You are on page 1of 8

Tekst bij PowerPointpresentatie Bataviawerf

Dia 1 
Nadat de route om de zuid was ontdekt ontstond er een stormloop van compagnieën welke
tochten naar Zuid-Oost Azië organiseerde. De onderlinge concurrentie was zo fel dat er een
fiasco dreigde. Een fusie van compagnieën - de VOC- kreeg van de Staten-Generaal het monopolie
op de handel in Oost-Indie. De VOC was tijdens de 17de en 18de eeuw het grootste handels- en
scheepvaartbedrijf ter wereld. De vloot had een omvang van meer dan honderd schepen. Op de
handelsroutes werden eigen vestigingen met kantoren, pakhuizen en werven opgericht. Er werden
nieuwe gebieden ontdekt en zelfs complete koloniën gesticht. De VOC had zelfs een eigen leger.
Elk jaar stuurde de VOC zo'n dertig schepen naar Oost-Azië. Veel van deze schepen werden op
eigen scheepswerven gebouwd. Uiteindelijk heeft de VOC twee eeuwen bestaan. In haar bestaan
heeft zij aan duizenden mensen werk geboden. De VOC heeft tot 1799 bestaan.

Dia 2 
Kaap de Goede Hoop bevindt zich aan het zuidelijke puntje van Afrika en was ontdekt door Jan
van Riebeeck, die we bij de ontdekking van Afrika al hebben ontmoet.

Dia 3 
Het belangrijkste handelsproduct in die tijd was specerijen. Vooral foelie en nootmuskaat,
afkomstig van de Molukken, waren zeer gewild. De schepen kwamen steeds vol geladen met
specerijen terug uit Indië en de VOC maakte reusachtige winsten op deze producten, want
iedereen in Nederland wilde deze kruiden kopen. Een van de schepen van de VOC heette de
Batavia.

Dia 4 
Het schip is gebouwd in Amsterdam en was in oktober 1628 klaar voor zijn eerste reis naar . . .
Batavia. In Batavia, dat op het eiland Java lag (dat nu Jakarta heet) stond het hoofdkantoor van
de VOC. Als het schip vertrekt vanaf Texel zijn er 300 mensen aan boord; de reis zal ongeveer
acht maanden duren.

Dia 5 
In de nacht van 4 juni 1629 staat schipper Adriaen Jacobszoon uit Durgerdam op wacht. De reis
is tot dan toe voorspoedig verlopen. De Batavia is langs Kaap de Goede Hoop gevaren, waarna de
richting het oosten varen. De gevaarlijke riffen voor de kust van Australië, waar ieder schipper
bang voor is, zijn volgens Adriaen nog ver weg. Helaas . . . Nog voordat hij wordt afgelost, rukt
een enorme klap alle opvarenden uit hun slaap. De schipper blijkt een vergissing te hebben
gemaakt. Het schip had te lang een oostelijke koers aangehouden en was op een rif gelopen. Tot
overmaat van ramp stak er ook nog een storm op, waardoor het schip keer op keer tegen het rif
werd gestoten. Tegen dit natuurgeweld was geen schip bestand. Enkele uren daarna breekt het
achtersteven van de Batavia af en kan het water ongehinderd het ruim binnendringen.

Dia 6 
Het werd de hoogste tijd om de opvarenden in veiligheid te brengen. In de buurt van het wrak
lagen verschillende eilandjes die bij vloed niet onderstroomden. Met de sloep en een kleinere
boot werden de schipbreukelingen aan land gebracht. Doordat niemand echt de leiding nam,
verdronken er 40 in de branding van de zee. De andere 220 hadden het er voorlopig levend
afgebracht en hadden slechts 20 vaten met brood en enkele tonnetjes water kunnen meenemen.
Dia 7 
Een groep van 50 mensen vertrok in een sloep richting Batavia, omdat ze wisten dat dat hun enige
redding zou zijn. Twee maanden later kwamen ze bij het eiland terug met hulp. Die kwam echter
voor een groot aantal mensen te laat. Intussen waren er namelijk 120 mensen overleden aan
gebrek aan water of doordat ze vermoord waren door een van de anderen. Tijdens de
afwezigheid van de groep was er een bende ontstaan, die niets liever deed dan vechten en ruzie
maken. Onder leiding van Jeronimus Corneliszoon moordde de bende een deel van de opvarenden
uit.

