Professional Documents
Culture Documents
Ontwerp omslag
Christa van Santen
Samenstelling en layout
ir. H. Mihl
C. Köhler
Uitgave
Publikatieburo Bouwkunde
Faculteit Bouwkunde
Technische Universiteit Delft
Berlageweg 1, 2628 CR Delft
ISBN: 90-5269-280-7
juni 2000
2
Inhoud
Daglicht en het gebruik van stippendiagram 5
Bezonning en zonwering 31
Aanbevolen literatuur 50
3
A. Openingen afgestemd op het klimaat.
4
Daglicht en het gebruik van stippendiagram
Daglicht komt binnen door bovenlichten en ramen. Een raam is een
gat-in-de-muur, het kan vele vormen hebben en is aan de buitenkant
mede bepalend voor het uiterlijk van de architectuur. In het interieur
telt de lichtinval.
Er is geschiedenis te schrijven over raamtypes vroeger en nu, in de
diverse landen. De functionele vorm in warme landen en daar waar
het zeer koud is.
5
Men moet uiterst attent en gevoelig zijn wil men deze kleur-
verschuivingen inderdaad waarnemen . Ervaren doen wij die wisselin-
gen wel degelijk, want de mens in de westerse samenleving heeft,
naarmate de dag vordert en men vermoeider wordt, behoefte aan
warm licht dat door het daglicht wordt verschaft.
6
Het richten is bij diffuus daglicht slechts beperkt mogelijk. Anders is
het met de zon, die kan men beschouwen als een zeer sterke gloei-
lamp met een evenwijdige stralenbundel die wel goed is te richten.
De laatste tijd lijkt het erop dat de belangstelling voor daglicht aan
het toenemen is. Dit zal te maken hebben met het besef dat zuinig
moet worden omgesprongen met de energie; daglicht krijgt men
(schijnbaar) cadeau.
In werkelijkheid is de zaak gecompliceerder: daglicht komt gratis
binnen, maar ramen geven warmteverlies in de winter. Om daglicht
een gunstig effect te laten geven op het energieverbruik is zorgvul-
dige afweging nodig van de verschillende factoren die hierop invloed
hebben, vooral ook de manier waarop daglicht en kunstlicht elkaar
vervangen of aanvullen.
7
B. "Maison de Verre", te Parijs
(architecten: Chareau en Bijvoet, 1932)
Het interieur
8
C. "Maison de Verre", te Parijs
(architecten: Chareau en Bijvoet, 1932)
9
manier waarop het interieur - de architectuur van de binnenruimte -
wordt waargenomen.
De architect moet zich ervan bewust zijn dat hij bezig is met dag-
verlichting op het moment dat hij ramen in de gevel plaatst. Bij het
ontwerpen van bijvoorbeeld een woning dient hij/zij zich een beeld te
vormen van de verschillende ruimten, de functies waarvoor de
ruimten zijn bestemd en het daarvoor gewenste daglicht.
Een raam, of een lichtopening in het algemeen heeft behalve het
toelaten van daglicht nog andere betekenissen: het geeft de bewoner
de gelegenheid de buitenwereld waar te nemen en het kan, afhanke-
lijk van de oriëntatie, de zon naar binnen halen. Tenslotte is een
architect niet in de laatste plaats een ontwerper en dat zal mede tot
uitdrukking komen in de vormgeving van de lichtopeningen.
Het dienen van de functies mag hierdoor echter niet in het gedrang
komen.
10
een (denkbeeldig) horizontaal vlak, een verticaal vlak of een vlak
onder een willekeurige helling.
Zonder nadere aanduiding kan men stellen dat bedoeld wordt het
horizontale vlak.
De daglichtfactor (DF) wordt uitgedrukt in procenten:
Fig.2.
Door een raam valt slechts een gedeelte E punt in de ruimte
van het daglicht. DF= x 100%
E vrije veld
Fig. 3.
Minimaal te verwachten verlich-
tingssterkte bij een bedekte hemel op ij1~35 ~ ~ ~
~
30
S2'-lN.B.
f 25
/; "'ó; ,\ ~\
1/, .~
\\ ij ~
~ ~
" 20
15
/; Ij ~
~ .\' ,\ l/ ~ ~ ~\ \\ 15
10
1/1 / ~ ~ ,\ ,\\ 11. l 1\ \ \\ 10
IJ ïl / /' J~ 0,'
\\' I/I, /,.- ~ ~\ \ ~\
ijl I/I \ \\ ,\\ 1/, 'I. '/ ~ \~
I I I I I I I I I I I I I I
4 6 8 10 12 14 16 18 20 6 8 10 12 14 16 18 20
11
tot uitdrukking in de formule:
Lh = 1+ 2 sin h x L zenith
3
Hierin is de Lh de luminantie van het gedeelte van de hemel dat
wordt waargenomen onder een verticale hoek h, en L zenith de lumi-
nantie in het gebied loodrecht boven de plaats van waarneming.
