand, berekend over een langere periode (meestal 30 jaar)

Soms hoor je het begrip “langjarig gemiddelde”


Het wordt weergegeven in een klimatogram waarbij gemiddelde temperatuur en
gemiddelde neerslag per maand worden verwerkt.

2 Weerselementen
2.1 Temperatuur
o Eenheden en weergave
Er is een verschil tussen de effectieve temperatuur en de gevoelstemperatuur. De wind
kan ervoor zorgen dat het kouder aanvoelt = chill factor

Eenheid: Celsius of Fahrenheit


In thermodynamica: Kelvin

Op een kaart wordt gewerkt met isothermen (lijnen die punten met dezelfde temperatuur
met elkaar verbinden)

Er zijn drie temperatuurgordels: de polaire, gematigde en tropische gordels

o Meetinstrumenten
Vloeistofthermometers gevuld met alcohol of kwik  het uitzetten en krimpen

Minimum-maximum thermometer kan meten wat de hoogst en laagst bereikte


temperatuur is gedurende een bepaalde tijd  evolutie temperatuur dag en nacht

Digitale thermometer zorgt voor een eenvoudiger overzicht van de temperatuur

Opletten:
- Zorg dat de cijfers duidelijk leesbaar zijn en bij voorkeur de eenheid in graden Celsius
uitdrukken
- De thermometer moet op een objectieve manier meten. Hang het niet in volle zon en
beschut tegen invloeden van de wind.
- Pas de thermometer aan, aan de klas (1ste leerjaar werken met tekens ipv cijfers)

o Factoren die de temperatuur beïnvloeden


Primaire factor: breedteligging  op noordelijk halfrond: hoe zuidelijker, hoe warmer
Secundaire factor: land en water  land warmt sneller op en koelt sneller af dan water
Secundaire factor: hoogteligging  hoe hoger, hoe kouder door ijle lucht
Secundaire factor: zeestromingen  warme (Golfstroom) en koude (Westenwinddrift)
Secundaire factor: algemene luchtcirculatie  voornamelijk uit westen en zuidwesten
2.2 Neerslag
o Soorten neerslag
Regen – natte sneeuw – hagel – ijzel – “droge” sneeuw

o Neerslag meten
Hygrometer legt de relatieve vochtigheid vat op een strook papier
Pluviometer is een grote trechter in een fles dat regen meet per vierkante meter
Sneeuw meet je best door een meetlat in de sneeuw te duwen tot je de bodem voelt

o Factoren die neerslag beïnvloeden


Temperatuur: warme lucht is vochtiger dan koude lucht
Reliëf: obstakel voor wolkenmassa’s (wolk moet stijgen en gewicht verliezen)
Frontale neerslag: warme lucht stijgt en warme luchtmassa beweegt boven de koude
Kringloop van water: warm water verdampt (wolk) stijgt op land  lucht wordt kouder
 minder waterdamp vasthouden  regen op land  langs rivier in zee

2.3 Luchtdruk en wind


o Begrippen
Luchtdruk is de drukkracht die de lucht uitoefent op de aarde. De aantrekkingskracht van
de aarde geeft de atmosfeer een gewicht dat op het aardoppervlak drukt. Luchtdruk is de
maat van deze kracht per oppervlakte-eenheid.

Luchtdruk wordt gemeten met een barometer en wordt uitgedrukt in hectopascal hPa
> 1013 hPa is hoge luchtdruk
< 1013 hPa is lage luchtdruk
Het wordt beïnvloed door de hoogte

Op het ogenblik dat lucht zich gaat verplaatsen van een gebied met hoge druk naar een
gebied met lage druk, spreken we van wind

Wind wordt weergegeven in Beaufort, km/h, m/s of in knopen en vernoemd naar richting

o Wind en luchtdruk meten


Aneroïde barometer is een luchtledige doos van staal  dalende luchtdruk, de doos zet
uit en via hefbomen wordt dit overgebracht op een wijzer

De windrichting en windsterkte zijn factoren die we eenvoudig kunnen meten


Een anemometer meet de windsterkte en geeft deze weer in de gewenste eenheid (km/h)