Dia 8 
Van de 341 opvarenden hebben uiteindelijk 68 mannen, 7 vrouwen en 2 kinderen de ramp
overleefd. Een scheepsjournaal van de heer Pelsaert zijn echter bewaard gebleven. Hoewel het
schip de Batavia geen lang leven beschoren was geweest, bleef het verhaal van de schipbreuk en
de moordpartijen op het eiland daarna in de overlevering voortleven. Al in 1647 verscheen er een
boekje met platen, gebaseerd op Pelsaert´s scheepsjournaal. Pas in 1963 hebben mensen het
wrak op de bodem van de zee ontdekt. Veel was er echter niet van over. Een stuk van het
achterschip, een aantal kanonnen en wat gebruiksvoorwerpen zijn gevonden.

Dia 9 
Al deze voorwerpen liggen nu in een museum in Australië. Daar ligt ook een zeer luguber voorwerp
van de Batavia : de schedel van een jongen, waarop de sporen van de bijlslagen nog te zien waren.

Dia 10 
Een wrak van een schip geeft nooit echt een goed beeld hoe het er in het echt uit heeft gezien.
Een van de mensen, die heel erg nieuwsgierig was hoe de Batavia er precies uit heeft gezien, was
de Nederlandse scheepsbouwer Willem Vos. Zijn grootste wens was om eens een VOC-schip
helemaal na te bouwen. Die wens kon uiteindelijk in oktober 1985 uitkomen. In een werf aan de
Oostvaardersdijk in Lelystad werd toen begonnen met het precies nabouwen van de Batavia.
Hiervoor werden ruim 50 jongeren in dienst genomen, die graag een beroep wilden leren, zoals
timmerman, zeilmaker en touwslager.

Dia 11 
Op de kade werd eerst de kiel gelegd. Het schip is 45 meter lang en behoort tot een van de
grootste schepen van die tijd. Bij het bouwen van de kiel deed zich direct het eerste probleem
voor. In de 17e eeuw bouwden Hollandse scheepsbouwers hun schepen namelijk niet volgend een
nauwkeurige bouwtekening, maar op het oog, op basis van praktijkervaring. Van die
praktijkervaring staat niet veel op papier. Willem Vos moest zich dus eerst verdiepen in de
kennis die men in de 17e eeuw had. Omdat het schip dus niet precies nagebouwd is, maar zo
ongeveer, noemen we het geen replica, maar een reconstructie.

Dia 12 
Bij het nabouwen moest rekening worden gehouden met de indeling van het schip. Allereerst was
de Batavia een vaartuig voorzien van masten, zeilen en een stuurinrichting. Daarnaast was het ook
een combinatie van een pakhuis, een fort en een huis voor de zeelui. Als we straks het schip
verder gaan bekijken komen we al deze dingen tegen : de stuurplecht herinnert ons aan het feit
dat het schip bestuurd moest worden, de geschutspoorten en de kanonnen laten zien dat het
schip zich kan verdedigen tegen vijanden en de kombuis waar gekookt werd, de bottelarij waar
de drankvoorraad beheerd werd, de hutten en de kajuit zijn de ruimtes waar de zeelui woonden
en werkten. Het schip was een spiegelschip.
Ze heetten naar de platte achterkant, waarvan het bovenste deel, de spiegel versierd was met
houtsnijwerk en verguldsel. Het was een soort reclamebord voor de eigenaars. Iedereen kon zien
hoe rijk ze waren; je kon dus gerust zaken met hen doen.