Verder wordt aangenomen dat bij deze "standaard bedekte hemel"
de luminantie onafhankelijk is van de oriëntatie, dat wil zeggen onder
deze conditie is de hemel op dezelfde hoogte rondom even helder.
Behalve direct van de hemel komt het daglicht binnen via reflecties
tegen belemmeringen zoals tegenover het raam gesitueerde gevels.
Fig. 4 Hoewel dit aandeel meestal niet erg groot is mag het toch in rekening
worden gebracht.
Tenslotte krijgt een punt in de ruimte licht via reflecties tegen het
plafond, de wanden en de vloer. Naarmate de kleuren lichter zijn
wordt deze bijdrage groter.
Fig. 5
Gaat men uit van een punt in een horizontaal vlak bijvoorbeeld op
Fig. 8 tafelhoogte dan blijkt dat er door een hoog geplaatst raam meer licht
12
valt in dat punt dan wanneer hetzelfde raam laag in de gevel zit.
Hoe kleiner de hoek is ten opzichte van de normaal waaronder het
licht binnenkomt, hoe groter de verlichtingssterkte: de lichtstroom
verdeelt zich over een kleiner oppervlak.
Bovendien pakt men een relatief helder gedeelte van de hemel en
heeft een eventuele belemmering minder invloed.
Om de hemelcomponent te bepalen zijn er volgens projectie-
methoden diverse typen diagrammen ontwikkeld.
Het stippendiagram werkt volgens het principe dat de hemelkoepel
wordt onderverdeeld in een aantaloppervlakjes die elk evenveel
bijdragen tot de verlichting in een punt in het horizontale vlak.
Fig. 9 en 10
Fig. 11
13
01. Een smal raam geeft voldoende licht
op de tafel, de omgeving krijgt betrekke-
lijk weinig licht.
14
E. Een zeer breed raam spreidt het licht
over de gehele ruimte. Vooral de
zijwanden worden benadrukt.
15
...
Q)
80
1
70
1
60 50 40302010010203040
1,1,1 , 1,1,1",111,1,1 , 1
50 60
1
70
1
80
1
b b
/:
j .
/
80
\ //
80
;' , .. /
70 70
...".'
".,1. •
... ... ~
60
. .... ". .. ....... .'.' ...... ·· ..
....
.. ' ... ...
.v. / . 1+ 60
.... .. , .....' ·· ..
,'
50
: ~ ~ H~ ...
'. ...
... ... ,"
· ..
' ::::
r
... ...
..
...
40
30
::.::::::~: ......''".. ..... ' ::....' ......'"'.. ··· ... 40
20
10 .. .... ... ... ... .... . ..
30
20
10
o 0
~
i\) Daglichtdiagram voor horizontale vlakken en CIE· Y<:: I I ~- y 1 stip = Ehof in het vrije veld/1600
hemel koepel.
TH De,ft Bouwkunde en Civiele Techniek (bouwfysica). 16 stippen = 1% h.C.
y en.5 in graden
In het hier gehanteerde diagram (Fig. 12) is uitgegaan van de stan-
daard bedekte hemel. De hemel koepel is onderverdeeld in 1600
oppervlakjes. In theorie kan maximaal de helft van de koepel worden
geprojecteerd, in de praktijk zou hiervoor het vlak oneindig uitge-
strekt moeten zijn. Daarom zijn niet alle vlakjes uitgebeeld.
Elke stip in het diagram stelt een van de 1600 oppervalkjes voor.
Voor elke stip geldt, dat de bijdrage aan de hemelcomponent gelijk
is aan 1/1600 = 1/16%.
Dat wil zeggen elk punt levert 1/16% van de verlichtingssterkte "in
het vrije veld". Om het tellen te vergemakkelijken is het diagram door
gebogen en rechte lijnen onderverdeeld in vakken die elk 16 stippen
bevatten. Elk vak vertegenwoordigt een hemelcomponent van 1%.
Met behulp van het stippendiagram is de hemelcomponent in het
horizontale vlak te bepalen voor elk willekeurig gekozen punt in de
ruimte.