Bij een stilstaande aarde: permanent LDG evenaar en permanent HDG aan polen
In werkelijkheid is het anders:
- De draaiing van de aarde veroorzaakt een afwijking van de winden (corioliskracht)
- Dezelfde draaiing van de aarde zorgt ervoor dat er geen circulatie mogelijk is over heel
het halfrond, wel per zonde van ongeveer 30 breedtegraden
- De gevolgen zijn: permante lagedrukgebied rond de evenaar
Permanente hogedrukgebieden rond de polen, het polaire maximum
Hogedrukgebieden rond de keerkringen (tropisch front)
Lagedrukgebieden rond de poolcirkel (polair front)

o Plaatselijke winden
Bergwind (koud en ’s nachts naar dal) en dalwind (warm en overdag bergopwaarts)
Landwind (’s nachts warmere zeelucht) en zeewind (overdag warmer op land)
3 Klimaat
3.1 Een klimatogram opstellen, lezen en determineren
o Vaak voorkomende fouten bij het maken van een klimatogram
De neerslag wordt ook ingekleurd onder 0
De verhouding tussen temperatuur en neerslag is niet juist (temperatuur x2 = neerslag)
Foutieve aanduiding van de temperatuur

3.2 Klimaatzones in de wereld


o Klimaatzones zijn gebaseerd op klimaatgordels van Köppen
o Poolklimaat – gematigd klimaat -subtropen – tropen

4 Weer en klimaat in de klas


4.1 Ga op onderzoek met een weerkoffer en maak je instrumenten zelf
o Meetinstrumenten die je zelf kan maken
Windwijzer, barometer, anemometer, pluviometer, liniaal (voor sneeuw)

4.2 Ga op stap
o Naar waar?
Verschillende weerstations in Vlaanderen
Volkssterrenwachten kunnen bezocht worden

4.3 Maak er een originele les van


o Let op
Let bij deze les op de integratie van de meerdere onderdelen van wero en de eindtermen

4.4 Maak een weerbord


o Eerste leerjaar
Hanteer verantwoord taalgebruik, spreken over het weer van vandaag, tekeningen kledij

o Tweede leerjaar
Tekeningen vervangen door woorden of tekening met bijhorende woorden

o Derde leerjaar en vierde leerjaar


Alles wordt preciezer, je kan evolueren naar het weer van vandaag, het weer van deze
week en het weer van de maand. Uiteindelijk kunnen de lln zelf aan de slag gaan en
experimenteren met luchtdruk, wind, temperatuur, …
Aarde, zon en maan
1 De bewegingen van de aarde
1.1 De aardrotatie
o ZILL
10 – 12j: onderzoeken en illustreren hoe de aarde om haar as beweegt.

1.2 De afwisseling van dag en nacht


o Waarneming
De afwisseling wordt door iedereen bewust waargenomen en het bepaalt ons levensritme

o Verklaring
De zon belicht de aarde  dag op de belichte helft, nacht op de schaduwhelft
De aarde draait om haar as, dus komen we afwisselend in zonlicht en in de schaduw

1.3 De aardrotatie als basis voor de indeling van de tijd


o Definitie dag
De tijd die de aarde nodig heeft voor één rotatie (aswenteling)
Etmaal: een periode van 24 uur die begint om middernacht

1.4 Didactiek: de werkelijkheid nabootsen in het klein


o Hoe?
Plak een mannetje op een globe. Verduister de klas en schijn met een zaklamp (zon) op de
globe. Wanneer het licht is aan de ene kant, is er schaduw aan de andere kant.

1.5 De schijnbare beweging van de zon boven de horizon


o De dagboog is de beweging van de zon boven de horizon
’s Ochtends komt de zon op in het oosten
’s Middags staat de zon het hoogst in het zuiden
’s Avonds gaat de zon onder in het westen
 We kunnen ons oriënteren met de zon

1.6 Didactiek: waarnemen van de werkelijkheid


o De lln nemen de dagboog van de zon waar
’s Morgens ’s Middags ’s Avonds
Zonhoogte Hoog/ laag Hoog/ laag Hoog/ laag
Richting Oost/ Zuid/ West Oost/ Zuid/ West Oost/ Zuid/ West

1.7 Koppeling van de dagboog van de zon aan de windrichtingen


o De leerlingen maken gebruik van een kompas
De zon staat om ongeveer 12u in het zuiden  verschil tussen winter- en zomeruur

1.8 De zon op een veilige manier observeren


o Tip 1: gebruik eclipsbrilletjes of gepaste lenzen

o Tip 2: kijk direct

o Tip 3: ga naar de sterrenwacht


2 De zon (en andere hemellichamen) lijken rond ons te draaien
2.1 Didactiek: nabootsing van de werkelijkheid
o De zon lijkt rond ons t draaien van oost naar west, omdat de aarde in tegenwijzerzin draait
De sterren lijken rond de poolster te draaien, omdat de poolster loodrecht boven ons staat