Dia 13 
Maar waar haal je nou het goede materiaal vandaan ? De echte Batavia was gemaakt van
eikenhout en Willem Vos ging naar Denemarken, waar voldoende Europese eikenbomen groeien en
goed kwaliteit hout hadden. Voor de masten en het dek werd hout van dennenbomen gebruikt, die
uit het Zwarte Woud in Duitsland kwamen. Een echt VOC-schip werd in die tijd in anderhalf jaar
gebouwd. Daarvan waren er zes maanden nodig om het hout te laten uitlogen in het water, zodat
het later niet meer kon gaan schimmelen. Nadat de kiel vroeger gelegd was, kon het schip in drie
maanden klaar zijn. Nou, zo snel kon Willem Vos dat niet. Hij had uiteindelijk tien jaar nodig om
de Batavia helemaal na te maken.

Dia 14 
De Oost-Indiëvaarders waren in het algemeen zwaarbewapende schepen, die het tegen
oorlogsschepen, concurrenten uit andere landen en piraten op moesten nemen. De Batavia voerde
daarom 32 kanonnen. Voor de verdediging gingen ook altijd soldaten mee, die onderin het schip
hun eigen ruimte hadden. De kanonnen waren de grootste, die er in die tijd waren. Er konden
kogels in van 12 pond (dus 6 kilo). De kanonnen waren niet vaak nodig, want in tijden van oorlog
voeren de schepen van de Nederlandse oorlogsvloot mee. De kanonnen waren altijd geladen.
Daarom moesten zij op gezette tijden worden afgeschoten, anders werd het buskruit te vochtig
en dus onbruikbaar. De schipper zocht wel een geschikte gelegenheid om het kanon af te
schieten, want hij moest bij thuiskomst aan zijn bazen verantwoording afleggen voor elk schot
dat gelost werd. In elk geval bood het geregeld afschieten de matrozen de gelegenheid te
oefenen in het bedienen van het geschut, zodat zij in noodsituaties precies wisten wat ze
moesten doen.

Dia 15 
Onder leiding van meester beeldsnijder Cees van Soestbergen is door een kleine groep jongeren
gewerkt aan het beeldsnijwerk. Zeventiende-eeuwse schepen waren rijk versierd met
beeldsnijwerk om indruk te maken op vriend en vijand. We vinden dit snijwerk op vele plaatsen,
maar vooral aan de achterzijde van het schip. De meer dan 100 beelden zijn van Deens eikenhout
en voor zover mogelijk uit 1 stuk gesneden. Daarna worden in lijnolie gedrenkt om uitdrogen te
voorkomen. De beelden zijn in veel kleuren geschilderd zoals in die tijd gebruikelijk was.

Dia 16 
Het touwwerk is voor een belangrijk deel gemaakt van langvezelig hennep. Omdat hennep een
natuurproduct is, is het noodzakelijk dat het door een reeks bewerkingen wordt beschermd
tegen weersinvloeden. Je hebt twee soorten touwen : lopende en staande wanten en stagen.
Lopend betekent al het touwwerk dat door blokken met schijven heen en weer loopt. Staand touw
is touw waarmee je iets vastmaakt, dat verder niet van zijn plaats mag. Alles is de breedte wordt
vastgezet met wanten en in de lengte met stagen. Het dikste touw aan boord is het grootstag,
dat een doorsnede heeft van meer dan 14 cm. Als je alle touwen aan boord achter elkaar zou
leggen, dan heeft het een lengte van 21 kilometer. Een afstand van Culemborg naar Utrecht.
Dia 17 
Voor de touwen zijn ongeveer 500 blokken nodig, als verbinding tussen de touwen en het schip.
Ook de rolpaarden, de affuiten voor de kanonnen, worden met touwen en zo´n 250 blokken
bediend. Daarnaast heeft een schip natuurlijk voldoende reserveblokken bij zich. Voor het
lopende want gebruiken ze blokken met schijven van pokhout of bronzen schijven. De blokken
voor het staande worden jufferblokken genoemd en hebben drie of meer gaten. Al deze blokken
zijn gemaakt van het taaie essenhout. Het grote kardeelblok, het blok waarmee het zeil aan de
mast wordt gehesen en gestreken, is van eikenhout.

