You are on page 1of 12

VERGELIJKINGEN VAN DE EERSTE GRAAD

8
8.1 GELIJKHEDEN

8.1.1 HERHALING
4 1 5
+ =
7 7 7
4 ⴢ (−2) = 2 − 10

Hierboven staan voorbeelden van gelijkheden.


Een gelijkheid kan waar of onwaar zijn.

Voorbeelden
4 − 6 = −2 WAAR
9+2=7 ONWAAR
Een gelijkheid bestaat uit 3 delen:
−7 + 6 = 14 − 15
linkerlid gelijkheidsteken rechterlid
eerste tweede
lid lid
Het symbool ‘=’ werd voor
Bij een gelijkheid mogen we linkerlid en rechterlid van plaats verwisselen. het eerst gebruikt in 1557.
−7 + 6 = 14 − 15 Het was de uitvinding van
een Engelsman, Robert
Recorde (1510–1558). Hij
gebruikte het symbool in
14 − 15 = −7 + 6 zijn boek ‘The Wetstone of
Witte’, zodat hij niet
telkens ‘is gelijk aan’ moest
8.1.2 EIGENSCHAPPEN schrijven. Niet iedereen
wilde meteen zijn symbool
Op verkenning gebruiken. Sommigen
schreven // of xx, anderen
We plaatsen links op de balans twee bloempotten met 2 bloemen en rechts gebruikten ae van het
twee bloempotten met in de ene 1 bloem en in de andere 3 bloemen. Latijnse woord aequalis,
wat gelijk betekent.
Recorde omschreef zijn
symbool als ‘twee even-
wijdige lijnen die even lang
zijn . Niets is
immers meer gelijk aan
elkaar’ (dan die twee even-
wijdigen). Recorde stierf in
de gevangenis, waar hij
opgesloten zat voor hoge
schulden.
De balans is in evenwicht.
2+2=1+3
4=4
De gelijkheid is waar

157
VERGELIJKINGEN VAN DE EERSTE GRAAD 8.1 GELIJKHEDEN

Blijft de balans in evenwicht als we Blijft de balans in evenwicht als we


aan beide kanten een bloempot met aan beide kanten het aantal bloem-
1 bloem toevoegen? potten verdubbelen?

De balans blijft in evenwicht. De balans blijft in evenwicht.


De gelijkheid De gelijkheid
(2 + 2) + 1 = (1 + 3) + 1 (2 + 2) ⴢ 2 = (1 + 3) ⴢ 2
4+1=4+1 4ⴢ2=4ⴢ2
5=5 8=8
is waar. is waar.

EIGENSCHAP 1 EIGENSCHAP 2

We mogen bij beide leden van een We mogen beide leden van een
gelijkheid eenzelfde getal optellen. gelijkheid met eenzelfde (van 0
verschillend) getal vermenig-
vuldigen.

betekent ᭙a, b, c 僆 Q: ᭙a, b 僆 Q, ᭙c 僆 Q 0 :
als en slechts als a=b ⇔ a+c=b+c a=b ⇔ aⴢc=bⴢc

Voorbeeld Voorbeeld
4 12 3 12
= en = en
7 21 8 32
4 1 12 1
+ = +
7 4 21 4 8 冉 冊
3 −1

5
=
12 −1
32

5 冉 冊
16 7 48 21 −3 −12
+ = + =
28 28 84 84 40 160
23 69 −3 −3
= =
28 84 40 40
23 23
=
28 28

158
8.2 VERGELIJKINGEN OPLOSSEN VERGELIJKINGEN VAN DE EERSTE GRAAD

8.2 VERGELIJKINGEN OPLOSSEN

Een gelijkheid wordt een vergelijking als één van de getallen onbekend is.

Welk getal moeten we bij 4 optellen om 26 te verkrijgen? . . . + 4 = 26


Welk getal moet op de plaats van . . . staan? . . . : (−6) = 4

In de wiskunde schrijven we een letter in plaats van . . . .