2.2 Didactiek: wiskunde integreren in wereldoriëntatie


o Baansnelheid van de aarde aan de evenaar berekenen (40 000km/ 24h)

2.3 Tijdmeting met de zonnewijzer


o Voorbereidende proeven met schaduwen
Hoe ontstaat een schaduw  lichtbron en voorwerp dat geen licht doorlaat nodig
Wanneer verandert de richting  richting tegenover die van de lichtbron
Hoe verandert de schaduw  hoe rechter je schijnt, hoe kleiner de schaduw

2.4 Het begrip ‘zonshoogte’


o De zonhoogte: de hoek tussen de horizon en de richting van de zonnestralen
De zonshoogte is afhankelijk van het tijdstip van de dag en ook de breedteligging

2.5 De revolutie van de aarde rond de zon


o Hoe vroeger de zon opkomt, hoe later hij ondergaat en omgekeerd

2.6 Vier belangrijke data


o 21 maart: nachtevening: begin lente
21 juni: begin zomer
23 september: nachtevening: begin herfst
22 december: begin winter

o Een jaarlijkse cyclus: de lengte van dag/ nacht en de culminatiehoogte van de zon
veranderen in de loop van een vaste cyclus (een jaar)

2.7 De tijdsindeling in jaren


o De aarde draait in tegenwijzerzin om de zon  die beweging is de aardrevolutie
Een jaar is de tijd die de aarde nodig heeft om, na één revolutie om de zon, dezelfde
positie op haar baan om de zon te bereiken

o Schrikkeldag
Om één revolutie uit te voeren, heeft de aarde 365 dagen, 5h en 48 min nodig (6u te kort)

2.8 De ellipsvormige baan van de aarde rond de zon


o Op 3 januari staat de aarde het dichtst bij de zon en op 4 juli staat de aarde het verst

2.9 Het ontstaan van seizoenen


o De aardas staat schuin op het eclipticavlak en beweegt evenwijdig aan zichzelf
Het noordelijk en het zuidelijk halfrond hebben tegengestelde seizoenen

2.10 Waarom zijn de keerkringen en de poolcirkels speciale breedtecirkels?


o De verschuiving van de loodrechte zonnestand
Steenbokskeerkring (22/12 loodrecht) en kreeftkeerkring (21/05 loodrecht)

o De poolnacht en de pooldag (middernachtzon)


Middernachtzon op 22/12 ten noorden van SKK en op 21/05 ten noorden van KKK
Pooldag en poolnacht duren een half jaar aan de polen (aan poolcirkels één etmaal)
3 De bewegingen van de maan
3.1 De maangestalten: waarneming als uitgangspunt
o Eén volledige maancyclus duurt ongeveer 30 dagen
Basis voor onze tijdsindeling in maanden (maar loopt niet gelijktijdig)

3.2 De verschillende maangestalten


o De plaats van waar je naar de maan kijkt en de positie van de zon en de maan tov de aarde
bepalen de verschillende vormen van de maan

Maangestalten
Nieuwe maan (geen maan zichtbaar)
Eerste kwartier (enkel rechterhelft zichtbaar)
Volle maan (volledige maan is zichtbaar)
Laatste kwartier (enkel linkerhelft is zichtbaar)

Wassende maan: de periode tussen nieuwe maan en volle maan


Afnemende maan: de periode tussen volle maan en nieuwe maan

3.3 Waarom verandert de maangestalte?


o Opeenvolging van maangestalten wordt veroorzaakt door de wenteling van de maan om
de aarde
De positie van de maan tov de aarde en de zon verandert in de loop van 28 dagen

3.4 De maan komt elke dag later op


o Dagelijks maakt de maan een schijnbare beweging dat ze opkomt en ondergaat
Terwijl de aarde om haar as wentelt, legt de maan een deel van haar baan om de aarde af
(in dezelfde zin) waardoor we de maan na een volledig dag niet op dezelfde plaats
terugvinden

3.5 De maan is steeds met dezelfde kant naar de aarde gericht


o De maan wentelt rondom de aarde en ze draait tegelijk om haar as in dezelfde periode en
in dezelfde zin  vanop de aarde zien we steeds dezelfde kant van de maan

4 Verduisteringen
4.1 Maansverduistering: de maan komt in de schaduw van de aarde
o Volledige maansverduistering
Wanneer de zon, de aarde en de maan op één lijn liggen (de aarde tussenin) en kan enkel
optreden bij volle maan