Dia 18 
De indeling van het schip is best overzichtelijk. Kijk maar naar deze tekening.
1 Ruim. In de het ruim werd de lading ondergebracht: handelswaar, maar ook voorraden.
Alles was verpakt in houten vaten. Onder de vlonders is de ballast van de Batavia
ondergebracht: 220 ton lood en tenminste 100 ton zand in zakken. Tijdens de heenreis
namen ze ook vaak spullen mee, die ze in Indië nodig hadden : bouwstenen bijvoorbeeld,
kanonnen of ankers voor de schepen in Azië. Verder lagen er in het ruim ook kleding voor
zeelieden en soldaten, papier, inkt, koperen pannen, gereedschap en spijkers. Op de
terugweg lag er in het ruim tin of salpeter (de grondstof voor buskruit) afgedekt met
matten. Daarop een laag peper met daarbovenop balen Indiase stoffen. De goedkope
stoffen onderop en de duurdere bovenop.
2 Koebrug. De koebrug (oorspronkelijk: cooy-brug) is een tussendek, tussen overloop en het
ruim. De hoogte bedraagt slechts 1,20 meter. Het werd vooral gebruikt om de soldaten
voor de VOC onder te brengen, waartoe er kooien getimmerd werden. Kromsluitijzers
wijzen erop dat de soldaten soms werden gestraft. Op de terugreis werd de koebrug
vooral gebruikt om kwetsbare handelswaar te stuwen. De soldaten gingen naar Azië om
daar de Nederlandse forten te bemannen. Tijdens noodsituaties onderweg hielpen de
soldaten uiteraard het schip verdedigen, maar normaal gesproken hoefden zij aan boord
weinig te doen.
3 Overloopdek. Het overloopdek wordt grotendeels gebruikt als verblijf voor de bemanning.
Maar aan de achterzijde, achter het schot, ligt de konstapelskamer, waar de
opperkanonnier zijn verblijf heeft. De constapel was verantwoordelijk voor de
handwapens en het artilleriegereedschap, die in zijn kamer opgeborgen waren in lange
rekken. De constapel, zijn maat en enkele andere officieren als de zeilmaker en de
timmerman hadden tussen de rekken hun kooien om te slapen. Dwars door de
konstapelskamer loopt de helmstok, waar het roer aan vastzit.
4 Verdek. Hier kom je als eerst op als je het schip betreedt. Hier wordt gewerkt en hier
wordt lading van de kade op het schip gehesen en door grote luiken in het ruim geladen.
Dit dek is gedeeltelijk open. Op het voorschip wordt het overkapt door het bakdek en op
het achterschip door het halfdek. Het open gedeelte heet de kuil. Hier bevonden zich de
hokken voor de varkens en ander slachtvee, dat in Nederland of bij Kaap de Goede Hoop
aan boord kwam. Over de kuil lagen de reservestukken rondhout voor het geval tijdens
een storm een stuk mast of ra af mocht breken. Op de balken en palen was een sloep (een
grote boot) opgeborgen. Op dit dek staan enkele kleine kanonnen voor kogels van 8 pond.
5 Stuurplecht. Op de stuurplecht staat de roerganger. Deze houdt koers met behulp van
het kompas. De Batavia heeft geen stuurrad, maar een kolderstok. Daar hoor je straks
meer over.
6 Kajuit. In de kajuit verbleef de scheepselite: officieren en rijkere passagiers aten
hier samen met de opperkoopman en de schipper. Deze laatsten hadden hier ook
hun kooi.
7 Hut. Er zijn drie hutten aan boord van de Batavia. Twee kleine zijhutten en een wat
grotere achterhut. In deze ruimten moeten in 1628 zo'n 20 tot 25 mensen een
onderkomen hebben gevonden.
8 Bovenhut. Er is ook nog een bovenhut, met ruimte voor zo'n tien personen.
9 Halfdek. Het halfdek ligt tussen de kampanje en het verdek in. Er komen officieren, maar
ook manschappen, omdat vanaf hier ook deels de grote mast wordt bediend.
10 Kampanjedek. Vanaf het kampanjedek werd de Batavia gecommandeerd. De
opperstuurman gaf er zijn aanwijzingen voor koers en zeilvoering aan de hoogbootsman.
Met fluit- en trompetsignalen werden deze doorgegeven aan de maats. Op de kampanje
bevinden zich ook verschillende hutten,
11 Bak. Vóór op het verdek vinden we de bak. De bak is de werkplaats voor de aan dek
aanwezige bemanning. Er hangt touwwerk en ook liggen blokken, hout en andere
benodigdheden gereed.
12 Bakdek. Vanaf het bakdek wordt de fokkenmast (de voorste mast) bediend. Ook bevindt
zich hier de kleine spil of kaapstander. Onder het bakdek ligt aan bakboordzijde de
kombuis (de keuken), die niet meer is dan een kleine stookplaats met enkele pannen en
ketels voor direct gebruik.
13 Galjoen
14 Fokkenmast
15 Grote mast. Achter de grote mast lag het watergat en het spijsgat, waar de
watervoorraden en voedselvoorraden waren opgeslagen. Het water werd vervoerd in
grote vaten van 600 liter.
16 Bezaansmast
17 Vlaggenstok