In het diagram is rekening gehouden met lichtverlies door enkel glas
(0,85). Voor dubbel glas moet een reductie op de gevonden waarde
worden ingevoerd van 0,85 (het lichtverlies door het algemeen
toegepaste dubbel glas bedraagt 0,85xO,85= circa 0,70).
hierin is DF = daglichtfactor
HC = hemelcomponent
ERC = externe reflectiecomponent
IRC = interne reflectiecomponent
C = het totaal aan lichtverlies door dubbel glas en
vervuiling
17
Voorbeeld 1
Een zeer eenvoudige situatie van een symmetrisch geplaatst raam
en meetpunten in de as van het raam. Voor meetpunt M2 zijn op het
diagram de hoeken uitgezet in de vorm van horizontale en verticale
lijnen, de horizontale hoek Y2= 32°, de verticale hoek O2= 40°. Het
aantal stippen bedraagt 76, de hemelcomponent
He = 76/16 = 4,8 %. Voor het punt M 1 bedraagt de He = 14,4% en
voor het punt achter in de ruimte M3' He = 1%.
Zet men in een verticale langsdoorsnede deze waarden uit dan
ontstaat een beeld van het verloop van de hemelcomponent van vlak
achter het raam tot diep in de ruimte.
80 70 70 80
80
\
I 80
70 70
60 60
50 50
~~--r---~----------~--~~~~~~~~~~~----~--------~--~~+h~02
30 30
20 20
10 10
o 0
80 80
Fig13.
Daglichtdiagram voor horizontale vlakken
y <:=====::JI Cl====>- Y 1 stip = Ehor in het vrije veld/1600
16 stippen = 1% h.c.
TH Delft Bouwkunde en Civiele Techniek (bouwfysica) .
en CIE-hemelkoepel. y en 8 in graden
Als voorbeeld is meetpunt M2 gegeven,
de punten M1 en M3 kunnen op dezelfde
wijze gevonden worden.
g2= 32'1
d2 = 400
aantal stippen = 76
HC=4,8 %
18
Voorbeeld 1
...... ....... .. .
. .··.................
.: :..: :::: :::::::. :: : : .
:: :::::: .: : . :
.: ::.:::::::::.:: . 15,
. . ::::::::::: ..
. . ·............... . . .
1', 1',
1', o
o
~.
meetpunt M, 1',
16 stippen = 1% h.c.
He = 14,4%
~ .......
:::::: ::.::.
~ o
............. q
meetpunt M 2 plattegrond
He =4,8%
E
o
1'3 1'3 "
N
I
meetpunt M3
He= 1%
Fig.13.A.
langsdoorsnede
Berekening van hemelcomponent met
behulp van figuur 13.
Tekeningen schaal 1: 100
19
G. De hoge ramen werpen het daglicht
diep in de ruimte.
De dagkanten (luiken) geven een mooie
geleidelijke overgang van het licht.
20
Voorbeeld 2
Een ruimte met hoog geplaatst raam . Er is geen belemmering,
vanuit een punt 5 meter achter het raam zijn 32 stippen zichtbaar, de
Fig. 14
P,
Vanuit een punt 3 meter achter het raam worden 96 stippen geteld,
de hemelcomponent is 6%.
Fig. 15
Fig. 16
21
Voor de bepaling van de interne reflectiecomponent zijn tabellen en
nomogrammen de "papieren" hulpmiddelen. De tabel is ontworpen
voor een ruimte van ca 30 m2, een borstwering van 0,90 m en een
belemmeringshoek van 20" en een plafondreflectie van 0,70 (een wit
plafond).
Voor sterk afwijkende afmetingen wordt een correctiefactor gegeven.
Verder is er een tabel die de invloed van afwijkende plafondreflecties
aangeeft.
Reflectie vloer:
Verhouding Glasopp.
glasopp. als % van 0,1 0,2 0,4
vloeropp.
vloeropp.