4.2 Zonsverduistering: de schaduw van de maan valt op de aarde


o Zonsverduistering
Wanneer de zon, de maan en de aarde op één lijn liggen (de maan tussenin) en kan enkel
optreden bij nieuwe maan
5 De getijden
5.1 De waarneming
o Kust
Vloed: het water dat stijgt (duurt ongeveer 6 uur)
Hoogwater: het water op zijn hoogste stand (ongeveer 10 minuten)
Eb: het waterpeil daalt (duurt ongeveer 6 uur)
Laagwater: het water op zijn laagste stand (ongeveer 15 minuten)
 Hoogtij en laagtij duren samen 12h 25min

5.2 Verklaring van de verschillende waterstanden op aarde


o Wederzijdse aantrekkingskracht tussen aarde en maan
Het gemeenschappelijk zwaartepunt ligt 1700km van het aardoppervlak (op deze plaats de
aantrekkingskracht en de centrifugale kracht elkaar op, maar op specifieke punten niet)

Het water op het aardoppervlak wordt sterk vervormt, doordat de aantrekkingskracht de


centrifugale kracht overstijgt aan de kant die naar de maan gericht is  aarde krijgt de
vorm van een rugbybal

Op het ‘uiteinde van de rugbybal’ die naar de maan gericht is hoopt het water zich op en is
het hoogwater  aan de andere kant van de rugbybal is het laagwater

5.3 Verklaring van de afwisseling van de getijden


o Door aardrotatie verplaatst de vervorming van deze schil zich in een dag, doorheen de
oceanen
Door de aardrotatie wisselen de getijden elkaar af

5.4 De invloed van de zon


o De aantrekkingskracht van de zon is ongeveer hetzelfde, maar zwakker dan maangetijden

o Springtij
Als de zon, aarde en maan op één lijn staan (dus bij nieuwe en volle maan), werken zon en
maan samen  extra hoog hoogtij en een extra laag laagtij = springtij

o Doodtij
Bij eerste en laatste kwartier werken de zon en de maan elkaar tegen  verschil hoogtij
en laagtij is geringst (geen hoog hoogtij en geen laag laagtij)
Afspraken, regels en wetten mensen- en kinderrechten instellingen
1 Afspraken, regels en wetten
1.1 Afspraken
o Om goed te kunnen samenwerken, moet men afspraken maken
Wanneer iedereen de gemaakte afspraken naleeft komt met tot een beter resultaat
Hierbij is communicatie noodzakelijk

1.2 Regels
o Het nut van regels
We hebben nood aan uniforme afspraken (die altijd een overal gelden) met als doel om
goed en georganiseerd samen te leven  nuttig om regels te noteren

1.3 Wetten en verdragen


o Wetten zijn geschreven regels, door de wetgevende macht van een land goedgekeurd
Wetgevende macht: stemt wetten en controleert uitvoerende macht op uitvoering ervan
Uitvoerende macht: voert wetten uit
Rechterlijke macht: zorgt ervaar dat de wetten worden nageleefd

o Verdragen zijn wetten tussen verschillende landen


Verdrag van Schengen  binnen schengenlanden, vrij verkeer van mensen, 14 juni 1985

Verdrag van Lissabon  27 lidstaten EU, wijzigingen van het verdrag betreffende de EU en
het verdrag tot oprichting van de Europese gemeenschap, 2007

Noord-Atlantisch Verdrag  VS, Canada, België, Nederland, Italië, Luxemburg, Frankrijk,


VK, Noorwegen, Denemarken, IJsland en Portugal, wederzijdse verdediging en
samenwerking, 24 augustus 1949

Non-proliferatieverdrag  93 landen, beperking kernwapens, 1 juli 1968

2 Fundamentele rechten van de mens en het kind


2.1 De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
o Ontstaan
Magna Charta in 1215  rechten van de onderdanen van de koning
Verklaring van de rechten van de mens (1774 ) denkwijze van Verlichtingsfilosofen
Later werd dit verfijnd door de Fransen en ging voornamelijk over vrijheidsrechten
Na WOII  ontstaan organisaties zoals NATO, EU, VN, …
De Universele Verklaring is moreel en juridisch niet-bindend

2.2 Het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind


o De veranderende visie op kinderen
Tijdens de Verlichting kwam er een andere visie op kinderen (geboren met tabula rasa)
De lkr is een voorbeeld, voor hem is een kind passief en vormen ervaringen het karakter
Later zeiden filantropijnen dat lln een actieve impact op de eigen ontwikkeling hebben