Dia 19 
´Hijs de zeilen`, werd er vroeger geroepen. Maar welk zeil dan, vraag je je af. Gelukkig hebben
ook de zeilen allemaal namen. Kijk maar.
A. Grootzeil
B. Fok B1. Bonnet van de fok
C. Bezaan C1. Bonnet van de bezaan
D. Blinde
E. Grootmarszeil
F. Voormarszeil
G. Grootbramzeil
H. Voorbramzeil
I. Bovenblinde
J. Kruiszeil

Dia 20 
De Batavia heeft 10 zeilen en 2 bonnetten. De zeilen zijn gemaakt van vlasdoek, waarbij de
grotere zeilen van een zwaardere kwaliteit zijn gemaakt dan de kleinere zeilen. Elk zeil is
gemaakt uit stroken canvas van 60 cm breed, die men kleden noemt. Met een speciale steek, de
dubbele ronde naad, zijn de kleden door de eigen zeilmakers van de werf met de hand aan elkaar
genaaid. Zoals je aan de linkerfoto kunt zien, moet je geen hoogtevrees hebben als je de schepen
moet tuigen.
Dia 21 
De Batavia had 341 man aan boord. Dat waren niet allemaal bemanningsleden. Er bevond zich ook
een groot aantal soldaten aan boord, alsmede 38 vrouwen en kinderen. Al die mensen zaten dicht
opeen gepakt met weinig comfort en weinig bewegingsruimte. Privacy was er helemaal niet. Ook
stonk het heel erg in de nauwe ruimtes. Dit kwam door de walm van de olielantaarns en het
gebrek aan ramen.Tussen het scheepsvolk en de elite (de rijkelui) van officieren en rijkere
passagiers bestond in alle opzichten een grote afstand. De elite at en dronk van een met linnen
lakens gedekte tafel in de kajuit, terwijl het volk beneden met zes man uit 1 houten bak moest
eten. Gortenpap met pruimen, hard brood en gezouten vlees stond er doorgaans op het menu. Het
drinkwater was meestal van slechte kwaliteit en de hygiëne was zorgwekkend. Vitaminegebrek
zorgde voor de gevreesde ziekte scheurbuik. Geen wonder dus, dat er onderweg vele mensen
stierven. Wie aan boord stierf kreeg een zeemansgraf. Het dode lichaam werd in een stuk
zeildoek genaaid en overboord gegooid.

Dia 22 
Voor de hele bemanning waren er maar twee gemakken. Zo heette vroeger het toilet. Daar
zeggen we nu wel eens, dat we op ons gemakje gaan zitten. Het toilet dat je nu ziet, is alleen voor
de kapitein en voor de officieren. En dat noemen ze dan luxe ! Je wilt niet weten hoe de toiletten
voor het gewone volk eruit zag.