Reflectie wanden :
0,2 0,4 0,6 0,8 0,2 0,4 0,6 0,8 0,2 0,4 0,6 0,8
1 :1°
1 :6,7
10
15
0,1 0,2 0,4 0,7 0,2 0,3 0,6 0,9 0,3 0,5 0,8 1,2
0,2 0,4 0,6 1,0 0,2 0,5 0,8 1,3 0,4 0,7 1,1 1,7
1 :5 20 0,2 0,5 0,8 1,4 0,3 0,6 1,1 1,7 0,5 0,9 1,5 2,3
1 :4 25 0,3 0,6 1,0 1,7 0,4 0,8 1,3 2,0 0,6 1,1 1,8 2,8
1 :3,3 30 0,3 0,7 1,2 2,0 0,5 0,9 1,5 2,4 0,8 1,3 2,1 3,3
1 :2,9 35 0,4 0,8 1,4 2,3 0,5 1,0 1,8 2,8 0,9 1,5 2,4 3,8
1 :2,5 40 0,5 0,9 1,6 2,6 0,6 1,2 2,0 3,1 1,0 1,7 2,7 4,2
1 :2,2 45 0,5 1,0 1,8 2,9 0,7 1,3 2,2 3,4 1,2 1,9 3,0 4,6
1 :2 50 0,6 1,1 1,9 3,1 0,8 1,4 2,3 3,7 1,3 2,1 3,2 4,9
22
Correctiefactoren voor verschillende pla-
fond reflecties
0,4 0,7
0,5 0,8
0,6 0,9
0,7 1,0
Tabe/2
0,8 1,1
Reflectie wanden
Vloeropp.
0,2 0,4 0,6 0,8
0,2 1,8
0,4 1,4
0,6 1,3
0,8 1,2
Tabe/4
23
D
Û
a:
:::0-
3: ë
'"oe: B
2 e:
ei Û 0.'"
0.
a: E g>
.
I 0 :::0-
<V ~ .~
0,2 ë ';:; E
~ "0
e: u E
c. .!! '"
ei E ~~
I ~
0.
..
0>
o
u
'"
.~
o
e:
'"
Cl
c:
'C
'e:_"0
e
" '" -
e:
.~ 2
Cl
e: '" "
;;::: E
~
I
'ö ~ E
0" '" '"
EQi
'";;;> "IJ
.~ :g
~
0,02
C
0,01
A E
24
De interne reflectiecomponent is op een snelle manier te bepalen
met het nomogram. Het principe hiervan is dat de verbindingslijn
tussen punten op twee van de schalen een derde schaal snijdt in een
punt dat wordt afgelezen. Uit twee bekende waarden wordt zo een
derde waarde gevonden.
Het nomogram is geschikt voor ramen in een of meer gevels. In het
laatste geval worden de waarden die gevonden zijn voor elk raam bij
elkaar opgeteld.
Volgens de tabellen:
Links, Tabel 6
IRC minimaal =1,1 %
Nomogram voor de berekening van de IRC gemiddeld = 1,3 x 1,1 =1,4%
gemiddelde interne reflectiecomponent
De minimale IRC heeft betrekking op de gebieden in de ruimte die
/RGgemidd van de daglichtfactor voor
ramen in een of meer gevels het verst van het raam zijn verwijderd.
25
0,2 2------------------------------------~--------------------------~
10
0,15 1,5 9
8
7
0,60
6
5
0,55
4
0,1
3 0,50
0,09
0,08
0,45 .><
50 'o"
~
0,07 Ol
c:
"ai
E
40 E
0,06 ~'"
0,05 0,5 0
ü
0,35
30 ~
~
.!!! 10
Ü
0,4
"
;::
~ 0,30
o
0,04 0,4
'0;"
'0
D
'0
'0
0,3
Ë
"
0>
~
0,25
0,2
0,03 0,3
Û
0::
~ E 0,20
~ "c:o c:
B
ei
Û c. "
c. 0::
;:::. E g>
o 0 ' ;::
.~" '~"
<ij E
E 0,02 0,2
"c:0
.!::.
ei
c. " .,
~Q;
c.
.,~
~ ~
~
.~
Ol
.§
_.0
-
'c:-" ' 0"
'"
0>
c: ;:: E
'" Q) .~ 2
~
~ E
ij ., .,
~ 0,015 0,15
~~
~ .S :g 0,03
~
0,02
C
A
0,01 O' l--IE~------------L----------~
26
Met het stippendiagram is gevonden: HC = 64/1600.100% = 4%
Er is lichtverlies door dubbel glas en vervuiling (schone omgeving =
0,9).
3
belemmering van 20°
..i.
ii
Q.
0.4 0,30 0,37 0,44 0,51 ä:
De belemmeringshoek in ons voorbeeld = 30°
0,5 0,26 0,36 0,44 0,54
[ De stippellijn in het nomogram geeft een IRC = 1,1 %
0,6 0,23 0,34 0.45 0,56
~
n
0,7 0,20 0,33 0.46 0,59 Q Maken wij met hetzelfde glasoppervlak een andere raamvorm, dan
TabelB verandert de hemelcomponent. Een raam dat breder is en minder
hoog geeft vooral achterin het vertrek lagere waarden hoewel de-
zelfde lichtstroom binnenkomt.