Rond 1900 kwamen kinderbeschermingswetten en leerplichtwetten


In 1959 werd de Verklaring van de rechten van het kind aangenomen door de VN

Laatste jaren beschouwt men lln als dragers van mensenrechten  kunnen participeren
o De kinderrechten
- Alle kinderen hebben recht op zorg en liefde
- Alle kinderen zijn gelijk
- Ieder kind heeft recht op genoeg en gezond eten
- Ieder kind heeft recht om naar school te gaan
- Ieder kind heeft recht op gezondheid
- Ieder kind heeft recht om te spelen
- Geen enkel kind hoeft te werken
- Geen enkel kind mag mishandeld worden
- Geen enkel kind mag slachtoffer worden van oorlog
- Geen enkel kind mag slachtoffer worden van seks
- Kinderen mogen hun mening zeggen
- Kinderen mogen hun eigen geloof hebben
- Kinderen mogen bij elkaar komen met wie ze willen
- Kinderen hebben recht op informatie
- Er is voorrang voor kinderen zonder familie
- Er is voorrang voor kinderen die vluchteling zijn
- Er is voorrang voor kinderen met een handicap
- Er is voorrang oor kinderen in conflict met de wet

o Drie soorten rechten in het kinderverdrag: de drie P’s


Protection (bescherm mij)
Behoeften van kinderen  bescherming tegen gevolgen van beslissingen van anderen
Inmenging in privacy, mishandeling, verwaarlozing, drugsmisbruik, kinderarbeid, seksuele
uitbuiting, verkoop, handel, ontvoering, vormen van exploitatie, foltering

Provision (geef mij toegang)


Recht op toegang tot bepaalde diensten en voorzieningen
Gezondheidszorg, sociale zekerheid, passende levensstandaard, onderwijs, spel, vrije tijd

Participation (laat mij meedoen)


De participatierechten zorgen voor de juridische basis voor een vernieuwend kindbeeld

Deze drie P’s zijn onderling van elkaar afhankelijk


Dit betekent:
Geen beschermingsrechten zonder de voorzieningen en zonder betrokkenheid
Geen participatierechten zonder de nodige voorzieningen en bescherming
Geen voorzieningen zonder bescherming en participatie

o Toepassing van de drie P’s


Recht op onderwijs
Provisie Protectie Participatie
Elk kind moet naar school De school moet een Op school en in de klas
kunnen gaan. Er moet ook beschermende omgeving mogen kinderen hun
materiaal voorzien worden, zijn voor alle kinderen mening geven en er is ook
lkr moeten gevormd (geen lijfstraffen, toezicht een leerlingenraad.
worden, … op speelplaats, …) Kinderen krijgen info erover
3 Welke organisaties, verenigingen en instellingen bevorderen de
kwaliteit van onze samenleving
3.1 Lokale en regionale instellingen
o Indeling is mogelijk op een aantal manieren:
Volgens het niveau waarop ze actief zijn (regionaal, lokaal, nationaal, wereldwijd)
Volgens hun aard (zorgverstrekkend, controlerend, hulp aan andere landen)

Organisaties kunnen georganiseerd worden vanuit de overheid of een NGO

o Zorg biedende instellingen


Brandweer, civiele bescherming, reinigingsdiensten, OCMW, Rode Kruis – Vlaanderen,
Kringloopwinkel, Natuurpunt, DOVO, ziekenfondsen, jeugdbewegingen (KSA!), vakbonden
 lijstje is niet limitatief

o Controlerende instellingen
Politie, onderwijsinspectie, FAVV, …
 lijstje is niet limitatief

o Hulp aan ontwikkelingslanden


Broederlijk Delen, OXFAM, Plan België, Rikolto, …

3.2 Wereldwijde instellingen


o Niet limitatieve lijst
Unicef, Kindernoodfonds, Unesco, Amnesty International, artsen zonder grenzen, WWF, …
Bronnengebruik
1 Kaarten
1.1 Functie
Kaart is vaak een illustratie
In wero-ruimte is het een bron van informatie, verwerking en eindresultaat
Kaart is een werkinstrument

1.2 De kaart als


Informatiebron, werkinstrument en eindresultaat

1.3 Het belang van een kaart


Kaarten geven info over:
Ligging van ruimtelijke zaken, patronen en spreidingen en evoluties

1.4 Kaartgebruik
Op een kaart kan heel veel info staan, maar: alles op een kaart is onmogelijk
Hulpmiddel  atlas gebruiken