Dia 23 
Bij de indeling van het schip hebben we het al over de stuurplecht gehad. Toen noemden we het
woord kolderstok. Dit is een kolderstok. Het is een soort joystick waarmee het roer en de
helmstok worden bediend. Deze werd natuurlijk bediend door de kapitein of door een van de hoge
officieren. Het matrozenvolk had heel ander werk. In een haven moesten ze helpen laden en
lossen. Op zee moesten ze de zeilen bijzetten als de wind afnam en zeilen reven als de wind
toenam. Verder was er altijd wel reparatie van het touwwerk te doen. De houten schepen waren
trouwens nooit helemaal waterdicht. Aan het einde van iedere wacht moesten de maats het
binnengekomen water uit het schip pompen. Het scheepsvolk was ingedeeld in drie wachten die
waren vernoemd naar de prinsen van Oranje. Het graaf Maurits kwartier, het graaf Ernst
kwartier en het Prinsenkwartier, dat naar Prins Willem van Oranje was genoemd. Elke groep
zeelieden had vier uur wacht en daarna acht uur vrij, tenzij er noodsituaties waren.
Ook de scheepsjongens hoefden zich niet te vervelen. Elke dag waren zij druk bezig met smeren,
poetsen of schrobben. De scheepsjongen die van 8 tot 12 uur moest werken, was de versebalie.
Dat betekende dat hij ´s morgens in het ruim stinkende stukken pekelvlees uit een ton moest
halen om ze te verversen. Aan dek gooide hij dan water op het vlees. Daarna moest hij in een
tobbe met zijn blote voeten het zout eruit trappen. Een onsmakelijk werkje, dat de jongens niet
graag deden.

Dia 24 
De roerganger wordt in de gaten gehouden door 'Het wakend oog'; dit houten beeld in de vorm
van een Nar wijst naar hem met een vinger om hem te behoeden voor dwaze fouten.
De rechterfoto laat zien hoe de nar er aan de buitenkant van het schip uitziet.
Dia 25 
Op het overloopdek verbleef de bemanning zoveel mogelijk. Je had hier ook je scheepskist met al
je persoonlijke bezittingen en een hangmat. Aan boord waren alleen scheepskisten toegestaan
met het merkteken van de VOC. De zeemanskisten waren gevuld met een stel reservekleren : een
jas, een of twee broeken, een aantal hemden en onderbroeken, een slaapmuts en soms een paar
schoenen. Verder borg de zeeman in zijn kist een tabaksdoos, pijpen en een tondeldoos om vuur
te maken, een stuk zeep, een spiegeltje en enkele kammen, een bord, messen, lepels, een kan, een
beker, alles gemerkt met zijn initialen. Ook zat er wat naaigerei in. De mannen die konden
schrijven brachten ook papier, inkt en ganzenveren mee. Anderen borgen in hun kist ook hun
bijbel of een muziekinstrument, zoals een viool of een fluit. Iedereen nam voor de eerste weken
aan boord enkele kazen mee, hammen, jenever en stroop. Vanaf 1742 werden de scheepskisten
afgeschaft en mochten de gewone zeelieden alleen nog maar een plunjezak meenemen. Deze
zakken konden gemakkelijker in 1 grote kist worden opgeborgen en kon je zes of zeven zakken in
1 kist kwijt. Dat scheelde veel ruimte.

Dia 26 
Hier zie je de heklantaarn die op het achtersteven van het schip is bevestigd. Het snijwerk met
zes bevallige vrouwenfiguren is verguld. De ornamentiek is voor een deel ontleend aan de
preekstoel van de Nieuwe Kerk in Amsterdam.

Dia 27 
Hier zie je de spiegel van de Batavia.
1. Themabeelden. De beelden moeten Julius Civilus en zijn makker Brinio voorstellen, die
beiden bij de Bataven hoorden. De andere twee beelden zijn Willem van Oranje en zijn
zoon Maurits.
2. Grote cartouche met wapen van de stad Amsterdam
3. Tritonen. Dit zijn zeegoden uit mythische verhalen van een lage rang. Ze bestaan van
boven uit een mens en van onder uit een vis. Het zijn dienaren van de zeegod Neptunus.
4. Draperie met putti. Dit zijn zogenaamd gordijnen met beelden van engeltjes. Cherubijnen.
Dit moeten onschuldige jongetjes voorstellen. Tegenwoordig zie je ze ook vaak bij
mensen in de tuin staan.

Dia 28 
De mast. De hoogte van de grote mast is 55 meter. Rechts zie je de rode toiletten voor het
gewone volk. Hoezo geen privacy ?