27
Vereiste hoeveelheden licht
• Minimaal voor circulatie ruimten 20 lux
• Minimaal voor werkruimten 200 lux
• Optimaal voor werkruimten 2000 lux
28
H1 . Een raam in een kamer van de Faculteit
Bouwkunde, TU-Delft. Het vlakke stalen
profiel tekent zich donker af tegen de hemel.
29
11. Nieuwbouw in het havengebied van
Amsterdam, Sumatrakade. Weinig
plasticiteit van de gevels.
30
------fb-. 21 ~6.lIr
~.. ---- .. ..,
'I --_ - .....~
--- &/=,~~
.., ~
--~--------
Bezonning en zonwering
Tot nu toe hebben we gesproken over daglicht bij een volledig
bedekte hemel, als uitgangspunt voor berekeningen. Hoewel op onze
breedtegraad (52° N.B.) er meer dagen zijn met een bewolkte hemel,
N
is het toch noodzakelijk tegen de zon voorzieningen te treffen.
Wanneer men het aaneengeschakeld rekent zijn er per jaar vier a vijf
maanden zon.
In tropische landen is de zon een bijna constant aanwezige. Dit gaat
samen met een overmaat aan daglicht ( de zon staat gemiddeld
hoog aan de hemel) en aan warmte.
De overmaat rechtvaardigt toepassing van vaste zonweringen. Men
is in deze gebieden nu eenmaal gesteld op schaduw.
...' \ I ~
In de klimaatgebieden rondom de 50° breedtegraad en noordelijker
'- //,
0....-
wordt de zon zeer op prijs gesteld, tegelijkertijd niet altijd geaccep-
teerd binnen bureaus, in winkels waar voedsel wordt verkocht of
anderszins op plekken waar de zon hinderlijk is of zelfs schadelijk
kan werken. Ook is opwarming, daar waar men lange tijd achtereen
moet zitten, niet altijd even aangenaam. Natuurlijk zijn daarvoor
maatregelen te treffen . Wanneer wij die er niet bij rekenen geeft het
volgende enige indicatie.
Als de zon onbelemmerd op het glas schijnt kan de temperatuur
binnen oplopen tot 35° à 40°. Dubbel glas is gunstig om energie te
sparen in de wintermaanden, in de zomer weert het geen warmte
van buiten. De temperatuur tussen de twee lagen loopt tengevolge
van de zonnestralen tot grote hoogte op. Ook als de zon niet meer
op de ruit schijnt geeft het glas nog warmte naar binnen af.
31
Voor het weren van de zon maken wij bij voorkeur gebruik van
voorzieningen aan de buitenkant die bovendien beweegbaar zijn,
zodat wij zelf kunnen regelen of de zon al of niet wordt toegelaten.
Een onbeschermde ruit laat het zichtbare gedeelte van de zonnestra-
len bijna ongehinderd binnenkomen. Door reflecties tegen wanden,
vloeren en alles wat binnen is worden deze omgezet in warmte
(infrarood) stralen. Hierdoor ontstaat de sterke opwarming, het
"broeikas effect".
Zonwering aan de binnenzijde van het glas wordt op deze wijze
opgewarmd en geeft een groot gedeelte hiervan af aan het interieur.
32
len zoals diagrammen nodig om volgens wens voor een gedeelte van
het jaar op bepaalde uren van de dag - zoals de werkuren in een
kantoor of de lesuren in een school - het glasvlak af te schermen.
Fig. 17
33
In gematigde gebieden op het noordelijk halfrond zijn deze beperkt
bruikbaar voor zuidgevels: de winterzon kan binnenkomen onder de
luifel door, de relatief hoge zonnestanden rond het middaguur in de
zomer worden geweerd. Wel moeten de luifels aan weerszijden
voorbij het raam doorlopen , anders schijnt de zon in voor- en namid-
dag langs de zijkanten van de luifel naar binnen.
Fig. 18
Andere functies van luifels zijn: het reduceren van verblinding door
de schelle hemel, belangrijk voor ramen van ziekenkamers en het
reduceren van reflecties in etalages.
Fig. 19 ~
l---
r---
34
Vaste verticale schermen voor de ramen, evenwijdig aan het
gevelvlak (fig. 20)
Dit type kan bruikbare schaduw geven en hitte weren. De keuze van
de hoogte, de afstand tot de gevel en de positie van de onderrand
ten opzichte van het raam hangt af van de gewenst mate van zonwe-
ring.