We gebruiken meestal de letter x.
x + 4 = 26
x : (−6) = 4

x noemen we de onbekende. Als we de waarde van de onbekende gaan De Fransman René


Descartes gebruikte in
zoeken, dan noemen we dat een vergelijking oplossen. 1637 de letters x, y en z
om onbekenden aan te
De hoogste exponent waarmee een letter in een vergelijking voorkomt, duiden in een vergelijking.
noemen we de graad van die vergelijking. Sindsdien gebruiken de
meeste wiskundigen die
notatie.
Voorbeelden
De vergelijking 2x 3 − 6x + 12 = 16 is een vergelijking van de derde
graad omdat 3 de hoogste De Grieken waren de eerste
exponent is. die een methode hadden
gevonden om vergelijkingen
De vergelijking 4x + 6 = 9 of 4x 1 + 6 = 9 is een vergelijking van de eerste
op te lossen. Ze deden dat
graad omdat 1 de hoogste nog vaak in woorden, wat
exponent is. soms heel verwarrend was.
Diophantus was de eerste
We bespreken dit jaar alleen vergelijkingen van de eerste graad. Griek die meer symbolen
gebruikte bij het oplossen
Om een vergelijking op te lossen maken we gebruik van de overbrengings-
van een vergelijking.
regels uit het eerste jaar. We bekijken eerst eens hoe we aan die Van hem is vooral zijn graf-
overbrengingsregels komen door gebruik te maken van de eigenschappen van schrift bewaard gebleven:
gelijkheden. Diophantus’ jeugd duurde
een zesde van zijn leven.
We lossen de vergelijking x + 9 = −13 We lossen de vergelijking −3x = 21 Een twaalfde leefde hij als
op. op. knaap en een zevende als
vrijgezel. Vijf jaar na zijn
huwelijk kreeg hij een zoon
x + 9 = −13 −3x = 21
die precies half zo lang

x + 9 + (−9) = −13 + (−9) −3x ⴢ 冉−13冊 = 21 ⴢ 冉−13冊 leefde als zijn vader.
Diophantus stierf 4 jaar na
zijn zoon. Hoe oud is
Diophantus geworden?
We mogen bij beide leden van een gelijkheid We mogen beide leden van een gelijkheid met
eenzelfde getal optellen. eenzelfde (van 0 verschillend) getal vermenig-
vuldigen.
x = −22
−21
x=
3
x = −7

159
VERGELIJKINGEN VAN DE EERSTE GRAAD 8.2 VERGELIJKINGEN OPLOSSEN

In de oefeningen gebruiken we de overbrengingsregels.

a) Een term in het ene lid wordt zijn tegengestelde in het andere
lid.
1 6

–––––––––

–––––––––
x + 5 = 13 x+a=b x− = x−a=b
4 4

6 1
x = 13 − 5 x=b−a x= + x=b+a
4 4
7
x=8 x=
4

b) Een factor in het ene lid wordt zijn omgekeerde in het andere lid.
x x
–––––––––

–––––––––
−7 ⴢ x = 28 a·x=b = −6 =b
9 a

28 b
x= x= x = −6 ⴢ 9 x=b·a
−7 a
x = −4 (a ⫽ 0) x = −54 (a ⫽ 0)

c) ax + b = c en a ≠ 0

Modelvoorbeeld
We willen de vergelijking 5x + 6 = −9 oplossen.
Wat moeten we nu eerst van lid veranderen: de term 6 of de factor 5?
We gaan de vergelijking terug opbouwen om zo via een schema vast te stellen
wat we eerst moeten overbrengen.
ⴢ5 +6

x 5x 5x + 6 We gebruiken de omgekeerde
¶ ¶ ¶ bewerkingen maar ook in omgekeerde
−3 −15 −9 volgorde.

:5 −6

Dus we veranderen eerst de term van lid en dan de factor.