Dia 29 
Onder het bakdek staan ook grote zware palen met dwarsbalken, waaraan de ankertouwen
worden bevestigd. Om de ankers binnen te halen, verbond de bemanning de kabels met een
dunner touw, dat zij naar de kaapstander op het achterschip onder het halfdek sleepte. Met
deze grote spil werden alle zware takelwerkzaamheden aan boord uitgevoerd. Behalve het winden
van de ankers ook het hijsen van de grote ra via schijven in de mastknecht en het laden en lossen
van de lading. Het scheepsvolk bediende de spaken van de kaapstander.

Dia 30 
De schipper kocht voor het vertrek een grote voorraad eetwaar, die niet snel bedierf : meel voor
brood en scheepsbeschuit, vaten met bonen en erwten en vaten met pekelvlees en zoute vis. Hij
kocht ook groente en fruit, maar dat bleef niet lang goed en moest al in de eerste twee weken
opgegeten worden.
Omdat er aan boord veel muizen waren en het ontzettend vochtig was, moesten alle etenswaren
worden opgeslagen in tonnen. Als je aan boord toch een voedselvergiftiging opliep, dan was er
altijd nog de chirurgijn. Een chirurgijn was geen echte dokter. Dat begrijp je wel, als je hoort,
dat hij op het schip ook kapper was bijvoorbeeld. Zelfs een echte dokter wist in die tijd niet, hoe
het kwam dat iemand ziek werd. Hij kende vaak ook de goede medicijnen niet. Daarom probeerde
hij van alles. Soms keek hij hoe de sterren stonden of hij sprak een moeilijke zin uit boven een
geneesmiddel. Dat zou vast en zeker helpen, maar niet heus. De chirurgijn dacht ook, dat zieken
beter werden als je bloed uit hun arm liet lopen. Dat heette aderlaten. Dikwijls werd de zieke na
dat aderlaten gewoon uit zichzelf beter. Dan zei de chirurgijn ´Zie je wel, aderlaten is toch het
beste middel om beter te worden´.

Dia 31 
Dit is de stookplaats in de kombuis. Meer dan dat was het eigenlijk niet. In de ruimte hiervoor
werkte de kok en zijn maat om voor de hele bemanning de maaltijden te bereiden. Zijn werkten in
een strak ritme om drie maal daags voor 150 tot 300 man gereed te hebben. ´s Morgens om 8
uur at de bemanning in boter gekookte gort met pruimen. Het middageten rond 12 uur bestond
uit groene erwten of witte bonen met vlees, stokvis of spek in botersaus. ´s Avonds aten de
zeelieden het overgebleven eten van die dag. Het scheepsvolk at in groepen van zes of zeven man
uit 1 bak. Om de beurt hield 1 man ´van de bak´ een week lang de etensplaats aan dek en het
eetgerei van de bak schoon. Hij haalde ook het eten in de kombuis. Per week ontving elk
bemanningslid een half pond boter en vijf pond brood of scheepsbeschuit. Gedurende de reis
kreeg ieder ook nog een aantal kazen uitgereikt.

Dia 32 
Achter de grote kajuit ligt een hut, waar de schipper zijn kantoor had. De zijkanten geven
toegang tot de galerij waar de toiletten voor de hoge functies was. Onder de ramen (deel van de
spiegel van het achterschip) is een grote zitbank, die een aangename verblijfplaats was met fraai
uitzicht over de golven. Bij zwaar weer werden de ramen afgedekt met luiken. De hut was dan
aardedonker. De schipper werkte bij kaarslicht, terwijl een gierende wind door alle kieren naar
binnen waaide. Onder de bank stonden tijdens de heenreis kisten met zilverstukken om de
producten in Azië mee te kopen. Op de terugreis zaten er dure en kwetsbare goederen in uit
Azië.

Dia 33 
De reconstructie van de Batavia heeft echt gevaren. Zelfs helemaal naar Australië. Om dezelfde
reis af te leggen als de echte Batavia. Maar deze Batavia had echt een behouden vaart en kan
nog steeds bezichtigd worden op de Bataviawerf in Lelystad.

You might also like