Fig. 20
D
Een vaste louvre-constructie waarvan het vlak evenwijdig loopt
aan de gevel (fig. 22)
Hierbij is een groot aantal variaties mogelijk in de plaatsing ten
opzichte van de ramen , in de onderlinge afstand en de helling van de
jalouzieën. Er is wel kans op belemmering van het uitzicht.
35
Fig. 22, 23 en 24
'-
'-
36
Zonneschermen en markiezen (fig. 26)
In tegenstelling tot zonneschermen zijn markiezen aan de zijkanten
gesloten. Het voordeel hiervan is dat ook lage, zijwaarts invallende
zon wordt geweerd. Een nadeel is, dat de warmte enigszins blijft
hangen onder de markies.
37
Verticale rolgordijnen aan de binnenzijde van het raam
In wezen zijn twee typen te onderscheiden:
- textiele weefsels van transparant tot zeer dicht zoals beschreven
bij de rolgordijnen aan de buitenzijde, deze weren wel het licht
maar slechts ten dele de warmte.
- weefsels met opgedampte aluminiumlaag, die in staat zijn een
groot deel van het opvallende zonlicht naar buiten te reflecteren.
Hoewel minder effectief dan een goede buitenzonwering kan deze
keuze een oplossing bieden voor die gevallen waarin eisen
worden gesteld aan de warmtewering en buitenzonwering onge-
wenst of onmogelijk is.
Wat er ook wordt toegepast, er zal altijd een geringe tot sterke
verkleuring van het licht optreden , In de gegevens die door de
glasfirma's worden verstrekt wordt aan de mate van verkleuring een
getal toegekend, de kleur-index.
De kleur-index van blank dubbel glas is 96%, er treedt nagenoeg
geen verkleuring op. Van de absorberende en reflecterende glas-
soorten kan deze waarde dalen tot 80% voor de bronzen en groene
tinten.
Men is in staat neutrale zilverkleurige reflecterende soorten te maken
met een kleur-index van 93 en hoger. Het is bijzonder belangrijk op
deze waarden te letten voor die omstandigheden waarin verkleuring
niet mag optreden, zoals in musea.
38
reduceren, een verlies aan daglicht.
Men spreekt niet van lichtverlies maar van lichttransmissie, dat is de
hoeveelheid licht die nog overblijft.
Deze wordt uitgedrukt in de LTA waarde, een internationale codering.
De LTA kan variëren van 0,78 voor dubbel blank glas tot 0,10 of nog
minder voor absorberend of reflecterend glas. Dit betekent dat in het
gunstigste geval 78% van het licht binnenkomt en in het ongunstigste
geval minder dan 10%. In het algemeen wordt gestreefd naar het
ontwikkelen van coatings die zoveel mogelijk licht doorlaten bij een
zeker vermogen om de warmte te weren.
Wanneer om de een of andere reden in een plan wordt overgegaan
tot het toepassen van een dergelijke glassoort, verdient het aanbeve-
ling zeer zorgvuldig tewerk te gaan bij de keuze, door bestudering
van documentatie en het bekijken van glasmonsters. Vaak is het een
zoeken naar en compromis tussen de eisen die de adviseur voor de
klimatisering stelt aan de reductie van de binnenkomende warmte en
de voorwaarden die de ontwerper dient te stellen aan de kwaliteit en
de kwantiteit van het licht.
39
Aantekeningen
40
Normen en aanbevelingen op het gebied van
daglicht
In de periode na de tweede wereldoorlog, de tijd van de wederop-
bouw, werd de behoefte gevoeld kwaliteitseisen vast te leggen
waarbij de aandacht voorlopig tot woningen bleef beperkt. Dit in
verband met de urgentie en het grote belang van de naoorlogse
woningbouw en met het gevaar, dat het woningtekort door het
streven naar kostenbeperking en naar versnelling van de woningpro-
ductie zou leiden tot een ongeoorloofde daling van het kwaliteitspeil.
Het was voor het eerst dat besloten werd de eisen niet alleen te
richten op de technische aspecten maar ook op het gebied van de
bouwfysica, hoewel dat woord toen nog niet werd gebezigd.
Er werden commissies ingesteld voor Thermische eigenschappen en
ventilatie, Geluidwering en Verlichting. Wat het laatste punt betreft
ging het uitsluitend om dagverlichting.
41
Hoewel terugkijkend kan worden geconstateerd dat de norm op een
vernuftige manier was samengesteld werd steeds meer de behoefte
gevoeld aan een nieuwe norm. Een belangrijke reden was, dat de
bouw in het algemeen en zeker ook de woningbouw van rechttoe
rechtaan doorzonwoning of rechthoekige kamer met raam steeds
maar variatie te zien gaf in vorm en plaats van de lichtopeningen,
zoals hellend glas, serres en dergelijke.