5x + 6 = −9
5x = −9 − 6
5x = −15
−15
x =
5
x = −3

160
8.2 VERGELIJKINGEN OPLOSSEN VERGELIJKINGEN VAN DE EERSTE GRAAD

Controle:
5 ⴢ (−3) + 6 = −15 + 6 = −9
−9 冎 linkerlid = rechterlid

ax + b = c en a ≠ 0
8x + 12 = −300 ax + b = c
–––––––––––––

Een term in het ene lid wordt zijn


tegengestelde in het andere lid.
8x = −300 − 12 ax = c − b
8x = −312 Een factor in het ene lid wordt zijn
omgekeerde in het andere lid.
−312 c−b
x= x=
8 a
x = 39

Let op: a ⫽ 0.

Voorbeelden
a) 7x − 3 = 2x + 7
zet alle termen met de onbekende in het ene lid van de vergelijking,
de andere in het andere lid
7x − 2x = 7 + 3
werk beide leden van de vergelijking uit
5x = 10
10
x=
5
x=2

b) −3 ⴢ (x + 9) = 7 − (5 + 4x)
werk de haakjes weg
−3x − 27 = 7 − 5 − 4x
zet alle termen met de onbekende in het ene lid van de vergelijking,
de andere in het andere lid
−3x + 4x = 7 − 5 + 27
werk beide leden van de vergelijking uit
x = 29

161
VERGELIJKINGEN VAN DE EERSTE GRAAD 8.2 VERGELIJKINGEN OPLOSSEN

c)
2 1 2 1
x + 5 = (5x − 12) x + 5 = (5x − 12)
3 6 3 6
werk de haakjes weg werk de haakjes weg
2 5 12 2 5 12
x+5= x− x+5= x−
3 6 6 3 6 6
zet alle termen met de onbekende in het zet alles op gelijke noemer
ene lid van de vergelijking, de andere in
4 30 5 12
het andere lid x+ = x−
6
u 6 u
u 6 6
u
2 5 laat alle noemers weg
x − x = −2 − 5
3 6 zet alle termen met de onbekende in het
werk beide leden van de ene lid van de vergelijking, de andere in het
vergelijking uit andere lid
4 5 4x − 5x = −12 − 30
x − x = −7
6 6
−1 −x = −42
x = −7
6 x = 42

冉 冊
x = −7 ⴢ −
6
1
x = 42

Opmerkingen
1) We merken dat er verschillende methodes zijn om een vergelijking waarin
breuken voorkomen, op te lossen. Dit zijn zeker niet de enige methodes.
Door veel vergelijkingen op te lossen ondervinden we zelf welke methode
het gemakkelijkste is.

2) We kunnen de oplossing van de vergelijking gemakkelijk controleren door


de oplossing in te vullen op de plaats waar x staat. Beide leden van de
vergelijking moeten dezelfde waarde geven.
2 1
x+5 = (5x − 12)
3 6


2
linkerlid: ⴢ 42 + 5 = 28 + 5 = 33
3
linkerlid = rechterlid
1 1 198
rechterlid: (5 ⴢ 42 − 12) = ⴢ (210 − 12) = = 33
6 6 6

Met de rekenmachine is dat nog sneller gebeurd.

162
8.3 OPLOSSEN VRAAGSTUKKEN VERGELIJKINGEN VAN DE EERSTE GRAAD

8.3 OPLOSSEN VAN VRAAGSTUKKEN

Voorbeeld 1
1) Tijdens een optocht in een safaripark zien we een stoet
olifanten. Elke olifant houdt de staart van de vorige
vast. In het midden is er een bord van 7 m vast-
gemaakt aan de staart van de ene olifant en de slurf
van de volgende. Elke olifant is 3 m lang.
Hoeveel olifanten lopen er in de optocht als de hele
stoet 136 m lang is?

a) Het gevraagde benoemen:


We gaan op zoek naar de vergelijking die bij dat vraagstuk hoort.
Wat is er gevraagd? Dat stellen we voor met x.
x is het aantal olifanten in de optocht.

b) Een vergelijking opstellen:


Hoe lang is de stoet olifanten zonder bord?
Elke olifant is 3 m lang, dus de lengte van alle olifanten samen is 3x.
Hoe lang is de hele stoet?
De lengten van alle olifanten en het bord van 7 m samen: 3x + 7
De stoet is 136 m lang.
De vergelijking die bij dit vraagstuk hoort is 3x + 7 = 136.