1.5 Kaarten in de maatschappij


Onderweg de weg: tijdbesparend en efficiënter  GPS is ook een vorm van kaartgebruik
Oriëntatie: satellietbeelden als ondersteuning
Opbouwen van een wereldbeeld

1.6 Verschillende vaardigheden


Maken en kiezen: produceren en selecteren
Aan de slag met gemaakte en gekozen kaarten: lezen, analyseren en interpreteren

1.7 De kaartvaardigheden
Productie: informatie verwerken met een nieuwe kaart als eindresultaat
Selecteren: kies de juiste kaart
Lezen: zoek op waar iets ligt
Analyseren: beschrijf en interpreteer kaarten

1.8 Wat is een goede kaart?


Een goede kaart is een correcte kaart (100% perfect bestaat niet  projectie en vervorming)
Een goede kaart is een leesbare kaart op maat van je lln
Een goede kaart vinden is soms lang zoeken
Controleer je bronnen  wees kritisch

2 Foto’s
2.1 De foto
Draagt bij tot de opbouw van een wereldbeeld, actuele weergave, vertaalt de leerinhoud en
sluit aan, is ook een werkinstrument, heeft een functie en een daadwerkelijke bijdrage

2.2 Hoe selecteer ik een goede foto?


Concentreer je op het ‘veralgemenend’, ga niet op zoek naar de uitzonderingen
Kies een actuele foto met goede afmeting en kwaliteit
Een foto met inhoud  meer vragen en meer mogelijkheden: leer leerlingen waarnemen

2.3 Aan de slag met foto’s


Doel = lln zelfstandig laten analyseren en verklaren (geografische vierslag als hulpmiddel)
Stel je vragen in vraag
3 Cartoons of spotprenten
3.1 Selecteren
Definitie: tekening waarop met personen of gebeurtenissen wordt gelachen
Goed in de klas als opener, kennis toepassen, vorming van eigen mening (soms te moeilijk)

3.2 Selectiecriteria
Uitdagingen: cartoon is tijdgebonden, moeilijk als de achtergrond ontbreekt, kan uitvergroting
van stereotypen inhouden
Belangrijke voorwaarden: verband met je les/ inhoud, verband met je doelgroep, zorg dat jij
als lkr en de lln genoeg kennis hebben om dit te kaderen

3.3 Aan de slag


Laat lln zelf een cartoon tekenen
Laat lln zelf een cartoon nabootsen
Laat lln cartoons bekijken en analyseren (Waar speelt het af? Waarover gaat het? Is het
grappig? Waarom wel/ niet? Verzin een titel)

4 Grafieken en diagrammen
4.1 Grafieken selecteren
Grafieken: kunnen tekst vervangen, laten trends zien en kan je actief en passief gebruiken
Selecteer op basis van je doelgroep en hun vermogen om de grafiek te kunnen ‘lezen’
Kies grafieken ‘zonder leugens’ (schaal, vervorming, bewerkte gegevens, …)

4.2 Aan de slag


Stap voor stap selecteren
Laat vragen stellen
Bestudeer de grafiek (Wat vertellen de cijfers? Waarvoor staan de assen? Wat is de centrale
boodschap? Wat zijn de gebruikte eenheden? Welke conclusie kan je trekken?)

5 Film
5.1 Selecteren
We zijn 2018  beeldcultuur ook bij kinderen (wereld wordt kleiner, sneller een wereldbeeld)
Bevorderlijk voor inlevingsvermogen
Selecteer goede fragmenten in plaats van lange of volledige films
Leer je lln gericht kijken en kijk zelf ook gericht

5.2 Stel vragen bij je selectie


Wat wil ik bereiken met het fragment? Wie/ wat is de doelgroep?
Ga met het fragment aan de slag: het fragment is geen doel of losstaand iets, geef omkadering
waar nodig, geef vooraf of nadien goede opdrachten  bereid dit goed voor

6 Verhalen
6.1 Selecteren
Een verhaal: geeft betekenis aan kennis, geeft extra info, kan lln zich laten identificeren, is een
weloverwogen keuze van de lkr  selecteer je verhaal op basis van een leerdoel

7 Artikels uit de actualiteit


7.1 Waarom?
Verband tussen les en realiteit en inzicht in de maatschappij  actualiteit is belangrijk

7.2 Selecteren
Selecteer op basis van je inhouden en je doelgroep, bewerk je artikels en met bronvermelding

You might also like