Een andere reden is, dat het streven naar minimalisering van
energieverbruik zou kunnen leiden tot beperking van de raamgrootte
en daarmee van het daglicht in de woning. Tenslotte bestond onze-
kerheid over de relatie tussen het voldoen aan de eisen van V 1069
en de tevredenheid van de bewoners.
Wat dit laatste punt betreft heeft het Bouwcentrum in 1979 meer dan
duizend huishoudens geënquêteerd, waarbij is gekozen voor een-
gezinswoningen met onderling verschillend karakter.
42
Uit de eis van de norm volgt dat voor een gegeven ruimte een
minimaal glasoppervlak wordt gevraagd. Dit is de werkelijke opper-
vlakte van de ramen, op genoemde wijze gecorrigeerd. De totale
gecorrigeerde glasoppervlakte wordt in de norm equivalente daglicht-
oppervlakte genoemd.
In het ontwerpstadium bestond de norm uit twee gedeelten: de
minimale eisen en een bepalingsmethode om daaraan te voldoen,
ook in gecompliceerde situaties.
In de eis werd, gebaseerd op het bewonersoordeel, onderscheid
gemaakt tussen woonkamer, keuken en andere kamers, aangevuld
met voorwaarden voor gemeenschappelijke verkeersruimten en
portalen en gangen binnen de woning .
De titel is:
NEN 2057 "Daglichtopeningen van gebouwen"
Bepalingsmethode voor de equivalente daglichtoppervlakte van
daglichtopeningen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit is in 1992 in werking getreden. Als Algemene
Maatregel van Bestuur regelt het krachtens de Woningwet de techni-
sche voorschriften op het gebied van (brand)veiligheid, gezondheid
en energiezuinigheid van woningen en andere gebouwen. Het
Bouwbesluit verwijst naar normen, die daarmee een onderdeel
worden van de wettelijke bouwregelgeving. Zo worden eisen gesteld
met betrekking tot de daglichttoetreding.
Tegenover het aanvankelijke uitgangspunt van de norm , onderscheid
te maken tussen woonkamer, keuken en andere kamers wordt in het
Bouwbesluit een eis gesteld aan de equivalente daglichtoppervlakte
van 10% voor de lege, niet met wanden ingevulde ruimte. Dit geldt
per etage, waarbij voor elke in te vullen onderverdeling een glas-
oppervlak wordt vereist van tenminste 0,5 m2 per verblijfsruimte.
43
Verder maakt het Bouwbesluit onderscheid tussen belemmeringen
voor de lichtopening op eigen terrein en belemmeringen daarbuiten.
Alleen de belemmeringen op eigen terrein kunnen leiden tot correctie
(vergroting) van het glasoppervlak, terwijl belemmeringen teweeg
gebracht door bebouwing daarbuiten niet in rekening worden ge-
bracht.
De normcommissie kon daarin niet meegaan, omdat tenslotte een
belemmering zonder meer kan werken als onderschepper van het
daglicht. Wanneer hier tegenover geen verantwoordelijke stedebouw-
kundige bepalingen komen te staan inzake maximaal toelaatbare
belemmeringshoeken, kan dit leiden tot een ongewenste dichtheid
van de bebouwing.
Ac = de equivalente daglichtoppervlakte
Ad = de doorlaat van een daglichtopening waarbij rekening is
gehouden met eventuele overstekken
Cb = de belemmeringsfactor, deze wordt gebruikt om de invloed te
verdisconteren van overstekken , overstaande belemmeringen
en aanbouwen die de toetreding van daglicht beperken:
(alleen belemmeringen op eigen terrein worden in rekening
gebracht)
Cu= de uitwendige reductiefactor welke een rol speelt in de
daglichttoetreding die plaatsvindt via een andere ruimte, zoals
bijvoorbeeld een serre
44
bovenkant van
de doorlaat
belemmering
I
overstek
"- I bovenkant van
de doorlaat
onderkant van
projectievlak de doorlaat
l
projee lie vl ak
I
l ten minste 0,6 m
Als de belemmeringen niet overal even hoog zijn , wordt Belemmeringshoek ~ voor een overstek bij een
a bepaald als gemiddelde van de belemmeringshoek verticale daglichtopening
binnen de zes deel hoeken van 100
45
Arbeidsomstandighedenwet
Reeds in dertiger jaren verscheen de "Veiligheidswet 1934". Aanpas-
sing aan de eisen van de tijd deden de Arbeidsomstandighedenwet
(ARBO-wet) ontstaan. In 1994 verscheen een gewijzigde versie en in
1998 is een ontwerp-ARBO-wet in behandeling genomen.