c) De vergelijking oplossen:
3x + 7 = 136
3x = 136 − 7
3x = 129

129
x=
3
x = 43

d) Een antwoord formuleren:


Er lopen 43 olifanten in de stoet.

e) Controle:
linkerlid: 3 ⴢ 43 + 7 = 129 + 7 = 136
rechterlid: 136 冎 linkerlid = rechterlid

163
VERGELIJKINGEN VAN DE EERSTE GRAAD 8.3 OPLOSSEN VRAAGSTUKKEN

Voorbeeld 2
Hoe lang zijn de zijden van een gelijkbenige driehoek met een omtrek van
207 cm? De opstaande zijde is 6 cm langer dan het dubbele van de basis.
a) Het gevraagde benoemen:
x : basis
2x + 6
2x + 6: een opstaande zijde
b) Een vergelijking opstellen:
x + 2x + 6 + 2x + 6 = 207
2x + 6
c) De vergelijking oplossen:
x + 2x + 6 + 2x + 6 = 207
x
5x + 12 = 207
5x = 207 − 12
5x = 195
195
x=
5
x = 39

We weten nu dat de basis 39 cm is. Met dat gegeven kunnen we nu een


opstaande zijde berekenen.
2x + 6 = 2 ⴢ 39 + 6 = 78 + 6 = 84

d) Een antwoord formuleren:


De opstaande zijden van deze driehoek zijn elk 84 cm en de basis is 39 cm.

e) Controle:
linkerlid: 39 + 84 + 84 = 123 + 84 = 207
rechterlid: 207 冎 linkerlid = rechterlid

Voorbeeld 3
Opa Meesters koopt voor zijn 17 kleinkinderen een gsm-kaart. De kaarten
kosten 12 of 15 euro. Hij moet 222 euro betalen. Hoeveel kaarten van
12 euro kocht opa? En hoeveel van 15 euro?

In dit vraagstuk moeten we twee aantallen berekenen. We stellen


een van de gevraagdes voor door x. De andere omschrijven we
door gebruik te maken van x.

a) Het gevraagde benoemen:


x is het aantal gsm-kaarten van 12 euro
17 − x is het aantal gsm-kaarten van 15 euro

b) Een vergelijking opstellen


12 ⴢ x + 15 ⴢ (17 − x) = 222

164
8.3 OPLOSSEN VRAAGSTUKKEN VERGELIJKINGEN VAN DE EERSTE GRAAD

c) De vergelijking oplossen
12 ⴢ x + 15 ⴢ (17 − x) = 222
12x + 255 − 15x = 222
12x − 15x = 222 − 255
−3x = −33
−33
x=
−3
x = 11

We berekenen nu het aantal kaarten van 15 euro.


17 − x = 17 − 11 = 6

d) Een antwoord formuleren:


Opa Meesters kocht 11 kaarten van 12 euro en 6 van 15 euro.

e) Controle:
linkerlid: 12 ⴢ 11 + 15 ⴢ 6 = 132 + 90 = 222
rechterlid: 222 冎 linkerlid = rechterlid

8.4 FORMULES OMVORMEN

Voorbeeld 1
De kostprijs voor een taxirit bestaat uit een vast bedrag
van 3 euro vermeerderd met 0,20 euro per kilometer.

a) Zoek een formule zodat de taxichauffeur gemakkelijk


de prijs (P) kan berekenen als hij op de kilometerteller
(k) kijkt hoever hij heeft gereden.
P = 3 + 0,20 ⴢ k

b) Hoeveel kost een ritje van 60 km?


P = 3 + 0,20 ⴢ 60
= 3 + 12
= 15
Een taxirit van 60 km kost 15 euro.

c) In een spelprogramma wordt een taxirit weggegeven. Hoe ver kan iemand
rijden als hij 350 euro heeft gewonnen?

We verminderen het bedrag met het vast bedrag van 3 euro.


350 − 3 = 347
We delen het overgebleven bedrag door de prijs per kilometer.
347
= 1 735.
0,20
De winnaar heeft een taxirit van 1 735 km gewonnen.

165
VERGELIJKINGEN VAN DE EERSTE GRAAD 8.4 FORMULES OMVORMEN

d) In het spelprogramma kunnen de kandidaten vaak een taxirit winnen.


Het is dus handig als er een formule bestaat om het aantal kilometers (k) te
kennen als ze een geldbedrag (P) wegschenken. Zoek een formule om dat
te berekenen.
P = 3 + 0,20 ⴢ k
3 + 0,20 ⴢ k = P
0,20 ⴢ k = P − 3
P−3
k=
0,20

Voorbeeld 2
a) Een architect wil verschillende driehoekige ramen in een supermodern huis
plaatsen. Hij kent de oppervlakte die het raam mag innemen en hij kan
verschillende afmetingen als basis gebruiken. Bereken voor hem de hoogtes
h die bij de volgende driehoeken horen.

oppervlakte (A) basis (b)


b
driehoek 1 22 cm 2 4 cm
driehoek 2 36 cm 2 16 cm
driehoek 3 105 cm 2 21 cm

b) Vorm de formule om naar een formule waarmee we gemakkelijk de hoogte


(h) van de driehoek kunnen berekenen als we de oppervlakte (A) en de
lengte van de basis (b) kennen.
Of anders gezegd: isoleer de hoogte (h).

bⴢh
A driehoek =
2
bⴢh
=A
2
bⴢh=Aⴢ2

2A
h=
b

c) Soms heeft de architect alleen de afmetingen van de hoogte en wil hij de


basis kennen. Vorm de formule om zodat we gemakkelijk de lengte van de
basis (b) van de driehoek kunnen berekenen als we de oppervlakte (A) en
de hoogte (h) kennen.
Isoleer de basis (b).

bⴢh
A=
2
bⴢh
=A
2
bⴢh=Aⴢ2

2A
b=
h
166
8.4 FORMULES OMVORMEN VERGELIJKINGEN VAN DE EERSTE GRAAD

d) De architect moet ditmaal grote ramen tekenen voor een station. Waaraan
is de basis van de volgende driehoeken gelijk? Gebruik de bovenstaande
formule om die te berekenen.

oppervlakte (A) hoogte (h)


2
driehoek 1 50 m 125 dm
driehoek 2 3 dam 2 24 m
2
driehoek 3 23 m 40 m

Driehoek 1

2A
b=
h
2 ⴢ 50 125 dm = 12,5 m
=
12,5
=8m
De basis van deze driehoek is 8 m lang.

167
VERGELIJKINGEN VAN DE EERSTE GRAAD SAMENVATTING

Gelijkheden Een gelijkheid bestaat uit 3 delen:


−7 + 6 = 14 − 15
linkerlid gelijkheidsteken rechterlid
eerste lid tweede lid
Eigenschappen EIGENSCHAP 1
We mogen bij beide leden van een gelijkheid eenzelfde getal
optellen.
᭙a, b, c 僆 Q: a=b ⇔ a+c=b+c
EIGENSCHAP 2
We mogen beide leden van een gelijkheid met eenzelfde
(van 0 verschillend) getal vermenigvuldigen.
᭙a, b 僆 Q, ᭙c 僆 Q 0 : a=b ⇔ aⴢc=bⴢc

Vergelijkingen
Vergelijking oplossen Als we de waarde van de onbekende gaan zoeken, dan noe-
men we dat een vergelijking oplossen.
Overbrengingsregel
Een term in het ene lid wordt zijn tegengestelde in het andere
term
lid.
x+a=b

x=b−a

factor Een factor in het ene lid wordt zijn omgekeerde in het andere
lid.
aⴢx=b

b
x= (a ⫽ 0)
a
ax + b = c en a ⫽ 0 ax + b = c en a ⫽ 0
ax + b = c Een term in het ene lid wordt zijn
tegengestelde in het andere lid.

ax = c − b
Een factor in het ene lid wordt zijn
omgekeerde in het andere lid.
c−b
x=
a
Vraagstukken a) het gevraagde benoemen
b) een vergelijking opstellen
c) de vergelijking oplossen
d) een antwoord formuleren
e) controle

168

You might also like