Een van de doelstellingen van de wet is, de arbeid te "humaniseren".
De Arbeidsomstandighedenwet reikt verder dan aspecten van veilig-
heid en gezondheid voor de werknemer in zijn arbeidsomgeving.
Doelstelling is ook "het geestelijk en lichamelijk welzijn van de
(individuele) werkende mens te bevorderen, waardoor een gunstig
arbeidsklimaat kan worden verkregen".
Bij Algemene Maatregel van Bestuur is per juli 1997 het Arbeids-
omstandighedenbesluit van kracht geworden.
Het doel hiervan is de uniforme handhaving van de ARBO-wet te
bevorderen, gecontroleerd door de Arbeidsinspectie. Wij beperken
ons hier door een gedeelte weer te geven van het hoofdstuk dat
handelt over verlichting.
Arbeidsomstandighedenbeslu it
Hoofdstuk 6, Fysische factoren, afdeling 2 verlichting.
Artikel 6.3 Daglicht en kunstlicht
1. Arbeidsplaatsen en de directe toegangen daartoe zijn gedurende
de aanwezigheid van werknemers door daglicht, door kunstlicht of
door beide voldoende en doelmatig verlicht.
2. Het kunstlicht is zodanig aangebracht dat gevaar voor ongevallen
is voorkomen.
3. De voor kunstlicht gebruikte kleur mag de waarneming van de
veiligheids- en gezondheidssignalering, bepaald bij of krachtens
afdeling 2 van hoofdstuk 8, niet wijzigen of beïnvloeden.
46
in hoofdstuk 3, afdeling 1, paragraaf 5. (Bedoeld zijn
ontspanningsruimten, nachtverblijven, kleedruimten, was-
gelegenheden en doucheruimten, toiletten , eerste-hulp posten).
3. Het eerste of tweede lid geldt niet indien daaraan redelijkerwijs
niet kan worden voldaan. In dat geval wordt het vereiste mini-
mum oppervlak aan lichtopeningen zo dicht mogelijk benaderd.
Arbobeleidsregels
De Arbobeleidsregels verwijzen naar normen op het betreffende
gebied. In principe wordt voldaan aan de eisen , gesteld in het
Arbeidsomstandighedenbesluit indien de aanbevelingen in de norm
worden gevolgd.
Op het gebied van de (kunst)verlichting wordt verwacht, zich te
baseren op de NEN 3087 "Visuele ergonomie in relatie tot verlichting
- principes en toepassingen", 2e druk, september 1997.
47
Aantekeningen
- - - - - - - ----
...._. __ ... __ ._-_.._..._... _....- ....- ....._............_... _._.......... _.. _..._........._.............••......_......••••...._•.•.•••......•... ..•.•.
_.~
48
Computerprogramma's voor
dag lichtbereken ing
In de afgelopen jaren is een ontwikkeling te zien op het gebied van
computerprogramma's voor daglichtberekeningen. Deze zijn in het
algemeen gebaseerd op het werken met de ons bekende standaard
bedekte hemel.De rekenmethodes berusten op de combinatie van
het directe aandeel van de zichtbare hemel (hemelcomponent) en
het gereflecteerde aandeel (interne reflectiecomponent). Uit vergelij-
kend onderzoek tussen een aantal programma's blijkt dat de resulta-
ten redelijk overeenkomen voor een eenvoudige rechthoekige ruimte
met een raam in een wand en lage of gemiddelde reflectiefactoren.
Bij extreem hoge reflecties van wanden, vloer en plafond (een "witte
ruimte") kunnen opmerkelijke verschillen optreden in de reken-
resultaten. Dit heeft te maken met het feit dat voor de berekening van
het indirecte aandeel verschillende rekenalgoritmen worden gebruikt.
49
Aanbevolen literatuur
Atrium Buildings - Development and Het simuleren van daglicht
Design Christa van Santen, ir. A.J . Hansen
Richard Saxon Faculteit der Bouwkunde, Delft (1989)
The Architectural Press, London (1986
2nd edition) Windows and Environment
Pilkington Brothers Limited (1969)
Daylighting Design and Analyses
Claude L. Robbins Daylighting
Van Nostrand Reinhold Co., New Vork R.G. Hopkinson e.d.
(1986) Heinemann , London (1966)
50